Antwoorden op de Basisvragen 1 DE NEDERLANDEN, VAN EIND 15DE TOT EIND 16de EEUW 1 Een deel van de Nederlanden maakt zich los uit het Habsburgse Rijk 1 a Waaruit bestond voor het merendeel van de inwoners van de Habsburgse Nederlanden in eerste instantie de overheid? Voor het merendeel van de inwoners van de Habsburgse Nederlanden was de overheid in eerste instantie het stads- of dorpsbestuur. b Welke twee bestuurslagen bestonden daarboven? Daarboven stonden het gewestelijk bestuur en het centrale gezag in Brussel. 2 Waaruit bestond het centrale gezag? Het centrale gezag bestond uit de vorst (Karel V) en zijn centrale bestuursorganen. Karel V reorganiseerde het centrale gezag. Aangezien hij meestal niet in de Nederlanden verbleef, stelde hij als zijn plaatsvervanger in Brussel een landvoogd aan. Ter assistentie van de landvoogd kwamen er drie centrale Raden, bestaande uit hoge edelen en juristen. Deze Raden bepaalden het regeringsbeleid en zorgden voor de uitvoering ervan. 3 Welke invloed hadden de gewesten op het heffen van centrale belastingen? De vorst hief centrale belastingen (via een bede), maar de Gewestelijke Staten of de StatenGeneraal moesten er mee instemmen. 4 Waardoor stegen de inkomsten van zowel de centrale regering als de gewesten? Om haar financiële toestand te verbeteren voerde de centrale regering vanaf 1542 nieuwe belastingen in. De belangrijkste vernieuwing was het invoeren van accijnzen op bier, wijn en laken (wollen stoffen). De gewesten moesten de accijnzen innen, zodat zij een grotere bijdrage aan een bede konden leveren. De gewesten slaagden er echter in zeggenschap te krijgen over de besteding van een groot deel van de accijnzen. Het resultaat was dat de inkomsten van de gewesten er meer door stegen dan de inkomsten van de centrale regering. Dat werd later nog versterkt door bevolkingsgroei en prijsstijgingen. de de
2 De opkomst van Holland in de 15 en 16 eeuw
1 Door welke economische omstandigheden (landbouw, handel) was de positie van Holland in de Late Middeleeuwen niet rooskleurig? In de Late Middeleeuwen was de economische positie van Holland niet rooskleurig: • In de Middeleeuwen was veel veengrond ontgonnen. Maar die veengronden waren inmiddels ingeklonken en stonden vaak van de herfst tot diep in het voorjaar onder water. Daardoor werd het onmogelijk op grote schaal graan te verbouwen, waardoor de voedselvoorziening voor de toegenomen bevolking in gevaar kwam. • De steden waren klein en konden niet tippen aan de Vlaamse steden en de Hanzesteden aan de IJssel. De handel van de Hollandse steden was sterk afhankelijk van Brugge, Gent en later van Antwerpen. 2 a Uit welke gebieden haalden de Hollandse kooplieden aanvankelijk graan? De Hollandse kooplieden betrokken aanvankelijk graan uit de landgewesten en uit Engeland en Frankrijk. b Welke verandering kwam daarin na het midden van de 15de eeuw? Waarom? Na het midden van de 15de eeuw trokken zij naar het Oostzeegebied (de tegenwoordige Baltische landen en Polen). Daar had de adel veel grootgrondbezit. Boeren produceerden in
dienst van de adellijke landheren grote hoeveelheden goedkoop graan. 3 Welke gunstige gevolgen had de import van graan voor Holland in de 16de eeuw? Door de import van graan wist Holland in de 16de eeuw:de groeiende bevolking te voeden, Zodoende had Holland geen last van de overal in Europa optredende spanningen tussen sterke bevolkingsgroei en minder sterke groei van de landbouw. Dit worden malthusiaanse spanningen genoemd. De term ‘malthusiaans’ is ontleend aan de Britse econoom Malthus (17661834). 4 Waarom werd de handel in graan door tijdgenoten bestempeld als de moedernegotie? De graanhandel werd door tijdgenoten bestempeld als de ‘moedernegotie’. Zij wilden ermee uitdrukken dat de graanhandel de eerste en belangrijkste vorm van handel was. 5 Welke internationale gevolgen had de graanhandel voor de Hollandse kooplieden? (noem een positief en een negatief gevolg). Door de graanhandel bouwden de Hollandse kooplieden een internationaal handelsnetwerk op. Maar het leidde ook tot botsingen met de Hanzesteden. 6 Wat waren de oorzaken van de opkomst van een gecommercialiseerde landbouw in Holland en Zeeland in de 16de eeuw? De natuurlijke omstandigheden (ingeklonken veengronden) en de graanimport uit het Oostzeegebied leidden in Holland en Zeeland in de 16de eeuw tot de opkomst van een gecommercialiseerde landbouw (productie hoofdzakelijk niet voor eigen gebruik, maar voor de verkoop). Omdat de grond steeds minder geschikt werd voor de verbouw van graan en er grote hoeveelheden goedkoop graan uit het Oostzeegebied werden geïmporteerd, sloegen de boeren deze nieuwe weg in. 7 Welke verschillen met de vroegere situatie vertoonde de gecommercialiseerde landbouw? Verschillen met de vroegere situatie waren: • De boeren legden zich niet meer toe op allerlei producten voor eigen gebruik (waarvan graan het belangrijkste was), maar gingen zich specialiseren in enkele producten voor de stedelijke markt of de export. Zij schakelden over op zuivelproductie (melk, boter en kaas), vetweiderij (het in de wei vetmesten van ossen voor de slacht) en de verbouw van handelsgewassen (gewassen die niet voor eigen gebruik, maar voor de verkoop waren bestemd) zoals vlas, hennep en koolzaad. • De bedrijven waren kapitaalintensief. Er moest veel kapitaal worden geïnvesteerd om een traditioneel bedrijf om te vormen tot een commercieel bedrijf. • Er werden technische vernieuwingen ingevoerd, maar die waren, behalve de windmolens om de waterstand op peil te houden, niet erg spectaculair. 8 a Wat was de oorzaak van de vorming van waterschappen in Holland en Zeeland in de 16de eeuw? De natuurlijke omstandigheden (wateroverlast) leidden ook tot de vorming van waterschappen. Dat waren organisaties waarin de boeren uit een bepaald gebied zich aaneensloten om de wateroverlast te bestrijden, onder andere door gezamenlijk dijkbeheer. b Welk gunstig neveneffect hadden de waterschappen voor de boeren? De waterschappen hadden een gunstig neveneffect voor de boeren. In deze organisaties raakten boeren gewend aan het investeren op lange termijn. c Waarom was het ontbreken van een feodale traditie gunstig voor de gecommercialiseerde landbouw?
Een andere gunstige omstandigheid voor de gecommercialiseerde landbouw was het ontbreken van een feodale traditie (verplichtingen van de boeren aan adellijke heren). Dat beperkte de macht van de adel, waardoor de Hollandse boeren veel zelfstandiger waren dan die in andere delen van West-Europa. 9 Waardoor kwam een proces van urbanisatie op gang? Mede als gevolg van de veranderingen in de Hollandse landbouw kwam een proces van urbanisatie (verstedelijking) op gang. Commerciële bedrijven (vooral veeteelt) hadden minder arbeidskrachten nodig dan de traditionele (vooral akkerbouw). Mensen die op de commerciële bedrijven overbodig waren geworden, trokken naar de steden en konden daar in de nijverheid werk vinden. Want de stedelijke nijverheid groeide, doordat de boeren geld verdienden en nijverheidsproducten uit de stad konden kopen. 10 Welke verschillen met de Hollandse landbouw vertoonde de landbouw in het oosten en zuiden van de latere Republiek? De verschillen van de Hollandse landbouw met de landbouw in het oosten en zuiden van wat later het grondgebied van de Republiek werd, waren groot: • In het oosten en zuiden bestonden nog de traditionele landbouwgemeenschappen van kleine boeren die bijna alleen voor hun eigen levensonderhoud produceerden. • In het oosten en zuiden vormden de weinige steden een markt die alleen van lokaal belang was. Voor commerciële landbouw was er nauwelijks een bestaansmogelijkheid. • In het oosten en zuiden bestond een feodale traditie. Er was veel adellijk grootgrondbezit, waar de boeren afhankelijk waren van de landheren. 11 a Noem een oorzaak van de economische groei in Holland en Zeeland die binnen deze gewesten lag. Binnen Holland en Zeeland zelf nam de vraag naar producten toe door de bevolkingsgroei, de urbanisatie, de immigratie en de commercialisering van de landbouw. b Noem een oorzaak van de economische groei in Holland en Zeeland die buiten deze gewesten lag. Holland en Zeeland konden profiteren van de groei van Brugge, Gent en vooral Antwerpen. Holland leverde bijvoorbeeld landbouwproducten en grondstoffen aan Antwerpen. Een deel van de Antwerpse export ging eerst naar Amsterdam en werd vandaar verder geëxporteerd. Zo raakten Holland en Zeeland in de 16de eeuw nauw verbonden met het handelscentrum Antwerpen. 12 Wat waren in de 15de en 16de eeuw andere oorzaken van de groei in Holland en Zeeland van: a de handel en scheepvaart, Holland en Zeeland maakten in de 16de eeuw maximaal gebruik van hun gunstige geografische ligging. Holland en Zeeland lagen gunstig voor de handel in bulkgoederen (bijvoorbeeld graan) in twee richtingen: de oosthandel (het Oostzeegebied) en de westhandel (Frankrijk, Spanje, Portugal). Deze handel in bulkgoederen gaf een goede commerciële basis voor andere handelsactiviteiten. b de scheepsbouw, In de 15de eeuw lag de Hollandse scheepsbouw zowel wat techniek als aantal betreft ver achter op die van Spanje en Portugal. Maar in het begin van de 16de eeuw maakten de Hollandse scheepstimmerlieden zich de nieuwe technieken snel eigen. Ze brachten zelfs verbeteringen aan, waardoor Hollandse schepen een groter laadvermogen kregen en met minder bemanningsleden toekonden. c de nijverheid, De nijverheid concentreerde zich in de steden. Stadsbesturen probeerden goede vestigings-
voorwaarden te bieden aan de stedelijke nijverheid. In de meeste Europese steden was de nijverheid in de Middeleeuwen volledig in handen van de gilden geraakt. Dat waren organisaties van ambachtslieden met hetzelfde beroep, bijvoorbeeld de kleermakers of meubelmakers. In veel Hollandse steden echter hadden de gilden nooit een volledige greep op de nijverheid gekregen. En nieuwe trafieken zoals suikerraffinaderijen en koffiebranderijen vielen buiten de gilden. Daardoor was er voor ondernemers gelegenheid om nijverheidsbedrijven (manufacturen) en trafieken op te richten die wel voor de vrije markt en de export produceerden. In de steden was er voldoende aanbod van arbeidskrachten en kon door specialisatie een hoge arbeidsproductiviteit worden bereikt, bijvoorbeeld in de textielnijverheid, waar bedrijven zich specialiseerden in weven, bleken of verven van stoffen. Steden specialiseerden zich vaak in een bepaalde tak van nijverheid, bijvoorbeeld het vervaardigen van laken (wollen stoffen) in Leiden, linnen in Haarlem, aardewerk in Delft (‘Delfts blauw’). d de visserij? De haringvisserij groeide sterk door de uitvinding van het haringkaken en de introductie van een nieuw scheepstype, de haringbuizen. Zoute haring werd een van de belangrijkste Hollandse exportproducten.
3 De opkomst van Amsterdam 1 Waarom leek het in de eerste helft van de 16de eeuw onwaarschijnlijk dat Amsterdam aan het eind van de 16de eeuw de handelspositie van Antwerpen kon overnemen? Dat leek in de eerste helft van de 16de eeuw nog heel onwaarschijnlijk: • De economische groei van Amsterdam was tot aan het laatste kwart van de 16de eeuw nog vrij gering. • De economische hegemonie van Antwerpen was in de 15de eeuw al sterk. Rond 1500 werd die nog vergroot doordat de Portugezen, die de zeeweg naar Indië hadden ontdekt, voor Antwerpen kozen om hun kostbare Indische specerijen te verhandelen. In het midden van de 16de eeuw ging 75% van de export van de Nederlanden via Antwerpen. 2 Waardoor ging Antwerpen in de tweede helft van de 16de eeuw als handelsstad achteruit? In de tweede helft van de 16de eeuw ging Antwerpen echter als handelsstad achteruit. Antwerpen leed onder de ontwikkelingen elders in het Spaanse Rijk. Tijdens het bewind van Karel V was de staatsschuld van het Habsburgse rijk, vooral door de vele oorlogen, sterk opgelopen. Ook Filips II voerde kostbare oorlogen. Een gevolg was dat het Habsburgse Rijk tweemaal bankroet ging, in 1557 en in 1575. Veel Antwerpse bankiers en kooplieden, die leningen hadden verstrekt aan de Habsburgse vorsten, verloren hun geld. 3 Door welke oorzaken verschoof de handel van Antwerpen naar Amsterdam? Als oorzaken worden verschillende factoren genoemd: • Veel historici koppelen de definitieve verschuiving van Antwerpen naar Amsterdam aan het jaar 1585. In dat jaar heroverden de Spanjaarden het opstandige Antwerpen. De Hollanders en Zeeuwen sloten daarop de Schelde af voor de scheepvaart op Antwerpen. • De verschuiving van de handel naar Amsterdam had ook te maken met de gunstige economische ontwikkelingen in Holland en Zeeland (zie hiervóór). Daardoor was al vóór 1585 een deel van de handel van Antwerpen naar Amsterdam gegaan. • Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog was de economische situatie in Holland en Zeeland niet gunstig. Maar na de val van Antwerpen trokken veel Antwerpse kooplieden en ambachtslieden naar de Noordelijke Nederlanden, vooral naar Amsterdam. Met hun kennis en kapitaal kon Holland uitgroeien tot het centrum van het handelskapitalisme met Amsterdam als stapelmarkt. • De gewestelijke en stedelijke in- en uitvoerheffingen hinderden de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt niet; zij werden vaak ontdoken.
4 De omstandigheden voor economische eenheid in de Republiek worden gunstiger 1 Waardoor vormde de republiek bij haar ontstaan geen eenheid? De Republiek vormde bij haar ontstaan politiek en economisch geen eenheid. De staatsinrichting was sterk gedecentraliseerd. En economisch gezien bestond de Republiek omstreeks 1588 nog uit vele stedelijke en regionale economieën die van elkaar gescheiden werden door tolbarrières, gewestelijke handelsbeperkingen, uiteenlopende belastingsstelsels, uiteenlopende in- en uitvoerrechten en (tot 1694) eigen muntstelsels. 2 Welke rol speelden de waterschappen in het gewest Holland? Wel ging het gewest Holland al vanaf de 15de eeuw meer en meer een eenheid vormen. Dat werd bevorderd door de waterschappen waarin de Hollandse overlegcultuur van geven en nemen tot uiting kwam. 3 Op welke twee manieren bevorderden de kooplieden-regenten de economische integratie? In de Republiek werd de economische integratie bevorderd door de kooplieden-regenten: • Zij lieten zich leiden door hun gemeenschappelijke economische belangen. • Zij onderhielden ook banden tussen steden en gewesten door hun familierelaties en persoonlijke kennissenkring (hun ‘netwerk’).