1
'• • A ï> ri i '
DOORGRAYING HOLLAND OP ZLTN SMALST
]_)E STELLING DAT D E T E X E L S C H E Z E E G A T E N VERDEDIGD, DOOK
H. A.
INSINGER.
VERZANDEN
g
-1
w
SKDliLlvï
UU ( .
A. b i r N
i : HOON.
JLn de memorie van toelichting, belioorende tot het Wets-ontwerp op de Waterwegen, in dato 24 Sept. 1862, staat: "Het gouvernement is niet onder den indruk dat het zeegat van ïexel slechter wordt." In de latere memorie, van 4 Nov. 1862, betrekking hebbende op hetzelfde onderwerp, vindt men nog sterkere uitdrukkingen, en wel deze: "Dat het in de laatste jaren dieper en toe'•'•qankeVjher worden zan het Schdpengat, een der gronden "zou doen vervallen, meermalen voor de noodzakelijk"heid der doorgraving aangevoerd, schijnt eene min juiste "beschouwing." De grond, waarop deze uitspraak steunt, bleef mij geheel onbekend, en was het dus moeijelijk zonder meer te weten, daartegen op te komen; ik had cijfers genoemd, kaarten aangewezen en ter inzage aan de Kamers aangeboden; en kon dus alleenlijk opmaken, dat mijne redenering geen ingang had gevonden ; maar welke cijfers, welke opgaven door mij gedaan, wierden gewraakt, bleef voor mij in het duister, en ik moest afwachten meer bepaalde uiteenzetting van wat men in mijne bewering verkeerd vond alvorens daaromtrent iets in het midden te kunnen brengen, te meer omdat geene
'i-
nieuwere kaarten van de Texelsche Zeeg. door liet. Dep. v. Marine zijn verkrijgbaar gesteld \ -— In de notulen van de Verg. van liet Kon. Instit. van Ingenieurs gehouden te Haarlem den 9 Sept., welke notulen onlangs in druk zijn verschenen, en voor ieder tegen betaling verkrijgbaar zijn, vermoed ik te hebben gevonden wat mij tot dus verre ontbrak, hetwelk nog wordt aangevuld uit het verhoor van den Kapt.-Lt., BLOMMENDAAL, voor de Commissie tot enquête over de Marine-aangelegenheden. In die notulen is te lezen, dat een der leden die "bij "het beschouwen der zeekaarten van de laatste jaren "voornamelijk heeft vergeleken de diepte op den drempel " m den mond van het Schulpengat '•'•en de vaste Noord-FIoIIandsche "dat
op de
tusschen de Zwemmer Kust bij Kijkduin^
ondiepte bewesten het Fransche
ombankje
"meerder diepte werd gepeild dan op den drempel bij "Kijkduin" van oordeel i s , dat de toestand van het Texelsche Zeegat verbetert. Dat lid grondt zijne meening op het volgende; In een boek getiteld Amstelredamsche Zeecaerten, 1 5 8 5 , door AELBERT HAÉiJEN, is er Sprake van een, Spanjaardsgat, dat betond i s ; van een Landsdiep van Texel, met hoogwater, 6.19 Ned. E l , //
van Huisduinen.
Ter plaatse waar thans de drempel in het Schulpengat l i g t , is eene ondiepte van nagenoeg gelijke strekking, zonder peilingen of opgaven van diepte geteekend. In een brief van JOHAN DE WITT, 17 Aug. 1665, wordt vermeld: het ^panjaardsgat,
lang ruim 7400 E l , diepte
1 Onder het afdrukken verneem ik dat de kaart in oorrectie is.
5 doorgaarib 6.28 El, belialve up eeiie binnemvaarts gelegen droogte, waarop hoogstens 5.09 bij laag water is. Het Landsdiep, 5.38 el diep onder laag water, op liet droogste gedeelte dat 56 el lengte heeft. In de Lichtende Colomme ofte Zeespiegel, 1656, bij FiETER GOOS, vindt men: Het Spanjaardsgat, diep 6.80 bij laag water, binnenwaarts vermeerdert de diepte tot 8.50. Landsdiep, bij den binnensten ton op den daar gelegen drempel, die slechts twee schcepslengten breed is, 4.70 bij laag water. Volgens IZAAK TIRION, ^'ïegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden," ontstond omstreeks 1750 het Schulpengat, door het verhoogcn der bollen in het Landsdiep. 1796. Kaart van D. A. A. BUYSKES: Nieuw Landsdiep 8.50. Binnendrempel Schulpengal 4.53. 1802.
A. L. GOUDRIAAK:
Nieuw Landsdiep 5.66. Binnendrempel Schulpengat 5.09 eu 5.66. Westgat 4.81. 1857. Binnendrempel Schulpengat 6.90 en 7 80 bij laagwater. Landsdiep, niet betond, 5.66. Westgat-buitendrempel 6.80 en 7.90. Al deze cijfers door dat geachte lid opgegeven, neem de natuurlijk in vertrouwen aan, gelijk ik ook verwacht dat met mijne opgaven zal geschieden — en zal ik de vrijheid nemen mijne overtuiging, dat de Texelsche Zeegaten toenemend verzanden, tegenover de zijne te verdedigen. Begin-
()
neiide van liet einde, dus met de kaaut van 1857, die ik voor mij lieb (druk van 1861) dan lees ik rec/tsen links van de Zwemmer, durf op den binnendrem})el 6.2 en 6 el diepte. Midden op den drempel tussclien twee peilingen van 69 en 88 palm is eene van 62. Op den buitendrempel was in 1851 de minste diepte 70—71 palm; men beeft in 1860 ter zelfder plaatse peilingen van 68—69, dus twee palm minder. Kaart van GOUDEIAAN: Daarop is voor liet Nieuwe Landsdiep ffee?i drempel afgeteekend, evenmin voor het Scliulpengat een buitetidrempel — die nu toch 800 cl breed is en waarop tot 6.9 el wordt gepeild, terwül er in 1802 5 vadem of 8.50 was. Voor het Nieuwe Landsdiep geeft deze kaart eene vermindering van 8.50 in 1796 tot op 5.66, nu in 1862 bestaat dat diep niet meer. In 1750 ontstond het Schulpengat, volgens TIRION; maar het Schulpengat is niet een nieuw gat, maar maakte vroeger een deel uit van het Landsdiep, hetwelk in tweeën is verdeeld door de zoogenaamde zoutbollen; te weten banken, die zich midden in het Landsdiep opdeden; te spreken over het ontstaan van het Schulpengat is alleen eene andere wijze van te zeggen, dat het Landsdiep verzandde; dat gedeelte wat de naam van Landsdiep behield is niet meer, dat gedeelte wat men Schulpengat heeft genoemd, is aan de zeezijde door eene ondiepte die vroeger niet bestond, afgesloten. Tegen de opgaven van 1665, breng ik dit in het midden dat en het Landsdiep en het Spanjaardsgat beide als vaarwaters niet meer aa,nwezig zijn: in 1680 was het Spanjafii'dsgtil: reeds niet meer betond, terwijl men
7
reeds vóór 1796 van een Sieuir Landsdiep gewaagxle welke Xieuw Landsdiep ook niet meer bruikbaar is. Hierbij komen naar mijn inzien als argument voor mijne zijde van de kwestie, de antwoorden door den Kapt.-Luit. BLOMMENDAAL aan de Commissie tot enquête gegeven. Vraag 1282. Is het Westgat tegenwoordig in een toestand dat het met veiligheid door schepen van eenig belangrijk Charter te bevaren is? Antw. Ik reken het Westgat met hoog water voor geene schepen te bevaren die meer dan 55 en 57 palm diepgang hebben: het Schulpengat eveneens met hoog water, met schepen van 70 palm '. Vraag 1284. Is er eene aanmerkelijke verandering in het Schulpengat op te merken? Antw. Het is in de laatste 10 jaren iets verbeterd: ik bereken die verbetering op 2 a 3 palmen in diepte, een tiental jaren geleden was het langzamerhand in diepte achteruit gegaan. Vraag 1301. Het Schulpengat is volgens uwe opgaven, in de laatste 10 jaren dieper, terwijl het in de vorige 10 jaren ondieper Avas geworden. Staat het nu weer op dezelfde diepte als 20 jaren geleden? Antw. Het is thans iets ondieper dan 20 jaren geleden; maar ik heb dezer dagen uit eene kaart van 1804 gezien dat het thans dieper is dan het in dat jaar Avas. Ik beken gaarne niet te kunnen uitleggen hoe deze antwoorden sluiten op de peilingen van minder diepte en ik mag de opmerking niet onthouden dat zij mij toeschijnen eenigzins ontwijkend te zijn, daar er eerst 1 Verzoeke hiernicdc Ic MM'jrelijkcn ht-t BiJMjicg^el liicniclitev.
8 op eene vevbeteriug wordt geweien van de laatste 10 jaren, die vei'geleken bij den toestand van vóór 20 jaren verdwijnt; en alsdan wordt gezocht in eene vergelijking inet 1804. Tegen dit laatste veroorloof ik mij het volgende: Er vras in 1799, dus slechts 5 jaren vroeger, eene Engelsche vloot van linieschepen ten anker, daar waar nu de buitendrempel ligt (Eng. Admiraliteitskaart 1799) en was er op den binnendreinpel 75, bij de üiterton 84 palm; in 1816 was er ook nog geen bui ten drempel in het Schulpengat en was er op den binnendrempel 78, bij den üiterton 106 palm, nu peilt men daar op de sedert ontstane buitendrempel tot 68, en op den binnendrempel tot 60 palmen. Nog een woord aangaande de ondiej)te op de kaart van 1585: deze was niet een drempel, dat is eene ondiepte ontstaan in een bevaarbaar zeegat, en dat zeegat afsluitende; maar wel het overblijvende van verdronken en weggespoeld land. Het is te zien, dat Huisduinen vroeger niet zoo na aan de zee heeft gelegen als het nu ligt. Eene kaart van LUCAS JAKSZ. WAGHEKAEH van 1583 wijst 5 zeegaten aan: de Laen, het Spaengersgat, de Doerly, het Ebbegat, het Landsdiep. De minste diej)te in het eerste is 2 vadem, in de vier andere 85 vadem of 6.58 el (de vadem a 6 Rijnl. voeten). Het land van Huisduinen was toen een nu door duinen met het land verbonden. Er is echter nog meer, — het geachte Kon. Inst. van Ing. zal mij toegeven, dat of mindere diepte op een punt, al is dat vaarlijkste (hier den binnendrempel van het
eiland en is lid van het de meerdere ook het geSchulpengat)
n niet alles afdoet. Wanneer liet zeegat, het kanaal met onderzeesche boorden, langer wordt, dan wordt het gevaar, bij het bevaren daarvan, ook in die verhouding grooter; wanneer het naauwer wordt, evenzoo. Van beide is zulks het geval. Op eene kaart van 1787, vind ik het Schulpengat nog niet geheel afgescheiden van het Landdiep, alleen ter lengte van ongeveer §: de breedte van het vaarwater van den vasten wal naar de Z. Haaks aan den binnendrempel, was toen 1541 el, de breedte aan het zuideinde was 3425 el. Ook was de lengte, waarin de banken zich zuidwaarts uitstrekten, 4281. Op de kaart van BUIJSKEN 1796. Grrootste breedte van het vaarwater bij den drempel tegenover Kijkduin, 507 ellen, bij de Uiterton (zuideinde) 1579, strekking zuidwaarts van het gat 6497 el. Hoe is nu de breedte van de plek waar men een schip over kan brengen ? ongeveer twee scheepslengten, terwijl men tweemaal van koers moet veranderen om dwars over het diepste punt te komen. De zuidelijke strekking van het gat is 7400 el; de breedte bij den buitendrempel 800—900 el; van den buitendrempel 800 el. Naar het zuiden hebben de zandbanken zich dus aanmerkelijk uitgebreid, naar het westen evenzoo, en strekken zij in 1860 2500 ellen verder in zee dan in 1816. Wat het Spanjaardsgat betreft, daar waar het geweest is en waar JOHAN DE WITT ruim 7400 el als de lengte opgaf, strekken de banken zich meer dan 9000 ellen uif, N. W. gemeten van de Laan. Er is nog meer, maar zonder de kaarten voor te leggen is het niet mogelijk de zaak duidelijk te maken.
10 Ik blijf dus de overtuiging aankleven, dat de Texelsche zeegaten verzanden , maar het verwondert mij geenszins indien men mij niet op dien weg nog dadelijk zoude willen volgen. Wordt mij toegegeven; dan is het met het Nieuwe Diep gedaan als groot etablissement voor de Marine, dan heeft men ongelijk gehad voor het behoud zoowel als voor het vergrooten en verfraaijen daarvan, voor het verbeteren op grooter schaal van het N. H. Kanaal te strijden; dan komt men tot de gevolgtrekking, dat indien men voor al het geld daar besteed, (en de vrees is te wettigen, ter slechter plaats besteed) aan kalk en steen, hout en ijzer had gekocht, wij niet zouden hooren: "de Marine is in verval," in een woord, daar is zeer veel aan vast. In antwoord opvraag 1507, zegt een Officier der Marine: ''wordt nu zulk een schip (een schip, dat niet met alle "getijen kan binnenloopenj door een sterkeren vijand ge"jaagd, dan gaat het voor de haven te grond, want het "kan niet binnen komen." Onze waarschijnlijke vijanden zijn sterker dan wij , en onze schepen komen alleen met hoogwater binnen. Toch gaat men voort bassins, hellingen, ketelmakerij, bomvrije casematten, dokken daar aan te leggen, hoewel het uit de enquête blijkt, dat velen twijfelen of de positie wel te verdedigen is; en de schepen niet binnen kunnen komen : hoe zal men nu gaan toegeven, dat de zeegaten verzanden. Veel, zeer veel, is daar gedaan, en nu wordt het welligt moeijelijker de verzanding toe te geven, naarmate daar veel geld is besteed; zoo verblindt het établissement de oogen voor den toegang. De aanleiding tot het onderzoeken van den toestand
11 der zeegaten van ïexel lag bij mij in de zucht de Doorgraving van Holland op zijn smalst te bevorderen,
en
eene korte vergelijking komt als van zelve te pas. Tn plaats van slechts eene t/jharen (id est eene haven waar men hoogtij moet afwachten)
zoo als het jSFieuwe
Diep met zijne toegangen naar zee werkelijk is, zal men zelfs bij laag water bij Wijk aan Zee 9 el diepte vinden, eene diepte voldoende ten allen tijde voor alle schepen. De haven is goed verlicht en ook des nachts bruikbaar. De plaats van eindbestemming is ook beter te verdedigen ; leest men het Rapport der Commissie tot Enquête, dan zoude het vaarwater aan den Helder met onze middelen niet te verdedigen zijn, en behoeft men die niet eens aan te vallen, daar het middenpunt van het land ook door het Vlie te bereiken is. Volgens hetzelfde stuk durft men onze etablissementen niet te vereenvoudigen, omdat te Vlissingen hellingen, te Heivoet dokken, aan het Nieuwe Diep magazijnen zijn, en kan men vooralsnog zijne krachten niet con centreeren, omdat het moeijelijk is van uit Amstei'dam groote schepen naar zee te brengen. Vlissingen en het Nieuwe Diep beide zegt men dat moeijelijk
te verdedigen zijn, van
Amsterdam zegt men het tegendeel. Wanneer men nu een goed, ten allen tijde bruikbaar groot scheepsvaarwater van Amsterdam naar de Noordzee heeft, valt dan niet in het oog, welke vereenvoudiging, welke bezuiniging voor de Marine daaruit voortvloeit; dan kan men met minder etablissementen meerdere schcjHn en matrozen hebben, dan kan Amsterdam, zoo als wijlen de Schout-bij-Nacht BERGHUIS (een warm voorstander der Doorgraving) zeide,
werf van
aanbouAV en uitrusting
12
worden. Dan heeft men slechts een kanaal zoowel ten Oosten als ten Westen te verdedigen, en men behoeft waarlijk geen strategicus te zijn om te begrijpen dat de verdediging daarvan gemakkelijker is dan die eener groote open reede, dan is in alles zoowel aanbouw, uitrustinoals verdediging, enz. minder versnippering van krachten noodzakelijk. — Maar dan die magazijnen aan het Nieuwe Diep? ''Door het graven voor het N. Dok heeft men ''scheuren aan de gebouwen bespeurd." Maar dan dat ''dok? '// Ik geloof genoeg te hebben gezegd om duidelijk te maken dat de toekomst van de ISTederlandsche Marine ten naauwste is verbonden aan de Doorgraving. De handel heeft men bij het graven van het K H. Kanaal gedwongen, ten gevalle der Oorlogs-Marine, den kostbaren omweg om het Nieuwe Diep te maken; het heeft destijds ook niet aan vertoogen daartegen ontbroken. Dat nu onze verdedigers volgen daar waar de handelsbeweging moet worden geleid, wil zij bestaan. Ons belang is een. 15 Nov. 1862.
B JJ V O E (i S E L. DXTKACT UIT H E T .TOrRIV V-VI, VAN HET M^I) CIÜ. •, \T>Sf FI FKEGATSCHIP "riRXENA
A>-NA , " K A P t T K I X l A T I v K ,
l U J BPSZKLFS KINXENKOJtt-T
!.\
^ \A- KOTTJIRDAM
TEXEL.
Op de dagwacht van den 17''eii October 1862. Harde koelte uit het Z. W., dik ])etrokken lucht, aannemende zee; zagen ten 8 ure het land van Zandvoort in het O. t. Z. (misw.), naar gissing op 3 mijlen afstand; steeds aannemend van wind niet dik groeijende luchf-
18 (koers O. XO. 9-] mijl). Koersten op vm-waclit O. ON. met een 10.^ mijls vaart.
Aannemend tot stormweder, dikke
haoht; stuurden langs de k u s t , volgens loodsmans begeeren, en peilden achtervolgens ten 10 ure oO' Egmond en Kamperduin; aannemende woeste holle zee; bevonden ons ten 12 ure voor liet Schulpengat.
Dikke lucht met
hoogioopende grondzeèn, waarvan wij er enkelen over kregen.
Bij de tweede ton komende deed het schip een
zwaren stoot op den g r o n d , doch behield zijn vaart; barre hooge zee; ten 2 ure op Texels reê ten anker. Het schip moet dokken.
De diepgang van het schip was 5 7 | palm; volgens verklaring van den Loods E. BOON was het hoogwater. Na ongeveer 3 uren ter reede te hebben gelegen, was de wind uitgeschoten naar het W. NW. NB. De Bato was tegelijker tijd voorgaats, doch durfde met 63 palm diepgang niet resiqueren het Schulpengat in te loopen, reden waardoor dat schip lU dagen lateiis binnengeloopen, na in dat tijdsbestek nogmaals voorgaats te zijn geweest. 17 Nov. 1862.
ftttt
•Ütt.
t . ¥^^i*'^W7r*'^'*
^ - ^
^ i T ^ i i i . .„.du ^Sfr'sriw-
^^.-J^f^Xj'^'^l'T^;^0mit»imélim#m^^
jE.J^a.