1. Wat zijn de belangrijkste aandachtspunten bij het ontwikkelen van e‐materiaal of het online aanbrengen van leerstof ? De meest cruciale, maar tevens de moeilijkste dimensie is de analyse van de beginsituatie. Het is de bedoeling dat je hier de samenstelling van de groep gaat onderzoeken. Dit is bepalend voor een correct ontwerp van de onderwijsleeractiviteiten. Het gaat om een inschatting van de doelgroep, dus een eerder subjectieve aangelegenheid, wat de zaak uiteraard complexer maakt. Bij het onderzoeken van de beginsituatie probeer je een antwoord te vinden op volgende aspecten: • • • • • • •
Grootte van de groep Inhoudelijk beheersingsniveau van de cursisten ICT‐ervaring van de cursisten ICT‐ervaring van de lesgever ICT‐infrastructuur (waar/wanneer/wie heeft toegang tot computer/internet?) Leerstijlen van de cursisten Aantal beschikbare face‐to‐face uren versus aantal afstandsuren
2. Welke zijn de verschillen met het cursusmateriaal voor contactonderwijs? Breng minstens 6 verschillen in kaart! Geef bij elk verschil een woordje uitleg en een concreet voorbeeld. Deze verschillen worden uitgelegd op basis van 6 dimensies in het ontwerpproces • • • • • •
Distributie van leerinhouden Vormen van communicatie Groeperingsvorm Inhoudelijke sturing van het leerproces Vormelijke sturing van het leerproces Basisprincipes van e‐leren versus f2f
2.1. Distributie van leerinhouden In het traditionele "face 2 face" onderwijs vertrekt men van een 'LOKALE' distributie van de leerinhouden. Typisch gebruikt men een handboek, cursus, powerpoint, oefenbladen en worden deze in papiervorm aan de cursisten bezorgd. Een voordeel van deze aanpak is dat elke cursist beschikt over dezelfde middelen om dit vak aan te leren. Aanvullend kan de lesgever een tal van verschillende leervormen hanteren om de vakinhoud zo effectief mogelijk over te brengen op de
doelgroep. Er is ook meer persoonlijk contact dat niet te onderschatten is in de complexiteit van het communiceren tussen mensen onderling. Bij e‐leren kan men deze leerinhouden op dezelfde manier verspreiden, zij het dan wel in een digitale vorm i.p.v. een papieren vorm. Dit wordt al veelvuldig toegepast via een e‐leerplatform en omdat dit via internet toegankelijk is, spreekt men van een 'VERSPREIDE' distributie van de leerinhouden. Dit houdt het potentieel in dat we in de toekomst veel minder papier nodig hebben en met een portable PC een veel lichtere boekentas krijgen. Je kunt via het internet deelnemen aan cursussen zonder dat je je hoeft te verplaatsen. Vooral bij sterk gespecialiseerde cursussen kan het handig zijn dat je niet naar de andere kant van de wereld hoeft om deze kennis te vergaren. Een voorbeeld hiervan is het publiceren van doctoraatsthesissen. Als men uitgaat van een ideale e‐content, dan moet men bij de ontwikkeling van e‐content rekening houden met de volgende aspecten: • • • • • • • • • •
leerpaden met visuele voorstellingen (afbeeldingen, video, …) audio (luisterfragmenten, …) gevarieerde oefeningen (invuloefeningen, meerkeuze, kruiswoordraadsel, ...) geanimeerde presentaties (tekst afwisselen met presentaties) variatie doorheen het e‐leermateriaal interactie (zelf deelnemen, dingen doen, uittesten, nadenken over bepaalde items, quiz, …) forum blog podcast/voicethread, instructiefilmpjes door cursisten
E‐content moet gebruiksvriendelijk zijn en misschien zelfs gebruiksvriendelijker dan de papieren cursus die men in de f2f‐cursus gebruikt. Een papieren cursus die niet zo gebruiksvriendelijk is in de klas kan men altijd goedmaken door de les duidelijk te brengen zodat het voor de leerders toch aangenaam is om de cursus te gebruiken. Voorbeeld: Als men 10 handleidingen moet lezen vooraleer men het e‐cursusmateriaal kan gebruiken of vooraleer men een oefening op de computer kan maken, dan zakt de motivatie van de e‐cursist zodanig naar beneden dat er veel kans bestaat dat hij of zij afhaakt na enige tijd. Of in het slechtste geval begint de cursist zelfs niet. Het is uitermate belangrijk dat de content die aangeboden wordt in een online‐module en in een f2f‐ onderwijssituatie altijd duidelijk leesbaar en aantrekkelijk is. De content moet ook over dezelfde structuur en lay‐out beschikken. Dit verhoogt de herkenbaarheid voor de cursist en het maakt het ook gemakkelijker om nadien iets terug te vinden. Dit geldt voor zowel e‐content als f2f‐content. De e‐cursus moet ook altijd beschikbaar zijn. Een papieren cursus krijgt men 1 keer en die kan men bijhouden voor de rest van zijn leven. Maar ook e‐cursussen moeten beschikbaar blijven voor altijd. Het is toch niet de bedoeling dat de e‐cursus afgedrukt wordt om het zo te kunnen bewaren?
2.2. Vormen van communicatie In het "face 2 face" onderwijs loopt de communicatie hoofdzakelijk synchroon in klasverband. Enkel het maken van huistaken en het studeren zelf gebeurt asynchroon. Bij e‐leren licht het accent eerder op een asynchrone communicatie en heeft als voordeel dat iedereen op basis van een druk agenda toch kan deelnemen aan een cursus.
2.3. Groeperingsvorm Verschillende werkvormen : er moet voldoende variatie zitten in het aangeboden leermateriaal. In een klas (f2f) is het gemakkelijker en vanzelfsprekender dat men verschillende werkvormen aanbiedt. In e‐content kan men zeker ook variatie brengen maar misschien niet zo uitgebreid als in de klas. Voorbeeld: een dialoog per 2 voorbereiden en die voor de klas brengen, een rollenspel, een carrousseloefening waarbij de cursisten volgens een bepaald systeem een aantal keer doorschuiven naar telkens een ander groepje zijn werkvormen die zeer gemakkelijk kunnen gehanteerd worden in de klas. Een groepswerk kan dan weer wel in e‐leren maar vergt veel tijdsinvestering van de cursisten. Online samenwerken en communiceren is niet zo vanzelfsprekend wegens een aantal beperkingen zoals hierboven beschreven. Interactie en participatie : rekening houden met interactie is zeer belangrijk als het gaat over ontwikkelen van e‐content. In een f2f‐onderwijssituatie is er meer mogelijkheid om de interactie persoonlijk en direct aan te pakken. Cursisten die in een klas zitten, zijn over het algemeen ook wel actief als ze fysiek aanwezig zijn in de klas. Als het gaat over e‐leren, is het ook nodig dat de cursisten actief deelnemen aan de cursus. De lesgever kan hen via mail wel aansporen om de cursus online door te nemen en de oefeningen en opdrachten te maken maar het blijft toch opportuun dat het e‐ materiaal zo ontwikkeld wordt dat het uitnodigt tot participatie. Voorbeeld: hoe meer interactie, hoe meer participatie. E‐leermateriaal dat interactief opgesteld is en waarbij de cursisten zeer actief betrokken worden, betekent zeker een meerwaarde voor de e‐ cursus.
2.4. Inhoudelijke sturing van het Leerproces Wat betreft de sturing van de leerinhoud verschilt f2f onderwijs van e‐leren in flexibiliteit, externe controle en aanpassingsvermogen.
Door het feit dat de leerinhoud elektronisch beschikbaar is, kunnen aanpassingen gemakkelijker aangebracht worden met relatief minder inspanningen. Bij voorbeeld het uitprinten van materiaal en distributie via de school of uitgeverij is meer tijdrovend en kostelijk dan aanpassingen aanbrengen via een tekstverwerker of andere software. Ook een voordeel van e‐leren materiaal is dat het constant via internet raadpleegbaar is. Dit brengt met zich mee dat er input en feed‐back vanwege de personen die het materiaal doornemen kan verwacht worden. Het gaat hier niet alleen over de studenten maar ook over andere docenten en experts in het vakgebied. Met deze feedback, samen met updates via bv RSS Feeds, kan het materiaal regelmatig aangepast worden en up to date blijven. Een voorbeeld van belangrijke aanpassingen die via e‐leren gemakkelijker aangebracht kunnen worden is het stellen van richtlijnen om suikerziekte (diabetes mellitus) op te sporen. Deze zijn in de loop van de laatste 50 jaar aanzienlijk geëvolueerd. Zoals te zien is in deze link van de ADA , volgens de richtlijnen gegeven door de American Diabetes Association (ADA) in 2006, een nuchter bloedglucose van > 126 mg/dl is een teken van diabetes of suikerziekte. In 1985, nochtans, de richtlijnen van de Wereld Gezondheidsorganisatie gaven een waarde van 140mg/dl als grens om de diagnose van diabetes te stellen. Een interessante artikel in het Nederlands met uitleg over de evolutie in diagnostische criteria voor diabetes mellitus is in deze link te vinden Door de verlaging van de grenswaarde van nuchter bloedglucose wordt de diagnose van diabetes sneller gesteld. Dit heeft natuurlijk een enorme impact in de aantallen personen die in aanmerking komen voor de speciale medische zorgen die nodig zijn bij diabetes. Veranderingen van richtlijnen dienen dus jaarlijks aangepast te worden in de handleidingen of in het e‐leren materiaal. Aanpassingen kunnen via Wikis of via direct contact (bv email) met de verantwoordelijke auteur aangebracht worden. Als er vrije toegang is om aanpassingen van het materiaal toe te brengen moet er wel hier gewaarschuwd worden dat de kwaliteit en betrouwbaarheid van het materiaal door de auteur of editor nagevolgd moet worden. Het systeem van Wikipedia is een goed voorbeeld. Tenslotte, meningen over de kwaliteit van het leermateriaal en de praktische toepasbaarheid van de oefeningen en tutorials zijn ook een belangrijke feedback om e‐leerinhoud continu te kunnen verbeteren.
2.5. Vormelijke sturing van het leerproces Bij het ontwikkelen van content moet men controleren of de e‐content haalbaar is, er moeten redelijke deadlines zijn, de moeilijkheidsgraad moet juist bepaald worden, de tijdsinvestering moet correct ingeschat worden. In een klassituatie ziet de lesgever bijna onmiddellijk of de leerstof haalbaar is, te moeilijk of te gemakkelijk. In afstandsonderwijs is het veel moeilijker om in te schatten of de leerstof wel op het juiste niveau zit. Men moet natuurlijk in beide onderwijssituaties vooraf bepalen wat het niveau en de voorkennis is van de leerders maar bij het online aanbieden van een content heeft de lesgever niet direct de mogelijkheid om in te grijpen wanneer men ziet dat het e‐ materiaal niet geschikt is voor het doelpubliek. Bijkomend voordeel van oefeningen en opdrachten
die in e‐materiaal aangeboden worden, is dat men via de online‐programma’s voor bepaalde onderdelen onmiddellijke feedback kan geven en dat dit aanzienlijk wat correctiewerk bespaart voor de lesgever.
2.6. Basisprincipes van e‐leren versus f2f Hieronder volgen nog 5 basisprincipes voor een e‐lesgever die helpen om meer participatie te bekomen bij e‐leren. •
•
•
zet de kat niet bij de melk: vermijd dat cursisten opdrachten kunnen kopiëren, probeer te zorgen voor een uniek stuk van elke cursist. Let erop dat de cursisten iets geleerd hebben. Bij f2f is dit gemakkelijker te controleren. werk online samen: groepswerk reduceert het werk van een lesgever, laat cursisten samenwerken via bijvoorbeeld een forum. Hier zijn overlappingen mogelijk met f2f. Het verschil is als dit groepswerk in klasverband gebeurt, dat je dit als lesgever op een andere manier kan coachen. Je ziet ook bijvoorbeeld de non‐verbale communicatie. geef gepersonaliseerde opdrachten: laat de gemaakte oefeningen toelichten door de cursisten m.b.v. bijvoorbeeld VoiceThread, laat cursisten uitleggen hoe ze tot een bepaald resultaat gekomen zijn. In f2f is dit minder nodig omdat de groepen daar beter gescheiden kunnen gehouden worden.
3. Wat is de meerwaarde van e‐content vs f2f‐content? Tot slot moet men zich bij het ontwikkelen van leermateriaal altijd eerst de vraag stellen: Heeft het aanbieden van een bepaalde leerstof via e‐leren een meerwaarde tegenover het f2f aanbieden? E‐content moet absoluut een meerwaarde hebben om het als e‐materiaal aan te bieden anders kan men het beter als f2f‐materiaal ontwikkelen of behouden. Het moet relevante leerstof zijn die zinvol is om aan te bieden in afstandsonderwijs.
4. Bronnen: Bijscholing CVO Antwerpen‐Zuid Evaluatie en participatie in e‐leren Toll‐cursus voorjaar 2011 http://moodle.toll‐net.be/course/view.php?id=36