6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 337 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
1. Gestructureerd oordelen bij kindermishandeling1 1. Inleiding In 1987 nam de Vlaamse overheid het initiatief om de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK) te erkennen. Toen werden ze nog vertrouwensartscentra genoemd.2 De vertrouwenscentra zetten multidisciplinaire teams in om meldingen op te vangen over (vermoedens van) kindermishandeling, andere professionals te adviseren en te ondersteunen en zelf hulp te verlenen aan kinderen en hun gezin. Het decreet van 2002 geeft de VK een uitdrukkelijk mandaat om op te treden, waarbij kindermishandeling ruim wordt gedefinieerd: een situatie waarin een kind lichamelijk of psychisch schade wordt berokkend, actief door schadelijk optreden of passief door ernstige nalatigheid van volwassenen die voor het kind moeten zorgen De hulpverlening van de VK zoekt aansluiting bij de noden van het kind en de jongere, waarbij het bouwen aan veiligheid en traumastabilisatie de primaire doelstellingen zijn. De zorg is vrijwillig en er wordt samengewerkt met diverse stakeholders (kind, ouders, siblings, betrokken hulpverleners, familie...). De VK situeren zich op een continuüm tussen een disciplinerend/controlerend systeem en een emancipatorisch/zorgend systeem.3 De medewerkers van de vertrouwenscentra kindermishandeling hebben dus dagelijks te maken met meldingen over (een vermoeden van) kindermishandeling. Zij moeten beoordelen wat er aan de hand is, een beslissing nemen over de noodzaak om verder tussen te komen en op welke manier best tussengekomen wordt. Ze kunnen beslissen om via andere informanten de situatie verder te verkennen of het gezin uit te nodigen voor een gesprek. Steeds staat hierbij de positie van het kind centraal en de vraag of er voldoende veiligheid is. Dat zijn geen eenvoudige beslissingen omdat de omstandigheden waaronder de hulpverlener moet beslissen niet optimaal zijn.4 Deze werkers nemen beslissingen op basis van beperkte informatie, binnen een beperkt tijdsbestek en met een 1 Deze bijdrage werd geschreven door Kristof Desair en dr. Koen Hermans, LUCAS – Centrum voor zorgonderzoek en consultancy – K.U.Leuven. 2 Marneffe & Broos, 1997. 3 Desair & Adriaenssens, 2011. 4 ten Berge & Vinke, 2006.
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 1
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 338 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
beperkt aantal handelingsmogelijkheden. De gemelde gezinnen beseffen vaak zelf niet wat de ernst van de problemen is. Ze hebben niet om hulp of tussenkomst gevraagd en de motivatie is laag. Bovendien leidt de naam van deze hulpverleningsinstantie tot erg uiteenlopende reacties bij cliënten, net omdat er gesuggereerd wordt dat er een situatie van kindermishandeling zou zijn. Het gaat ook nog eens om beslissingen die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de betrokken kinderen, de ouders en de werker, als zou blijken dat de veiligheid van het kind niet gewaarborgd is (met melding bij het parket en uithuisplaatsing als meest uitgesproken ingrijpende gevolgen voor het gezin). Samen met het normatieve en complexe karakter van de problematiek, leidt dit ertoe dat persoonlijke opvattingen en normen van de werker een belangrijk aandeel in de besluitvorming kunnen krijgen, net omdat het vaststellen van kindermishandeling en het inschatten van de veiligheid geen pasklaar antwoord kennen. Hierdoor kunnen beslissingen tussen werkers en centra verschillen.
2. Naar een protocol voor risicotaxatie bij kindermishandeling In 2010 hebben de vertrouwenscentra samen met het Agentschap Kind & Gezin werk gemaakt van de ontwikkeling van gedeelde inhoudelijke criteria en van een uniforme methodische werkwijze voor deze complexe beslissingen. Deze bijdrage baseert zich op een onderzoeksproject van Lucas waarin een evidence-based instrument voor risicotaxatie bij kindermishandeling voor de VK ontwikkeld werd.1 Dit instrument maakt het voor de VK mogelijk om op een geprotocolleerde wijze risico’s op kindermishandeling in te schatten bij kinderen en jongeren die op de centra aangemeld worden. Het instrument berekent een cijfermatige score van de aanwezigheid van risico- en beschermende factoren. Het instrument is bovendien wetenschappelijk onderbouwd. Dat betekent dat de inhoud ervan voortbouwt op het bestaand wetenschappelijk onderzoek naar risicofactoren en beschermende factoren bij kindermishandeling. Bij het instrument hoort een protocol dat beschrijft hoe het instrument het best gebruikt kan worden. Dat protocol vormt een leidraad die aangeeft welke stappen ondernomen kunnen worden zodat de concrete inschatting van meldingen op een meer systematische, transparante en wetenschappelijk onderbouwde wijze verloopt. Het protocol is een houvast en een hulpmiddel voor de VK-medewerker om in onzekere en complexe omstandigheden beslissingen te kunnen nemen. Het expliciteert, optimaliseert en ondersteunt dus de handelwijze van deze professionals. 1
Zie Desair, Reynders & Hermans, 2010.
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 2
Afl. 9 – september 2011
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 339 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
De ontwikkeling van het instrument kende een drietal fasen. Eerst hebben we de beschikbare kennis over instrumenten voor risicotaxatie bij kindermishandeling in beeld gebracht door middel van een systematische review van bestaand onderzoek. We gingen hierbij na hoe zulke instrumenten werken en wat hun valkuilen en succesfactoren zijn. Tevens bestudeerden we het onderzoek naar factoren die het risico op kindermishandeling verhogen of verlagen en hoe sterk de samenhang is tussen die factoren en kindermishandeling. Ten tweede testten we de betrouwbaarheid van het ontwikkelde instrument. Het protocol draaide ten derde proef in de VK. Vanaf het begin van het project werkten we samen met de professionals die aan de slag moeten met het protocol en het instrument en met andere stakeholders die mee instaan voor de implementatie ervan. Deze manier van werken vertrekt van een pragmatische visie op evidence-based werken, die veel belang hecht aan de betrokkenheid van alle stakeholders vanaf het begin van het onderzoek.1 Zo’n pragmatische visie vermijdt het negeren van de huidige praktijk maar probeert hier optimaal op aan te sluiten.2 Naast aansluiting zijn inbedding en benutting minstens even belangrijk.3 Een instrument voor risicotaxatie is dan wel een nieuw element in de werking van de VK, maar om de slaagkansen van de invoer van het instrument te verhogen moet het in de eerste plaats goed aansluiten op de huidige praktijk. Daarom brachten we de startpositie van de vertrouwenscentra in beeld: wat zijn de verwachtingen, de noden, de doelen die de VK beogen met het gebruik van een protocol voor risicotaxatie. Op basis van twee focusgroepen bij hulpverleners en directies leerden we dat risicotaxatie voor hen ten dienste staat van de hulpverlening en de teams op de vertrouwenscentra. Risicotaxatie mag dus geen doel op zich vormen. De hulpverleners verwachten ook dat het protocol de besluitvorming van de VK bij meldingen ondersteunt, maar niet overneemt. Zij zijn dus voorstander van een model waarbij de uiteindelijke beslissing bij het team blijft. Het instrument moet ook rekening houden met de vele dimensies van een aangemelde situatie: kenmerken en beleving van de betrokken minderjarige, kenmerken van de ouders, de context, beschermende factoren en risicofactoren, de betrouwbaarheid van de melder. Ten laatste moet in het protocol het uitgesproken belang dat de VK hechten aan de positie en beleving van de minderjarige een plaats krijgen. Inbedding betekent dat het gebruik van het instrument deel uitmaakt van het hulpverlenend handelen. Het is geen doel op zich of mag niet losgekoppeld worden van de reguliere processen in de organisatie. Het protocol sluit daarom het best goed aan op de processen en procedures die vandaag op de VK gebruikt worden. 1 2 3
Hermans, 2008a; 2008b. Voor een uitgebreide beschrijving, zie Hermans, 2008b, in dit handboek. Van Yperen & Veerman, 2008.
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 3
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 340 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
Ten slotte moet het resultaat van het onderzoek, het protocol dus, benut worden. De invoer van het nieuwe instrument vraagt, ongeacht hoe nauw het aansluit bij de bestaande werking, een bijkomende investering van tijd en middelen. Hiervoor werkten we samen met het Agentschap Kind & Gezin en met het Forum van de VK-directies. We deden ook een beroep op een groep van twaalf VK-medewerkers om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de praktische bruikbaarheid van het instrument uit te testen. Zo deden zij ook kennis en ervaring op met het protocol die zij kunnen delen met hun collega’s. Door het betrekken van de medewerkers zelf, verhoogt ook de kans dat het instrument zo veel mogelijk beantwoordt aan hun verwachtingen.
3. Wat is risicotaxatie? Hulpverleners worden – net zoals buren, familieleden, leerkrachten, jeugdwerkers enzovoort – meer dan eens geconfronteerd met gezinssituaties die hen verontrusten. Bewust of onbewust taxeren zij de situatie en schatten ze in hoe ernstig de situatie is en of bepaalde interventies maatschappelijk noodzakelijk zijn om de veiligheid van het kind te garanderen. Meer dan bij de hier opgesomde partijen is dit inschattingsproces een van de kerntaken van een VK. We definiëren risicotaxatie als een proces waarbij informatie verwerkt wordt, met het oog op het inschatten van de kans op toekomstige kindermishandeling en de ernst daarvan, en dit in functie van een beslissing over de te nemen hulpverleningsmaatregel. Risicotaxatie kan grofweg op twee manieren gebeuren: op basis van klinische beoordeling en gestructureerd, op basis van een protocol. In Vlaanderen zijn we het meest vertrouwd met het klinisch oordeel. Daarbij baseert de hulpverlener zich voor de inschatting van het risico op kindermishandeling op zijn klinische ervaring.1 Bij deze klinische beoordeling combineert en verwerkt de besluitvormer informatie in zijn hoofd om een inschatting van de situatie te maken en om een beslissing te nemen over de gewenste en noodzakelijke acties. Sinds halverwege de jaren tachtig worden in de Verenigde Staten de gestructureerde modellen ontworpen, die zich kenmerken door een expliciete en systematische beoordelingswijze met behulp van een checklist van factoren. Een bijzonder type van de gestructureerde modellen is het actuarieel systeem. Daarbij wordt een factorenlijst opgesteld op basis van empirisch onderzoek naar risicofactoren bij kindermishandeling.2 Het empirisch onderzoek identificeert risicofactoren die een sterke associatie hebben met toekomstige mishandeling. Deze factoren worden opgeno1 2
Knoke & Trocmé, 2005. Baird & Wagner, 2000; Shlonsky & Wagner, 2005.
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 4
Afl. 9 – september 2011
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 341 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
men in het instrument. De hulpverlener vult het instrument in en beoordeelt of de risicofactoren al dan niet aanwezig zijn. Vervolgens berekent het instrument een score over de situatie: gezinnen met een laag, matig of hoog risico. Het specifieke belang of gewicht van elke risicofactor draagt bij tot een algemene risicobepaling. Het gewicht is opgenomen in een (rekenkundige) formule voor de uitkomst van het instrument.
4. Kunnen instrumenten helpen om beslissingen te nemen? Is het nuttig om een instrument en een protocol in te zetten in een VK? En aan welke voorwaarden zou dan voldaan moeten zijn? Het antwoord op deze vragen is gebaseerd op buitenlands onderzoek over de (performantie van) instrumenten voor risicotaxatie bij kindermishandeling. We komen tot vier inzichten. In de eerste plaats vertonen gestructureerde modellen voor risicotaxatie een betere betrouwbaarheid en geldigheid dan de loutere klinische beoordeling.1 Kenmerkend voor die gestructureerde modellen is dat ze meestal een instrument bevatten en de beoordelingswijze stapsgewijs en expliciet doen verlopen.2 De Signaallijst Verontrustende Opvoedingssituaties is een voorbeeld van zo’n gestructureerd model.3 Bij de klinische beoordeling verloopt de besluitvorming via mentale processen die doorgaans moeilijker te expliciteren zijn. Dit stellen we ook vast als we de overeenstemming van de risico-inschatting vergelijken tussen enerzijds het klinisch oordeel van VK-medewerkers en anderzijds de inschatting gebaseerd op het invullen van het ontwikkelde instrument. We legden de testers casussen voor en lieten hen het risico in deze meldingen op twee manieren classificeren in drie klassen (laag, matig of hoog risico)4: ten eerste op basis van hun eigen oordeel en ten tweede op basis van het ingevulde instrument. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid blijkt zwak te zijn voor dit klinische oordeel (Fleiss’ Kappa=0,0002; Kendall’s W=0,35). Dit betekent dat voor eenzelfde casus meerdere beoordelaars (VK-medewerkers) het risico uiteenlopend beoordelen op grond van hun klinische inschatting. De beoordeling van de risicoklasse stemt meer overeen tussen beoordelaars als het instrument gebruikt wordt (Fleiss’ Kappa=0,44; Kendall’s W=0,69). Het gebruik van een gestructureerd model zorgt dus voor meer overeenstemming bij het beoordelen van een 1 2 3 4
Wald & Woolverton, 1990. Knoke & Trocmé, 2005; Shlonsky & Wagner, 2005. Hellinckx, Lacluyse & Grietens, 2007. Zie www.signaallijst.be De casussen zijn gebaseerd op telefonische meldingen die in de voorafgaande maanden in de VK plaatsvonden. Voor details zie: Desair, Reynders & Hermans, 2010.
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 5
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 342 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
cliëntsituatie door meerdere beoordelaars. Deze vaststelling bevestigt het bestaande onderzoek over de beperkte betrouwbaarheid van het klinische oordeel. Een tweede vaststelling is dat van de gestructureerde modellen de actuariële modellen het best werken.1 Ze steunen op een rekenkundige formule om de scores op deze factoren te verwerken tot een uitkomst in termen van een totaalscore of een klasse. Actuariële modellen vereisen wel dat er empirische evidentie beschikbaar is voor de factoren die in het instrument opgenomen worden. Er is echter een groot gebrek aan dit soort empirisch onderzoek naar het optreden van kindermishandeling in Vlaanderen. Ten derde verschilt de inhoud van het instrument naargelang het nagestreefde doel. Als het doel van risicotaxatie de verbetering van hulpverlening is, mag de risicotaxatie niet als doel hebben om toekomstige kindermishandeling te voorspellen.2 Het classificeren van gezinnen in klassen helpt om de hulpverlening te plannen (hoe snel ingrijpen, op welke manier ingrijpen…) Bovendien vraagt dit doel ook meer aandacht voor de rol van beschermende factoren, omdat hulpverlening net ook de potenties in een gezin wil aanspreken en versterken. Ten vierde blijft de capaciteit van een instrument om kindermishandeling of menselijk gedrag te voorspellen beperkt.3 Actuariële modellen leveren zeker geen foutloze schattingen, maar bieden in vergelijking met het klinisch oordeel een beter beslissingsmechanisme. Onderzoek wijst bovendien op de kracht en het belang van een klinische beoordeling na het gebruik van een gestructureerd en empirisch gefundeerd model. Er is recent onderzoek voorhanden dat vaststelt dat de combinatie van een wetenschappelijk onderbouwd instrument met intercollegiale (klinische) beoordeling de beste besluitvorming geeft.4 Dat is ook niet toevallig. Hulpverlening bij kindermishandeling wordt immers gekenmerkt door complexiteit, ambivalenties en belangenconflicten. Deze karakteristieken vragen om een integrerende ‘en...en...’-benadering. Praktijkkennis en ervaring zijn een noodzakelijke aanvulling op een instrument om tot goede besluitvorming te komen. Een protocol voor risicotaxatie dat past binnen een ruime, pragmatische benadering van evidence-based werken activeert dus net de capaciteiten van de professional in plaats van ze te negeren.5 Dit beklemtoont de structurerende, begeleidende en ondersteunende kwaliteiten van een protocol voor risicotaxatie.
1 2 3 4 5
Doueck, Bronson & Levine, 1992. Baird e.a., 2000; Baird e.a., 1999. Gambrill & Shlonsky, 2000; Munro, 2004. Baumann e.a., 2005; Shlonsky & Wagner, 2005. Hermans, 2008b.
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 6
Afl. 9 – september 2011
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 343 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
Er zijn dus omstandigheden waarin het gebruik van een gestructureerd instrument de besluitvorming verbetert, namelijk als het instrument gecombineerd wordt met het klinisch oordeel van professionals en als de focus ligt op classificeren in plaats van voorspellen.1 Kortom, een gestructureerd en wetenschappelijk onderbouwd assessment ordent het denken, maar laat de besluitvorming bij de professional.
5. Bestaande instrumenten We analyseerden ook vier bestaande instrumenten voor risicotaxatie (CARE-Nl, CFRA, Signaallijst, Veiligheidslijst), met de vraag of we ze kunnen vertalen, aanpassen en gebruiken in de context van de vertrouwenscentra. Elk van deze instrumenten heeft weliswaar een aantal sterke punten, maar tegelijkertijd een aantal knelpunten. Zo bestaat er nogal wat verschil in de keuze van risicofactoren. Bovendien leggen de meeste instrumenten een sterke focus op risicofactoren en besteden ze beperkte aandacht aan beschermende factoren. Als de instrumenten een output genereren, vat deze vooral het aspect risico. De besluitvorming van de VK is echter gebaseerd op meer informatie, zoals de gemelde kindermishandeling, de beschermende factoren en wie de melder is. Door een instrument specifiek voor de VK te ontwikkelen kunnen we beter inspelen op de verwachtingen en de noden van de VK en van hun medewerkers.
6. Met welke factoren moet de professional rekening houden? We gingen na welke (risicoverhogende en risicoverlagende) factoren samenhangen met kindermishandeling en of er factoren geïdentificeerd kunnen worden als kernfactoren.2 Kernfactoren zijn die factoren waarbij er een aangetoonde sterke associatie bestaat tussen de factor en het optreden van kindermishandeling, en dit op basis van de huidige stand van het wetenschappelijke onderzoek en bekrachtigd door middel van een consensus tussen experts. Het zou bijzonder interessant zijn om kernfactoren te kunnen aanduiden. De praktijkwerker zou zich dan in zijn besluitvorming kunnen toespitsen op een beperkt aantal aandachtspunten. De vaststelling is echter dat er heel wat (buitenlands) onderzoek beschikbaar is over tal van factoren, maar dat er zelden eensluidende conclusies getrokken kunnen worden over de sterkte van de relatie tussen 1 2
Baird e.a., 2000; Baumann e.a., 2005. Voor het overzicht van deze factoren en de analyse van hun samenhang met kindermishandeling: zie Desair, Reynders & Hermans, 2010.
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 7
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 344 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
de factor en het optreden van kindermishandeling. Het globale beeld toont een grote diversiteit met betrekking tot de sterkte van de samenhang, zowel in de vergelijking van de afzonderlijke factoren met elkaar, als op vlak van de resultaten voor eenzelfde factor. In afwachting van onderzoek in Vlaanderen hebben we een voorlopige lijst van kernfactoren opgesteld waarbij in minstens één onderzoek een sterke samenhang vastgesteld werd. Bij de beschermende of risicoverlagende factoren is de vaststelling dat hiernaar veel minder onderzoek gedaan wordt (in vergelijking met risicofactoren).
7. Het protocol risicotaxatie voor de vertrouwenscentra Het protocol reikt een gestructureerde en concrete leidraad aan om aanmeldingen op de VK zo concreet en stapsgewijs mogelijk te beoordelen aan de hand van het ontwikkelde taxatie-instrument. Het protocol kan ingezet worden bij aanmeldingen over (vermoedens van) intrafamiliale kindermishandeling en heeft drie doelstellingen: – de VK-medewerker(s) helpen de situatie in te schatten; – de besluitvorming over de hulpverlening van het VK ondersteunen en begeleiden; – het besluitvormingsproces systematiseren, transparant en expliciet maken. Het protocol kent drie onderdelen: een elektronisch instrument dat na het invullen een output genereert; richtlijnen over het gebruik van het instrument; aanbevelingen in verband met de intercollegiale beoordeling en besluitvorming over de verdere aanpak. De output van het instrument noemen we de kindermishandelingsindex. De factoren die volgens wetenschappelijk onderzoek samenhangen met kindermishandeling hebben we vertaald in een uitgebreide lijst van items in het instrument. De factorenlijst is opgebouwd aan de hand van vier perspectieven, die op hun beurt factoren bundelen op verschillende relevante domeinen. De eerste drie perspectieven zijn aan de orde om een besluit te nemen over een aanmelding. In het verdere verloop van de hulpverlening van het VK kan de medewerker een vierde perspectief toevoegen: 1. Het perspectief ‘vormen van kindermishandeling’: Dit perspectief omvat de vormen en/of tekens van mishandeling die mogelijk of vermoedelijk aanwezig zijn in het gezin. Meestal gaat het om de vormen die gemeld worden.
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 8
Afl. 9 – september 2011
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 345 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
2. Het perspectief ‘risico’: Het gaat hier om het geheel van kenmerken die kinderen, ouders (zorgers) en gezinnen kunnen vertonen, die zorgwekkend zijn en (het risico op) kindermishandeling in stand houden of versterken. Hoe hoger de risicoklasse, hoe meer risicofactoren aanwezig zijn in de situatie. De risicoklasse heeft geen voorspellende waarde. Wat het daadwerkelijke effect is van de aanwezige risicofactoren, verschilt immers van gezin tot gezin. 3. Het perspectief ‘beschermende capaciteit’: Hier gaat het om het beschermend potentieel bij gezinnen, zorgers en kinderen. Beschermende factoren veranderen in positieve zin de respons van een gezin ten aanzien van risicofactoren. Zo kunnen beschermende factoren de kans op het stoppen van mishandeling vergroten of de kans op recidive verkleinen. Hoe hoger deze klasse, hoe meer beschermende factoren aanwezig zijn in de situatie. 4. Het perspectief ‘responsieve factoren’: Eens de hulpverlener vanuit het vertrouwenscentrum contact heeft met een gezin kan ook deze interactie opgenomen worden in de taxatie. Het gaat dan om informatie over hoe de samenwerking verloopt en vooral over de kansen die hier in liggen voor het slagen van de hulpverlening. Deze factoren worden gescreend op basis van de ervaring en interactie van de VK-medewerker met het gezin in kwestie. Bij een positieve uitkomst stelt het gezin zich coöperatief op en zit de hulpverleningsrelatie goed. Bij een negatieve score moet de professional ervan uitgaan dat er geen goede samenwerking is met het gezin. De kansen op succesvolle hulpverlening zijn dan klein. Het risicoperspectief telt 98 risicofactoren en is verder onderverdeeld in zeven dimensies: kind-ouder-interactie, kindkenmerken, verleden van het kind, ouder-kind-interactie, ouderkenmerken, verleden van de ouders en gezinskenmerken. Bij de meeste onderdelen zijn verwante factoren samengebracht in kleine groepjes (zoals ‘sensitiviteit’, ‘sociaal netwerk’, ‘persoonlijkheidskenmerken’…). De grenzen tussen een laag, matig en hoog risico zijn gebaseerd op het aantal dimensies waarin een gezin risicofactoren vertoont. Als vier van de zeven dimensies hoog zijn, dan beslissen we om de totale risicoklasse ook op hoog in te schalen. Het is dan legitimeerbaar en afgetoetst dat de hulpverlener de situatie in zijn geheel als alarmerend beschouwt. Bijvoorbeeld, als de ouders veel risicofactoren vertonen, het kind eerder slachtoffer werd, de relatie tussen kind en ouder veel risicofactoren vertoont, en de gezinskenmerken veel risicofactoren vertonen, dan is de situatie voor het kind alarmerend. Deze redenering vindt ook steun in wetenschappelijk onderzoek. Amerikaans langetermijnonderzoek toonde aan dat er een verband bestaat tussen het aantal risicofactoren en het optre-
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 9
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 346 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
den van kindermishandeling.1 De onderzochte risicodomeinen stemmen sterk overeen met de risicodimensies in de kindermishandelingsindex. Als er vier of meer domeinen aangetast zijn met risicofactoren dan neemt het risico op kindermishandeling sterk toe. Tegelijkertijd zijn we ons bewust van de mogelijke beperkingen van deze redenering. Om hierover definitieve uitspraken te kunnen doen is een evaluatieonderzoek aangeraden na een voldoende lang gebruik van het instrument. Het protocol en instrument brengen informatie uit de gemelde situatie samen, ordenen en beoordelen deze. Het instrument maakt dit proces transparant en expliciet door een checklist aan te reiken. De factorenlijst stuurt bovendien de kijk en het onderzoek van de VK-medewerkers. De kindermishandelingsindex (de output van het instrument) geeft een overzichtelijk inzicht in deze vier perspectieven. Voor elke aanmelding op een VK biedt de kindermishandelingsindex een korf van klassen en scores op de perspectieven ‘vormen’, ‘risico’ en ‘beschermende capaciteit’, die samen in overweging genomen worden bij de intercollegiale beoordeling en de planning van de verdere hulp. Eens er contact is tussen het VK en het gezin, wordt het perspectief ‘responsieve factoren’ meegenomen in de index. Het is een weloverwogen keuze om de vier perspectieven los te koppelen van elkaar en ze niet te bundelen in één klasse of score. De kindermishandelingsindex vat de informatie samen, ordent deze en ondersteunt zo de intercollegiale besluitvorming. De kindermishandelingsindex expliciteert en systematiseert dus de basiselementen voor de besluitvorming: wat is de ernst van de gemelde kindermishandeling? Hoeveel risicofactoren zijn er in de cliëntsituatie aanwezig? Heeft het gezin een beschermende capaciteit? Hoe reageren ouders en kinderen op de betrokkenheid van het VK? Teambesprekingen spelen een cruciale rol omdat het team beslist over de volgende stappen die het VK zet. De kindermishandelingsindex vervangt het nemen van die beslissingen niet. De index expliciteert en informeert enkel de medewerker en het team over de nodige perspectieven waarop professionals hun beslissing baseren en structureert het besluitvormingsproces. Het daagt de medewerker en het team uit om zich te positioneren ten aanzien van de uitkomst. In dat opzicht past dit binnen een ruime benadering van evidence-based practice die een integratie van praktijkervaring klinisch oordeel en wetenschappelijke evidentie nastreeft.2
1 2
Hermans, 2008. Hermans, 2008a; Schwalbe, 2008.
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 10
Afl. 9 – september 2011
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 347 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
8. De proeffase De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het instrument is vervolgens getest aan de hand van vignetten (zie eerder). Tot slot van de ontwikkelingsfase werd het instrument gedigitaliseerd. De waarde van het ontwikkeld protocol is echter niet alleen afhankelijk van de wetenschappelijke integriteit ervan maar ook van de praktijkimplementatie. Om die voor te bereiden draaide het protocol gedurende twee maanden proef in de dagelijkse praktijk van de vertrouwenscentra. De teams pasten in die periode het protocol toe op meer dan honderd aanmeldingen op de VK. Uit de proefperiode blijkt dat het protocol in zijn opzet slaagt, maar ook een belangrijke impact heeft op de werking van de vertrouwenscentra. We onderzochten de impact aan de hand van een kwantitatieve bevraging van elke gescreende melding en aan de hand van een focusgroep met de VK-medewerkers. De analyse maakte duidelijk dat de impact zich uitstrekt van het ontvangen van aanmeldingen tot aan de organisatiestructuur en -cultuur. Deze impact is ambivalent. Enerzijds wijzen de medewerkers op positieve effecten die kwaliteitsbevorderend zijn voor de hulpverlening. Meldingen worden meer uitgebreid gescreend en leggen blinde vlekken in de taxatie bloot. Beslissen op basis van vormen van kindermishandeling, risicofactoren en protectieve factoren komt ten gunste van de aangemelde minderjarigen. De kennis die het protocol bevat werkt ook competentieverhogend ten aanzien van de medewerkers en de teams waarin ze functioneren. Anderzijds vereist het goed gebruik van het protocol een extra investering van tijd bij het opnemen van de aanmelding en de intercollegiale besluitvorming. De organisatiestructuur en -cultuur moet de inbedding van het protocol ook toelaten. De VK-medewerkers zijn het eens dat het ontwikkeld protocol een constructieve bijdrage kan leveren aan de praktijk op de vertrouwenscentra kindermishandeling in Vlaanderen. Het invullen van het instrument daagt hen tevens uit op verschillende terreinen. Zo dwingt het protocol om af te wegen vanuit welk standpunt het instrument gescoord wordt, vanuit het standpunt van de melder of van de invuller. Dit is geen nieuwe afweging, maar deze wordt wel transparant door de invoer van het protocol. Daarnaast leiden de antwoordmogelijkheden ‘ja’, ‘vermoeden’, ‘neen’ en ‘weet niet’ tot een effect vanaf het allereerste moment na de aanmelding. Het zijn vier logische antwoordmogelijkheden maar uit de proeffase blijkt het niet zo eenvoudig om te gebruiken. Dit kan ook leiden tot een kritisch kijken naar de eigen ervaring en expertise. Het instrument maakt ook het eventuele gebrek aan informatie duidelijk. De VK moeten zich ook hier tegenover positioneren. Het instrument zet aan tot bevragen en kritisch afwegen
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 11
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 348 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
van hoe men omgaat met situaties waarin men weinig weet. Deze situaties waren eerder ook aanwezig, maar dit wordt nu heel wat beter zichtbaar. Het instrument beïnvloedt bovendien ook de teambesprekingen. Elk team heeft zijn eigen manier van overleg ontwikkeld en dit verandert niet zo eenvoudig. Mogelijk komen nieuwe thema’s ter sprake waarover het team niet gewoon is te spreken.
9. Nieuwe vragen en uitdagingen 9.1. Gebruik van het instrument op de VK De invoer van de kindermishandelingsindex op de VK betekent een nieuwe stap in de professionalisering van de centra. Tegelijk brengt het nieuwe uitdagingen en nieuwe vragen met zich mee. Een van de mogelijke kritieken op het instrument zou kunnen zijn dat het te lang is. Aan de andere kant is het bijzonder moeilijk om te bepalen welke factoren sterk of zwak samenhangen met kindermishandeling. Als dit wel zou kunnen, dan kan een kortere lijst samengesteld worden met ‘sterke’ kernfactoren. In de toekomst, na een periode van gebruik, kunnen we testen of een kortere lijst tot gelijkwaardige resultaten komt. Een andere bemerking heeft te maken met het tijdstip waarop het instrument gebruikt kan of moet worden. Het protocol vraagt nu om het instrument te gebruiken onmiddellijk na de melding en voor de teambespreking. Dit is belangrijk omdat het protocol aan elke beslissing moet vooraf gaan, wil het zijn doel bereiken. Het instrument is ook zo ontwikkeld dat het gebruikt kan worden na de exploratiefase, tijdens de hulpverleningsfase of op het einde. Dit is op dit moment echter nog niet uitgetest. Het kan dus een bijdrage leveren aan de diagnostiek binnen een VK, maar het is evident dat de diagnostiek veel ruimer is. De VK bevestigen dit ook in hun ontwikkelingsplan, waarin ze stellen dat diagnostiek niet kan zonder het kind en/of het gezin gezien te hebben.
9.2. Consequenties voor beleid en onderzoek Het is evident dat er aan de score op de kindermishandelingsindex heel wat beleidsconsequenties verbonden kunnen worden. De belangrijkste vraag is natuurlijk het intern en extern beoordelen van een ‘hoog risico’. Met betrekking tot het inschatten hiervan binnen het centrum rijst de vraag over het verantwoorden van de opties die het VK neemt in geval van een hoog risico. Het instrument maakt dus het verantwoordingsvraagstuk expliciet en geeft tegelijkertijd externe actoren (politici, media, justitie…) de mogelijkheid om een VK ter verantwoording te roepen over
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 12
Afl. 9 – september 2011
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 349 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
het al dan niet verrichten van bepaalde interventies. Het instrument is bedoeld om de kwaliteit van de hulpverlening te verbeteren. Het is dus geen controle- of verantwoordingsinstrument, maar zou wel als zodanig gebruikt of misbruikt kunnen worden. Het is evident dat de VK samen met het Agentschap Kind en Gezin en andere partners (onder andere justitie) hierover in dialoog gaan. Op dit moment is het instrument niet bedoeld om ter verantwoording te gebruiken. De invoer van de kindermishandelingsindex raakt ook aan de ruimere perceptie over protocollering in de hulpverlening aan minderjarigen. Enerzijds is er een pessimistische benadering die er vanuit gaat dat een instrument voor risicotaxatie vooral als beheersinstrument moet dienen in functie van de behoeften van managers en overheid. Het is dan een symptoom van de risicosamenleving waarin risicobeheersing en -vermijding, veiligheidsdenken en aansprakelijkheid primeren op zorgdoelstellingen, zoals het welzijn van kinderen. Volgens Parton leidt de preoccupatie met risicoprotocollen tot een onderzoekshouding in plaats van een hulpverlenende houding. Het bureaucratisch meten van risico vervreemdt hulpverleners van de werkelijke situatie en de noden en zorgen van gezinnen.1 In dit soort scenario moet de hulpverlener niet meer denken maar doen. Zo creëren instrumenten vaak een vals gevoel van veiligheid. Anderzijds staan wij voor de meer optimistische benadering. Daarbij gaan we ervan uit dat dit type van protocollering bijdraagt tot een gerichtere professionaliteit van de hulpverlener. Bij het topic risicotaxatie zien we dit zeer concreet worden. Zoals we eerder stelden, toont onderzoek aan dat het beste besluitvormingsmechanisme geleverd wordt door de combinatie van een wetenschappelijk onderbouwd instrument én de intercollegiale beoordeling. De genuanceerde informatie van de kindermishandelingsindex verdiept het intercollegiale debat. Tegelijk doet het protocol expliciet een beroep op de discretionaire ruimte van het team. Het instrument schrijft niet voor wat er moet gebeuren en laat deze beslissing bij het team liggen, dat op zijn beurt een verbinding moet leggen tussen acties en output van het instrument. Het instrument vervangt dus geen ‘denken’ maar doet er net een beroep op. Van een professional mag men verwachten dat hij zich niet verschuilt achter het instrument maar zich erdoor laat uitdagen om de eigen inschatting te legitimeren. Uit de evaluatie van de implementatie op basis van een focusgroep bij deze professionals bleek in ieder geval dat zij zo’n houding hebben. In de toekomst is het nuttig om de effecten op lange termijn van het instrument en het protocol na te gaan. Als protocollering wil bijdragen aan professionaliteit dan moeten onderzoekers samenwerken met het werkveld en nog meer concreet met hulpverleners zelf en dit op basis van gelijkwaardigheid. Dit betekent dat 1
Parton, 2006.
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 13
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 350 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
beide partijen respect hebben voor en gebruik willen maken van elkaars expertise. Het protocol is de uitkomst van een ontwikkeltraject waarin onderzoekers en stakeholders op het terrein de laatste stand van kennis hebben vertaald in aanbevelingen voor het handelen van professionals. Deze betrokkenheid van het werkveld heeft voordelen in de voortgang en de diepgang van het onderzoek, en op vlak van het draagvlak bij de stakeholders. De VK-medewerkers geven zelf ook duidelijk aan dat hun kritische reflectie over de aanpak en de positie van de vertrouwenscentra gestimuleerd wordt door op deze manier betrokken te worden in onderzoek. De VK wijzen ook op de nood naar wetenschappelijke input om hun werk te onderbouwen en verder richting te geven. Dit moet motiveren om toekomstig onderzoek in verband met kindermishandeling en de vertrouwenscentra uit te zetten.
Referenties • BAIRD, C., & WAGNER, D. (2000). The relative validity of actuarialand consensus-based risk assessment systems. Children and Youth Services Review, 22(11-12), 839-871. • BAIRD, C., WAGNER, D., HEALY, T., & JOHNSON, K. (1999). Risk assessment in child protective services: Consensus and actuarial model reliability. Child Welfare, 78(6), 723-748. • BAUMANN, D. J., LAW, J. R., SHEETS, J., REID, G., & GRAHAM, J. C. (2005). Evaluating the effectiveness of actuarial risk assessment models. Children and Youth Services Review, 27(5), 465-490. • DESAIR, K., & ADRIAENSSENS, P. (2011). Policy Toward Child Abuse and Neglect in Belgium: Shared Responsibility, Differentiated Response. In N. Gilbert, N. Parton, & M. Skivenes (reds.), Child Protection Systems: International Trends and Orientations. New York: Oxford University Press. • DESAIR, K., REYNDERS, R., & HERMANS, K. (2010). Protocol risicotaxatie in de vertrouwenscentra kindermishandeling. Een evidence-based instrument voor het protocolleren van de risicotaxatie in de vertrouwenscentra kindermishandeling. Leuven: Lucas. • DOUECK, H. J., BRONSON, D. E., & LEVINE, M. (1992). Evaluating Risk Assessment Implementation in Child Protection: Issues for Consideration. Child Abuse and Neglect, 16(5), 637-646.
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 14
Afl. 9 – september 2011
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 351 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
• GAMBRILL, E., & SHLONSKY, A. (2000). Risk Assessment in Context. Children and Youth Services Review, 22(11-12), 813-837. • HELLINCKX, W., LACLUYSE, K., & GRIETENS, H. (2007). Eindrapport ‘Signaallijst Ernstige Opvoedingsproblemen.’: Ontwikkeling van een werkinstrument voor het onderkennen van ernstige opvoedingsproblemen, ter ondersteuning van hulpverleners werkzaam binnen de Integrale Jeugdhulp. Leuven: Centrum voor Orthopedagogiek K.U.Leuven. • HERMANNS, J. (2008). Het bestrijden van kindermishandeling. Een aanpak die werkt. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. • HERMANS, K. (2008a). Evidence-based practice: opportuniteit voor sociaal werk. Alert voor zorg en sociale politiek, 34 (2), 13-23. • HERMANS, K. (2008b). Evidence-based jeugdhulp: veelbelovend of holle hype? In: K. De Koster, L. De Man, K. De Vos, K. Denoix, & R. Roose (Reds.), Handboek integrale jeugdhulp. Brussel: Politeia. • HINDLEY, N., RAMCHANDANI, P.G., & JONES, D. P. H. (2006). Risk Factors for Recurrence of Maltreatment: a Systematic Review. Archives of Disease in Childhood, 91(9), 744-752. • KNOKE, D., & TROCMÉ, N. (2005). Reviewing the Evidence on Assessing Risk for Child Abuse and Neglect. Brief Treatment and Crisis Intervention, 5(3), 310-327. • MARNEFFE, C, and P BROOS. 1997. Belgium. An Alternative Approach to Child Abuse Reporting and Treatment. In Combatting Child Abuse. International Perspectives and Trends, edited by N. Gilbert. New York/ Oxford: Oxford University Press. • PARTON, N. (2006). Safeguarding childhood: early intervention and surveillance in a late modern society. Basingstoke: Palgrave Macmillan. • SCHWALBE, C. (2008). Strenghtening the integration of actuarial risk assessment with clinical judgment in an evidence based practice framework, Children and Youth Services Review, 30 (12), 1458-1464. • SHLONSKY, A., & WAGNER, D. (2005). The next step: Integrating actuarial risk assessment and clinical judgment into an evidence-based practice framework in CPS case management. Children and Youth Services Review, 27(4), 409-427.
Afl. 9 – september 2011
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 15
6_Maatschappelijke noodzaak.fm Page 352 Monday, September 5, 2011 4:16 PM
Handboek integrale jeugdhulp
• TEN BERGE, I., & VINKE, A. (2006). Beslissen over vermoedens van kindermishandeling. Eindrapport project Onderzoek, Risicotaxatie en Besluitvorming Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (ORBA): NIZW en Adviesbureau Van Montfoort. • VAN YPEREN, T., & VEERMAN, J. W. (2006). Zicht op effectiviteit. Bronnenboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg. Deel I. Utrecht: NIZW. • WALD, M. S., & WOOLVERTON, M. (1990). Risk Assessment: The Emperor’s New Clothes? Child Welfare, 69(6), 483-512.
Maatschappelijke noodzaak – Onderzoek 1 / 16
Afl. 9 – september 2011