1
Een andere kijk op ‘ontkenning’
De wereld zal veranderen wanneer we ons hem anders kunnen voorstellen en, als een kunstenaar, actief werken aan het scheppen van nieuwe sociale vormen. — M.C. Richards De anatomie van een ‘ontkennend’ twistgesprek Stel, je bent maatschappelijk werker Jasmina, je zit al geruime tijd in een team voor jeugdzorg en je krijgt te maken met een gezin dat bestaat uit Jack, een 42-jarige makelaar, Janny, 39 jaar en parttimemedewerkster bij een kinderdagverblijf, en hun dochter Rozemarijn, die nu zeventien en half is. Rozemarijn heeft een baby van acht maanden, Robert. (Dit is niet het scenario van een echt bestaand geval, maar is op basis van onze ervaringen met een aantal vergelijkbare zaken bedacht als een typisch voorbeeld van ‘ontkenning’.) Vier jaar geleden, toen Rozemarijn dertien was, is het gezin voor het eerst onder de aandacht van jeugdzorg gekomen. Rozemarijns leerkracht en het waarnemend hoofd van de school waren zich steeds meer zorgen gaan maken over hun leerling omdat zij zich vaak sterk in zichzelf terugtrok en slechte cijfers behaalde, hoewel ze duidelijk intelligent was. De leerkracht en de waarnemend directeur belegden een gesprek met Jack en Janny om hun zorgen te bespreken. Naar aanleiding hiervan werd afgesproken dat Janny zou proberen om Rozemarijn met haar huiswerk te helpen, terwijl de schoolverpleegkundige regelmatig met Rozemarijn zou praten om te bereiken dat ze meer uit haar schulp zou komen. Hierop begon Rozemarijn op wekelijkse basis gesprekken met Thea, de schoolverpleegkundige. De volgende twee maanden bouwden zij een goed contact op, naar Thea’s gevoel, en Thea zei vaak tegen de leerkrachten dat Rozemarijn een ‘rustig en verdrietig’ meisje was. In
14
Als er ‘niets aan de hand’ is
deze periode begon Thea zich af te vragen of Rozemarijn misschien seksueel misbruikt was. Thea’s vermoedens namen voor het eerst vaste vorm aan tijdens een gesprek met Susanne, Rozemarijns beste vriendin. Hoewel hun afspraak over iets heel anders ging, hadden Thea en Susanne het ook gehad over het gegeven dat de twee meisjes vriendinnen waren en over wat zij samen deden. Susanne had toen gezegd dat ze niet graag bij Rozemarijn thuis kwam, omdat zij Jack een ‘vieze oude man’ vond. Thea’s verdenkingen namen toe toen zij die opmerking van Susanne naast haar eigen observatie legde dat Rozemarijn altijd gespannen leek te worden als de verpleegkundige haar vader ter sprake bracht. Hierop bedacht Thea dat ze de zaak vanuit een andere hoek moest aanpakken en bij hun volgende afspraak gebruikte ze bijna de hele sessie om Rozemarijn te laten vertellen over wat zij fijn vond in haar leven. Het duurde even voordat ze op gang kwam, maar tot Thea’s verbazing begon Rozemarijn eerst dingen te beschrijven die zij leuk vond op school. Over de natuurkundeles verklaarde Rozemarijn dat ze haar docent voor dit vak echt aardig vond. Ze vertelde ook dat ze graag naar school ging omdat ze daar de meeste tijd doorbracht met Susanne, haar beste en nagenoeg enige vriendin. Thea bracht het gesprek vervolgens op Rozemarijns leven thuis en de dertienjarige beschreef dingen die zij graag met haar moeder deed of met een aantal nichtjes van haar moeder. Toen Thea vroeg wat Rozemarijn leuk vond aan haar vader en wat ze graag met hem deed, leek Rozemarijn weer gespannen te worden en kon ze geen antwoord geven. Na deze sessie besloot Thea om Rozemarijn rechtstreeks te vragen waarover zij zich zorgen maakte. Het duurde twee sessies voordat Thea de moed kon opbrengen en de juiste woorden en het juiste moment vond om Rozemarijn hiernaar te vragen, maar toen reageerde zij ook op een manier die de verpleegkundige altijd zou bijblijven. Toen de vraag was gesteld, zette Rozemarijn grote ogen op en gedurende een schijnbaar eindeloos moment staarden de verpleegkundige en de tiener elkaar recht aan. Thea had het gevoel dat heel Rozemarijns gezicht angst uitdrukte. Ten slotte stond Rozemarijn op van haar stoel, ‘zo wit als een doek’ (zoals Thea later zou zeggen), en rende zonder een woord de kamer uit. Meteen na deze sessie nam Thea contact op met het plaatselijke bureau jeugdzorg. In het hierop volgende gesprek tussen Rozemarijn en een maatschappelijk werker van jeugdzorg, waarbij ook Thea aanwezig was, vertelde Rozemarijn dat zij al drie jaar door haar vader seksueel werd misbruikt. Daarop werd de politie ingeschakeld, zoals het gezamenlijke onderzoeksprotocol vereiste. Later die dag werd
1 Een andere kijk op ‘ontkenning’
een tweede gesprek geregeld tussen Rozemarijn, de onderzoeker van jeugdzorg en een politieagente die gespecialiseerd was in het verhoren van seksueel misbruikte kinderen, terwijl Thea erbij was om Rozemarijn te steunen. Dit gesprek verliep heel traag en omzichtig, waarbij de maatschappelijk werker en de agente zich richtten op het verkrijgen van bewijsmateriaal waarmee zij Jack in staat van beschuldiging konden stellen. Die avond vond een gesprek met beide ouders van Rozemarijn bij hen thuis plaats. Jack ontkende de aantijgingen in alle toonaarden en klaagde herhaaldelijk dat ‘de schoolverpleegkundige Rozemarijn deze gekke ideeën heeft aangepraat’. Janny had heel weinig te zeggen. Ze maakte een zeer verwarde indruk en zei voortdurend dat ze ‘niet kon geloven dat mijn Jack zoiets kon doen’. Rozemarijn werd die avond tijdelijk uit huis geplaatst. De volgende dag kwam de onderzoeker van jeugdzorg samen met een collega terug om verder te praten met Jack en Janny. Jack wees de beschuldigingen nog feller af. Hij weigerde ook kwaad om het huis uit te gaan naar aanleiding van de suggestie van de maatschappelijk werker dat Rozemarijn dan terug naar huis zou kunnen komen. Toen de maatschappelijk werkers nog eens alleen met Janny spraken, probeerden zij haar over te halen om bij Jack weg te gaan. Janny raakte daarvan erg van streek en zei dat ze christen was en dat zoiets tegen haar geloof in ging. Het gevolg was dat de onderzoeker van jeugdzorg met directe ingang een uithuisplaatsing voor Rozemarijn aanvroeg en die ook kreeg van de rechter. Binnen een week werd een langdurig pleeggezin voor Rozemarijn gevonden en werd een maatschappelijk werker met de naam Margreet als casemanager aangesteld. Op basis van de verklaringen die Rozemarijn tijdens de gesprekken had afgelegd werd Jack door de politie in staat van beschuldiging gesteld. Het was geen verrassing dat Rozemarijn vaak erg verward en angstig was. Ze wilde vaak praten over de vraag of ze hieraan wel goed had gedaan en over wat er met haar en haar ouders ging gebeuren. Margreet, Thea en de pleegouders deden erg hun best om Rozemarijn te steunen. Rozemarijn en Janny hadden eens per week contact met elkaar. Deze ontmoetingen vonden onder toezicht plaats omdat Margreet en haar teamleider bezorgd waren dat Janny misschien zou proberen om Rozemarijn zodanig te beïnvloeden dat zij haar beschuldigingen introk. Rozemarijns pleegmoeder vertelde Margreet dat Rozemarijn na het contact met Janny op vrijdagmiddag meestal niet wilde eten en ‘s avonds gewoonlijk huilend in slaap viel en dat ze de volgende dag vaak ook nog bijna niets at. Margreet regelde voor Rozemarijn een afspraak met een gespecialiseerde psycholoog en ook dat zij zich kon
15
16
Als er ‘niets aan de hand’ is
aansluiten bij een praatgroep van jonge vrouwen die seksueel waren misbruikt. Acht maanden later, kort voordat de zaak voor de rechter zou komen, vroegen de pleegouders onder vier ogen aan Margreet of Rozemarijn ergens anders naartoe kon, want zij voelden zich niet langer opgewassen tegen haar stemmingen. Zij meenden ook dat Rozemarijn een negatieve invloed op hun eigen kinderen had. Margreet overreedde de pleegouders om Rozemarijn nog bij hen te houden totdat de rechtszaak voorbij was. Tijdens de rechtszaak hield Jack vol dat hij onschuldig was. Rozemarijn legde een verklaring voor de camera af en hoewel er enige onduidelijkheid was over wat zij had gezegd — met name wat betreft tijdstippen en data van specifieke aanklachten — werd Jack schuldig bevonden. De rechter veroordeelde hem tot vijfenhalf jaar cel; bij goed gedrag zou hij na drie jaar vrijkomen. Rozemarijn hield zich heel goed tijdens de rechtszitting, met de voortdurende steun van Thea, Margreet en de psycholoog. Maar in haar pleeggezin hield Rozemarijn zich volledig afzijdig omdat een van de kinderen van het gezin tegen haar had gezegd dat zij zich ‘wel van haar zouden ontdoen’. Na de rechtszaak werd Rozemarijn in een groepsverblijf geplaatst, waar zij al snel begon weg te lopen en zich soms inliet met een groepje tieners die zich overgaven aan kleine criminaliteit, drank en drugsgebruik. Verschillende keren werd Rozemarijn teruggebracht vanaf het huis van haar moeder. Margreet probeerde zo snel mogelijk een nieuw pleeggezin te organiseren, maar deze nieuwe plaatsing maakte weinig verschil voor Rozemarijns gedrag. Op dit punt deed Jasmina haar intrede als de nieuwe casemanager; de zaak werd aan haar overgedragen toen Margreet een andere baan kreeg. Aan het begin van hun eerste gesprek confronteerde Rozemarijn Jasmina met een hele lijst klachten en eisen. Rozemarijn zei ronduit dat ze niet meer naar de gesprekken met de psycholoog of naar het groepsprogramma zou komen. Rozemarijn klaagde ook over haar nieuwe pleeggezin en zei dat ze hen haatte en geen minuut langer bij hen wilde blijven. Hierna nam het weglopen van Rozemarijn snel toe, waarna ze vaak bij haar moeder thuis werd aangetroffen. Wanneer Rozemarijn bij het pleeggezin was, deed ze vaak erg bot en beledigend tegen hen. Jasmina maakte zich zorgen over de situatie en had een gesprek van bijna twee uur met haar teamleider om te beslissen wat het beste thuis voor Rozemarijn zou zijn. De teamleider sloot de mogelijkheid van verdere pleegzorg uit omdat dat waarschijnlijk geen succes zou hebben en aangezien Rozemarijn botweg weigerde om terug naar het groepsverblijf te gaan, werd — ondanks alle bedenkingen — afgesproken dat eerst aan Rozemarijn en vervolgens aan Janny zou worden
1 Een andere kijk op ‘ontkenning’
gevraagd of zij weer bij elkaar wilden wonen. Rozemarijn en Janny waren allebei opgewonden bij dit vooruitzicht en werden aldus herenigd. Op dit punt besloot Jasmina dat het belangrijk was om heel hard aan het opbouwen van een relatie met Janny te werken. Dat bleek gemakkelijker dan zij verwachtte, omdat Jasmina in Janny’s ogen de maatschappelijk werker was die ‘mijn Rozemarijn heeft teruggebracht’. Jasmina kon Janny ook praktische en emotionele steun bieden. Met Jack in de gevangenis had Janny het financieel moeilijk en Jasmina hielp haar met het doornemen van haar financiën. Naar aanleiding van deze gesprekken verkocht Janny het huis en kocht een appartement, dat zij samen met Rozemarijn betrok. Voordat Jasmina op het toneel verscheen had Janny eigenlijk met niemand over haar problemen kunnen praten, behalve met Jack. Janny’s zus en nichten, die vroeger haar voornaamste bron van steun waren geweest, hadden het contact met haar verbroken kort nadat Rozemarijn haar beschuldigingen had geuit. Ze waren boos op Janny omdat zij partij voor Jack koos. Janny ging nog steeds naar de kerk en was daar actief, maar schaamde zich om daar over haar problemen te praten, deels omdat zij wist dat de kerkgangers al over haar roddelden. Dus toen Jasmina met haar huisbezoeken begon, zat Janny vaak urenlang te vertellen over wat een ellendige en verwarrende ervaring het allemaal voor haar was. Jasmina probeerde Janny er op alle manieren van te overtuigen dat Jack Rozemarijn had misbruikt, maar Janny wilde nooit zeggen dat zij haar dochter geloofde. Op een keer zat Jasmina aan Janny uit te leggen hoe belangrijk het is dat een meisje dat is misbruikt door haar moeder wordt geloofd. Jasmina dacht dat zij op de rand van een doorbraak stond, maar hoorde Janny tot haar schok zeggen: ‘Wat er ook is gebeurd, ik moet het hem vergeven omdat ik christen ben. En wat jij ook zegt, ik ga niet weg bij mijn Jack. Hij is intussen alles kwijt — zijn baan, zijn huis, alles — en híj heeft jarenlang voor mij gezorgd.’ Rozemarijn vertelde Jasmina dat Janny elke week drie tot vier brieven van Jack kreeg en dat hij haar elke dag opbelde. Jasmina van haar kant had het gevoel dat ze belangrijke vooruitgang boekte toen ze Janny wist over te halen om Jack alleen te laten opbellen als Rozemarijn naar school was en om die brieven niet in haar bijzijn te lezen of aan haar voor te lezen. Gedurende deze periode leek de situatie enigszins te stabiliseren. Rozemarijn ging naar school en begon zich weer op haar opleiding te richten, al moest ze nog een heleboel inhalen. Soms kon Rozemarijn zich heel goed op haar studie concentreren, maar haar stemming bleef erg op en neer gaan. Jasmina probeerde haar te stimuleren om in therapie te gaan en weer de gespreksgroepen bij te wonen. Rozemarijn
17
18
Als er ‘niets aan de hand’ is
wilde niets van die suggesties weten en zei dat die psycholoog en die groepen haar eerder ook niet hadden geholpen en dat ze er niet meer over wilde praten. Maar als iemand het haar had gevraagd, dan had Rozemarijn kunnen vertellen dat ze zelden niet dacht aan het misbruik en de gebeurtenissen die op haar onthulling waren gevolgd. Rozemarijn hield wel contact met Thea en bleef begeleiding van haar krijgen totdat de verpleegkundige op een andere school ging werken. In die periode probeerde Jasmina extra veel tijd met Rozemarijn door te brengen, waarbij ze haar met name probeerde te helpen met moeilijkheden op school, waar ze geregeld problemen bleef houden wanneer haar stemming achteruitging. De volgende ontwikkeling vond plaats toen Janny en Jasmina ontdekten dat Rozemarijn een vriendje had. Nick hoorde bij een groepje jongeren die Rozemarijn had leren kennen toen zij wegliep van het groepsverblijf. Janny en Jasmina kwamen er tot hun verbijstering achter dat Rozemarijn zich nog steeds met deze groep inliet. Janny probeerde vergeefs te verhinderen dat Rozemarijn Nick bleef zien. Het duurde niet lang of die bezorgdheid verbleekte bij de onthulling dat Rozemarijn zwanger was. Dit was het startsein voor een hele reeks problemen voor en tussen Rozemarijn en Janny, met discussies waarin Rozemarijn zei dat ze een abortus wilde en ook lange gesprekken over de mogelijkheid van adoptie. Rozemarijn weifelde tussen de baby houden wanneer ze in een goede stemming was en helemaal geen baby willen wanneer ze depressief was. Janny’s standpunt veranderde niet: toen ze over de eerste schok heen was na het nieuws van de zwangerschap, had Janny vastberaden getracht om Rozemarijn ertoe over te halen de baby te houden, met het argument dat zij het kind samen konden opvoeden. Na de geboorte steunde Jasmina Rozemarijn met plannen om baby Robert te laten adopteren, terwijl Janny daar sterk tegen was. De relatie tussen Jasmina en Janny kwam steeds meer onder spanning te staan omdat Janny ontdaan was over het feit dat Jasmina Rozemarijn in haar ogen ten onrechte had gestimuleerd om de mogelijkheid van abortus of adoptie in overweging te nemen. Toen Robert vier maanden was, vertelde Rozemarijn aan Jasmina dat zij de baby zou houden, dat ze niet meer over adoptie wilde praten en dat Jasmina haar voortaan met rust moest laten. Enige tijd later werd Jasmina benaderd door Jacks contactambtenaar van de reclassering omdat deze bezorgd was naar aanleiding van Jacks laatste brieven aan Janny, die door de gevangenis gecontroleerd werden. In deze brieven vroeg Jack aan Janny om Rozemarijn ervan te overtuigen dat zij ‘de waarheid moest spreken’ en de beschuldigingen
1 Een andere kijk op ‘ontkenning’
moest intrekken en dat zij dan met zijn allen weer verder konden met hun leven. Jack had Janny ook voorgesteld dat zij Robert met zijn tweeen zouden adopteren, waarna Rozemarijn een verse start kon maken met haar leven en zij dat ook konden. Jasmina vond dit verontrustend en zij maakte een afspraak met Janny en Rozemarijn om daarover te praten. Dit huisbezoek verliep heel slecht: Janny werd kwaad op Jasmina en vroeg haar te vertrekken. Janny en Rozemarijn vertelden Jasmina allebei dat ze wilden dat Jack naar huis kwam en bij hen kwam wonen wanneer hij over ruim een jaar uit de gevangenis kwam en dat zij Jasmina geen van beiden nog wilden zien. Janny besloot het gesprek met te zeggen dat zij het er met Jack over had gehad om hun advocaat weer in te schakelen, zodat zij de jeugdzorg uit hun leven konden bannen. In de bespreking met haar teamleider over deze ontwikkelingen hoopte Jasmina dat hij haar zou helpen een nieuwe aanpak voor de situatie te vinden. Maar ze kreeg tot haar schrik te horen dat zij al veel te veel tijd aan dit gezin had besteed en de zaak moest afsluiten. De teamleider stelde dat het geen zin had om de zaak nog open te houden, aangezien Rozemarijn al achttien zou zijn als Jack vrijkwam. Toen hij zag dat dit een schok voor Jasmina was, voegde de teamleider hieraan toe dat ‘we de zaak volgend jaar weer kunnen openen als we bezorgd zijn om Roberts veiligheid. Maar tot dan kunnen we verder niets doen.’ Jasmina sprak Rozemarijn en Janny meer dan twee maanden niet, maar had het dossier nog niet gesloten; tegen haar teamleider zei ze dat ze het te druk had voor de administratieve afhandeling. Wanneer ze over de zaak nadacht, kreeg Jasmina altijd schaamte- en schuldgevoelens omdat zij vond dat ze Rozemarijn in de steek had gelaten. Jasmina’s collega’s hadden meegeleefd en verscheidene keren naar haar verhaal geluisterd; een van hen vatte hun mening samen toen hij zei: ‘Maak je daar maar geen zorgen meer over, jij kunt er niets aan doen. Jij hebt je best gedaan, kijk maar eens hoeveel tijd je aan die zaak hebt besteed. Daaruit blijkt toch dat Rozemarijn en Janny helemaal door Jack zijn ingepakt.’ Toch bleef de zaak door Jasmina’s gedachten spelen. Het gebeurde zelfs regelmatig dat ze ‘s nachts wakker lag en voor zich zag hoe ze had gereageerd; dan probeerde ze te bedenken of ze meer had kunnen doen. Jasmina was vooral teleurgesteld omdat ze op een bepaald moment erg blij was met het contact dat zij met Janny en Rozemarijn had opgebouwd. Jasmina begon zich af te vragen of zij wel geschikt was voor het werk van de jeugdzorg en begon in de krant naar vacatures te kijken.
19
20
Als er ‘niets aan de hand’ is
Bespiegeling Zoals meestal wanneer sprake is van ‘ontkenning’, draait de gangbare voorstelling bij hulpverleners over wat vooruitgang is in het geval van Rozemarijn om de vraag of Jack toegeeft dat hij zijn dochter seksueel heeft misbruikt. Als Jack dat niet doet, wordt het als essentieel gezien dat Janny openlijk accepteert wat er volgens Rozemarijn is gebeurd. Vanuit dit idee van wat er moest gebeuren, werd Rozemarijn door de hulpverleners snel uit huis weggehaald toen zowel Jack als Janny de beschuldigingen tegensprak. Rozemarijn werd in een stabiel pleeggezin geplaatst en kreeg goede ondersteuning om een getuigenverklaring af te leggen die in een veroordeling resulteerde. Zeer waarschijnlijk gingen de betrokken hulpverleners ervan uit dat Janny, zodra er een veroordeling was uitgesproken, zou inbinden, het misbruik zou toegeven en van Jack zou scheiden. Dan zouden Janny en Rozemarijn waarschijnlijk hulp hebben gekregen om weer bij elkaar te gaan wonen en met elkaars steun een nieuw leven op te bouwen. Het liep helaas anders. Een oud gezegde stelt dat het hemd nader is dan de hulpverlener en dat bleek ook hier. Om allerlei (beweeg)redenen werden Janny en Rozemarijn met elkaar herenigd en richtten zij zich op de nieuwe baby Robert en op hun gemeenschappelijke opvatting dat de jeugdzorg tot meer problemen voor zowel ieder afzonderlijk als voor hun gezamenlijke leven had geleid. Jasmina’s collega had gelijk toen hij zei: ‘Dit gebeurt de hele tijd bij dit soort gevallen.’ Wij hebben behoorlijk wat ervaring met de jeugdzorg en kinderbescherming in Engeland en andere Europese landen, de VS, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland en Australië. Bij de behandeling van zaken waar sprake is van ‘ontkenning’ lopen sommige aspecten van de situatie uiteen tussen landen en rechtsgebieden, maar meestal alleen wat betreft de stijl en specifieke keuzemomenten in de hulpverlening en de reacties van hulpverleners. We hebben gemerkt dat overal eigenlijk steeds hetzelfde scenario van frustratie en machteloosheid bij de hulpverleners en hardnekkige meningsverschillen tussen hulpverlener en gezin speelt wanneer misbruik wordt ‘ontkend’. In onze ervaring identificeren hulpverleners van jeugdzorg en kinderbescherming zich in al deze landen heel gemakkelijk met de problemen die bij de behandeling van zaken als dat van Rozemarijn een rol spelen en klinkt daar ook Jasmina’s frustratie in door. Bijna iedere ervaren hulpverlener in jeugdzorg en kinderbescherming kent gevallen van ‘ontkenning’ die op een vergelijkbare manier zijn vastgelopen en waarbij een ‘ontkenningsdiscussie’, zoals wij dat noe-
1 Een andere kijk op ‘ontkenning’
men, uitliep op een impasse tussen hulpverleners en gezin. In een ‘ontkenningsdiscussie’ proberen de hulpverleners de leden van het gezin, meestal de ouders, te overtuigen van wat er volgens hen ‘echt’ is gebeurd. Daartegenover redeneren de belangrijkste gezinsleden, onder wie de vermeende dader, dat de hulpverleners het bij het verkeerde eind hebben of zij willen gewoon niet toegeven aan het standpunt van de hulpverleners. Zaken die vastlopen in een ‘ontkenningsdiscussie’ kunnen zo erg escaleren dat er enorm veel tijd, middelen en energie van de hulpverleners in gaan zitten. Dit zijn vaak de lastigste situaties voor de kinderbescherming, niet omdat ze per se de ernstigste vorm van misbruik zijn die de hulpverleners onder ogen kunnen krijgen, maar omdat ze vastlopen in een voortdurende, oplopende strijd met het gezin. Dergelijke gevallen monden vaak uit in een lange juridische strijd, waar behalve de maatschappelijke hulpverlening ook vele andere professionals bij betrokken raken. De logica van de hulpverleners in deze discussie is gebaseerd op het principe van de westerse psychologie dat wanneer iemand verantwoordelijk wordt gehouden voor een probleem, die persoon de verantwoordelijkheid ook op zich moet nemen en meer inzicht moet proberen te krijgen in zijn probleemgedrag als mogelijke weg tot verandering. Onze visie, die wij in dit boek uitvoerig zullen presenteren, is dat deze opvatting over verandering een beperkende invloed heeft op de wijze waarop hulpverleners zich een mogelijke reactie op gevallen van ontkenning kunnen voorstellen en dat deze traditionele, geïndividualiseerde manier van denken er aanzienlijk toe bijdraagt dat dit steeds grotere probleemgevallen worden. In onze visie houdt deze gangbare manier van denken in dat hulpverleners zich te zeer laten leiden door hun eigen formulering van het probleem en van wat ontkenning is. Deze gebruikelijke manier van denken houdt in dat een bekentenis de enige mogelijkheid is om tot een veilige situatie te komen en de hulpverlener op het laatst niet meer weet wat hij moet doen wanneer de ouders vasthouden aan een standpunt waarin zij alles ‘ontkennen’. Een andere kijk op het probleem en de oplossing In dit boek beschrijven we een radicaal andere aanpak voor het probleem van de ‘ontkenning’, gebaseerd op het werk van Susie Essex, John Gumbleton en Colin Luger. In 1990 werkten Susie, John en Colin alle drie voor een grote zorgaanbieder voor kinderen in het Engelse Bristol, waar zij een resoluut oplossingsgericht gezinstherapeutisch model ontwikkelden voor situaties waar misbruik van een kind werd ‘ontkend’ (zie Essex, Gumbleton & Luger, 1996, 1999; Essex, Gum-
21
22
Als er ‘niets aan de hand’ is
bleton, Luger & Lusk, 1997; Essex & Gumbleton, 1999; Gumbleton & Lusk, 1999). De resoluut oplossingsgerichte benadering3 is ontstaan omdat zij alle drie sinds het einde van de jaren 1970 in verschillende situaties met kindermishandeling en seksueel misbruik te maken hadden gehad. Ook Susie, John en Colin hadden meegemaakt dat zij tussen twee vuren kwamen te zitten in een ‘ontkenningsdiscussie’, zoals bij Jasmina, vooral wanneer een kind ernstige verwondingen had opgelopen of als er sprake was van seksueel misbruik. De onvrede bij Susie, John en Colin nam steeds meer toe en dit had een storend effect op hun professionele inspanningen om kinderen in dit soort situaties te helpen. Hun indruk van wat hulpverleners gewoonlijk weten te bereiken, wordt mooi verwoord in een gedicht dat een twaalfjarig meisje schreef voor de hulpverleners die haar ‘ondersteunden’ toen zij seksueel misbruik naar buiten bracht. Een voordracht van dit gedicht door de toenmalige ondercommissaris van politie van New South Wales is in februari 1994 uitgezonden in het populaire radioprogramma AM op de landelijke zender van de Australian Broadcasting Corporation, na een officieel onderzoek naar de wijze waarop politie, rechterlijke macht en kinderbescherming hadden gereageerd op kinderen die met verhalen over seksueel misbruik naar buiten waren gekomen. Ik heb gevraagd of je me wilde geloven, En je geloofde me, zei je. Toen nam je me mee naar de rechtbank, Waar de advocaten mij gingen verhoren, Alsof ik een leugenaar was. Ik kan er niets aan doen Als ik geen tijden of data meer weet Of niet kan uitleggen waarom ik niks tegen mijn moeder heb gezegd. Je vragen brachten me in verwarring. Door mijn verwarring werd je wantrouwig. Ik vroeg je een eind te maken aan mijn misbruik. Je hebt een eind gemaakt aan mijn gezin. 3 De oorspronkelijke Engelse term ‘resolutions approach’ benadrukt twee dingen: dat men naar een oplossing streeft en dat men daarin vastbesloten is. Deze aanpak mag niet verward worden met de oplossingsgerichte methode die in therapie wordt gehanteerd: bij de resoluut oplossingsgerichte benadering kan ook pressie of invloed van buitenaf worden uitgeoefend, iets wat in therapie in de regel niet is toegestaan. Zie voor een uitwerking van dit verschil ook principe 6 in hoofdstuk 3 (noot van de vertaler).
1 Een andere kijk op ‘ontkenning’
De ervaring van dit kind staat niet op zichzelf, maar weerspiegelt de ervaring van vele kinderen die zijn vastgelopen in het systeem van de kinderbescherming. Dit wordt bevestigd door een groeiende hoeveelheid onderzoek naar de opvattingen van kinderen die met de kinderbescherming te maken hebben gehad (zie bijv. Butler & Williamson, 1994; Farmer & Owen, 1995; Thoburn et al., 1995; Westcott, 1995; Westcott & Davies, 1996; Farmer & Pollock, 1998; Gilligan, 2000; Cashmore, 2002). Samengevat: kinderen vertellen onderzoekers consequent dat zij zich een pion voelen in een spel van de volwassenen dat zich over hun hoofd heen afspeelt, voortgedreven door hulpverleners die zelden vragen wat zij willen. Deze alom gehoorde opvatting is een belangrijke reden waarom kinderen en jongeren zelden uit eigen beweging contact opnemen met jeugdzorg of kinderbescherming wanneer zij het gevoel hebben dat hun veiligheid of welzijn gevaar loopt; zij zoeken eerder hun toevlucht tot de kindertelefoon, waar ze anoniem kunnen blijven (MacLeod, 1996). Interessant is ook de waarneming van Aldgate en Statham (2001) dat wanneer jongeren het gevoel hebben dat hun uithuisplaatsing van bovenaf is opgelegd, het niet ongewoon is dat zij die plaatsing zullen proberen te ondermijnen op een manier die veel lijkt op het gedrag van Rozemarijn in haar tweede pleeggezin. Sinds midden jaren 1990 wordt er onderzoek gepubliceerd waarin de ervaring van het kind met de kinderbescherming centraal staat. Maar in de praktijkervaring van Susie, John en Colin klonken reeds de conclusies door die dit onderzoek later zou bevestigen, namelijk dat hulpverleners zo reageren dat zij het kind eigenlijk in de steek laten, met name wanneer het door het kind genoemde misbruik wordt ontkend. Zoals het gedicht van dit meisje aangeeft, maken de hulpverleners met hun optreden vaak ‘een einde aan het gezin’. Deze uitkomst gaat niet alleen lijnrecht in tegen het algemeen verwoorde verlangen van deze kinderen om ‘een eind te maken aan het misbruik, niet aan mijn gezin’, maar wanneer het gezin ophoudt te bestaan, verdwijnt de vermoedelijke dader uit beeld om zeer waarschijnlijk een ander gezin op te zoeken en zo andere kinderen in gevaar te brengen. Of het gezin gaat een lange strijd aan met de hulpverlening totdat de hulpverleners het opgeven, meestal vanwege de druk van al het overige werk en vanwege de opvatting van het management dat schaarse middelen bovenmatig en onproductief worden ingezet. In dergelijke omstandigheden komt het gezin meestal uiteindelijk weer bij elkaar. Met geen van beide scenario’s waren Susie, John en Colin tevreden. Of het gezin nu uiteenvalt of zich weet te herenigen, de waarschijnlijke dader is een stuk handiger geworden in het ontwijken van de officiële
23
24
Als er ‘niets aan de hand’ is
instanties als hij of zij ook in de toekomst kinderen wil misbruiken. In beide scenario’s, zo meende het team in Bristol, zijn de kinderen na tussenkomst van de hulpverlening uiteindelijk kwetsbaarder dan toen de hulpverleners voor het eerst bij de zaak betrokken werden. Bagley, die ook dit vraagstuk heeft onderzocht (1997, p. 272), omschrijft een dergelijke reactie van de hulpverlening op seksueel misbruik als ‘iatrogene diagnostiek en interventie’, waarmee wordt bedoeld dat de interventie in zo’n geval ‘schadelijker is dan de ziekte die zij denkt te genezen’. In 1991 werkten Susie, John en Colin samen aan een zaak die veel op die van Rozemarijn leek en zij probeerden een andere aanpak te bedenken, op basis van een andere formulering van het probleem en de oplossing. Zij putten voor hun denken vooral uit sociaalconstructivistische ideeën, die eind jaren 1980 steeds meer invloed kregen in kortdurende en gezinstherapie (zie bijv. Watzlawick, Weakland & Fisch, 1974; Procter, 1981; Boscolo et al., 1987; Anderson & Goolishian, 1988; Procter & Walker, 1988; Aderman & Russell, 1990; Jenkins, 1990; Masson & O’Byrne, 1990; de Shazer, 1991; White, 1989; Cecchin et al., 1992; Lipchik, 1993; White et al., 1993; De Shazer & Berg, 1995). Kort samengevat: Susie, John en Colin en hun collega’s zagen ‘ontkenning’ voortaan niet als iets dat inherent is aan de persoonlijkheid van de vermeende dader of aan het gezinssysteem, maar als een construct dat althans voor een deel in interacties ontstaat en door het systeem van de hulpverlening in zijn contacten met het gezin wordt geconcretiseerd. Door het probleem anders te formuleren kon het Bristol-team een praktijkmodel ontwerpen dat meer georganiseerd was rond de toekomstige veiligheid dan rond een discussie over wat er in het verleden is gebeurd. Dit model laat de hele ‘ontkenningsdiscussie’ links liggen door niet met veel moeite te proberen een bekentenis van de vermoedelijke dader te krijgen, maar ernaar te streven dat het gezin zich inzet voor een toekomst waarin het voor alle betrokken hulpverleners duidelijk is dat er nooit meer zoiets kan gebeuren als wat nu volgens de beschuldigingen of veroordeling aan de orde is. Overigens kan er aandacht blijven voor de ernst van de beschuldigingen c.q. veroordeling omdat de toekomstige veiligheid altijd wordt gezien in relatie tot eventuele zorgen bij de officiële instanties. Door af te zien van iedere poging om de vermoedelijke dader schuld te laten bekennen, plaatst de resoluut oplossingsgerichte benadering vraagtekens bij het traditionele denken van hulpverleners over hoe zij op kindermishandeling of seksueel misbruik moeten reageren. Susie, John en Colin beseften heel goed dat hun methode buiten de gangbare manier van denken viel en probeerden de uitkomsten van hun aanpak
1 Een andere kijk op ‘ontkenning’
dan ook zorgvuldig te evalueren. Het Bristol-team vond dat herhaling van misbruik (afhankelijk van de berekening) bij hoogstens 7 procent van de gezinnen voorkwam die met dit programma werden benaderd, wat heel gunstig afstak tegen een recidive van 16 tot 43 procent in andere studies (Jones, 1987; Department of Health, 1995; Farmer & Owen, 1995). Aan de andere kant van de wereld, in het Australische Perth, werkte Andrew Turnell samen met Steve Edwards en meer dan 140 medewerkers van de kinderbescherming in West-Australië in de jaren 1990 op een soortgelijke manier aan de methode ‘Signs-of-Safety’ voor de directe praktijk van jeugdzorg en kinderbescherming (zie Turnell & Edwards, 1997, 1999). Ook in deze benadering worden jeugdzorg en kinderbescherming, net zoals in het resoluut oplossingsgerichte model, gezien als een praktijk met meestal buitensporige ‘probleemverzadiging’ (White, 1989). Het Signs-of-Safety-model stelt een praktijk van de kinderbescherming voor die gebaseerd is op relaties, die uitgaat van de sterke punten en die de ernst van de problemen of zorgen zorgvuldig centraal blijft stellen, maar die in wezen rond de toekomstige veiligheid is opgezet. De twee methoden vertonen aanzienlijke overlap in gerichtheid en ambitie; het belangrijkste verschil is dat het Signs-of-Safety-model primair is bedoeld voor de uitvoering van wettelijke maatregelen, terwijl het resoluut oplossingsgerichte model is opgezet als een behandelmethode voor het gezin nádat het onderzoek door de kinderbescherming en de behandeling voor de rechtbank zijn afgerond. In augustus 1996 kwam Andrew bij Susie, John en Colin in Bristol op bezoek en kon hij via een doorkijkspiegel observeren hoe hun team het resoluut oplossingsgerichte model bij drie gezinnen toepaste. Andrew was onmiddellijk getroffen door de aanpak van het team, vooral omdat hij ook een geval observeerde dat bijna identiek was aan een zaak waar hij een jaar eerder bij betrokken was geweest en waarin hij het gevoel had gehad dat zijn professionele inspanningen de situatie juist hadden verergerd. Hierdoor geïnspireerd zette Andrew samen met Steve Edwards, Kay Benham en later Alison Hay een eigen gezinstherapeutisch team op in Perth om de resoluut oplossingsgerichte methode toe te passen. Het team in Perth nam alle sessies op video op, stuurde regelmatig kopieën naar Bristol en voerde telefonisch en via e-mail nauw overleg met het Bristol-team over hun werkwijze. Zo ontstond een Australische incarnatie van het resoluut oplossingsgerichte model. Sterker nog: doordat Andrew samen met collega’s en instanties in Australië, Japan, de VS, Zweden en het Verenigd Koninkrijk nog voortdurend bezig was met het ontwikkelen van de Signs-of-Safety-methode, werd ook verder onderzocht hoe de ideeën
25
26
Als er ‘niets aan de hand’ is
van het resoluut oplossingsgerichte model bij het werk van de kinderbescherming toegepast zouden kunnen worden. Dit boek In dit boek willen we de resoluut oplossingsgerichte benadering uitleggen vanuit twee parallelle aandachtspunten. Ten eerste willen we uitgebreid het totale gezinstherapeutische behandelmodel beschrijven dat het team in Bristol heeft ontwikkeld. Wij beseffen overigens heel goed dat niet bij elk geval van ‘ontkend’ misbruik de hele behandeling kan worden aangeboden. Hoewel soms het volledige model kan worden ingezet, met name bij de meest zorgwekkende gevallen, beschikt de hulpverlening over onvoldoende tijd en middelen om alle aspecten van de resoluut oplossingsgerichte benadering bij ieder geval van ‘ontkenning’ aan te bieden. Het is dus belangrijk dat wij aangeven hoe verschillende aspecten en elementen van de methode ook op beperkte schaal productief gemaakt kunnen worden — en ook gemaakt zijn — in het rechtstreekse contact van hulpverleners met cliënten. Dat is het tweede aandachtspunt van dit boek. Deze aandacht voor een algemene toepassing van de resoluut oplossingsgerichte benadering stelt ons ook in staat het probleem van de ‘ontkenning’ in minder ernstige gevallen te exploreren, bijvoorbeeld wanneer een maatschappelijk werker van mening is dat een vader die zijn zoon verscheidene keren lichamelijk heeft mishandeld een drankprobleem heeft terwijl de vader dat zelf ontkent. In het hele boek geven we voorbeelden van hulpverleners in de maatschappelijke dienstverlening die gebruik hebben gemaakt van resoluut oplossingsgerichte ideeën en werkwijzen. Om deze voorbeelden beter te laten uitkomen zijn ze tegen een donkere achtergrond afgedrukt. De betrokken hulpverleners worden in veel gevallen met name genoemd, zodat zij de waardering voor hun manier van werken krijgen die hen toekomt, maar de voorbeelden zijn zo aangepast dat alle gegevens die tot herkenning zouden kunnen leiden zijn verwijderd. Ze zijn opgenomen met toestemming van de betrokken hulpverleners en hun organisaties. We onderzoeken de aandachtspunten van behandeling en maatschappelijke hulpverlening van begin tot eind. Hoofdstuk 2 geeft een samenvatting van het gehele behandelmodel, zodat de lezer een compleet overzicht heeft voordat hij zich in de volgende hoofdstukken verdiept in de specifieke bijzonderheden van deze methode. Hoofdstuk 3 biedt een uitgebreide verkenning van de theoretische en praktische uitgangspunten die aan de resoluut oplossingsgerichte benadering ten
1 Een andere kijk op ‘ontkenning’
grondslag liggen. Hoofdstuk 4 tot en met 9 beschrijven achtereenvolgens de verschillende fasen en elementen van de resoluut oplossingsgerichte benadering aan de hand van talloze geanonimiseerde, vanuit de praktijk samengestelde voorbeelden. In het laatste hoofdstuk gaan we in op de complexiteit die aan deze praktijk inherent is.
27