1
Thema 1 Planten (groep 1 en 2).
Je hebt nodig: - zoekkaarten - loep - plastic zakje.
1. Ga met je groepje 5 minuten kijken (NIET plukken) naar wilde bloemen. Kruis aan welke kleuren je ziet. wit geel blauw
rood roze oranje
paars groen anders ……………………………………..
Welke bloemkleur zie je het meest? …………………………………………………………… Zie je ook struiken met bloemen? ……………………………………………………………… 2. In de kabouter zitten allerlei getekende voorbeelden van bloemen. Op de zoekkaarten zijn nog veel meer andere bloemen te vinden. Neem een bloemkaart uit de kabouter of een zoekkaart mee. - Ga in het veld 1 bloem uitkiezen die jij zelf mooi vindt. - Pluk voorzichtig 1 bloem af en geef die aan je begeleider. - Kijk samen naar jouw bloem en vul de volgende vragen in.
3. Wat is de kleur van jouw bloem? ……………………………………………………………… Hoe ruikt jouw bloem? ………….lekker / gaat wel / vies / ik ruik niets / …….. …………… Weet je hoe jouw bloem heet? ……………………………………………………………….. Als je het niet weet, zoek het dan op in de kaarten of verzin zelf een leuke naam.
4. Zit er stuifmeelpoeder op de bloem? Veeg er dan met je vinger wat van in dit rondje
5. Als je door een loep kijkt dan kun je dingen veel groter zien. Kijk door een loep naar jouw bloem. Wat zie je nu, wat je met je eigen ogen eerder niet kon zien? haartjes vlekjes poeder lijntjes beestjes knobbeltjes iets anders …………………………………………………………………………………… 6. De begeleider neemt jullie bloemen mee terug naar school en geeft ze aan de juffrouw. Dan kunnen jullie er later in de klas een mooi schilderijtje van maken. Klassikale opdracht: zoek het bijbehorende werkblad, plak de bloem in het aangegeven kader, teken en kleur het werkblad verder in.
Thema 1 Planten (groep 3, 4).
1. Kijk in de Romeinenweerd om je heen naar de wilde bloemen. NIET plukken, alleen maar kijken. Kruis aan welke kleuren je ziet. wit geel blauw
rood roze oranje
Je hebt nodig: - zoekkaarten - loep - plakband - potlood - plastic zakje - herbarium.
paars groen anders ………………………………………
Welke bloemkleur zie je het meest? ……………………………………………………………. Zie je ook struiken met bloemen? ……………………………………………………………….
2. In de kabouter zitten allerlei getekende voorbeelden van planten en bloemen. Op de zoekkaart "Planten en bloemen" kun je ook voorbeelden vinden. -
Ga nu zelf in het veld 1 bloem zoeken die jij mooi vindt. Die moet je eens wat beter leren kennen door ze goed te gaan bekijken.
-
Pluk voorzichtig 1 bloem met stengel en een paar blaadjes (als er genoeg van staan).
-
Plak die in het vak op de volgende bladzijde.
-
Beantwoord de vragen die daar bij staan.
Thema 1 Planten (groep 3 en 4). Je hebt nodig: - zoekkaarten - loep - potlood.
De planten van de Romeinenweerd zitten vol verrassingen. Ga eens samen (met de loep) op zoek naar de volgende planten. Vul in en kruis aan wat je vindt.
Wapendragers. Met stekels, bijvoorbeeld………………………………………………………………………… Met brandharen, bijvoorbeeld ………………………………………………………………….. Met vieze geuren, bijvoorbeeld ………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………
IJdeltuiten. Die erg lekker ruiken, bijvoorbeeld ……………………………………………………………… Die de mooiste bloemen hebben, bijvoorbeeld ………………………………………………… Die er schitterend uitzien, bijvoorbeeld …………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………….
Zielenpoten. Die helemaal uitgedroogd zijn. Die onder de luizen zitten. Die vol met schimmel zitten. …………………………………
Slapjanussen. Die op de grond liggen en kruipen. Die in het water hangen en drijven. Die zich aan andere planten vastklampen. ……………………………………………….
Zachte types. Met hele zachte blaadjes. Met hele zachte pluisjes. Met hele zachte vruchten. …………………………….
Lekkere types. Met braambessen. Met bloemen vol met nectar. Met extra sappige bladeren. ………………………………
Thema 1 Planten (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaarten - handschoenen - loep - plakband - potlood.
Planten kunnen niet snel wegrennen als er vijanden op hen af komen. Dus moeten ze zich op andere manieren kunnen verdedigen. Bijvoorbeeld door vies te stinken, te steken of plakkerig te zijn. 1. Ga 4 planten zoeken met 4 verschillende wapens. Die zullen ze ook tegen jou gebruiken dus PAS OP dat je niet gewond raakt. Vraag je begeleider om raad en gebruik handschoenen als je het niet vertrouwt! -
Teken of plak van iedere plant een klein stukje van het wapen (stengel, blad, bloem) in het vierkant.
-
En schrijf op de stippellijnen: - hoe de plant heet (gebruik de zoekkaarten). - hoe het wapen werkt (het prikt, stinkt en zo). - hoe het beschermt (tegen luizen, grazers en zo).
Plant nummer 1. De naam van de plant is …………………………………
Het wapen van de plant is ……………………………… …………………………………………………………….. Het beschermt tegen ……………………………………. ………………………………………………………………
Plant nummer 2. De naam van de plant is …………………………………
Het wapen van de plant is ……………………………… …………………………………………………………….. Het beschermt tegen ……………………………………. ………………………………………………………………
Thema 1 Planten (groep 3, 4).
Plant nummer 3. De naam van de plant is …………………………………
Het wapen van de plant is ……………………………… …………………………………………………………….. Het beschermt tegen ……………………………………. ………………………………………………………………
Plant nummer 4. De naam van de plant is …………………………………
Het wapen van de plant is ……………………………… …………………………………………………………….. Het beschermt tegen ……………………………………. ………………………………………………………………
2. Welke plant heeft volgens jou het beste wapen en waarom vind je dat?
De winnaar is: ………………………….., omdat …………………… ……… ……………………….. …….. ………………….
Thema 1 Planten (groep 5, 6).
Leer een aantal planten en hun bloemen van de Romeinenweerd wat beter kennen door ze eens zorgvuldig te gaan bekijken.
Je hebt nodig: - zoekkaarten - loep - plakband - potlood - plastic zakje - herbarium.
En maak je eigen herbarium van dit natuurgebied. Je docent(e) geeft aan wat je hier vandaag en verder in de klas en thuis moet doen. In de kabouter zitten tekeningen van allerlei planten. In je herbarium-werkboek vind je 2 voorbeelden van die planten. Op de zoekplaat "Planten en bloemen" kun je nog veel meer andere planten vinden.
1. -
Zoek in het veld de 2 planten die in je herbarium afgebeeld staan. Pluk voorzichtig van elke plant 1 bloem af (als er genoeg van staan). Plak die planten/bloemen in je eigen herbarium. Maak de bijbehorende opdrachten.
2. Zoek in het veld nog andere planten en bloemen die jij zelf mooi vindt. Minimaal 4 en maximaal 8. - Pluk voorzichtig van elke plant 1 bloem af (als er genoeg van staan). - Plak die bloemen in je eigen herbarium. - Vul de bijbehorende vragen in.
Thema 1 Planten (groep 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaarten - loep - plakband - potlood - plastic zakje - herbarium.
Leer een aantal planten en hun bloemen van de Romeinenweerd wat beter kennen door ze eens zorgvuldig te bekijken. En maak je eigen herbarium van dit natuurgebied. Je docent(e) geeft aan wat je hier vandaag en verder in de klas en thuis moet doen. In de kabouter zitten tekeningen van allerlei planten. In je herbarium-werkboek vind je 3 voorbeelden van die planten. Op de zoekplaat "Planten en bloemen" kun je nog veel meer andere planten vinden.
1. -
Zoek in het veld de 3 planten die in je herbarium afgebeeld staan. Pluk voorzichtig van elke plant 1 bloem af (als er genoeg van staan). Plak die planten/bloemen in je eigen herbarium. Maak de bijbehorende opdrachten.
2. Zoek in het veld nog andere planten en bloemen die jij zelf mooi vindt. Minimaal 5 en maximaal 7. - Pluk voorzichtig van elke plant 1 bloem af (als er genoeg van staan). - Plak die bloemen in je eigen herbarium. - Vul de bijbehorende vragen in.
Thema 1 Planten (groep 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaart - loep - plakband - potlood.
Bloemen van planten zijn heel verschillend. Maar wist je dat de bladeren van planten ook zo verschillend zijn? Kijk naar de getekende voorbeelden van bladeren. - Probeer de bladeren met die vormen te zoeken en plak ze in het vak. Geef aan welke je gevonden hebt. (schrijf het nummer erbij of trek een lijn). - Als je de naam van de plant weet, schrijf die er dan ook bij. - Probeer de volgende namen van bladvormen op de goede plaats te zetten: handvormig lijnvormig samengesteld langwerpig
1
2
3
4
2
Thema 2 Water (groep 1 en 2).
In het water van de Maas leven allerlei kleine waterdieren. Die ga je met een schepnet vangen en goed bekijken.
Je hebt nodig: - zoekkaart - schepnet - witte bak - lepel - glazen potje - potlood.
Vul de witte bakken en glazen potjes met water om de gevangen waterdiertjes in te bewaren. Nu kun je om de beurt met het schepnet in de Maas gaan vissen. - Beweeg het net langzaam en voorzichtig want anders zijn alle beestjes foetsie. - Schuur niet over de bodem want dan wordt het water troebel en vis je alleen modder. - Vis én in het open water én tussen de planten. Keer het net binnenste buiten om boven de bak. Spoel het schepnet een beetje in het water af zodat alle waterdiertjes los komen. 1. Kijk in de witte bak naar wat jullie gevangen hebben. *
Zie je grote en kleine beestjes? …………………………………………………………………
*
Zwemmen alle beestjes even snel? ……………………………………………………………
*
Zie je verschillen tussen de beestjes? …………………………………………………………
*
Zie je ook beestjes die op de zoekkaart staan? ………………………………………………
*
Ken je de namen van enkele gevangen beestjes? ……………………………………………
*
Welke waterdiertje vind jij leuk? ………………………………………………………………… En waarom vind je dat beestje leuk? ……………………………………………………………
Thema 2 Water (groep 3, 4, 5, 6, 7, 8).
In het water van de Maas leven allerlei kleine waterdieren. Die ga je met een schepnet vangen en goed bekijken.
Je hebt nodig: - zoekkaarten - schepnetten - witte bakken - lepel - glazen potjes - loep - potlood.
1. Kijk eerst eens vanaf de kant in het water. Welke diertjes kun je nu al goed zien?…………………
Vul de witte bakken en glazen potjes met water om de gevangen diertjes in te bewaren. Nu kun je om de beurt met het schepnet in de Maas gaan vissen. - Beweeg het net langzaam en voorzichtig want anders zijn alle beestjes foetsie. - Schuur niet over de bodem want dan wordt het water troebel en vis je alleen modder. - Vis in het open water én tussen de planten. Keer het net binnenste buiten om boven de bak. Spoel het net een beetje in het water af zodat alle beestjes los komen. Kijk in de witte bak naar wat jullie gevangen hebben en vul samen de volgende vragen in.
Thema 2 Water (groep 3).
2. Welke waterdiertjes van de zoekkaart zie je? ………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………..
3. Kies 1 waterdiertje uit dat je leuk vindt en ga hem (met de loep) eens wat beter bekijken. Schep het beestje met de lepel uit de bak en zet hem in het potje of dekseltje met water. *
Zoek de naam op de zoekkaart ………………………………
*
Welke kleur heeft het waterdiertje?………………………….
*
Hoeveel pootjes heeft het diertje?……………………………
*
Heeft het diertje ogen? ……………………………………….
*
Heeft het diertje voelsprieten?……………………………….
*
Beweegt het diertje snel? …………………………………
4. Zet jouw beestje nu terug in de witte bak bij de andere waterdiertjes en kijk wat hij doet. Hij zwemt gewoon verder. Hij verstopt zich direct. Hij beweegt zich niet. Hij gaat meteen jagen op andere diertjes. Anders……………………………………..
Breng nu alle waterdiertjes terug naar de Maas. Laat de witte bak in het water zakken en kiep hem voorzichtig om zodat alles er langzaam uit kan zwemmen en drijven. Spoel de bak met water na zodat er geen beestjes achterblijven.
Thema 2 Water (groep 3).
Kun je puzzelen? Weet je wat links en rechts is? En kun je ook al lezen? Dan vind je in het vak hieronder 4 namen van dieren die bij het water horen. -
-
Zoek de eerste letter van nummer 1. Verbind de letters met elkaar door een lijn en dan vind je een naam. Schrijf die naam op de stippellijn achter 1. Doe hetzelfde met de nummers 2, 3 en 4. Je moet lezen van links naar rechts. En van boven naar onder, van onder naar boven en schuin: moeilijk hoor! Een x is in deze puzzel geen letter dus een x telt hier helemaal niet mee.
x x z x x x x x x x x x w x x x x x k x s x a x x x x x i x x x a x d x v x k x x x n x x x x x k x e x x x x x x x e x x x x x x x x x r x x x
Oplossing: de vier waterdieren zijn 1
z
.
.
.
.
2
k
.
.
.
.
3
v
.
.
4
e
.
.
.
.
Thema 2 Water (groep 4).
2. Welke waterdiertjes van de zoekkaart zie je? ………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………..
3. Kun je dan zeggen hoeveel soorten waterdiertjes er in jullie bak zitten? 1 tot 5 soorten 5 tot 10 soorten 10 of meer soorten. En kun je zien welke soort het meeste voor komt? ……………………………………………
4. Kies 2 waterdiertjes uit die je leuk vindt en ga die (met de loep) eens wat beter bekijken. Schep de beestjes met de lepel uit de bak en zet ze in het potje of dekseltje met water. Teken in ieder vak 1 diertje. Geef in je tekening 4 verschillen tussen de beestjes aan.
Dit is een …………………………………
Dit is een …………………………………
5. Waarom is het voor waterdiertjes belangrijk dat er behalve water ook planten, modder en stenen in de Maas te vinden zijn? ……………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………... Als je klaar bent, zet dan de 2 beestjes weer in de witte bak. Breng nu alle waterdiertjes terug naar de Maas. Laat de witte bak in het water zakken en kiep hem voorzichtig om zodat alles er langzaam kan uitzwemmen en uitdrijven. Spoel de bak met Maaswater na zodat er geen beestjes achterblijven.
Thema 2 Water (groep 5).
2. Welke waterdiertjes van de zoekkaart zie je? ………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………….. Kun je schatten welke soort het meeste voor komt? ………………………………………….
3. Kies 3 waterdiertjes uit die op de zoekkaart staan en ga ze (met de loep) beter bekijken. Schep de beestjes met de lepel uit de bak en zet ze in het potje of dekseltje met water. Waterdiertje 1 is een ………………………….. Waterdiertje 2 is een ………………………….. Waterdiertje 3 is een …………………………..
4. Welke verschillen kun je vinden tussen de 3 beestjes wat betreft Lichaamsvorm……………………………………………………………………………….. (hoe zien ze eruit?) …………………………………………………………………………. Gedrag ……………………………………………………………………………………….. (wat doen ze?) ………………………………………………………………………………. Beweging ……………………………………………………………………………………… (zijn ze snel?) ………………………………………………………………………………….
5. Hoe halen de 3 waterdiertjes adem? Boven water komen om lucht te happen. Een luchtbel meenemen onder water. Een buisje aan het achterlijf boven water steken om lucht te halen. Anders………………………………………
Als je klaar bent, zet dan de 3 beestjes terug in de witte bak. Breng nu alle waterdiertjes terug naar de Maas. Laat de witte bak in het water zakken en kiep hem voorzichtig om zodat alles er langzaam uit kan zwemmen en drijven. Spoel de bak met water na zodat er geen beestjes achterblijven.
Thema 2 Water (groep 5).
Kun je puzzelen? Hou je van een rebus? En heb je genoeg fantasie? Dan vind je hieronder 6 verstopte namen van dieren die bij het water horen. 1. Het werkwoord van "iets lekkers eten". p=k 2. Klein dier dat in de Middeleeuwen de pest overbracht op mensen en dat volgens de verhalen in Harmelen gevangen werd. 3. De oud PSV-voetballer die zwaar geblesseerd raakte aan zijn knie en nu in Engeland speelt en "player off the year" werd. (Vraag het de HBSVers). R=F
d=t
4. Een "dames" tijdschrift, maar niet die ene met die witte bloemen-naam.
5. Een varken
waar jij je enorm aan kunt prikken.
vervangen door: in het Nederlandse onderwijs is de juffrouw/meneer in de klas de ………… +r 6. Na het zwemmen op woensdagmorgen moeten jullie …..! …..! naar de bus. vl = m
Oplossing:
1. ……………………………………… 2. ……………………………………… 3. ……………………………………… 4. ……………………………………… 5. ……………………………………… 6. ………………………………………
Thema 2 Water (groep 6).
2. Zoek 4 verschillende waterdiertjes uit die ook op de zoekkaart voorkomen. Schep die beestjes met een lepel uit de bak en doe ze in het potje met water.
Kijk (met een loep) goed naar de dieren en wat ze doen. Vul de volgende tabel in. Geef korte duidelijke antwoorden en zet een ? als je het niet weet. Als je klaar bent, zet dan de 4 beestjes terug in de witte bak.
Waterdiertje nummer:
Naam:
Kleur:
Aantal poten:
Ogen:
Voelsprieten:
Soort beweging:
Soort ademhaling:
Snelheid:
Gedrag:
1
2
3
4
Thema 2 Water (groep 6).
3. Misschien drijft er een losse tak in het water. Probeer die te pakken of op te vissen ZONDER zelf in het water te vallen en leg die tak in de witte bak. Als er geen drijvende tak is, pluk dan voorzichtig een plant af die in het water staat. Zie je waterdiertjes op de tak of de plant? …………………………………………………….. Zoek hun namen op de zoekkaart. ……………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………. Probeer enkele (bewegende) diertjes te tekenen in het vlak en zet hun namen erbij.
4. Haal ook eens enkele stenen uit de Maas en leg ze onderste boven in de witte bak. Welke (water)diertjes kun je vinden? …………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………. Kruipen ze meteen weer onder de stenen? ……………………………………………………. Waarom doen ze dat volgens jou? ……………………………………………………………….
Breng nu alle waterdiertjes terug naar de Maas. Laat de witte bak in het water zakken en kiep hem voorzichtig om zodat alles er langzaam uit kan zwemmen en drijven. Spoel de bak met Maaswater na zodat er geen beestjes achterblijven. Leg de takken, planten en stenen ook weer terug in het water.
Thema 2 Water (groep 7). Je hebt nodig: - opdracht 1 - zoekkaarten - waterkwaliteitkaart.
Jullie gaan de kwaliteit van het water van de Maas onderzoeken door te kijken naar welke waterdiertjes er het meeste voorkomen. Want in vies water leven nou eenmaal andere beestjes dan in schoon water. 2. Hoe schoon of vuil is het water van de Maas? -
Kijk naar de gevangen waterdiertjes van opdracht 1 die je in de witte bak verzamelde. Gebruik de zoekkaarten en de waterkwaliteit-kaart van de kabouter. Zoek de namen van de waterdiertjes op: de verschillende soorten. En schat hoeveel beestjes er van een soort voorkomen: de aantallen. Vul de volgende tabel in.
Aantal soorten.
Aantal diertjes.
Groep 1 van vervuild water.
geen weinig veel
Groep 2 van weinig vervuild of bijna schoon water.
geen weinig veel
Groep 3 van schoon water.
geen weinig veel
Jouw beoordeling van de waterkwaliteit luidt:
het water van de Maas is
Thema 2 Water (groep 8). Je hebt nodig: - opdracht 1 - kraanwater - zoekkaarten - waterkwaliteitkaart
Je kunt het water van de Maas onderzoeken door te kijken naar de onzichtbare stoffen die in het water zitten (chemische samenstelling), de planten die er in en omheen groeien (flora) en de dieren die er leven (fauna). Dan kun je wat zeggen over de vraag of het water goed (schoon), matig (bijna schoon) of slecht (vervuild) is. En dat heet dan "de beoordeling van de waterkwaliteit".
2. Jullie gaan vandaag met "je eigen blote oog" de aanwezige stoffen onderzoeken. - Kijk naar het water en de plek waar je de waterdiertjes gevangen hebt. - Vul een glazen potje met water uit de Maas en vergelijk dat met het schone kraanwater uit een ander potje. - Vul de vragen a t/m e verder in.
3. Voor de liefhebbers zijn er nog twee onderzoeken te doen met twee apparaten: een speciale thermometer en een zuurgraad-meter. - Meet (met je begeleider) op 3 verschillende plaatsen de temperatuur en zuurgraad. - Kun je de gemiddelde waarde dan berekenen? - Vul die getallen in bij vraag f en vraag g.
4. -
Jullie gaan ook de gevangen waterdiertjes onderzoeken. Kijk naar de vangst van opdracht 1 die je in de witte bak verzamelde. Gebruik de zoekkaarten en de waterkwaliteit-kaart van de kabouter. Zoek de namen van de waterdiertjes op: de verschillende soorten. En schat hoeveel beestjes er van een soort voorkomen: de aantallen. Vul de vragen h t/m in.
Thema 2 Water (groep 8).
a. Diepte van het water
………………………
b. Helderheid van het water voor je erin gaat vissen
………………………
c. Bijzonderheden van plek of water
………………………
d. Reuk van het water
………………………
e. Kleur van het water
……………………….
f. Temperatuur van het water
……………………o C.
g. Zuurgraad van het water
……………………….
h. Hoeveel soorten waterdiertjes van de groep "vervuild water"
……………………….
i.
j.
Aantal diertjes van die groep (geen/weinig/veel)
………………………
Hoeveel soorten waterdiertjes van de groep "weinig vervuild" of "bijna schoon water"
………………………..
Aantal diertjes van die groep (geen/weinig/veel)
………………………..
Hoeveel soorten waterdiertjes van de groep "schoon water"
…………………………
Aantal diertjes van die groep (geen/weinig/veel)
…………………………
5. Bekijk samen alle antwoorden op de vragen, overleg even met elkaar en geef dan jouw mening over de kwaliteit van het Maaswater. Schrijf in het kort enkele argumenten op: waarom vind je wat je vindt? Na uitgebreid onderzoek verklaar ik het water van de Maas voor !
Thema 2 (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaart - verrekijker - schepnet - potlood.
Ook in het water vind je planten. Sommige groeien alleen in diep water en andere staan liever op de oever in ondiep water.
1. Open water. Als er geen drijvende bladeren of omhoog stekende waterplanten te zien zijn, dan noemen we dat "open water". *
Is er veel of weinig open water in de Romeinenweerd? ……………………
*
Ligt dat open water dicht of ver van de oever? ………………………………
2. Ondergedoken waterplanten. *
Is het water helder genoeg om planten te zien die helemaal "kopje onder" gaan?……………………………………………
*
Zie je veel of weinig ondergedoken planten? ………………………………
*
Ken je voorbeelden van ondergedoken waterplanten? …………………..
3. Drijvende waterplanten. Deze planten kun je zo zien. Hun bladeren liggen op het water en vaak zitten hun wortels in de bodem vast. *
Zie je veel of weinig drijvende planten? …………………………………..
*
Zullen de stengels van die planten stevig of slap zijn? ………………….
*
Ken je voorbeelden van drijvende waterplanten? …………………..
*
Probeer een drijvend blad op te vissen. Teken het in het vak.
Een blad van de …………………
Thema 2 (groep 5, 6, 7, 8).
4. De rietkraag. De planten van de rietkraag hebben lange stevige stengels en ze steken ver boven het water omhoog. Je kunt ze vaak én ver van de kant in het water én op een stukje van de vaste oever vinden. *
Waarom zou men dat een "rietkraag" noemen? ……………………… ……………………………………………………………………………….
*
Wat zie je als je naar het water en de oevers kijkt? geen rietkraag. hier en daar wat riet. een smalle rand met riet langs het water. een brede rietkraag maar je ziet het water nog wel. een brede rietkraag waardoor je geen water ziet.
*
Als je in een rietkraag rondkijkt, zie je dan alleen riet of ook nog andere planten? ……………………. Hoeveel soorten andere planten kun je vinden? ……………………..
*
Kun je planten vinden die stengels hebben met een ronde vorm? ……………………… Weinig of veel? ……………. driehoekige vorm? ………………. Weinig of veel? ……………. vierkante vorm? …………………. Weinig of veel? …………….
Kun je voorbeelden geven van dergelijke planten? …………………………………………………………………………….. *
Een bekende rietkraag-plant is de lisdodde. Zie je lisdodde en waar groeit die dan? ……………………………… Hoe noemen mensen de lisdodde ook wel? …………………………
3
Thema 3 Vogels (groep 1 en 2).
Je hebt nodig: - zoekkaarten - verrekijker - potlood.
1. Ga op zoek naar vogels. Kijk met je eigen ogen en als je het leuk vindt met de verrekijker. Welke vogels van de zoekkaart zie je? …………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………
Zie je ook nog andere vogels die niet op de kaart staan? ……………………… Weet je hoe die heten? Of verzin zelf een leuke naam. …………………………………………………………………………..
2. Doe je ogen eens dicht en luister heel goed. Zet dan je handen achter je oren. Wat is het verschil? …………………………………………………. Kun je ook verschillende vogels horen? …………………………………
3. Kruis aan waar je de vogels ziet. in de lucht
op het Maaswater
in een boom
op een paaltje
in de struiken
op het looppad
in het gras
ergens anders……………….
Kun je zien of bedenken wat die vogels daar aan het doen zijn? ………………………………………………………………………….
Thema 3 Vogels (groep 3, 4). Je hebt nodig: - zoekkaarten - verrekijker - potlood.
1. Ga op zoek naar vogels: kijk met je eigen ogen én met de verrekijker. Welke vogels van de zoekkaart zie je? …………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………… Zie je ook vogels die niet op de kaart staan? ……………………… Weet je hoe die vogels heten? …………………………………………………………………………..
Teken een vogel die je leuk vindt in het vak. Zet zijn naam op de stippellijn.
Dit is een ………………………….
2. Doe je ogen eens dicht en luister heel goed. Zet dan je handen achter je oren. Wat is het verschil? …………………………………………………. Kun je verschillende vogels horen? …………………………………
3. Kruis aan waar je de vogels ziet. in de lucht
op het Maaswater
in een boom
op een paaltje
in de struiken
op het looppad
in het gras
ergens anders……………….
Geef twee voorbeelden van wat die vogels daar aan het doen zijn. …………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………
Thema 3 Vogels (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaarten - verrekijker - potlood.
1. Ga op zoek naar vogels: kijk met je eigen ogen én met de verrekijker. Welke vogels van de zoekkaart zie je? …………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………
2. Doe je ogen eens dicht en luister heel goed. Kun je verschillende vogels horen? …………………………………
3. Kruis aan waar je de vogels ziet. in de lucht
op het Maaswater
in een boom
op een paaltje
in de struiken
op het looppad
in het gras
ergens anders……………….
Geef twee voorbeelden van wat die vogels daar aan het doen zijn. …………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………
4. Kies een vogel uit die je leuk vindt. Hoe heet die vogel? ……………………………………………………………………………. Waar is die vogel? ………………………………………………………………………………. Wat doet hij daar? ……………………………………………………………………………….. Is hij daar alleen of met "iemand" anders? ……………………………………………………. Maakt hij geluid? …………………………………………………………………………………. Hoe klinkt dat geluid? …………………………………………………………………………….
Thema 3 Vogels (groep 5, 6, 7,8). Je hebt nodig: - zoekkaarten - verrekijker - potlood.
1. In de Romeinenweerd kijken we vooral naar watervogels. Maar er zijn ook nog andere vogelsoorten. Vul onderstaande zinnen verder in.
*
Echte watervogels vinden we rondom …………… Hun poten staan ver naar achteren en daarom kunnen ze heel goed …………….. en duiken. 2 Voorbeelden van watervogels zijn ……………………………………………………………
*
Waadvogels vinden we tussen op de ……………… tussen de …………………… 2 Voorbeelden van waadvogels zijn ……………………………………………………………
*
………vogels zijn beroemd en goed te herkennen aan hun schitterende geluid dat we zingen noemen. 2 Voorbeelden van …………vogels zijn………………………………………………………..
*
Er is een klein, prachtig gekleurd en zeldzaam vogeltje dat zijn nest graaft in de steile oevers en zijn visjes duikend vangt. Deze ……………………… is ook in Hout-Blerick gezien.
*
Weidevogels vinden we in de ……………………… en zij leggen hun eieren in een kuiltje in het gras. 2 Voorbeelden van weidevogels zijn …………………………………………………………..
Thema 3 Vogels (groep 5, 6, 7,8).
2. Ga met je eigen ogen en de verrekijker op zoek naar vogels. Vul voor minimaal 3 soorten vogels de tabel in.
Soortnaam
Aantal
Vindplaats
Geluid
3. Kijk naar de plaatjes van silhouetten van watervogels op deze bladzijde. Herken je deze vogels? Vul hun namen dan in op de stippellijnen.
…………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………….
Thema 3 Vogels (groep 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaarten - verrekijker - stopwatch - potlood.
1. Veel watervogels duiken in het water om voedsel te zoeken. Zoek in het veld naar duikende watervogels. Kijk waar ze duiken, hoe lang ze onder blijven en waar ze boven komen. Vul de antwoorden in op de tabel.
Soortnaam
Duiktijd
Opduik-plaats
2. Veel watervogels staan op hun kop als ze naar voedsel zoeken. Dat noemen we "grondelen". Welke watervogels zijn grondelaars? ……………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………….
3. Opstijgen doen watervogels op heel verschillende manieren. Sommige moeten eerst een lange aanloop nemen, terwijl andere direct kunnen opstijgen. Zie je toevallig voorbeelden van beide opstijg-manieren? …………………………………. Zoniet, kun je dan zelf voorbeelden bedenken? Opstijgen met een aanloop doen ………………………………………………………………. Opstijgen zonder aanloop doen ………………………………………………………………..
4
Thema 4 Galloways (groep 1 en 2).
Je hebt nodig: - verrekijker - potlood.
In de Romeinenweerd leeft een kudde runderen die op onze Nederlandse koeien lijken: de Galloways. Ze komen uit Schotland en leven het hele jaar buiten.
1. Ga op zoek naar de kudde. Blijf op een afstandje en verstoor de dieren niet. Waar heb je ze gevonden? ………………………………..
2. Hoeveel dieren kun je tellen? ……………………………… Zie je ook stieren, koeien en kalfjes? ……………………..
3. Galloways zien er anders uit dan onze gewone koeien. Welke verschillen zie jij? ……………………………………………………………………………………………………. Kun je ook bedenken waarom Galloways er anders uitzien? ……………………………………………………………………………………………………..
4. De Galloways van de Romeinenweerd lopen daar altijd los rond. Weet je wat ze eten? …………………………………………………………………………… Weet je wat ze drinken? ………………………………………………………………………… Weet je waar ze slapen? ………………………………………………………………………..
Thema 4 Galloways (groep 3, 4). Je hebt nodig: - verrekijker - potlood.
In de Romeinenweerd loopt een kudde Galloways-runderen rond. Ze komen oorspronkelijk uit Schotland, zijn goed aangepast aan de natuur en ze leven het hele jaar buiten. Ga op zoek naar de kudde. Maar verstoor de dieren niet en houd zeker 30 meter afstand! Vul de vragen samen in.
1. De kudde bestaat uit …………. dieren. Er zijn ….. stieren, ….. koeien en ….. kalfjes. 2. Blijf een tijdje RUSTIG naar de kudde kijken en kruis aan wat de Galloways doen. liggen
loeien
melk drinken
plassen
staan
baden
water drinken
naar jou kijken.
lopen
grazen
staart zwiepen
elkaar volgen
vechten
herkauwen
poepen
elkaar likken
iets anders …………………………………………………………………………………..
3. Galloways hebben een andere vacht dan onze gewone Nederlandse koeien. Wat is het verschil en waarom? ……………………………………………………………… Wat doen Galloways als het 's zomers snikheet is? ………………………………………..
4. Kun je de uier van een Galloway-koe goed zien? ………………………………………….. Worden de Galloways gemolken? …………………………………………………………….
5. De Galloways beïnvloeden de natuur van de Romeinenweerd. Als je kijkt naar de antwoorden op vraag 2, kun je dan aangeven hoe dat gebeurt? ……………………………………………………………………………………………………… Ik vind dat goed / niet goed omdat …………………………………………………………….
Thema 4 Galloways (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - verrekijker - potlood.
In de Romeinenweerd loopt een kudde Galloways-runderen rond. Ze komen oorspronkelijk uit Schotland, zijn goed aangepast aan de natuur en ze leven het hele jaar buiten. Ga op zoek naar de kudde. Maar verstoor de dieren niet en houd zeker 30 meter afstand! Vul de vragen samen in.
1. Zoek de plattegrond van de Romeinenweerd in dit boek. Geef daarin aan waar je de dieren het gevonden. De kudde bestaat uit ……… dieren. Er zijn ….. stieren, ….. koeien en ….. kalfjes.
2. Kijk 5 minuten naar de Galloways en schrijf op wat ze doen. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………..
3. Zoek en verklaar 3 verschillen tussen Galloways en onze Nederlandse koeien. Vacht is …………………………………………………………………………………………… omdat ………………………………………………………………………………… Uier is ……………………………………………………………………………………………. omdat ………………………………………………………………………………… Aantal is ………………………………………………………………………………………….. omdat ………………………………………………………………………………….
4. De runderen leven van de Romeinenweerd en ze beïnvloeden dat gebied ook. Als je kijkt naar de antwoorden op vraag 2, kun je dan aangeven hoe de Galloways de natuur gebruiken en veranderen? ………………………………………………………………………………………………………. Vind jij die veranderingen goed of slecht en waarom vind je dat? ………………………….. ………………………………………………………………………………………………………..
Thema 4 Galloways (groep 3, 4, 5, 6, 7, 8).
De Galloways van de Romeinenweerd zijn een onderdeel van de natuur. Ze leven van de natuur en beïnvloeden die ook weer. Daar kun je een heel verhaal over schrijven. Je mag het ook met lijnen en korte trefwoorden aangeven.
Ziehier de meest natuurlijke Romeinenweerd natuurbeheerder !
Hoe je het ook doet, verwerk de volgende woorden: Galloways, bodem bemesten, honden opjagen, struiken snoeien, beschutting zoeken, eten en drinken, zaden verspreiden, gras maaien.
Thema 4 Galloways (groep 3, 4, 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - schepje - potlood.
Volgens de kringloop van het leven bestaat er in de natuur geen afval want alles wordt weer gebruikt. Zo leven andere dieren, planten en schimmels van de uitwerpselen van dieren. Ga dat maar eens onderzoeken in de poep van Galloways.
1. Onderzoek 2 koeienvlaaien en vul in wat je vindt. Gebruik een verse hoop die donkergroen van kleur is en een oude die bruingeel is.
Kleur
Verse hoop
Oude hoop
donkergroen
bruingeel
Hoe ruikt het? Steken er planten doorheen? Staan er planten omheen? Zitten er beestjes op? Zitten er gangetjes van beestjes in? Zitten er beestjes in de poep? Wat heeft de Galloway gegeten? Zitten er schimmeldraden in?
2. Wat valt je verder nog op bij dit poep-onderzoek? …………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… 3. De oude hoop zag er in het begin natuurlijk net zo uit als de verse hoop. Waardoor is de oude hoop veranderd? ……………………………………………………………… ……………………………………………………………… 4. Waarom worden de beestjes en schimmels die van poep leven ook wel "de opruimers van de natuur" genoemd? ………………………………………………………………… ………………………………………………………………..
5
Thema 5 Sporen (groep 1 en 2).
Je hebt nodig: - zoekkaart - potlood.
Je ziet niet alle dieren van de Romeinenweerd maar ze laten wel sporen achter. Jullie gaan nu deze "verborgen" dieren ontdekken met behulp van hun sporen. Kruis aan wat je kunt vinden.
Pootafdrukken. hoef van een Galloway-rund poot van een hond poot van een vogel voet van een mens
Poep. koeienvlaai hondendrol vogelpoep konijnenkeutel
Vraatsporen. gaatjes in een blad gaatjes in een tak of stam afgevreten gras of plant afgevreten tak aangevreten nootje afgeknabbelde dennenappel
Huisjes. slakkenhuis muizenhol konijnenhol spinnenweb vogelnestje molshoop lege schelp
Andere sporen. paadjes van Galloways vogelveren haren van …………… eierschalen botten afval van …………… slijmsporen van slakken.
Thema 5 Sporen (groep 3, 4, 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaart - potlood.
Dieren laten in de Romeinenweerd altijd veel sporen achter. De grote pootafdrukken van de zware Galloways zie je waarschijnlijk direct al. Maar hoe langer je kijkt, hoe meer sporen je vindt van kleinere dieren. Die verbergen zich als wij met een hele kudde kinderen in hun leefgebied gaan rondstruinen. Of ze liggen overdag ergens rustig te slapen en komen pas tegen de avond weer tevoorschijn. Jullie gaan nu deze "verborgen" dieren ontdekken met behulp van hun sporen: opsporen dus. 1. Ga op zoek naar vraatsporen: dat zijn planten waar een dier aan gegeten heeft. gaatjes in een blad gaatjes in een tak of stam aangevreten vrucht aangevreten nootje
afgevreten tak afgevreten gras of plant afgeknaagde bast iets anders …………………
Als je een mooi vraatspoor vindt, plak dit dan in het vlak. Kun je raden van wie dat is? Is het van een groot of klein dier? ……………………………………..
2. Ga op zoek naar pootafdrukken: die noemen we ook wel prenten. Weet je van welke dieren die afdrukken zijn? hoefafdrukken van ………………………………………………… vogelprenten met zwemvliezen van ……………………………. vogelprenten zonder zwemvliezen van ………………………… schoenzolen van …………………………………………………. pootafdrukken van ……………………………………………….. Weet je hoe het komt dat pootafdrukken na een tijdje weer verdwijnen? ……………………………………………………………………………
3. Kruis aan welke andere sporen je nog meer gevonden hebt. koeienvlaai hondendrol vogelpoep konijnenkeutel slakkenhuis muizenhol konijnenhol spinnenweb vogelnestje
paadjes van Galloways veren van vogels haren van …….. slijmsporen van slakken afval van mensen eierschalen botten molshoop lege schelp
Thema 5 Sporen (groep 3, 4, 5, 6, 7). Je hebt nodig: - zoekkaart - potlood.
Een goede detective kan aan voetsporen, eetsporen, graafsporen, poepsporen en piessporen zien welk dier er geweest is. Maar het is soms moeilijk om te ontdekken die aan een dennenappel geknaagd heeft of wie een bepaalde veer verloren heeft. Ga zelf eens op speurtocht naar de eigenaren van de volgende sporen.
1. Wie knaagde er aan de getekende dennenappels? En waarom denk je dat?
……………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………….
2. Wie heeft er in deze sneeuw gelopen?
a ……………………………. b ………………………………. c ………………………………. d ………………………………. e ……………………………… f ……………………………….
Op welke pootafdruk lijkt jouw mensenpootje het meeste? ………………………………………
Thema 5 Sporen (groep 8). Je hebt nodig: - vanalles
-
Wat zijn wissels? Kun je wissels vinden? Maak zelf gipsafdrukken van duidelijke diersporen.
6
Thema 6 Kleine beestjes (groep 1 en 2).
Je hebt nodig: - zoekkaart - potje - loep - potlood.
Ga op zoek naar verschillende kleine beestjes. Kijk op bloemen, op stenen, in de struiken, onder dood hout etc. Vang een beestjes in een potje en bekijk het goed. Doe dat een paar keer als je het leuk vindt. 1. Ken je de beestjes die je vindt?……………………………………………….. Zoek ze op de zoekkaart en geef ze hun naam ……………………………..
2. Waar vond je de beestjes? Beestje 1: in het gras bij een steen bij dood hout in de lucht op een bloem ………………
Beestje 2: in het gras bij een steen bij dood hout in de lucht op een bloem ……………….
Beestje 3: in het gras bij een steen bij dood hout in de lucht op een bloem ……………….
3. Waarom zaten die beestjes juist daar? lekker warm lekker koel lekker vochtig
lekker eten lekker veilig ………………
4. Kies een beestje uit dat je leuk vindt en bekijk het goed. Welke kleur heeft het?
……………
Heeft het pootjes?
ja / nee
Heeft het vleugels?
ja / nee
Heeft het ogen?
ja / nee
Heeft het voelsprieten?
ja / nee
Heeft het haren op zijn lijf? ja / nee Hoe voelt het lijf aan?
hard / zacht.
5. Laat het beestje weer vrij. Hoe gaat hij er vandoor? vliegend kruipend
rennend springend.
ze zijn onderweg toevallig …………………
Thema 6 Kleine beestjes (groep 3, 4). Je hebt nodig: - zoekkaart - potje - loep - potlood.
Ga op zoek naar verschillende kleine beestjes. Kijk op bloemen, op stenen, in de struiken, onder dood hout etc. Vang een paar beestjes in een potje. 1. Waar vond je de beestjes? op een steen onder een steen onder dood hout in de lucht
op een tak op een blad op een bloem op een stengel
in het gras op poep ……………… ………………
2. Waarom denk je dat die beestjes juist daar zaten? ……………………………………………………………… ……………………………………………………………..
3. Kies een beestje uit dat je leuk vindt en bekijk het goed. Je mag de antwoorden invullen en tekenen. Het beestje heeft een ………… kleur. Het heeft …… pootjes en die zien er zo uit: …………………………… Het heeft …… vleugels omdat …………………………………………. Het heeft ……… ogen en die zien er zo uit: …………………………… Het beestje heeft ……… voelsprieten. Daar kan hij mee ……………. Het heeft ………. haren op zijn lijf. Het beestje voelt hard / zacht en wel / niet prettig aan.
4. Staat het beestje op de zoekkaart?……………………………………. Schrijf zijn naam op of verzin er anders zelf een ………………………
5. Laat het beestje weer vrij. Hoe gaat hij er vandoor? ………………………………………………………………………………
Thema 6 Kleine beestjes (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - zoekkaart - potje - loep - potlood.
Ga op zoek naar verschillende kleine beestjes. Kijk op bloemen, op stenen, in de struiken, onder dood hout etc. Vang een aantal beestjes in een potje.
1. Waar vond je de beestjes? …………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………
Waarom zaten die beestjes juist daar? Denk aan het daglicht en de temperatuur, vochtigheid en veiligheid. ……………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………….
2. Heb je op één plek veel beestjes bij elkaar gevonden? …………………………………. Zo ja waar dan?………………………………………………………………………………. En waarom zitten ze daar bij elkaar? ………………………………………………………
3. Welke beestjes van de zoekplaat hebben jullie gevonden? ………………………
………………………
………………….
……………………..
……………………..
…………………..
……………………..
……………………..
……………………
Heb je ook beestjes gevonden die niet op de zoekplaat staan? ………….. Bedenk dan zelf een naam voor die beestjes.
Thema 6 Kleine beestjes (groep 5, 6, 7, 8).
4. Kies 2 beestjes uit en ga ze met de loep beter te bekijken. Vul de vragen in en teken de beestjes in de vakken. Beestje 1.
Beestje 2.
Hoe heet het beestje?
…………………………………………………………
Waar heb je het beestje gevonden?
…………………………………………………………
Welke kleur heeft het?
…………………………………………………………
Vind je dat een "slimme" kleur?
…………………………………………………………
Heeft het een duidelijke voorkant en achterkant?
…………………………………………………………
Hoe kun je dat zien?
…………………………………………………………
Hoeveel pootjes heeft het?
………………………………………………………….
Hoeveel vleugels heeft het?
…………………………………………………………..
Heeft het haren?
…………………………………………………………..
Heeft het ogen?
…………………………………………………………...
Hoe zien die eruit?
…………………………………………………………...
Heeft het voelsprieten?
…………………………………………………………...
Hoe zien die er uit?
…………………………………………………………...
Is het beestje hard of zacht?
…………………………………………………………...
Beestje 1 is een …………………………..
Beestje 2 is een ………………………..
Thema 6 Kleine beestjes (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - potlood - schepnet.
Als het een goed weer is dan worden jullie bij het maken van alle opdrachten waarschijnlijk steeds gestoord door muggen. Iedereen kent de jeukende bulten en het hinderlijke gezoem van die beesten wel. Vroeger kwam in ons land ook de malariamug voor maar tegenwoordig alleen nog maar de steekmug. Probeer met het schepnet een mug uit de lucht en een muggenlarve uit het water te vangen. 1. Wat is het verschil tussen een vlieg en een mug? Vang eventueel ook een vlieg. ………………………………………………………………………………………………….. 2. Waarom steken muggen ons mensen? ……………………………………………………. Waar komt de jeuk en de bult vandaan? …………………………………………………… Waarom is het niet slim om flink te krabben? ………………………………………………. 3. Wanneer is een mug het meest actief: 's avonds of overdag? …………………………… 4. Hoe kunnen we muggen het beste in huis lokken? ………………………………………… 5. Hoe kunnen we ons beschermen tegen muggenbeten? ………………………………….. 6. Als je een mug tegen de muur doodslaat dan komt daar een vlek. Als die blauw is: wat is dat dan? ………………………………………………………………. Als die rood is: wat is dat dan? ………………………………………………………………… 7. Zouden er in de Romeinenweerd juist veel of juist weinig muggen zitten? ………………… En waarom denk je dat? …………………………………………………………………………. 8. Hoe kun je een muggenlarve meteen herkennen? ……………………………………………..
Toen we nog geen (radio en tv) weerbericht hadden, konden mensen toch ontdekken of het weer goed of slecht zou worden. Dit blijkt uit spreekwoorden die we nu nog kennen. 9. Als 's avonds de muggen dansen is het morgen mooi weer. Heb je dat ooit gezien? Hoe zou dat komen? ………………………………………………….. 10. Als de zwaluwen laag vliegen komt er regen. Heb je dat ooit gezien? Hoe zou dat komen? …………………………………………………..
Thema 7 Bodem boren (groep 1 en 2). Je hebt nodig: - grondboor - goot - potlood.
De grond is heel belangrijk voor planten omdat ze er met hun wortels in groeien. En voor dieren omdat ze er in leven en van eten. Jullie gaan de grond van de Romeinenweerd onderzoeken. 1. Ga naar de kabouter met de grondboor en kies een plek om te gaan boren. Kijk eens omlaag naar de bodem: wat zie je? planten kale bodem iets anders …………………
2. Ga nu met de grondboor een gat boren. Leg de "hapjes" grond in de goot. Iedereen mag om de beurt zijn eigen gat boren. Let op: als er een kind boort moeten de anderen uit de buurt blijven want een ijzeren boor tegen je hoofd doet goed pijn!
3. Kijk eens in de goot met hapjes grond. Zie je verschil in kleur?………………. Hoe zou dat komen?…………………. …………………………………………..
4. Maak je eigen Romeinenweerd-pot. De grond van de Romeinenweerd bestaat uit Maas-klei. Van klei kun je potten bakken. Versier nu de pot met gekleurde aarde. Doe grond op je vingers en wrijf die stevig op het plaatje van de pot: Als je klaar bent, schuif dan de grond weer terug in het gat.
1
Thema 7 Bodem boren (groep 3, 4).
Je hebt nodig: - grondboor - goot - meetlat - potlood.
1. Waarom is de grondsoort heel belangrijk voor planten en dieren? …………………………………………………………………………..
2. Ga nu bij de bodem-kabouter een voor een met de grondboor een gat boren. Leg de "hapjes" grond achter elkaar in de goede volgorde in de goot (zie tekening). Met een meetlat kun je dan opmeten hoe diep je geboord hebt.
3. Kijk naar de verschillende hapjes grond in de goot. *
Hoe diep is het gat dat je geboord hebt? …………cm.
*
Staat er water in het boorgat? ………………………
*
Hoe ruikt de grond? …………………………………..
*
Wat zie je in de grond (steentjes, wortels, wormen)?
100 cm diep
…………………………………………………………… 75 cm diep
*
Zie je verschillen tussen de hapjes grond? …………………………………………………………… 50 cm diep
*
Welke kleuren zie je? …………………………………
*
Voelt de grond ruw of glad aan? ………………………
*
Is de grond nat of droog? ……………………………..
*
Is het zand of klei: wat denk je? ……………………..
4. Kleur de laagjes van de getekende meetlat in met grond. Doe wat grond op je duim en wrijf het stevig in. Als je helemaal klaar bent, schuif dan alle grond weer terug in het gat.
25 cm diep
0 cm diep
Thema 7 Bodem boren (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - 2 grondboren - 2 goten - 2 meetlatten - potlood.
De grond van de Romeinenweerd bestaat uit klei, afkomstig van de rivier de Maas. De grondsoort van een gebied is heel belangrijk voor planten omdat ze er in wortelen. En ook voor dieren omdat ze er in en van leven. Jullie gaan in deze opdracht bodemonderzoek doen. 1. Kijk eerst eens omlaag naar de bodem op de boor-plek. Hoe ziet de bodem er uit? ………………………………………………………………………..
2. Verdeel je groep in 2 groepjes zodat je op 2 verschillende plaatsen de grond onderzoekt. Ga een voor een meet de grondboor een gat boren. Leg de "hapjes" grond achter elkaar in de goede volgorde in de goot (zie tekening). Met de meetlat kun je dan opmeten hoe diep je geboord hebt.
3. Kijk goed, voel en leg uit wat je vindt. *
Hoe voelt de grond aan? ………………………………………………………………………
*
Wat zie je in de grond? ………………………………………………………………………. (steentjes, wortels, beestjes etc.)
*
Kun je verschillende grondlagen ontdekken? ………………………………………………
*
Wat zijn de verschillen dan? ………………………………………………………………….
*
Waar is de grond het meest donker van kleur? …………………………………………….
*
Waar is de grond het lichtste van kleur? …………………………………………………….
*
Waar is de grond het natste? ………………………………………………………………….
*
Waar is de grond het hardste? ………………………………………………………………..
Thema 8 Voedselketens (groep 1 en 2). Je hebt nodig: - plaatjes
Alle planten en dieren van de Romeinenweerd hebben iets met elkaar te maken. Kijk maar naar het plaatje: zonder de bloem kan de bij geen honing maken en dan heb jij geen honing om op je boterham te smeren.
Je krijgt een vel met plaatjes van bloemen en dieren uit de Romeinenweerd. Knip de plaatjes uit op de stippellijnen. Plak ze dan in het vierkant in de goede volgorde. Kun je juffrouw Tiny, Jacqueline, Marianne, Maud, Myra en Mariëlle vertellen hoe de plaatjes volgens jou bij elkaar horen?
Thema 8 Voedselketens (groep 3). Je hebt nodig: - deze plaatjes - potlood
De planten en dieren van de Romeinenweerd hebben vanalles met elkaar te maken. Als je gaat kijken naar "wie door wie wordt opgegeten" dan ben je een voedselketen aan het maken.
1. Maak van de plaatjes hieronder van planten en dieren die in de Romeinenweerd leven een voedselketen: zet ze dus in de goede volgorde van eten en gegeten worden. Je mag je antwoord opschrijven. Maar je kunt ook pijlen trekken van het ene plaatje naar het andere.
……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………..
2. Kijk eens om je heen in de Romeinenweerd. Kies zelf 1 plant, 1 vis, 1 vogel en 1 roofvogel uit. Maak nu zelf met hen een andere voedselketen. Schrijf hun namen op en geef met pijlen aan wie nou wie eet. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………….
Thema 8 Voedselketens (groep 4). Je hebt nodig: - deze plaatjes - potlood
De planten en dieren van de Romeinenweerd hebben vanalles met elkaar te maken. Als je gaat kijken naar "wie door wie wordt opgegeten" dan ben je een voedselketen aan het maken. 1. Hieronder zie je plaatjes van planten en dieren die in de Romeinenweerd leven. Zet ze in de goede eet-volgorde en je hebt een voedselketen. Doe dat met woorden of met pijlen.
…………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………..
2. Maak zelf een "natte" voedselketen die in de Romeinenweerd voorkomt. Kies 1 waterplant, 1 vis, 1 watervogel en 1 roofvogel en zet die in de goede volgorde. ……………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………..
3. Maak nu een voedselketen waar in ieder geval een Galloway en een mens in voorkomen. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………….
Thema 8 Voedselketens (groep 5). Je hebt nodig: - potlood
In de Romeinenweerd vind je veel verschillende planten en dieren. Die leven niet zo maar hun eigen leventje omdat ze heel veel met elkaar te maken hebben. Dat kun je onder andere zien aan een voedselketen. 1. Hieronder staan allerlei planten en dieren uit de Romeinenweerd door elkaar. Maak van hen een voedselketen: dus zet ze in de goede "eten/gegeten worden" volgorde. Doe dat met woorden of gebruik pijlen met een korte uitleg. snoek
kikkervisje
baars
kikker
sportvisser waterplant
grote waterkever
klein (water) beestje
…………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………..
2. Verzin nu zelf 1 "droge" voedselketen. Je mag het tekenen of schrijven. Kijk om je heen en kies 1 plant, 1 kleine landbeestje, 1 vogel en 1 zoogdier. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………
3. Wat zou er volgens jou kunnen gebeuren als de sportvissers uit vraag 1 alle baarzen uit het Romeinenweerd-water gaan vissen? ……………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………….. Zou jij dat wel of niet erg vinden? …………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………
Thema 8 Voedselketens (groep 6). Je hebt nodig: - potlood
In de Romeinenweerd vind je veel verschillende planten en dieren. Die leven niet zo maar hun eigen leventje omdat ze heel veel met elkaar te maken hebben. Dat kun je onder andere zien aan een voedselketen of het meer ingewikkelde voedselweb.
1. Hieronder staan allerlei planten en dieren die in de Romeinenweerd leven kriskras door elkaar. Maak van hen een voedselketen dus zet ze in de goede "eten en gegeten worden" volgorde. Doe dat met woorden of gebruik pijlen.
rode klaver
kever
vlinderlarve
uil merel vos
's nachts loslopende jachthond
……………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………….
2. Maak nu zelf een "natte" voedselketen die bij de Maas hoort. Gebruik minimaal 1 waterdiertje, 1 vis, 1 kikker, 1 watervogel en 1 mens. ………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………..
3. Wat zou er gebeuren als er iets mis gaat met 1 schakel van de voedselketen? ………………………………………………………………………………………… Ken je daar een voorbeeld van? Of kun je daar een voorbeeld van verzinnen? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
Thema 8 Voedselketens (groep 7). Je hebt nodig: - potlood
In de Romeinenweerd vind je veel verschillende planten en dieren. Die leven niet zo maar hun eigen leventje omdat ze heel veel met elkaar te maken hebben. Dat kun je onder andere zien aan een voedselketen of het meer ingewikkelde voedselweb. 1. Hieronder staan allerlei planten en dieren die in de Romeinenweerd leven kriskras door elkaar. Maak van hen voedselketens en voedselwebben dus zet ze in de goede "eten en gegeten worden" volgorde. Doe dat met woorden of gebruik pijlen. dennenappelzaad
veldmuis
koolmees
valk
via de Maas afgedreven zeehond
eikenbladeren libellelarve voorn
rupsen fazant
waterpest
geelgerande waterkever
……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………
2. Verzin nu zelf een voedselketen. Je mag het tekenen of schrijven. Kijk om je heen en kies 1 levende plant, 1 dode plant, 1 klein landbeestje en 1 Galloway. ………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………….
3. Stel dat Stichting Romeinenweerd ontdekt dat er giftige stoffen geloosd zijn in de Maas waardoor de vissen uit vraag 1 dood boven komen drijven. Wat zou er dan gebeuren met die voedselketen? ……………………… …………………………………………………………………………………. Hoe ziet je nieuwe voedselketen er dan uit? ……………………………… ………………………………………………………………………………….
1
Thema 8 Voedselketens (groep 8).
Je hebt nodig: - potlood
In de Romeinenweerd vind je veel verschillende planten en dieren. Die leven niet zo maar hun eigen leventje omdat ze heel veel met elkaar te maken hebben. Dat kun je onder andere zien aan een voedselketen of het meer ingewikkelde voedselweb. 1. Hieronder staan allerlei planten en dieren die in de Romeinenweerd leven kriskras door elkaar. Maak van hen voedselketens en voedselwebben, dus zet ze in de goede "eten en gegeten worden" volgorde. torenvalk
vlieg
blauwe reiger
mier
spreeuw
kikkervisje kikker dode eekhoorn
mug
Galloway
pissebed voorn kokerjuffer bloeiende dovenetel
……………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………...
2. Wat zou er gebeuren als er een kink in de keten komt? Stel dat er iets mis gaat met de kikkers uit vraag 1. Wat kunnen dan de gevolgen voor de (door jou ontworpen) voedselketens zijn? …………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………… Leg met eigen woorden de volgende uitspraak uit. "Limburgs Landschap zorgt voor een goed beheer van de voedselketens van de Romeinenweerd".
………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………..
Evaluatie (groep 5, 6, 7, 8). Je hebt nodig: - de andere opdrachten
Jullie gaan een rapport maken over de Romeinenweerd. Daarvoor ga je eerst zoveel mogelijk onderdelen van dat watergebied bekijken. Dat doe je met behulp van de andere opdrachten. Of nu door heel goed om je heen te kijken. Geef antwoord op de vragen (stippellijnen invullen, doorstrepen, bolletjes aankruisen e.d.) En daarna geef jij jouw mening over het gehele gebied: vertel wat je ervan vindt en vooral waarom je dat vindt.
Het watergebied. Het gebied heet ……………………………….. en het is te vinden in ………………………………… Wij hebben het gebied bekeken op ……………………………
Het water. Het water vind ik vervuild / bijna schoon / schoon. Het water is helder / niet zo helder / troebel. Het water is diep / ondiep. Er is veel / weinig open water. Er ligt geen / een beetje / veel rommel op de oever.
De waterdiertjes. In het water zijn weinig / veel kleine waterdieren te vinden. Op het water zie je geen / weinig / veel beestjes lopen. En er komen weinig / veel waterslakken voor. Er komen kleine / grote vissen voor.
De planten. Je ziet veel / weinig riet langs de waterkant. Je ziet veel / weinig planten op de oever. Je ziet wel / geen bomen bij het water. Je ziet planten met drijvende bladeren / die helemaal onder water zijn.
Evaluatie (groep 5, 6, 7, 8).
De vogels. Als je goed kijkt dan zie je zwemmende vogels, bijvoorbeeld een ………………………………………………………….. vissende vogels, bijvoorbeeld een ………………………………………………………………. vogels langs de kant in het riet, bijvoorbeeld een ……………………………………………...
Als je even stilstaat met / zonder verrekijker dan zie je 1 tot 5 vogels. 6 tot 10 vogels. meer dan 10 vogels.
De mensen. Het gebied wordt door mensen gebruikt om in te zwemmen. om in te vissen. om vogels te bekijken. om te wandelen. anders ……………………………………………………………………………………………
Mening over het gebied "de Romeinenweerd". Ik vind dat er weinig / wel / veel ruimte voor de natuur is. Omdat ………………………………………………………………… …………………………………………………………………………. Ik vind het gebied mooi / lelijk en fijn / gewoon / onprettig. Omdat ………………………………………………………………… ……………….………………………………………………………… En ik wil ook nog zeggen ……………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………
van
……………………………………
groep
……………………………………
datum
……………………………………
van
………………………………………………
groep
………………………………………………
datum
………………………………………………
Herbarium groep 3, 4.
bladzijde 1.
Plant nummer 1. Deze plant heet ……………………………….
De kleur van de bloem is …………………….
De bloem ruikt …………………………………
Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie je: …………………………………………………. ………………………………………………….
Bijzonder van deze plant vind ik: …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
Plak in dit vak je eigen plant of bloem.
Herbarium groep 3, 4.
bladzijde 2.
Plant nummer 2. Deze plant heet ……………………………….
De kleur van de bloem is …………………….
De bloem ruikt …………………………………
Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie je: …………………………………………………. ………………………………………………….
Bijzonder van deze plant vind ik: …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
Plak in dit vak je eigen plant of bloem.
Herbarium groep 3, 4.
bladzijde 3.
Plant nummer 3. Deze plant heet ……………………………….
De kleur van de bloem is …………………….
De bloem ruikt …………………………………
Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie je: …………………………………………………. ………………………………………………….
Bijzonder van deze plant vind ik: …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
Plak in dit vak je eigen plant of bloem.
Herbarium groep 3, 4.
bladzijde 4.
Plant nummer 4. Deze plant heet ……………………………….
De kleur van de bloem is …………………….
De bloem ruikt …………………………………
Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie je: …………………………………………………. ………………………………………………….
Bijzonder van deze plant vind ik: …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
Plak in dit vak je eigen plant of bloem.
Herbarium groep 3, 4.
bladzijde 5.
Plant nummer 5. Deze plant heet ……………………………….
De kleur van de bloem is …………………….
De bloem ruikt …………………………………
Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie je: …………………………………………………. ………………………………………………….
Bijzonder van deze plant vind ik: …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
Plak in dit vak je eigen plant of bloem.
Herbarium groep 3, 4.
bladzijde 6.
Plant nummer 6. Deze plant heet ……………………………….
De kleur van de bloem is …………………….
De bloem ruikt …………………………………
Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie je: …………………………………………………. ………………………………………………….
Bijzonder van deze plant vind ik: …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
Plak in dit vak je eigen plant of bloem.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 1: ……………………………… Zoek de plant van de tekening. Plak die in het vak hiernaast.
Deze plant heet ………………………………….
De kleur van de bloem is ……………………….
De bloem ruikt ……………………………………
pagina 1.
Herbarium groep 5, 6.
pagina 2.
1.
Deze plant lijkt van een afstandje één rode/paarse bloem te hebben, maar dat is niet zo. Kijk eens (met de loep) wat beter naar een bloem.
-
Hoeveel bloemblaadjes zitten er meestal bij elkaar? ………………………………………
-
Vind je er ook wel eens meer? ……………………………………………………………….
2.
Trek voorzichtig aan een rood/paars bloemblaadje. Wat zie je dan?………………………………………………………………………………….
3.
Elke bloem heeft 2 soorten bloemblaadjes. Kun je de kroonblaadjes en kelkblaadjes van deze bloem vinden? ……………………..
3.
Wat is er nou bijzonder aan deze kroonblaadjes?…………………………………………. En waarvoor zou dat zijn?……………………………………………………………………. Teken in het vierkant wat je ziet.
De bijzondere kroonblaadjes.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 2: ……………………………… Zoek de plant van de tekening. Plak die in het vak hiernaast.
Deze plant heet ………………………………….
De kleur van de bloem is ……………………….
De bloem ruikt ……………………………………
pagina 3.
Herbarium groep 5, 6.
pagina 4.
Deze planten kleuren de weiden en graslanden in het voorjaar.
1.
Waarom heet deze plant zo? ………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………
2.
Hoe staan de bloemen aan de plant? ………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………
3.
Kun je ontdekken waar de honing bewaard wordt? ………………………………………. De donkere streep op de kroonblaadjes heeft hiermee te maken. Weet je waarvoor die streep dient? …………………………………………………………
4.
Tel van ieder blad het aantal blaadjes ……………………………………………………… Teken 1 heel blad in het vierkant hieronder.
5.
Hoe zien de vruchtjes van deze plant eruit? ………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………… Teken een vruchtje in het vierkant hieronder.
Een blad met blaadjes.
Een vruchtje.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 3: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast.
Deze plant heet ………………………………….
De kleur van de bloem is ……………………….
De bloem ruikt ……………………………………
pagina 5.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 4: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie ik als bijzondere dingen …………………………………………………… ………………………………………………….. ………………………………………………….. …………………………………………………..
pagina 6.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 5: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Teken de bloem in het vierkant hieronder.
pagina 7.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 6: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Bijzonder van deze plant vind ik ………………. …………………………………………………….. …………………………………………………….. ……………………………………………………. …………………………………………………….
pagina 8.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 7: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Teken de hele plant in het vierkant hieronder.
pagina 9.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 8: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt ……………………………………
pagina 10.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 9: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie ik als bijzondere dingen …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
pagina 11.
Herbarium groep 5, 6.
Plant 10: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Bijzonder van deze plant vind ik …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………..
pagina 12.
Herbarium groep 7, 8.
Plant 1: ……………………………… Zoek de plant van de tekening. Plak die in het vak hiernaast.
Deze plant heet ………………………………….
De kleur van de bloem is ……………………….
De bloem ruikt ……………………………………
1
Herbarium groep 7, 8.
2
Overal in Nederland zie je deze plant. Deskundige grazers vinden dat hij een scherpe smaak heeft.
1. Zullen koeien deze bloemen dan wel of niet eten? ………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………
2. Hoe ziet het blad van deze plant eruit? ……………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………… Teken een blad in het vierkant hieronder.
3. Hoe ziet de bloem er aan de onderkant uit? ………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………… Teken de bloem van de onderkant bekeken in het andere vierkant hieronder.
4. Hoeveel kroonblaadjes kun je vinden? ……………………………………………………… Hoeveel kelkblaadjes kun je vinden? ………………………………………………………..
5. Trek een kroonblaadje uit de bloem. Zie je waar de honing bewaard wordt? ………………………………………………………
Een blad.
De onderkant van een bloem.
Herbarium groep 7, 8.
Plant 2: ……………………………… Zoek de plant van de tekening. Plak die in het vak hiernaast.
Deze plant heet ………………………………….
De kleur van de bloem is ……………………….
De bloem ruikt ……………………………………
3
Herbarium groep 7, 8.
4
Iedereen kent de witte pluisbollen van deze planten. Als je de bloemen plukt dan komt er vaak giftig sap naar boven: oppassen dus. Er zijn veel verschillende soorten die (voor een leek) heel erg op elkaar lijken. Dus vergis je niet: kijk goed naar de tekening want alleen díe moet het zijn !
1. Hoe zien de bladeren van deze plant eruit? …………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………….
2. Hoe wordt die bladvorm genoemd?……………………………………………………………… Als je het niet weet: hoe zou jij het noemen? …………………………………………………..
3. Je ziet een bloem: is dat één bloem of zijn dat meer bloemetjes? ……………………………………………………………………………………………………….
4. Trek eens aan 1 geel blaadje: teken wat je ziet in het vak.
Een kroonblaadje.
5. Kun je in het veld een ronde, witte pluizenbol vinden die bij deze plant hoort? ………….. Weet je wat dat eigenlijk is? …………………………………………………………………….
6. Trek een pluis eruit en leg die onder de loep: ra ra wat zie je? Teken dat………………….
Een pluis van de pluizenbol.
Herbarium groep 7, 8.
Plant 3: ……………………………… Zoek de plant van de tekening. Plak die in het vak hiernaast.
Deze plant heet ………………………………….
De kleur van de bloem is ……………………….
De bloem ruikt ……………………………………
5
Herbarium groep 7, 8.
6
De bloemen van deze kleine plant hebben een speciale vorm: ze heten aren.
1. Hoe heet deze plant? ……………………………………………………………………………… En waarom heet hij juist zo? ………………………………………………………………………
2. Ken je het woord "aren" ook van andere planten? …………………………………………….. Welke dan? ………………………………………………………………………………………….
3. Wat voel je aan de stengel? ……………………………… ……………………………………………………………….. Waarom is dat voor deze plant nuttig?………………….. …………………………………………………………………
4. Waar zitten nou de bloemen?…………………………………………………………………..
5. Wat zijn dat voor uitstekende witte dingen?…………………………………………………..
6. Alle bladeren hebben dezelfde vorm: hoe noem je die? ……………………………………
7. Waar zitten de bladeren van deze plant? …………………………………………………….. Waarom zitten ze daar precies goed? …………………………………………………………
Herbarium groep 7, 8.
Plant 4: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast.
Deze plant heet ………………………………….
De kleur van de bloem is ……………………….
De bloem ruikt ……………………………………
7
Herbarium groep 7, 8.
Plant 5: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie ik als bijzondere dingen …………………………………………………… ………………………………………………….. ………………………………………………….. …………………………………………………..
8
Herbarium groep 7, 8.
Plant 6: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Teken de bloem in het vierkant hieronder.
9
Herbarium groep 7, 8.
Plant 7: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Bijzonder van deze plant vind ik ………………. …………………………………………………….. …………………………………………………….. ……………………………………………………. …………………………………………………….
10
Herbarium groep 7,8.
Plant 8: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Teken de hele plant in het vierkant hieronder.
11
Herbarium groep 7, 8.
Plant 9: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt ……………………………………
12
Herbarium groep 7, 8.
Plant 10: ……………………………… Zoek een plant die je mooi vindt. Plak die in het vak hiernaast. Deze plant heet …………………………………. De kleur van de bloem is ………………………. De bloem ruikt …………………………………… Het stuifmeel van de bloem ziet er zo uit:
Met een loep zie ik als bijzondere dingen …………………………………………………. …………………………………………………. …………………………………………………. ………………………………………………….
13