Wie een luchtfoto van ons buitengebied bekijkt, wordt getroffen door vier dingen: - een groot groen vlak met een lappendekenpatroon gevormd door ‘verzamelingen’ verschillend georiënteerde, zeer regelmatige lijnpatronen (verkavelingpatronen), soms kilometers lang, overwegend van dezelfde breedte; - grote watervlakken waarin restanten van deze lijnpatronen doorschemeren - de infrastructuurbundel van Vecht, Amsterdam Rijnkanaal, spoorweg en A2 - en natuurlijk de ‘rode conglomeraties’ maar die nemen we nu niet mee. Allemaal sporen die de mens, door grote ontginningen en herinrichtingswerken, in de natuurlijke ondergrond heeft achtergelaten, sinds hij zich in het gebied begon te vestigen - actief vanaf ca het jaar 1000. Welke verhalen vertellen deze sporen, hoe brengen we daar orde in en wat betekenen ze voor de Vechtplassencommissie en de Werkgroep Monumenten van het Cultuurplatform Vechtstreek? Het kaartbeeld zoals we dat nu kennen is jong, van historische datum. Daarom een korte schets van de recente ontstaansgeschiedenis van de Vechtstreek als ‘aanloop’ naar een aantal thema’s of ‘clusters’ die verklaren waarom bepaalde acties/oplettendheid gewenst zou kunnen zijn. Natuurlijke processen In de Romeinse tijd bestond de Zuiderzee nog niet; de Vechtstreek was deel van een groot veenmoeras tussen de Heuvelrug en de duinen, doorsneden door tal van veenrivieren en een belangrijke zijtak van de Rijn, die zich bij Utrecht splitste in de Oude Rijn (Limes) en de Vecht. Omdat de Oude Rijn die bij Katwijk in zee uitmondde verzandde, werd de Vecht de hoofdafvoer die zijn water afvoerde naar het Flevomeer, de voorloper van het Almere, later de Zuiderzee. De slechte afvoer van water bevorderde de vorming van de uitgestrekte veenmoerassen en zelfs koepelvenen. In de ca 2000 jaar dat de Vecht, als deel van het Rijnstelsel, een ‘echte’ rivier was (ca 1000 voor tot 1000 na Chr), voerde hij veel slib- en voedselrijk water aan, verlegde zo nu en dan zijn loop en vormde met zijn sediment de oeverwallen met de achter gelegen komkleien, vooral in het zuidelijke deel, de huidige Herenvecht. Vanaf het begin van onze jaartelling ontwikkelde het Flevomeer zich tot het grotere Almere en de Zuiderzee die pas vanaf de 14e eeuw zijn ‘moderne’ vorm krijgt. In de 1e helft van het vorige millennium hebben stormvloeden, in combinatie met zeespiegelstijging, een enorme invloed gehad op de kaart van Nederland. Voor ons gebied is vooral van belang de ontwikkeling FlevomeerAlmere-Zuiderzee, met 2-ledig effect: a) betere afwatering (inklink) en b) de invloed van de Zuiderzee, zoals getijdenwerking, brak en zout water en overstromingen waardoor zeeklei (op veen) is afgezet in de noordelijke Vechtstreek (Boerenvecht). Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
Aandachtsgebieden: Aardkundige monumenten *De grote afzettingen van de Aa. *Kerk van Kockengen staat op klei van Kockengense Stroom *Kerk van Nederhorst den Berg staat op een eolisch duin *karakter van de veenafzettingen *Komklei en oude meerafzettingen *natuurlijke meren (Naardermeer, Horstermeer, enz.) *Barsten in muren kunnen je ook op het spoor brengen van aardkundige gradaties Oeverwal Met zijn stevige ondergrond en als droge plek speelde en speelt de oeverwal een cruciale rol in de geschiedenis en de beeldvorming van de Vechtstreek: de eerste nederzettingen en ontginningen (blokverkaveling), de basis voor de grote ontginningen, vestiging van kastelen en dorpen, later vestigen van buitenplaatsen met tuinen en parken, boomgaarden. Vervolgens de neergang en veelal sloop van de buitens en uiteindelijk weer de herleving, Maar ook de steen- en kalkovens, opkomst en neergang van industrie, de transportader, het jaagpad, de Rijksstraatweg, de waterkering, de boezem. Wie vanuit de polder naar de rivier kijkt, ziet al van verre de coulisse van de grote bomen langs de Straatweg en bij de buitens.
Aandachtsgebieden: Oudste woon- en werkgebieden
Boezem, waterkering + kunstwerken (sluizen, gemalen, stuwen, enz.) transportader: *over water: (‘Keulse vaart’), *over land: jaagpad, Straatweg Kleiwinning (Steen- en dakpannenfabrieken) Eerste bewoners (800 vC – 1000 nC) Onze natte veenmoerassen behoren tot de jongst bewoonde gebieden van Europa. De oudste vondsten van woonsteden in de Vechtstreek stammen uit de ijzertijd (Baambrugge, Weesp, Breukelerwaard, 800 vC) en de Romeinse tijd. De eerste bewoners wonen op de oeverwallen en leefden o.a. van jacht en visvangst; getuige botresten van rund en varken (Breukelerwaard, Baambrugge) was men al begonnen de oeverwal en de achterliggende komklei te ontginnen (blokverkaveling), terwijl er kennelijk ook nog voldoende bos was voor varkens. Onderzoek in de Breukelerwaard, voorafgaand aan de A2-verbreding, heeft sporen aan het licht gebracht van bewoning op de oeverwallen van de Aa van 800 vC-500 vC en van 400 vC tot de Romeinse Tijd. De Breukelerwaard is in het noorden komkleigebied; in het zuiden zijn er ook oude meerafzettingen. Onderzoek betreffende de Pieterskerk aan het Kerkplein te Breukelen doet vermoeden dat deze kerk in oorsprong een Friese godentempel was. Plinius de Jongere beschrijft (2e eeuw) dat armzalige vissers-leven langs de Vecht. De Egilssaga geeft een beschrijving rond 950: “Eens op een nacht, toen het stil weer was voeren ze een grote rivier op, waar het moeilijk was om te landen en het water voor de oevers over een grote afstand ondiep was. Op het land waren vlakten en dichtbij waren bossen; de velden waren nat, omdat het veel geregend had. Daar gingen ze aan land en lieten een derde van de bemanning achter om het schip te bewaken; ze gingen landinwaarts langs de rivier en het bos; ze kwamen weldra bij een dorp, waar veel boeren woonden; het volk Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
vluchtte het dorp uit, het land in, maar de Vikingen achtervolgden hen. Daarop kwamen ze bij een ander dorp en bij een derde. Het land was effen en de vlakten waren groot, over grote afstand waren sloten gegraven en daarin stond water. Ze hadden hun akkers en weiden met sloten omgeven en op sommige plaatsen waren grote balken over de sloten gelegd; waar men moest passeren waren bruggen.” (Egilssaga, http://nl.wikipedia.org/wiki/Egils_saga)
Aandachtsgebieden: Archeologie Ontstaan van dorpen De eerste verkavelingen Ontstaan (stenen) kastelen, kloosters en versterkte huizen en de invloed daarvan op de ontginning ca 1050-1500
Aandachtsgebieden: Ontstaan van stenen huizen *Verklaring aan;eg ‘versterkte huizen’ en kloosters, rol Bisschop/Graven van Holland *functie bij ontginning/ambachts- cq gerechtsheerlijkheden *Verstening’ van kastelen aan de Aa *Versterkte huizen, stenen kamers, jongere kastelen : waarom zijn ze ontstaan? Functie? *Welke invloed hadden ze op landinrichting? Op maatschappij? *Interessant is de functieverandering: - nog min of meer ‘gaaf’ middeleeuws kasteel: Oudaen. Loenersloot, Muiderslot - kasteel wordt buitenplaats, bijv. Slot Zuylen, Gunterstein, Bolenstein - kasteel ontwikkelt met de tijd mee: Nijenrode Ontstaan Vechtdorpen Hier is onderscheid te maken tussen de dorpen die in de vroege middeleeuwen ontstonden op de oeverwal, vaak bij een riviersplitsing en de lintvormige buurtschappen die in het veenweidegebied ontstonden in directe relatie tot de ontginning. De Vechtdorpen zagen een neergang in de 19e eeuw en weer een groei vanaf de 20e eeuw. In sommige gevallen waren industrieën en woningbouwcorporaties betrokken bij de bouw van hele wijken (zoals de zg. Friese buurt in Maarssen). De lintbebouwingen – die buitengewoon karakteristiek zijn – zijn het meest kwetsbaar. Omdat de meeste boerderijen uit twee percelen bestonden en de boerderij aan de kop van één perceel stond, ontstond een karakteristieke ritmiek in bebouwd en open met ver doorzicht. Dit beeld dreigt volledig verloren te gaan.
Aandachtsgebied: In de oude Vechtdorpen lange tijd vooral verdichting van de bebouwing *stedenbouwkundige, architectonische en sociale betekenis wijken Lintbebouwing op het platteland met afwisseling boerderij/open land. De Grote Ontginning (1000 – 1300 nC) Gestimuleerd door klimaatverbetering, toenemende bevolkingsgroei en de machtsstrijd tussen de bisschop van Utrecht (die het hele gebied in 953 als wereldlijk bestuursgebied kreeg toebedeeld
Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
van de Duitse keizer1) en de graven van Holland begon rond 1050 de systematische ontginning2 van de Hollands-Utrechtse veenmoerassen: de Grote Ontginning (http://nl.wikipedia.org/wiki/Grote_Ontginning). Het veenmoeras werd ontgonnen door parallelle ontwateringsloten te graven haaks op de ontginningsbasis. Kavels met een gemiddelde breedte van 50 à 60 m – twee kavels per boerenbedrijf- konden op een natuurlijke manier afwateren en geschikt gemaakt worden voor akkerbouw. De boerderij lag aan de kop van de ontginning (ontstaan lintdorpen!). In het cope-systeem kregen kolonisten, als compensatie voor de ontginning, als vrije boeren een stuk land in eigendom van voldoende grootte om van te leven: de hoeve van 16 morgen (ca 14 ha). Het kaartbeeld van de Vechtstreek vertoont verschillende vormen van cope-ontginningen: in het westen - de oudste verkavelingen - met een vaste perceelsdiepte en –breedte van 360 bij 30 roeden (ca 1250 x 110 m). Oostelijk van de Vecht hebben de verkavelingen een vrije opstrek, van de ontginningsbasis (bij de achtergrens van de strook met rivierklei)- doorlopend tot aan de zandgronden van het Gooi (Hollandse Rading). Dit is in grote lijnen het landschap dat wij tot op de dag van vandaag zien, cultuurlandschap van zo’n 10 tot 8 eeuwen oud!
Aandachtsgebieden: Winning van cultuurgrond Cultuurhistorische ontwikkeling van het landschap *Verkavelingpatronen (cope-systeem westelijk en recht van vrije opstrek oostelijk van de Vecht *Afwateringssystemen *lintbebouwing - doorzichten *open agrarisch landschap met bosjes en bomenrijen *boerderijen met bijgebouwen, erfbeplanting etc. *eerste (nog houten) kastelen (Ter Aa, Ruwiel, Loenersloot) *eerste kloosters Maaivelddaling en droge turfwinning3 (1300 – 1600) In de middeleeuwen zorgden de Vecht en zijrivieren voor de natuurlijke afvoer van water van de naastgelegen, hogere landen naar Flevomeer, later de Zuiderzee. Nu ligt de rivier ca 1,5 m boven het maaiveld en dient de Vecht als boezem om het overbodige water af te voeren. Deze ‘inversie’, de omkering van het land, is het gevolg van een natuurlijk proces (oxidatie) van droog veen – en in bepaalde gebieden turfwinning. Bij akkerbouw werd de bodem extra blootgesteld aan de lucht, waardoor een versnelde inklink – en verarming – optrad en het land niet veel langer dan enige eeuwen goed bruikbaar is voor akkerland (graan, zoals rogge, haver en gerst). Vanaf begin 15e eeuw worden het weidegronden; door gebruik van sluizen en (wat later) tevens bemaling van de polders zet de maaivelddaling door. Turfwinning heeft een zware stempel op ons landschap gezet. Eerst werd turf vooral zelf gebruikt. Einde 13e eeuw begint commercieel turfsteken; eerst boven waterspiegel, waarna het land weer geschikt gemaakt moest worden voor landbouw.
Aandachtsgebieden: Maaivelddaling *grondgebruik (omslag akkerland naar veeteelt * droge turfwinning 1
Waaraan in 1528 een einde komt door usurpatie van die wereldlijke rechten door Karel V. Ontginning betreft de verovering van cultuurgrond op de natuur. 3 De invloed van turfwinning op de economie is zeer groot geweest vanwege de onafhankelijkheid van energie. Zie artikelen van Bas van Bavel en van Bavel&Luiten van Zanden in: Economic History review, LVII,3 (2004 2
Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
Waterstaat (dijken, dammen, sluizen, gemalen, molens, enz.) *omkering van het land - inversie *Vecht wordt boezemwater Verdeling van grond. *Land in bezit van kerkelijke instellingen (w.o. diverse kloosters; grond in de dode hand) *feodaal grondbezit * land in bezit van vrije boeren *Geldeconomie. Pre-industriële samenleving 1300 – 1600 Door het cope-systeem ontstond in eerste instantie een bevolkingsgroep van vrije grondeigenaren. De hoeves waren van voldoende omvang voor een gezonde bevolking, waarvan een deel zich gaandeweg op andere bronnen van inkomen kon gaan toeleggen: vrije ‘ondernemers’. Omdat al snel vervreemding van land en terugpacht begon op te treden, kwam er nogal wat land in de dode hand of raakte in bezit van stedelingen. De vrije ‘ondernemers’ konden zich gemakkelijk toeleggen op andere beroepen, zoals kaasmakerij, turfwinning, jacht en visvangst, maar ook kalkovens, bierbrouwerijen en steen- en pannenbakkerijen (die tot ver over onze grenzen werden geëxporteerd) en scheepsbouw, handel en transport. Rond 1500 was ca 50% van de plattelandsbevolking actief in de niet-landbouw sector. Deze ‘jump-start’ economie zou de basis hebben gelegd voor de Gouden Eeuw. (Zie hierboven genoemde artikelen van Bavel c.s.)
Aandachtsgebieden: Verdeling grondbezit *verhouding – en verloop – grondbezit: kerk-adel-burger-boer Economie *handel en transport (over water) Nieuwe, niet-agrarische bedrijvigheden in de Vechtstreek • steenbakkerijen, bierbrouwerijen, kalkbranderijen, touwslagerijen, enz Natte turfwinning (1600-1950) Met het te drassig worden van het land, de introductie van de poldermolen en het gebruik van de baggerbeugel begint vanaf de 16e eeuw het zg. slagturven onder de waterspiegel, waardoor petgaten of trekgaten, legakkers en uiteindelijk veenplassen4 ontstaan. Het oorspronkelijke veenweidegebied verandert gaandeweg in een plassenlandschap, waarbij in extreme gevallen – Loosdrecht, Waverveen – alleen het smalle bewoningslint resteert en verpaupering intreedt.
Aandachtsgebieden: Natte turfwinning *Veenplas met petgaten en legakkers: Scheendijk, Loosdrechtse plassen, Vinkeveense plassen * invloed overheden op uitgifte voor vervening Economie *landelijk: zelfvoorzienend *voor locale industrieën (steenbakkerijen, zoutziederijen, enz.) *handel en transport 4
De veenplas is een waterrijk gebied dat is ontstaan door het baggeren van veen voor het maken van turf. Het is voor een aanzienlijk deel beeldbepalend voor het landschap en de wetlands van West Nederland (Noord- en Zuid Holland, NW Utrecht) en NW Overijssel, maar komt ook elders in Nederland voor. Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
*locaal: verpaupering, alternatieve economie (Loosdrechts porselein) Waterstaat (dijken, dammen, sluizen, gemalen, molens, enz.) *betekenis waterschappen *opkomende invloed technologie *landmeetkunde Gerelateerde beroepen *Rietwinning, visserij, jacht Overstromingen, calamiteiten/oorlogen Het gebied is meermalen door overstromingen en andere calamiteiten getroffen die hun sporen hebben achtergelaten. Hierboven zijn de stormvloeden (zoals St Elisabethsvloed) al genoemd, die uiteindelijk de Zuiderzee vormden, grote invloed hadden op de waterhuishouding en – in de noordelijke Vechtstreek - de afzetting van zeeklei op veen tot gevolg hadden. Maar ook ziekten (de Pest) en oorlogen eisten hun tol, zoals de strijd tussen de Bisschop van Utrecht en de Graven van Holland, de Stichtse Burgeroorlog (1481) met de vernieling van meerdere kastelen, het Rampjaar (1672) waarbij hele dorpen (Breukelen, Nigtevecht) goeddeels in as werden gelegd en stellingen werden gebouwd (Nieuwer Sluis). En uiteindelijk de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, met forten, schuilplaatsen, verboden kringen, enz.
Aandachtsgebieden: Aardkundige sporen overstromingen *zeeklei op veen, dijkdoorbraken Bouwhistorische sporen Verdedigingswerken *Oude Hollandse Waterlinie *Forten (19e eeuw en later) *Nieuwe Hollandse Waterlinie Nog zichtbare invloeden van pest en oorlogen (w.o. Stichtse Burgeroorlog en Rampjaar) *Huidige Vechtloop tussen Breukelen en Nieuwersluis bevaarbaar *In Breukelen en Nigtevecht vrijwel geen bebouwing van voor 1672 Regulering waterpeil Vecht De stad Utrecht (boven zeeniveau, daarom werfkelders) werd van twee kanten bedreigd door het water van Kromme Rijn en Vecht. Met de afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede in 1122 houden Vecht en Oude Rijn op zijrivieren van de Rijn te zijn en worden zij voor hun wateraanvoer afhankelijk van het afwateren van het eigen gebied. De bouw van de Otterspoordam plus -sluis (voor 1139) tussen Maarssen en Breukelen is de volgende stap in de regulering van de Vecht; deze wordt gevolgd door o.a. de Hinderdam (1437), de grote zeesluis in Muiden (1673) en de Afsluitdijk (1932). Als gevolg van maaivelddaling/inklink etc. treedt de zg inversie van het landschap op: lag de Vecht ooit (zoals voor een rivier betamelijk) op het laagste punt van het terrein (waar dus natuurlijk op kon worden afgewaterd), thans is door de inklink de rivier ca 1,5 m boven het land komen te liggen, zodat het water uit de polders op de rivier geslagen moet worden, die als boezem dienst doet. Daarmee is de oeverwal/Vechtdijk een hoofdwaterkering geworden. Onder dit hoofd valt ook de geschiedenis van de – gaandeweg geordende – bescherming van het gebied tegen indringend water en beheer van het waterpeil met terpen (woerden), dijken, sluizen, gemalen, enz. - met inbegrip van de Oude en Nieuwe Hollandse Waterlinie. En uiteraard ontstaan en invloed van de waterschappen t/m het AGV van vandaag. Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
Aandachtsgebieden: Infrastructuur van de waterregulering *ontstaan waterschappen *Otterspoordam plus Otterspoorsluis * Hinderdam * inversie, omkering van het land * dijkaanleg Droogmakerijen (1620-1630 & 19e – vroeg 20e eeuw) Massale turfwinning begint op zeer verschillende momenten en gaat nog lang door. In het oostelijk gebied (Maarsseveen, Breukeleveen, Tienhoven, Loenerveen) vond de turfwinning door baggeren (en het ontstaan van de plassen) vooral plaats in de 18e en 19e eeuw. In de Ronde Venen begon de turfwinning eerder en ging (in Vinkeveen) door tot ca 1960. Een droogmakerij is een door bemaling drooggelegd gebied (polder) dat oorspronkelijk een open water (plas) was. Na het succes van de Beemster (1612) worden in de Vechtstreek begonnen met het droogleggen van 4 meren: het Naardermeer (1623), de Bijlmermeer (1627), de Watergraafsmeer 1629), de Horstermeer (1629). Evenals Beemster waren Bijlmer- en Watergraafsmeer succesvolle investeringen (goede landbouwgrond). De drooglegging van Naardermeer en Horstermeer bleek geen succes (geen goede grond en sterke kwel) en is stopgelegd. Het duurde daarna tot in de 19e eeuw voor in ons gebied weer droogmakerij plaatsvond – door particuliere ondernemers. De grootste was de polder Mijdrecht, die tussen 1845 en 1926 in vijf stappen is drooggelegd; andere droogmakerijen zijn: Holendrecht/Bullewijk (1869), de Horstermeerpolder (1882), de Bethunepolder (1880). In 1883 deed men wederom een mislukte poging de Naardermeer in te polderen. De Bethunepolder dreigde door zeer sterke kwel ook een débacle te worden, maar is ‘gered’ op het moment dat Amsterdam dit ‘overtollige’ water kocht als drinkwatervoorziening (ca 30% behoefte).
Aandachtsgebieden: Herinrichting van het landschap * aangepaste, geometrische verkaveling * Waterleidingkanaal van Bethunepolder naar Loenderveenseplas (waterreservoir) Economische en industriële activiteiten, verkeer, handel en transport Het cope-systeem, dat in vrijwel het hele Hollands-Utrechtse veengebied werd toegepast (waardoor het gebied halverwege de 14e eeuw min of meer ontgonnen was) leidde tot een grote, vrije, goeddeels onafhankelijke en daarom ondernemende plattelandsbevolking met tal van nietagrarische activiteiten. Zo vinden we op de oeverwal vanaf de 14e eeuw steenbakkerijen, oorspronkelijk nog vlak bij Utrecht, maar we vinden ze voornamelijk tussen Maarssen en Breukelen; logisch: daar is de oeverwal breed, dus is er voldoende klei aanwezig. Elders werd klei ‘afgevlet’. Bovendien volop brandstof in achterland en via de rivier goed transport. Daar ook kalkbranderijen, bierbrouwerijen, kuiperijen, scheepsbouw, enz. Daarnaast natuurlijk de (semi-) agrarische activiteiten als kaasmakerijen, leerlooierij, turfwinning, visserij, jacht (eendenkooi). Men verwerkte de hennep in touwslagerijen en zeilmakerijen. De Vecht - en zijrivieren - maakten voor het transport (vaak zelfs export naar België, Duitsland en Denemarken) van al deze goederen een uitstekende verbinding mogelijk tussen Amsterdam en Utrecht en het Duitse achterland (Keulse Vaart). Vanaf 1609 werd het jaagpad aangelegd, o.a. voor de trekschuit. Met de introductie van de stoomboot nam de scheepvaart sterk toe. In 1811 maakte Napoleon de weg op de westelijke oeverwal tot onderdeel van de Route Impériale 2 (Amsterdam-Parijs); hij liet deze herstructureren tot de ‘Straatweg’.
Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
Hoewel rond 1870 nog ca. 10.000 schepen/jaar tussen Utrecht en Amsterdam voeren, verliest de Vecht gaandeweg zijn betekenis als hoofdverkeersader, omdat deze wordt overgenomen door de spoorverbinding Amsterdam-Utrecht (1844), het Merwedekanaal (1892) en de A2 (1954).
Aandachtsgebieden: Industriële archeologie *Welke industrieën waren er en *Wat is er over van de bedrijven? Streekproducten & grondstoffen *Kaaskelders, zuivelfabrieken, kaasmarkt *klei, turf, enz. *Vecht-drinkwater (eerst uit de rivier, nu Bethunepolder) Landinrichting *Boombeplanting langs Straatweg (bij ’t Slijk) *doorzicht rivier-land v.v. Vechtinrichting *jaagpad *verhoefslaging *rolpalen *dakpanbeschoeiing Jongere infrastructuur *Raillijnen en stations *Brugverbindingen en pont over kanaal Opkomst, ondergang en herleving buitenplaatsen Rond 1630 begint in de Vechtstreek, met Maarssen als eerste, de bouw van buitens voor – voornamelijk – rijke Amsterdamse kooplieden. Na de verwoestingen in het Rampjaar komt een tweede bouwgolf op gang. In het kielzog van de malaise, begint vanaf ca 1750 de neergang met bestemmingswijziging met sloop tot gevolg. Van de vermoedelijk ca 200 buitens die er ooit hebben gestaan, is minder dan de helft over. Vanaf ca. 1975 keert het tij en worden de nog bestaande buitens weer opgeknapt. Inmiddels zijn/worden drie nieuwe buitens gebouwd: Zandpad 55 in Breukelen en Vrederijk en Ruygenhof in Loenen. Daarnaast ontstaat het concept ‘gestapelde buitenplaats’ (Belvedère VechtVisie). Dit concept wordt in Opbuuren Buiten (Maarssen) gerealiseerd. Dit concept wordt ook in het Landschaps Ontwikkelings Plan (LOP) genoemd als instrument voor het open houden van kwetsbaar agrarisch areaal. Wellicht goed bedoeld, maar a) buitens horen alleen op de oeverwal en niet in een weiland te staan en b) het instrument om bedoelde ondersteuning te realiseren, ontbreekt. Een ander – gevaarlijk! - concept is: ‘appartementsgebouw vermomd als buitenplaats’.
Aandachtsgebieden: Buitenplaatsen *Voor wie? Sociale en/of religieuze banden *verklaring ondergang *Moderne ontwikkelingen: Pas op de buitenplaatsen nieuwe stijl! Begroeiing en beplanting *Wat is er over van de oude aanleg *idem van (fruit-)bomen- en plantenrassen?
Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08
Onderwerpen die eigenlijk nog aandacht moeten krijgen (zit voor een deel soms al elders) - het sociale aspect, arm en rijk, religie, herkomst, identiteit (en in dat kader ook streektaal, streekproducten, plaatsnamen, enz.) - relatie stad/land - ruimtelijke ordening/watermanagement - agrarische ontwikkelingen, zoals omslag van akkerbouw naar veeteelt, huiskavels met hennep (touwslagerijen, essentieel voor zeilvaart), fruitteelt, kaasmakerij, mechanisatie, ruilverkaveling, ‘verbrede landbouw, hergebruik vrijkomende bedrijfsgebouwen, enz. - recreatie - verkeer en transport (over water en land) - aanval en verdediging, uitval Romeinen, inval Noormannen, Oude en Nieuwe Waterlinie
Sporen in het buitengebeid – identiteit van de Vechtstreek – versie 3/12/08