INHOUD. Bladz. INLEIDING
1-3
EERSTE BOEK. Ontstaan en opkomst 4—128 HOOFDSTUK I. De vestiging van de Hervormde Kerk.
4—
37
§ I. De voorbereiding in den vreemde, 4—9. — § 2. Denkbeelden der oudste Nederlandsche gereformeerden, 9—22. — § 3. Vestiging en eerste uitbreiding, 22—28. — § 4. Oranjes werk en invloed, 28—31. — § 5. Pacificatie en godsdienstvrede, 31—37.
HOOFDSTUK II. De uitbreiding van de Hervormde Kerk 38— 5 § 1. Amsterdam en Haarlem, 38 vlg. — § 2. Gelderland, 39—42. § 3. Overijsel, 42—45.— § 4. Friesland, 45—49.— § 5. Utrecht, 49—54.
HOOFDSTUK Ill. De strijd om de kerkorde 55— 78 § 1. Het probleem en de tegenstellingen, — § 2. De kerk. orde in Holland, 58—69. — § 3. De kerkorde in Zeeland, 69 vig.— § 4. De kerkorde in Stad en Lande, 70 vlgg. — § 5. De kerkorde in Drente, 72 vig. — § 6. De kerkorde in Friesland, 73—76. — § 7. De kerkorde in Utrecht, 76 vigg.
HOOFDSTUK IV. De strijd om de belijdenis 79— 96 § 1. De belijdenis nog weinig gekend, 79—82. — § 2. De ,,libertijnen”; Coornhert, 82—87. § 3. Coolhaas, 87—92. 4. Herberts, Sybrants, Wiggertsz., Snecanus, 92—98.
HOOFDSTUK V. De Dordtsche zegepraal
99—128
§ 1. Arminius en Wtenbogaert, 99—104. — § 2. Stijgende beroering,105 - 110 — § 3. De remonstrantie, de conferentie, de staatsgreep van Maurits, 110 - 116 — § 4. De groote synode, 116—128.
1
INHOUD. Bladz. TWEEDE BOEK. De heersende kerk . 129—298 HOOFDSTUK VI. De na-synode, de remonstranten vervolgd, de Rijnsburgers
129—149
§ 1 Het werk der na-synode, 129—135. — § 2. De vervolging van de remonstranten. Paschier de Fijne, Huig de Groot, Dirk Rafelsz. Camphuisen, 135—546. — § 3. De Rijnsburgers, 146—149.
HOOFDSTUK VII.
Kerkelijk leven en streven. . . . 150—199
§ 1 Het godgeleerd hoger onderwijs; academies en illustre scholen. Leiden, 150 vig., Franeker, 151—154, Groningen, 554 vlgg., Harderwijk, 156 vlg., Deventer, 157 Dordrecht, 158 Middelburg, 158, „s.Hertogenbos 558, Breda, 158 Nijmegen, 159 — § 2. De opleiding der predikanten, 159—164. — § 3. De predikkunde, 164 vlgg. Het godsdienstonderwijs, x66 vlgg. — § 4. De maatschappelijke stand der predikanten, 168—171 — § 5. De zedentucht; de katholieken 171—174. De dissenters, 174 vlgg. De joden, 176 vlg. Zigeuners en vagebonden, 177 vig. Lombardiers, 178—182. Drank, spel en ontucht, 182 vlgg. Volksfeesten en spelen, 584 vlgg. Sabbathschennis 186 vlgg. Tovenarij en bijgeloof, 188—191. — § 6. Kerk en Staat, 191—195. § 7. De Statenvertaling, 195—199. HOOFDSTUK VIII. De Hervormde Kerk in buitenland en koloniën
200—231
§1. Gezantschapspredikanten, vloot- en veldpredikers, 200 vlgg. — § 2. Rusland, 202— 207. — § 3. De Levant, 208—213. — § 4. Oost-Indië, 2 53—225. — § 5. Kaap de Goede Hoop, 226—231
HOOFDSTUK IX. Voetius, Cartesius en Coccejus. . . 232—272 § 1. Inleiding, 232 vlgg. — § 2. Gisbertus Voetius, 235—240. 1 § 3. Cartesius en de cartesiaansche strijd, 240—247. — § 4. Hetcartesianisme te Leiden en Abr. Heidanus, 247—255. — § 5. Het cartesianisme in Friesland en Balth. Bekker, 25 5—263. — § 6. Joh. Coccejus en zijn invloed, 263—272.
HOOFDSTUK X. Pietistische vroomheid en ascetisme . 273—298 § 1. Inleiding, 273 vig. — § 2. Nederlandsche piëtisten, 274—278. — § 3. De Labadie en zijne huisgemeente, 278—290. § 4. De strijd tegen het spinozisme, 290—297. — § 5. Besluit, 297 vlg. Register
301—312
2
INLEIDING. De titel van dit werk wijst op het nauwe verband tussen de Republiek (de Staat) der Nederlanden en de gereformeerde of publieke kerk: zij zijn niet zonder elkander te denken en hebben wederkerig sterkn invloed op elkander geoefend. ,”Het fundament” heet het in den aanvang onzer gouden eeuw, “deser onser seer vermaerde Republijcke is de ware godsdienst.” dewijle de kercke so langh als wij hier leven naeuwelijcx van de republijcke ghescheyden can worden....”1 Men kan de waarheid dezer uitspraak beamen en toch weigeren haar in haar wezenlijke zin te aanvaarden. Want in de woorden "de ware godsdienst” vertoont zich de dwaling, alsof de gereformeerde kerk de draagster zou geweest zijn der godsdienstig-christelijk-protestantse beginselen bij uitnemendheid. Deze hebben zich evenzeer vertoond in andere kerken en groepen. Doch die dwaling scheen toen duizenden waarheid en heeft de gereformeerde kerk gemaakt tot de heersende, de bevoorrechte, naast welke de katholieken, de Israëlieten, de protestantse kleinere gemeenschappen slechts werden geduld. Zo bleef bet tot aan den Franse tijd: toen ging de bevoorrechte, gereformeerde kerk, met zooveel andere privilegiën, onder. Door de persoonlijke invloed van koning Willem I zou zij als de Nederlands Hervormde Kerk verrijzen, met een Algemeen Reglement, mede onder invloed des konings samengesteld. Zó bestaat zij tot op heden. Is aldus de beteekenis van den titel toegelicht, het ganse boek zal de geschiedenis der hervormde kerk geven in verband met die van land en volk. Haar inwendige lotgevallen, groei en ontwikkeling zullen wij aandachtig gadeslaan, maar wij zullen de kerk niet als een instituut schilderen, los en afgezonderd van wat rondom haar gebeurde. Ons doel is juist haar te vertonen in bare betrekking tot, in haarn invloed op bet toenmalig volksleven in de ruimsten zin. Zó alleen geven wij haar ware geschiedenis, die dan ook alleen in haar betekenis en belangrijkheid openbaar wordt2. Want gedragen door de heugenis van haar glorierijk begin, door hare snelle groei, door haar organiserend talent, door leer en cultus en door haar bevoorrechte en toch meteen slaafse verhouding tot de staat, heeft de gereformeerde kerk haar stempel in ons volkskarakter diep ingedrukt, onze nationale geschiedenis voor een deel gemaakt en, trots haar fouten, zowel aan de ontwikkeling van het protestantisme als aan die van bet zedelijk leven belangrijke diensten bewezen. Voor overschatting echter van haar betekenis zal ons, hopen wij, juist onze methode vrijwaren orn de hervormde kerk te bezien in haar betrekking tot andere kerken, secten en partijen, omdat wij telkens gelegenheid zullen hebben te wijzen op wat deze waren en deden, aldus ons wachtende voor de dwaling, die soms (met wijziging van een bekend woord 3 nachtpitten voor zonnestelsels houdt. De titel van dit deel als tijdsbepaling opgevat, geeft de grenzen van ons onderwerp duidelijk aan. Wij eindigen met de dood van Willem III, toen ook de kerk een nieuwe periode tegemoet ging; wij beginnen met bet jaar, waarin de eerste Hollandse steden zich voor den Prins verklaarden, de republiek omhoog rees en meteen de gereformeerde kerk zich inrichtte en vestigde. Aan de voorafgaande geschiedenis der invoering van de hervorming in ons vaderland, van het werk en den invloed van Erasmus, van het optreden 1
Acta Synodi nationalis, 1621, opdracht.
2
"Dan, is „t wel mogeijk, daarin (t.w. in de kerkelijke historic) eenige vorderingen te maken zonder kennisse der burgerlijke geschiedenissen?” J. W. te Water, Het verbond der edelen, 1789, voorrede blz. II. 3 Colenbrander in zijn levensbericht van P. L. Muller (Levensberichten v. d. Mij. der Nederl. Letterk. 1905, blz. 276).
3
der sacramentariërs, van de gewelddaden en van het lijden der onderscheiden anabaptistische groepen, van de uit het zuiden inkomende calvinisten — aan deze ganse, bij uitnemendheid belangrijke periocle, gaan wij met een enkel woord voorbij: ons eigenlijk onderwerp is reeds omvangrijk genoeg 4. Evenzeer onthouden wij ons van ook maar een overzicht van de bronnen en de literatuur, waardoor ons bestek verre zou overschreden worden, al zullen wij niet verzuimen, waar dit noodig is, onzen zegsman te vermelden. Slechts schijnt het gewenst enkele handboeken en andere werken te noemen, die het geheel overzien, voor diegenen onder onze lezers, die vooral de feiten en de data begeeren te weten. Uit den nieuwere tijd dr. J. Reitsma, Geschiedenis van de hervorming en van de hervormde kerk der Nederlanden, tweede druk 1899; dr. &. J. Vos, Geschiedenis der vaderlandse kerk, twee delen, 188x; uit een vroegere periode: B. Glasius, Geschiedenis der christelijke kerk en godsdienst in Nederland, na bet vestigen der hervorming tot den troonsafstand van koning Willem I, drie delen, 1842— 1844, die, blijkens de titel, ook de geschiedenis der kleinere protestantsche kerkgenootschappen, der rooms- en oud-katholieken opneemt; A. Ypey en I.J.Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche hervormde kerk, vier deelen, 1819—1827. Een standaardwerk over de geschiedenis der Nederlandse hervormde kerk bezitten wij nog niet, gelijk het ook aan de oude gereformeerde kerken (al vergeten wij de in vele opzichten voortreffelijke arbeid van Trigland, Wtenbogaert en Brandt niet) niet is gelukt haar geschiedenis te doen beschrijven5.
4
Voor Leiden behandelde ik dit tijdperk in mijn Opkomst van het protestantisme in eene Noordnederlandse stad, 1908. Acquoy, Mislukte pogingen der Nederl. Geref. kerken om hare geschiedenis te doen beschrijven in geschiedkundige opstellen aangeboden aan R. Fruin, blz. 229—257. Een kort en populair, meteen betrouwbaar boekje gaf F.D.3.Moorrees over de Geschiedenis der kerkhervorming in JtToord-Nederland, vierde druk, 1905, terwijl C.P.Hofstede de Groot in zijn Honderd jaren ult de gesc/iiedenis der hervorming in de Nederlanden, z. j. (1883) het tijdperk van z~i8 tot 16,9 behandelde. 5
4
Geschiedenis der Nederlandsch Hervormde Kerk gedurende de 16e en de 17e eeuw Prof. Dr L.Knappert Uitgegeven bij Meulenhof, Amsterdam, 1911
HOOFDSTUK III DE STRIJD OM DE KERKORDE. § 1. het probleem en de tegenstellingen De Unie van Utrecht bracht een verschuiving van rooms en onrooms. Uit de noordelijke Nederlanden verhuisden een aantal katholieken naar het Zuiden (wèl werd Oranje misverstaan!); omgekeerd kwamen uit België gereformeerden naar het Noorden om daar vrijheid te vinden. Langzamerhand nam, ook hierdoor, boven de Moerdijk het overwicht der katholieken af. Maar zij bleven nog machtig genoeg, en het is gemakkelijk te begrijpen, dat in de boezem der gereformeerde kerk, bij de zware arbeid der organisatie, waarover wij gehandeld hebben, en bij de strijd tegen de “pausche superstitie” weinig tijd overbleef om aan eigen inwendige geschillen te denken. Er waren twee cardinale punten: de verhouding tot de staat moest geregeld worden (d.i. de strijd om de kerkorde) èn die tussen de leden der kerk onderling (d.i. de strijd om de belijdenis). Bond de arbeid van het eerste tezamen, bracht het streven naar éénheid in prediking, onderwijs, liturgiek en huwelijkssluiting ook eendracht — in de beweging om kerkorde en belijdenis lagen de kiemen van een bittere verdeeldheid, scheuring eindelijk. Want hier werd het openbaar hoe in één kerkverband twee richtingen waren samengevloeid, die in beginsel verre uiteengingen, van anderen geest waren6. De kerkorde (56) Wij handelen eerst over de kerkorde. Reeds zeiden wij een woord over Calvijns opvatting omtrent kerk en staat7. Hier voegen wij erbij, dat terwijl de kerk bij hem een onafhankelijke, op zich zelf staande maatschappij vormt in de staat, zij zich aan de staat gebonden acht en hem het jus circa sacra toekent. Doch slechts voorzover deze staatswet niet streed tegen God. “Dominus ergo Rex regum est, qui ubi sacrum os aperuit, unus pro omnibus semel ac supra omnes audiendus; iis deinde qui nobis praesunt hominibus subjecti sumus sed non nisi in ipso. Adversus Deum si quid imperent nullo sit nec loco nec numero”8. "Tegen Gods wil" — dat is uiterst subjectief en de confessie maakt het vooral niet beter, als zij zegt: “ Davantage un chacun de quelque qualité, condition ou estat qu‟il soit, doit estre sujet aux magistrats et payer les tributs, les avoir en honneur et reverence et leur obeir en toutes choses, qui ne sont point contrevenantes à Ia parole de Dieu...”9. 6
"De geheele kerkelijk-staatkundige strijd beweegt zich om twee grote punten: een confessioneel en een staatsrechteljk,” H. C. Rogge, Johannes Wtenbogaert 1874, I, 5. De voorgaande bladzijde aldaar geeft de verouderde voorstelling van een Luthersch-calvinistisch conflikt. In waarheid was het de tegenstelling tussen twee gereformeerde richtingen. 7 Boven blz. 12. 8 Calvijn, institutio, lib. IV, cap. 20, sect. 32. 9 Confession de Foy, art. XXXVI in „t midden, Vinke, p. 53.
5
Het is het eeuwig misverstand: Gods woord werd verward met ieders uitlegging van de schrift. "Door een onbewust zelfbedrog verwarde men de persoonlijke opvatting der Schrift met de wezenlijke inhoud en handelde ten slotte toch eigenlijk naar individuele overtuiging”10. De enig ware kerk was die van Calvijn en indien de staat zich tegen haar verzette, was aanstonds het konflikt geboren. Men denke aan het daareven genoemde artikel 36 der belijdenis: “idolatrie et faux service de Dieu”, dat was rooms, joods, dopers en libertijns. Doch de staat kon toch moeilijk de uitroeiing van die allen ter hand nemen! Wat van zulk een politiek komen zou leert dat merkwaardig Gronings plakkaat van 1601 gesteld door de predikant Johannes Acronius, waarbij de stadsregering niet slechts alle exercitie van andere religies dan de gereformeerde verbood, doch zelfs bepaalde, dat alle ongedoopte of niet-gereformeerd-gedoopte kinderen ... . van het erfrecht zouden verstoken (57) zijn. Door het krachtig verzet van enkele vrijzinnigen is het plakkaat nooit ter executie gesteld11 maar de geest, die er uit sprak, werd daardoor niet geblust. Begrijpelijk is de verontrusting van een man als burgemeester Corn. Pzn. Hooft over de wens der calvinistisch-gereformeerde predikanten te Amsterdam, om alle niet-goedgereformeerden met een half jaar bedenktijd ten lande uit te bannen. Uit het land drijven wie geen professie doen van de gereformeerde religie, zou geen haar beter zijn dan de Spaanse Inquisitie, en tegen zulk heilloos streven moet de overheid met kracht optreden12 Dat de staat van den beginne af zich tegen deze soort van theocratie heeft verzet, is natuurlijk. Hij vond daarbij steun bij een aantal binnenlandse theologen, gelijk wij hen in dit hoofdstuk zullen ontmoeten, die op hun beurt weer de geestverwanten waren van buitenlanders als Wolfgang Musculus, Henr. Bullinger, Ruad. Gualtherus, die de behartiging van godsdienst en kerk van de overheid wensten te zien opgedragen. Jammer slechts, dat zij op haar beurt tiranniek optrad, de juiste verhouding miskende en, uit vrees voor ongewenste kerkelijke bemoeizucht, van haar zijde zich met zuiver kerkelijke aangelegenheden inliet. Valt zij te loven om haar belangstelling in de godsdienst, haar ingrijpen was voor de kerk een zwaar juk. Vandaar dat zij op dit punt ook die kerkelijken tegen zich had, die overigens tot gematigdheid geneigd waren, Van den Corput b.v. over wie wij nog handelen zullen, die de onkerkelijken niet door een kerkordening binden wil13, maar evenzeer uitspreekt, dat hij "Gods ende sijner kerke recht” niet wil weggeven en dat de (58) magistraat dat ook niet mag begeren14. Huig de Groot sprak dit beginsel al zeer kras uit, toen hij, in zijn rede van 23 april 1616 voor de Amsterdamse vroedschap over de Resolutie der Staten tot vrede der kerken, de overheid volle autoriteit over de kerk wilde gegeven zien, om voor haar te besluiten, synoden samen te roepen, scheuringen te verbieden. De praktijk geleek zeer op deze theorie en door haar commissarissen-politiek heeft de regering altijd overwegende invloed geoefend15. Zagen wij niet, hoe de Arnhemse magistraat bepaalde uit welk bijbelboek ds. Fontanus preken zou? Te Utrecht zegt de 10
Acquoy, Jan van Venraay 1873, blz. 159. Het plakkaat o.a. bij Van Braght Bloedig Tooneel ll, 802 vlg. Over Acronius aandeel er in Sepp, Godgel. Onderwijs I, 159. Het werd bestreden door Tsarnen-spreekinge van drie persoonen 1601 ; door C. Coolhaes, Aanhechtsel (bij de tsamenspreeking); verdedigd door zekeren Wijnand Kras tegen wien C. toen weder zijn Noodwendige vermaninge aan Wijnand Kras schreef, 1602; verdedigd mede door Acronius Apologia des Edzcts; waartegen toen J. C. Rolwaghen met Tegenbericht der Ajbologia des Edicts, 1603 en nog eens Coolhaes met Missive aen den authoor der Apologia. Vooral dit laatste is uiterst fel tegen het calvinistisch drijven. 12 C. P. Hooft, Memorien en adviezen, uitg. 1871, blz. 18 vig. 32 en sparsim. 13 Brief van 29 januari 1580, Werk. Marn. Ver. III, 2, 123. 14 Brief van 25 januari 1582, Werk. Marn. Ver. III, 2, 192. 15 J. J. Bergsma, Specimen hislorico-theologicurn de commissariis politicis, Ultra-Traj.n1857. Over de comm. politiek in den Amsterdamschen kerkeraad Vos, Amstels kerkel. leven, fol. 252a, 255a. 11
6
raad a° 1585, dat "hij alsnog verstaet dat haar toecompt de predicanten aan te nemen en af te setten”16. Tekenend is ook wat te Oud-Beyerland geschiedde ten jare 1598. Daar lagen predikant en gemeente voortdurend overhoop. De Staten gelastten de 6de maart een onderzoek, terwijl middelerwijl "met de uytdeelingen van het Avontmaal gesupersedeerd” zou worden. De predikant, Jan van Kampen, verstoutte zich nochtans af te kondigen, dat er met Pasen avondmaal zou zijn, waarop de Staten de 10de maart het verbod herhalen en de pastor naar Den Haag ontbieden. De 27ste maart (Pasen was reeds 22 geweest) staan H.E.M. de bediening toe op Pinksteren — door een ander predikant en zenden 22 april twee gecommitteerden naar Beyerland om de zaak ampel te onderzoeken17. Ziehier een kerkelijke gemeente onder interdict der Staten.
§ 2. De kerkorde in Holland De eigenlijke strijd wordt gevoerd om het beginsel van eigen, vrije kerkregering. Jammer slechts, dat dit veelal ook zou geweest zijn kerkoverheersing. De Dordtse synode van (59) 1574, reeds door ons vermeld18, rept bij het beroepen van dienaren niet van de toestemming der overheid — wat voor deze onaannemelijk was. Twee jaar later stelden de Staten zelf een kerkorde op. "Wij Willem, Prinse van Oranje”, heet het, "door authoriteyt van den onverwinnelijksten koningk van Hispanje hebben goet gevonden dese wetten met rijpen rade te stellen”. Van belang zijn de achteraan gevoegde "Redenen der voorschr. kerkelijcke Wetten” voor onze kennis van Oranje‟s geest. De synode b.v. had in de Particularia sub 3 besloten de overheid te vragen de wederdopers te weren. En het antwoordt luidt: "Dit is de gelegentheyt van onse Regeringe, dat oock de pausgesinden, die uit oorsake van de gemeene saecke onse sijde willen volgen, uit solemneele beloften ons trou sijn; soodat wij oock de openbaere exercitiën van de pauselijcke religiën souden behoren te gedoogen, ten ware de papen en monniken, onse gesworen vijanden, gepoocht hadden deselve tot oproer te gebruiken. Ja wij lijden de Wederdopers selfs als achtende, dat de ware Religie een gave Godts is en dat de mensen daartoe niet door de vreese van ballingschap ofte straffe gedwongen, maar met minnelijke vermaninge uit Godts woord behoren genodigd te worden”19. Bepaald wordt dan voorts, dat de magistraat van iedere hoofdstad de dienaren in haar ressort verkiest, weliswaar met advies der predikanten (art.1), desgelijks de ouderlingen (art.39). De predikanten leggen de eed af in handen van de magistraat (art.8)20. Als er enige controversie van de leer ontstond, zou de overheid ter hoogster instantie zorgen, dat “deselve bequamelijk vereffent” werd (art.13). Zelfs het aantal predikanten werd door de magistraat geregeld (art.21) terwijl de doop niet mocht worden geweigerd, al waren ook vader noch getuige tegenwoordig, waarbij de toelichting zich beroept op 1 Kor. 9:19: “Want ik heb mijzelf allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou winnen”. Het is duidelijk, dat deze wet voor de kerk volstrekt onaannemelijk was; elke gemeente was een bijzondere stadsinstelling geworden, aan de luimen van een soms nog roomse magistraat over- (60) geleverd21; ze is dan ook nooit aangenomen. Evenmin echter aanvaardden de Staten, weer twee jaren later, de kerkorde
16
Nederl. Archief VII, 1847, blz. 228. Archief voor kerkel. Gesch. V, 1834, blz. 487—491. Nader bericht ontvangen wij uit de handelingen der synode van Dordrecht 1598, Acta als boven III, 116 vlg. ofschoon de eigenlijke oorzaak van het different niet wordt meegedeeld. Op de Haagsche synode 1599 horen wij, dat “eenighe lidtmaten der kercke van Beyerlandt met Jan van Campen haar predicant versoent” zijn, Acta als boven Ill, 129. 18 Boven blz. 25 vlgg. 19 Bij Hooyer a. w. blz. 129 Verg. ontwerp van godsdienstvrede, art. 2. 20 “Ik sweere, dat ik een getrou ondersaet Sal wesen den koniugh van Spanje . . 21 Fruin, Tien jaren‟, blz. 267. 17
7
van de synode van 1578, waarin aan de kerk zo groot mogelijke autonomie gegeven werd22. De 29ste mei 1581 vergaderde met toestemming der Generale Staten een synode te Middelburg, onder voorzitterschap van Arend Cornelisz., scribaat van Michael Paneelius, met afgevaardigden uit Engeland, Waals en Nederlands, en uit Keulen, waar zich een bloeiende, tweetalige gereformeerde kerk bevond. Volgens de hier vastgestelde kerkorde23 kiest de kerkenraad de predikanten met het oordeel der classe en approbatie der overheid "doende professie der gereformeerde religie” (art.4), desgelijks de ouderlingen (art.15). In de kerkelijke samenkomsten mogen geen dan kerkelijke zaken behandeld worden (art.21), terwijl in huwelijkszaken de macht der overheid wordt erkend (art.52-—57). Wij vinden dat logisch; toen zagen de politieken er kwaad in. De Leidse magistraat, met haar eigen kerkenraad in strijd, vertoornd bovendien, omdat de synode de zaak van Coolhaas, die aan haar zijde stond, niet had ten einde gebracht, protesteerde in 1582 in haar "Remonstrance... nopende „t verhandelde... tot Middelborgh”, door Jan van Hout getekend, doch door Coornhert gesteld, waarop de kerkelijken antwoordden met hun “Antwoorde der dienaren des woordts op de remonstrantie.,. Delft 1582, vermoedelijk door Arent Cornelisz. geschreven24. Het Leidse stuk beschuldigt de synode van te willen heersen over de staat; het kerkelijke betoogt, dat de synode daaraan niet heeft gedacht. Het was redelijk, dat de kerk zelfstandigheid eiste, maar de staat vreesde, dat die zelfstandigheid hem zijn eigen vrijheid kosten zou en dat hij slechts, ten eigen nadeel, de besluiten der kerk zou hebben uit te voeren. Vandaar de bijval, die de Leidse remonstrantie bij de steden vond en waarop Oldenbar- (61) neveld zich nog tegenover zijn rechters beroepen zou25. Huig de Groot heeft het voor alle politieken uitgesproken: “aan synodale besluiten kracht te willen geven van wetten, zonder dat de hoge overheid daarover hadde een vrije examinatie, is strijdig met het recht der hoge overheid”26. Nadat dus de kerkorde van Middelburg het lot van haar zusters had gedeeld, ontwierpen de Staten van Holland op hun beurt weer een reglement, gehoord de Hoge en de Provincialen Raad. De predikant wordt benoemd door burgemeesters en door de dienaar, “ofte deynaren”, dan voorgedragen aan het schepencollege, bij goedvinding geëxamineerd, voorgesteld aan de gemeente en bevestigd. Behaagt de benoeming aan schepenen niet, dan is een nieuwe beroeping geboden (art.1). De predikant legt de eed af in handen van de magistraat (art.4). Hij moet de magistraat in alles gehoorzaam zijn zonder “daerdoor te verminderen in zijn vrijheyt omme Godts woort vrijmoedich te mogen vercondigen (art.7)”27. Het reglement moge dan al goede bepalingen bevatten over onderwijs, armenzorg, doop, huwelijk en begrafenis — de kerk was er haar vrijheid door kwijt. Beter gezegd: zou haar kwijt geweest zijn. Het advies van de Provincialen Raad heeft namelijk de uitvaardiging tegengehouden. Dit lichaam had geraden “datter een generale kercke-ordonantie gemaeckt worde over alle deselve landen ende provincien”. Merkwaardige woorden, waar het provincialisme alle verbetering tegenhield! De raad adviseerde zelfs om die reden "dat men alsnoch supersedeeren soude met publicatie 22
Hooyer, a.w. blz. 144. Brandt a.w. I, doelt op deze synode, zooals Hooyer, a.w. blz. 96 reeds opmerkt. Bij Hooyer a.w. blz. 201—208. 24 o.a. bij Trigland, Kerckel. Gesch. fol. 197—212. 25 Verhoren van Oldenbarneveld, blz. 239. 26 H. de Groot, Verantwoordingh van de wettelijcke Regieringh van Hollandt 1622, blz. 189. Brandt, Historie van de Rechtspleging omtrent Oldenbarneveidt, 1708, blz. 77. 27 Staatskerkorde van 1583 uitg. door Rooyaard, Nederl. Archief III, 1843, bin 305—384. Bij Bor, Trigland noch Wtenbogaert komt zij voor. 23
8
ders. ordonnantie”. Dit advies is van 2 november 158228. De 24ste maart1583 hebben de Staten in die geest besloten. Men zou wachten tot beter gelegenheid — doch de dood van prins Willem en de troebelen van Leycester brachten voorlopig tot uitstel. (62) Situatie na moord op Willem van Oranje De 10de juli 1584 “wracht de maare deser moordt uitgedragen door alle oorden van Neederlandt wonderlijke droeffenis”29; de 3de augustus werd Oranje begraven onder het geschrei van een ganse natie. De tekst der korte en (naar onzen smaak) nuchtere lijkpredikatie luidde “Zalig de doden, die in den Heere sterven, opdat zij rusten mogen van hun arbeid en hun werken volgen hen na30, Midden in zijn kracht, in volle gezondheid gevallen, heeft hij inderdaad, (gelijk het luidt in het aangrijpend slot der apologie) door Gods genade “tgene dat ghij tot uw eyghen welvaert behoeft met alle ghetrouwicheydt voorgestaan ende gehandhaafd”31 en (gelijk op zijn graftombe gebeiteld staat) “als een vader des vaderlands de dienst van de Nederlanden meer geacht dan de welvaart en den voorspoed van zich en de zijnen”32. De dood van de Prins "gaff een grote verslagenheid aan een ygelick, insonderheyt zoe onversiens beroeft zijnde van haer hooft op wiens autoriteit ende wijsheyt, naest God, sij altijts principalijck hadden gesteunt”33. Wie zou de staat schutten tegen Parma‟s voortdringende wapenen? Het treffend verhaal van de krachtsinspanning dier dagen mag ik hier niet doen — het is trouwens bekend. De Staten van Holland hebben door hun manlijk optreden een paniek bezworen en het zwak gemenebest gered34. Het landsbestuur werd voorlopig opgedragen aan den Raad van State (18 augustus), maar Utrecht — jammerlijk provincialisme — koos in Joost de Zoete een eigen stadhouder. Er was een partij, die de soevereiniteit aan Frankrijk (zo Oldenbarneveld en graaf (63) Willem Lodewijk); een andere, die haar aan Engeland wilde aanbieden (zo Paulus Buys); een derde, die op eigen wieken wilde drijven en noch van Assurs wagens noch van Egyptes paarden heil verwachtte en als wier leider de Goudse pensionaris, mr. Franciois Vranck optrad35. Hendrik III weigerde het oppergezag — de zaken verergerden dagelijks — Holland en Zeeland droegen de last van de oorlog schier geheel — de oostelijke provincies waren Spaans — het belegerde Antwerpen ging, zeker ook door Marnix‟ zwakheid, 16 augustus 1585, aan Parma over36, zo drong dan alles naar Engeland. Men bedenke, dat de Spaanse benden tot zelfs het Gooi plunderden, dat de Spaanse overste De Tassis bij Amerongen Joost de Zoete versloeg en gevangen nam, dat Nijmegen overging en Groningen de koning voor en na trouw bleef. Maar Elisabeth weigerde op haar beurt de opperste macht, doch liet zich bewegen 5000 man troepen te zenden onder Robert Dudley, graaf van Leycester. Tegen de reeds van te voren gewantrouwde invloed van de Engelse hoveling plaatste Oldenbarneveld nog spoedig de 28
T. a. p. blz. 369 vlg. Hooft, Historien, fol. 896. De moord van 1584, oorspronkelijke verhalen enz. uitg. J. G. Frederiks, 1884. Fruin, Verspr. geschr. III, 65—117. 30 De verklaring van die nuchterheid in mijn Van sterven en begraven, 1909, blz.28. De preek, over Openb. 14:18 is als pamflet uitgegeven bij Hendriksz. in Delft 1584 (Catal. Meulman no 598) en thans herdrukt bij Paul Fredericq, Nederi. proza enz. 1907, bis. 202—211. 31 Apologie, 1581, blz. 110. 32 Het grafschrif t o.a. bij D. van Bleyswijck, Beschrijvinge der stadt Delft, 1667, Latijn I, 261, Nederl. 263. 33 Joris de Bije, Gedenkschrift, uitg. Hist. Gen, in Med. 1888, biz. 414. 34 Blok, Geschiedenis III, 320 vig. Brief van de Zeeuwsche afgevaardigden d.d. Delft, 11 juli 1584 in Archief Zeeland, 1908, blz. 175. J. Huizinga in Bijdr. voor vaderl.geschiedenis, 1907, bis. 361—378 komt op voor de eer der StatenGeneraal ten dezen. 35 Gouda‟s vertoog ter dagvaart hij Bor, a.w. II, 489 vlg. Dat Mr. Vranck de auteur is geweest van dit krachtig stuk, reeds door Van Wijn betoogd en nu laatstelijk door J. Huges, a.w. blz. 30—33. 36 De beroemde beschrijving van dit beleg bij Motley, History of the United Netherlands, Haagsche uitg. 186o, I, 129— 269. 29
9
benoeming van Maurits tot stadhouder (1 november 1585), en 20 december zette Leycester te Vlissingen voet aan land, allerwegen als een Messias begroet37. Synode van Den Haag (1586) (Leycester) Voor ons doel is het niet nodig de geschiedenis te geven van Leycester in Nederland. Wij hebben slechts te herinneren, dat hij, langzamerhand in onmin met de Staten, steun zocht en vond bij de calvinistisch-gereformeerden, wier sympathie hij van den beginne door ijverig kerkbezoek en "tot verscheyden reysen (64) openlijck ten nachtmael gaan” gewonnen had38. Utrecht met streng calvinistische predikanten en democratisch werd zijn hoofdkwartier, van waaruit hij opereerde tegen de Staten van Holland die in „t kerkelijke libertijns waren en in „t politieke zijn invloed tegenwerkten. Dat Leycester heeft meegeholpen om de St. Jacobsgemeente met de gereformeerden te verenigen, zagen wij in ander verband39. In ditzelfde jaar 1586 had de befaamde synode plaats, waarop sinds lang was aangedrongen. Zelfs bepaalde art.35 der Middelburgse acta, dat er ordinaarlijk alle drie jaar een synode zou gehouden worden. Ook de nog te noemen twisten van Coolhaas en Herberts eisten voorziening en vooral, er was nog altijd geen erkende kerkorde. Leycester, die in een goed georganiseerde kerk een band der Unie zag tegen Holland, gaf verlof40. Op de particuliere synode van 2 juni te Rotterdam werden de voorbereidselen getroffen, waaronder het merkwaardig voorstel om te komen tot de oprichting van een Senatus ecclesiasticus bestaande uit politieken en kerkelijken, doende professie van de gereformeerde religie; dit lichaam zou moeten richten over kerkelijke zaken door verhoor, straf en met beroep op een volgende synode. Hier is dus toenadering tot de politieken, maar anderen wilden dit gezag aan de klassen brengen en vonden ook deze “nieuwicheyt odieux”41. Er is trouwens niet van gekomen. De 20ste juni kwam de synode bijeen, praeses was Jakobus Kimedontius van Middelburg, scriba Wernerus Helmichius van Utrecht; tegenwoordig waren Saravia, Moded, Bastingius, allen ijverig calvinist, van de Walen Hochedieu en Moreau; ouderlingen slechts twee, een uit Amsterdam, een ("Jasper” zonder meer) "van een dorp in friesland” dat uit een andere lijst blijkt Pietersbierum te zijn. Zij waren gewoonlijk minder precies en werden daarom ongaarne gezien. Z. Excellentie had er drie ge-(65) deputeerden Van Meetkerke, Van der Mijle en Rev. James, allen warme aanhangers van hem en zijn zaak. De te dezer synode gestelde kerkorde bestaat uit 79 artikelen en verschilt weinig van de vorige, zoals van te voren ook was bedoeld42. De kerkelijken zijn gematigd opgetreden, hebben de magistraat zelfs meer autoriteit gegeven dan te Middelburg was geschied en wilden zelfs een zó zuiver kerkelijke aangelegenheid als het afschaffen der avondgebeden niet zonder advies der overheid laten geschieden. Dit is zeker tolerant en doet allerminst denken aan machtsoverschrijding43. De synode eist de ondertekening van de belijdenis nog niet voor ouderlingen en diakenen en laat de schoolmeesters de keuze tussen deze en de mildere catechismus; blijkbaar hebben de preciesen, schoon in de meerderheid, het een en ander 37
Zooals Philip Sydney hem geschreven had, dat gebeuren zou. Elisabeth‟s agent, William Davison, die voor haar het terrein verkennen moest (een bekwaam diplomaat, Blok t. a. p. 328) had tot secretaris die William Brewster, die de leider der pelgrim. vaders worden zou. Hij was het, die de sleutels van Vlissingen den eersten nacht onder zijn hoofdkussen bewaarde, Morton Dexter, The England and Holland of the Pelgrims, 1905, pag. 287. De perikoop over Brewster begint pag. 253. Over Leycesters intocht pag. 292 S. Over zijn karakter Motley, a.w. I, 346 ss. 38 Van Reyd, Historie d. Ned. Oorlogen, fol. 74a. 39 Boven blz. 51. 40 Zijn brief d.d. 8 mei 7586 aan Sonoy, die als onafhankelijk gouverneur van het Noorderkwartier niet onder Maurits stond, bij Bor, a.w. II, 718 vig. en Hooyer, a.w. blz. 249 vig. 41 Acta, uitg. Reitsma en van Veen II, 282 vlg. 42 Art. 1 van de Instructiën der gecommitteerden, Hooyer, a.w. blz. 264. 43 Art. 4, 8, 34, 57, Hooyer, a.w. blz. 270, vig. 274, vlg. 277, vergel. art. 4, 7, 28 van Middelburg.
10
toegegeven, om de ganse kerkorde te redden. Slechts tegen dienaars, die “obstinatelijken” weigeren de belijdenis te ondertekenen, wil zij streng optreden en hen "van hun dienst geheelijken afstellen”44. Van het verdere op deze synode verhandelde stippen wij nog aan, dat streng bevolen werd de prediking van de catechismus, welk gebruik merkelijk begon te verslappen45. De catechismus, zegt de vergadering, die tegenwoordig in de Nederlandse kerken aangenomen is. Want er werd ook uit andere geleerd o.a. uit die van Petrus Canisius46. En deze Canisius was de befaamde jezuïet, Nijmegenaar, provinciaal zijner orde voor Duitsland, die een katholieke catechismus schreef in navolging van die van Luther47. En daaruit werd o.a. te Leiden geleerd! Nog werd het gebruik van de psalmen van Datheen gehandhaafd, voor een vertaling van de bijbel voor-(66) bereiding getroffen, de viering van het avondmaal op de hoofdfeesten aangeraden, om het volk daardoor te meer van zijn uitspattingen op die dagen terug te houden, terwijl de eénheid der kerk werd betracht door de bepaling, dat predikanten en ouderlingen der “Duitse en Waalse” gemeenten van één stad maandelijks zouden vergaderen48. De kerkorde, Leycester aangeboden, werd door hem doorgezonden aan de Generale Staten. Hij zelf keurde haar reeds na vier dagen goed, van oordeel dat zij geen langer uitstel kon verdragen, met bevel aan alle gouverneurs, baljuws enz. zich naar haar te reguleren. Dit geschiedde de 6de augustus. Doch wat nog nooit was gebeurd: in december van hetzelfde jaar volgden de Staten van Holland zijn voorbeeld, zij het ook met het redelijk voorbehoud, dat slechts de gereformeerden aan de kerkorde zouden gebonden zijn49. Ook Zeeland nam haar toen aan en over „t algemeen is haar invloed groot geweest: te Dordrecht in 1618 herzien en overgenomen, leeft zij wezenlijk in onze organisatie voort. Voor het ogenblik echter was haar duur kort, met Leycesters gouvernement viel ook zijn kerkwet: de Staten achtten er zich niet aan gebonden. Na kort verblijf in Engeland naar de republiek teruggekeerd (juli 1587), kon de graaf de val van Sluis niet verhoeden noch de tweedracht stillen. In september poogde hij zich door een coup d‟état van het oppergezag meester te maken, gelijk b.v. door de tragische samenzwering te Leiden50, maar als de poging mislukt, verlaat hij in december ons land voorgoed; hij was er twee jaren geweest. Aanstonds trad de volle reactie in, de Staten van Holland werden oppermachtig, de kerkelijken moesten de hand op de mond leggen.
In 1591 kwam Oldenbarneveld met een nieuwe kerkorde. De verhouding tussen kerk en staat was er middelerwijl niet beter op geworden. Na Leycesters vertrek hadden een aantal predikanten van de kansel zó fel tegen de Staten gesproken, dat het "tot (67) ontsteltenis der gemeente en tot oproer strekte”51. Op een samenkomst te „s-Gravenhage, 8 mei 1587, van enkelen hunner met enige politieken hadden zij reeds hun grieven uitgesproken en waren geëindigd met dit mannelijk woord: 44
Tegen Brandt, a.w. I, 714 en Ypey en Dermout, Geschied d. Ned. Herv. Kerk I, 344 vig. Art. 47, 48, Hooyer, a.w. blz. 276. Rogge, Caspar Coolhaes II, 68, 46 Art. 61, Hooyer, a.w. blz. 277. Acta als boven II, 300 vlg. 47 N. C. Kist in Nederi. Archief IV, 7844, bis. 367—368. Paquot, Mémoires III, 139. Canisius, 1521—1597, werd in 7843 heilig verklaard (literatuur daarover bij Petit. Repertorium‟, kol. 1193). 48 Art. 62, 56, 46, particularja no. 7, Hooyer, a.w. 277, 275, 268. 49 Bor, a.w. II, 790, 794. 50 W. Bisschop, De woelingen der Leicestersche partij binnen Leiden, achter Verslag aang. h. stedel. gymn. Leiden, 1863/64. 51 Hooft, Nederl. Histor. XXV, 204. 45
11
“datse sich niet konden volkomenlijk gecontenteerd houden en lieten hun dunken, dat mijne Heren de Staten niet hadden gedaan in de vorderinge der Religie alsulk devoir als sij hadden kunnen doen”52. een begrijpelijke klacht op hun standpunt. Het was, gelijk een later geschiedschrijver zeggen zou, de grief, dat de Staten “libertijns“ zijn en houden het noch met de gereformeerde kercke noch met enige secte en zij menen dat zij, zedelijk levende en zo stillekens bij zichzelf God dienend naar hun verstand, daarmede voor God zullen kunnen bestaan”. Doch het was even waar, dat “uit de kerkelijke regering, als die misbruikt werd, opgerecht was geworden de hoogheid des pausdoms... ende dat, als men wederom een gesepareerde kerckelijke regering toeliet,... diergelijke wederom daaruit spruiten zou”. En eindelijk was het nog dit, dat “Leycester goede minen had getoond aan de predikanten... soo alleneerde dat de herten der regeerders noch te meer van de kerckelijken53. 1591: Commissie van Zestien - Kerkorde van 1592 In deze omstandigheden benoemden de Staten een commissie van Zestien, acht politieken en acht kerkelijken, om de staatskerkorde van 1583 te herzien. Zij kwamen 25 februari 1591 bijeen, van de eersten Oldenbarneveld, W. van Zuylen van Nijeveld, Leonard Casembroot, van de laatsten o.a. Arend Cornelisz., Wtenbogaert, Arminius toen nog predikant te Amsterdam54. Al aanstonds ontbrandde de strijd over de vraag, bij wie eigenlijk het recht om kerkelijke wetten te maken thuis behoorde en na een aantal zittingen kwam men zóver, dat de kerkelijken vaststelden, dat de overheid zulke wetten in geen (68) geval mocht maken buiten advies der kerk, waarop de politieken antwoordden, dat dit immers thans geschiedde, waar elke zitting werd aangevangen met een aanroeping van Gods naam en de dienaren juist waren opgeroepen om de heren politieken te onderrichten!55 “Traden zij voort tot de principale besoigne, tvoorscreven concept van „t jaar 1583 resumerende van artijckel tot artijckel”, waarmede zij 8 maart gereed waren. Het ontwerp ging toen naar de hoge en provinciale Raden, toen naar de edelen en de steden. Van deze laatste achtten sommige het recht der overheid nog niet sterk genoeg uitgedrukt, verlangende dat de geest der kerkwetten van 1576 zonder enige verzachting zou worden gehandhaafd. Om deze tegenstand van Delft, Rotterdam, Gouda, Hoorn en Medenblik “bleef de geconcipieerde kerckenordening voor die tijd achter de banck legghen”56. De kerk in Holland was en bleef wetteloos. Dubbel jammer, omdat de vrijheid, hier aan de kerk verzekerd, schoon minder dan zij vorderen mocht, groter was dan zij nog genoten had57. De beroeping van predikanten, ouderlingen en diakenen stond 52
Bor, a.w. II, 980b. Trigland, Kerckelijcke geschiedenissen, 1650 fol. 714b, 716a. Van dezelfde Dissertatio theologica de civili ei ecclesiastica potestale, Amstel. 1642 in 12 0. Vergel. H.W. ter Haar, Jacobus Trigland, 1891, bis. 123 vlg. W. van Ravensteyn, Onderzoekingen over de econom, en soc. ontwikk. van Amsterdam, 1906, blz. 187—224. 54 Alle zestien o.a. bij Hooyer a.w. bis. 329. Gu. Roy van Leiden bleef om ziekte afwezig. 55 Bor, a.w. III, 557b. Wtenbogaert, Dc kerkel. historie, 1646, fol. 278b. 56 Trigland, a.w. fol. 710a. 57 Vergel. Fruin, Tien jaren‟, blz. 271. 53
12
aan vier politieken, door de stadsregering aan te wijzen en vier kerkenraadsleden, met nadere approbatie van de overheid58. Kerkelijke vergaderingen waren geoorloofd, mits er alleen kerkelijke zaken behandeld werden59. Van een nationale synode werd echter niet gesproken: zuiver provincialisme!60. Van de beroepen leraar werd de ondertekening van de formulieren niet gevraagd, slechts moest hij verklaren, dat hij de bijbelleer, sommierlijk vervat in de catechismus, zuiver zou verkondigen61. Inderdaad (69) voor staat en kerk was het grote schade, dat de onwil der genoemde steden deze regeling onmogelijk maakte. Zestien jaren gingen voorbij met pogingen om haar bezwaren weg te nemen62. Toen bevalen de Staten, het wachten moe en onder de indruk van de wassende stroom der calvinistische democratie, dat de kerkorde van 1592 zou worden ingevoerd, waar de plaatselijke overheden dat wensten. Dit was in 1612; in 1615 werd het besluit nog eens herhaald. Maar toen was de tijd voorbij, de ommekeer stond voor de deur. De calvinistisch geleide volksmenigte liet zich gemakkelijk overtuigen, dat de kerkorde der Staten slechts dienen moest om de remonstrantse leer in te voeren. Waar het geschiedde, kwamen er oplopen en relletjes van63, de verwarring werd dagelijks groter, een nationale synode alleen scheen nog te kunnen redden.
§ 3. De kerkorde in Zeeland In Zeeland zagen wij, heeft een poos de kerkorde van Leycester gegolden, die in 1591 werd gewijzigd in de geest der politieken, zonder dat de kerk zich verzette. Zij kon het niet, want in geen gewest was de kerk der overheid zó slaafs onderworpen. Synoden zijn er bijna niet geweest. In 1592, 1597, 1602, 1610, 1618, 1620, 1638 — verder nooit en dan nog slechts die van 1591 en 1638 met goedvinden der Zeeuwse staten64. De beroepingen geschiedden daar in „t vervolg door een collegium qualificatum, bestaande uit leden van de kerkenraad en enige van de overheid. Te Goes, Tholen, Veere, Bergen op Zoom, Sluis en in al de besloten steden van Zeeland namen drie politieken aan die arbeid deel, te Zierikzee en Vlissingen vier, te Middelburg vijf. Ten platten lande nooit meer dan twee. Waar ambachtsheren zijn, ook maar twee. Hielden de ambachtsheren het beroep tegen, dan moesten zij binnen twee maanden zich over (70) dat verzet verklaren, anders werd de kerkenraad de hand geopend. Waar geen andere magistraten waren dan de militaire, moesten twee hunner aan de beroeping deelnemen. Waren de ambachtsheren rooms,
58
Art. 1 en 11, Hooyer, a.w. blz. 339, 343. Art. 29, aldaar blz. 346 v!g. 60 Art. 3!, aldaar blz. 347. 61 Art. 3, aldaar blz. 341. Hij is van te voren geexamineerd door een der Leidsche theol. professoren ,,wesende van Nederduytsche sprake”, en door twee synoda!e gecom. mitteerden ten overstaan van twee politieken. Art. 10 bepaalde dat 36 jongelieden, die goede hope van voortgang gaven, aan de Leidsche hogeschool op „s lands kosten tot den predikdienst zouden worden opgeleid en daarna door het geheele land gemeen zouden wezen d. w. z. in elke provincie zouden mogen dienen. Ofschoon de kerkorde niet is uitgevaardigd, werd toch den 6den October 1592 dat Collegium theologicum opgericht, waarover wij later nog handelen zullen. 62 J. van Beeck Calkoen, Observaliones aliquot juris publici sacri in Hollandia, Ultraj. 1830, p. 115. 63 Oudewater, Trigland, a.w. fol. 772; Haarlem aldaar fol. 821 vlg.; Oudewater ook, Wtenbogaert, a.w. fol. 673b vlg. Zevenhuizen in Schieland aldaar fol. 677b—680a. 64 Vergel. L. W. A. M. Lasonder vóór zijne uitgave van de Acta van Tholen in 2638, Archief Zeeland 1909. 59
13
dan mochten zij niet compareren65. Een ambachtsvrouw mocht twee politieken naar de verkiezing zenden66.
§ 4. De kerkorde in Stad en Ommelanden Groningen en Ommelanden waren door het verraad van Rennenberg voor de Unie verloren gegaan. Doch in mei 1594 trok Maurits met een leger van 10.000 man voetvolk en 2000 ruiters tegen de stad op, waar de gezeten burgerij naar vereniging met de Unie verlangde en slechts de lagere volksklasse rooms-spaansgezind was. Na een beleg van ruim twee maanden ging de stad 24 juli over en kwam met de Ommelanden onder graaf Willem Lodewijk; in de plaats van de katholieke regering trad een gereformeerde oligarchie67. Aanstonds werd de kerkregeling ter hand genomen. Zij werd ontworpen door Menso Alting, de beroemde predikant van Emden, die de 27ste juli, drie dagen na de overgave, de dienst in de Martini had geleid, “unde men song de 103de psalm”68; met hem door de Franeker hoogleraren Lubberti en Lydius. Zij arbeidden met ijver en reeds de 16de september kon de “kerkenordnung so in die stadt Groeningen unde der stadt jurisdictie to holden” door burgemeesters en raad worden gearresteerd en door Willem Lodewijk bekrachtigd. De Ommelanden, in eeuwige vete met de stad, kregen 27 februari 1595 hun eigen reglement. Dit laatste heeft het eerste, voorlopig van karakter, langzamerhand geheel verdrongen en werd ook van kracht voor de stad. In het opstellen van de beide kerkordeningen heeft de kerk geen stem gehad, haar wetten zijn haar opgelegd, maar hier kon dat gemakkelijker gedragen worden, omdat de geest ervan die der kerkelijken was, wat, gemerkt de opstellers, niemand vreemd zal vinden. “Dan” (71) heet het in art.1 der stadskerkorde, “gelijck een Prediger sich der politischen regieringe ontholden sall, alsoo is het oock behoorlick dat sich die politici der kerckenregieringe ontholden”69. Zelfs het jus patronatus, die rijke bron van tranen, wordt als strijdig met Gods Woord afgeschaft en ook omdat twee of drie personen geen erfelijk recht hebben voor de gehele kerk een dienaar te beroepen. Dus geschiedt — ook in de kerkorde voor de Ommelanden —de predikantsberoeping gans buiten de overheid om. De dienaar mag “sijn dienst modeste offereeren” en de gemeente mag hem al of niet nemen70. Doch het collatierecht was niet zo ras opgeheven. Want in diezelfde kerkorde heet het, dat na vasten en gebed de collatoren met de oldesten en de diakonen zullen samenkomen aunde met gemenen stemmen eenen prediger, de haer an nutsten dunct tho wesen, erwelen, dussen erweleden denaar sollen se de gedeputeerden des landts voorstellen.“71 Nog zij vermeld, dat de predikanten moeten ondertekenen “de Confessiones, Gallica, Belgica, Heidelbergensis catechismus mit der Nederlantsche kerckenordeninge”72. Deze Gallica is niet onze geloofsbelijdenis in de oorspronkelijke taal, maar de Franse van 1559, waarvan de ondertekening reeds door de vaderen van Emden was verlangd73. Het is eindelijk deze 65
compareren: op een bepaalde plaats verschijnen Art. 22 synode van Tholen 1602, Acta Reitsma en van Veen V, 54; Cap. VI. Art. 3 synode van Tholen 1638, uitg. Lasonder t. a. p. 1909, blz. 119 vlg. 67 Gedenkboek der reductie van Groningen in 1594, Groningen 1894 door de leden van het Historisch Genootschap. Daarin J. Reitsma over de laatste dagen van de heerschappij der R.-K. kerk en S. D. van Veen over de gereformeerde kerk van Groningen vóór en na de reductie. 68 Gedenkboek blz. 179. 69 Bij Hooyer, a.w. blz. 358, Gedenkboek blz. 589. 70 Art.13, Hooyer, a,w. blz. 365. Over het jus patronatus ter Dordtse synode, hieronder hoofdstuk V. 71 Art.53, Hooyer, a.w. blz. ~7i. 72 Art. 12, Hooyer, a.w. blz. 364 vlg. 73 Boven blz. 9. 66
14
kerkorde, die bepalingen bevat omtrent het verwereldlijken en in gebruik nemen van prebenden — opbrengst van goederen ten dienste van de godsdienst gegeven; van proostdijen — inkomsten van de proosten uit de tienden van elke stad — en van de beneficiën74 (72) ten bate van predikanten en schoolmeesters75. Alleen de collaties en patronaatsrechten bleven in handen van de vroegere geslachten. Al deze kerkelijke goederen werden onder afzonderlijk beheer gebracht voor algemene doeleinden ten bate des lands. Wat niet wegneemt, dat er in „t groot en in „t klein veel kerkegoed ontvreemd of, voor „t minst, voor zonderlinge doeleinden gebruikt is.
§ 5. De kerkorde in Drenthe Wij voegen hierbij een woord over de “Lantschap”. Drenthe is lang beschouwd als een aanhangsel van Groningen. Afgelegen, schraal bevolkt, weinig bebouwd, voor de vijand openliggend, gold het nooit voor volgerechtigd en verkreeg b.v. geen sessie ter generaliteit, schoon toegetreden tot de Unie76. “Drenthia en was de bruyt niet om welcke men danste, maar Frisia, Gruninga, Omlandia. Drenthia evenwel moeste den aanstoot van al dese vrijers uytstaan en lijden somtijts van haar eygene susters. Nu sijn al haar seven susters coninghinnen en sitten op seven tronen in een conincklijck palleys, maar suster Drenthia wordt buytengesloten en al klopt sij somtijts aan, sij krijght evenwel geen gehoor77!” Ook in het kerkelijke was Drenthe onderworpen aan Groningen, en op bevel van graaf Willem Lodewijk, sinds 24 augustus 1596 ook stadhouder van ons gewest, voerden Groninger predikanten er de gereformeerde organisatie in78. De secretaris van Z. Exc. Everhard van Reyd, de historieschrijver, bewees daarbij grote diensten. De Drenthen leefden nog als schapen zonder herder in alle “onwetenschap, bijsterije unde wildicheyt”79, maar er waren zeven kerspelen, die gemakkelijk een predikant konden onderhouden en de stadhouder verzocht aan Menso Alting daarvoor naar “bequame personen van onstraffelijken leven” om te zien. De pastoors moesten hun ambt neerleggen, tenzij zij tot de gereformeerde kerk wilden overgaan, predikanten werden benoemd en in 1598 kon te Rolde, de oude hoofdplaats der landschap, een classicale vergadering gehouden worden, waarop duidelijk bleek hoe verward (73) de toestanden nog waren. Voor en na bleef het getal der dienaren klein, en die er nog waren vertoonden een droevig schouwspel van onkunde en ongebondenheid. De voormalige pastoors gaven veel last door geheime prediking, waarom een vergadering te Gasselte in 1600 in volle ernst voorstelde om deze “ongehoorsame ende obstinate papen, die in der herde Christi schadlicke wulfen zijn ende mher nedderschorenn als die prediger bowen ende stichten can an em sonderlike plaetz te wisen um haer leven te enden”80 74
De beneficia ecclesiastica vormen de stoffelijke keerzijde van het officium. Dit laatste is de ,,dynst”, het altaar; het beneficium bestaat nit ,,goeden, erven ofte renten”. Uitvoerig bij D. G. Rengers Hora Siccama, De geestelijke en kerkelijke goederen onder het canonieke, het geformeerde en het neutrale recht I, 1905 (de canonieke en gereformeerde bedeeling). Bij het lezen van dit boek moet vooral gebruikt worden de studie erover van Mr. L. Offerhaus Jzn. in Rechtsgeleerd Magazijn 1906, blz. 161—193. 75 1) Art. Hooyer, a.w. blz. 375 vlg. 76 K. Lijndrajer, Drente‟s recht op sessie ter generaliteit, 1893. 77 Picardt, Chronjick der lantschap Drenth, 1660, blz. 251. 78 Plakkaat van 10 Mei 1598. 79 Aldus de Groninger diaken Hendrik Munting a° 1597 in Gedenkboek blz. 201. 80 Acta als boven VIII, 19
15
Jammer maar, dat de herders zelf niet veel beter waren: op een classikale vergadering te Assen in het oude klooster ten jare 1602 moesten van de 21 predikanten twee afgezet, vier geschorst en zes opnieuw geëxamineerd worden81. Willem Lodewijk heeft altijd gewild, dat de drie Drenthse klassen, Meppel, Rolde en Emmen onder de Groninger synode zouden staan en zich haar kerkorde onderwerpen. Doch magistraat en kerk wilden zelfstandigheid en hielden afzonderlijke synoden, te Assen in 1603, te Beilen in 1604; en sedert 1605 hield alle verbinding op. Wat de kerkorde aangaat, toen de stadhouder mei 1620 overleden was kon men ook op dit punt aan het werk gaan. In 1633 ontwierpen enkele Drenthse predikanten een wet onder sterken invloed van de Dordtse van 1619, die de 13de februari 1638 door de overheid werd goedgekeurd82. De macht der politieken is hier groot. De door collator en gemeente beroepen predikant wordt aan Drost en gedeputeerden voorgesteld, opdat dezen “politikelick” mogen acht geven op zijn “bequaaemheid, gelegentheyt, qualiteyt ende conditie”. Daarop volgt het examen “beyde des levens ende der leere”, dan het eigenlijk beroep en daarna moet de beroepene binnen drie weken zich nog eens in het college van Drost en gedeputeerden vertonen, “omme bij H.E. geaggreert ende geconfirmeert te werden”. Van de kerkenraad is bij dit beroepingswerk geen sprake.
§ 6. De kerkorde in Friesland In Friesland hadden de kerkelijken Leycester niet slechts (74) om de bekende redenen gesteund, maar in dit gewest vond zelfs het aanbieden van de Nederlanden aan Elisabeth instemming. Classis Dockum, 9 februari 1587, achtte het wenselijk dat “die politicque administratie deser onser provincie van Vrieslandt ten meestendeele insunderheyt Oistergoe haar Mat. van Engellandt durch loffweerdige commissariën demoedelick gepresenteert wert”. Graaf Willem Lodewijk, met reden ontsticht over deze gevaarlijke inmenging in de zaken des lands, werd maar weinig tevreden gesteld door de verontschuldiging van classis Leeuwarden, dat zij alleen uit bezorgdheid voor de kerk zo gehandeld hadden, daer die waere Religie ende kerckenordenung weinich geachtet werden”. De synode van Sneek, de 18de april 1587, droeg toen aan Gellius Acronius en Bogerman, de vader, op een apologie tot de stadhouder te richten, waarin tegelijk het verzoek zou worden gedaan om “H. M. van Englandt te suppliceren dat H. M. der angefochtener Nederlantscher kercken te hulpe kome”. In de acta dezer synode zijn dan drie regels door geschrapt83 (van hoger hand?), waarin misschien sprake was van de aanbieding van de heerschappij aan Elisabeth, ofschoon het voorgaand artikel het in cl. Dockum afkeurt dat zij gesproken had van “regieren offereren”. Op grond van wat van het doorgeschrapte nog leesbaar is houd ik het er veeleer voor, dat de synode besloot dat, als de overheid weigerde de nood der kerk H.M. op „t hart te binden, “die kercken van Vriesslandt gelikewell in sulcken noetsaeckliken handel vortfaren” (zouden). Want dit stemt weer geheel overeen met wat zij verder deed: het door drie broeders gestelde adres aan Elisabeth, deze “tweede Deborah” door ds. Balthasar Arnemius naar Utrecht te laten brengen en aan Thomas Buckenhorst te doen overhandigen “onangesien offt sulx jemandt onverstandlick und
81
Gedenkboek blz. 203. Afgedrukt achter J. S. Magnin, Overzigt der kerkel. geschied. van Drenthe 1855, Bijlagen blz. 86— 114 Daarnaar bij Hooyer, a.w. blz. 466—486. 83 Syn. van Sneek, art. 24, Acta als boven VI, 27. 82
16
moetwilligh werde verletten”84, met welk “jemandt” natuurlijk de Friesche magistraat bedoeld wordt. Eindelijk zouden de kosten door de kerk zelf worden (75) gedragen — men wenste er de staat niet in te mengen85 De stadhouder, nu eerst recht verstoord, richtte een scherpe brief aan de synodale classis Sneek, omdat zij deze zending voor hem verborgen had gehouden en omdat sommige predikanten met opzet arbeidden, om de regering van Friesland zwart te maken, waardoor vele simpele luiden bedrogen en zo verre misleid werden, dat zij die gevaarlijke geruchten verder strooiden86. Hij acht dit “misbruycken van haar vocation”. Dat de fanatieke kerkelijken in hun strijd voor Leycester ook zelfs de persoon des graven niet ontzagen, schrijft de voortreffelijke man aan zijn vader, Jan de Oude: “Ich khan E. L. nicht verhalten, dasz ich fast von manniglichen verlassen und gegen allen verdienst durch felsche zungen verleumdet und in meiner ehren verkurzt und insonderheit hier zu lande von den slechten und ungeschickten oder einfaltigen praedicanten (der leider Gott alle zuviel sindt) und von fleisschlichen consistorianten (doch verabusirt wesende “durch andere, die hager sindt und was anders suchen) zu groszem nachtheil und verkleinerung unser reine Iehre zu unrecht binn beschuldiget”87. In deze vijandschap van de Friese calvinistisch-gereformeerden tegen Willem Lodewijk hebben wij een merkwaardige parallel van de felle polemiek van Datheen en de zijnen tegen Oranje: de historie werpt aldus wel een eigenaardig licht op de leuze van de eenheid Oranje-Calvijn! Van nu af treedt de overheid krachtig op. Ter synode van Bolsward, 25 juni 1588, verscheen prof. Sybrandus Lubberti vertonende volmacht van de stadhouder: “umb in synner G. nhame tot meerhder authoriteyt dem synodo by tho wonenn, updaht alle questioese saekenn stichtelick unnd mit denn meestenn vrede mochten affgehandeld werdenn”. Deze volmacht werd door (76) de broeders “miht eerbieding geaccepteert und geapprobeert”88, En tegelijk besluiten zij voor het bestrijden van een aantal inderdaad ergerlijke misbruiken89, de hulp der hoogste overheid in te roepen. Het volgend jaar verscheen te Franeker, 6 mei 1589, als commissaris professor Mart.Lydius, doch nu met opdracht om de synode te dirigeren90, Dit was voor de vergadering te kras en zij weigerde hem te ontvangen. Twee dagen later (verhaalt ons “De post” d.i. een naschrift op de Acta) keerde Lydius terug, Nu vergezeld door Allert Jacobsz., lid der Staten; zij vertoonden een gezegelde commissie en — werden thans toegelaten. Meteen besloot de synode voor „t vervolg altijd de politieke commissarissen te ontvangen91. zo voegde zich de kerk ook hier. Van het invoeren van de kerkorde van Leycester was daarbij geen sprake.
84
Art. 40, Acta als boven VI, 29 vlg. Een gedeelte van den brief aan Elisabeth bij Brandt, Reformatie I, 722 vlg. In zijn geheel bij Wtenbogaert, a. w. fol 242—245. 85 Art. 35, waarbij de synode aan bet Hof van Friesland verzocht toch gestreng "die missdaders te straffen”, Acta als boven VI, 28, wordt door Reitsma, Honderd jaren blz. 243 vlg. toegepast op de tegenstanders van de kerk en van het adres. Het woord ,,missdaders” is echter te algemeen, om hier geen twijfel over te laten. 86 Bij Brandt, t.a.p. blz. 723. De brief, van 20 Mel 1587, in zijn geheel naar de originale bij Wtenbogaert, a.w. fol. 241. 87 Brief van 23 Augustus 1587, bij Wagenaar, Het leven van Graaf Willem Lodewijk blz. 107 vlg. naar de originale in het Huisarchief (aldaar blz. 437 noot 77). 88 Art. 2, Acta als boven VI, 33. 89 B.v. voor "die misbruyck ende vervreemdinge der geestelijcke goederen” art.3 sub 9. 90 Art. I, Acta als boven VI, 39. 91 Acta als boven VI, 43.
17
§ 7. De kerkorde in Utrecht In Utrecht — eindelijk — bracht Leycester‟s val de politieken weer op „t kussen. Zij namen tegenover de consistorialen een uiterst vijandige houding aan, lieten hun boeken en papieren uit de consistoriekamer van de Domkerk weghalen92 en zetten ten laatste, het was 27 december 1589, alle predikanten af93. Men wilde voor „t vervolg alleen zulke dienaren, “die geheel vreedsamig sijn en haar niet verder bemoeien dan met Gods woord te prediken en de gemeente tot stichtinge te leren”. Voor ons, die weten wat later geschied is, is het eigenaardig, dat Wtenbogaert toen nog voor streng consistoriaal gehouden werd, in de smaad der overigen deelde en, toen hij de in zijn handen gestelde papieren van zekeren Daems, een sociniaan, hem sinds ontstolen, weer opeiste, horen moest “dat hij dit deed om de man aan een stake te helpen en gebraden vlees te eten”. “Wtenbogaert,” vertelt Bor verder, “excuseerde sich dat sulks noyt in sijn gedachten quam, dat hij altijd vijand was geweest van alle conscientiedwang, veel min toe te staan het (77) ketterdoden om saken des geloofs”94. Het heftige optreden der Utrechtse vroedschap bedoelde wezenlijk de oude bedeling van Duifhuis weer in te voeren en de consistoriale fractie daarin te laten opgaan. Tot dien einde gaven de E. Heren Staten de kerkorde van 159095, die in elk opzicht de kerkelijken de handen bond. Terecht zegt Hooyer, dat deze kerkorde niet is dan een plakkaat tegen de gevaarlijkste perturbateurs der gemene ruste, een stuk zó hatelijk, dat slechts het felste wantrouwen het kon voortbrengen. Vandaar onrust en beroering, want het juk der politieken was inderdaad onduldbaar. De Utrechtse kerken klaagden herhaaldelijk bij de Z.-Hollandse synode, en het is alsof men b.v. Hugenoten in Frankrijk hoort over katholieke dwinglandij96. Kleine wijzigingen (in 1593 en 1606) baatten niet, veel minder natuurlijk het door de stadsraad beroepen van nieuwe predikanten. De Leidse hoogleraar Franciscus Junius, de man des vredes, deed door herhaalde bezoeken wat hij kon om partijen te verzoenen. Tevergeefs, en in 1610 braken er hevige onlusten uit, ten dele wel van economische aard, maar toch door de kerkelijken gevoed97, Nu stonden de Staten een synode toe, om een kerkorde vast te stellen naar die van 1606. Eerst de 28ste augustus 161298 werd zij uitgevaardigd, in de geest van Wtenbogaert gesteld, volgens wie het de overheid toekwam kerkelijke wetten te maken. Op het punt der leer is deze kerkorde al bijzonder zacht, wat van Wtenbogaert te verwachten, maar de preciesen een ergernis was99. Uiterst radikaal was het artikel over de kerkelijke gezangen: het stond naast de psalmen het gebruik van allerlei schriftuurlijke lofzangen en christelijke liedekens toe100. Er zou een commissie worden benoemd om zulk een bundel samen te stellen. Dit is inderdaad ook geschied101. (78) De kerkorde zelf is aanvaard. Zij gaf geen vrede, doch alle verzet was voor „t ogenblik vruchteloos. Weldra begonnen ook in Utrecht de kerkelijken ter predikatie buiten de stad te lopen. De hoop op een bevredigende oplossing vervloog voorgoed; ook hier zouden de jaren 1618—1619 de geweldige ontknoping brengen.
92
Bor, a.w. II 840a. Verg. boven blz. 50 94 Bor, t. a. p. 95 Bij Hooyer, a.w. blz. 288 vlg. 293—298. 96 Trigland, a.w. fol. 799. 97 Van Meteren, a.w. uitg. 2636, fol. 634v—636v. 98 Rogge, Wtenbogaert II, 146. 99 Duidelijk bij Hooyer, a.w. blz. 382 vlg. 100 Bij Hooyer, a.w. blz. 405. De artikelen zijn ongenummerd. 101 Literatuur over deze nog altijd geheimzinnige geschiedenis in mijne verhandeling over Nederl. Psalmberijmingen, Handd. en Med. der Mjij d. N. Letterk. 1905 / 1906. 93
18
(79) DE STRIJD OM DE BELIJDENIS. HOOFDSTUK IV. § 1. De belijdenis nog weinig gekend Tussen de strijd om de kerkorde en die om de belijdenis bestaat een nauw verband. Al wat "rekkelijk” dacht en de staat voor „t minst medezeggensschap in de kerk wilde geven was meteen tegenstander van belijdenisdwang. Ieder weet, dat na Dordrecht het gezag der belijdenis toenam, in de loop der eeuw het hoogst steeg, om in de 18de te dalen. Omtrent het tijdperk vóór Dordt heerst gemeenlijk misverstand. Men pleegt te zeggen, dat de confessie van de aanvang in onze kerk is gekend, aanvaard, geëerd en gehoorzaamd. Wij zullen in dit hoofdstuk zien wat er van zij102. De receptie van de NGB in de Republiek De oudste gereformeerden ten onzent hadden noch begeerden een geloofsbelijdenis. Jan van Marnix, heer van Toulouse, die bij Austruweel zo jammerlijk sneuvelen zou, zei in 1566, dat de “calvinisten zich aan geen belijdenis wilden hechten dan aan de leer van het Evangelie.” En Bloccius gaf veler gevoelen weer, toen hij omstreeks diezelfde tijd schreef, dat een predikant naar geen confessie vragen mocht, omdat de christenen een eeuwige confessie hebben en met Christus en Zijn leer tevreden zijn103. Te Wesel is van ondertekening van de confessie nog geen sprake geweest, zoals wij al zagen104. Te Emden wordt zij geëist, maar de rekkelijken onderwerpen zich er alleen aan om der eendracht wil en met grote zelfverloochening105. Trouwens de confessie-zelf, d.w.z. in haar eerste uitgave van 1561 en vertaling van 1562, waarschuwt in artikel 7 nadrukkelijk tegen het vermengen van goddelijke en menselijke wijsheid en tegen het stellen van menselijke tegenover goddelijke schriften106. Later, in 1582, in de nieuwe bewerking, vertaling van de herziene belijdenis van 1566, waarnaar ook de Dordtse synode zich richtte, wordt dit stuk van artikel 7 gemist. Op de Dordtse synode van 1574 is er sprake van de verplichting voor de nieuwe predikanten om de confessie te ondertekenen — als een wens107. In 1581 besluit de synode van Middelburg dat de dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen, item de hoogleraren in de theologie en de schoolmeesters de belijdenis zullen onderschrijven — als zij opnieuw vertaald, gezuiverd, herzien en gedrukt zal zijn108. Bij deze gelegenheid blijkt dan ook, hoezeer het ontstaan der belijdenis voor de toenmalige gereformeerden in „t duister lag. De synode nl., het besluit ter herziening wensende uit te voeren, had H. van den Corput van Dordrecht en Arend Cornelisz.(81) 102
Dr. J. Borsius, Overzigt van het trapsgewijze toegenomen gezag... der geloofsbelijdenis... van den aanvang tot op 1618 in Archief voor kerkel. gesch. IX, 1838, blz. 285—376. Dr. J. S. van Toorenenbergen, een bladzijde uit de geschiedenis der Nederl. geloofsbelijdenis, „s-Gravenhage 1861 met bijlagen. Dr. H. Schokking, De leertucht in de gereformeerde kerk van Nederland tussen 1570 en 1620, Ac. proefschrift, Amsterdam 1902. De schr. verzamelde veel materiaal, maar waardeert de feiten onnauwkeurig. Dr. F. J. Los, De geschiedenis der Nederlandsche geloofsbelijdenis in Troffel en Zwaard 1903—1907. Verg. de kritiek op deze artikelen door F. S. Knipscheer in Kerk. Courant 15, 29 mei. 5, 12 en 26 juni 1908. F. S. Knipscheer, De invoering en de waardeering der gereformeerde belijdenisschriften in Nederland vóór 1618 Leiden 1907. Verg. mijn aankondiging in Theol. Tijdschr. 1908, blz. 285—288, vooral de kritiek van Dr. T. Cannegieter in Teylers Th. T. 1910, blz.86—104.In dit laatste stuk wordt niet zonder reden betoogd, dat de grenslijn tussen de Noord-Nederlandsche (rekkelijke) gereformeerden en de Frans-Waalse (preciese) calvinisten door Kn. niet immer scherp getrokken is — dezelfde fout die Jan van Toulouse (zie blz. 8o0 beging. 103 P. Bloccius, Meer dan 200 ketterjfen enz. cap. 142. Mijn art. Theol. Tijdschr. XXXVIII, 329. 104 Boven blz. 6. 105 Boven blz. 8. 106 Ed. Vinke, blz. 8o, 82. 107 Rutgers, Acta blz. 759 vIg. 108 Verg. Knipscheer, a.w. blz. 69.
19
van Delft, twee der uitnemendsten onder de predikanten van het tijdvak109, opgedragen een onderzoek naar de auteur in te stellen, die zij niet kende. Zij hadden zich toen gewend tot Thomas van Til van Antwerpen en deze antwoordde: "Ic hebbe Taffinum gesproken van de confessie, dewelcke hij seit van Guydo de Bray gestelt te sijn ende in Walsch gepresenteert te sijne”. Van Til had dus niemand minder dan Jean Taffin gepolst, die het echter ook maar van horen-zeggen hebben kon, daar hij eerst in 1566 op jeugdigen leeftijd te Antwerpen gekomen was. Van den Corput-zelf op zijn beurt wist niet of de confessie in het Frans of Nederlands was geschreven, ofschoon hij wel dacht in het Frans. In 1582 was de vertaling nog niet gereed, maar een Frans exemplaar in handen van Cornelisz., die aanstonds aan het werk tijgt en in oktober aan het drukken kan beginnen110. Wijst dit alles niet zeer duidelijk op zekere koelheid ten opzichte van de confessie? Er is geen sterke aandrang uit de gemeenten zelf — geen volksbeweging — het schijnt veeleer of het stuk van bovenaf aan de kerk is opgelegd111. Merkwaardig is ook wat in Gelderland geschiedde. In 1581 zullen de broeders te Zutfen een aantal exemplaren der Nederlandse confessie aanvragen, maar in 1583 hebben zij nog niet van de vertaling gehoord en tien jaren later is men nog niet verder, want dan overlegt de Arnhemse synode of het niet geraden zou zijn een paar honderd exemplaren te laten drukken, opdat de “gesuspendeerde ministri”, dat zijn de kwansuis gereformeerde pastoors, ze als formula concordiae zouden kunnen ondertekenen? Weer drie jaren later kan men in Gelderland nog geen exemplaren vinden en moet zich deswege tot een Deventerse boekdrukker wenden. In 1610 eindelijk wordt in cl. Zutfen de confessie ondertekend: (82) het was acht jaar voor de grote synode! En dit in het gewest, waar Fontanus had gewerkt! Ja, nog in 1615 schrijft Abr. Thysius van Harderwijk, dat het weliswaar niet genoegzaam zeker is wie schrijver of schrijvers der belijdenis zijn geweest, maar dat daaraan ook weinig gelegen is! Waarlijk, het blijkt wel duidelijk, dat de anticonfessionele stroming in deze periode nog sterk was, de nationale, gereformeerde richting, die, bijbelsevangelisch, voor dogmatische preciesheid nog weinig voelde, en, in overeenstemming hiermede, dat de confessie niet van den beginne alom en door allen is erkend112. De “libertijnen” (Anticonfessionelen) Coornhert, Caspar Coolhaes, Herman Herbertszn, Sybranddts, Wiggertsz, Snecanus. Deze anti-confessionelen, tegenstanders meteen van de overheersing van de kerk over de staat heten met een term uit die dagen zelf “libertijn”, een zeer ongenoegzame betiteling, omdat zij ongelijksoortige elementen omvat113. Het woord mocht in de ongunstige zin die het meestal heeft, van nuchter-onverschillig voor christendom en kerk, zeker ook toen aan sommigen gegeven worden het mocht even zeker niet worden toegepast op die overheidspersonen die, zelf godsdienstig, toch de suprematie der kerkelijken vreesden, noch op hen die door de toenmalige preken niet konden worden 109
Over Arent C. heb ik jets gezegd vóór de uitgave van aan hem gerichte brieven, Nederl. Arch. v. .T(erkgesch. VII, 1909, blz. 15 vlgg. 110 Werken d. M. V. III, II, 794, 204, 277. Brief van Th. Tilius in Ms. d.d. Antw. 17 juli 1582. 111 Knipscheer, a.w. blz. 76. Jac. Arminius bij zijn bevestiging te Amsterdam 1588 ondertekent de confessie niet: er is geen spoor van te ontdekken, J. H. Maronjer Jacobus Arminius blz. 59. 112 Acta, uitg. Reitsma en van Veen IV, 17, 29, 39, 54, 173, 179. Knipscheer,a.w. blz. 131—137. 113 J. C. Naber, Calvinist of libertijns, Utr. 1884. Schoockius zegt in een zijner geschriften: “Libertijnen, falivouwers of andere moderateurs, die het indifferent houden of sij gaan in de joodtsche synagoge of in de arminiaansche schuer oft bij de Luytersche oft Mennoniten oft bij geen van allen”, bij Duker, Gisbertus Voetius II, 62 noot. En een halve eeuw vroeger Van den Corput: "De libertinen nemen toe... sij roemen seer; tlicht sal aan den dach komen; met drie oft vier predicatiën sullen sij de gantsche werelt bekeeren”, W. M. V. III, II, 121.
20
gesticht en dus uit de kerk wegbleven. Zij waren niet onverschillig, maar verdraagzaam. Hoe weinig het woord betekent blijkt wel, voor wie bedenkt dat Oranje, hoogloffelijker memorie, door Datheen voor libertijn gescholden werd. Leoninus, de Gelderse kanselier desgelijks, omdat hij katholiek heet zonder het te zijn, ook zich bij de gereformeerden niet aansloot en stoïsche beginselen aankleefde114. Zulk een katholieke libertijn was ook de dichter Henrick Laurensz.(83) Spieghel, omdat hij voor verdraagzaamheid pleitte115, was bovenal Dirk Volkertsz. Coornhert.
Dirk Volkertsz. Coornhert. Deze hoogst merkwaardige man, een der weinigen die althans van Oranje‟s idealen iets heeft begrepen, is de overtuigde kampioen geweest voor een niet-confessioneel christendom116. Uit een deftig Amsterdams geslacht geboren (1522), door goed onderwijs en reizen ontwikkeld, uit het ouderlijk huis verstoten om zijn huwelijk met Neeltje Simonsdr., wier zuster Anna de bijzit was van Reinout van Brederode te Vianen, is hij een poos hofmeester bij zijn "zwager”, maar zijn “sinnen niet tot het hof streckende” gaat hij naar Haarlem, en geneert zich met plaatsnijden. In 1561 notaris, een jaar later stadssecretaris, wordt hij bij Alva‟s komst (1567), schoon hij hervorming noch opstand begunstigd had, op de Voorpoort te „s-Gravenhage “gevlogelt, gebonden en geboyent”. Straks leeft hij als balling in de vreemde, door korte terugkeer afgewisseld, totdat de Pacificatie (1576) hem voorgoed in „t vaderland terugbrengt. Sinds is hij rusteloos bezig met de pen, onvermoeid polemicus, door sommige uitnemenden hooggeschat, door velen weinig bemind om zijn hardheid tegen de preciesen. In 1584 ontvalt hem zijn vrouw na een uiterst gelukkige (84) doch kinderloze echt117; hij begeert dan Haarlem te verlaten en, als burgemeesters van Delft hem poorterschap weigeren, kiest hij zich Gouda, vluchthaven der ketters, tot woonplaats (Oktob. 1588). Daar is hij 29 oktober 1590 overleden en in de St. Jan begraven. Zijn vriend Spieghel dichtte het beroemde grafschrift118: “Hier rust / diens lust / en vreucht / was deucht En twaer / hoe swaer / „toock viel. Noch sticht / sijn dicht- / geschrijf / maer „tlijf Hier bleeft / God heeft / de ziel.” 114 115
Boven blz. 42. Denk aan zijn:
"Ons kinsheids kerke-kinderleer, die hield alleen van noden, Het Vaderons, tgheloof, niet meer, Beendijst en Tien geboden. Och laat ons nog hier blijven bij, en „s duivels list verfoeien! God is de liefd‟. Dit is het slot. Wie in de liefd‟ blijft, blijft in God, Laat ons in liefde bloeyen.” 116 De eerste volledige uitgaaf van zijn Werken is van 1630 te Amsterdam bij Colom in drie folio‟s. Voorin zijn levensbericht. Van het Liedbouck is reeds in 1575 een uitgave verschenen, Ainsterd. bij Herman Jansz. in den Verguiden passer. J. ten Brink, De Coornhertio” Utr. 1860. D. V. Coornhert en zijn wellevenskunst e. a. F.D. J. Moorrees, D. V Coornhert, de libertijn, Schoonh. 1887. Carl Lorentzen, D.V Coornhert, der Vorlaufer der remonstranten, 1886, verg. Tijdspiegel, Dec. 1888. G. Kalff. Gesch. d. Nederl. Letterk. i. d. 16de eeuw 1898, II, 295— 321. Gesch. d. Ned. Letterk. 1907, III, 444—471. 117 Over zijn vrouw, Wercken III, fol. 94. 118 o.a. bij Kalf, Gesch. d. Letterk. III, 450 vlg.
21
Fruin in zijn vergelijking tussen Marnix en Coornhert zegt van de laatste: neen burgerman die met handenarbeid of met zijn pen de kost verdient; die het gevaar schuwt, die geen martelaar zal worden, maar die ook niemand om „t geloof wil gemarteld hebben; verdraagzaam voor die hem verdragen en tegen niets vooringenomen dan tegen een vervolgzieke rechtzinnigheid; welgemoed, met zichzelf voldaan, overtuigd dat die het goede ernstig wil het ook tot stand kan brengen.” En hij vindt dat terug in Coornherts portret: "de gulle, open, brede, tronie... de plompe, welgedane gestalte”119. Juister, meen ik, waardeert Kalf „s mans trekken: "Wie een blik slaat op het verweerde, gebruinde gelaat met grijzen ringbaard en knevel, wie tracht te lezen in die vrome, droevige, blauwe ogen, wie let op die vastberaden mond, op die saam geknepen lippen...”.120 Coornhert was vóór alles theoloog; dertig jaar oud leert hij Latijn, omdat hij, “in eenighe poincten der religie ongherust sijnde”, de oude kerkvaders begeerde te lezen; ook als theoloog is hij onafhankelijk, in zijn lust tot onderzoek doet hij aan Bekker denken; nog op (85) zijn sterfbed schrijft hij tegen Lipsius over „t ketterdoden. De roomse kerk heeft hij nooit verlaten, officieel, toch was hij zo min rooms als Erasmus; bij een der protestantse kerken heeft hij zich nooit aangesloten: ze waren hem alle te onverdraagzaam; alle godvrezende mensen, die door het geloof in Christus hem trachten na te volgen, vindt hij goede christenen. Over Coornhert als letterkundige is het hier niet de plaats om uit te weiden; onder zijn liedekens zijn er van de zoetste welluidendheid; Zijn toneelstukken zijn vaak niet dan berijmde, gedialogiseerde verhandelingen over zedekunde121; als moralist is hij vooral bekend door zijn “Zedekunst of Wéllevenskunste vermits waarheytskennisse van de mense, van de zonden ende van de deugden” (1587), humanistisch, stoïsch, met de moraal van Seneca en toch zelfstandig tegen de Stoa b.v. in zijn afkeuring van de zelfmoord. Dat hem de bijbel het onfeilbaar woord van God is, strijdt niet met dit weinig christelijk getint humanisme. Betekenis van Coornhert Zijn hoofdbetekenis ligt in zijn onvermoeiden kamp voor godsdienstvrijheid. In zijn “Verschooninghe van de Roomse afgoderije” (1562)122 zet hij uiteen, dat verschil van ceremoniën nooit recht geeft tot kettervervolging, zoals Calvijn ook had gezondigd tegenover Servet, wat aan de Geneefse theoloog zijn ”Réponse à un certain Hollandais...” etc. in de pen gaf, door Beza in „t Latijn vertaald, waarin hij niet zozeer argumenteert, als wel de schrijver voor een aantal zeer lelijke dingen uitmaakt als daar zijn botte Hollander, Hollandse boef, razende hond, onbesneden Goliath. Men kan niet zeggen, dat dit Coornherts beginselen over ketterdoden ontzenuwt!123 De leer van de verkiezing en verwerping heeft hij heftig aangevallen in zijn “Van de toelatinghe ende decrete Gods”124; de stelling “ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten” in zijn “Proeve van de heydelbergschen catechismus”125 terwijl hij in de opdracht van dat traktaat aan de Staten 119
Fruin, Tien jaren5, blz. 279 vlg. Kalf, Letterk. 16de eeuw II, 320. C.‟s portret naar de kopergravure van H. Goltzius bij Ten Brink, Letterk. blz. 304. Ook Cornelis Cornelisz. van Haarlem heeft hem geschilderd. Brandt, Hist. der Reform. I heeft tegenover blz. 769 een portret van C. door I, Lamsvelt met dit onderschrift van Hooft: “„k Ontfing tot Amsterdam, ik gaf ter Gouw mijn geest, Wiens strijdt voor zeden, schrift en vrijheit is geweest.” 121 Kalf, Letterk. 16de eeuw II, 310 122 Coornhert, Wercken III, 18—24. 123 Verg. F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien 1906, I, 124 Coornbert, Wercken II, 524—533 (1572). 125 Coornhert, Wercken II, 224—236 (1582). 120
22
van Holland tegen het (86) invoeren van de catechismus waarschuwt als tegen geloofsdwang. Dat het tot een openbaren strijd tussen Coornhert en de gereformeerde predikanten komen moest, begrijpt men lichtelijk, ook al waren zij dogmatisch nog niet zó precies als in de 17de eeuw. Toen Dirk Volkertsz. het in zijn “Ander en corter bewijs”126 voor de roomse kerk opgenomen had, greep er een dispuut plaats tussen hem en Thomas van Til te diens huize te Delft, 1578, in tegenwoordigheid van Donteclock en Arent Cornelisz. drie van de waardigste vertegenwoordigers der toenmalige predikanten. De Staten verboden dit particulier twistgesprek, maar stonden een openbaar toe, dat de 14de april van hetzelfde jaar te Leiden in de kerk der Witte nonnen, toen nog niet voor academie ingericht127, gehouden werd128. Als alle disputen bleef ook dit volmaakt onvruchtbaar, omdat beide partijen gelijk en beide ongelijk hadden, maar Coornhert, de tweede dag in toorn heengegaan, schreef toen zijn “Van den aenghehevenen dwangh der consciëntiën binnen Hollandt”129, waarin hij tegen geloofsdwang, tegen vervolging opkomt, omdat de waarheid daardoor nooit bevorderd en slechts huichelarij gekweekt wordt. Laat alle lering vrij zijn en het onkruid naast de tarwe opgroeien, God zal de waarheid doen triomferen. Dit is voortreffelijk. Maar mannen als Coornhert (of Duifhuis, zoals wij vroeger opmerkten)130 zonder geformuleerde geloofsbelijdenis bouwen geen kerk, zoals zij toen nodig was. Dat hebben Cornelisz. en de zijnen zeer goed ingezien: Rome en Spanje gingen nog op „t innigst samen en begeerden de onderwerping van „t gemenebest, hier baatte slechts Organisatie en samenwerking en deze konden zich slechts belichamen in een kerk, gelijk men die toen verstond. Trouwens ook Coornhert trok zekere grenzen door zich tegen de Davidjoristen te verzetten en tegen de mystieke dwepers, die zich het “Huis der liefde” noemden, waarin hij één lijn trekt met zijn tegenstander (87) Van de Corput131. Tot een ander dispuut gaf zijn, reeds vermeld, ijveren tegen de catechismus aanleiding. Van 27 oktober tot 3 november 1583 redetwistte hij met professor Saravia van Leiden, daarna nog eens van 28 november tot 1 december in de vergaderzaal van de Hoge Raad. Toen vonden de toehoorders het genoeg. In 1589 trad de rusteloze man nog eens in „t krijt (deze maal met de pen) tegen Justus Lipsius, die in zijn “Politicorum sive civilis doctrinae libri VI” het ketterdoden verdedigd had. De opdracht van C‟s. "Proces tegen het ketterdoden” werd door de Leidse magistraat geweigerd. Zij was getekend 18 oktober 1590. Elf dagen later ontviel de pen voorgoed aan zijn vingers en had hij geen bescherming van magistraten meer nodig. Het valt niet moeilijk „s mans gebreken op te tellen, zijn polemische neiging, zijn onjuist oordeel over zijn tegenstanders, gebrek aan waardering van die predikanten, die in hun zwakke, nog nauwelijks omtuinde kerk bezig waren een stevige muur te bouwen tegen Rome‟s aanvallen. Hiertegenover staat en het is zeer veel — dat Coornhert onvermoeid heeft gestreden voor het recht der persoonlijkheid, voor een godsdienst boven dogmatische twisten, en hij is de woordvoerder gebleven van die allen, die in de overheersing van één richting de bedreiging zagen van de godsdienstige, de protestantse ontwikkeling der natie - een “Cato der reformatie, die „t kwaad dat hij zag zonder mensen te ontzien zocht te
126
Coornhert, Boven blz..30 vgl 128 Coornhert, Wercken III 156-170 129 Coornhert, Wercken, I, 469-472 130 Boven blz 49-52 131 Diens brief van 15 maart 1581, W. Af. V. III, II, 144 127
23
beteren.” Hij heeft gewild waarvoor zijn tijd nog niet rijp was, maar later eeuwen zouden het tot haar zegen in toepassing brengen132 Caspar Coolhaes § 3 In de strijd om de belijdenis neemt Caspar Jansz. Coolhaes een weinig minder gewichtige plaats in, gelijk hij tevens opkomt voor de oppermacht van de staat over de kerk. Zijn bedrijf en lotgevallen zijn als een voorspel van de grote worsteling van 1618 en 1619. Het toneel van zijn arbeid is vooral Leiden: dus zwijgen wij, om niet al te wijdlopig te worden, (88) van zijn vroeger leven 133. Dat hij de rede uitsprak bij de plechtige opening van de hogeschool, zagen wij. In den beginne heerste er rust in de gemeente; in de zaak van de afschaffing van de avondgebeden, de lijkpredikatiën en van de viering der christelijke feestdagen, welke niet op zondag vielen, gaf Coolhaas aan de wensen van zijn rigoristischen ambtgenoot Pieter Cornelisz. toe. De Leidse magistraat, na het beleg door Oranje omgezet, van richting libertijns, achtte zich ook in kerkelijke zaken tot machtoefening bevoegd. Jan van Hout was de leider der stadspolitiek, de humanist, de libertijn, de geestverwant van mannen als burgemeester C. Hooft, tegelijk een vroom man, die in zijn “bouckcomptoir” (hij woonde in de Nonnesteeg) de “affconterfeytingen” van Huss, Luther en Melanchthon had hangen en een “viercant bordeken met de thien geboden”134. In het jaar 1578 ontstond de eerste botsing over de bemoeiing van de overheid met de benoeming van twaalf ouderlingen en twaalf diakenen en niet over haar eis dat twee van haar leden de kerkenraadsvergaderingen zouden bijwonen, wat naar het beginsel was van de "commissarissen politiek” en voor Leiden reeds bij het verdrag van 25 januari 1567 was bepaald135. Dat Coolhaas aan de zijde der overheid stond, deed hem bij de kerkelijken veel kwaad, maar hij handelde uit (een in haar oorsprong en ontwikkeling nog te weinig nagegane) overtuiging en was haar behulpzaam in de keuze van een nieuwe kerkenraad en een derde predikant. Jan van Hout heeft het ons uitvoerig verteld.136 Twee kerkenraden tegenover elkaar verergerden de (89) toestand, gelijk ook de afzetting van Cornelisz.. De Prins, om het vuur te blussen137, zond deputaten, die even weinig vermochten uit te richten als een op last der Staten te saam gekomen predikanten-vergadering. Toen achtten de Staten het goed ook Coolhaas tijdelijk te schorsen — maar de Leidse magistraat beval hem met prediken voort te gaan — en hij deed het. Zo werd door onderlinge twist het “Evangelie des Heren stinkende” gemaakt138.
132
Een aantal wijd uiteenloopende oordeelvellingen over C. bij Brandt, Histor. der Reform. I, 767 vlg. H.C.Rogge, Caspar Jansz. Coolhaas 2 din. 1856, 1858 Het archief der gem. Leiden bezit een aantal van „s mans werken. C. werd geboren 24 Jan. 1536, Karthuisermonnik te Coblentz., overgang tot het Lutherdom 1560 , predikant te Deventer 15 Sept. 1566—6 mei 1567. In 1573 te Gorinchem (hier kan Rogge worden aangevuld door wat Franc. Thilmannus schrijft in de door mij uit te geven brieven Nederl. Archief 1911). Te Leiden "ipso liberationis die”, 3 october 1574 Over zijn vrouw, zegt Rogge, a.w. I, 14, is niets bekend. Toch is er uit zijn eigene geschriften het een en ander over haar mede te deelen. 134 J. Prinssen, Jan van Hout, 1907, blz. 101. 135 Mijn Opkomst van het protestantisme blz. 245. Noot 1 aldaar weerlegt Rogge, a.w. I, 100, dat men in 1567 om dat bijwonen gebeden had. 136 Zie de door hem gestelde en op Zondag 5 april 1579 in de Vrouwen- en St. Pieterskerk voorgelezen publicatie achter de Justificatie des Magistraats tot Leyden door Coornhert en dus te vinden in diens Wercken uitgave als boven II 190— 204) en in Coolhaas, Apologie fol. 36v—40r. 137 “Hij houdt”, zei prof. Feugueray van Oranje, “dat de religie moet voortgeplant worden... maar gelooft dat zij moet aangeraden niet aangedrongen ende beyde in scholen en tempelen moet voorgedragen worden uyt Gods Woort, niet op straten en in tavernen met dreygen oft slaen oft stooten ingedruct”, Lugdunensia opuscula 1579 de voorrede. Over deze opuscula verg. in mijn art. Leidsch Jaarb. 1909, blz. 74. 138 C. Coolhaas, Apologie fol. 54v. Brief van V. d. Corput W. M. V. Ill, II, 99 vlg. 133
24
Dat Herman Herberts uit Dordrecht naar Leiden kwam om de zaak te regelen, was olie in „t vuur. Hij was zelf niet zuiver139. Coolhaas, sinds het verschijnen der Justificatie fel besprongen, gaf in het begin van 1580 zijn apologie uit, opgedragen aan burgemeesters der vrije Hanzestad Deventer, in de vorm van een dialoog tussen hemzelf en een gast, een relaas van het tot hiertoe gebeurde. Het is een van zijn beste stukken, van belang ook voor onze kennis van die tijd in „t algemeen140. In het negende gesprek legt hij belijdenis van zijn geloof af, een soort van parafrase op de Twaalf artikelen, rechtzinnig, tenzij men b.v. zijn opvatting van de hel zou willen wraken141. Van slaafse navolging van Calvijn wil hij niet weten: Christus, niet Calvijn moet gepredikt worden, juist wat al onze Nederlandse reformatoren gezegd hadden. In een middelerwijl, ook door bemiddeling van IJsbrand Balck, tot stand gekomen overeenkomst (90) van 29 oktober 1580, waarbij de hoop op een volkomen vrede werd uitgesproken142, had Coolhaas ook beloofd zijn schriften aan het oordeel van een synode te willen onderwerpen. Zo werd hij naar Middelburg ontboden, waar hij, met toestemming der Leidse magistraat, begin juni 1581 heenging, vergezeld van zijn vrouw “om haar melancholije, die sij van weghen deser saeken inghedroncken hadde…. te verdrijven ende haar door veranderinghe van lucht te vermaken”143. Na lang verhoor en wederverhoor verklaarde de synode zijn geschriften voor een ergernis en een lastering van de kerk, gelijk de provinciale synode van Z.-Holland, 30 november tot 3 december 1581, hem nog bovendien van ketterij overtuigde of liever beschuldigde t.w. dat de kinderen der ongelovigen ten opzichte van de zaligheid met die der gelovigen zijn gelijk te stellen. In een anderen vorm is dit de ketterij, dat ongedoopte kinderen zalig kunnen worden144, en dat Coolhaas dit leerde, was voor professor Lambertus Danaeus, de vriend van Beza en sinds het voorjaar van 1581 hoogleraar, zulk een ergernis, dat hij in arren moede, mei 1582, een „stad verliet, waar zo iets ongestraft gepredikt en nog bovendien door de stadsregering goedgekeurd werd. Niet minder zal hij, de voorstander van een krasse praedestinatie, zich gestoten hebben aan die andere ketterijen, Coolhaas ter Haagse synode aangewreven, dat nl. God geen oorzaak der zonde was en dat het alle mensen was gegeven de door Christus aangeboden genade te aanvaarden. In deze punten is Coolhaas ook nationaal-gereformeerd en daarin inderdaad een voorloper der remonstranten. Door de uitspraak der synode zwaar gecompromitteerd, werd Coolhaas door de staten geschorst, (91) die bovendien aan de kerk toestonden tegen hem te procederen “als sijluiden na Godes leere en woord bevinden sullen te behoren”145. Zij deden het, en de 25ste maart 1582 zette de synode van Haarlem hem af op grond van afwijking van de zuivere leer en verzet tegen de kerkelijke discipline, een verscheurder der kerke, wiens gemeenschap men schuwen moet146. Juist zoals later Amsterdam met 139
W M. V. III, II, 102 vlg. (25 juni 1579). Voor het studentenleven: Apologie blz. 17 Voor de inrichting der Leidsche gemeente: Apologie blz. 58v—75r. 141 De hel is niet, zooals men in de duisternissc des pausdoms fabuleerde, van “materialisch vuur”, neen "de rechte pijn der helle sij die angst, benautheyt ende bangicheyt der consciënttën die de godloosen in eeuwicheyt sullen moeten gevoelen,” Apologie fol. 90v. Verg. Arminius‟ lijfspreuk: Bona consciëntia paradisus. 142 Sendbrief Caspars Coolhaes... 1582, blz. C. iiij r. 143 Het Cort waerachtich verhael van tsorgelicke vyer etc. Leyden bij Jan Bouwenszoon i6io bevat waardevolle bijdragen voor onze kennis van C‟s vrouw en haar moedig gedrag. een aanhaling bij Rogge, a.w. I, 192, zonder vermelding van bladzijde. Zie a.w. blz. 130 vig. Een fraai exemplaar op het Leidsch archief. 144 Een kleine twintig jaar vroeger had ook Bloccius tegenover Heshusius de zaligheid van ongedoopte kinderen verdedigd, zie in mijn artikel over „s mans theologie, Theolog. Tijdschr.. XXXVIII blz. 327. Het was trouwens ook hier minder de theologie dan wel het barmhartig gemoed, dat Bloccius tot zijn opvatting bracht. 145 Kerkelijk plakkaalboek II, 35 vlgg. 3 Dec. 1581 [september is een drukfout]. 146 Van C. verscheen: Sendtbrief Caspars Coolhaes... aen die dienaren des goddelicken woordts in Suyt- ende Noorthollant, 140
25
Balthasar Bekker doen zou, liet de Leidse magistraat Coolhaas zijn jaarwedde ad f.330 behouden, tot hij zijn eigen brood verdienen zou. Hij deed het spoedig en moedig o.a. door zijn stokerij van geneeskrachtige wateren147. Met schrijven ging hij voort…. totdat, ongedachte wending, op de synode van Leycester, juni 1586 de commissarissen-politiek bewerkten, dat hij weer als dienaar zou worden erkend. Opmerkelijk hierbij is, dat hij art.16 der confessie zei te verwerpen (over de verkiezing en verdoemenis) zonder dat men dit voor zijn wedererkenning een bezwaar achtte. Toen hij echter te Warmond predikte, kwam de Leidse kerkenraad toch in verzet — Coolhaas, des strijdens moede, gaf het op en verliet Leiden voor Amsterdam. Van zijn verdere levensloop gewagen wij hier niet148. Zijn historie is een droevige bladzijde uit de geschiedenis der godsdienstvrijheid, waarbij van weerskanten gedwaald is. Wat de Justificatie zegt, dat "de consistorie hem des magistraats regeringe (92) wilde onderwinden”, is zeker niet waar, al hebben zij wel invloed ook op de zaken van politie” willen oefenen: Zij begeerden vooral vrijheid op eigen terrein — slechts wilden zij die vrijheid niet gunnen aan andere kerken en confessies. De godsdienst, het fundament van de staat, is een schoon beginsel — maar, gelijk de gereformeerde kerk het begreep, zou het die fundamenten onderwoeld en de burgeroorlog ontketend hebben. Dat zag Coornhert zeer wel in, toen hij in de Remonstrance schreef: "Met regt ons onttrekkende aan de Spaanse wreetheydt, hebben wij ons niet verbonden om enige particuliere religie te foveeren... Wij meenen dat tot conservatie der policie beter is, dat een iegelijk zijn opinie in „t particulier behoudende, wij allen gelijk, verenigd blijven om de gemene zaak te bevorderen”. Maar in dat "particuliere” roken de kerkelijken libertinisme en Coolhaas werd door b.v. Fontanus geacht "mit Hülf des Magistrats sinen grewlichen Libertinismus einführen” te willen149. Toch zou de toekomst aan zijn beginsel blijken, reeds in „t midden der 18de eeuw aldus geformuleerd: "De gevoelens in „t stuk van godsdienst zijn vrij en hangen niet af van de wille des soevereins, maar de burgerlijke bestiering der kerke heeft de soeverein met reden en wijselijk aan zich onderworpen”150. Het moet intussen worden erkend, dat in de Leidse controversen de kerkelijken veel moed hebben getoond, want zij stonden tegenover een partij, die eerst in 1618/19 een gevoelige nederlaag lijden zou.
Herman Herberts § 4. Er ontstaat in deze jaren telkens beroering door het optreden van mannen, die voor vrijheid in geloofszaken pleitten in een kerk, die zelf nog geen vast karakter vertoont. Het Nederlandse protestantisme, nog geen eeuw oud, had zich in zijn geheel tot nu toe van dogmatisme vrij gehouden, maar de preciese confessionelen wonnen met de dag. Met name is het de leer der verkiezing en verwerping, die veel tegenstand ondervindt. Daar is z. pl. 1582 (d.d. 10 maart). Van de predikanten: Gort, eenvoudich ende waerachtich verhael, waeromme C. C. van der kercke Christi is gheïxcommuniceert, Dordrecht, Jan Canin 1582. Van de Leidsche magistraat: Remonstrance of vertooch bij die van Leyden... nopende tverhandelde der predicanten... tot Middelburch, 1582 (van de hand van Cooruhert, en Van Hout heeft materiaal geleverd). 147 Van seeckere seer costelijcke wateren, die men met recht soude mogen noemen Aquae vitae... ende sommighe wtgelesene oliën.. . dewelcke met Godts hulpe cunsteljck digereert, circuleert oft subtihileert worden tot Leyden opt Rapenburch — bij Caspar Cool/thés. Te Amsterdam 1588. Een ex. bevindt zich op de bibi. der M. d. N. Letterkunde. Ook in dit boekje het een en ander over zijn huwelijk. 148 Over zijn aandeel in den strijd te Groningen, 1602, zie boven bis. 57 noot 1. Tegen Marnix heeft hij het in 1595 opgenomen voor het beroemde boekje Eyn .Deutsch theologia. Coolhaas is tot zijn rust ingegaan 15 januari 1615. 149 F. aan graaf Jan den Oude d.d. 14 juli 1582 in Archives VIII, 113s. Thomas Tilius aan Cornelisz. d.d. 17 Juti 1582 in nog onuitgegeven handschrift. 150 De Philanthrope I, 198 van 23 maart 1757.
26
de zaak van Herman Herberts te Dordrecht, later te Gouda151. Deze voormalige Cisterciënser, sinds 1577 predikant (93) te Dordrecht, had bezwaren tegen de voorgeschreven prediking van de catechismus en koos in de plaats daarvan vrije stoffen. Coornherts geschrift over de catechismus, boven genoemd, heeft invloed op hem geoefend, was althans naar zijn geest. Daar hij vrijmoedig bekende van de gereformeerde leer af te wijken, kon de vroedschap, ofschoon een goed deel van de bevolking op zijn hand was152, hem niet handhaven en gaf hem attestatie (buiten de classis om) naar Gouda, waar hij gaarne ontvangen werd153. Zeker was hij onrechtzinnig en ontkende zelfs niet bij David Jorisz. goede gedachten te hebben aangetroffen, ofschoon hij de beschuldiging, dat hij de hand zou gehad hebben in een herdruk van diens Wonderboek, afwees154. Aanstoot gaf bovenal zijn in 1584 verschenen traktaat over Rom. 2:28, waarin hij opkomt tegen het bindend gezag van belijdenis en catechismus en pleit voor vrij bijbelonderzoek, de christelijke gezindheid stellend boven de leer, de voorbeschikking tot zaligheid en tot verdoemenis verwerpt als ongerijmd en Gode onwaardig, omdat God barmhartig is over die Hem vrezen en een wedervergelder voor die Hem niet vrezen. Dezelfde synode van Leycester, die Coolhaes in genade aannam, stond ook aan Herberts de ondertekening van de belijdenis toe, ofschoon hij art.16 slechts met dit voorbehoud aanvaardde, dat God niet de oorzaak der zonde mocht genoemd worden155. Dit is zeker zeer gematigd en opmerkelijk voor wie menen, dat strenge leertucht van ouds door de Gereformeerde kerk gedreven is. Het is waar, “dat de provinciale synoden van ZuidHolland minder toegevend waren (te Schiedam in 1588 werd (94) hem zitting geweigerd); dat hij zelf door zijn “Bekentenisse des gheloofs van die rechtveerdichmakende ghenade Christi“, opgedragen aan de overheid van Gouda als "bijzondere liefhebbers van “der consciëntiën vrijdom", een twist gaande hield, waarmede naar de zienswijze des tijds Algemene Staten en Provinciale Staten, commissarissenpolitiek en Oldenbarneveidt zich inlieten; maar het einde was toch dat in 1593 Herberts “Bekentenisse” werd goedgekeurd, ofschoon men eigenlijk vond dat “Hermannus met de gemeyne confessie der Nederlantschen kercken behoorde tevreeden te sijn...” Dit is zeker van groot belang156. Hoewel er een Algemene belijdenis bestond, vond de kerk goed, dat nog een andere omschrijving van de leer als geldig werd aanvaard. Eerst later werd dat ongeoorloofd geacht. Herberts, in genade aangenomen, heeft tot zijn dood, 23 februari 1607, de Goudse gemeente gediend, sedert 1600 ook met zijn zoon Dirk, later als remonstrant afgezet157. Taco Sybrands Taco Sybrands, zagen wij vroeger158, had in 1586 de St. Jacobs gemeente moeten verlaten. Drie jaren later vinden wij hem te Medemblik, opvolger van Christiaan Sinapius, 151
Schotel, Kerkel. Dordrecht I, 127— 144. Rogge, Caspar Coolhaes II, 152—181. Dezelfde in Kalender voor protestanten 1858, blz. I 40— 171, met bronnenopgave. Hierbij nog te voegen de brieven W. M V. III, II afgedrukt. 152 Corput d.d. 19 Aug. 1582, W. Al. V. III, II 206; 23 Aug. 9 Sept. aldaar blz. 208 vlg. 210. 153 Zijn ontslag bij Trigland, Kerkel. Geschied. 1650, fol. 214 en Schotel, a.w. blz.133 noot 2. 154 Dat de uitgever Jan Canin de schuld ervan zou dragen, gelijk H. beweerde, schijnt ongerijmd aan wie bedenkt, dat Canin fel tegen David Jorisz. ijverde. Verg. mijne mededeeling in Nederl. Archief VI, 1909 blz. 298 foot 7. 155 Ook schijnt Herberts bezwaar te hebben gehad tegen den beroemden brief aan Philips vóór de confessie, die óns juist roert en aangrijpt, omdat hij niet kan toestaan, dat aan die koning het oordeel over dolingen in de leer zou gelaten worden ! 156 Knipscheer, a.w. blz. 117. 157 Deze (en niet de vader, Regenboog Hist. der Rem. 1774 I 158 vlg.) is de schrijver van het “Kort en klaar bewijs van 't gevoelen der remonstranten”. 158 Boven blz. 52.
27
door de magistraat tegen de wil van de kerkenraad beroepen159. Trots kerkelijke vertogen bleef de bedroefde gemeente van Medemblik daardoor in onrust160 en wel had zij reden tot misnoegen, want Taco was bovendien onzuiver in de leer der vóórverordening, weigerde de ondertekening van belijdenis en catechismus, ja versmaadde de vermaningen van Prins Maurits, die oktober 1589 op een reis door het Noorderkwartier de vrede had pogen te herstellen161. Toch trad de kerk gematigd op en zond, het was toen al 1596, twee afgevaardigden om met Taco te confereren, die echter dusdanig in slavernij zijner vroedschap stond, dat hij ook niet één (95) ogenblik met de kerkelijken alleen mocht zijn. Tot het optreden in rechten tegen de onwettige dienaar gaven de Staten nimmer verlof162. Desalniettemin komt in 1598 alles tot vrede juist als met Herberts. Taco brengt een particuliere confessie ter tafel, ofschoon de kerkelijke vergadering terecht beweerde, dat er reeds een generale formule van belijdenis bestond. Maar hij eindigt met deze te tekenen en bekent door Gods genade in die leer te willen volharden163. Hij heeft om des vredes wille toegegeven en sindsdien tot zijn dood in 1613 (in 1599 kreeg hij een hulpprediker int respect van sijn ouderdom”) in rust te Medenblik geleefd. Doch ook de kerkelijken namen het met de leer nog niet al te nauw, want Taco had in zijn confessie b.v. gezegd, dat God het kwaad niet heeft geordonneerd, maar alleen het goede, hetwelk hij ook zelfs uit het kwaad wil trekken, als het door Satan of boze mensen wordt gepleegd.
Cornelis Wiggertsz Hoger liep het geschil met Cornelis Wiggertsz. die “grote stokebrand in de Hollandse kerken”164, maar meteen een man van vrijzinnige denkbeelden. Wij vinden hem sinds 1588 predikant te Hoorn en bespeuren hoe hij, als velen hier te lande, de sterken invloed had ondergaan van Heinrich Bullinger en diens verbondstheologie165. Daarin is voor de leer der verkiezing en der verwerping geen plaats. Want de belofte Gods is de eerste mensen gegeven en sinds niet weggenomen, en God roept allen om tot elke tijd de zaligheid door de vergeving der zonden te mogen genieten. Vandaar ook dat Wiggertsz. niet weten wilde van "dat wij kinderen des toorns en onnut tot goede werken zijn”, dat hij loochent, dat de kinderen des verbonds door de erfzonde kinderen der verdoemenis zouden worden, dat hij predikt, dat God onze verlossing wil ter zaligheid, omdat wij al te zamen kinderen zijn des lichts, in Christus geschapen tot goede werken. Dit zijn zeker zeer opmerkelijke denkbeelden166 — (96) zuivere uiting van dat “tertium genus” der gereformeerden, waarvan wij vroeger gewaagden167, doch de synoden, die Wiggertsz. vervolgden, hebben ze nooit recht begrepen. In 1592 wordt hij nog vrij gesproken, en de synode neemt genoegen met zijn ruimere opvatting op het punt der verdoemenis en der genade168 In 1593 echter verklaarde die van Alkmaar, na hem vruchteloos te hebben ingedaagd, hem voor “contumax, ongehoorzaam ende rebel” en schorste hem169. In 1596 wordt hij ook door de Staten ontslagen, maar hij blijft te Hoorn prediken, waar hij 1624 overlijdt, een, uit godsdienstige en leerstellige redenen, tegenstander van dat “decretum 159
Acta R. en v. V. I, 152. Verg. Rogge, a.w. II, 182—197. Knipscheer, a.w. blz. 86 vlgg. Acta 1, 165. 161 Acta I, 172, 198, 208. 162 Acta I, 238—243, 254 vlg. 163 Kerkenboek van Medemblik copie Acta I, 265 vlg. De particuliere confessie bij Bor, a.w. IV, 96—99. 164 Literatuur bij Reitsma, gesch.d.Herv.Kerk2,blz 162 165 Van „t Hooft, De theologie van Heinrich Bullinger, 1888 166 Van „t Hooft, a.w. blz. 191 vlg. 195—200. 167 Boven blz. 11 168 Acta I, 168 169 Acta I, 174. 160
28
horribile”, dat de calvinistisch-gereformeerden hoe langer hoe scherper gingen drijven. Meteen echter blijkt, dat de kerk in 1590 en volgende jaren nog vrijzinnig genoeg was, om verschillen te dulden. Dit getuigt zij ten overvloede nog door haar gedrag tegenover Wiggertsz. ambtgenooten Clemens Maertensz. en Cornelis Meynaertsz. Spruyt, zijn geestverwanten, ook blijkens hun geschrift "Apologia ende ronde bekentenisse”, een traktaat zegt Bor, die het afdrukt, “daerin sij haer gevoelen over „t verbond Gods, der verkiesinge en perseverantie verklaren, sonder dat haer daarover enige moeyten is wedervaren dat men weet”170. Zo is het, en hun geschiedenis vertoont met aangename duidelijkheid, hoe vredelievend men op „t einde der eeuw nog was. In 1596 verklaren zij, dat zij op eenheid prijs stellen “ende hen ook confirmeeren in de kerckelicke regeringe, behoudens dat men henluyden niet al te seer op en dringe het stuck ende leere der praedistinatie, daervan sij niet en begeerden soe hooch te gevoelen als enige anderen”171. En de vergadering? Daar whet sinodus niet lieffver ziet dan de verenige derselffver dienaren met de kercken” en ook de beide predikanten verklaard hebben, dat “sij het gevoelen van de andere dienaren der gereformeerde kercken niet en begeerden te straffen, maer alleen in het haar geduld te worden” mogen zij hun dienst voortzetten... “ende sijn (97) alsoe naer hantgevinge met vrede ende vriendelickheyt uyt de sinido gescheyden”172. En deze idylle speelt 20 jaar vóór de Dordtse synode! Gellius Snecanus De oudere vriend van Wiggertsz., Jelle Hotzes — Gellius Snecanus — (hij wijdt hem enkele hartelijke versregels vóór zijn “Methodica descriptio de lapsu”173) is de geleerdste en merkwaardigste aanhanger van Bullinger‟s foederaal-theologie ten onzen174. Uit deftig Sneeks geslacht geboren, klassiek opgevoed, ademend in die dampkring van vrijzinnigheid, die toen in Friesland en Groningen bestond, was Jelle al eigenlijk Evangelisch, toen hij pastoor werd te Giekerk en daar ook zonder aarzeling in „t huwelijk trad met Wobbe Auckesdr. van Oldeholtpade, wat, zagen wij, verre van ongewoon was onder de lagere clerus. Later mocht hij roemen, dat hij, "in coelis habitat cui pia nupta domi”175. Dan, openlijk hervormd geworden, zwerft hij rond om de verstrooiden te stichten, is veldprediker bij graaf Lodewijk tijdens de slag bij Heiligerlee, dient de Leeuwarder gemeente in bange druk, gesteund door de Botnia‟s, de Grovestin‟s, de Burmannia‟s, wijkt nogmaals uit naar Emden, dat nooit zijn poorten sloot en keert dan naar Leeuwarden terug, waar wij hem reeds, de 13den augustus 1578, in de Jacobijnerkerk hoorden prediken176. Drie jaren later zocht hij rust in het stille Nijland bij Bolsward, werd kort daarop emeritus, door de Staten van het gewest op het mildts bedacht. In 1596 was hij in Leeuwarden177. Zijn sterfjaar is onbekend. Gellius was een van de geleerdste theologen van zijn tijd178, (98) meteen een der waardigste vertegenwoordigers van die in de kerk slinkende minderheid, die het leerstuk 170
Bor, a.w. IV, 85b—87b. Acta I, 226 172 Acta I, 227 vlg. 173 Afgedrukt bij Van „t Hooft, a.w. blz. 189 vlg. 174 Literatuur bij Reitsma, a.w. blz. 163 vlg. en dezelfde in Studien en bfjdragen III, 26—74 (1876). 175 Bij Reitsma, t.a.p. blz. 31 noot I. 176 Boven blz. 46. 177 Een nog onuitgegeven brief van Snecanus aan Arnoldus Cornelisz. d.d. Harlingen 16 Mel 1592 bevindt zich in de Delftse verzameling, welke ik bezig ben te publiceren. 178 Van hem Methodica descriptio et fundamentum trium locorum communium sacrae scripturae, Leydae, Joh. Paets, 1584. Nederl. vert. door Vomelius, 1588. Het boek is fel tegen de dooperschen. Het enig bekende Lat. exemplaar is te Leeuwarden. een Latijnse handleiding voor homileten van 1588 schijnt verloren. Van 1591 is de Methodica descriptio de cognitione Dei et hominis ejusque triplici in hac vita statu, het boek, waarover hij met Wiggertsz. zo vaak had 171
29
der vóórbeschikking verwierp. Op voetspoor van Bullinger leert ook hij179, dat God van de beginne Adams nakomelingen in het genadeverbond heeft opgenomen "ex copiosa sua misericordia”, en om die reden mag niemand wanhopen, hoe groot zijn zonde zij. Toch meent hij, dat de genade door Christus‟ verzoening beperkt blijft tot de uitverkorenen. Want wel heeft God, naar zijn geopenbaarde wil180, besloten het menselijk geslacht, in de eerste Adam gevallen, in de tweede te verkiezen, maar de meesten vallen af en nemen zijn genade niet aan. Gellius is noch calvinistisch — noch remontrants gereformeerd — hij behoort tot een oudere schakering van de aanvang der hervorming — tot die aanhangers van de denkbeelden van Gansfoort, Erasmus, a Lasco, Bullinger die nog in kleine kringen voortleefden, meest door de politieken gesteund. Doch ook de rechterzijde werd eerst langzamerhand "precies” — van lieverlede maakten partijdrift en heerszucht zich van toch vrome mannen meester. Gematigden als Jean Taffin, de raadgever van de Prins; de Leidse hoogleraar Franciscus junius, schrijver van "Le paysible chrétien”, de geestelijke vader van C. Pzn. Hooft en Huig de Groot; Pierre Loyseleur de Villiers, zij traden af van „t toneel en een nieuw geslacht trad op, dat de heerschappij der preciesen zien en — dragen zou.
gesproken en dat o.a. Beza zo ontstichtte. De naam des drukkers bleef verborgen (verg. Trigland, Kerck. Hist. blz. 930). Nog gaf hij in 1596 zijn isagoge in IX caput epistolae Pauli ad Romanos, volgens Trigland, a.w. blz. 929 vlg. eigenlijk uit de pen van Arminius gevloeid. 179 Verg. Van „t Hooft, a.w. blz. 169—187. 180 Men kende toen ook den verborgen wil Gods
30
HOOFDSTUK V. DE DORDTSE ZEGEPRAAL.
Inleiding: strijd om vrijheid of gezag van de belijdenisgeschriften § 1. Toen de jaren der heftigste worsteling voorbij waren, toen èn staat èn kerk zich voorgoed gevestigd hadden, had het vuur gelegenheid om uit te slaan: het had wel altijd gesmeuld, maar geen brandstof ontvangen. Ofschoon de middenpartijen niet geheel verdwenen; ofschoon een ander deel der natie zich onthield en liever zee en land omzeilde en koopmanschap dreef (de reizen van Pieter van den Broecke b.v. vallen juist van 1605 tot 1629) en zo min als prins Maurits wist of de praedestinatie groen of geel zag — is toch de meerderheid in de onzalige strijd meegesleept. Er vormden zich door de drang der omstandigheden zelf twee grote groepen op het kerkelijk terrein, die formeel over het gezag der belijdenisschriften, materieel over de voorbeschikking hebben gestreden, gelijk het gewoonlijk heet, doch die wezenlijk hebben geworsteld om vrijheid of gezag in zake geloof met hun goed en kwaad. Want de vrijheid heeft haar grote gevaren en het gezag zijn grote voordelen. Op noodlottige wijze heeft zich met deze twisten gemengd de politieke kamp om de hegemonie van Holland. Een donkere tijd vol ellende, de hartstochten zó fel geprikkeld, de haat zó hoog opgevlamd, en de uitwerking ervan te vreselijker, omdat de zeden veel ruwer waren dan men gewoonlijk bedenkt. En de eerste jaren der 17de eeuw, als Holland aan de spits staat, heersen de anticonfessionelen, hier en daar met lichte verdrukking der tegen- (100) partij181 — een overheersing, meer op intellectueel overwicht dan op getalsterkte steunend. Het verzet groeit, anti-remonstrant wordt ook anti-Hollands, de triomf der Dordtse vaderen gaat samen met de val van de grote advocaat. De literatuur over dit tijdvak is overstelpend, uit die dagen zelf en van later, memoriën, pamfletten, verhalen, verweerschriften, acta en wat niet al. Met behulp van dit materiaal is de geschiedenis dezer jaren menigmaal beschreven. Wij kunnen om die reden kort zijn en vooral onze aandacht wijden aan de verhouding tussen het kerkelijke en het politieke, waarom het ons immers vooral te doen is.
Arminius De 21ste juni 1588 was tot predikant te Amsterdam de man beroepen, die zijn naam zou geven aan twisten, welke hij had verafschuwd en aan een partij welke hij nimmer had gewild. Jacobus Arminius182, geboren en opgegroeid te midden van de gruwelen van de oorlog, is als jongeling onder de invloed geweest van Rudolf Snellius, Petrus Bertius, Petrus Ramus doch evenzeer van preciesen als Daneau te Leiden 183 en Beza te Genève; wat er vrijzinnigs in hem school is zeker ook door zijn huwelijk tot groei gekomen — factor te weinig vaak door historici in acht genomen. De 25ste augustus 1590 184 trouwde hij Elisabeth Reaal, dochter van Laurens Jacobsz. Reaal, de rijke koopman, de ijverige vriend der hervorming, Oranje‟s steun in diens vrijzinnige plannen. Elisabeth, in 181
Over wat calvinistisch-gereformeerden van remonstranten hebben te verduren gehad (in Rotterdam, Alkmaar, Hoorn, Schoonhoven, Hazerswoude, Boskoop, Benthuyzen) heeft Faukelius een uitvoerig rapport uitgebracht, dat 26 Januari 1616 in de Staten van Zeeland is voorgelezen, Ned. Archief v. kerkel. geschied. III, 1843, blz. 245—258. 182 P. Bertius, De vita ac obitu v. cl. Jac. Arminit, Lugd. 1610. C. Brandt, Historia vitae ,J. Arminii Amsterdam 1724. Adr. Stolker, Gedachtenis van Jac. Arminius, Leiden 1809. J. H. Maronier, Jacobus Arminius, Amst. 1905. L. A. van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland, s. v. Arminius‟ Opera theologica in 40. 1629. H. Y. Groenewegen, Jac.. Arminius op den 300-Jarigen gedenkdag van zijnen dood herdacht, 19 Oktob. 1909. 183 Handtekening van Arminius op fol. I van het Album Studiosorum. 184 Pui-aanteekeningboek van Amsterdam op datum. Ook Navorscher 186o, blz. 61.
31
ballingschap geboren, in de kringen der rekkelijken opgevoed, moet reeds daardoor alleen invloed op(101) haar echtgenoot geoefend hebben. Terwijl voor „t uiterlijk in de eerste Amsterdamse jaren alles goed gaat, gist het al in zijn binnenste. Dat Donteclock en Cornelisz., ons reeds zo wel bekend als gematigd rechtzinnig, Beza‟s decretum horribile trachtten te verzachten door Gods raadsbesluit tot verdoemenis na de val te stellen (wat niet voor dogmatische preciesheid doch wel — wat meer waard is — voor hun gemoed getuigde), had Arminius‟ instemming. Hij is vol twijfel over erfzonde, voorbeschikking en vrije wil en gevoelt, wat hij altijd sterk gevoeld heeft, dat hij hier staat tegenover het mysterie, en dat over verkiezing en verwerping zo verschillend wordt geoordeeld, dat schijnt hem toch wel te bewijzen, dat er moeilijk iets omtrent kan worden vastgesteld 185. Deze weifelingen, die zich ook in zijn prediking openbaarden, gaven wel enige wrijving met de collega‟s o.a. met Plancius, die b.v. bezwaar had tegen de uitspraak van Arminius, dat niemand verdoemd wordt dan om zijn eigen zonden 186 — maar men liet hem overigens met rust en hij ging zijn weg, in zijn huiselijk leven gelukkig, voortreffelijk pastor, onbesproken van wandel, tegelijk voorzichtig, zich niet gaarne blootgevend en daarom vaak voor huichelaar uitgekreten187. Ten onrechte; maar hij was geen man voor de theologische kamp, te beschroomd, te weinig beslist, te zwak van gezondheid ook, en zijn Leids professoraat heeft hem veel verder voor „t voetlicht gebracht dan met zijn Erasmusnatuur strookte. Gomarus De Leidse hogeschool had 28 augustus 1602 Trelcatius aan de pest verloren en leed in oktober van hetzelfde jaar te zelfder oorzake het verlies van Fr.Junius. Diens zwager Gomarus bleef alleen over 188. De 30ste van januari 1563 te Brugge ge-(102) boren, had Gomarus te Straatsburg onder Sturmius gestudeerd, te Oxford onder de geleerde puritein John Rainolds en te Cambridge onder Whittaker 189, waarna hij sinds 1587 de Hollandse gemeente te Frankfort a/d Main had gediend. Maar zij bezweek onder de druk der vervolging (1593) en voor Gomarus was het een uitredding geweest, dat de Leidse hogeschool hem in 1594 tot zich had geroepen. Hij was ongetwijfeld een geleerd man, rond en oprecht, maar zo min als Arminius tot partijhoofd bekwaam, te licht het oor lenend aan de inblazingen van anderen, niet moedig genoeg om zich zelf te zijn. Helmichius die vurig genoeg was, placht te zeggen, dat hij Gomarus wel wat naarstiger wenste in „t geen hij voorhad, dat hij wat lang viel.190 Ook hij dus — men ziet het — geen man voor krakeel, een van die mensen, die “meegaan met de laatste spreker”, doch, gelijk Arminius, naar voren geschoven en opgehitst. Hij viel zeker vrij wat korzelig en humeurig, doch er is geen reden hem niet te geloven, als hij zegt, dat hij wel hadde willen vrede houden, maar dat de kerken (d.w.z. sommige, vooral Amsterdamse predikanten) hèm niet met vrede lieten 191. 185
Praestantium ac. erud. vir. ed. Th. a Limborch, 1704, fol. 207b. De tijd zit nog midden in scholastiek-spitsvondige vragen. Arminius-zelf schrijft over de gedaanteverwisseling van Nebukadnezar, over de aanwezigheid van Christus in Adams lendenen... en ,,dergelijke hachelijke onderwerpen meer”, zegt Maronier, a.w. blz. 123. 187 Nog door dr. G. Vos in Amstels kerk. leven, fol. 51a . Verg. wat ik daarover schreef in Theolog. Tijdschr. XXXVIII, 63—79. 188 Gomarus‟ tweede vrouw Marie l‟Hermite was eene zuster van Junius‟ derde echtgenoot Jeanne 1‟Hermite. Voortdurend treft ons in dezen tijd, dat de mannen voor de derde of vierde maal gehuwd zijn. De vrouwen stierven, door talrijke bevallingen verzwakt en als slachtoffer der jammerlijk slechte verloskunde. 189 Rainolds was president van Corpus Christi College, geleerd graecus en hebraicus, bijbelvertaler (,,King-Jamesversion”). Hij vertegenwoordigde de puriteinen op de Hampton Court-conference van 1604. William Whittaker D.D. was master of St. Johns, Cambridge. 190 W. M. V. III, 4, 254. 191 [Wtenbogaert en Dwinglo] Oorspronck ende voortganck der Nederl. kerckel. verschillen, 1623, fol. 12a. (Regenboog, Historie der Remonstr. 1776. II, 385). 186
32
Thans, in 1602, had hij alleen nog naast zich de jonge Trelcatius, die ad interim college gaf, en een voorziening in de vacature was dringend nodig. Arminius werd door ieder genoemd en niemand had tegen hem bezwaar, dan dat sommigen hem niet rechtzinnig genoeg achtten. Wtenbogaert Wtenbogaert, die voor de benoeming sterk ijverde, kon niet voorzien, dat er zo heftige beroering uit zou voortkomen. Hij — want het is hier de plaats ook een woord te zeggen van de man, wiens levensgeschiedenis voor een goed deel de historie der troebelen omvat, waarin hij zo grote rol heeft (103) gespeeld en die, hoog bejaard geworden (11 februari 1557 - 4 september 1644), vriend en vijand om zich heeft zien vallen — Johannes Wtenbogaert‟192 was een leerling van de Hiëronimusschool te Utrecht. Hij was voor de rechten bestemd, doch aan zijn bevordering stond in de weg, dat hij trouw hoorder was van Huybert Duifhuis, gelijk hij ook Bullinger bestudeerde, Erasmus kende, Nikolaas Peeters de devote minderbroeder193 en vooral “Der Leecken wegwijser” met grote liefde las194. Ook mr. Dirk van Abcoude, de evangelische pastoor der St. Geertekerk, heeft invloed op hem geoefend195 en al deze indrukken zijn sterker geweest dan het latere onderwijs van Beza te Genève, met wie hij overigens tot diens dood in 1605 bevriend bleef, doch waren in overeenstemming met de machtige invloed van Ch. Perrot, de verdraagzame predikant in diezelfde stad, de schrijver van “De extremis in ecclesia vitandis”. In november 1584 predikant bij de Utrechtse consistorialen geworden, trok hij de gematigden tot zich en straks, na de catastrofe van 1589196 naar Den Haag verroepen, bracht de nauwe vriendschap met Oldenbarneveld hem nog meer naar de kant der vrijzinnigen. Het predikambt in de, van armzalig, door de Spanjaarden geplunderde vlek, ras omhoog gerezen, bloeiende hofstad maakt Wtenbogaert voorts tot invloedrijk man, die de huwelijken der aanzienlijken vóór zich sluiten ziet, hun kinderen doopt, die de jonge Frederik Hendrik godsdienstonderwijs geeft en, als Waals predikant, in de hofkapel op het Binnenhof Louise de Coligny, Maurits en het ganse hof onder zijn gehoor heeft. Maurits heeft hij bovendien menige zomer als veldprediker vergezeld. Dat hij derhalve ook in de hoogleraarsbenoeming te Leiden zou betrokken raken, sprak van zelf.
Arminius hoogleraar (104) De benoeming, door Arminius zelf zeker niet begeerd, werd vertraagd doordat de burgemeesters van Amsterdam ongenegen waren hem te laten gaan en voorts de preciesen in de kerkenraad geen lust hadden de libertijnse Staten ter wille te zijn. Ten slotte geeft het consistorium toe, “mits Arminius een conferentie hebbe met Gomarus, belove in tijden van nood te zullen terugkeeren en thans niet te zullen vertrekken vóór Baselius van Bergen op Zoom zal gekomen zijn”.197 De conferentie had inderdaad 6 mei 1603 plaats in tegenwoordigheid van curatoren, van Helmichius en Cornelisz. voor de 192
Johannis Wtenbogaerts leven... bij hemselve beschreven, 1645. H. C. Rogge, Joh. Wtenbogaert en zijn tijd, 3 dln. 1874. „Smans brieven zijn mede door Rogge uitgegeven (van groot belang voor de kennis van den tijd, maar schier niets gevend voor zijn particulier en huiselijk leven). 193 Zijne Sermonen opnieuw uitgegeven door Acquoy, 1893. Over den inhoud De Hoop Scheffer, Kerkherv. blz. 117— 138. 194 Hij verdedigde later Veluanus tegen Trigland, Noodighe antwoorde, 1618 ,11, 39—44 195 Mijn Opkomst van het protestantisme enz. 1908, blz. 74 vlg. noot 4. 196 Boven blz. 52 en 76 197 Nog altijd was er gebrek aan predikanten. Van Arminius hebben wij eenen (nog onuitgegeven) brief d.d. 23 Juni 1595 aan den Delftschen kerkeraad, dank betuigend voor eene toegestane leening van Arend Cornelisz. en een van Augustus deszelfden jaars, met belofte dat zij hem niet langer zullen houden dan afgesproken was.
33
synoden van N. en Z. Holland, van Wtenbogaert en burgemeesters van Amsterdam, liep naar genoegen af en werd met een eerbare en vrolijke maaltijd besloten198. De 19de juni volgde Arminius‟ promotie, de 11de inaugureerde hij met een rede over “Het priesterschap van Christus”, maar het werd september vóór hij naar Leiden kwam199. Hem werd f.1200 traktement toegestaan, f. 200 voor zijn promotie, voor huishuur f. 150 in 1604, f. 250 in 1606. Kerkenraad en classis van Amsterdam gaven hem de schoonste getuigschriften mee200. Het was al paijs en vree! Maar door de langdurige controversen om kerkorde en belijdenis waren de gemoederen geprikkeld en ook de strijd tussen Holland en de overige gewesten begon de hoofden te verhitten; de theologisch-dogmatische twisten drongen te onzaliger ure uit collegezaal en studeerkamer door tot de huisgezinnen, tot reiswagen en trekschuit, terwijl de wezenlijk godsdienstige en ernstige levensvragen, die er ongetwijfeld mede samenhangen, op de achtergrond werden gedrongen. Wel zelden bleek dogmatisme dodelijker voor religie. § 2.Stijgende beroering (105) Academische disputatie in Leiden: 7 febr 1604 en 14 oktober 1604 Slechts kort zullen wij stilstaan bij wat reeds zo menigmaal en op velerlei manier is verteld. De 7de februari 1604 formuleerde Arminius stellingen en liet ze naar academische wijze verdedigen, o.a. dit bevattende: dat God van eeuwigheid had vastgesteld, dat Hij degenen, die van hun zonden zouden afstaan en hun vertrouwen op Christus stellen, het kwade zou kwijtschelden en „t eeuwig leven schenken, maar de hardnekkigen straffen en dat het Gode aangenaam was zo zich allen bekeerden en, tot kennis der waarheid gekomen zijnde, daarbij bleven, doch dat hij niemand dwong. Wat in een vroegere periode nog gemakkelijk was geduld, wekte nu beroering, en preciesen als Helmichius prikkelden Gomarus, dat hij in „t krijt zou treden, wat hij, schoon ongaarne, deed; en 14 oktober verdedigde hij op zijn beurt, dat God enigen tot godvruchtigheid trok en voor afval bewaarde, maar alle anderen in verdorvenheid en misdaad liet. Hiermede was de oorlog aangevangen 201 en aanstonds vloog de twist het land door, aanstonds was het misverstand in volle gang, zodat sommige theologiserende Leidse droogscheerders volhielden, dat Armijn dreef dat “God de eenen mens hadde gepredestineert ten eeuwigen leven, den anderen ten eeuwiger doot...” dwaze vergissing in veel later tijd nog wel begaan202! Aan de malste beschuldigingen geen gebrek203. Over kerkelijke gravamina waren de curatoren gebelgd, omdat het privilege der universiteit daardoor was aangerand en de theologische professoren legden de, zeker nog al naïeve, verklaring af, dat er omtrent de fundamenten des geloofs generlei verschil bestond204! Doch het (106) twistvuur brandde voort. Arminius‟ leerlingen werden bemoeilijkt205, hijzelf scheen de belichaming van alle kerkbederf zodat, toen te Gouda de “Korte onderwijsinghe der 198
Acta van Curatoren op datum. Uit een brief van Arminius aan Wtenbogaert, toen in het kamp voor „s-Hertogenbosch, d.d. 22 Sept. 1603, blijkt dat hij toen zijn werk had begonnen. ,,Quid ni enim audeam, quum Deus loqui jubeat... Aggrediar itaque cum bono Deo et successum ab ampla Dei benedictione expectabo.” Fraest. ac. erud. vir. epp. fol. 117b. 200 Bij Maronier, Jac. Arminius, blz. 176 vlgg. 201 Wtenbogaert, Kerckel. Histor. fol. 324b. Treffend Arminius‟ woord Epp. fol.141b. De 14de Oktober met Rogge, Wtenbogaert I, 254 tegen Maronier, Arminius blz. 197, die het dispuut den 31sten laat plaats hebben. Want de genoemde brief d.d. 1 November geeft den indruk, dat hij al een poos ziek was en eindelijk op advies van Pauw (hoogl. in de geneesk. 1589—1617) medicijnen genomen had, zoodat hij 31 Oktober wel niet op geweest is. 202 Wtenbogaert, a.w. fol. 324a. Brieven van Maria v. Reigersberch, uitg. Rogge, blz. 172 (waar de snaaksche Maria den snoever Cabeljau voor den gek houdt). De Denker II, 163 van 21 Mei 1764. 203 Brandt, Reformatie II, 65. Bogerman aan Helmichius in een brief, afgedrukt achter Van der Tuuk, Joh..Bogerman, 1868, blz. 312—316. 204 Acta van Curatoren, 8—jo Augustus 1605. 205 De vragen, Joannes Narssius voorgelegd, bij Wtenbogaert, a.w. fol. 327 vlg. 199
34
kinderen in de christelijke religie” van de pers kwam (1607) hij er de hand in gehad moest hebben! Een onderwijsboekje, dat zó verre stond van dogmatisme en polemiek en niets gaf dan de woorden zelf van Jezus, dat was een aanval op de Heidelberger en Arminius had hem ondernomen! In waarheid was Herman Herberts de schrijver. Uiteindelijk toestemming voor nationale synode Oproep tot Voorbereidende Vergadering De wens der kerkelijken naar een nationale synode vond geen gehoor; tot een conventus praeparatorius werd verlof gegeven, nadat Utrecht (sinds Leycesters dagen bang voor kerkelijke hegemonie) bij monde van Ledenbergh, het beding had gesteld, dat op een mogelijke synode de geloofsbelijdenis in de vreze Gods zou worde geresumeerd206. Onder heftig verzet tegen de “clausule van revisie” (moest dan de kerk haar eigen belijdenis in twijfel trekken?) gaven de kerkelijken toe en 15 maart 1606 werd de akte van toestemming voor een synode gearresteerd207. Tot die voorbereidende vergadering werden de leden, 8 mei 1607, door de Staten van Holland opgeroepen. Men heeft Oldenbarneveld opzettelijk treuzelen verweten. Alsof hij niets anders te doen had dan zich in te laten met theologische twisten! De onderhandelingen over de vrede, door de vijand begeerd, waren in volle gang. Ook de raadpensionaris wenste het einde van de oorlog, maar de kerkelijken waren tegen elk verdrag. Juist in deze maand maart vertoefde pater Jan Neyen als afgezant van de aartshertog in Den Haag208, waar op 12 april een wapenschorsing voor acht maanden gesloten werd, d.w.z. voor het voetvolk: ruiterij en vloot waren er buiten. Onkundig nog van deze voorlopige trèves, maar in overeenstemming met haar bepalingen, sloeg Jacob van Heemskerck de 25ste april de Spaanse vloot onder Don Juan Alvarez d‟Alvia in de baai van (107) Gibraltar "meer roem dan voordeel uit deze zege behalend”209. Beide admiraals sneuvelden; de Nederlandse vlootvoogd werd 8 juni op landskosten in de Oude kerk te Amsterdam begraven. Voorwaar, er was ander werk dan godgeleerde vertogen aan te horen. Voorbereiden convent Wel kwam de 26ste mei het praeparatief convent bijeen, drie hoogleraren en dertien predikanten, maar bereikt werd er niets: de revisie van de belijdenis scheidde de partijen, m.a.w. het beginsel van formuliergezag of vrijheid van geloof. Aan de ene zijde Bogerman zeggende: “Men moet Gods Woord verklaren uit de belijdenis”, aan de andere Wtenbogaert verklarende, dat hij geen bezwaar heeft tegen de herziening, doch waaraan hij deze opmerkelijke zinsnede toevoegt: “Een ander saecke ist met Godts woord; want alhoewel over tverstand van enige passagiën desselfs ook dispute kan vallen, soo en ist nochtans gheen menselijck oordeel onderworpen, omdat het Godts woord is daarover geen mens macht heeft”210. Voor alle partijen staat de bijbel als onaantastbare kennisbron der waarheid: slechts op de uitlegging kwam het aan. Middelerwijl werd de spanning al groter; de buitenlandse theologen werden door uitvoerige brieven ingelicht (of wat daarvoor doorging211, Wtenbogaert geeft zijn Justificatie, 6 september 1607, voor de kennis van zijn denkbeelden van zo groot belang212; reeds begon het woelen tegen de 206
De brief van Utrecht d.d. 22 Oktob. 1605 bij Wtenbogaert, a.w. fol. 332. Generale resolutiën op datum. 208 Over den Nederlandschen minderbroeder Johannes Neyen als onderhandelaar met de Staten-Generaal 1607—1609 schreef laatstelijk Ferr. Companus 0. F. M. in De Katholiek 1909, blz. 257—282. 209 Wagenaar, Vaderl. Historie IX, 257. 210 De memorie van Wtenbogaert c. s. bij Trigland, Kerk. Geschied. 1650, fol. 360. 211 Over de aardige anecdote, verbonden aan den brief van Lubbertus aan Melvin te St. Andrews zie Epp. als boven no. 103. 212 Wtenbogaert, Kerk. Histor. fol. 362b—398b. 207
35
advocaat en fluisterde men Maurits in het oor, dat Oldenbarneveld de conventus had tezamen geroepen om de vredesonderhandelingen te rekken213. Beroering in Alkmaar Ook de Alkmaarder beroering maakte de Staten niet williger, deze “eerste Noordwester bui, die uit de Arminiaanse libertijnerij over de gereformeerde kerk is losgebroken”, beweging die als een verkleind beeld is van de ganse strijd214. Het is (108) Adolf de Jager of Venator, sinds 1597 predikant te Alkmaar, welsprekend en geleerd, onrechtzinnig en verdraagzaam, min of meer werelds en klassiek-humanistisch. Het is Cornelis van Hille, een jaar vroeger te Alkmaar gekomen, precies-gereformeerd, heerszuchtig en aanmatigend. Het is — herinnering aan vroeger periode — de oude Pieter Cornelisz. verdraagzaam man, maar op „t eind zijner dagen en vreemd zich voelend in de nieuwe tijd215. Venator, ironisch en luchthartig, zei op de kansel menig woord, dat men niet begreep en daarom verwierp, ook menig woord, dat voor die tijd te kras was b.v. dat de profeten Jezus‟ lijden niet vooruit geweten hadden of dat, indien de mens waarlijk dood is als een steen, het dwaas is te zeggen: bekeer u. Hillenius op zijn beurt, met massiever wapenen strijdend, stelt ter classicale vergadering voor, dat men confessie en catechismus zal ondertekenen als conform met Gods woord, wat Trigland als van de aanvang der reformatie af in gebruik noemt. Wij zagen boven wel anders — en de eis-zelf weerspreekt het. Maar de bedoeling was duidelijk: een aanval op de rekkelijken en een protest tegen de Staten, die van revisie hadden durven spreken. Een jeugdig leerling van Arminius, ds. Loman van Haringhuizen, weigerde, werd aanstonds geschorst, maar door de ambachtsheer gehandhaafd — niet de eerste en niet de laatste maal, dat de overheid kerkelijk gevonnisden beschermen zou. Venator zelf stelt voor, dat hij de bijbel ondertekenen zal als conform de belijdenis. Verdiende, maar gevaarlijke spot in deze fel geprikkelde tijden en in een land, waarin het niet verstaan van en daarom boos worden over ironie wel een nationale fout schijnt. Ook hij wordt geschorst — gehandhaafd — beschuldigd van jezuïetisme, heulen met de vijand, overspel216 (109) de Staten worden in de twist gemengd - de gegoede burgerij houdt het met Venator, de kleine man met Hillenius— 31 december in 1609 loopt het op een formeel oproer uit — maar 7 juli van het volgenden jaar wordt Van Hille afgezet door een vroedschap, die onbekommerd haar hegemonie over de kerk voerde. Hij gaat te Koedijk prediken en zijn Alkmaarse aanhangers komen hem daar horen: de eerste slijkgeuzen. 12 j. bestand afgekondigd; overlijden Arminius Ondertussen werd de 9de april 1609 het protokol van het Twaalfjarig Bestand te Antwerpen getekend en de 21ste in Den Haag plechtig afgekondigd217: een triomf voor Oldenbarneveld‟s staatkunde, want in artikel 1 — roemrijke herinnering — verklaren koning en aartshertogen de geuniëerde provinciën voor vrije landen. Helaas — de sluiting van het bestand heeft ook de verwijdering gebracht tussen de advocaat en Maurits, die zich insgelijks van Wtenbogaert ging afwenden. Arminius echter heeft de volgende boze 213
Volgens den raadsheer Francken bij Rogge, Wtenbogaert I, 311, die geen bron noemt. Histor. verhaal der kerckel. en polit. swaericheden binnen Alckmaar, 1611 . C.W. Bruinvis, Het Alkmaarsche kerkgeschil op zijn ergst, 1894. Trigland,a.w., fol. 489—518 215 Over „s mans mildheid tegen de doopsgezinden Glasz in Doopsgez. Bijdr. XLIX, 40—46. 216 De beschuldiging van ongeoorloofden omgang met de echtgenoot van den schepen Persijn is door twee gecommitteerden uit den Hoogen Raad, daartoe naar Alkmaar gekomen, onderzocht en nietig verklaard. Trigland zegt, dat men zich ook wachten moet voor den schijn des kwaads en dat V. in door hem geschreven werkjes Democritus, Redenvreucht en Bruyloftsgedicht eenige ,,dertele en oneerbare” dingen heeft, Trigland. a.w. fol. 493. Ik heb deze boekjes echter niet kunnen vinden. 217 BIok, Gesch. v. h. Ned. Volk III, 533. 214
36
jaren niet meer beleefd. Teringlijder, door harde arbeid uitgeput, dodelijk vermoeid van de eindeloze debatten, was hij in augustus 1609 van zulk een tiendaags toernooi met Gomarus voor de volle Statenvergadering naar huis teruggekeerd en gaan liggen. Hij is niet meer opgestaan. Tot het einde toe door zijn vijanden vervolgd, die op zijn hevig lichamelijk lijden een paar bijbelplaatsen zeer stichtelijk hebben toegepast218, is hij de 19de oktober tegen de middag, biddend met de zijnen, in volle vrede ontslapen219. Hij liet een weduwe met negen kinderen na. De 22ste had de begrafenis plaats in St. Pieter en hield P. Bertius de lijkrede in het Groot-Auditorium, door Gomarus kort daarna bestreden220. Zo volgde de partijwoede de ongelukkige tot in het graf. Ds. Mercator van Alfen haalde met instemming het woord van Helmichius aan, dat Arminius den lande meer kwaad had berokkend dan Spinola met 12000 (110) man had kunnen doen. In waarheid is zijn betekenis groot en zijn invloed gezegend geweest, vertegenwoordiger van die nationale, bijbelse, weinig speculatief-dogmatische stroming in het protestantisme, waarop in deze bladzijden reeds dikwijls is gewezen221. Ons bestek verbiedt ons langer beoordeling, doch gaarne nemen wij Bertius‟ woorden uit zijn lijkrede over: “Daar is in Holland een man geweest, die wie hem kenden niet genoeg konden waarderen en wie hem niet hebben gewaardeerd ook nooit genoeg hebben gekend.” § 3. 1610: Remonstrantie; 5 Artikelen; conferentie 1611 ; Vorstius; de staatsgreep van Maurits Het jaar 1610 bracht de beroemde Remonstrantie, door Wtenbogaert gesteld, op een vergadering te Gouda of elders door een 44-tal predikanten onderzocht en geëmendeerd. In dit stuk jagen zij minder een politiek doel na, maar geven veeleer een godsdienstige belijdenis, opdat men de geest en het beginsel van hun vroomheid kennen zou, en slaken een bede, dat men hun recht zou doen. De correcties bedoelen evenzeer de godsdienstige bezwaren tegen het calvinisme te formuleren222. De vijf achteraan gevoegde artikelen, ontleend aan de verklaring van Arminius voor de Staten, omschrijven hun gevoelen omtrent de verkiezing en de verwerping, de vóórverordening tot zaligheid en verdoemenis, de betekenis van de dood van Christus, de onweerstaanbaarheid der genade en de volharding der heiligen — waarin zij, dus evenzeer op godsdienstige gronden, zich verzetten tegen een stelsel dat, om de eer te redden van de soevereine God, Hem wezenlijk maakt tot het hoogste onrecht en dat, de rechten der persoonlijkheid miskennend, door het evangelie-zelf wordt gewraakt. Doch in deze oorspronkelijke vorm is de Remonstrantie niet ingediend, op aandrang van Oldenbarneveld is zij gewijzigd, in de plaats van het forse verweer trad het ootmoedig verzoek (111) en er werd een pleit voor revisie van de belijdenis ingevoegd, dat zuiver kerkelijk-politiek was. In deze nieuwe vorm werd het adres in mei ter tafel der Staten
218
Nl. Zacharja, 11:17, en 14:2. Jammer, dat op de eerste plaats sprake is van het rechteroog, terwijl bij A. het linker verblind was, terwijl ook zijn tong niet wegteerde. Overigens hebben wij hier een voorbeeld van de ruwe zeden en het onzedelijk bijbelgebruik der periode. 219 Vergel. Groenewegen, Jac. Arminius herdacht, blz. 4 vlg. 220 Maronier, Jac. Arminius, blz. 340—344. 221 Groenewegen, a.w. blz. 26 vlgg. 222 Zij zijn aangebracht in de omschrijving van de contra-rem. artt. en wel aldus: bij de ter verdoemenis verordineerden is bijgevoegd: ,,wesende verre „t meeste deel” en ,,ende onmijdelijck”; bij Gods besluit om de meesten in de vermaledijding te laten blijven is bijgevoegd ,,soowel jonck als out jaselfs eenige kinderen der bontgenoten en die in den name Chr. gedoopt zijn in hare kintsheyd stervende”; bij de genadewerking Gods is bijgevoegd dat door den heimelijken wil Gods de verworpenen de kracht tot bekeering onthouden wordt.
37
gelegd. Het behoeft geen betoog, dat voor onze kennis van het wezenlijk remonstrantisme de oudste vorm der beroemde akte verre de voorkeur verdient223. In deze zelfde tijd, februari 1610, gaf Wtenbogaert, toen 53 jaar oud, het eerste zijner geschriften in „t licht, “Tractaet over het ambt en het gezag van een hoge, christelijke overheid”, een krachtige verdediging van de autoriteit der overheid ook in kerkelijke zaken, wel eens het zesde artikel der remonstranten genoemd224. Om de rechtzinnigen gelegenheid te geven hun bezwaren tegen de vijf artikelen te berde te brengen, riep Oldenbarneveld een conferentie samen, die de 11de maart 1611 voor „t eerst vergaderde en natuurlijk volmaakt onvruchtbaar was. De handelingen zijn uitgegeven225. Het was op een van deze vergaderingen, dat de rampspoedige Conrad Vorstius verscheen, om zich te zuiveren van de blaam van onrechtzinnigheid. Hij had toen zijn benoeming te Leiden, door Wtenbogaert doorgedreven, juist aangenomen en ofschoon hij calvinistischer was dan deze, hij was anticonfessioneel en dus loeide de storm van toorn over het ganse land tegen de ongelukkigen ketter. Meteen richtte zich de kerkelijke actie tegen Oldenbarneveld, die ook nu niet zou gebogen hebben, als niet Jacobus I van Engeland (112) zich voor de kerkelijken had verklaard. De koning, naar eigen schatting bij uitnemendheid bevoegd over dogmatische kwesties te oordelen, was door Vorstius‟ boek “De Deo” (1611) dusdanig in woede ontstoken, dat hij bij monde van zijn gezant Winwood van de Staten „s mans verbranding eiste en zelfs in de volle vergadering van H.H. Mog. de kopie van een manifest deed overhandigen, waarin Z.M. aan alle staten van Europa te kennen gaf, dat de Republiek het verbond met Engeland, op de religie gegrond, verbroken had. Ofschoon een ijdele bedreiging, moest de advocaat er toch rekening mede houden. De arme Vorstius, die te Leiden woonde naast. . . Festus Hommius (die daarom God placht te bidden, dat hem geen kwaad overkomen mocht vanwege zulk een goddeloze buurman226), werd ontzet van zijn nooit aanvaard ambt en hij ging te Gouda wonen, waar het toch ketters was, en waar hij sindsdien zijn dagen doorbracht met de trieste arbeid van polemische boeken te schrijven. In 1619 werd hij volgens besluit van de Dordtse synode gebannen, nadat sommige leden „s mans opzending naar Engeland hadden geëist, opdat de koning hem alsnog ten vure zou kunnen doemen. Zóver is het intussen niet gekomen, en in 1622 is de ongelukkige in het Holsteinse althans zijn natuurlijken dood gestorven. Te Leiden was Gomarus ook heengegaan, voor een ogenblik naar Saumur, doch reeds februari 1615 riep hem de jonge Groningse school, waar men streng rechtzinnige theologen begeerde. In de Leidse vacatures werd voorzien door de benoeming van Polyander, gematigd calvinist en van Episcopius, een leerling van Arminius, predikant te Bleiswijk, wiens ambt en studiën
223
De oorspr. vorm der Rem. bij Wtenbogaert, a.w. fol. 524a—528a [met de randverbeteringen v. h. orig. in den tekst en met 43 namen: Ger. Jo. Velsius ontbreekt], Baudartius, Mem. II, 26—30 en Brandt, a.w. II, 526—529. In haren oorspronkelijken vorm is zij uitgegeven, afgebeeld en toegelicht door H. Y. Groenewegen (Leiden, S. C. van Doesburgh 1910), bij wien men dus de verbeteringen vindt, den naam van Velsius en die tot de gevolgtrekkingen komt, in den tekst door mij overgenomen. Verg. nog denzelfden in Stemmen v. d. Rem. Br. 1910, blz. 129—138. De gewijzigde Rem. gelijk zij bij de Staten is ingediend, o. a. in Schriftelicke Conferentie enz. „s-Gravenh. 1612, blz. 1 10 alwaar de invoeging over de revisie-paragraaf te vinden is op blz. 2: ,,De Rem. verstaen tot blz. 4 in „t midden: "de Werelt kennelijck te maecken” en op blz. 10 de verandering van "protesteerende mits desen voor God en sijne H. Gemeynte” in ,,protesteerende mits desen voor H. Ed. Mog.” 224 Rogge, Wtenbogaert H, 29 vlgg. 225 De in noot 1 genoemde Schr. Conferentie. 226 Van der Tuuk, Johannes Bogerman, 1868, blz. 108.
38
"furent un fardeau léger en comparaison des insultes et des médisances ou il se vit exposé”227 Onrust in het land 1616 Resolutie tot vrede der kerken (Hugo de Groot) Al groter werd de onrust alom in den lande, het felst in het toch zo verdeelde Utrecht, waar begin 1610 een oproer uitbarstte tegen de libertijnse regering, dat weliswaar door Oldenbarneveld met aanrukkende troepen onder Frederik Hendrik bedwongen werd, maar dat toch een dreigend gevaar voor de Unie (113) geweest was228. De door ons vroeger vermelde Utrechtse synode229 met haar tolerante kerkorde gaf wel een pooze rust, maar naar de overtuiging der preciesen was deze geloofsvrijheid de ondergang der kerk en — met de kerk viel de republiek230. In tal van plaatsen ging het hard tegen hard, ook de remonstranten hebben, b.v. in classis Alkmaar, misbruik van macht gemaakt, en plagerijen en kleine persoonlijkheden deden het vuur al hoger branden231. Wat baatte bij zo diepgaande scheuring de befaamde “Resolutie tot de vrede der kercken” door de jonge Huig de Groot (hij was van 1583) gesteld en door hem de 23ste april 1616 als afgevaardigden der Staten voor de raad van Amsterdam verdedigd. Hij sprak langer dan twee uren en verdedigde de tolerantie als de grote voorwaarde voor de bloei der religie en de welvaart van het gemenebest232. Mocht De Groot al de kerk hebben beschouwd als één van de banden, die maatschappij en staat samenhouden233, in de eerste plaats ging het bij hem om zijn ideaal van een algemene, christelijke kerk, de apostolische zoals hij dacht, waarin verdraagzaamheid heerste boven de twist over niet fundamentele leerstukken, de “middelzaken”, zoals eenmaal Veluanus ze had genoemd. Doch zelfs geen Huig de Groot heeft Amsterdam kunnen doen buigen, het Centrum van de tegenstand, waar ook de contra-remonstranten hun “vergaderingen van correspondentie” hielden. 1617: Mauritis kiest voor de contraremonstranten Tot deze laatste helde Maurits hoe langer hoe meer over, onder invloed van graaf Willem Lodewijk, uit wrok tegen Oldenbarneveld, die hij wezenlijk voor de staat gevaarlijk achtte, door de verwijdering tussen hem en Wtenbogaert, die hem (114) (naar aanleiding van de moord op de juwelier Van Wely, maart 1616), over zijn toen openbaar geworden persoonlijk leven felle verwijten had gedaan, doch tegenover wien hij niet als David tegenover Nathan geweest was. De massa, middelerwijl door pamfletten opgehitst (ik denk aan de vuile pen van Vincent Drielenburgh) geloofde geredelijk, dat Oldenbarneveld met Spanje, dat Wtenbogaert met de Jezuïeten heulde en dat zij samen Wesel aan Spinola hadden verkocht. In Amsterdam vernielde het grauw, door de predikanten opgehitst, de vergaderplaatsen der remonstranten en verwoestte het huis van Rem Egbertsz. Bisschop, broer van de hoogleraar, op het Singel bij de Bergstraat, tot de grond. Dit was 19 februari 1617. In Den Haag namen zij voor zich de Kloosterkerk in bezit, waar 227
Bayle, Dictionaire5 II, fol. 376. Over den aanstoker der beroering Jhr. Dirk Kanter o. a. Brill in Voorlezingen over de Gesch. der Ned. st. 5, I. Dordt, Archief, VI, 38 vlg. 229 Boven blz. 77. 230 Aldus Fontanus bij Rogge, a.w. II, 118. 231 Over de beruchte doopvraag van Plancius aan Wtenbogaert zie laatstelijk Olthuis, .De dooppraktijk 1908, blz. 161 vlgg. 232 Brandt, a.w. II, 345—383. Ook afzonderlijk gedrukt. 233 Van Ravensteyn, Onderzoekzngen aver de oec. en soc. ontw. v. Amsterd. 1906, blz. 205. Tegen de Resolutie schreef Trigland zijn Reponse a quelques demandes en .Recht.gematichde christen, waardig en helder, maar onverbiddelijk konfessioneel. Tegen hem weer Taurinus van Utrecht, scherpzinnig maar fel. 228
39
de 23ste van juli van hetzelfde jaar (1617) Maurits met groot gevolg ter preek kwam. Het was een boze tijd en de herinnering eraan is buitengemeen beschamend voor ons nationaal gevoel. Laat ons daarom ook gedenken aan wat groter glorie was voor de Nederlandse stam, zoals dat in diezelfde maand juli 1617 de oude Isaac Lemaire ter vergadering der StatenGeneraal rapport deed van de beroemde reis door zijn‟ zoon Jacob Isaäcsz. Lemaire ondernomen, waarbij hij o.a. Straat Lemaire, bezuiden Straat Magellaen, ontdekte234; of dat kort tevoren de Beemster was bedijkt (1610), waarop de Purmer, Heer Hugowaard, Wormer en Schermer volgen zouden; of dat de Nederlandse handelsvloot toen mocht gerekend worden te tellen 10.000 schepen met een bemanning van 100.000 koppen en dat "waer men sich keerd of wend”, op welke zee ook, men vindt "D‟Hollander end‟ de Zeeuw, sij lopen door de woeste zee als door het bos de leeuw”235, Doch wij moeten tot dat boze terugkeren. (115) 1617: scherpe resolutie; Besluit tot nationale synode. 31/7/1618 Maurits in Utrecht. 29 aug: Oldenbarneveld gevangen genomen De 4de augustus 1617 namen de Staten van Holland de Scherpe Resolutie, waarbij de steden het werven van waardgelders werd toegestaan. Tegelijk werd in dit stuk het houden van een nationale synode afgeslagen, onder protest echter van Amsterdam, Enkhuizen, Edam, Purmerend en Dordrecht236. Te Leiden gaf de werving aanleiding tot de ontschuttering van enkele honderden schutters en tot het opwerpen van de “Arminiaanse schans”237; daar de protesterende steden in Den Haag afzonderlijk vergaderden, kwam het schier tot een scheuring in de staten, terwijl eindelijk de Algemene Staten, vierkant tegen Holland, Utrecht en Overijssel in (maar in dit laatste gewest waren weer Deventer, Hasselt en Vollenhoven tegen die resolutie) besloten, dat er een nationale synode zou gehouden worden en wel te Dordrecht, besluit de 6de oktober 1617 reeds door de Engelsen gezant Dudley Carleton aanbevolen238. Oldenbarneveld‟s zon daalde tot de kim, de vuilste pamfletten tegen hem werden gretig geloofd o.a. die “Pracktijck van de Spaanse Raet”239, waarin de bekende beschuldiging, dat hij voor koffers vol Spaanse pistoletten het land verraden had. De ontknoping volgde ras, 31 juli 1618 gaf Maurits te Utrecht de stoot tot de geweldige ommekeer, Woensdag 29 augustus zette de gevangenneming van Oldenbarneveld, de Groot en Hogerbeets er het zegel op. De oude man, de vorige dag nog gewaarschuwd, had zich in zijn koets naar „t Hof begeven, waar hij, bij de Prins ontboden, door de luitenant der lijfwacht werd gevat240. Het verdient opmerking, dat de 25ste de staten van (116) Holland (op 234
Den 14den Juni 1615 waren de Eendracht en de Hoorn in zee geloopen onder W.Cornsz. Schouten en den jongen Lemaire, den 24sten Januari 1616 wordt straat Lemaire ontdekt, den 22sten December sterft Jacob aan boord van de retourvloot. Over het gansche treurspel, eeuwige schande voor de O.I. Compagnie, zie R. Bakhuyzen v. d. Brink over Isaac Lemaire, laatstelijk herdrukt in Brugmans Historisch Leesboek 1906, blz. 190—241. 235 Uit Valerius‟ Gedenckclanck, uitg. Loman 1871, no. XIII. Voor den bloei van het toenmalige Noord-Nederland Blok, Geschiedenis IV, 10—22. 236 Later nog van Schiedam. Haarlem daarentegen stood aan den uitersten linkerkant blijkens hare merkwaardige verklaring van jan. 1618, o. a. bij Wagenaar, a.w. X, 187—192. 237 Pamfletten, cat. Fr. Muller nos. 1410—1414. Prent in folio met gedrukt onderschrift 1618. 238 Tegen zijne redevoering Taurinus‟ Weeghschaal. 239 Pamfletten, cat. Fr. Muller Dos. 1452—1456. Ik bezit nog een anderen druk, 50 blz. en ,,Parctjcke”. Over de ,,Spaensche Pistoletten” zie blz. 39, 41. 240 Zie het treffend verhaal van Wtenbogaerts laatste gesprek met den advokaat in Leven, Kerckel. Bed. enz. blz. 189. Over de waarschuwing ten vorigen dage door den raadsheer Berkhout, ,,de advokaat zittende op sijn koelvat met sun
40
Gouda na), door zoveel tegenstand ontmoedigd, de synode hadden toegestaan. Tot de 29ste handelde men over de voorwaarden. Zodat de gevangenneming van de advocaat geschiedde, toen de hoofdzaak al was toegegeven. Wtenbogaert verliet aan de avond van die onheilsdag de stad; eerst op de Waalse synode te Haarlem, 1 - 4 april 1620 werd hij afgezet en "forclos de la communion des saincts”, en esgard aux troubles et à la grande bresche que Jean Utenbogaert a fait à l‟eglise de Dieu, ensemble aux calomnies et blasmes dont il a chargé nostre doctrine et de bouche et par escrit”241. Nu, op het einde van augustus 1618, lag de schrik der gebeurtenissen, de angst voor de komende dingen zwaar op land en volk, van de ongebreidelde haat en losgelaten hartstochten was alles te vrezen; nooit hebben kerk en staat vreselijker dagen beleefd. Onder zulke omstandigheden ging te Dordrecht de grote synode vergaderen. § 4. De grote synode - inleiding Ofschoon de betekenis dezer internationale kerkvergadering is overschat, was zij toch van hoog belang. Zij sluit een periode van strijd in velerlei opzicht af: de gereformeerde kerk is tot macht gekomen; tegelijk neemt de synode een besluit over het dogma, zoals Nicaea of Chalcedon vóór haar deden: zij is in beginsel rooms; voorts overwint in haar het preciese element: het nationaal-bijbelse "tertium genus” wordt kerkelijk veroordeeld ofschoon niet uitgeroeid; zij neemt ook besluiten van praktische aard, doch al deze soort van arbeid is aan de nasynode overgelaten; eindelijk heeft zij een deel gereformeerden uitgebannen, waardoor een nieuw protestants kerkgenootschap ontstond. Van den beginne staat de synode onder het patronaat d.w.z. de heerschappij der regering, de politieke hartstochten stormden ook in haar vergaderzaal en de gerechtelijke moord op Oldenbarneveld, wiens onthoofding op 13 mei 1619 de buitenlandse leden juist nog konden bijwonen, wierp zijn donkere schaduw op de heugenis dezer kerkvergadering tot op deze dag. De handelingen zijn partijdig Wij kunnen over dit veel behandeld deel onzer historie kort zijn. Voor het rijke bronnenmateriaal verwijzen wij naar de (117) handboeken242. Het is gelukkig, dat wij niet alleen op de Acta behoeven te steunen. De eigenlijke zijn nooit gedrukt; de “Acta synodi nationalis” van 1620 zijn een uittreksel, gelijk dus ook de Nederlandse vertaling van 1621. De beschuldiging van “stommelinghe ende vervalschinghe” in „t relaas van het verhandelde, van remonstrantse zijde ingebracht243, laat zich niet gemakkelijk beoordelen; zeker is, dat werd weggelaten al wat door de Bremer theologen tegen Gomarus werd ingebracht, de scherpe twist tussen Maccovius en Gomarus (waarbij het tot scheldwoorden als staak, babbok, ezel kwam, terwijl omgekeerd de aanklacht van Acronius tegen de Kamper remonstranten tweemaal is opgenomen, doch hun verweerschriften nogmaals werden weggelaten. Hier is dan voor „t minst schromelijke partijdigheid, zodat „t goed is, dat wij bovendien de beschikking hebben over
stoksken in de handt” Brandt, Reformatie II, 841. Wagenaar, a.w. X, 253 laat 29 Augustus op Zondag vallen: het was een Woensdag. 241 Livre synodal pag. 283, art. 10. 242 B.v. Glasius, Geschiedenis der nationale synode, 1860 / 61, II, 7—10. L. H. Wagenaar, Van strijd en overwinning, z. j. (1909) noemt nimmer een bron, doch Glasius heeft geen register. Onder de ouderen Leydecker, Eere van de nat. Synode 1705; Korte historie van de syn. nat, door den procureur der vad. kerk 1776; voorts de handboeken onzer kerkgeschiedenis in „t algemeen en biografieen als van Van der Tuuk over Bogerman of Sax over Niëllius. Ook Knuttel, Nederl. Bibliogr. v. kerkgesch. 363 en de pamfletten-catalogi. In deze alle vindt men het bronnenmateriaal. 243 (Dwingloo), Grouwel der verwoestinghe... ende nulliteyten des nat. syn.1622, I, 59.
41
aantekeningen, rapporten, brieven van commissarissen-politiek, van Nederlandse leden der synode244 en buitenlandse theologen245. Dinsdag 13 november 1618 werd de vergadering door godsdienstoefeningen gewijd, waarna de afgevaardigden zich naar de kloveniersdoelen begaven, waar de synode zitting zou (118) houden.246 De Nederlandse leden geleidden daarbij de vreemdelingen, die uit Engeland en de Pfaltz, uit Hessen en Zwitserland, uit Londen en Genève. Die van Nassau kwamen later, die van Brandenburg nooit; de Hollandse gemeente te Londen mocht zich niet laten vertegenwoordigen, omdat de Engelse kerk haar minderwaardig achtte247. De vergadering werd gevormd door 37 predikanten en 19 ouderlingen; de hoogleraren Polyander (Leiden), Gomarus (Groningen), Lubbertus (Franeker), Thysius (Harderwijk) en Walaeus (Middelburg); door 18 commissarissenpolitiek en door 23 buitenlandse theologen, onder wie naar voren traden George Carleton, bisschop van Landaff, Jean Diodati, hoogleraar te Genève, van wie de akelige, maar niet onjuiste aardigheid, dat de canons van Dordrecht Oldenbarneveld het hoofd hebben afgeschoten248. Onder de leden waren geen remonstranten: die van Utrecht gingen later tot de beschuldigden over. De buitenlandse leden ontvingen f.20 daags plus geld voor vuur en licht à f.4; Bogerman f.13 per dag en nog afzonderlijk f.3500; de overige leden f.4. Met de na te noemen gedenkpenningen, reiskosten der commissarissen enz. heeft de Dordtse synode het land f.300,000 gekost, over de provincies omgeslagen, Friesland f. 27.219-8-12 enz. De zittingszaal kent men uit de prenten. Aan het einde vóór de schouw stond de tafel voor het moderamen; langs de zijmuren liepen drie rijen banken gelijk ook aan het voorgedeelte, waarin zaten: rechts van de voorzitter de regeringscommissarissen, links de hoogleraren uit het buitenland, naast de staatsgemachtigden de Nederlandse hoogleraren en voorts de afgevaardigden naar rangorde der provinciën. Een langwerpige tafel in „t midden was voor de gedaagde remonstranten. Vóór de banken der regering zat aan een afzonderlijk tafeltje Daniel Heinsius, historiae professor en bibliothecaris der Leidse hogeschool, die de heren als scriba dienen zou249. Ziehier het toneel van het drama. In zijn gebed ter opening der synode had Lydius gezegd: "laet ons niet staan naar ijdele glorie, mal-(119) canderen tergende, malcanderen benijdende, maar sorchvuldelick de eenicheydt des geestes door den bandt des vredes bewaren...” Hij meende het, want hij was een vredelievend man; toch kende hij zo goed als ieder de uitslag van het geding. Na Lydius sprak uit naam der Staten-Generaal de Gelderse raadsheer Martinus Gregorii, om de synode te openen, daarbij herinnerend aan “de droevige disputen... die enen brant van inwendige oorloge.. . overal schenen uytgespreit te hebben” en waardoor deze zeer florerende republiek schier tot de grond toe ware omgekeerd geweest, maar waarvoor deze heilige vergadering thans het remedie zou zijn250. Ook hij meende het; toch wist hij wat ieder wist, dat de synode geen enkel remedie zou mogen aanwijzen dan “onder d‟ authoriteyt van de Ho. Mo. Heren Staten-generaal”. In dezelfde eerste zitting werden de geloofsbrieven gelezen, in de 244
Voetius‟, Diarium synodicum, waarvan hij bericht in zijn Politic. eccles. III, 239 en Dispp. select. V, 6o5 (verg. Duker, Gisb. Voetius, I, 284, foot 2), werd door hem in zijn testament van 18 Dec. 1662 vermaakt aan zijn zoon Nikolaas, die het niet mocht ,,veralineeren”. Een uittreksel eruit (in de voorrede van prof. Nethenus‟ uitgave van de Opera G. Amesii 1658) betreft den twist tusschen Lubbertus en Maccovius. Verg. ook J. Heringa. Ezn. in Arthief v. kerkel. gesch. III, 503—664 (1831) over deze twisten en aldaar blz. 549—561 het uittreksel. 245 De 32 brieven van Hales en de 17 van Balcanqual o. a. bij J. Pearson, Golden remains of the memorable mr. John Hales, Lond. 1659, Ned. vert. van Ph. a Limborch (1672). 246 Glasius in Europa 1859 n°. 2. Balen, Dordrecht, blz. 667, 845. 247 Woudstra, a.w. blz. 34. 248 Schotels monografie over Diodati, 1844, geeft veel literatuur. 249 Een ongunstig oordeel over hem bij Brandt, a.w. III, 23. 250 De eerst geheim gehouden instructie voor de comm. polit. bij Brandt, a.w. III, 58—22.
42
tweede gekozen: als voorzitter Johannes Bogerman van Leeuwarden, als scriba‟s Festus Hommius van Leiden en Sebastiaan Damman van Zutfen, als assessoren Jacobus Rolandus van Amsterdam en Herman Faukelius van Middelburg. In de vierde zitting werd besloten in te dagen om binnen twee weken te verschijnen: prof. Episcopius en de predikanten Leo, Wezekius en Holluger uit Gelderland, Corvinus, Dwingloo, Poppius en Rijckwaert uit Z.-Holland, Pijnacker en Sapma uit N.-Holland, Gozewinus en Matthisius uit Overijsel en Niëllius voor de Waalse kerken. In de tussentijd hield de vergadering zich bezig met de bijbelvertaling, met het godsdienstonderwijs, met de predikantsopleiding, waarover ook de na-synode gehandeld heeft en waarop wij in ander verband zullen terugkomen. Het geding tegen de remonstranten vraagt thans onze aandacht. Wat het kerkrechtelijk standpunt der synode aangaat251, haar samenroeping door de Staten-Generaal was wettig: niemand ontkende het recht der overheid, voor „t minst bogen allen zich voor haar opperste gezag. Ook was zij wettig samengesteld d.i. bij meerderheid van stemmen in elke provinciale synode. Slechts in Holland, waar het getal remonstranten groot was, had men door (120) bedrog252 de provinciale synode contraremonstrants gehouden. Was zij ook onpartijdig? De meerderheid heeft op de rechten der minderheid niet gelet en dit was te erger, omdat de synode als rechtbank optrad. Ook was zij in dat karakter samengeroepen. Want de instructie der Staten-Generaal hield in253, dat vooral van de vijf artikelen zou gehandeld worden, om te zien hoe de zwarigheden, daaruit ontstaan, konden geweerd worden? Daarna mochten de overige gravamina ter tafel worden gebracht. Artikel 10 der Instructie hield in, dat, als er kwestie viel van de waarheid der leer, alleen Gods woord en niet een menselijk geschrift als regel der waarheid gebruikt zou worden, d.w.z. (voegen wij er thans bij) Gods woord naar de uitlegging der calvinistisch-gereformeerden. In de 23ste zitting hebben de leden dat tiende artikel nog eens afzonderlijk bezworen254. Het elfde bepaalde dat elk besluit bij meerderheid van stemmen zou genomen worden. Om de uitdrukking “de zwarigheden weren” te verstaan, herinnere men zich, dat Gregorii in de genoemde openingsrede ook had gezegd, dat de leden waren samengekomen om de verschillen te horen, te onderzoeken en te beslechten d.w.z. de zaak uit te maken. Wel was dus de synode in haar recht, toen zij de remonstranten daagde, maar aan het hoofdvereiste voor een vierschaar, onpartijdigheid, heeft zij allerminst voldaan. De rechters waren partij, van een ingaan op de mening der tegenpartij was geen sprake. Het is waar, dat zij haar heeft toegestaan haar gevoelen door een aantal van haar beste vertegenwoordigers te laten verdedigen, maar de veroordeling stond van te voren vast. De gedaagde remonstranten hadden 2 december te Rotterdam vergaderd, de “status controversiae” opgemaakt, de door Episcopius te houden rede goedgekeurd, en voorts besloten vast te houden aan de "illusie van een conferentie”255, schoon zij hun (121) lot vooruit wisten. Daarom hield Episcopius, toen zij 6 december ter vergadering verschenen, het hoofd gedekt, maar Bogerman, hoewel hen begroetend als “eerwaardige, vermaarde en voortreffelijke broeders in Christus”, maakte hun aanstonds duidelijk, dat zij hier zaten als beschuldigden, gelijk hij reeds bij het afnemen van de eed op artikel 10, daareven 251
Verg. o.a. Glasius, a.w. II, 71—79. Door de rem. classes niet op te roepen, Nulliteyten. enz. blz. 119 vlg. 253 Acta, fol. 17 vlgg. sessio IV. Ook bij Brandt. Bij Wtenbogaert in den vorm, waarin zij ter generaliteits-vergadering van 11 November 1617 (zie boven blz. 115) waren vastgesteld; wettig was slechts wat in die vierde ziitting door commissarissen werd voorgedragen. 254 Acta, fol. 80b. 255 L. H. Wagenaar, a.w. blz. 343. 252
43
vermeld, de beide Utrechtse afgevaardigden was voorbijgegaan. Dit was onwettig, maar Naeranus en Frederici kwamen er door in zuiverder positie: van leden werden zij gedaagden en konden zich bij hun broeders voegen. Maar Episcopius, onvervaard, hield 7 december die merkwaardige redevoering, waarin hij het gedrag van de remonstranten verdedigde, zich beklaagde over de smaad hun aangedaan en de verantwoordelijkheid voor de binnenlandse oorlog van zich afschoof256. Aan het einde zei hij: “ .. . wie hier niet met sulcken gemoet en comt, dat hij bereyt sij vrij te spreken, die hij gantsch niet gunstich is ende te veroordelen.. . die hij hertelic bemint, voorwaer die is niet weerdich, dat hij in dese vergaderinge stem hebbe. Onsen vrient moet wesen Plato, onsen vrient Socrates, onse vriendinne de Synodus, maar boven al moet onse Caja zijn de waerheyt”. Het was moedig, maar niet politiek; trouwens was hun lot besloten. Zijzelf verlangden geen genade maar recht, zo waren dan de discussies heftig en de haat vlamde hoog op. De synode heeft gewild, dat de gedaagden alleen hun gevoelen zouden verdedigen, zonder de tegenpartij aan te vallen, zij daarentegen wensten ongehinderde behandeling van de geloofsverschillen. En dit wilde de vergadering weer vermijden, want allen begrepen zeer goed dat, als het dogma der verwerping in debat kwam, de andere zouden volgen, ja dat het ganse calvinistische systeem in „t vuur zou worden gebracht — en dan was het einde niet te zien. Van een dispuut is dan ook geen schijn of schaduw, geen geestelijk toernooi, geen worsteling. Wel hartstochtelijke discussies over formele kwesties, en omdat men Latijn sprak, gaf een verkeerd verstaan woord aanleiding (122) tot de heftigste tonelen.257 Weigerden de gedaagden in enig punt zich te voegen, dan beval de hoge regering bij resolutie (zó b.v. 1 januari 1619) dat zij zich hadden te onderwerpen op straffe ook van burgerlijke correctie. Neen, er is te Dordrecht niet in eerlijke tweekamp geworsteld om het beter verstaan van hoge waarheden — het is “la mort sans frase” geweest door geweld over een minderheid, die zich hardnekkig verdedigde, maar wie men niet toestond over de fundamentele punten te redetwisten. Zó werd het Maandag 14 januari, de 57ste zitting. De buitenlandse afgevaardigden door de lange zittingen vermoeid, verwijten de remonstranten hun lijdelijk verzet, Bogerman spreekt hun toe, windt zich op en verliest alle zelfbeheersing. Hardnekkig zijn zij, want zij willen de synode niet als rechtbank erkennen; ongehoorzaam, want zij willen niet antwoorden op de hun gestelde vragen en verlangen een vrijheid, die slechts verzet is tegen de wettige overheid. "Met bedrog zijt gij omgegaan!” roept de voorzitter uit, “al uw daden waren vol list en misleiding. Daarom zendt u de synode weg; als zij u nog iets zal te vragen hebben zal zij het u laten weten. Zij heeft zacht met u gehandeld, maar gij, met leugens zijt gij begonnen, met leugens zijt gij geëindigd. Daarom. . . dimittimini, exite, exite!” Daarop stonden de remonstranten op en gingen, de een met dit, de ander met dat woord258. Het toneel heeft indruk gemaakt door de hartstochtelijkheid, waarmede Bogerman de handen uitbreidde en met het vlakke naar de remonstanten een wegduwend gebaar maakte, "twelck ghelijck ick met een schrick ende ontsettinghe mijns gemoets ghehoort en ghesien heb alsoo noch met een ontstellinge gedencke.” Aldus jaren later Trigland259. Maar toen gaven verreweg de meesten hem gelijk — hij had in een oogwenk tot stand gebracht wat allen wilden. Zijn gedrag is in 256
,,Oratio... in qua omnem culpam horum motuum a se et suis removere, in adversarsos contraremonstrantes devolvere studuit. Erat oratio calida, aspera, immodestiae plena Wessel Ubbo aan zijnen vader Ubbo Emmius bij Van der Tuuk, a.w. blz. 347, noot 287. Acta, fol. 68—79. Glasius, a.w. II, 86 noot. 257 Episcopius‟ ,,paratum” (van het eerste artikel) of ,,paratos” (van alle stellingen), Van der Tuuk, a.w. blz. 209, vlg. 348, float 292. Of ook: ,,parata” (de explicatie is gereed) of ,,paratura” (zij is op weg om gereed te komen), Wagenaar, a.w. blz. 356. 258 De Holl. Acta, fol. 235 vlg. hebben de scherpe punten weggeslepen. 259 Trigland, Kerckel. geschied. fol. 1137a
44
onzen tijd door zijn biograaf zo niet ver- (123) dedigd, dan toch verklaard en begrijpelijk gemaakt260. De afkeuring van wat die boze dag geschiedde is op zijn schouders alleen neergekomen, toch was de ganse synode onverdraagzaam, of, wil men, stond met hem op hetzelfde standpunt, allen kinderen van hun tijd, geen die er zich boven verhief. Ook Bogerman niet, slachtoffer van een partijbelang, waaraan hij zich niet kon onttrekken, van een moraal, die hem leerde dat ketters ook meteen schelmen waren en van een wijsbegeerte, die meende “de” waarheid bereikt te hebben en zekerheid te bezitten omtrent de verborgenheden van het wereldbestuur. Hij stond niet boven de richtingen — doch men kan iemand niet kwalijk nemen, dat hij geen groot man is geweest. Als voorzitter was hij voorts geprikkeld door een tegenstand (verergerd misschien door persoonlijke antipathieën, welke wij niet kennen), dat van geen toegeven wist; ook was hij ziekelijk en zenuwachtig. Dit zij bedacht, wat hem aangaat. En voor de zaak zelf — de ruwe zeden, de fel bewogen tijden, de nog zo grove gevoelens, de onloochenbare demoralisatie, welke de wrange vrucht is van alle lang vergaderen —-- het heeft al meegewerkt tot het terugstotend schouwspel van een gereformeerde Inquisitie. Want het beginsel was volmaakt hetzelfde als dat, hetwelk Servet verbrandde. Slechts heeft hier — gezegende invloed van traditie en nationaliteit — geen bloed gevloeid. Zo willen wij trachten te begrijpen wat — hoe slecht ook op later standpunt — uit de tijd wil begrepen worden. Maar overdreven en onjuist is (als Wagenaar) te spreken van “het treurspel van de worsteling met de geciteerden” en van de ganse synode als van “strijd en overwinning”. Over de grote vraagstukken zelf is niet geworsteld, en er is niet overwonnen, omdat er niet eerlijk gestreden is. De meerderheid heeft de minderheid niet overtuigd noch haar recht gedaan, maar haar louter door overmacht uitgeworpen. Het oude, nationale beginsel van vrijheid van het geloof heeft moeten onderdoen voor de Geneefse geest van het absolute gezag.
De uitgebannen remonstranten gaven geen kamp, paskwillen en pamfletten prikkelden de gemoederen der synodalen, zoals (124) het befaamde vers “Triumphe van de gereformeerden duivel onder sijne synode vergadert tot Dordrecht”, scherp maar verdiend261, en pamfletten als de "Corte en naeckte ontdeckinghe” en "Onbillijcke wreetheyt der Dordtse synode”262. Tegelijk hielden de remonstranten zich bezig met de toekomst van hun partij te verzekeren en belegden de 5de maart te Rotterdam hun "antisynode”, waarvan de lijvige acta de broeders te Dordrecht werden overgezonden. In dit stuk aanvaarden zij de Schrift als richtsnoer des geloofs, eisen zij het vrije onderzoek van de belijdenisschriften, wijzen de dwalingen van het pausdom af, aanvaarden de vijf artikelen, wraken de synode-nationaal, besluiten tot de oprichting van een weerstandskas, tot het opstellen van een justificatie en tot de Organisatie van vergaderingen en predikatiën "op de voet van de martinisten en mennonijten”, zodra zij overal uit de openbare tempelen zullen geworpen zijn263. De synodalen zagen in deze bond (zeker ten onrechte) een "ligue omme de ingesetenen deser landen in gestadige verdeeltheyt te houden. ”Ondertussen waren zij zelf overgegaan tot de weerlegging van de vijf artikelen. De synode splitste zich in 10 secties, 260
Van der Tuuk, a.w. blz. 214—217. In de exemplaren van Brandt door den uitgever weggelaten en later in een aantal exemplaren bijgeplakt, G. M. C. Loeff, De nederl. kerkgeschiedenischrijver Geerardt Brandt, 1864, blz. 54-57 262 Fred. Muller, Bibl. v. Ned. Pamfl. I, nr. 1591, 1606. 263 "Acten vant gebesoigneerde binnen Rotterdam” bij Wtenbogaert, a.w. blz.1159—1163. Brandt, a.w. III, 481—490. Het instemmend antwoord der gedaagden aldaar blz. 490—495. 261
45
waar de onderscheidene punten werden geformuleerd, die daarna in de Algemene vergadering voorgelezen werden, uit die besprekingen (van 5 tot 23 maart) formuleerde een commissie van negen de eindredactie (25 maart tot 16 april), die nogmaals werd voorgelezen, goedgekeurd en één voor één door al de leden ondertekend. Hiermede was de vergadering de 23ste april gereed, de 136ste zitting. Zó zijn de Leerregels van Dordt ontstaan — niet zonder heftige beroering. Over tal van splinterige kwesties is met heftigheid gestreden, en, toen iemand „t waagde de gevaarlijke vraag op te werpen of er ook "dubia” waren in de gerefor- (125) meerde leer, b.v. hoe kon God geloof eisen als geloof een gave is? — doofde Gomarus de uitslaande brand door het machtwoord, dat wie zulke zotte dingen vroeg, niet waardig was de schoenriemen van Calvijn te ontbinden264. Voorts waren hij en Hommius, Trigland, Voetius (consequent) supralapsariërs: God heeft vóór de val reeds het grootste deel der mensen verdoemd; de meeste buitenlanders met Thysius, Walaeus, Kerckhoven (minder consequent, maar ook ietwat minder verstard265) waren infralapsariërs: God heeft eerst na de val uit het gevallen mensdom het grootste deel verdoemd. Dit laatste is kerkelijk goedgekeurd. Zo gaf dan het concilie het beruchte “Oordeel over de goddelijke vóórverordening en de daarmede samenhangende punten”, bestemd om naast Belijdenis en Catechismus de drie Formulieren van éénheid te vormen, die het calvinistisch volk zouden tezamen binden266.
De eerste canon handelt in 18 paragrafen over de goddelijke vóórbeschikking, de tweede in 11 over de dood van Christus en der mensen verlossing door die dood, de derde en vierde tezamen in 17 paragrafen over des mensen bederf, bekering tot God en de wijze waarop, canon V in 15 over de volharding der heiligen. Het eeuwig raadsbesluit Gods tot in kleine bijzonderheden te willen formuleren is een poging, die voor ons nog slechts dogmen-historische waarde heeft; op een enkel punt vestigen wij nog de aandacht. Consequent is, dat de verkiezing niet is uit maar tot geloof en dus de fontein van alle zaligmakend goed (I § 9), terwijl omgekeerd zij, die naar Gods welbehagen in de gemene ellende gelaten worden, waarin zij zich door eigen schuld hebben gestort, niet worden begaafd met het zaligmakend geloof en daarom verdoemd en eeuwig gestraft. Echter is het godslasterlijk God daarom te maken tot auteur der zonde (I § 15). Hier heeft het infralapsarisme willen verzachten door de “eigen schuld” in te voegen,(126) doch daardoor de zaak niet beter gemaakt, immers niet logischer. Doch gaarne geeft men dit logische voor het getuigenis van enige zachtmoedigheid (want het calvinistisch volk stond gereed om, als het moest, de verdoemden reeds hier op aarde tuchtiging te laten lijden), gelijk de synode de hardheid der verwerping nog heeft willen verzachten door de bijvoeging dat, wie het levend geloof nog niet in zich voelt, niet mismoedig moet worden en zichzelf onder de verworpenen rekenen, waarbij zij zelfs het woord van Jezus van de rokende vlaswiek aanhaalt (I § 16) en toch daarna weer vaststelt, dat door Christus‟ dood alleen zij verlost worden, die van eeuwigheid tot zaligheid verkoren zijn (II § 8). Deze zelfde weifeling (aangenaam getuigenis, dat zelfs te Dordt de 264
Wagenaar, a.w. blz. 362. Ook Faukelius, een gematigd en zachtmoedig man was daarom beneden-val-drijver, Ned. arch.v.kerk.gesch.IV, 1844, blz.262. 266 Latijn o.a.bij Vinke, Libri symbolici, 1846, pag.403—448.Nederlandsch o.a.bij Wagenaar, a.w.Bijlage I.Over de vergoding van de als heilig geachte formulieren op het eind der eeuw zie o.a.Knuttel, Balthasar Bekker, 1906, blz.129 vlg. 265
46
betere natuur ging boven een slechte leer) bespeur ik nog in III § 1: de mens is gevallen door het ingeven des duivels en zijn vrije wil en in III § 9: wie niet luisteren naar de roepstem des Evangelies, hebben dat zich zelf te wijten. De werking der genade Gods wordt schoon geschilderd (III § 16) en treffend is wat gezegd wordt over het verborgen blijven van Gods aangezicht, voor de vrome bitterder dan de dood (V § 13). Onze grote 19de eeuwse dogmaticus heeft de punten in geschil scherp tegenover elkaar gesteld en deze bladzijden schijnen wel vernietigend voor de remonstranten267. Maar vooreerst vergeten wij niet, dat Scholten hier alleen van de verkorenen en niet van de verworpenen spreekt, en vooral dat hij in dit ganse schitterende hoofdstuk van zijn beroemde boek, te goeder trouw doch niettemin hoogst eenzijdig, het Dordtse stelsel maakt tot het voertuig van zijn eigen leer van Gods volstrekte opperheerschappij. Ook heeft hij, in zijn verdediging van dat systeem, het alleen kunnen redden door de oplossing van de (voor ons onoplosbare) tegenstelling tussen die absolute soevereiniteit en onze vrije persoonlijkheid te verleggen naar die eindelijke uitkomst der wereldontwikkeling, waarbij het einddoel der zedelijke schepping, God alles in allen, volkomen zal bereikt zijn268. Deze gedachte, ver- (127) heven maar niet calvinistisch, wordt door een hedendaags rechtzinnig man voortreffelijk geformuleerd. "Het is stellig te “bejammeren”, zegt hij269, “dat onze voormannen hun stoute gedachten hebben laten opstijgen tot in de verborgen dingen van den Heer onzen God270. De zaligmakende openbaring “beweegt zich voort op twee evenwijdig lopende, onverbuigbare lijnen, die van Gods vrijmacht en die van „s mensen verantwoordelijkheid. Laat ons tevreden zijn met de hoop, dat de "wezenlijke eenheid ons in het onbeneveld licht duidelijk zal “worden.” Het ware hartelijk te wensen geweest, dat ook de synode zich met die hoop tevreden had gesteld en niet, een bijbelwoord van wijsheid vergetende271, het voor mensen onkenbare had misbruikt als een middel ter verkettering en uitbanning.
Vóór de definitieve ondertekening van de canones was nog de moeilijkheid gerezen, dat die van Bremen en Hessen op voetspoor van dr. Good hun hand weigerden, indien niet ook allerlei harde uitdrukkingen veroordeeld werden, waarmede gereformeerde doctoren ergernis hadden gegeven. Echter gaven zij toe — want de meerderheid gevoelde er weinig voor. Toen b.v. Lubbertus zijn collega Maccovius (zwager van Rembrandt) bij de synode beschuldigd had van aanstoot gegeven te hebben door te leren, dat de verworpenen noodzakelijk zondigen en verloren gaan en dat Christus aller heil niet wil, had de vergadering deze verfoeilijke stelling orthodox verklaard en de hoogleraar slechts berispt om zijn scholastieke manier van doceren272. Maandag de 6de mei was de grote kerk te Dordrecht door duizenden gevuld, toen de synode daar plechtig zitting nam. Bogerman sprak een gebed uit.. van een half uur273; dan lazen Damman en Hommius, elkander afwisselend, de canones voor in de Latijnse taal, waarop de namen der ondertekenaars (128) werden afgeroepen, die dan opstonden en bogen. Aldus werd het dogma der verkiezing en der verdoemenis den lande verkondigd. 267
Scholten, Leer der Gereformeerde kerk3 II, 437 vlgg Scholten, a.w.II, 411.Verg.Groenewegen, De Remonstrantie blz 57, aant.77 en 80. 269 Vos, Amstels kerkel.leven, fol.124a, 125b 270 De Dordtsche vaderen hebben intusschen theoretisch wel gewaarschuwd voor ,,curieuse onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten”, Canones I § 14, III, IV § 7. 271 Deuteron.29:29 272 Literatuur over deze ,,causa frisica amice transacta” bij Reitsma, a.w.blz.229. Het vonnis over Vorstius boven blz.112. 273 Glasius, a.w.II, 286. 268
47
Donderdag 9 mei, Hemelvaartsdag, bood de stad Dordrecht de synode een banket aan van 130 couverts, waar men de gasten ook "d‟ooren streelde met vermackelijcke musijck van stem en snarenspel” door "musicijns uit d‟omliggende steden, ook vrouwen die achter de gordijnen songen”. Het feest kostte der stad f.1219-18-0. Met een gouden gedenkpenning als randschrift: Religione asserta erunt ut mons Sion — van f.150, aan een keten van f.50 en met een op zijde gedrukte afbeelding der synode werden de buitenlanders begiftigd, de Nederlandse predikanten en ouderlingen ontvingen een fijne, zilveren penning. Beoordeling Het oordeel der tijdgenoten over deze kerkvergadering, sinds nooit herhaald, is natuurlijk zeer verschillend274. Wij voor ons zeggen zeker niet met Pierre du Moulin, dat er geen heiliger synode ooit geweest is. Maar toch ook niet dat zij des duivels synodus was. Waarom zouden wij dat doen? De vaderen van Dordt hebben gedaan wat zij op hun standpunt en in hun tijd moesten doen. Slechts was hun standpunt zeker niet dat waarop Oranje had gestaan, ook niet dat der beste remonstranten, die de idee der godsdienstvrijheid hebben begrepen. En de tijd was nog buitengemeen ruw, bovendien vergiftigd door de politiek-kerkelijke hartstochten. Dat de synode partijdig was, heb ik al gezegd. Dat de liefde die de dwalenden zoekt er schaars gevonden werd, voeg ik er nog bij.
274
Zie Brandt, a.w, III, 615—625.
48
TWEEDE BOEK. DE HEERSENDE KERK.
HOOFDSTUK VI. DE NA-SYNODE. DE REMONSTRANTEN VERVOLGD. DE RIJNSBIJRGERS. § 1. het werk van de na-synode De buitenlandse leden kwamen nog tijdig in Den Haag om de 13de mei getuigen te kunnen zijn van de gerechtelijke moord275 op Oldenbarneveld, “„s lants treurspel”, zes jaar later door Vondel ten tonele gebracht in de tragische figuur van “Palamedes”, offer van “Agamemnon” en "Ulysses” en “vant wispelturig volk dat, veel te los van hooft, genoten dienst vergeet en „t ergste liefst gelooft”276. Des dichters “Geuzevesper” en "Jaargetijde”, door duizenden met tranen gelezen, wekken nog bij ons de diepste ontroering. Maar op diezelfde 13de mei opende de synode haar nazittingen277. Zij werden bijgewoond (130) door de binnenlandse hoogleraren, predikanten en commissarissen-politiek. Wij nemen van het daar verhandelde kennis, voorzover het ons een duidelijke blik vergunt op het toenmalig leven in staat en kerk. Patronaatrecht Daar is al aanstonds het allergewichtigst punt van het patronaatrecht278. De synode had het liefst radicaal afgeschaft — zij achtte het tegen Gods woord — en wist al te goed welke grove en schandelijke misbruiken er uit voortvloeiden. De commissarissen-politiek echter hadden in opdracht het te eisen, zodat er 14 mei in de 157ste zitting een reglement van negen artikelen ter tafel kwam, dat de bestaande toestanden duidelijk afschildert279. De ambachtsheer moet zijn recht op het beroepen voor Heren Staten bewijzen; hij moet een bekwaam persoon aanbieden; hij moet aan de kerkendienaren een behoorlijk onderhoud verzekeren; hij moet de presentatie doen binnen drie maanden na „t ontstaan der vacature; hij moet iemand voorstellen die onverdacht is in de leer en van een goed
275
Fruin, Verspr.geschr. VII, 470—517, 518—524. Blok, Gesch.v.h.N.Volk IV, 193—204.Jorissen, Histor. Bl.I, 1— 40. Verdedigd door Vos, a.w. fol.1172a, 213b.. Van der Linde, Spinosa, S.XV: "In der Jetztzeit ware der Rathpensionar mit einem Jahrgeld und einem Rittezkreuz in den Ruhestand versetzt.” 276 Kalif, Letterk. IV, 255 vlg. Leendertz, Het leven van Vondel, 1910, blz.93-102. 277 Glasius, a.w. II, 292—305. H.H.Kuyper, De Post-Acta, z.j. (1899). Over het lot van het oorspr. hs. der postacta zijn Ypey en Dermout, a.w. II, aantt. blz.273 vlg. te verbeteren naar Kuyper, a.w. I § 4. Naast den Latijnschen tekst heeft van den beginne een Nederlandsch origineel bestaan. 278 Ons bestek verbiedt ons alle uitweiding over dit onderwerp. Enkele opmerkingen geeft J. Schokking, Schetsen 1902, blz. 56—68. Voor het collatierecht in de Ommelanden Feith, Ommelander Borgen, 1906, blz. 46 vlgg. 50 vlgg. Wumkes, Geref. kerk i/d Ommel. 1904, blz. 83—107. Over geestelijke en kerkelijke goederen in „t algemeen D. G. Rengers Hora Siccama I, De canonieke en gereformeerde bedeeling, 1905, bij de bestudeering waarvan vooral gebruikt moet worden de studie erover van L. Offerhaus Jzn. in Rechtsgekerd Magazijn” 1906, blz. 161 —193. 279 Kuyper, a.w. blz. 112—119.
49
leven; de kerken behouden het recht de gepresenteerde af te wijzen; de voorgestelde moet naar de regels der kerkorde in de classis worden geëxamineerd en in de dienst bevestigd worden; geschillen tussen patronen en gemeenten zullen worden bijgelegd door classis of particuliere synode; de patronus mag geen dienaar uit eigen authoriteit afzetten. Op deze wijze trachtte de kerk nog van eigen macht te redden wat zij kon. De gevaren, die haar bedreigden, waren niet denkbeeldig en wel mocht zij b.v. eisen (in art.6), dat de gemeente de geboden dienaar kon afwijzen. Het was nog niet zo lang geleden, dat in Loenen a/d Vecht de classis niets wilde weten van de predikant, door de ambachtsheer gesteund. In de kerk gaf dit groot rumoer en ds. Franciscus Villerius, de predikant van de jonker, ging, als (131) protest, gedurende de preken der classicale broeders, met zijn vrouw en de kinderen van de jonker uit vissen280. De regering was over het reglement ook geenszins tevreden. Toen in 1619 ter synode van Utrecht artikel 5 van de Dordtse kerkorde in behandeling kwam (over de beroeping van predikanten), namen de politieken aanstoot aan de woorden: “(het recht van presentatie) voor zooveel „tselve stichtelick can werden ghebruyckt sonder nadeel van Godes kercke”281 en moest Bogerman, als gedeputeerde aanwezig, nadrukkelijk verklaren, dat het de mening der synode van Dordt geenszins geweest was met deze woorden iemand “wie hij sij in sijn deuchtelijck recht van presentatie te vercorten”282. Roomse ambachtsheren konden dus bij voortduring hun recht uitoefenen. In Zeeland heeft men later, gelijk wij reeds zagen283, Roomse ambachtsheren uit het collegium qualificatum geweerd. Ook art.28 der kerkorde, dat de gemeenten gehoorzaamheid schuldig zijn aan de magistraat en dat alle kerkelijke personen door "respect en correspondentie” (d.i. het onderhouden van de onderlinge betrekking) zich de gunst der overheid zullen moeten verwerven, was een poging om de regering voor de approbatie der kerkorde te stemmen284.
Naar oudgereformeerde traditie en de nuchterheid van het calvinistisch volk heeft de synode als feestdagen alleen toegelaten: Kerstmis, Pasen en Pinksteren met de volgenden dag, Goede Vrijdag-viering tegengegaan, Hemelvaart en Besnijdenis (octaaf van Kerstmis) geduld285. Zingen mocht de gemeente alleen de psalmen Datheens en enkele berijmde bijbelpericopen, Tien geboden, Onze Vader, Twaalf artikelen en de lofzangen uit Luk. 1 en 2. Het gezang: "O Godt die onsen vader bist” werd vrijgelaten. Terwijl bij de dissenters het kerkgezang in de loop der jaren zeer verbeterde, heeft de gereformeerde kerk haar psalmen (132) van Datheen gehandhaafd tot in het laatste kwart der 18de eeuw286. Ook met het godgeleerd onderwijs heeft de synode, bij de berg van arbeid die zij te verrichten had, zich bezig gehouden. Tegen ketters onderricht, als waarvan Leiden het droevig schouwspel geboden had, behoorde in het vervolg gewaakt te worden. zo ontwierp zij dan een “Reglement op de Universiteyten”, in de hoop, dat de overheid er zich naar zou willen richten. De kerk wenste onverdacht gereformeerde curatoren, van wie een of twee predikanten. Een theologisch hoogleraar zou slechts met synodale toestemming mogen worden benoemd, zich moeten vasthouden aan de van ouds gereformeerde religie, terwijl hij ook maar 280
maart 1606 Bij Vos, a.w. fol. 67b vlgg. Bij Kuyper, a.w. blz. 140, kolom 2. 282 Acta, Reitsma en van Veen VI, 423. 283 Boven blz. 70. 284 Sessio 161 bij Kuyper, a.w blz. 146. 285 Sessio 162 bij Kuyper, a.w. blz. 151 vlg. Brandt, a.w. III, 634. De viering van den Goeden Vrijdag heette van ouds onstichteijk, Acta als boven II, 134, 345. 286 Kuyper, a.w. blz. 553. Ypey en Dermout, a.w. I, 542 vlgg. Acta als boven II, 134, 299. Pijper, Jan Utenhove, blz. 79. Mijn “Oude Nederl. psalmberijmingen” in Handd. Mjf. d. E. L. 1905/1906. 281
50
twijfelingen aan de kerkleer zelfs niet “lichtelijk” zou mogen moveren en altijd bereid moest zijn voor een synode rekenschap van zijn denkwijze te komen doen. Alle hoogleraren ondertekenen de drie formulieren287. In dezen vorm is dit reglement nooit uitgevoerd. Wat zou er van onderwijs en wetenschap geworden zijn? Toch is de heerschappij der kerk over het hoger onderwijs nog groot genoeg geweest, waarvan wij in „t vervolg nog herhaaldelijk getuigen zullen zijn en er daarom hier niet bij stilstaan. Dat ook deze synode, als zovele vóór haar, op een wet op het huwelijk aandringt, was slechts trouw aan haar traditie en in overeenstemming met de inderdaad bewonderingswaardige energie, waarmede zij van den beginne voor dit grote belang is opgekomen. Zij heeft haar wens nooit bereikt, doch op de regeling van het wettig huwelijk heeft zij grote invloed (133) geoefend288. Over haar pogingen om de sabbathsschennis tegen te gaan, zullen wij nog spreken, als de zondagsviering onze aandacht vragen zal. Ketterij van Bogerman Aan de vaststelling der belijdenis in de 173ste zitting289 verbindt zich de droeve herinnering van de ketterije Bogermans, tekenend voorbeeld meteen van het dogmatisme dezer kringen. Artikel XXII der confessie namelijk houdt o.a. in, dat Christus ons zijn verdiensten toerekent “ende so vele heylige wercken die hij voor ons gedaen heeft.” Bogerman wenste die woorden te vervangen door “de ghehoorsaemheyt Christi”, naar het vroeger geuite begeren der Paltzische en Hessische theologen — en zijn eigen. Want Bogerman stond niet ver af van de haeresie van de Herbornse hoogleraar Johannes Piscator, die de obedientia activa van Christus loochende290. Hij leerde, dat alleen de gehoorzaamheid van Christus in zijn lijden en sterven (en dus niet in zijn leven) de mensen toegerekend wordt, ofschoon de gehoorzaamheid in Christus‟ leven toch wel noodzakelijk was, om de werking der andere gehoorzaamheid te doen plaats hebben. Bogerman nu zou willen zeggen: “de gehoorzaamheid in het leven zowel als in de dood” — maar zijn voorstel is verworpen als “perikuleus” en “schandaleus”. Op zijn ouden dag kleefde de smet van piskatorianisme hem te Franeker nog aan. Zó wisselvallig is de glorie ook der rechtzinnigheid en zó halsbrekend waren de vraagstukken, waaraan de broeders zich waagden. En hiermede nemen wij ook van de na-synode afscheid. Gelijk wij reeds zeiden komen wij nog op ettelijke door haar behandelde punten terug. De 27ste mei in de 177ste zitting werd aan het moderamen opgedragen de Staten-Generaal te bedanken "vande weldaden aen onse kercken bewesen, soo inde ghenadighe beschermingh van deselve, als oock inde tsamenroepinghe deses (134) “synodi”.
287
Volgens het concept der Z.Holl. synode aldus onveranderd vastgesteld, Kuyper, a.w. blz. 176 vlg. In het later opgestelde formulier, door professoren en studenten der collegia te tekenen is de uitdrukking opmerkelijk: “bereyt sijnde ons het oordeel des synodi altijt ghewillicklijck te onderwerpen”, want dit is zuiver Rooms. Zo spreekt Philips II tot zijn biechtvader Diego de Yepes (Annal. Franc. Dusseldorj5, uitg. Fruin pag. LXXVI en 259). De Vrije Universiteit heeft zich sinds 1909 aan dit kerkelijk opzicht onderworpen. Over de onderteekening door theol.hoogl. en die van andere faculteiten nog N. C. Kist in Archief v. kerk. gesch. IX, 473—500. Hoe nog op „t eind der 18de eeuw een Groningsch jur. prof. als slachtoffer dezer bepaling viel, zien wij in ons tweede deel. 288 Uitvoerig heb ik over dit onderwerp gehandeld in mijn “De gereformeerde kerk is haar strijd om het wettig huwelijk” in Ned. archief a. kerkgesch. II, 1903 en “Trouwen en bruiloft vieren” in Uit onzen bloeitijd, serie I n°. 10. 289 Kuyper, a.w.. III, § 2. Brandt, a.w. III, 643. Van der Tuuk, a.w. blz. 288 vlgg. 290 Hij ontwikkelt zijn gevoelen in een brief aan de Fransche broeders, vergaderd te “Vappinci Delfinatum” d.i. Gap in de Dauphiné d.d. "Ex arce Dillenburg 24 Jan. 1604”, afgedr. in Pr. ac Er. Vir. Epp. fol. 121b—125a.
51
Voorts moesten zij vragen, dat de besluiten der synode mochten worden goedgekeurd en ter executie gesteld. Eindelijk dat de heren “metter aldereersten op de gravamina zouden willen disponeeren”, welke kerkelijke wensen en bezwaren in een request waren opgenomen291. Woensdag de 29ste mei vóór noen (het was de 180ste zitting!) is de synode plechtiglijk gesloten met een dankpredikatie van Lydius, plichtplegingen jegens de Dordtse magistraat, de kommissarissen-politiek, een woord van dank van Bogerman aan de synodale broeders, waarin hij o.a. vroeg of zij hem wilden vergeven datgene “waerin hij in sijne swaere besoignes de verwachtinge der broeders niet en hadde genoech gedaen” — door de remonstranten aan schuldgevoel over zijn boze taal toegeschreven292. “Ende is alsoo dese nationale synode ghescheyden”, de kerkelijke heren keerden naar hun haardsteden terug, de politieke bleven om met de gedaagde remonstranten te handelen. Het genoemde request hebben H. H. Mo. vriendelijk aanvaard, de heren bedankt... en er daarna niet meer naar omgezien. Dit lag in de lijn van hun politiek jegens de kerk, waarin ook na de grote synode geen wezenlijke verandering is gebracht. Wel heeft de regering sommige maatregelen genomen in de geest der kerkelijken, maar buiten hen om. De “heersende kerk?” O ja, tegenover de dissenters. Doch voor en na had zij het regiment der overheid te torsen. Oordeel over de Na-Synode 4 concessies Ten slotte — hoe luidt het oordeel over de na-synode, niet van ons, maar van diegenen onzer tijdgenooten, die zich beroemen met de Dordtse vaderen op één wortel te stoelen? De geleerde schrijver van haar geschiedenis zegt het in woorden van grote treurigheid. “Het is dit viertal concessiën (aan de overheid) dat de herinnering aan het einde der roemrijke Dordtse synode voor de calvinisten van de echte stempel met een bittere bijsmaak heeft gemengd en een donkere schaduw heeft geworpen over veel voortreffelijks...”293. En welke zijn die offers door de kerk gebracht, “verslonden” (het woord is van Voetius) als zij (135) werd door de begeerte, om eindelijk haar wetten met openbaar gezag te zien bekleed? 1. Het bijwonen van de kerkelijke vergaderingen door de commissarissen-politiek; 2. het patronaatrecht; 3. de grote invloed van de overheid bij de predikantsberoeping; 4. de instelling van Nieuwjaars- en Hemelvaartsdag, in plaats van alle kerkelijke feestdagen af te schaffen. Zo worden de synodale heren nog door hun naneven geoordeeld. Wij voor ons bedenken, dat zij reeds bij hun leven voor deze zonden hebben geboet door — honderd en tachtig maal vergaderen achteréen.
§ 2. De vervolging van de remonstranten Paschier de Fijne, Hugo de Groot, Dirk Rafaëlzn Camphuysen “Wat kan de blinde staatszucht brouwen, wanneer se raest uit misvertrouwen; wat luit soo schendigh dat haar rout!” zo zingt de rei der klarissen, en de remonstranten hebben het tot hun schade ondervonden. Op de oudejaarsdag 1618 had Polyander voor de synode gepreekt over de tekst "Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen die de vrede 291
Kuyper, a.w. blz. 278—281. Kuyper, a.w. sessio 180, blz. 292—298. Dwinglo, Historisch verhaal, 1623, fol. 218b— 219b. Bogermans woorden bij Theod. Heyngius, Acta syn. nat. brev. conscr. 293 Kuyper, a.w. blz. 303. 292
52
verkondigt” (Jes. 52 :7): daarvan hebben zij omgekeerd weinig bespeurd. In Dordrecht zaten in uiterst zwaar en streng volgehouden arrest294 Episcopius, Poppius, Corvinus, Dwinglo, Naeranus, Pijnacker, Sapma, Niëllius, Vezekius, Hollingerus, Matthisius. Gosuinus, Leo en Rijckewaart.De uit Den Haag overgekomen commissarissen stelden hun de eis van ambteloosheid295; allen weigerden op de oude Henricus Leo na, die zich reeds tijdens de synode zwak had betoond296. Bij deze gelegenheid moet schout Hugo Muis van Holy gezegd hebben: “de kerke lijdt van niemandt meer schade dan van luiden, die vroom van leven sijn, omdatse daerdoor bij de eenvoudigen insluipen en onder dat deksel hun dwalingen verspreiden”. Wat nog onomwondener door Balthasar Lydius, in de Delftse synode, werd geformuleerd, toen de vrome wandel van Vorstius geprezen werd, “Siet broeders, hoe schadelijck de godsalicheyt is”297. Een door de gevangenen de (136) 18de juni ingeleverd en mannelijk gesteld verzoekschrift298 had althans dit gevolg, dat zij de 2de juli voor de Staten-Generaal werden geleid, waar zij werden gevraagd een “Acte van stilstand” te tekenen. Weer gehoorzaamde alleen Leo, die daarop mocht vertrekken; de anderen ontvingen de 5de hun vonnis van uitbanning, zullende zij bij terugkeer “als perturbateurs van de gemeene ruste anderen ten exempel arbitralijcken gestraft worden”. de volgenden dag om vier uur werden zij uitgeleid, elf naar Waalwijk, twee naar Bentheim, één naar Kleef299. Te Waalwijk hadden zij enige last van de fanatieke pastoor, doch werden tegen hem in bescherming genomen door de humane bisschop van „s Hertogenbosch, die een minoriet tot hen zendt van merkwaardige breedte van opvatting300. Het lag voor de hand, dat de remonstranten van heulen met Rome zouden beticht worden en nog hedendaagse schrijvers doen aan die laster mee301. In waarheid kleeft er geen smet op hun vaderlandsliefde (toch zo bitter beproefd) en, trots al het onrecht en leed hun geschied, zijn zij het vaderland niet in gedachten, veel minder in daden ontrouw geworden302. Toen zij te Waalwijk waren aangekomen, dronken zij elkander een glas toe "op het welvaren van het vaderland”; later in den vreemde brachten zij elkander "den Waalwijksen dijk” toe, om daardoor veilig en zonder gevaar van misduiding van hun goede gezindheid tegenover het eigen land te kunnen getuigen. Het door hen gebruikte glas “De Waalwijkse dijk” is door van Alkemade in 1732 nog gezien en afgebeeld303. De Staten echter, vertoornd over de levendige betrekkingen tussen de ballingen en de vrienden in Holland, trokken om Waalwijk een cordon en gelastten de schouten van Heusden en Geertrui- (137) denberg allen, die van daar kwamen scherpelijk te onderzoeken, gelijk ook sinds geschiedde304. Dus besloten de ballingen verder te trekken en gingen naar Antwerpen.
294
Brandt, a.w. III, 680 vlg. Brandt, a.w. III, 663 nit een verloren brief van NiëlIius. 296 Brandt, a.w. III, 665 vlg. 209, 255—260. Een kloek woord van Niëllius bij Sax, Carolus Niéllius, blz. 305 noot. 297 Brandt, aw. III, 670. Dwinglo, Nulliteyten, I, 68. Synode van Delft 1618, Acta als boven III, 297. 298 Brandt, a.w. III, 674—679. Dwinglo, Nulliteyten, II, 144 vlg. 299 Verg. de prent van C. J. Visscher “D‟arminiaensche uytvaert” met ondergedrukt schandvers “Boerepraetjen” en 14 namen benevens nog 7 die "den 20 dito haar cerst-versonden confraters zijn toegheschickt.” 300 Bij Sax, a.w. blz. 115—123. 301 Vos, Amstels kerkel. leven, fol. 129b Verg. mijn protest daartegen in Theolog. Tijdschr. XXXVIII, 67—71 en de derde aanteekening achter Groenewegen, Jacobus Arminius, 1909. 302 Verg. Fruin, Verspr. geschr. IV, 44. 303 Van Alkemade, Nederlands displegtigheden 1732 II, 517—526. 304 Brandt, a.W. 1V, 36 vig. “Leeven van... Camphuysen” bij Rademaker, Dirk R.Camphuysen, blz. 271. 295
53
Middelerwijl woedde in Holland de vervolging305. Het eerste plakkaat der Staten is van 3 juli 1619 en van grote strengheid, uitgevaardigd juist op dezelfde dag, waarop vóór 53 jaar Margaretha haar plakkaat tegen de predikatie der gereformeerden gaf. Het tweede van 1 februari 1620 was het strengste, dat sinds de Spaanse tijden was afgekondigd306. De kerk gaf de overheid niet toe. Zuid-Holland, het meest ketters, had de zwaarste arbeid. Op de synode te Leiden, 23 juli 1619 begonnen, komen de remonstrantse predikanten van Maasland en Berkel, van Leimuiden en Hillegom, van Leiderdorp en Sassenheim, van Den Briel en Zwammerdam — uit alle oorden en worden achtereenvolgens afgezet. Een enkele maal bewijst de synode clementie307, sommigen herroepen ootmoedig als Tyckmaker van Geervliet308, sommigen weerstaan hun rechters in „t aangezicht als Paschier de Fijne309 of als Burgius van Zevenhuyzen, die zei dat de catechismus een vleselijke arm was, “waerdoor men souckt de predicanten de tonghe uyt te halen om te sien of daar gort op leyt”310. De procedure tegen Bertius, Vossius en Barlaeus verdient in haar geheel gelezen te worden om de toon door de rechters aangeslagen, om de moeilijkheid die het inhad het recht der hogescholen op eigen rechtspraak niet te schenden, om de (138) strengheid van het vonnis en om sommige antwoorden der gedaagden als van Bertius, die het nodig vindt te verklaren, dat hij, “noch Arriaan, noch Sociniaan noch Mahomoetist was, maar een christen”311. Voor de Edamse synode, een maand later, verschijnen zeven predikanten; het formulier van satisfactie, door een hunner getekend, waarin hij verklaart zich, “verruckt sijnde”, te ver met de “remonstrantse dolyngen” te hebben ingelaten, welke “mishandelynge” hem van harte leed doet, is in de acta opgenomen312. In dezelfde maand vergaderde de synode van Gelderland en „t graafschap Zutfen en ontzette van hun ambt, wegens bezwaren tegen de Dordtse canones, de rector van Zalt-Bommel Galenus en de predikanten De Bruin van Afferden, Cornelii van Velp, Lysselius van Hoevelaken, Egidius van Oosterbeek en Veltius van Wychen313. In Overijsel was alleen Kampen en omgeving besmet. De rector der Latijnse school aldaar, Marcus Gualtherus, was niet alleen van de zuivere leer afgeweken, maar had ook de orthodoxe leraars “calumnieuselick getraduceert” en zich tegen de Dordtse synode gericht met een lasterlijk boek, “Achteruitslaende roekeloosigheyt”. De raad van Kampen zal dus verzocht worden de man te ontslaan, de synode zelve doet dat Nikolaas Johannisz. van Kamperveen, remonstrant314. Overigens had reeds de Dordtse synode in haar 169ste zitting de gemeente te Kampen grondig gezuiverd en van haar vier remonstrantse predikanten beroofd, gelijk de raad door Schmelsynck, lt.-gouverneur van Overijsel, was omgezet. Toch duurden de vervolgingen voort, en nog in „t jaar van de Munsterse vrede werden te Kampen remonstrantse proponenten gevangen gezet315. In Friesland horen wij slechts van Thomas Thomae te Jelsum, die herriep; van Joh. Sartorius 305
Voor Leiden zie Dozy in Randd. MjJ. d. N. L€tterk. 1897/1898, blz. 10—79. De pamflelten, catal. Fr. Muller, nos. 1410—1414. De prent d‟Arminiaensche schans met ondergedrukte verklaring. Paschier de Fijue, Den ouden Leydschenpatroon, 1630. 306 Wiltens, Kerkel. .Plakkaatb. I, 669—675, 677—683. Brandt, a.w. III, 783—789, IV, 596—202. 307 B.v. tegen Corn. Martini die “met een specie van beroertheydt” was bezocht, Acta als boven III, 343. 308 Acta als boven III, 353. 309 Acta als boven III, 360. Brandt, a.w. III, 876 vlgg. 310 “Gort” en niet “goud” (Acta als boven III, 374, noot 3). Gortigheid is een varkensziekte, aan de tong te zien; figuurlijk voor onzuiverheid in de leer, Nederl. Woordenb. V, 448. 311 Acta als boven III, 375—384. 312 Acta als boven II, 79. 313 Acta als boven IV, 319, 321, 324 vlg. 328. 314 Acta als boven V, 320 vlg. 315 Brandt, a.w. III, 642. Kuyper, a.w. blz. 214 vlgg. Paschier de Fijne, Camper steurtje, 1648; Wittebrrood om het Camper steurtje bequamelijck op te eeten, 1648 Een frisschen dronk op het gesouten Camper steurtje, 1649.
54
van Buitenpost, die stierf vóór zijn vonnis was geveld en van Hajo Lamberti en Petrus Hermanni (139) van Dockum, van wie Hajo werd afgezet en Petrus weliswaar de canones tekende (nadat hem was toegestaan te geloven, dat Adam vrijwillig en niet noodwendig gezondigd had), maar toch later ook werd ontslagen316. Nog jaren lang hebben deze beiden om herstel van recht aangehouden, en het was op de synode van Sneek in 1621, dat een aantal Dockumer lidmaten dat merkwaardig adres indienden, waarin zij tegenover de Dordtse sententiën een vrijer gevoelen verdedigden317. Dockum is altijd — gelijk Gouda — van vrijere geest geweest en ook nu had de gemeente bezwaar tegen de leer, dat God een deel des menselijken geslachts tot de eeuwige verdoemenis geschapen had, met de Sneeker rector Daniel Johannis bovendien van oordeel, dat geloofsonderzoek was “eene persinge der consciëntie die vrij en ongeperst behoorde te blijven”318. Drenthe, eindelijk, was onverdacht calvinist. Ter Asser synode 7 september en volgende dagen 1619 werden de canones “hovet voor hovet geondertekent” en wel onder een verklaring, die tot 1805 van kracht is gebleven319. Wezenlijk remonstrant was er in Drenthe maar één, Hermannus Jodoci van Wapserveen, reeds in 1616 "in de lehre suspectirt” en bedreigd met “suspensie seins dienstes”. Hij was het onweder ontvlucht, “schuldich blijvende een pontgroot... is verstaen niet nodich te sijn daer meerder op te letten”320. Verheugen wij ons, dat aldus in de Landschap het geding uitliep op een verlies voor de kerk van éen gulden. In het geheel werden er ruim 200 predikanten afgezet en 80 verbannen321. Bittere jaren van zware vervolging hebben de remon-(140) stranten geleden, alsof de Spaanse furie in het land was weêrgekeerd. Zware boetes op vergaderen, hoge prijzen op „t hoofd van een afgezette Arminiaan, overval door te voren dronken gemaakt krijgsvolk, plundering van huizen, bloedbad en doodslag niet zelden322. De wreedheid in „t vangen was op de ene plaats meer, op de andere minder, al naarmate de genegenheid om God en de naaste te haten meer of min in de schouten aanwezig was323. Aldus betoonden de calvinisten hun geloof door hun werken324. Hoog vooral klom de nood in 1623, toen de remonstrantse secte in haar geheel verdacht werd van de befaamden aanslag op Maurits. De beschuldiging was vals, slechts de onzalige Slatius was in de zaak betrokken en boette er voor met de dood 325. Niëllius en Poppius, toen juist te Haarlem gevangen genomen326, hebben van die verdenking de wreedste gevolgen te lijden gehad, al kon Niëllius met volle recht schrijven: “. . . ayant ma conscience aussi libre que l‟enfant qui est encore a naistre...”327. En dit geldt van allen: het was, zoals Maria van Reigersberch d.d. 12 augustus 1624 aan haar “alderliefste” te Parijs schreef, dat "de vrouw van der Mijl (Maria 316
Acta als boven VI, 273, 287 vlg. Voor een uitvoerig relaas der Friesche zuivering Reitsma, Honderd Jaren, 1876, blz. 403—473. 317 Christelijick ende zedich verloogh... ghedaen van een deel ledematen...Doccum... ghedruct onder „t 1621 (t. w. te Norden). Catal. Fr. Muller n°. 1883. Brandt, a.w. IV, 537—535. Rejtsma, a.w. blz. 411 vlgg. 318 Acta als boven VI, 271. 319 Acta als boven VIII, 244. Magnin, .Kerkel. gesch. v. .Drenthe 1855, blz. 156. een dergelijke “Acte van nadere verbintenis” in classis Amsterdam nog tot in 1815 getekend, bij Vos a.w. fol. 227. 320 Acta als boven VIll, 211 vlg. 219. 321 Dwinglo, Nulliteyten II, 147 Brandt, a.w. IV, 16 322 Dwinglo, Nulliteyten II, 149. Brandt, a.w. IV, 50 vlgg. 54 vlg. 67 vlg. 70 vlg. Paschier de Fijne in zijn nog te noernen autobiografle en tractaatjes. 323 Paschier de Fijne, Verzam. der Tractaaten II, 1736, blz. 91. 324 Aldaar I in het bijgevoegde “Leeven” enz. blz. 63. 325 Literatuur, prenten en pamfletten in mijn artikel over Slatius in Historische avonden, 2de bundel, 1907 blz. 144— 154. 326 Sax, Carolus Niëllius, blz. 149 vlg. 327 Sax, a.w. hiz. 156 noot.
55
van Barneveld gehuwd met de heer van der Mijle) seer qualijck spreect van veel remonstranten, overmidts sij de konspieratie zo zeer detesteeren”328. Doch de laster bleef zijn venijn spuwen, en nog in 1629, toen Amersfoort zich de 14de augustus aan Montecuculi had overgegeven, kregen de remonstranten de schuld329. Paschier de Fijne In deze droevige jaren zijn de vervolgden zeer vertroost door Paschier de Fijne (1588— 1661), de rondreizenden prediker als in (141) de dagen der inquisitie330. Bij nacht en ontij predikend, in talloze vermomming reizend, nooit vervaard, vertrouwend op God en zijn goede conscientie, vroom en meteen om een snaaks woord nooit verlegen, is deze merkwaardige man de vervolgden tot grote zegen geweest. In Gouda preekt hij bij klare dag op het ijs, op een slee, die na de preek wordt voortgetrokken en het gehoor op schaatsen er achteraan331. Daarom noemde men hem sinds “ijsvogelken”332. Karakteristiek voor „s mans onverschrokkenheid is zijn ontmoeting met de Rotterdamse schout Dullart, die een predikatie op het Haringvliet kwam verstoren.333 Met het woord is hij zo vaardig als met de pen; zijn traktaatjes of vlugschriften, waarvan de taal nog een afzonderlijke bestudering wacht, verheffen zich verre boven het middelmatige, in een kernachtig Nederlands, waar de levende volkstaal hoogtij viert, vol van de schilderachtigste uitdrukkingen en met geestige titels, in het uitdenken waarvan hij zo ver is als de besten334. Zijn “Trouwhertige Vermaninge” 1620, is een model van vertroosting, vol heilige verontwaardiging, deernis en geloofsmoed, waaruit ik mij met moeite weerhoud aanhalingen te geven335. In zijn "Den ouden Leydschen patroon ofte derden octobers banket”, 1630, wil hij dat de Leidse remonstranten zullen vertrouwen, dat “dezelfde God, die de hoogmoedigen Baldaeus door het water gedwongen heeft deze stad te verlaten wel duysent middelen heeft om die te bedwingen, die nu de vrome Leydenaren op de keel trappen...” De grootvader zal dan aan kinderen en kindskinderen verhalen de grote daden Gods, hopende dat "God Almachtig hen middelerwijl bewaren zal voor schout (142) Bonts336 kraaeyen, voor Broeckhovens337 verspieders.., voor de calvijnse glazensmijters”, en voor al die mensen, "die onnut zijn tot enige goede ende geneigd tot allen quaede, ja die van natueren genegen zijn om die goeden God te haten”338. Hier zijn zijn “Twaelf vraegen aan de H. Professoren der H. Theologie tot Leyden”, 1634 met o.a. dit treffend woord: "of de geestelijke waepenen niet machtig genoeg zijn om alle verheffinge, dat tegens Godt verheven wort ter neder te vellen? Indien jae, waerom dat men hen met musquetten, pieken en bloote degens “behelpt339?”
328
Brieven van Maria v. R. uitg. Rogge 1902, blz. 96. Voorrede vóór P. de F‟s autobiografie. Bij Tideman, De overgang van Amersfoort in 1629, Uit de rem. broedersch. 1902. W. E. van Dam van Isselt in Bijdr. Hist. Gen. Utr. XXX, 1—74. 330 Eenige tractaetjes van Paschier de Fjjne, Amsterdam, 1735 met achtergevoegd Leeven... door hemzelve beschreeven (met afzonderlijke paginatuur). Verzameling der Tractaaten van P. de F. 1736. J. van Vioten, Paschier de Fijne naar zijn leven en schriften 1853 met portret (en opdracht aan De Génestet). 331 Leeven enz. blz. 23. 332 Brandt, a.w. IV, 8i. 333 Leeven enz. blz. 37—44. 334 Verg. Kalff” Gesch. d. Nederl. Letterk. V, 21—24 en 63. Als voorbeelden wijs ik op Tract. I 237, 276, II 97, 183. 335 Tract. II, blz. III—LX. 336 Mr. Willem Bont schout van Leiden, fel vervolger der rem. Over de begrafenis van zijn hond Tijter mijn Van sterven en begraven blz. 37 vlg. Over zijn optreden Brandt. a.w. IV, x6z vlgg. Leeven van F. d. F. blz. 65 vlgg. 337 Onderschout Tract. II, 182. Van Vioten, a.w. aantt. blz. 55. 338 Tract. II, 151 vig. 339 Tract. II, 206 329
56
Ik moet met dit weinige volstaan. Men kan deze geschriften niet lezen zonder onder de bekoring te komen van het rijke leven van deze wakkere man, die zo onverdroten voor de zaak der christelijke vrijheid gesproken en geschreven, gestreden en geleden heeft. Dat hij in die trieste en akelige dagen van wangeloofsrazernij ons nog af en toe een lach om de lippen brengt, mag ook nog op zijn creditzijde worden geboekt. Hugo de Groot Het beroemdste slachtoffer dezer onzalige twisten is Huig de Groot. Zijn val en ballingschap waren de straf voor zijn samengaan met de advokaat in de hegemonie van Holland. Op kerkelijk gebied trad hij niet naar voren. Van het fanatisme zijner dagen afkerig, droomde hij van een eenheid der christelijke kerk, zoals hij die in de kerk der eerste eeuwen waande te zien, als Erasmus op zijn wijze liever lettend op wat verbond dan op wat scheidde. Tot de Roomse kerk is hij nooit overgegaan340. Voor een predikantenregering is hij altijd zeer bevreesd geweest; tegelijk echter heeft hij het wezen der reformatie miskend. Het getuigt wel droevig van de felle partijhaat van het tijdperk, dat De Groot eerst op Loevestein als de gemeenste boef behandeld (143) wordt341, daarna nimmer in het vaderland heeft mogen terugkeren en de enige maal, dat hij „t waagde, weer haastig vertrekken moest (29 october 1631—15 april 1632). Onafscheidelijk van hem staat in onze herinnering zijn vrouw Maria van Reigersberch, een der uitnemendste op wie het vaderland roem draagt. De lezing van haar brieven doet ons haar voorgoed liefhebben en bewonderen, op De Groot heeft zij de gezegendste invloed geoefend, haar kloeke moed was hem van de eerste dagen zijner gevangenschap af tot troost en hielp hem standvastig blijven, waar hij af en toe wankelde, haar optreden te zijnen behoeve heeft haar ten onrechte de naam van al te mannelijk bezorgd. Wij kunnen niet voor het graf in de Nieuwe Kerk te Delft staan, waar Maria naast haar beminde gemaal rust, zonder beiden in gelijke bewondering te omvatten, in grootheid van ziel, in vroom geloof, in verstand en goedheid elkander en de beste tradities onzes volks waardig342. De verdere geschiedenis der remonstranten behoort hier niet. Na Maurits‟ dood door Frederik Hendrik nog niet aanstonds zó gesteund als zij hadden gehoopt343, vonden zij toch in 1630 reeds de tijden dusdanig verbeterd, dat zij een openbare vergadering konden houden te Rotterdam. De 28ste october 1634 opende Episcopius de lessen aan „t Seminarium344, nadat 8ste januari van dat jaar het Athenaeum van Amsterdam was geopend, door Vossius met zijn rede "De historiarum utilitate” en door Barlaeus met de niet minder bekende “De mercatore sapiente”345. Zonder twijfel had het lijden de remonstranten gelouterd en hadden zij geleerd, wat Niëllius ergens zegt in zijn gevangenis (144) geleerd te hebben, dat de onbevlekte godsdienst bestaat niet in opiniën en ceremoniën, maar in wat ons door de genade Gods van de zonde bevrijdt en de belofte heeft des eeuwigen levens. Toch bleef het remonstrantse spook nog lang rondwaren, gelijk wij te zijner tijd zullen zien. Is het niet opmerkelijk, dat nog de 28ste augustus 1827 een man als Jacob van Lennep in zijn dagboek dit schrijven moest: 340
Mijne aankondiging van Krogh—Tonnings boekje over De Groot in Museum 1906, blz. 26 vlg. Brieven van M. v. R. uitg. Rogge, blz. 58 Verhoren... van de Groot, uitg. Fruin, blz. 77 vlg. Sax, a.w. blz. 190 342 Fruin, Verspr. Geschr. IV, 1—94. Verkooren... van Hugo de Groot, uitg. Fruin, 1871. Brieven van en aan Maria van Reigersberch, uitg. Rogge, 1902. Brieven van Nicolaas van Reigersberch, uitg. Rogge, 1901. Mijn artikel over haar in Onze Eeuw 1904, blz. 234—258. 343 een krasse uiting van Frederik Hendrik d.d. 10 april 1628 bij Vos, a.w. fol. 240a. 344 Haar geschiedenis is door Des Amorie v. d. Hoeven beschreven. Verg. ook Sepp, Godg. Ond. II, 183—216 345 Verg. De Bussy, De koopman uit een zedekundig oogpunt, rede van 18 september 1905. 341
57
"„s avonds in Regenboog346 gelezen, die mij geheel anders omtrent hen denken doet dan ik "tot nog toe deed. O God, vergeef mij het harde oordeel, dat ik over hen geveld heb”347
Dirk Rafelsz. Camphuysen Eenzaam te midden der strijdende partijen staat Dirk Rafelsz. Camphuysen348. Begerig naar een rust, die hij nimmer vond, een vrome, dichterlijke natuur, door rampen tot in het graf vervolgd, ondogmatisch, een "dissenter onder de dissenters”, zó staat de tragische figuur des dichters vóór ons. Tot de remonstranten mag men hem al spoedig niet meer rekenen, van de door hen gestelde confessie349 wil hij niet weten. "Wech met alle blauwe uytvluchten ende glosen des schalcken vleysches! Simpel ende eenvuldigh de Heere sonder murmureeren gehoorsamen, o dat christent soo wel”!350 Zij hebben zijn afscheiding altijd zeer betreurd, Episcopius in zachte termen351, Niëllius in harde woorden van jammerlijke onverdraagzaamheid352. Afkerig van de formulering van vrome gemoedservaring, gaf hij reeds (145) als predikant te Vleuten, zijn “zonnige lentetijd”353, schone en welsprekende pleidooien voor een praktisch christendom, waardoor hij velen, in deze dagen van geloofstwisten, weer met de godsdienst verzoende354. Afgezet, door fanatiek gepeupel vervolgd355, uitgebannen, woonde hij te Norden, waar hij een drukkerij opzette en zijn kleine groep medeballingen stichtte naar de wijze der Rijnsburgers356. Daar doorleefde hij een schrikkelijke pest-epidemie, verhuisde naar Harlingen, Ameland, Dockum, waar hij, afgetobd en verlaten, de 19de juli 1627 de eeuwige rust inging357. Zonder twijfel is door zijn invloed Dockum de vrijzinnige stad geworden, die wij al leerden kennen en nog nader zullen kennen. „s Mans theologische werken, waarin ook het bekende “Onbedriegelijck oordeel” (een verzameling preken met een pittige voorrede) vertonen ons dat krachtige en beeldrijke proza, waarin hij uitblonk. In Camphuysen heeft de theoloog de literator nooit verzaakt (wat nimmer geschieden moest!). Hoe heeft hij getoornd tegen de “lamme rijmers”, die hun schone moedertaal door vreemde elementen bezoedelden! Als theoloog is hij vergeten — het is als dichter dat hij voortleeft. Want hoger nog dan zijn proza stijgt zijn poezie, de zuivere afspiegeling van zijn leven en innerlijk wezen. zijn “Stichtelijcke Rijmen” heeft hij te Dockum verzameld, ze werden voor „t eerst te Hoorn uitgegeven in 1624 en sinds talloze malen herdrukt. Wij
346
Jac. Regenboog, Historie der rernonstranten, 2 din. 1774—1776. M. F. van Lennep, Leven van Jacob van Lennep, 1909 I, 106. 348 L. A. Rademaker, Didericus Camphuysen 1898. Aldaar blz. 255—283 afgedrukt “Leeven en daaden van D. R. C.” door Barent Joosten uit den mond van C‟s vrouw opgeschreven, verg. mijn art. Theolog. Tijdschr. 1910, blz. 316—319. G. Kalf, Camphuysen herdacht 1901. De schildersfamilie C. in Oud-Holland XXI, 4de aflev. 349 Door Episcopius gesteld, Nov. 1621 Holl., april 1622 Latijn. Over haar karakter Haentjes, Simon Episcopius 1899, blz. 127; Rogge, Wtenbogaert III, 38. 350 Camphuysen “uyt mijn sieckbedde met pijne des lichaems ende wackerheydt des geestes in Norden 13 Augusti 1620” in Theologische Werken 1672, blz. 606. Voorts “Waerschouwenge over „t stellen van een confessie” (geschr. door Geesteranus doch geheel in zijn geest) Theolog. Werken blz. 607—615. Rademaker, a.w. blz. 95—100. 351 Haentjes, a.w. blz. 526. 352 Brief van 18 juli 1631 aan Wtenb. in Brieven van W. uitg. Rogge III,4de afd. blz. 122 vlg 353 In 1617. Kalff, a.w. blz. 81 plaatst in dezen tijd den “Mayschenmorgenstondt”. 354 Rademaker, a.w. blz. 251. 355 augustus 1619. Vos, a.w. fol. 237a. 356 DOver „t stuck van de Prophetic” in Theolog. Werken blz. 633—643. 357 Over de lotgevallen van zijn stoffelijk overschot Rademaker, a.w. blz. 121—125. 347
58
mogen uit deze rijke bundel geen aanhalingen geven in ons kort bestek358 en moeten volstaan met te zeggen dat, schoon Campenhuysen naar eigen getuigenis een “langsaem en arbeydelijck dichter”359 was, hij ons voortreffelijk werk heeft nagelaten. De ontzaglijke opgang van de “Rijmen” bracht de dichter tot zijn psalm- (146) berijming, eerste uitgave van 1630, dus reeds na zijn dood. Over de “merkelijke veranderingen” in de latere uitgaven en over de slappere redactie der latere wijzigingen heb ik elders gehandeld360. Er zijn onder deze psalmen onsterfelijke meesterstukken (Ps. XXIII. CXXI. CXXV.), die tot het beste in onze nationale letterkunde behoren. Maar de gereformeerden hielden zich aan Datheen, slechts bij Rijnsburgers en doopsgezinden heeft men het genot van Camphuysens zangen gesmaakt. Hij zelf, bij zijn leven verguisd of vergeten, is eerst door het nageslacht bewonderd en bemind.
§ 3. de Rijnsburgers Reeds noemden wij de Rijnsburgers. Bij deze merkwaardige sekte in het Nederlandse protestantisme moeten wij ons thans een poos ophouden361. In het begin der 17de eeuw leefde te Warmond de familie Jacob Willemsz. van der Kodde. Toen de predikant van het dorp Chr. Sopingius was afgezet, gingen de Van der Kodde‟s huiselijke godsdienstoefeningen houden in de trant der oude collegia profetarum, waarbij dus de vrijheid van spreken voor ieder (door hen uit: 1 Cor. 5:4 afgeleid) op de voorgrond trad. Tevergeefs beproefde Paschier de Fijne hen tot de Broederschap te brengen. Welhaast naar Rijnsburg verlegd, werden de colleges door velen bijgewoond, waarvoor men het eigen kerkgenootschap niet behoefde te verlaten. Daar was Joh. Evertsz. Geesteranus, de vriend van Camphuysen, door wie de dompeldoop werd ingevoerd, sinds zulk een belangrijke plechtigheid bij de collegianten362; daar was ook Camphuysen zelf geruime tijd en die ds. Montanus, van wie Paschier later bijtend zei: "God weet waarom hij ds. Montanus heeft thuis gehaald, misschien hem en die van Rijnsburg ten goede”363; daar werd ook (147) Frans Oudaen door zijn huwelijk met Maria, dochter van oude Jan van der Kodde, bij de gemeente ingelijfd. Welhaast kwamen er afzonderlijke colleges te Rotterdam, Amsterdam, Leiden en Haarlem, Hoorn en in de Zaanstreek, in Harlingen en Grouw, in Leeuwarden en Dockum, die alle op gelijke wijze hun samenkomsten inrichtten, met toespraak en bijbelverklaring en gezang. Aan het lied hebben zij altijd hun hart gegeven: zij gebruikten Camphuysen‟s psalmen, Joachim Fransz. Oudaen‟s “Uytbreyding van het boek der psalmen”, 1681, dr. Reynier Rooleeuw‟s “Schriftuurlijke gezangen” 1725, Claes Stapel‟s “Lusthof der zielen” en misschien andere364. In het dorp Molkwerum stond nog in „t begin der 18de eeuw het huis “Collegie van Wildzang”, waar de collegianten samenkwamen, zo genoemd door de rechtzinnigen, die uit den treure hun psalmen 358
Slechts zij gewezen op de “Mayschen morgenstondt”, “Lijdens begin. Scheylied”, "Lust om ontbonden te zijn” (cf. Rogge, Wtenbogaert III 337), “Christelijcke wensch”, “Vreugde en rouw” (met dat prachtige 17de couplet!), “Christelijck gevecht”. 359 Brief aan Rem Bisschop d.d. 15 april 1624 afgedr. bij Rademaker, a.w. blz.108 vlgg. 360 Zn Handd. Mij.der N.Letterkunde 1905 / 1906, blz. 24—27. 361 Paschier de Fijne, Kort waarachtigh en getrouw verhael van het eerste begin en opkomen van de nieuwe sekte der propheten ofte rijnburgers.. . Joachim Oudaen, Aenmerkingen over „t verhaal van „t eerste begin, 1672. J. C. van Slee, De Rijnsburger collegianten, 1895. In de literatuur: Aernout Drost, De pestilentie te Katwijk 1625, nieuwe uitgave van Verwey en de Vooys, 1906. 362 een bij uitstek fraaie plaat van den dompeldoop te Rijnsburg in Moubach, Nauwkeurige .Beschrijving enz. VI, jste stuk, tegenover blz. 310—311. 363 Bij van Vloten, a.w. blz. 290. 364 Verg. Handd. d. Mij. d. Ned. Letterk. 1905/1906, blz. 27 vlgg.
59
Datheni aanhieven en het fraaie zingen der anderen zondig vonden365. Tweemaal per jaar was er een algemene vergadering te Rijnsburg, waar het avondmaal gevierd366, en de doop bediend werd en nadrukkelijk werd uitgesproken, dat men door de deelneming generlei belijdenis aflegde. Zo bediende Agge Roskam Kool de 23ste aug. 1760 de doop aan Aagje Deken. Bekende namen vindt men ook overigens bij de collegianten genoeg. Te Rotterdam Joan Hartigveldt, schrijver van de “Recht weerlose christen”, die geen burgerlijke straffen mag helpen uitvoeren, die geen tegenstand aan boosdoeners mag bieden en wezenlijk een vóórloper van Tolstoj mag heten. Ook de familie Koker moet worden genoemd. In Amsterdam Adam Boreel, heer van Duynbeke, de man van de “kerke der oogluyking” zonder eenig gezag van confessie en met de H.S. alleen als regel des geloofs. Vooral de welbekende dr. Galenus Abrahamsz. de Haan, dokter en predikant bij de doopsgezinden, achterkleinzoon van Gulls van Aken367, warm voorstander der collegianten, man van invloed en vaardig schrijver. Verdacht van vrijzinnige denk- (148) beelden368, had hij de oude dopersen tegen zich, een van wier leraars Tieleman Tielen hem een “afgebrande conscientie” verwijt, en de vlam van tweedracht sloeg zo hoog uit, dat “het in aller mensen oog zeer schandelijk flikkerde”369. Zeker was Galenus een man van betekenis en zijn tijd in veel vooruit. Toch gingen een aantal doopsgezinden met hem en met de collegianten mee, terwijl de remonstranten al spoedig alle betrekking hebben afgebroken. Spinoza — over wie later — was, zo al niet hun geestverwant370, toch op hun denken van invloed, gelijk bijv. Jan Bredenburg die onderging op „t stuk der bovennatuurlijke openbaring. Volgens hem was de natuurlijke rede alleen een zekere gids tot de kennis van God. In de naar hem genoemde twisten in „t jaar 1678 en volgende jaren bleek, dat de meeste collegianten geen gemeenschap wilden met wie voor atheisten golden, al bleef de scheuring tot 1700 bestaan371. Het anticlericale, anticonfessionele en antiformalistische, dat alle collegianten gemeen was, doet van Slee spreken van een soort “Vrije gemeente” die zij zouden gevormd hebben, terwijl Hylkema hen liever met een sociale sekte als onze Tolstojanen vergelijkt, die niet verdraagzaam372, maar vooral reformatorisch waren. Het zal altijd moeilijk vallen mensen juist te beoordelen, die ook door de tijdgenoten niet recht werden begrepen. Dat voorts de verwerping van (149) alle kerkverband en belijdenis bezwaren heeft, staat vast. Met dat al mogen wij zeggen, dat de Rijnsburgers in een tijd van dogmatische felheid het grote beginsel vertegenwoordigen van vrijheid van denken en onderzoek en van een vroomheid, die niet noodzakelijk met dogmatische begrippen samenhangt. En voor menige eenzame ziel, die geen rust vond in de bestaande kerken, 365
Reitsma in Historische avonden I, 311 vig. Ook hiervan een plaat bij Moubach, a.w. V, 308. 367 K. Vos in Tijdspiegel 1905 blz. 361; de H‟s portret bij Hylkema, Reformateurs,1900 tegenover den titel. 368 Theod. van der Meer, Gekraay van een sociniaense Haan onder doopgesinde veederen, Amstd. 1663. 369 Aldus in Lammerenkrijgh... anders Mennonisten kerckentwist, tot Waerschouw 1663, dat fel tegen Galenus is. Even fel „t Gescheurde schaapskleedt van dr.. Galenus Abrahamsz, Leyden 1663 met de nodige toespelingen op Gillis van Aken en Eenzge extracten door J. C. van Knodsenburgh, Amstd. 1663. Zie ook nog op „t zelfde jaar het pamflet Zedighe overweginghe en vergeijk voor „t overige Hylkema a.w. I en II sparsim, waarbij Knuttel in Nederl. Spectator Oktob. en 1 Nov. 1902 en Kühler in Gids, 1905 no. 8. 370 Hylkema, a.w. I, 146 zegt dat Sp. onder hen warme vrienden telde. Daartegen Appeldoorn ac. pr. over Hume 1903 stelling XV. 371 Van Slee, a.w. blz. 257, 56. Hylkema, a.w. II, 249 vlgg. 372 Het geestige berijmde pamflet van Jan Zoet “Het grote vischnet” is toch meer antikerkelijk dan onverdraagzaam, d’ Uitsteekendste Digtkunstige werken 1675, blz.155—162. De baarzen de calvinisten, de snoeken de roomsen, de zeelen de mennonieten, de bleien de puriteinen, de grondels de remonstranten, de alen de joden, de vorens de lutherschen. 366
60
was Rijnsburg een veilige vluchthaven. Hun filanthropische arbeid verdient afzonderlijke vermelding. Zo werd in 1675 door de Amsterdamse collegianten het huis van burgemeester Opmeer aan de Keizersgracht, “d‟ Oranje-appel”, aangekocht en tot weeshuis ingericht voor visserswezen, later voor andere ouderlozen, waarbij op kerkgenootschap niet werd gelet. Thans aan de doopsgezinde gemeente behorend, vierde het 17 augustus 1875 zijn tweehonderdjarig bestaan.373 In hun ruime collecten volgden zij slechts andere kerken en sekten, ofschoon toch bedragen als f.38018 (van 1689 tot 1786 voor de Rijnsburgse armen alleen), f.50.000 (in twee collecten voor de réfugiés), 7 60.000 (voor de watersnood van 1740) mogen worden genoemd. Hun geschiedenis loopt tot over de grenzen onzer periode. Er is nog een doop te Rijnsburg in 1801 . De verkoop van het Grote en Kleine Huis valt eerst in 1828. Dan is het laatste spoor dezer merkwaardige sekte uitgewist. Wij hebben door haar lotgevallen te vertellen het chronologisch bestek van ons eerste deel hier en daar overschreden, gelijk wij ons ook van de “heersende kerk” een ogenblik verwijderen moesten. Thans keren wij tot haar terug.
373
Van Slee, a.w. blz. 332.
61