J0 de Rijk
SCHAGERKOGGE Sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied in Noord-Holland
Interne Nota No, 197
Juli 1974
/€ k.
/,-"• ^
"A
w J -4* P ^ '^T r
Niet voor publikatie - - Nadruk verboden
Landbouw-Economisch Instituut Afdeling Structuuronderzoek.
^ 1 '1^'
INHOUD Blz. 5
INLEIDING HOOFDSTUK I
HOOFDSTUK II
ALGEMEEN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN § 1. Algemene oriëntatie § 2. Bevolking § 3. Beroepsbevolking en werkgelegenheid § 4. Ruimtelijke aspecten AGRARISCH-STRUCTURELE ASPECTEN § 1. Samenstelling en r e c e n t e ontwikkeling van het aantal g e r e g i s t r e e r d e n § 2. Ontwikkelingen in de bedrijfsgroottestructuur § 3 . Toekomstige ontwikkeling § 4. Grondverkeer
7 7 7 9 10 11 11 15 18 19
HOOFDSTUK III
BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN § 1. De rundveehouderij § 2. Veredelingsproduktie § 3 . A k k e r - en tuinbouw § 4. Arbeidsbezetting en brutoproduktie § 5. De bedrijven in de nabije toekomst
22 22 25 25 27 28
HOOFDSTUK IV
BEDRIJFSECONOMISCHE ASPECTEN § 1. Bedrijfsuitkomsten § 2. Benadering van het arbeidsinkomen en toetsing hiervan aan de B r u s s e l s e regelingen
30 30
31
SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING
35
APPENDDC
40
BIJLAGEN
41
INLEIDING
Ten behoeve van de voorbereiding van ruilverkavelingen worden door het Landbouw-Economisch Instituut sociaal-economische verkenningen samengesteld. In deze verkenningen wordt niet alleen de ontwikkeling in een recent verleden geanalyseerd, maar wordt ook getracht een indruk te geven van de toekomstige ontwikkeling in het gebied. Deze verkenning bestaat uit vier hoofdstukken, een samenvatting en slotbeschouwing. In hoofdstuk I worden aan de hand van bestaand statistisch materiaal (o.a. gemeentelijke cijfers van het CBS en materiaal afkomstig uit andere bronnen) en literatuur (b.v. streek- en structuurplannen) een aantal algemene sociaal-economische aspecten besproken, betrekking hebbende op het werken, het wonen en de recreatie, alsmede op de planologische aspecten die hiermee samenhangen. Aldus kan de landbouw in een ruimer kader worden geplaatst. In hoofdstuk II wordt nader ingegaan op de agrarische structuur van het gebied. De ontwikkeling van het aantal bedrijven, de veranderingen in de beroepsgroepen-, de bedrijfsoppervlakte- en de bedrijf somvangstructuur, zowel in het recente verleden als de verwachtingen daaromtrent in de komende jaren, staan hierbij centraal. Gegevens van landbouwtellingen van het CBS, speciaal voor dit doel bewerkt door het LEI, aangevuld met informaties van ter plaatse goed bekende personen, vormen hiervoor het basismateriaal. In hoofdstuk III worden enkele aspecten van de bedrijfsstructuur aan de orde gesteld, zoals de bedrijfstypologie, de produktiestructuur, de produktieomvang en de arbeidsproduktiviteit. Ook hiervoor vormen de gegevens van de landbouwtellingen de basis. In,hoofdstuk IV worden enkele belangrijke bedrijfseconomische aspecten behandeld, ni. de bedrijfsuitkomsten en wordt getracht het arbeidsinkomen te benaderen en dit te toetsen aan de Brusselse regelingen. In de samenvatting en slotbeschouwing worden de voornaamste punten bijeengebracht en daaraan beschouwingen vastgeknoopt omtrent de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de landbouw. Een verkenning kan aldus worden gezien als een bijdrage tot de gedachtenvorming over de toekomstige structurele ontwikkelingen in de agrarische bedrijfstak in het onderzochte gebied.
HOOFDSTUK I ALGEMEEN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN
§ 1. A l g e m e n e o r i ë n t a t i e Centraal in het ruilverkavelingsgebied Schagerkogge ligt het stadje Schagen (aan de spoorlijn Alkmaar-Den Helder). Het gebied omvat de gehele gemeente Schagen, het grootste deel van de gemeente Barsingerhorn, een klein deel van de gemeenten Dirkshorn en St.Maarten 1). De noordelijke grens vormt de Westfriese Zeedijk. De exacte begrenzing van het gebied is op bijgaande kaart 2) aangegeven. Het gebied is in twee deelgebieden onderscheiden, deze "opsplitsing" is ook terug te vinden op bijgaande kaart. Het voornaamste motief is dat in het westelijke deelgebied (dat voortaan "Schagen" wordt genoemd) andere belangen dan agrarische gaan domineren, in tegenstelling tot het oostelijke deel ("Barsingerhorn"). Bedoelde andere belangen zijn uitbreiding van het stadje Schagen en recreatie. § 2. B e v o l k i n g In 1970 vond in deze omgeving een gemeentelijke herindeling plaats. Daarbij ging Barsingerhorn met Wieringerwaard op in de nieuwe gemeente Barsingerhorn. In de directe omgeving kwam de nieuwe gemeente Niedorp tot stand, waarin Nieuwe Niedorp, Oude Niedorp en Winkel opgingen. De gemeente Schagen was bij deze herindeling niet betrokken. Over de omvang en de groei van de bevolking zijn enige gegevens in tabel 1 vermeld. Het inwonertal van de gemeente Schagen groeit aanzienlijk sneller dan van de omliggende gemeenten, Noord-Holland en het gehele land. Het aantal inwoners van het dorp (om precies te zijn de oude gemeente) Barsingerhorn liep in de periode 1960 tot op heden zelfs terug wat voor de nieuwe gemeente Barsingerhorn wordt gecompenseerd door een toename in Wieringerwaard. Vergelijkbare indexcijfers over dezelfde periode (1960-1971,waarbij 1960 op 100 is gesteld) voor de omliggende gemeenten zijn: voor Niedorp 115, voor Harenkarspel 119, voor St. Maarten 113 en voor Zijpe 121.
1) Van St. Maarten maar enkele tientallen hectaren. 2) Opgenomen met toestemming van de Topografische Dienst; reproduktie van het kaartfragment is niet toegestaan.
Tabel 1. Bevolkingsgroei in de laatste jaren Jaar1) 1960 1962 1964 1966 1968 1970 1972 1973
Inwonerstal Schagen Barsingerhorn 49S9 5119 5426 6041 6505 6772 7921 9886
3235 3186 3182 3206 3328 3407 3516 3594
Indexciifers (I960=100) Schagen Barsinger• -Noord- Nederland horn Holland
100 103 109 121 130 136 159 198
100 98 98 99 103 105 109 111
100 102 104 106 108 109 111 111
100 103 105 108 111 113 116 117
1) Per 1 januari. Wat de toekomstige ontwikkeling betreft, citeren we de kort geleden uitgekomen nota ter voorbereiding van het Streekplan Kop van NoordHolland en Texel 1). Schagen dat door zijn ligging aangewezen zou zijn een centrumfunctie in het gebied te vervullen, is voor deze taak (nog) onvoldoende uitgerust. Het beleid van het rijk en de provincie is er echter duidelijk op gericht deze potentiële centrumfunctie zo goed mogelijk te verwezenlijken. De verschillende afbeeldingen in de Nota Drie Miljoen Noordhollanders en de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening in Nederland geven namelijk ook voor deze stad een sterke uitbreiding aan. Schagen valt nu reeds binnen het uitstralingsgebied van de noordelijke vleugel van de Randstad Holland en zal dientengevolge waarschijnlijk niet alleen verder groeien door de verstedelijkingstendenzen in het streekpiangebied zelf, maar ook door opname van inwoners uit andere delen van de provincie waarbij in het bijzonder aan Noord-Kennemerland wordt gedacht. Indien echter in dit laatstgenoemde gebied wonen en werken onvoldoende tot ontwikkeling komen zal de groei van Schagen zonder twijfel minder snel verlopen. Volgens taakstellingen die er vanuit gaan dat een dergelijke stagnatie niet zal optreden, zal het aantal inwoners van Schagen tegen 1980 ca. 15 000 en tegen de eeuwwisseling ca. 35000 kunnen zijn. Om de centrumfunctie van de binnenstad te versterken wordt een concentrische uitbouw van de stad voorgesteld. Hierbij is rekening gehouden met de in de omgeving gedachte recreatieterreinen. Tot zover deze nota. Het tempo van woningbouw in Schagen doet vermoeden dat ca. 15000 inwoners tegen 1980 een haalbare kaart is. De toewijzing van het Ministerie van Volkshuisvesting is voor 1972 856 woningen en gebaseerd op
1) "Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst"; nota over de ontwikkeling van het STOK-gebied, PPD van Noord-Holland, 1971.
een programma dat tot en met 1974 is opgezet. Dit programma geeft voor 1973 het in aanbouw nemen van 710 en voor 1974 van 775 woningen aan. In verband met achterlopen van de bouwprogramma's in de grotere gemeenten wordt van gemeentewege continuering verwacht en een jaarlijkse groei van Schagen met 2000 inwoners voor de komende jaren als minimaal gezien,, Dit laatste zou inhouden dat reeds lang vóór 1980 een inwonertal van 15000 bereikt wordt. Voor het overige ruilverkavelingsgebied is weinig groei te verwachten. Enige groei van de gemeente Barsingerhorn zal zich in Wieringerwaard voordoen en niet in het dorp Barsingerhorn. § 3 . B e r o e p s b e v o l k i n g en w e r k g e l e g e n h e i d Voor Schagen zijn nog geen volledige gegevens van recentere datum dan 1960 beschikbaar. In het volgende wordt zoveel mogelijk aandacht besteed aan de veranderingstendenzen sinds 1960. In 1960 was 13,3% (voor de mannen 16,6%) van de beroepsbevolking wonend in de gemeente Schagen werkzaam in de landbouw. Het aandeel van de landbouw is dus relatief gering en in latere jaren nog verder afgenomen. Door de traditionele centrumfunctie van Schagen heeft de dienstensector zich sterk ontwikkeld. Deze bood in 1960 werk aan meer dan de helft van de beroepsbevolking (64% 1)). Vooral de detailhandel, het vervoer, de overheidsdiensten en het onderwijs waren in deze sector belangrijk. De enige bedrijfstakken die in 1968 in grotere bedrijven (met minstens 50 arbeidsplaatsen) vertegenwoordigd waren, zijn een handelsdrukkerij en een fabriek voor dameskleding. Opvallend is het grote aantal vrouwelijke werkforensen, dat 44% van de vrouwelijke beroepsbevolking van Schagen bedroeg. Dit komt doordat op het platteland in het algemeen slechts een zeer geringe werkgelegenheid voor vrouwen bestaat. Voor mannen was de inkomende en uitgaande pendel (194 resp. 213) in 1960 dus nagenoeg in evenwicht. Uit gegevens van het GAB Den Helder is te concluderen dat in de periode 1960 - 1967 enige uitbreiding van de werkgelegenheid in de dienstensector moet hebben plaatsgehad. Onder invloed van de in de laatste jaren op gang gekomen sterkere bevolkingsgroei en de toekomstverwachtingen dienaangaande zal de verhouding woon-werkforensen zich gaan wijzigen. Schagen zal in toenemende mate forensenplaats gaan worden, met Den Helder, de Umond en Alkmaar als belangrijkste werkgebieden voor haar beroepsbevolking. Uit de voorlopige cijfers van de volkstelling blijkt dat in 1971 de helft van de beroepsbevolking (vrouwen meegerekend) uit Schagen reeds woonforens was (en uit Barsingerhorn 63%). Voor Schagen worden op korte termijn geen belangrijke industriële ontwikkelingen verwacht. Dit staat zowel in de "Toelichting bij het ontwerp-structuurplan" uit 1969 als in de "Begeleidende nota bij het 1) Met inachtneming van het saldo werkforensen van 8%.
ontwerp-structuurplan 1974" van de gemeente Schagen. 1) Volgens beide ontwerpen is het van groot belang dat men in staat is geboden kansen voor industrievestiging snel aan te grijpen. Wanneer zich deze kansen zullen voordoen is niet bekend 2). Daarom zijn de industrieterreinen zodanig gesitueerd dat onafhankelijk van het ontwikkelingsstadium waarin Schagen zich bevindt, de ligging ten opzichte van de woonbebouwing optimaal is. Er zijn drie industrieterreinen ontworpen, waarvan er één ("Lagedijk") voor een deel reeds in gebruik is. § 4, R u i m t e l i j k e a s p e c t e n In de gemeente Schagen liggen enkele beschermde natuurgebieden. Zoveel mogelijk zal rekening worden gehouden met het speciale karakter hiervan. Het is de bedoeling in gebieden ten zuiden, noorden en westen van het toekomstige stadslichaam Schagen recreatieve voorzieningen te situeren. Zo zal ten westen van Schagen rond de Schagerwiel een boscomplex ontstaan, dat een rol in de regionale dagrecreatie zal kunnen vervullen. Werd in paragraaf 2 reeds een taakstelling voor Schagen van ca. 35000 inwoners rond de eeuwwisseling genoemd5 het ontwerp-structuurplan 1974 noemt als richtgetal omstreeks die tijd ca. 50000 inwoners. Bij voltooiing van dit structuurplan (bij ca, 50000 inwoners) zal het stedelijke gebied een oppervlakte van ca. 1100 ha beslaan 3). In de inleiding is in verband met een te verwachten verschillende ruimtelijke ontwikkeling het ruilverkavelingsgebied reeds onderscheiden in twee deelgebieden. In het deelgebied Schagen zullen uitbreiding van woon- en werkgelegenheid alsmede recreatie prioriteit krijgen. Een nieuwe verkeersweg s de Stamweg,, zal Schagen in de toekomst een goede aansluiting op het landelijke hoofdwegennet geven. Deze Stamweg (rijksweg 16) is geprojecteerd ten oosten van Schagen in noord-zuidrichting en vormt in hoofdzaak 4) de scheiding tussen de deelgebieden. In het andere deelgebied (Barsingerhorn) zijn geen veranderingen van betekenis te verwachten. Dit gebied is bestemd voor agrarische bedrijven. Wel is het zo dat in het zuidwesten een smalle strook langs de toekomstige Stamweg ook voor recreatie kan gaan dienen. 1) Beide uitgebracht door Bureau Wieger Bruin, Vink en van de Kuilen te Amsterdam. 2) Tot de kernen waarvoor door het rijk een investeringspremie wordt gegeven (Hoorn, Den Helder, Enkhuizen en Medembiik) behoort Schagen niet. Van de zijde van de Stichting "Noord-Holland-Noord", die de industrialisatie boven de lijn IJmuiden-Edam mede behartigt, wordt gesteld dat er een einde zou moeten worden gemaakt aan het al te autonome optreden van verschillende gemeenten. Zie in verband hiermee ook het recente rapport van de Wiardi Beekmanstichting "Ruimtelijk Beleid in Nederland". 3) Momenteel beslaat de gemeente Schagen een oppervlakte van ca.2000 ha. 4) Niet geheel, doordat het uiterste zuiden van het ruilverkavelingsgebied nog wel bij het deelgebied Barsingerhorn behoort (zie kaart). 10
HOOFDSTUK II AGRARISCH-STEUCTURELE ASPECTEN
§ 1. S a m e n s t e l l i n g e n r e c e n t e o n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l ge r e g i s t r e e r d e n In 1964 woonden e r in het gebied 245 g e r e g i s t r e e r d e n , in 1969 211 en in 1971 169. Het gaat dus om kleine aantallen bedrijven. Het grote v e r loop tussen 1969 en 1971 is mede het gevolg van het invoeren van het c r i t e r i u m dat g e r e g i s t r e e r d e n m i n s t e n s een bedrijfsomvang van 10 s t a n daardbedrijfseenheden 1) moeten hebben. Niet alle g e r e g i s t r e e r d e n hebben een hoofdberoep in de land- en tuinbouw, In 1971 behoorden 81%tot de A+B-beroepsgroepen 1), m.a.w. had een dergelijk hoofdberoep. Tabel 2. G e r e g i s t r e e r d e n (aantallen en oppervlakten) naar beroepsgroepen in 1964, 1969 en 1971 Beroepsgroep A B A+B C>10sbe C<10sbe D >10sbe D <10sbe Totaal
1964
Aantallen 1969
1971
169 14
142 15
124 13
183 25 10 14 13 245
157 24 13 11 6 211
Oppervlakte in ha 1964 1969 1971
137 22 -
10 -
169
2631 164 2795
118 15 101 23 3052
2596 2 494 207 248 2742 2803
125 17 85 10 3040
134 -
65 -
2941
In het vervolg worden ten behoeve van de vergelijking met andere j a r e n de C - en D - g e r e g i s t r e e r d e n met m i n d e r dan 10 sbe consequent b u i ten beschouwing gelaten. Deze verkenning c o n c e n t r e e r t zich op de hoofdb e r o e p s b e d r i jven. De v e r m i n d e r i n g van het aantal dergelijke bedrijven was over 1 9 6 4 1969 gemiddeld 2,8% p e r j a a r en in de laatste j a r e n (1969-1971) 6,3% per jaar.
1) Een toelichting op deze begrippen geeft bijlage 1„
11
Tabel 3„ De vermindering van het aantal A+ B-bedrijven Blok en periode Schagerkogge Schagerkogge Westwoud Westerkogge - Beschoot Waterland De 4 Noorderkoggen De 4 Noorderkoggen
%per jaar 1964 1964 1963 1964 1965 1960 1965 -
1969 1971 1968 1969 1969 1965 1971
2,8 4,0 3,2 5 2,5 2,4 4,2
Een vergelijking met andere ruilverkavelingsblokken is niet zo eenvoudig. Afgezien van periodeverschillen spelen o„a„ bedrijfstypen een roL In Schagerkogge en Waterland is het weidebedrijf in aantal het overheersende type, terwijl in Westwoud, Westerkogge - Beschoot en De Vier Noorderkoggen tuinbouwbedrijven in de meerderheid zijn. De vermindering van het aantal A +B-bedrijven was in de periode 1964 1969 iets sterker dan in Waterland, maar minder sterk dan in de Westfriese blokken. Voor Limmen - Heiloo,ook een overwegend weidegebied, zijn geen vergelijkbare cijfers aanwezig,. Tabel 4, De A+ B-bedrijven naar bedrijfstype in 1964, 1969 en 1971 Bedrijfstype
Aantal A + B-bedrijven in 1964 1969 1971
Weidebedrijven V e e - en veredelingsbedrijven V e e - en bouwbedrijven Akker- en tuinbouwbedrijven
120 13 31 19
122 12 12 11
107 8 13 9
Totaal
183
157
137
Al zijn de verschillen niet zo groot als in de Westfriese blokken, ook in Schagerkogge zijn bedrijven van verschillende typen 1). Onderscheiden zijn weidebedrijven, (weide)vee- en veredelingsbedrijven, vee- en bouwbedrijven en akker- en tuinbouwbedrijven,, Een grote meerderheid (ruim driekwart) van de A+ B-bedrijven is weidebedrijf en heeft geen of praktisch geen veredelingsproduktie en akker- of tuinbouw. Dit aantal bedrijven nam eerst minder af dan de aantallen van een ander bedrijfstype, maar later in gelijke mate.
1) Een toelichting op het onderscheid in bedrijfstypen geeft bijlage 1„
12
Tabel 5. De bedrijven naar deelgebieden in 1964, 1969 en 1971 Bedrijven
Gebied Schagen 1964 1969 1971
Gebied Barsingerhorn 1964 1969 1971
Weidebedrij ven V e e - en veredelingsbedr. Vee- en bouwbedrijven Akker- en tuinbouwbedr.
45 3 13 16
43 2 4 7
37 2 5 5
75 10 18 3
79 10 8 4
70 6 8 4
A + B-be drijven C- en D-bedrijven
77 25
56 20
49 11
106 14
101 15
88 21
102
76
60
120
116
109
Totaal
De ontwikkeling in de deelgebieden is verschillend. Wanneer we allereerst de aantalsontwikkeling van de hoofdberoepsbedrijven bezien dan betreft dit uitsluitend de periode 1964 - 1969. Toen nam het aantal in Schagen sterk af en in Barsingerhorn nog maar nauwelijks. In de laatste jaren echter is het afnemingstempo nagenoeg gelijk. De aantalsontwikkeling van C- en D-bedrijven (> 10 sbe) had een ander verloop. In Schagen blijft het aantal C- en D-bedrijven afnemen, terwijl dit in Barsingerhorn toeneemt. Hoe is nu deze ontwikkeling tot stand gekomen? De voornaamste factor waardoor veranderingen in het aantal A+ B-bedrijven ontstaan, is het uit de registratie verdwijnen (z„g. opheffing van bedrijf). Eveneens een factor van groot belang is overgang naar de beroepsgroepen C en D. Tegenover de aantalsvermindering ten gevolge van deze twee factoren staat bijna geen aantalsvermeerdering in de A+ B-beroepsgroep. In de periode 1964 - 1969 kwamen er maar twee A+ B-bedrijven bij en in de periode 1969 - 1971geen enkel. Tabel 6geeft gedetailleerd de ontwikkeling in de beide perioden van het aantal bedrijven naar beroepsgroepen. Deze tabel geeft echter geen volledig beeld van de mutaties die plaatsvonden. Bedrijfsoverdrachten kwamen daarbij b.v. niet aan de orde. In tabel 7 zijn de oorzaken van alle veranderingen op de hoofdberoepsbedrijven weergegeven, nl„ voor het gehele blok en apart voor Barsingerhorn. Er zijn duidelijke verschillen tussen beide perioden en beide deelgebieden. Het opvolgingspercentage 1) voor Schagen is over de periode 1964 - 1969 32%en over 1964 - 1971 26%, terwijl dit voor Barsingerhorn 80%)resp. 69% is 2). De laatste jaren loopt dus dit percentage sterk t e rug, ook voor Barsingerhorn.
1) Percentage bedrijven dat bij beroepsbeëindiging van oudere bedrijfshoofden door een ander in de A+ B-beroepsgroepen wordt voortgezet. 2) Voor het gehele blok 56% resp.31%.
13
Tabel 6. De ontwikkeling van het aantal bedrijven in de perioden 19641969 en 1969-1971 Beroepsgroep Aanwezig in 1964
Totaal
C
D
183
25
14
A+B
222
Van A+B n a a r C en D Van C n a a r A+B en D Van D n a a r C
+
7 1
+ 4 - 2 + 1
+ 3 + 1 - 1
Totaal Opgeheven Gesticht
177 21 + 1
28 -12 + 8
17 -10 + 4
222 - 43 + 13
157
24
11
192
11
+ 7 - 1
+ 4 + 1
146 9
30 -10 + 2
16 - 6
22
10
Aanwezig in 1969 Van A+B n a a r C en D Van C n a a r D Totaal Opgeheven Gesticht
_
137
Aanwezig in 1971
192 - 25 •+
2
169
Tabel 7. De mutaties op hoofdberoepsbedrijven naar oorzaak Totaal Voortgezet inberoepsgroepen Opgeheven A+ B l )
Mutatieoorzaak
CenD B2)
B2) Periode 1 9 6 4 - 1 9 6 9 : beroepsbeëindiging beroepsverandering overige oorzaken
39 13 2
20 4 1
22(4) 3(1) 1(1)
Totaal
54
25
Periode 1 9 6 9 - 1 9 7 1 : beroepsbeëindiging beroepsverandering
13 12
9 9
Totaal
25
18
B2)
B2) 5 2
1 1
12 8 1
3 1
26(6)
16(3) 2(1) KI) 19(5)
7
2
21
4
4(1) KI) 5(2)
4(1) KI) 5(2)
4 7
3 6
5 4
2 2
11
9
9
4
1) Tussen haakjes: waarvan voortgezet door niet-familieleden. 2) Deelgebied Barsingerhorn. Beroepsverandering wordt belangrijker. In de periode 1964-1969 verdwenen uit de A+B-groepen ten gevolge van beroepsverandering 10 bedrijven (waarvan 2 in Barsingerhorn) terwijl over 1964-1971 dit er 21 waren (waarvan 10 in Barsingerhorn). 14
Door beroepsverandering verminderde het aantal A + B-bedrijven in Barsingerhorn per saldo over de periode 1964 - 1971 dus met gemiddeld 1,9% p e r j a a r . De aantalsvermindering wordt enigszins afgeremd door overname door niet-familieleden, vooral in Barsingerhorn, Overname door boeren vanuit het andere deelgebied speelde hierbij (nog) geen r o l . Tabel 8, De mutaties 1) op de A + B-bedrijven n a a r bedrijfstype Aantal A + B- bedrijven weide v e e - en v e e - en a k k e r - en bouwbedrijven v e r e d e tuinbouw lingsbedr, . bedr. bedrijven In 1964 Beroeps beëindiging Beroepsverandering Overige oorzaken Naar ander type Uit ander type Bijgekomen in A + B - groep In 1971
120(75) 17( 6) 12( 7) 1 10( 5) 26(13)
13(10) 2( 2( 9( 8(
1) 1) 6) 4)
1
-
107(70)
8( 6)
31(18) 2( 1( 21( 5(
19(3)
2) 1)
5 6
9) 2)
2(1) 3(2)
1 13( 8)
totaal
183(106) 26( 9) 21( 9) 1
9(4)
2 137( 88)
1) („...) waarvan in deelgebied Barsingerhorn, Naar bedrijfstype bezien was de vermindering van het aantal a k k e r en tuinbouwbedrijven door beroepsbeëindiging en - verandering opvallend. Bij de v e e - en bouwbedrijven waren bedrijfstypeverschuivingen van grote invloed. § 2 , O n t w i k k e l i n g e n i n d e b e d r ij fs g r o o t t e s t r u c t u u r De oppervlakte cultuurgrond heeft in deze verkenning betrekking op de oppervlakte gemeten maat van de in het gebied wonende g e r e g i s t r e e r den met een bedrijf van minstens 10 sbe. Dit is dus inclusief het gebruik van grond buiten het gebied van genoemde bedrijven, m a a r exclusief de oppervlakte cultuurgrond binnen het gebied die in r e g i s t r a t i e is bij buiten het gebied wonenden. Tabel 9, Oppervlakte cultuurgrond (van alle bedrijven) in de peiljaren n a a r deelgebieden Hectaren Gemiddeld % v e r a n d e _ _ ring p e r j a a r 1964 1969 1971 1964-1969 1969-1971 Deelgebied Schagen 1114 1056 967 -1,0 -4,2 Deelgebied Barsingerhorn 1900 1958 1973 +0,6 +0,4 Gehele blok 3014 3014 2940 0 -1,2 15
oo c-
1c~ "*1
oo
ri
CM I N H
lO t > CM SO
I
co
^ o
N
I
B
C i 1 co
i—i ;
i n i-H CM CM
I
CD
CO
CO
CO CO
I
CO H
CM
(M
Ö CD
Ci CO CTi
jm
CXI |
Ci
O ,ß
ö
!
co1
,H
1 "*
oo1
CO ^ © <5f< CO ri
O
«o c-
co • r-t
rH 1
H
Cl M
1
00
ri
1^co1
CM O ira CM
00
00
CM CD
co
O
w
M ' *
CO M H
1
!
CM 1 CM
CD
PQ
1
• * CM CM CO CM I
+
CM -tf CM TU
I
c c
t~
00
Ä
CD
o
oo
Tt<
CM
co»•
m«
i-H
ri
Ci Ci
Oi
O CD" rH
O 1 ira co m oo
Ci r^
o 1 ri
CN
ri
CD
1 co Ci • C- 00 1 • * C~ 1 00 co
m1 1 ^ c~ 1
Tt1 CO O O m «o CM CM CO CM 00
^ 0}
1 1A
1Ci 00 1 00 1
t - t o I O co M œ H N C M ^ H
1
^
O OS eo
1 co rH1
00 CD 00 CD C- CM lO CM 0 0 CM •"# T-t
Ci
• Iß
1-1
co»* CM
M SC ri 0 0 N CM CO ^ CM ^
Ci
O H
1 c~ • c-
M
bD ta
ri oo
ira
oo
o •*
00
r-i
CM
CO
•*
ri
pi
CM
00
*» ri
Ci " ri
00
O
00
m•« ri
ri
O
c-
C-
o •*
• ». oo
o co
rH Tt< CO
co
CM
rH
T-t
CM C O
• * r-( t- Ci
CD CM 00
CM
ri
CM
0 0 CD
CCO
Ci
oo
ri
us
o
m o
•* ri rH
t-
ri
1 CM
ri
•«
00 t r-t t~
CO
•»
».
T-t
O (M
c-
Lra
CD
•« ri
00•* ri
CT>
O
CM
» ri
Ä
«
lO T-t
00
Ci
00
ri
ri
Ci
ri
rH lO
CM
eo 1 m © Ci o ' CC ~i CT>
•" ri 00
r.
CM
c-
•*
Ci
O
*
m
o 1 o oo oo a
1-1
Ci
CM
ri O
rH T-t
• *
oo
•*
O rH
CM C-
CM
•s
rH
ri Ö
«(H
ö 1 rH 1 l!cdcdcdcdedcdcd ^
16
co
CM
ri 1 oo co
cd•
•s cd
L
ß o m o o o H ri N CO • * v i o
ira O © r H CM CO
1ö
©
M
o!
O
cd
1 a> bc
cd
1 «!
O
I
o
1w
•s
»*H D M • fH
cd '
«1
M
CD
o SP
taal (bl or Schi
+
en
H
CM
»•
O
c- 1
H c o i o ^ H O « H CM CM ^ H
»r« CD
CO
CD
«
o"
00 rH
T-t
(M (M
CM
1
«S
ira
» ri
• c - © ! C i CO 1 co oo e -
ri © O CM ri CO r H CM CM - ^ t - l
Ci
.fi
o u
r~
ira
CD
CD
CM
00
T-t
CO
•*-S
m
Ol
00 (M
c-
^
fn
00
^
Ä
co
ja i
ta
rH
Tjf
co
iH
u
+•>
Ol
ffi
I
11
f-
0"
o o >c
+•» >
a
CD
cd cd cc
•S
H*H MH H -
CQ
hrl l-H H-
T3
-u
I-H
CD
0 T:
ä
o CD
% C
TJ
»—i
CD
bc O cd f—1
X ja
CD
C a»
bo
Hag Scha
>
+J
Ci
00
CTs
CU
ira
ri^ ri
ri
m»^
oo
1 co 001 r-f r-t
t-l Ci t - IT3 Iß CO r-l
H
c
t-t
CD
I CD CD
CT>
>
• ^
co
rH
«O
CD
Ä
oo
m
CD
•*
co
v*
ri ri
(M
TH
CM
>
to
0«
lO
ri CO O CrH
o
CM
ri
CTi
1
Ci
0 0 LO
CM m
m H S3 CD I H
"*1
Ci | m
CO I CM i H
oo
§
bD CD
b£ cd
ri
Het verloop van de oppervlakte cultuurgrond bij g e r e g i s t r e e r d e n in de twee deelgebieden loopt nogal uiteen. Voornamelijk onder invloed van de uitbreiding van Schagen ging e r in de laatste j a r e n in het gelijknamige deelgebied nogal wat cultuurgrond v e r l o r e n . De (overigens geringe) t o e neming voor het deelgebied Barsingerhorn wijst op een groei van het gebruik van gronden buiten het blok. Tabel 10. Aantal bedrijven en oppervlakte cultuurgrond p e r b e r o e p s groep Totale oppei [•vlakte 1964 1969 1971
Beroeps- • Aantal bedrijven groep 1964 1969 1971 A+ B C D
183 25 14
157 24 11
137 22 10
2795 2 803 118 125 101 85
2 742 134 65
Totaal
222
192
169
3014 3013
2 941
Gemiddelde oppervl. 1964 1969 1971 15,3 17,9 4,7 5,2 7,2 7,7
20,0 6,1 6,5
In Schagerkogge is voor de A + B-bedrijven de gemiddelde oppervlakte gestegen van 15,3 ha in 1964 tot 17,9 ha in 1969 en tot 20,0 ha in 1971, In de C-groep is de totale oppervlakte mede door de overgang van enkele A + B-bedrijven iets gestegen. Duidelijk blijkt wel dat de C- en D-groepen wat de oppervlakte cultuurgrond betreft van weinig belang zijn. In tabel 11 is de bedrijfsoppervlaktestructuur van de A + B-bedrijven in de bewuste j a r e n uitgebreid weergegeven. De zuivere weidebedrijven zijn gemiddeld 20,5 ha groot en in het deelgebied B a r s i n g e r h o r n 21,6 ha. Dat dit een gunstig aspect van de a g r a r i s c h e structuur in de Schagerkogge i s , wordt bevestigd door vergelijking met andere Noordhollandse ruilverkavelingsgebieden en met het gemiddelde van de Weidestreken 1) in ons land. Tabel 12. Vergelijking bedrijfsgroottestructuur weidebedrijven (A-f-B) Blok en tijdstip
Gemiddelde (ha)
Westerkogge - B Waterland Limmen-Heiloo Noorderkoggen
'69 '69 '69 '71
Schagerkogge Schagerkogge Weidestreken
'69 '71 '70
18,5 16,0 15,8 17,8 18,8 20,5 17,4
<10 ha 13 17 18 16 15 10 20
Percentage bedrijven 1 0 - 1 5 1 5 - 2 0 2 0 - 3 0 > 30 ha ha ha ha 23 29 30 19 20 19 25,5
34 25
30 29 33 38 20 19 23
13 19 34 39 22
6 8 11 13 9,5
Een beoordeling van de bedrijfsoppervlaktestructuur van de overige A + B-bedrijven is minder gemakkelijk. De aantallen zijn klein en inzicht in het bedrijfsplan is daarvoor nodig. 1) Groep van landbouwgebieden, bedrijven > 5 ha 17
§3. Toekomstige
ontwikkeling
Hierbij denken we aan het verloop in de komende tien jaar. Gerekend vanaf de telling in 1971 mondt dit uit in de situatie in 1981. Gezien de bestemming die het deelgebied Schagen is toegedacht en waarvan de fasering niet vast ligt, wordt de in verkenningen traditionele prognose beperkt tot het deelgebied Barsingerhorn. Bezwaren zijn daarbij echter het kleine aantal bedrijven dat daar voorkomt, het grondgebruik over en weer de gebiedsgrens en de onzekere invloed die de ontwikkeling in Schagen op het toekomstige verloop hier zal hebben. a. De invloed van beroepsbeëindiging In Barsingerhorn zijn weinig oudere bedrijfshoofden, in 1971 was b.v. maar 36% 50 jaar en ouder. De abdicatieleeftijd was gemiddeld 63 en 10 van de 23 bedrijfshoofden die voor abdicatie in aanmerking komen hebben een opvolger in eigen kring. Bovendien is nog enige (20 a 25%) secundaire afvloeiing van aanstaande opvolgers te verwachten. b. De invloed van beroepsverandering De effectieve vermindering van het aantal bedrijven ten gevolge van beroepsverandering in de periode 1964-1971 was gemiddeld 1,9% per jaar. Beroepsverandering kwam meer voor dan dit percentage aangeeft, maar enkele bedrijven werden door anderen als hoofdberoepsbed rijf voortgezet of gesticht. Voor de nabije toekomst wordt een zelfde percentage aangehouden. c. Overige oorzaken In enkele gevallen zal een bedrijf verdwijnen door overlijden of invaliditeit van jongere ondernemers of overneming van een bedrijf buiten het gebied en mogelijk ook door op te gaan in een samenwerkingsverband. Tabel 13. Mutaties in de periode 1971-1981 bij extrapolatie (Barsingerhorn)
Beroepsbeëindiging Beroepsverandering 1) Overige oorzaken 1) Totaal
Aantal bedrijven met veranderingen totaal voortgezet in groep opheffing A+ B2) C D 23 14 (4) 4 5 10 7 3 2 2 35
1.4 (4)
7
4
10
1) Voor zover deze gepaard gaan met vermindering van het aantal A+Bbedrijven. 2) Tussen haakjes waarvan door nïet-famüieleden voortgezet. 18
Een verloop als in tabel 13 voorgesteld resulteert in 67 bedrijven in 1981 en een zelfde verminderingspercentage (2,7% per jaar) als over de periode 1964-1971, ondanks het veranderde uitgangspunt, ni. de huidige leeftijds~ en opvolgingssituatie. Bij een andere benaderingswijze is van elk bedrijf nagegaan wat de verwachtingen zijn ten aanzien van het voortbestaan in de komende tien jaar, mits de omstandigheden niet drastisch worden gewijzigd. E r is dus geen rekening gehouden met de uitbreidingsplannen van Schagen, voor zover deze niet op korte termijn worden verwezenlijkt. Als blijvers (ook wel ontwikkelingsbedrijven genoemd) worden beschouwd de bedrijven die gezien de situatie waarin bedrijf en bedrijfshoofd verkeert over tien jaar nog zullen bestaan en als hoofdberoepsbedrijf worden geëxploiteerd. Van "gezonde" bedrijven zonder opvolger wordt dus verwacht dat ze door een "vreemde" worden voortgezet (mogelijk door iemand uit Schagen), Bijlage 3 geeft de indeling van de bedrijven in z.g. blijvers, wijkers en twijfelaars. In Schagen zullen veel minder bedrijven overblijven dan in Barsingerhorn, nl. iets meer dan de helft tegen in Barsingerhorn vier vijfde. In laatstgenoemd deelgebied, waartoe we ons bepalen, zijn e r van de 88 bedrijven thans dan nog een 70-tal over (waarbij we gezien de omstandigheden de bedrijven waarvan het voortbestaan onzeker is meetellen). Wijkende bedrijven beslaan ca. 250 ha. Tabel 14. Vergelijking tussen de verschillende benadering (Barsingerhorn) Bedrijfshoofden
Aantal nu (1971)
Aantal bedrijven in 1981 volgens progindividuele nose benadering
Verminderingspercentage p e r j a a r progindividuele nose benadering
> 53 j a a r < 53 j a a r
23 65
14 53
15 56
4,8 2,0
4,2 1,5
Totaal
88
67
71
2,7
2,1
Voor de nabije toekomst is het aantal hoofdberoepsbedrijven te stellen op 70.
§4. Grondverkeer Hoewel in het volgende exacte cijfers worden genoemd, moeten deze niet al te letterlijk worden genomen. Zo betekent opheffing van bedrijven niet dat alle cultuurgrond is vrijgekomen, het criterium is immers de 10 sbe-grens. Verder is bij bedrijfsverkleining niet nagegaan wat de bestemming van de losgelaten grond is geworden, wat wel globaal achter19
haald werd bij opheffing van bedrijven. Afgezien hiervan zijn bedrijfsvergroting en -verkleining slechts vastgesteld door de begin- en eindstand te vergelijken. Over de periode 1964-1969 is ca 370 ha vrijgekomen en over 19691971 ca 270 ha„ Hoewel in Schagen wonenden maar ongeveer een derde van de cultuurgrond van de in het blok wonende gebruiken, is de vrijgekomen grond overwegend door in Schagen wonenden losgelaten. Tabel 150 Vrijgekomen oppervlakte cultuurgrond Barsingerhorn Blok totaal beroepsgroep totaal beroepsgroep A+B C D A+B C D Opheffing van bedrijven Bedrijfsverkleining 1) Bij beroepsgroepmutaties Totaal periode 1964-1969
103 54 -
41 54 -
157
95
Opheffing van bedrijven Bedrijfsverkleining 1) Bij beroepsgroepmutaties
47 33 31 111
26 23 31
Totaal periode 1969-1971
80
36 _ 36
26 -
280 73 15
162 ' 64 10
54 64 9 5
26
368
236
59 73
15 4 19
6 6 12
176 53 42
80 43 38
52 44 4 6 4
271
161
60 50
1) Zonder beroepsgroepmutaties. Grond kwam hoofdzakelijk vrij door opheffing van bedrijven, hoewel dit in de laatste jaren in Barsingerhorn minder het geval was„ Het is bedenkelijk dat bedrijfsverkleining van in de A + B-beroepsgroepen gebleven bedrijven ten opzichte van opheffing van bedrijven een omvang had als de tabel weergeeft» Tabel 16„ Verdwenen cultuurgrond Bar singerhorn Blok totaal beroepsgroep totaal beroepsgroep A+B C D A+B C D Bij niet-telplichtigen Voor n i e t - a g r a r i s c h gebruik
26 13
13
Totaal periode 1964-1969
39
Bij niet-telplichtigen Voor n i e t - a g r a r i s c h gebruik Totaal periode 1969-1971
20
23
3
50 92
4 66
32 14 3 23
13
23
3
142
70
35 37
11
7
4
45 41
7 37
33
5 4
11
7
4
86
44
33
9
-
Een deel van de vrijgekomen cultuurgrond ging als zodanig verloren en een deel werd zuiver administratief afgevoerd (hield op telplichtig te ^ijn). Bij het grondverkeer waarbij in Barsingerhorn wonenden waren betrokken had dit echter geen grote betekenis. Ondanks onttrekking van cultuurgrond aan agrarisch gebruik en anderszins onttrekken aan de telplicht veranderde de oppervlakte behorende bij in het blok wonende telplichtigen maar weinig. De oppervlakte cultuurgrond van in het deelgebied Barsingerhorn wonenden nam zelfs toe. Er is hier dus meer grond verworven dan losgelaten. Het blok heeft namelijk geen natuurlijke grenzen. De buiten het blok gelegen grond die in het blok wonenden gebruiken, ligt waarschijnlijk voornamelijk ten zuiden en ten noordoosten (Wieringerwaard) van het ruilverkavelingsgebied. Er zijn b.v. enkele bedrijfshoofden die twee bedrijven (waarvan één in de Wieringerwaard) samen exploiteren. Tabel 17. Verworven cultuurgrond
Nieuwe bedrijven Voor bedrijfsvergroting 1) Bij beroepsgroepmutaties
Barsingerhorn Blok totaal beroepsgroep totaal beroepsgroep A+B C D A+B C D 34 6 19 9 56 6 21 29 182 169 13 - 295 282 13 16 14 2 -
Totaal periode 1964-1969 Nieuwe bedrijven Voor bedrijfsvergroting 1)
216 175 32 3 3 123 121 2
9 367 302 7 192 190
Totaal periode 1969-1971
126
- 199 190
121
5
36 29 7 2 9
1) Zonder beroepsgroepmutaties. De voornaamste verwervers van cultuurgrond zijn de A+ B gebleven bedrijfshoofden. Over de periode 1964-1969 lieten dergelijke bedrijfshoofden in Barsingerhorn 54 ha los en verwierven 169 ha en over de jaren 1969-1971 lieten ze 23 ha los en verwierven 121 ha. Wat de periode 1964-1969 betreft, de 100 daarbij betrokken bedrijven waren in 1964 gemiddeld 17,5 ha groot en in 1969 18,6 ha„ Over de jaren 1969-1971 waren er maar 88 bedrijven over die in de A+ B-beroepsgroepen bleven. Deze 88 bedrijven waren in 1969 gemiddeld 19,6 ha groot en in 1971 20,8 ha. Aan het grondverkeer heeft een meerderheid van de bedrijfshoofden in de A+ B-groep niet meegedaan (zie bijlage 4). Bedrijfshoofden die hieraan niet meededen zijn te vinden in alle grootteklassen.
21
HOOFDSTUK III BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN
§ 1. De r u n d v e e h o u d e r i j Zoals de aantalsverhoudingen naar bedrijfstype reeds deed vermoeden, wordt de cultuurgrond die in het blok wonenden gebruiken hoofdzakelijk als grasland aangewend. De verhouding grasland en andere aanwending onderging weinig verandering. Tabel 18. De aanwending van de cultuurgrond Aantal bedrijven 1964 1969 1971
Percentage grasland 1964 1969
1971
Weidebedrij ven V e e - en veredelingsbedr. V e e - en bouwbedrijven Akker-en tuinbouwbedr.
120 13 31 19
122 12 12 11
107 8 13 9
99 98 72 4
99 100 64 7
99 100 69 2
A + B-bedrijven W.v.in Schagen
183 77
157 56
137 49
91 86
92 89
91 89
W.v.in Barsingerhorn
106
101
88
93
94
92
Alle bedrijven
222
191
169
91
92
92
De graslandexploitatie wordt hoofdzakelijk door de melkveehouderij bepaald (zie tabel 19). Een aantal veehouders in het blok legt zich naast de melkveehouderij toe op de rundveefokkerij. Het gemiddelde aantal melkkoeien per weidebedrijf nam van 1964 tot 1969 toe met 5,1 en van 1969 tot 1971 met 3,7. In Barsingerhorn was het aantal per weidebedrijf in 1971 reeds 29. Bij de gemiddelden per oppervlakteklasse in tabel 19 moet worden bedacht dat bijna vier vijfde van de bedrijven tussen 10 en 30ha groot is en dat de belangrijk afwijkende kengetallen voor bedrijven kleiner dan 10 ha en van minstens 30 ha maar weinig bedrijven betreffen. Hoewel dus de melkveestapels werden uitgebreid, is de melkveedichtheid nog vrij laag. Zou dit verband kunnen houden met onvoldoende stalruimte? In 1971 werden per 100 melkkoeien 75 stuks jongvee, 4 stuks mestvee en 77 schapen gehouden. Deze verhouding melkvee- jongvee komt nagenoeg overeen met het provinciale gemiddelde.
22
Tabel 19, Rundveehouderij en graslandexploitatie P e r 100 koe ien in 1971 aantal p e r bedrijf p e r 100ha g r a s ! , jong- m e s t - • s c h a 1964 1969 1971 1964 i960 1Ö71 vee vee pen Aantal melkkoeien
Weidebedrijven < 10 ha 10 - 20 ha 20 - 30 ha > 30ha
10,3 17,5 26,1 35,1
11,8 20,6 30,4 40,0
14,1 21,8 33,2 43,9
138 123 113 99
158 139 129 119
182 146 135 129
52 71 77 80
1 4 9
35 75 81 81
Totaal
19,5
24,6
28,3
117
132
138
75
4
77
V e e - en v e r e d e lingsbedrijven V e e - en bouwbedrijven
14,3
16,8
18,4
122
154
120
70
-
118
15,2
18,5
19,2
125
133
119
88
-
114
De belangstelling voor de schapenhouderij neemt toe. In 1972 is het LEI begonnen met een periodiek onderzoek naar de bedrijfsresultaten. Deze toegenomen belangstelling moet niet zozeer in verband worden gebracht met onvoldoende stalruimte voor verzwaring van de graslandbezetting met melkvee. Ook rondom Schagen worden de schapen hoe langer hoe meer 's winters opgestald. Specialisatie zal echter praktisch niet voor gaan komen. De vrij lage melkveedichtheid in dit gebied blijkt duidelijk uit vergelijking van de gemeentelijke cijfers voor Schagen en Barsingerhorn met die voor Noordelijk West-Friesland (het landbouwgebied waartoe Schagen hoort), de provincie Noord-Holland en de groep van landbouwgebieden met hoofdzakelijk melkveehouderij, de z.g. Weidestreken in Nederland. Aantal koeien per 100 ha grasland Gemeente Schagen Gemeente Barsingerhorn Noordelijk W e s t - F r i e s l a n d Noord-Holland Weidestreken in Nederland
1963
1967
1969
1971
1973
121 117 137 125 133
118 117 135 125 136
123 124 137 129 145
132 120 144 134 149
140 137 162 148 165
De achtergronden van deze achterblijvende melkveedichtheid laten zich slechts raden. Onvoldoende stalruimte zal niet alleen hier remmend werken. Het afwijkende beeld van de bedrijven van 30 ha en meer,zowel als dat van de graslandaanwending op nevenberoepsbedrijven kan dit niet in belangrijke mate beïnvloeden, eveneens het feit dat een aantal veehouders in het blok zich toelegt op de rundveefokkerij.
23
Tabel 20, Bedrijfsoppervlakte en omvang melkveestapel in 1971
< 10 ha 10 - 20 h a 20 - 30 ha >30ha
Aantal bedrijven 11 40 42 14
Totaal
Weidebedrijven(A+B)
Schagen Barsinge rhorn
Aantal bedrijven met < 15 15-20 20-30
koeien in 1971 30-40 > 40
6 2 2
3 14 3
2 21 6 2
2 23 3
1 8 9
107
10
20
31
28
18
37 70
5 5
10 10
9 22
6 22
7 11
Uit tabel 20 valt af te leiden dat op vele bedrijven, mits de bedrijfsomstandigheden niet ongunstig zijn, mogelijkheden tot verdere bedrijfsomvangvergroting aanwezig zijn. Dit zal zeker nodig zijn. Hoewel de bedrijfsoppervlaktestructuur en de omvang van de melkveestapels ten opzichte van andere gebieden bepaald gunstig afsteken, zal ten behoeve van een redelijk arbeidsinkomen uit de melkveehouderij aan een eenheid voor een eenmansbedrijf van ten minste 40 melkkoeien moeten worden gedacht. Voor het doorsneebedrijf kan dit echter niet als perspectiefvol worden gezien. Percentage melkveebedrijven 1) met...sbe in 1973 < 50 50/70 70/90 90/110 110/130 130/190 > 190 Gem.Schagen en Barsingerhorn Noord-Holland Weidestreken in Ned.
4 9 8
10 8 13 16 11 14
12 17 15
15 15 15
30 21 26
21 9 11
Uit vergelijking met andere weidegebieden blijkt dus dat het blok een gunstige bedrijfsoppervlaktestructuur heeft en de invloed daarvan, ondanks een lagere melkveedichtheid, doorwerkt in de bedrijf somvangstructuur.
1) Bedrijfstype 80-100% van de sbe ten behoeve van de melkveehouderij. Bron: C.B.S.
24
§ 2 . Ve r e d e li n g s p r o d u k t i e De veredelingsproduktie is van weinig betekenis. Dit viel reeds af te leiden uit het verloop van het aantal z.g. vee- en veredelingsbedrijven. Van de 8 dergelijke bedrijven 1) in 1971 is er maar één gespecialiseerd veredelings(pluimvee)bedrijf„ Bij alle andere 7 bedrijven in deze groep is de omvang van de veredelingsproduktie minder dan de helft van de totale produktie (gemeten in sbe). Het is hier dus kennelijk een aanvullende produktie op weidebedrijven. De enkele bedrijven met veredelingsproduktie worden niet uitsluitend in de laagste oppervlakteklasse aangetroffen zoals vanwege deze beperkende omstandigheid zou kunnen worden verwacht. Tabel 21. Verloop van de omvang van de veredelingsproduktie Jaar Schagen 1964 1969 1971
Aantal sbevoordeveredelingsproduktie op A+B-bedrijven Barsingerhorn blok
43 116 89
264 405 299
307 521 388
totaal inblok 347 657 552
In tabel 21 is de omvang van de veredelingsproduktie in sbe weergegeven. In bijlage 1 wordt de betekenis van dit kengetal verklaard. Over de periode 1964-1969 is, ook op A+ B-bedrijven s nog een uitbreiding te constateren; in de laatste jaren breidde deze produktie zich op de nevenberoepsbedrijven nog iets uit maar werd op de A-v-B-bedrijven ingekrompen. Laatstgenoemde teruggang is zowel in het deelgebied Schagen als in Barsingerhorn waar te nemen. § 3 . A k k e r - en t u i n b o u w De arealen akker- en tuinbouw die in deze paragraaf worden genoemd betreffen de oppervlakten die in het blok wonenden (hetzelfde geldt voor de afzonderlijke deelgebieden) betelen. De arealen akker- en tuinbouw die in het blok voorkomen zijn niet bekend. Zo komt het voor dat in het blok wonende veehouders land aan bollentelers van elders verhuren en ook dat een deel van het bedrijf van inwonenden in de Wieringermeer of
1) Waarbij het criterium is minstens 10%van het totale aantal sbe voor veredeling.
25
e l d e r s buiten het blok ligt„ Aan te nemen is dat een belangrijk deel van de h i e r te beschouwen akkerbouw buiten het blok ligt. Maar 8% van de grond werd in 1971 voor de a k k e r - en tuinbouw g e bruikt» In Schagen is dit iets m e e r nl„ 11%.Het ligt voor de hand dat de a k k e r - en tuinbouw voorkomt op de z„g„ a k k e r - en tuinbouwbedrijven (daar maakt ze 98% van de grond uit) en op de z„g„ v e e - en bouwbedrijven (daar maakt ze 31%van de grond uit). Deze gegevens zijn overigens terug te vinden in tabel 18. Tabel 22. Akker- en tuinbouwareaal op bedrijven in het blok Ha a k k e r - en tuinbouw Op alle bedrijven (blok) Op A + B-bedrijven (blok) Op A + B-bedrijven in Schagen Op A + B-bedrîjven in Barsingerhorn
1964
1969
1971
273 261 139 122
234 225 104 121
246 238 100 138
De 238 ha a k k e r - en tuinbouw in 1971 op A + B-bedrijven bestond uit de verbouw van granen (30%), aardappelen (16%), bieten (eveneens 16%), overige landbouwgewassen (11%), opengrondsgroenten 15%) en bollen (12% ofwel 28 ha)„ Op de v e e - en bouwbedrijven is de bollenteeIt van m e e r betekenis dan op de a k k e r - en tuinbouwbedrijven. Tabel 23. De bollenteelt op hoofdberoepsbedrijven in 1971 Vee- en bouwbedrijven Akker- en tuinbouwbedrijven aan - ha bouw- en aantal aan- ha bouw- en aantal met tal tuinland tal tuinland met bollen t o - bollentobollen- bollen teelt taal taal teelt _ < 10 ha 5 4 12 5 3 9 1 0 - 2 0 ha 3 4 4 3 4 3 33 3 2 0 1 >20ha 5 78 15 3 84 Totaal
13
94
24
9
9
126
4
4
Het a r e a a l bollen op hoofdberoepsbedrijven nam sedert 1964 m a a r weinig (van 20 tot 28 ha) toe. Slechts op enkele bedrijven werd na 1964 voor het e e r s t de bollenteelt in het bedrijfsplan opgenomen. Mede gezien de bedrijfstypemutaties in het recente verleden (tabel 8) is te verwachten dat het aantal bedrijven dat niet uitsluitend op de veehouderij ïs ingesteld v e r d e r zal afnemen.
Gegevens ten behoeve van de CD 1) over de mate waarin bollen in het blok worden geteeld werden niet voldoende achterhaald. Van de 13 in het blok wonende bedrijfshoofden met bollenteelt (zie tabel 23) woonden er 9 in Barsingerhorn. Van de overige bedrijfshoofden werd slechts van 3 (in Barsingerhorn) bekend dat ze land voor bollenteelt verhuurden. In de slotbeschouwing wordt hierop teruggekomen« § 4 . A r b e id s b e z e t t i n g e n b r u t o p r o d u k t i e De gemiddelde arbeidsbezetting per bedrijf daalde de laatste jaren maar weinig, nl. van 1,63 in 1964 tot 1,50 in 1969 en 1,47 in 1971 (zie bijlage 5). In de periode 1964-1969 nam het aantal meewerkende zoons sterk af, in de latere jaren het aantal vreemde arbeidskrachten. Op weidebedrijven kleiner dan 20 ha zijn nu geen vreemde arbeidskrachten meer en op de bedrijven van 20 tot 30 ha nog maar enkele. In verhouding is het aantal vreemde arbeidskrachten op z.g. vee- en bouwbedrijven onder invloed van de bollenteelt veel minder afgenomen. Tabel 24. Het verloop van de brutoproduktie per bedrijfstak
B'horn1964 B'horn1969 B'horn1971 Blok 1964 Blok 1969 Blok 1971
Aantal Aantal sbe op A+B-bedrijven bedrij- voorrund- voor voor voor totaal ven veehoude- akker- tuinverederij bouw bouw ling 9818 264 828 431 106 8295 11360 9526 419 404 1011 101 1342 11208 9042 88 525 299 15552 307 12676 919 1650 183 17349 14193 734 1901 521 157 2 052 17000 13652 908 388 137
Het totale aantal sbe is in de periode 1964-1969 gestegen met 2,3% per jaar. In Schagen was deze stijging veel geringer (0,9% per jaar) en in Barsingerhorn groter (3,1%per jaar). In de laatste jaren (1969-1971) liep het totale aantal sbe in beide deelgebieden iets terug. Een vermindering van de veredelingsproduktie en van de omvang van de rundveehouderij werdmaar ten dele gecompenseerd door intensivering van de akker- en tuinbouw.
1) In verband met de gewenste diepte van de ontwatering. 27
Tabel 25, Bedrijfsomvang en arbeidsproduktiviteït -
V,tidebedrïjven < 10ha 10- 20ha 20- 30ha > 30ha
Aantal sbeper man 1964 i960 1971
Aanta 1sbeper bedrijf 1969 1964 1971
40 73 115 165 34
47 84 127 174 103
51 86 132 185 113
36 53 55 78 53
47 66 72 94 71
51 74 78 96 78
76 Vee-•envered0bedr„ 105 Vee-•enbouwbedrijven Akker-entuinbouwbedr.65
101 187 119 111
116 212 133 124
50 49
81 94
52
73
52
74
103 115 92 85
Totaal
Alle bedrijven
85
De bruto-arbeidsproduktiviteit per arbeidskracht steeg sedert 1964 met gemiddeld 7%per jaar ? dus met meer dan het landelijke gemiddelde (5 à 6%). Dat over de laatste jaren geen sterkere stijging te constateren valt is veroorzaakt door het teruglopen van de produktieomvang. § 5 . De b e d r i j v e n in de n a b i j e t o e k o m s t Te verdachten is dat in het deelgebied Barsingerhorn een spontane ontwikkeling niet zal worden verstoord. V:'.i de totale oppervlakte cultuurgrond (groot 1973 ha) hoort + 1 550 hï.!JI]blijvende bedrijven (zie bijlage 3). Dit houdt dus in dat 75 tot 80% -eeds tot deze bedrijven behoort, een hoog percentage vergeleken met andere gebieden (in het ruilverkavelingsgebied Limmen-Heiloo was dit b.v, maar 56 tot 60%)„ De mogelijkheden tot bedrijfsvergroting zijn dus minder groot. Tabel 26, Ontwikkeling van de bedrijfsgroottestructuur in Barsingerhorn A+BBedrijven <10ha 10-15ha 15-20ha 20-25ha 25-30ha 30-40ha >40ha Totaal Hatotaal Hagemiddeld 28
1964 abs. %
1969 abs. %
28 26 22 21 20 16 19 18 19 18 17 21 10 9 12 8 8 8 2 2 3 106 100 101 1804
17,0
21 16 19 21 12 8 3
100 1867 18,5
1971 abs. %
12 13 17 20 14 8
14 15 19 23 16 9
4
4
88 100 1826 20,8
1981 abs. %
6 6 9 14 17 10
8 9 13 20 25 14 8 11 70 100 1700 24,3
Wat de oppervlakte cultuurgrond betreft die in 1981 bij hoofdberoepsbedrijven zal behoren, deze is te stellen op 1700 ha (thans 1 826 ha). Enige grond zal aan agrarisch gebruik worden onttrokken. Voorts is er cultuurgrond die niet geregistreerd is. Wellicht zal deze oppervlakte nog iets toenemen. De C- en D-bedrijven vertegenwoordigen immers maar een deel van de grond die als nevenberoep of als hobby wordt geëxploiteerd. Een derde aspect is het gebruik van gronden aan beide zijden van de blokgrens over en weer. Hierbij zijn in enkele gevallen gehele bedrijven betrokken. Uitgaande van de veronderstelde 1700 ha bij hoof dberoepsbedrijven is via een lognormale verdeling de bedrijfsgroottestructuur in 1981 weer te geven (tabel 26). De gemiddelde bedrijfsgrootte is dan ruim 24 ha. Bij een aantal van 70 bedrijven zijn er dan 24 kleiner dan 20 ha, 31 van 20 tot 30 ha en 18 minstens 30 ha. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de verhouding tussen aantallen bedrijven naar bedrijfstype drastisch zal veranderen. Enige relatieve toename van het aantal melkveehouderijbedrijven is waarschijnlijk. Dit bedrijfstype blijft dus de toekomst van het gebied bepalen.
29
HOOFDSTUK IV BEDRIJFSECONOMISCHE ASPECTEN
§ 1. Bed r i j fsu i t k o m s t e n In bijlage 6 zijn voor de laatste jaren cijfers vermeld over de rentabiliteit van de bedrijven. Deze cijfers zijn berekend vanuit de LEI-overzichten van weidebedrijven. E r is daarbij onderscheid gemaakt tussen kleinere (7-20 ha) en grotere (20-40 ha) bedrijven in het Consulentschap Schagen en voorts is een vergelijking opgesteld met de Kleiweidegebieden in het algemeen. De bedrijfsresultaten 1971/72 zijn aanzienlijk beter geweest dan die in het voorafgaande jaar. Dit was vooral te danken aan de belangrijk hogere melkprijs en aan de sterke stijging van de vleesprijzen. De gemiddelden over een aantal jaren geven dus een beter beeld over de bedrijfsuitkomsten. Analyse van de gegevens voor Schagen wordt bemoeilijkt door de veranderingen die in de loop van de jaren in de keuze van bedrijven plaatsvonden. Tabel 27. Gemiddelde bedrijfsuitkomsten l967/'72 Gemiddelde over 1967-1972 Cohsulentschap Schagen Kleiweide< 20 ha > 20 ha gebieden Totale opbrengsten in gld. per ha Totale kosten in gld. per ha Netto-overschot in gld. per ha Arbeidsinkomen in gld. per ondernemer
3994 3994 Ö" 17283
3692 3673 T9 19000
3631 3470 161 22357
Bij vergelijking met het gemiddelde voor de Kleiweidegebieden zijn de bedrijfsuitkomsten voor Schagen minder gunstig. Dit wordt veroorzaakt door de hogere kosten. De opbrengsten zijn nl. zelfs iets gunstiger. Vooral op de kleinere bedrijven in Schagen zijn de kosten per ha hoog. Het resultaat was dat gemiddeld over de laatste vijf jaar op deze bedrijven de kosten even hoog waren als de opbrengsten, terwijl de grotere bedrijven nog een positief netto-overschot haalden dat echter ver achter ligt bij het gemiddelde voor de Kleiweidegebieden. De verschillen zijn hoofdzakelijk een gevolg van de ontwikkeling van de arbeidskosten. Naarmate de bedrijven in oppervlakte kleiner zijn nam het aantal sbe per bedrijf zowel als per man minder toe, met het gevolg dat de bewerkingskosten per bewerkingseenheid op de kleinere bedrijven 30
met ongeveer het dubbele percentage (+ 45%) toenam als op de grotere bedrijven (+ 20%) 1). In bijlage 7 zijn het vetgehalte en het eiwitgehalte van de melk, de melkproduktie en het melkgeld weergegeven in de laatste jaren voor het Consulentschap Schagen, de Friese kleiweidegebieden en het Westelijk (consumptie) weidegebied. Het vetgehalte van de melk ligt in Schagen weliswaar veel hoger dan in het Westelijk weidegebied, maar lager dan in de Friese gebieden. Het melkvee is e r echter produktiever dan in Friesland, waarschijnlijk als gevolg van een betere veeselectie. Gebeurde dit voorheen uitsluitend op de grotere bedrijven, thans is dit ook op de kleinere waarneembaar. In Schagen is de melkproduktie enkele honderden liters hoger dan in F r i e s land zonder dat dit ten koste van de vetproduktie gaat. De betere resultaten in Schagen komen ook in de geldopbrengst per koe tot uiting. Daarbij dient nog in aanmerking te worden genomen dat de geldopbrengst per 100 kg melk in Schagen iets lager is dan in Friesland, waarschijnlijk als gevolg van een iets lager percentage melkvet. § 2 . B e n a d e r i n g v a n h e t a r b e i d s i n k o m e n en t o e t s i n g h i e r v a n a a n de B r u s s e l s e r e g e l i n g e n Deze benadering vindt plaats via het begrip sbe door nl. aan een sbe een bepaald arbeidsinkomen toe te kennen. Tabel 28. Arbeidsinkomen per sbe Jaar
ConsulentschapSchagen <20ha >20ha
1967/68 1968/69 1969/70 1970/71 1971/72
186 206 205 263 315
Gemiddeld
235
196 210 194 194 259 211
KIeiweidegebie den totaal
227 226 219 212 331 243
Uitgaande van een gemiddelde van 220 gld. per sbe 2) moet hierop nog een correctie worden aangebracht. Immers bij de berekeningen van het LEI is de grond slechts tegen pachtwaarde ingecalculeerd en de rente voor kapitaal op 6%gesteld. In het kader van de Brusselse regelingen (die in bijlage 1 zijn omschreven) dient de grond gewaardeerd te worden 1) Zie ook de LEI-pablikatie ;, Bedrijfsui.tkomsteninde landbouw (boekjaren 1S67/68t/m 1970/71)", met name blz. 39 e.V. 2) De invloed van de bedrijfsgrootte wordt hierbij dus uitgeschakeld. 31
op 3,5% van de verkeerswaarde en de rente voor kapitaal op 7%. Dit betekent dat het arbeidsinkomen per sbe +met 30 gld. verlaagd moet worden tot 190 gld. Voor 1971 wordt dus een arbeidsinkomen per sbe aangehouden van 190 gld. In 1972 geldt als vergelijkbaar inkomen een bedrag van 20000 gld. per man. Gerekend met een gemiddelde groeivoet van 3,6% per jaar (nl. het gemiddelde van de afgelopen jaren) is voor 1971 een vergelijkbaar inkomen 19250 gld., wat bij 190 gld. per sbe overeenkomt met 100 sbe. Dit betekent dat op een totale oppervlakte van + 2000 ha 1) 622 ha voldoet aan het criterium vergelijkbaar inkomen per man ofwel 31%. In 1981 zal als vergelijkbaar inkomen gelden (uitgaande van 20000gld. in 1972 en een gemiddelde groeivoet van 3,6% per jaar) 26500 gld. Het traject van 19250 tot 26500 gld. is te beschouwen als de gevarenzone, d.w.z. dat bedrijven in dit traject toch nog in aanmerking kunnen komen voor een goedgekeurd plan. Bedrijven met een hoger arbeidsinkomen per man komen niet meer in aanmerking voor rentesubsidie. Voor Barsingerhorn betreft dit de groep bedrijven met 140 en meer sbe per man ofwel 7bedrijven met totaal 183 ha (9%). Ten behoeve van een benadering van de komende ontwikkeling dienen de volgende gegevens beschikbaar te zijn: 1.oppervlakte cultuurgrond, 2.aantal bedrijven, 3.aantal sbe, 4.arbeidsinkomen per sbe, 5.aantal a r beidskrachten. 1. Oppervlakte cultuurgrond Deze bedraagt in 1971 +2000 ha waarvan 1 826 ha op hoofdberoepsbedrijven. Naar schatting wordt voor 1981 uitgegaan van +1850 ha waarvan 1700 op hoofdberoepsbedrijven. 2. Aantal bedrijven Dit aantal bedraagt in 1971 88 en is voor 1981 berekend op 70, d.w.z. een vermindering van 2,2 â 2,3%per jaar. Dit betekent een kleine vertraging ten opzichte van de periode 1964-1971 (toen 2,6 â 2,7% per jaar). 3. Aantal sbe Aangenomen wordt dat het percentage grond ten behoeve van voederwinning iets zal toenemen, nl. van 92%tot b.v. 95% (ofwel 1600 ha). De veebezetting wordt voor 1981 gesteld op 2 melkkoeien per ha plus 1,5 stuks jongvee, wat overeenkomt met 7 sbe per ha. Wat de akkeren tuinbouw en de veredeling betreft (in 1964 16% en in 1971 19% van het totaalaantal sbe) wordt aangenomen dat dit percentage weer zal afnemen tot b.v. 15%. Het aantal sbe voor de rundveehouderij wordt dan 11200 (1600 ha maal 7 sbe) en het totale aantal sbe 12800 (voor de overige bedrijfstakken 1 600). 4. Arbeidsinkomen per sbe Dankzij eificiency-voordeel doorderuilverkaveling wordt het arbeidsinkomen per sbe van ïyu gld. in J.971 voor 1981 gesteld op 205 gld. 1) Oppervlakte te zamen voor alle beroepsgroepen. 32
Een vergelijkbaar inkomen kwam voor 1981 uit op 26 500 gld., bij een beloning p e r sbe van 205 gld. komt dit neer op 130 sbe. 5. Aantal arbeidskrachten Van 1964 tot 1971 is de gemiddelde arbeidsbezetting p e r bedrijf t e ruggelopen van 1,74 tot 1,53 man. Op grond van de t e r beschikking staande gegevens wordt het aantal vaste mannelijke a r b e i d s k r a c h t e n in 1981 gesteld op 100 (70 bedrijfshoofden, 15 zoons en 15 v r e e m d e arbeidskrachten) ofwel 1,43 man p e r bedrijf. De v r a a g is nu aan de orde hoeveel bedrijven in 1981 een vergelijkb a a r inkomen via > 130 sbe p e r man zullen hebben. Dit is op twee m a nieren te berekenen, nl. indirect via het aantal sbe p e r bedrijf en d i r e c t via het aantal sbe p e r man. a. Via het aantal sbe p e r bedrijf In bijlage 8 is voor 1964, 1971 en 1981 de verdeling weergegeven van het aantal bedrijven n a a r s b e - k l a s s e (tevens n a a r sbe en cultuurgrond). De berekening voor 1981 is v e r k r e g e n door een op waarschijnlijkheidsp a p i e r afgezette lognormale verdeling, afgeleid van de voorgaande j a r e n . In 1981 zal + 1380 ha voorkomen op bedrijven met een arbeidsinkomen p e r bedrijf van > 26 500 gld. Hierop moet nog een c o r r e c t i e worden a a n - ' gebracht voor het c r i t e r i u m arbeidsinkomen p e r a r b e i d s k r a c h t . Dit wordt gedaan door een verdeling om bestwil. Bedrijven > 260 sbe: 11 b e d r i j v e n x 2 arbeidskrachten = 22 arbeidskr» Overige bedrijven : 19 b e d r i j v e n x 2 arbeidskrachten = 38 a r b e i d s k r . Overige bedrijven : 40 b e d r i j v e n x l a r b e i d s k r a c h t = 40 a r b e i d s k r . Totaal 70 bedrijven met totaal 100 a r b e i d s k r . Dat wil zeggen dat e r naast de bedrijven met > 260 sbe nog 19 t w e e mansbedrijven zullen voorkomen onder de overige bedrijven, met dus een l a g e r dan vergelijkbaar inkomen p e r man. Deze 19 bedrijven worden gelijkmatig verdeeld verondersteld over de klassen 100 tot 260 sbe. Tabel 29. Tweemansbedrijven zonder vergelijkbaar inkomen p e r man Sbe-klasse
Aantal bedrijven totaal
100-130 130-140 140-170 170-200 200-260
11 4 12 11 13
Totaal
51
Waarvan tweemansbedrijven aantal oppervlakte 4 2 4 4 5 19
40 80 100 . 150 370
33
Van deze 19 bedrijven zullen e r 15 voorkomen in de klassen van 130 tot 260 sbe met in totaal 370 ha„ Deze oppervlakte moet nog in mindering worden gebracht op eerder genoemde 1 380 ha, d.w.z. dat in 1981 1 010 ha kunnen behoren tot bedrijven met een vergelijkbaar inkomen per man, ofwel 55% op een totale oppervlakte van 1850 ha. In 1971 valt reeds 9%van de grond af voor een goed te keuren plan door een te hoog arbeidsinkomen per man. Daarmee blijft 46% over voor het 40%-criterium als gesteld in de Brusselse regelingen. b. Via het arbeidsinkomen per man Via een directe benadering wordt eigenlijk beter recht gedaan aan de spreiding van het arbeidsinkomen per man. Overigens is wel de vraag hoe de arbeidsbezetting zal worden beïnvloed door het van kracht worden van deze regelingen. In bijlage 9 is het een en ander uitvoerig weergegeven. Volgens deze berekeningen komt in 1981 + 970 ha voor op bedrijven met een vergelijkbaar inkomen per man ofwel 52%. Met de genoemde korting van 9%blijft nog 43?c over voor het 40%-criterium. Samenvattend kan gesteld worden dat in Barsingerhorn wat betreft het 70%-criterium 52 tot 55%van de cultuurgrond zal voorkomen op bedrijven met een vergelijkbaar inkomen per man en wat betreft het 40%criterium 43-46% van de grond zal voorkomen op bedrijven die over een goedgekeurd ontwikkelingsplan kunnen beschikken. Het 40%-criterium is daarmee veilig gesteld. Hierbij dient men te bedenken dat de vermindering van het aantal bedrijven in de toekomst trager zal verlopen, terwijl het arbeidsinkomen per sbe na ruilverkaveling wellicht hoger kan uitvallen al naargelang de mogelijkheden tot verbetering van de externe produktiefactoren (vooral de waterhuishouding).
34
SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING
1. Het ruilverkavelingsgebied Schagerkogge rondom het stadje Schagen is in twee deelgebieden onderscheiden. Voor het westelijke (Schagen) zijn belangrijk de verdere uitbreiding van Schagen en recreatiebelangen. Het oostelijke deel (Barsingerhorn) zal naar verwachting geheel agrarisch blijven« 2. Het inwonertal van de gemeente Schagen groeit snel. Gezien het tempo van woningbouw is het zeer wel mogelijk dat reeds lang vóór 1980 het inwonertal omstreeks die tijd gepland (15000) bereikt wordt. Thans heeft Schagen ca. 10000 inwoners. Op korte termijn zijn er geen belangrijke industriële ontwikkelingen te verwachten. Schagen zal in toenemende mate forensenplaats worden. Reeds gaan waarschuwende stemmen op tegen deze ontwikkeling 1) en wordt gepleit voor het zo kort mogelijk houden van de woon- werkafstanden en de werkgelegenheid in de stedelijke gebieden te concentreren. Het inwonertal van het doip Barsingerhorn loopt iets terug en in de nabije toekomst is hier weinig groei te verwachten. 3. Het is de bedoeling in gebieden ten zuiden, noorden en westen van het toekomstige stadslichaam Schagen recreatieve voorzieningen te s i tueren. Zo zal ten westen van Schagen rond de Schagerwiel een boscomplex ontstaan, dat een rol zal vervullen in de regionale dagrecreatie. 4. In de periode 1964 - 1969 nam het aantal hoofdberoepsbedrijven in Schagen sterk af en in Barsingerhorn nog maar nauwelijks. In de latere jaren is het afnemingstempo in beide deelgebieden nagenoeg gelijk, waardoor over ds gehele periode 1964 - 1971 dit aantal bedrijven in Schagen verminderde met gemiddeld 6,3% en in Barsingerhorn met 2,6%. In 1971 waren er nog 49 hoofdberoepsbedrijven in Schagen en 88 in Barsingerhorn. Driekwart van deze bedrijven is weidebedrijf. 5. De gemiddelde oppervlakte van de hoofdberoepsbedrijven steeg van 15,3ha in 1964 tot 20,0 ha in 1971. De weidebedrijven daaronder zijn gemiddeld 20,5 ha groot en die in Barsingerhorn 21,6 ha. Wat dit betreft staat het er vergeleken met andere (ruilverkavelings)gebieden niet slecht voor. Zo was in 1969 de gemiddelde bedrijfsoppervlakte van de weidebedrijven in Westerkogge-Beschoot 15,8 ha, in Water-
1) Drs. C.Cortie en drs. R.Engelsdorp Gastelaars van de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam in een nog niet gepubliceerde studie betreffende de overloopsproblematiek van Amsterdam en omgeving. Zie artikel in Elseviers Weekblad van 31 maart 1973, getiteld "Stop het bouwen benoorden Alkmaar".
35
land 16.0 ha s in Limmen-Heiloo 15,8 ha tegen in het deelgebied Barsingerhorn 19,3 ha. Sedertdien steeg dit dus hier tot 21,6 ha in 1971, terwijl dit toen in de Noorderkoggen 17,8 ha was en zich voor de Weidestreken in Nederland in 1970 laat berekenen op 17,4 ha. 6„ De leeftijdsopbouw van de bedrijfshoofden is nu zo dat in Barsingerhorn maar ruim een derde 50 jaar en ouder is tegen in Schagen de helft« Een ander frappant verschil is dat in Barsingerhorn een minderheid van de ouderen geen opvolger in eigen kring heeft en in Schagen twee derde. 7. Gezien de bestemming die het deelgebied Schagen is toegedacht waarvan echter de fasering niet vast ligt - wordt de ontwikkeling in de komende tien jaar alleen bezien voor het deelgebied Barsingerhorn, Overigens is de leeftijds- en opvolgingssituatie in Schagen gezien deze bestemming een gunstige omstandigheid. Voor Barsingerhorn dus komt de gebruikelijke prognose uit op een aantal hoofdberoepsbedrijven omstreeks 1981 van 67, bij een andere benadering (de blijverswijkersindeling) op 71. Het aantal omstreeks 1981 is nu te stellen op 70, wat ten opzichte van de periode 1964-1971 een vertraging in de vermindering betekent. 8. Ondanks onttrekking van cultuurgrond aan agrarisch gebruik veranderde de oppervlakte behorende bij in het blokwcnendcii maar weinig, bij in Barsingerhorn wonenden nam deze oppervlakte zelfs iets toe. Er is hier dus meer grond verworven dan losgelaten. Er zijn hier b„v„ enkele bedrijfshoofden die meer bedrijven (waarvan één in de Wieringerwaard) samen exploiteren. Een mogelijkheid is ook dat minder grond dan voorheen door in Barsingerhorn wonenden verhuurd werd. Exacte cijfers over het grondverkeer zijn niet bekend. Over de periode 1964 - 1971 werd door boeren in Barsingerhorn die boer bleven enerzijds 77 ha losgelaten en anderzijds 290 ha verworven. De gemiddelde bedrijfsgrootte kon m e de daardoor niet onaanzienlijk toenemen. Aan het grondverkeer heeft echter een meerderheid van de bedrijfshoofden niet meegedaan. Bedrijfshoofden die dit niet deden zijn te vinden in alle grootteklassen. Het overheersende bedrijfstype zal dit afzijdig blijven zeker beïnvloeden. Voor een weidebedrijf is het vrijkomen van een aangrenzend bedrijf een uitgesproken gelegenheidsaanbod. 9. De cultuurgrond wordt hoofdzakelijk voor de melkveehouderij aangewend. Ongeveer 92%van de grond betreft grasland, terwijl 78% (107 van de 137) van de hoofdberoepsbedrijven in 1971 weidebedrijf (met < 10%van de bedrijfsomvang voor andere bedrijfstakken) was. Een aantal veehouders ïn het blok legt zich naast de melkveehouderij toe op de rundveefokkerij. Hoewel de melkveestapels werden uitgebreid (in Barsingerhorn was het aantal melkkoeien per bedrijf in 1971 reeds 29) is de melkveedichtheid nog vrij laag. De verhouding melkvee-jongvee komt nagenoeg;
36
overeen met het provinciale gemiddelde,, Per 100 melkkoeien werden in 1971 75 stuks jongvee en 77 schapen gehouden. De schapenhouderij is dus een belangrijk aspect van deze bedrijyen. Hoewel de bedrijfsoppervlaktestructuur ten opzichte van andere gebieden bepaald gunstig afsteekt, wordt dit voordeel niet ten volle benut. De achtergronden en de mate waarin deze de relatief lage melkveedichtheid veroorzaken zijn niet bekend. Waarschijnlijk moet niet in de eerste plaats aan een slechte verkaveling worden gedacht. Gemiddeld bestonden in 1970 de weidebedrijven in Barsingerhorn namelijk uit 3,1 kavels. 1) Mede van betekenis hierbij zijn, zoals reeds genoemd, de schapenhouderij (op elke 100 koeien in 1971 77 schapen) en de rundveefokkerij. 10. De veredelingsproduktie is van geringe betekenis. Eerder was nog een uitbreiding te constateren maar in de latere jaren werd ze ingekrompen. Er is slechts één gespecialiseerd veredelingsbedrijf en op enkele andere - niet beperkt tot de laagste oppervlakteklassen - is deze bedrijfstak van ondergeschikt belang. 11. De arealen akker- en tuinbouw die in het blok voorkomen zijn niet bekend. Aan te nemen is dat een belangrijk deel van de hier te beschouwen arealen buiten het blok liggen. In 1971was 12%ofwel 28 ha van de akker- en tuinbouw bollenteelt. Deze teelt beïnvloedt ook de bedrijfsvoering van een aantal veehouders zonder bollenteelt. De geschiktheid van de grond voor de bollenteelt is vaak een maatstaf voor de waarde die de grond heeft. In de oppervlakte bollenteelt op zaaiklaar gehuurd land in het blok is een vrij groot verloop. De animo van veehouders om te verhuren is er wel, maar de huur die de bollentelers willen betalen daalt. Dit houdt verband met de veranderingen die de bollenteelt in het algemeen ondergaat. Met de opheffing van areaalbeperkende maatregelen en de toenemende mechanisatie heeft zich ook het landbouwbedrijf ontwikkeld als kandidaat voor de tulpenteelt. Ook in de bollenteelt is in belangrijke mate schaalvergroting op gang. Hoewel verwacht wordt dat de bollenteelt op zavelgronden - mede gezien de vruchtwisselingseisen - in toenemende mate op gehuurd land zal plaatsvinden, zullen de produktiekosten van de bollentelers die bij veehouders huren moeten concurreren met anderen die bollentelen in de Wieringermeer of in de nieuwe polders. InNoord-Holland betrof in 1970 de oppervlakte losgehuurd land voor bollenteelt overigens maar voor ca. 15% grasland.
1) Zowel voor de oppervlakteklasse 10-20 ha als voor die van 20-30 ha 3,0 kavels en voor de kleinere en grotere klassen 3,2 kavels, terwijl dit voor de Weidestreken in Nederland voor de oppervlakteklasse 10-20 ha eveneens 3,0 kavels was.
37
In verband hiermee valt ook te wijzen op de teruggang van het a r e aal tijdelijk grasland bij veehouders (in 1971 maar 16 ha). De mate waarin bollen in het gebied worden geteeld is niet exact bekend. Wel is bekend dat in Barsingerhorn maar 9 bedrijfshoofden wonen die zelf bollen telen. Daarnaast zijn er echter nog een aantal dat land voor bollenteelt verhuurt of wel eens verhuurt. De omvang van de potentiële oppervlakte bollengrond moet af te leiden zijn van een gedetailleerde bodemgesehiktheidskaart, de feitelijke omvang van de bollenteelt is alleen te benaderen via veldinventarisatie. 12. Het aantal mannelijke arbeidskrachten op de bedrijven nam in de periode 1964 - 1969 sterker af dan het aantal bedrijven, in de latere jaren ongeveer gelijk. Op weidebedrijven kleiner dan 20 ha zijn nu geen vreemde arbeidskrachten meer en op de bedrijven van 20 tot 30 ha nog maar enkele. In 1971 maakten de bedrijfshoofden 69%van de arbeidsbezetting op weidebedrijven uit, meewerkende gezinsleden 18% en vreemde arbeidskrachten 13%.De bruto arbeidsproduktiviteit (uitgedrukt in sbe) per arbeidskracht steeg in Barsingerhorn tot 83 in 1971 en gemiddeld sedert 1964 met 7%per jaar. Dat over de laatste jaren geen sterkere stijging te constateren valt is veroorzaakt door het teruglopen van de produktieomvang. Daar het hoofdzakelijk gezinsbedrijven betreft, is het verloop van de totale produktieomvang op de bedrijven van overwegend belang. 13. Te verwachten is dat in het deelgebied Barsingerhorn een spontane ontwikkeling niet zal worden verstoord, met uitzondering van de veredelingsproduktie in de nabijheid van de dorpskern. Dit laatste is echter thans maar voor enkele bedrijven van belang. Niettemin heeft deze zaak de aandacht van de standsorganisaties. Bij z.g. blijvende bedrijven behoort hier ca. 80%van de cultuurgrond,, Door dit hoge percentage lijken de mogelijkheden tot bedrijfsvergroting hier dus minder groot. Daarbij is echter van belang dat de bedrijfsgroottestructuur vergeleken met elders reeds niet ongunstig is. Bij de veronderstelling dat omstreeks die tijd ca. 1700 ha bij A+ B-bedrijven in Barsingerhorn zal behoren komt de gemiddelde bedrijfsgrootte over tien jaar (1981) neer op 24 ha, terwijl deze thans 21 ha is. Ook dan zullen de bedrijven sterk overwegend melkveehouderijbedrijven zijn. Het gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf zal dan bijna 50 kunnen zijn. 14. Dat de bedrijfsuitkomsten voor Schagen en omgeving de laatste jaren gemiddeld minder gunstig zijn vergeleken met de Kleiweidegebieden in zijn geheel wordt veroorzaakt door de hogere kosten, hoofdzakelijk de arbeidskosten. De opbrengsten zijn nl. zelfs iets gunstiger. Vooral op de kleinere bedrijven in Schagen zijn de kosten per ha hoog. Het melkvee is in deze omgeving produktiever dan in Friesland, waarschijnlijk als gevolg van een betere veeselectie. Dit scheelt enkele honderden liters melk per koe per jaar, zonder dat dit ten koste van de vetproduktïe gaat.
38
15„ Ten slotte is een prognose opgesteld van het mogelijke verloop van het arbeidsinkomen per man in het deelgebied Barsingerhorn ten behoeve van een toetsing aan de Brusselse regelingen ten aanzien van de subsidiëring van ruilverkavelingen. De oppervlakte cultuurgrond in 1981 is berekend op ca. 1 850 ha waarvan ca. 1 700 ha op hoofdberoepsbedrijven. Het aantal dergelijke bedrijven zou dan 70 zijn en het totale aantal sbe op deze bedrijven 12800. Een vergelijkbaar inkomen komt voor 1981 uit op 26500 gld., bij een beloning per sbe van 205 gld. komt dit neer op 130 sbe. Het aantal vaste mannelijke arbeidskrachten is dan 100 (70 bedrijfshoofden, 15 zoons en 15 vreemde arbeidskrachten). De vraag is nu hoeveel bedrijven in 1981 een vergelijkbaar inkomen via ^ 130 sbe per man zullen hebben. Dit is op twee manieren te berekenen, nl„ indirect via het aantal sbe per bedrijf en direct via het aantal sbe per man. Volgens de eerstgenoemde methode van benadering zal over tien jaar 55%van de grond behoren tot bedrijven met een vergelijkbaar inkomen per man en omdat reeds 9%van de grond behoort bij bedrijven met een te hoog arbeidsinkomen per man voor een goed te keuren ontwikkelingsplan, zal 46%van de grond behoren tot bedrijven die over een goedgekeurd ontwikkelingsplan kunnen beschikken. Volgens de andere methode van benadering is dit 52 resp. 43%.Het 70%-criterium wordt dus lang niet gehaald, het 40%-criterium is daarmee veilig gesteld (46 tot 43%). Hierbij dient men te bedenken dat het arbeidsinkomen per sbe na ruilverkaveling wellicht hoger kan uitvallen al naargelang de mogelijkheden tot verbetering van de externe produktieomstandigheden. Voorts dat de prognose van het aantal bedrijven en arbeidskrachten aan de voorzichtige kant is gehouden (mede met het oog op het andere deelgebied) en een iets snellere ontwikkeling de genoemde percentages aanzienlijk zouden doen stijgen.
39
APPENDIX De mogelijkheid,, dat de aangrenzende Weerepolder alsnog in het r u i l verkavelingsgebied wordt opgenomen, is open gelaten. Daarom worden h i e r enkele gegevens over dit gebied (situatie ïn 1971) weergegeven. In de Weerepolder (waaronder ook de kleine Braakpolder is begrepen) wonen 19 telplichtige grondgebruikers met te zamen 313 ha cultuurgrond. Van de 17 A •+•B-bedrijven zijn e r 15 zuivere weidebedrijven en op twee is naast de melkveehouderij enige veredelingsproduktie aanwezig. Bedrijf soppervlakte Weidebedrijven (A + B) < 10 ha 10 - 15 ha 15 - 20 ha 20 - 25 ha 25 - 30 ha Totaal
V e e - en v e r e d e l i n g s bedrijven (A + B)
Nevenberoepsbedrijven
1 4 3 4 3 15
De bedrijfsoppervlakte van A + B-bedrijven v a r i e e r t van 6 ha tot 29 ha, het aantal melkkoeien op deze bedrijven van 8 tot 39. Op de g r o t e r e bedrijven wordt relatief veel jongvee (evenveel als melkvee) gehouden. Gemiddelde bedrijfsoppervlakte, melkveestapel, bedrijfsomvang Bedrijven
Ha totaal
Gemiddeld aantal p e r bedrijf Töa koeien sbe
Blijvers Wijk e r s C en D
269 17 27
18 8,5 13,5
27 9 0
117 44 29
Totaal
313
16,5
25
100
Elf van de 17 A + B-bedrijfshoofden is jonger dan 50 j a a r , waaronder zes jonger dan 40 j a a r . Alle bedrijven - van jonger dan 50-jarigen - zijn als blijvend te beschouwen, beroepsverandering zal het aantal bedrijven in de komende tien j a a r dus niet beïnvloeden. Een tweetal bedrijven van de 6 oudere bedrijfshoofden zal waarschijnlijk in deze periode v e r d w i j nen. Vergeleken bij het ruilverkavelingsgebied is h i e r zowel de bedrijfsoppervlakte als de omvang van de rnelkveestapels en de totale bedrijfsomvang gemiddeld iets kleiner.
40
BIJLAGE 1 Toelichting op enkele vaak gebruikte termen 1. Beroepsgroepen De bij het Landbouw-Economisch Instituut gebruikelijke indeling in beroepsgroepen onderscheidt: A-bedrijfshoofden: het bedrijfshoofd besteedt zijn arbeidstijd geheel aan het eigen bedrijf; B-bedrijfshoofden: meer dan de helft van de arbeidstijd wordt aan het eigen bedrijf besteed, tevens heeft het bedrijfshoofd nog een nevenberoep; C-ers : minder dan de helft van de arbeidstijd wordt aan het eigen bedrijfje) besteed; D-ers : rustende agrariërs en gepensioneerde niet-agrariërs met nog enig grondgebruik en/of anderszins telplichtig. 2. Bedrijfstypen De indeling naar type is gebaseerd op de verhouding tussen de standaardbedrijfseenheden voor rekening komend van de produktietakken. Deze indeling onderscheidt de A+B-bedrijven in: weidebedrijven
: > 80% weidevee (inclusief grasland), < 10% veredeling, < 10%cakker- en tuinbouw; vee- en veredelingsbedrijven: > 10% veredeling, < 10% akker- en tuinbouw; vee- en bouwbedrijven : > 10% weidevee, ^ 10% akker- en tuinbouw, < 10% v e r edeling; akker- en tuinbouwbedrijven : > 80% akker- en tuinbouw, <10% weidevee, < 10% v e r edeling. 3. Standaardbedrijfseenheden (sbe): begripsverklaring Standaardbedrijfseenheden (sbe) zijn verhoudingsgetallen voor de toegevoegde waarde in de verschillende produktietakken. Deze verhoudingsgetallen zijn gebaseerd op de hoogte van de netto-toegevoegde waarde op basis van factorkosten bij een moderne bedrijfsvoering volgens berekeningen van het LEI in 1968. De netto-toegevoegde waarde is gelijkgesteld aan de waarde van de prestaties van arbeid, kapitaal en grond, die per eenheid (ha, dier) benodigd zijn. Dat wil zeggen dat de arbeid is ingerekend tegen de in 1968 geldende arbeidskosten (CAO-loon incl. sociale lasten), dat de rente over het geïnvesteerde vermogen is ingerekend tegen een rentevoet van 6%en dat voor de grond de nettopacht in rekening is gebracht. Een bedrag van f 25000,- netto-toegevoegde waarde is vervolgens gelijkgesteld aan 100 eenheden. Voor deze eenheden is de benaming standaardbedrijfseenheden (sbe) gekozen. Voor de voornaamste gewassen en diersoorten zijn onder punt 5 in deze verkenning aangehouden verhoudingsgetallen weergegeven. 4. Begripsomschrijving beroepsbeëindiging, beroepsverandering en "overige oorzaken" Beroepsbeëindiging : het niet meer tot de actieve beroepsbevolking gaan behoren door bedrijfshoofden van 50 jaar en ouder; Beroepsverandering: het gaan uitoefenen van een ander hoofdberoep dan landbouwer of tuinder door bedrijfshoofden jonger dan 55 jaar; Overige oorzaken : restgroep waarin beroepsbeëindiging onder de 50 jaar terechtkomt, evenals de gevallen waarin geen sprake is van beroepsbeëindiging of beroepsverandering maar verdwijnen naar een A~ B-bedriif buiten het. erebied.
41
BIJLAGE 1 (le vervolg) 5, Standaardbedrijfseenheden: aangehouden verhoudingsgetallen Voornaamste gewassen
Eenheden per ha
Grasland 1,0 Granen 3,0 Hakvruchten: pootaardappelen 9,0 consumptieaardapp. (klei) 7,5 consumptieaardapp. (zand) 5,5 fabrieksaardappelen 5,5 suikerbieten 6,5 Peulvruchten: conservenerwten 3,0 overige peulvruchten 4,5 Vlas en zaden: vlas 3,5 bietenzaad 9,0 overige zaden 4,5 Voedergewassen: voederbieten 6,5 klaver en luzerne 2,5 Tuinbouwgewassen open grond: groenten 17,0 pit- en steenvruchten 20,0 kleinfruit 14,0 - - 7 0 , 0 1) tuinbouwzaden 22,0 bloemkwekerijgewassen 65,0 boomkwekerijgewassen 130,0 bollen: hyacinten 75,0 bollen: tulpen 60,0 bollen: narcissen 45,0 bollen: gladiolen 35,0 bollen: overig bijgoed 60,0 Tuinbouwgewassen onder glas: groenten 220 - 3 2 0 2) fruit 180 - 2 5 0 2) bloemen 300- 1250 3)
Veehouderij
Eenheden per dier
Rundvee: jongvee melkkoeien m e s t v e e excl. kalveren dekstieren mestkalveren Varkens: mestvarkens opfokzeugen en - b e r e n fokzeugen en - b e r e n Schapen Pluimvee: leghennen en -eenden kuikens en jonge eenden voor de slacht jonge kalkoenen voor de slacht kalkoenen voor de leg
Bron: LEI. 1) Variërend naar gewas en leeftijd. 2) Variërend naar gewas en teeltwijze (warm of koud). 3) Variërend van norm van 300 voor een aantal soorten snijbloemen tot 1 250 voor potplanten. 6, Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen nr. 72/159/EEG van 17 april 1972 betreffende de modernisering van landbouwbedrijven. Genoemd besluit gaat uit van het bevorderen van ruilverkavelingen, waarvan vernacht mag worden, dat wordt voldaan aan de voorwaarde, dat na voltooiing van de ruilverkaveling de cultuurgrond:
42
0,7 2,5 0,8 1,25 0,4 0,16 0,16 1,6 0,25 0,02 0,004 0,025 0,05
BIJLAGE 1 (2e vervolg) hetzij voor ten minste 40% wordt geëxploiteerd door bedrijven met een goedgekeurd ontwikkelingsplan; hetzij voor ten minste 70% wordt geëxploiteerd door bedrijven, die beantwoorden aan het moderniseringsdoel. Onder goedgekeurde ontwikkelingsplannen wordt v e r s t a a n : - plannen, zoals bedoeld in artikel 7 van het Ontwerp-Bestuursbesluit inzake de vaststelling van een bijdrageregeling voor landbouwbedrijven met ontwikkelingsmogelijkheden van de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw; de uitvoering van een dergelijk plan dient te leiden tot het bereiken van het in artikel 8 van genoemd bestuursbesluit omschreven moderniseringsdoel; - de t e r uitvoering van het rapport ex artikel 34 van de Ruilverkavelingswet voor bedrijfshoofden opgestelde individuele plannen, welke leiden tot het bereiken van het eerdergenoemde moderniseringsdoel. Onder het moderniseringsdoel wordt verstaan het bereiken c.q. het behouden van een arbeidsinkomen p e r volwaardige a r b e i d s k r a c h t , dat ten minste gelijk is aan het zogenaamde "vergelijkbare inkomen" bij een arbeidsduur van niet m e e r dan 2210 uur p e r j a a r . Het "vergelijkbaar inkomen" is afgeleid uit inkomens buiten de landbouw en voor de periode 1 juli 1972/1 juli 1973 vastgesteld op f 400,- p e r week, dat is ca. f 20 000,- p e r j a a r . Voor de v a s t s t e l l i n g van het "vergelijkbare inkomen" aan het e i n de van de looptijd van het ontwikkelingsplan wordt uitgegaan van de stijging van het r e ë l e inkomen buiten de landbouw sinds 1964. Deze stijging bedraagt gemiddeld 3,6% p e r j a a r . Het vergelijkbare inkomen zal in 1971 derhalve ca. f 19 300,- bedragen en in 1981 ca„ f 2 6 500,-. Als potentiële ontwikkelingsbedrijven kunnen worden aangemerkt: - alle bedrijven, die in 1971 een arbeidsinkomen p e r man hebben, dat lager is dan het vergelijkbaar inkomen buiten de landbouw (< f 19 300,-); - alle bedrijven met een arbeidsinkomen p e r man, dat weliswaar voldoende hoog i s , m a a r dat, bij achterwege blijven van m a a t r e g e l e n , onder het vergelijkbaar inkomen dreigt te geraken. Gesteld wordt, dat dit alle bedrijven zijn met een arbeidsinkomen p e r man van f 19300,-/f 26 500,-.
43
u cd 43 Ml
os c- t - CM w t - i
gl
i
N
'S
h o
H H m N O) H
I
' f O C J W O t - I O N
cooiflœw
I
si
I
rH
CM co
l-H r H i H 0 0
in C- t - N H H
H
H
CM
'S o
'S
cd
I
J8 43 CD 'SO
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I CM I
bo cd
o*a
I I I 1 I I I I
I
t i—I I
i ° © cd
a
I N
co
I N mco O I N H
(B-i S
OS i n « )
OS
I CM i H
O cd > cd
cd 43
=1
c n i M H C o o o t - t - o I O N ( 0 T(l CM oo CM rH TH .
CM i-l
H M O I Ö C S H N H
oo
^00 i0a0 «O c Tof n0 0o t r-HB«ON r H 0 0 CM t -
in
•* «O «
ir505«OC-C-rHTfCM rH 00
CM
43
rH
a> bc
'S o bo
cd 43
NnNœcocoNco
«O CM CO
( O H C R C O O S M C O M OOOrHOOOOCMOCM (O O ' H / H H W H rH CM
© N N O O I C O O ^ CM 00 rH t -
oo oo
rH©<M"*fr-ooeocn H ^ ^ H O rH
H-i
43 rH
O
o >
in O) •rH
i d :£* +J
M
Ö-D C Cd CD G Cd 4 2 >
•a er 0)
m
a o CD Ö
cd cd 43 43 o o
0 05
r H CM
v
i
o 1-1
cd cd ^ 43 o o oo co i AI o CM
a CD > rH
_
O S rH
-t-> •FH
ca
co bo ö
pp
44
c CD >
CD CD
a o
Sn CD
bfi i
bj)
pq
"o
-i-
<:
a
•FH
CQ !H
cd
pq
CD CD
> > >> rH
^
CD CD 43 42 CD CD •FH -1-1
CD CD
CD j »
CD T 3 - g > CD £ IS» rH 3
rH
CD 43
a
f-i u
CD O >42
•l-H
.8.8
aa
H->
CD CD •i-( T-l
CD CD
CD I CD CD
3
a
CD CD I I CD CD rH
>>
M
>
CD
rH
ll^l
© O rH CM
£ 3 O 43
a
CD cd cd cd cd 43 43 43 43 o o O o co co r H CM l Al V I
•F-I
CD a
M 4 3
a a aa a cd
a CD > •r—j
a
aa a a
a
> > >>
0 -O 43
CD CD
CD
>
rH rH rH
CD CD
T3 CD
42 4 3
43
CD
O
i—i
r-H
cd CD
a
CD CD TJ T 3
CD CD
CD
2
> 9 r* rH rH ."r7 « 3 rH o- o
3 O 43
a •rH
3
a
> -°a J8.8 •a a> s CD CD
CD
I I CD CD CD CD
rH
CD CD 42 CD • i H - H •rH «rH
is £
s CD
>>
I
J. 3
a CD > f-t TJ CD 43 CD
"cd
a0 •rH
J2 a CD
•SP CD
<0
-4
d
o -d
CO 00 co e i
CO r-i «o co
tf
l>
CO
H
to r-t
i> •*
in ^
1
(M
CO
CM
I
1
iH
CM
oo O
CM iH
1-1
? = , SH
5H CD
CO
r-l
rH
rH
oo co rH
o i-i
b£ »—1 —i
I
Tj ?H
03
00 Ol rH
co
CM rH
CM
in co
C5 in
I-I
CO
CD
rH rH
co
CO
in rH
in
CM
>
0) °—l
I
faU CD
CM IC
0)
Q
co co
Ol
00
I>
• *
CM
co
so
CM
co
co
00 CO
i-i
CO
m
C~
CM
00
T-l
eo
ai
co
CO
5-1 CD
Cä
d
03 5-1
CD
o
co
rH
I
<M
o
co
00
TH
o
O rH
CM CM
rH
-^
(M
co
N
•*
c- rai co
o
oo
-*
00
CD
CO
m
CM
m
5H
"*
00
O
rH
rH
co
rH
i-l
rH
co
o
03
co CM
CM
ai co m i-i
CM CO CM
CM
•
*
•
*
CM CO
<M
1-1
co
00 CO
CM
^
r-t
00 CM
•
CM
m
rH
bü
a> Q
00
oo
« o
o O)
1
CM
iH rH
ID
a CD >
--*
CM CM
to co
*
^
•>*
rH
co 00 CM
co CJ5
(M
m
m
OS
C-
o
co co
00
iH
rH
in
oo co
CM
00
co
os co
c-
in
TH
^
•*
CM
CO
CM
i
i-H
o
00
rH
co
. » 03
d CD
>
S , 5H ? cd
I
CT 5H
1
O CO
I
rH CD 00
m
co m co
CO
in
in
co
o
00 CM
00
CM iH CM
co
Ci 00
I-I
+
!
rt
in CO
CO rH
40
Oi rH O l-l
CO 00 1
O
CM
I-I
CS)
Oi «O
«o
Ol
CM CM
CO O. CO
00 CM rH
00
co
ai
CD
«O 00
d
•H
o
00
-*
1-1 CM
I-I
o
!M
d
'-*
rH iH
d CO
r—'
0)
"Ö CD
d -—I r-l CD
d
73 0) 5-1 CD
> CO
W O
<
i 03 5* CD
s
5H
CQ
ai
Ä
CD
o -H V
x> T3
r-1
SH
•
05
ai ri ri -d x ! , d o o o CM co co ! I Al o o -H
CM
> d
. ^ «j P ir
1
1
£.8
T3
d CD
O •û d d
CD- g
d
>
d CD I 5-1 CD
- I •? M CU - a <
CD
> CT
°r—» •—4
5H
T3 CD -O
0)
r—t (—( <
CD HO r—«
CCS
d cci ca ai
45
I 0)
H->
•^ P fi
3 I >
I
I
I
CM
r-l
00 CM
CM CM
CD
CM 00 CM
CO t-HJ I-I
en co
I
I
I
i
I
o
c-
co
o en en co
CM
f 1
>
f* 9 a o > TJ C
J2 T3 ^ -M fi <
ni X!
>
'
00
•
u O I
O
I
' JL . w o
rtrt
Ö
O i-l
CO c-
CO
I
CD 1-4
i-t iH
CCO
CO
O rHJ
m
CO
CO
CM
I
oo
co
in
1
i—I
I
I
rH
i
f-t
CO
CM
I
CO
CM
in
CO
iH
Ö
I
CM
iH OS
> bfl-w
en O r-l
m c- oo o eo m •<#
CM
o
eo
• *
CM
CM
CM
co
CM
• ^
I
eo
IH rH
m
rH
rH
CM
I
CM
rH
•tf
l
eo eo rH
CO
co
T-i
CM
i-i
oo
CO
CM
CM
tH
in en -^
CM
00
CM
© CD
t t-l
CD CM
CD CM
• *
CM
m
CM
eo
> M fi 50
Al ^
o
O O
1
O)
rt
CM
43
a
CD
m 43
rs > O)
CM I-I
&
eo
t>
•*
o
en
eo
co 43
TJ
a
co
>
1
CO
rH
r-l
O
^
CM
i H 43 0>
!
h
Ö
o> S 43
s *-> ü S
W T3
go fi w i
o. CL o
S
d
!
d 00 4 3
TS
fi
00
i
m
*tf
i
CT5
CO
eo
r-l
•*
CD
I
rH
rH
I
CM
I
CM
I
I
rH
I
i-H
I
I
r-l
I
I
I
CM
CM
I
CM
I
I
iH •*
(35 in
CM
CO rH
in in
in in
O O
co CM
m
en
CO
•^
m
I
I
r-l
I
r-l
I
-H
c-
co rH
CM CM
43
o>
O)
00 CM
eo
rH CC
d
CO CM
i
>
rt
m 43
42
fi Ol
Al 43
o»
T}<
m en eo cCM
•*
-^
r-l
c~ en eo •*
oo co
0) p. p.
o
«3
CT>
rH
co en iH 1
42
w o <
« 46
c w
•* CO c
fi T3 rt O °^H > 4-3 fi £> rt bc a --H
SH
)>
i ) eu
CO 4= TJ
a
a
d 43
o co
©
s
43
iH
O iH
O CM
X!
V
1
r
O r-l
o
•M
43 O
CM
H->
CG
en
O •rH
rH 0)
PH
co
AI
o
r-H
42 i—i
ci O
en
u
en CD en r-|
O A
rt 43
43
fi fH 03
c 01 bo
ri
b0
fi
•r-4 «3
â
r-l I-
o>
'S •rH U
01
ft
d 43
a 43
ci 43
d 43
O r-l
O CM
o eo
O
V
1
I
O rH
o CM
eo
Al
fi U o
M O
-g
i—«
42 •-*
d
-4-> O -t->
c 0) bO
d 43 O
fi° •iH
m
o
© C M C O O L O O C O O O
c-
«M
CM t> as
LO r H OS • *
LO
LO co o
LO
H H H N H H N r l
Oi iH
V.
TD
oerje-oo^cM^oo
OS SO OS
ai
Ä
i 0 Vi - y rt Xi CJ CÜ rt T3 V
n0 •Mco °IH
0 (D uX >
rH-^rHrHSOLOCMOO
H
rHrHCMINrHrHCMrH
H
N
I
1 rH rH
M
^
H
LO rH
H
I
N
N
00 rH
T-l
eo
OS
^
CM 0 0 CM
\ CO OS
co
d a» O
oo
o Vi T5 0) Xi
1
as
rH
^ • *
!
CM CM
1 co
rH
CD r - l r H 00 r H r H CM t-l rH
CM CM
1 oo
CO CM CM O CM r-l
C - CM
co co
CM
oo • *
co
co
00
c~ oo
CM CM 0 0 CM co
CO CM
r H CM
CG
O
co
g LO LO O r H OS CM r H CM
CM
CO OS
I
1 CM
1 CM O CO 00 r H O r H i-l rH rH
1
co
co
co ao LO r H CM CM
co
• < *
00 CD
CM CM
co
c-
oo TJ<
LO O c rH rH
co
CO r-l
c
rH CM LO CM O vi
co
CM as LO r H r H r H r H rH
co
I-l
t-
co
• ^
00 LO I CM CM CM
*&r H
LO
"tf c• *
os CM
CM LO
r H r H CM co O 0 0 CO os rH rH O rH • *
oo
as as • *
t > CM CM LO
o
co
o t ~ (M rH LO TH CM r H i-H 00 rH
rH
m
CM
t> CM
^
as as
CO
00 r H r H CM CM
CrH
CO r H N CM CM " * 1-1 N r H r H r H
^
oo co
O CO
rH
D-
• * oo o oo N r H CO r H
LO
oo
LO 00 rH
r H CO r H E~ LO OS Tt< 0 0 r H • * C - CM LO CM r H H
CM LO
as CM r H CO
oo c-
^
» LO T f 00 CM O r H CV! r H H
oo oo cco co c- r H
as
O
rH
30 O c - •<* 00 CM CO CM r-t
LO
•s
co
ai
CM
os os CM
+ < o a
d .— CD
CM CM O CM CO
co oo - ^
00 00
rH rH
rH
CD X!
OS
co
i-H CM CM
o
oo •<*
rH
c~
co oo
0
oo
LO O oo co rH rH
as as
a
o < rH-
PQ
m ci
>
d c
0
CD CD
>> :s*:p? vv
C
u o
-C CD
0
rH
rH
co
rH
tLO rH
co o
C - o LO 00 Ó CO r H OS CM LO C0 M r H CO r H rH
co
^ ^
ai ci ai ai X! Xi Jl Xi
ai ,0 . T3 C O O CM CO T3 ! i Al ei CQ •i—S •l-f CD O O O Xi •+J
•e
c
cco
M CM CM r H rH Ï 0 rH rH rH rH
ai Xi O O
id en
ö
^
0 i—i
0
a «M
00 rH
•s& Vi 0 0
0
Ü s-i
CD
CM TjH L> 00 co os rH O rH rH
rH O rH
S
Q}
o • < *
d CD
0
co CM
^
O
bo Ö w V
Vi TJ CD .£2 CD
T5 *^<
0)
Vi Vl T3 T J CD CD CD (ï> ,£2 Xi CD CD CD CD T3 TJ T 3 T3 «.-«
":-4
fD CD
£ &£
CD CD
TS
CD T! CD Vi 0
> d
o
Xi
.8 &3
3 -u O c Xi CD
|
Ö CD CD U I 1 CD CD CD JA CD CD JA
> >
O o O r H CM co V I i O r H CM
ai
ù
>30 totaal ngsbed rijven bedr.
pq
co
o
rH O CM
vi
T3 0 X! i
CQ
d O N d cä "O ca V 0
rH
rH
LO 00 CO OO c r H r-{ C0 rH
OS CD OS
CO 00 C~ rH
C - LO C - CM LO 00 rH CM rH
rH
00
O rH
LO r H O CM r H CM r-i r H C0 rH
r-i
rH
CD
>
co
r - f r H CM r H
H ^ O H C O S D H M
1
0
o co oo as
i-i
v a
:p?
LO
rHrHrHrHrHrHCMrH
CD CD CD
> > •> >>^ ^| M ••—» rr>
>
•t—» • i H
e
•M
•pH
«iH
JL_,
^
VI Vi ^ ** CD O T 3 T> TS T3 > Xi C <£> D CD CD CD Z. .
-*—>
'M
Vf 13 CD
..
Xi Xi Xi Xi Xi *
Xi
vj
CD
G
»•-^
i—i
a
'U
o 'S *
3 g ^CD ^ M
•iH
0
d d d
d CD
O
d
S
& 1
ö
CD CD ^ CD JL, <û 0 'U T J " O T 3 1 1 CD • r ^ •p-l "* "* CD C0 Jd CD CD g g C DO S
> > >> a
d
o
>
W
V 'O CD Xi
i—I
0
JA d 0 VM
0
•iH
ca
CD
'S
"rt
d
47
I
co 0
CM
SI
CM
co m
(M
I> o •• co
en
rH
(M
CO l>"#
_4
rH T* O
en co co
CM CO
CD
co
CM 00
t'en
CM CO CO
co
en CM
en
^
CD CO
• *
co
co
m
in co
es
co
• ^
CD
C5
CM
CO
CO
rH co co
co
in i-i
CD en •<*<
co
o
I
in CM
m co
co rH CM
in
ai
"CH
en
CO
CD CM
co CM
co co
co co
IH
oo »
CM
o Ol
Lf3
^
co co
co m
co
CM
CO
o
co
m N
c"
m N
00 rH T m
en m co co
oo co cco
en
O
oo co co co
co co oo co
m en
CM
Ecn
i-i rH
*
'M
co H
rH
o
o
co CO
o
O O oo co
m CD
m CM
O
em oo
"H » g d) -S
CO CD
S|
in CM
m CM
co co
o m
oo «-<
CD
m co
rH
00
m CM
o m CM oo
in
CD CM CM
co
O •^ rH
05
c eu
co
05
XI 0 X 0
d CD btf «T XI O 03
CO
m CM co
co _r i—I co
rH
CO
CD"
m"
O m
•<* co
IH
•*
^f CM
lO H CO CM
en
co
00 c—
r*< CO » en
bo 0 "O
I
0
•g 5 i—i
M öS d
en co
co co
S|
o
C~
co co
co
CM
co* CM
•*
in
en
i-i
en CM
^ CM
co
co
rH
in
o
o co
• ^
•s 0)
'S ra d
o O
co
m co oo co
co co o •*
r-l
00
m CO co
co rH co
r-l
CM
co co Ci
c~
en
m
rH
rH
m co
co co
CO
! 0» •** X CD - ^
00 co
si
O
"tf
CM
CM
o
\
CD
co
00
d
co
co en
en •* en
m oo oo
co
co
XI CJ
en
00
co
o co
CM
IH
«
CM
en btf
CM
oo
CO CM
co
co
l-H m
00 co
co
CO
m
CM
oo ^
CO
en r-l
en
en CM
en oo m
oo m
co
co
rH m co
CM r-l m co
SH
3 m
cd XI
d cu +j m
d 0
o
°£H*
d co
>
T5 CO Xi
a
'ë Cd
< 48
X! d
o
d
'S
u i—i
X> CO CQ
cu
cd t$ d 0 CU rH" D.
O O oo o
co rH CM
en en
CD CM
MCJ
•s
CD
co
m o m
co rH CM
o o
0 r—" d CQ d
o O
rH
CD
O
en
o >
d 0
co co . 00
"cd
CD
CM
XI o CQ
CM
cco
t Cu CQ rH
>
W O
d
cn CM
cd xl
O O
•i-i
CD O
o CM
CQ
•^
+j 0) X!
co
co
CM
co
o d 0) bo cd XI CJ CO fled xl ü co
oo in
m co
d d
'S o cd
CS CQ cd in bC cd
B K
§ >."".
bC
d 0 Pu cd xl o M
•o
CQ •*•*
cd
0 X CQ F—I
d cd
cd
cd
"cd
cd
d cd
d cd
d Cd
"ë
< <
cd
<
CQ cd X 4->
XI o cd
& a O
u o.
a
4->
<0 d 0)
cd XI s..
o b0 d X
a o
0
CU
CL
ö CU M O M
O XI ü CQ f_i CU
& o
! O -<-> CU d
d CU
B u
o <0 J* d •M CQ 0 X d
£
•1-4
<0
-e
CMO:-7 CM ü cd Ö 0
x 43 .SP w ,H o0 r-l o 0 d 0
0) X) d
< o
-t-i
O
I—t rH O
o MO> ^^ ^_^^^ r H CM co
i—t
rH
1
1
4-S
CG
1.
§ bD CO O ' - O
H
c- -<*i c- m co" oo" o " o f co co co co
o _,
1 os co o r-i | O CO O CD C~ 0 0 0 0 os | co co co co
o c~ os co
m o o co
CO CO C M C D
^
os" o " o "o " co "^ ^ **#
CO ^M " ^ ^H
i n CM CM
os"o " o " i-T
CM CMOS C0 oo cs - ^ m i m" co c~ t co co co co
Ü
'S O CD C- O) U 3 H O M CD O- 0 0 CS
CS CO • * CM " # • * o oo
1 00 0000 os
m m c- co os c- t - ci > t> c~ oo
^
CO OSr H O
OS CDr H m
00
^
H
o m o os
t> co t - o r- c- c- ©
I CM CM CO r H CO CO CO CO
c- i n eo o
CM CM 0 0 - ^ • CM O •>* r H ! i n •<* co co
Ö OX)
8 ci
'e-J
•i-i
-Q S
bc a»
O ri
°>-(
m c~ co cx o oo o
1 i o cooo - * I 00 rH • *
• * "tf c - CS
CD
rt
a* s^
•
^
"
^
"
^
^
O
| os oo c~ o
m co - ^ co
- # co - ^ oo
1 -^
"^ ^
^4"!
T4H
^
m
"*5f ^ f
^
^
" ^
^^^ ^
ai T: Ö
cd
S CD
A!
CU
CU
-(-) •i—t &
CS
CD
TJ<
co co coco
co co co co
co co co co
co co co co
co co coco
co co co co
CS O CM t >
r-l CD I ß rJ4
i H 0 0 000 0
cn o o
o osos os
rH o o o ^ ^ ^f ^f
O rH 00 O | rH r H O rH
rJH C M • *
CO
.
. o co CO CM
co co
B CU
>
m
<# co c - • * CM CM I N CO
bO
i—i
bß ci X! O
r H CO m
CS CM r H CD CM CO CO CO
•a
O 4->
i 4-1
CD
>
cn ,rï CD
bO
c cö >
o
co • * co co
-tf" co* co" co"
00 CS O r H CC SO t - t -
1967/68 1968/69 1969/70 1970/71
c
^
^t
^t
T^t
r H CO -tf CM oo oo oo oo o\
».
ei
»•
co co co co
Cj
Xl Ü
CG
5 o 4-1
Q X!
i> ooos o CD CD CD » os os os os r-< rH ^H r-(
ci
o CM
oo os o I-H co co c~ c-
0 0 O) O H CD CD e- c- 1
e- ooos o
H r t r I H
c- oo os o co co co cos os os os rH rH rH rH j
w
w
CO COCO [ > os os os os
1967/68 1968/69 1969/70 1970/71
eu 's
Friesland (klei) 20 - 25 ha
•a
Friesland (klei) 15 - 20 ha
ce
cd
XI
o
1
CM
1
S S
e" eu bC rj
x: o ui
p. a S
o
O 'H
r-l
a,
<
r—I
CQ
'S "e r/2
CQ
Consulentschap Schagen, >
V
•o CU -D CU
bc CU 'U •M
CU
CT r—I CU 4-J
ca
CU
49
o co"
iß
co"
5K
TD Ö O
o «o
u
• O U
O
o
O
iß
Iß
o"
Iß*
co
co"
rH
iH
CM
O
O O
i-l
bJD
00 3
Iß
o Iß
-d
bC E
>
ao
03
o co
O
rH
1-4
c-
Iß
so
CM
I-I
co
co"
CM"
cc oo"
Tt<* iH
o o
o o co
o o oo
o o
o o
t-r
en
t-
d 03
o
• *
o rH
>
O 00
oo
oo
co* csf
Iß CM
o o rH
o o O O rH
rH
CM O
CS
O O iH
o os
o o co
rH
rH
CM
co
CM rH
CM 1-1
co
OS
rH
I-I
Iß I-l
O O
O O
oo
rH
CO
03 X3
t>
00
i-l
CO
C O O O C M C C C S C S C M C O l ß CK
XJ
v<
ch
•»
#»
^
*»
2^
C O C S O C O C O C M O S C - C O rH i-l i-l (M
ai
i ß c s c - c o - ^ c s f - o o c s l H C - 0 0 - ^ L ß i H C O C O t H l - I r H r H C M C M ^ r H r H r H
ö
o r-
bO
Ui
3& O
u a
csf
rH ».
* CM
03 03
c 03 > 00
O
iß co r-i oo ^ os osco
! 03
C- iH C- rH
O
oo «o os
CM
os co os oo
CM
O -tf rH Iß O O
Iß
00 CD CO •* i-l CM
CM
i-T•*"
CM
OS Iß"
CO 00
Iß
Iß
CM
CM"
oo" co"
CO*
i-l rH
I
T3 03
C O r H - ^ i H C O C O - ^ C O
d ^
os CO
os d
>
CM
os" ^"
co Iß"
oo os co co" o" rH*
00
Tt<*
os os os
00
Iß 00
Iß
CM
•<* •**
c-
'SO
u
co co
bfl
ei
Iß
Iß
o
CO CM
o co
r*
eu
Xi
u &
5^
•<* •*
00 co
•*" •<** o *
CM rH
co c^h -* o
CO CO
CD
o o rH
03
03 .Q
M
d
a>
O
3 PQ
50
os
o
Iß" CO
CD"
13
2 eö
CM Tt"
Iß
CM"
iß co
co
CO
Iß
C-"
CO Iß 00
os 00
os
co*
rH
os o"
^
CM
rH
o o rH
oo
00
co o rH
o
O
OS
Tt< rH
rH
o
1 O CM rH
o 03
Ô
co
o co
rH
03
IJ
l>-
73
faß S?
<
rH
rH
^
-4-i
TO >
OS CD rH t- co •*
& O
s 5
oo co eo
l>
o o o os
o o o
!>> I O
"# rH
O O CM I O DrH
O
O
CD co CM CM ^ Al o o
, +->
o
^
T3 C O U
bc
cd
co
c»
oo
œ
o m
O ia tH
O ^ tH
O O tm CM
43
I eu oo OS
(M
e£
11
42
1 CO
d
o o
o «o co
o co
o o
o CM CM
CM
o o
O O O CM o m O CV O tH CM
m
co
m
CO O
O 00 tH CM
o o oo
O O O CM «O CM 00 CO O CM tH tH
CM
t- tH CS
oo
o o
CD
S CD Ü
d ^_
42 tl
cd U cd M
i
Ö o tl bO
i>
E^
T2
co •»
oo «s
o o
00 t- D- tH CS
os
IH es
«s
o «»
i
o o
P.
C- OS 00 © CO © O tH
cd 43
CM O
I CM I CD
as
m
CM co m tH tH CM tH tH
co
&
iH CO CM tH
c- «o e-
O m CM
CD
in tH
S*
O
O
00
o o
00 I
IH c- o as rH CM tH i-l iH O O •* iH C- CM m | 00 CO «O CO 00 CM OS ia O tH CM CS tH O CM CO tH tH iH tH
in oo oo
11
CD 42 CO
as o
Çu O I 00 OS
^
CM
CO
«O
o
fi
a
oi" n ffi m
tH
CM ' CM
I
Tt< tH
•<* O CO • *
OS
CO
"*.""l r"L
CO
co en en
i d
CO
E-
CM
I
O O
vi
CO CD
25 CD U 43 cd ti ti cd ^
CO CS
I
csf
'S O ti
S
O
bO
.M co
00 CS iH
in co
F-
cd -u>
d cd > o
CO tH
^ co
o
CO tH
CM
m
CM CO
«o
oo
oo
tH
CM
tH
in
CO
co
CS rH
tv
^
CM
O l>
co
m
oo
c-
cd 43
o o
i oo
co co
o oo
"O
(D
42
ti cd
5fc
JH
CU OCD
X!
CG
d3
s . CD
o
s—i
tlO CM
co
fH
co e-
o o
in
m co
o
co in oo as
m o"
m o"
o o
co co
cd
•s
ai aj -w a> 43 d ai
> 0
os
d
W
Q
O <
in rJH i co
SK d ctl
CD
d
O
CM
00 o
o «o
CM
O co
o
O
ti cud id
.
co"
CD
S a» O
42
CO tH
CM CM «tf CO
in
o
as
I tH
co o o
o CM
O
O
O
t- o
O
o
TH CM CM
W
4^,2
oo
o o o o o o o o e o m t > C 5 © c M ' < # t -
cd cd O
V2 4tä
51