EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 20.IX.2006 C(2006)4264
Betreft:
Steunmaatregel nr. N 501/05 - Nederland Draagkrachtondersteuning voor bodemsanering terreinen
van
bedrijfs-
Excellentie, De Commissie wenst Nederland ervan in kennis te stellen dat zij, na onderzoek van de door uw autoriteiten over de bovengenoemde maatregel verstrekte informatie, heeft besloten geen bezwaar te maken tegen deze steunmaatregel.
I.
PROCEDURE
1.
Bij brief van 6 oktober 2005 hebben de Nederlandse autoriteiten, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 794/20041 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag2, de hierboven genoemde maatregel aangemeld. De Commissie verzocht om aanvullende informatie bij brief van 4 november 2005. Bij brief van 8 december 2005 hebben de Nederlandse autoriteiten op dit verzoek geantwoord. Op 20 januari 2006 vond een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en de diensten van de Commissie plaats. De Nederlandse autoriteiten hebben bij brief van 1 maart 2006 aanvullende informatie verstrekt. De Commissie verzocht om aanvullende
1
PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.
2
PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.
Zijne Excellentie de Heer Bernard Rudolf BOT Minister van Buitenlandse Zaken Bezuidenhoutseweg 67 NL – 2500 EB Den Haag
Europese Commissie, BE-1049 Brussel Telefoon: centrale (+32) 2 299 11 11
informatie bij brief van 4 mei 2006. Op 29 juni 2006 heeft de Commissie de Nederlandse autoriteiten een herinneringsbrief gezonden. De Nederlandse autoriteiten hebben bij brief van 10 juli 2006 aanvullende informatie verstrekt. 2.
In de aanmelding verklaarden de Nederlandse autoriteiten dat met de maatregel de voorwaarden van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu3 (hierna "het milieusteunkader" genoemd) worden nageleefd.
II.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL Achtergrond
3.
Op 27 februari 2002 keurde de Commissie steunmaatregel nr. N 520/01 - Convenant bodemsanering goed4. Het Convenant bodemsanering is een convenant tussen de nationale autoriteiten, de Colleges van Gedeputeerde Staten van provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNO/NCW en de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland. In dit Convenant zijn de deelnemende partijen een regeling overeengekomen voor medefinanciering van de sanering van verontreinigde bedrijfsterreinen in Nederland, in die gevallen waarin geen particuliere partij voor de vervuiling aansprakelijk kan worden gesteld. Doel van de afspraken uit het Convenant is het bedrijfsleven nauwer bij bodemsanering te betrekken. Door het Convenant komt meer financiering voor bodemsanering uit de markt en wordt stagnatie in de bodemsaneringsoperatie voorkomen.
4.
Alle uitgangspunten van het Convenant zijn verwerkt in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (het “Bodemsaneringsbesluit”): ter compensatie van een wettelijke saneringsplicht wordt in het besluit een mogelijkheid gecreëerd voor het verlenen van subsidie voor bodemsanering door een individueel bedrijf indien het bedrijf niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de vervuiling en aan de overige gestelde voorwaarden voldoet. Dit besluit werd goedgekeurd bij het besluit betreffende steunmaatregel nr. N 85/05 - Bodemsanering van vervuilde bedrijfsterreinen5.
5.
De huidige regeling is bedoeld voor situaties waarin verontreinigde terreinen niet zijn gesaneerd omdat de eigenaar of erfpachter over onvoldoende middelen beschikt om de sanering te betalen. Vanuit de doelstelling om de aantasting van het milieu te herstellen, zeker daar waar milieurisico's bestaan, is het van groot belang dat het jarenlang braak liggen van terreinen (al dan niet met opstallen) waarvan de bodem niet wordt gesaneerd (brownfields) omdat de eigenaar of de erfpachter over onvoldoende middelen beschikt om de sanering te betalen, wordt voorkomen. Het beoogde budget voor de regeling bedraagt € 500 miljoen. Rechtsgrondslag voor de voorgenomen maatregel
6.
Artikel 55b van de Wet bodembescherming bevat een rechtstreekse uit die wet voortvloeiende verplichting voor de eigenaar of erfpachthouder van een bedrijfsterrein de bodem te saneren, of deze nu onder de Wet bodembescherming aansprakelijk kan worden gehouden voor de vervuiling of niet. Ter compensatie is
3
PB C 37 van 3.2.2001, blz. 5.
4
PB C 146 van 19.6.2002, blz. 8.
5
PB C 228 van 17.9.2005, blz. 9. 2
subsidie mogelijk voor zover een eigenaar of erfpachter niet aansprakelijk is te stellen voor de verontreiniging en mits aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. 7.
De handhaving van die verplichting tot saneren zou ertoe kunnen leiden dat er bedrijven zijn die, als gevolg van onevenredig hoge saneringskosten in relatie tot een relatief lage omzet of cashflow, als gevolg van saneringsmaatregelen failliet zouden kunnen gaan. In een dergelijke situatie zal er langere tijd geen bodemsanering plaatsvinden en zal uiteindelijk de overheid de sanering moeten opnemen in haar programma van overheidssaneringen.
8.
Om een dergelijke situatie te voorkomen, de industrieterreinen wél te herstellen daar waar risico's bestaan en dat niet geheel ten laste van de overheidsmiddelen te laten komen, is er voor gekozen een draagkrachtinstrument aan te bieden aan "overigens gezonde" bedrijven waarvan de levensvatbaarheid als gevolg van de handhaving van de verplichting tot sanering zodanig in gevaar komt dat het voortbestaan van het bedrijf onzeker is. Een in het draagkrachtinstrument opgenomen berekeningsmethode verzekert dat de ondernemingen die niet aansprakelijk te stellen zijn voor de vervuiling niet automatisch de in het milieusteunkader voorziene maximale steunniveaus ontvangen. Deze bedrijven moeten aantonen dat de saneringskosten hun bestaan in gevaar brengt. Indien deze situatie zich voordoet kan het bedrijf aan het bevoegd gezag verzoeken de sanering uit te voeren tegen betaling van een eigen bijdrage.
9.
In artikel 40 van het besluit financiële bepalingen bodemsanering is de rechtsgrond voor het draagkrachtinstrument voor individuele bedrijven vastgelegd. Indien naar het oordeel van de bevoegde overheid (gedeputeerde staten van een provincie of burgemeester en wethouders van een aangewezen gemeente, hierna "bevoegd gezag" genoemd) de levensvatbaarheid van een bedrijf als gevolg van de handhaving van de verplichting tot sanering zodanig in gevaar komt dat het voorbestaan van het bedrijf onzeker is, nemen gedeputeerde staten op verzoek van de eigenaar of erfpachter de uitvoering van de sanering op zich.
10. De eigenaar of erfpachter dient het bevoegd gezag een bijdrage te betalen voor het overnemen van de uitvoering van de sanering. Deze "afkoopsom" wordt op basis van betaalcapaciteit vastgesteld, aan de hand van de hierna te beschrijven draagkrachttoets. 11. Artikel 40a van het besluit financiële bepalingen bodemsanering bepaalt dat voor zover de verontreiniging op of na 1 januari 1975 is veroorzaakt en de eigenaar of erfpachter voor de verontreiniging aansprakelijk is, het draagkrachtinstrument enkel kan worden toegepast met inachtneming van de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun6 (hierna "deminimisverordening" genoemd). 12. Dit instrument zal met name worden toegepast voor textielreinigingsbedrijven, kleine metaalbewerkende bedrijven en kleine garagebedrijven. De toepassing van dit instrument is evenwel niet beperkt tot één of meer sectoren; alle bedrijven die aan de criteria voldoen, komen in aanmerking. Volgens de door de Nederlandse 6
PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30. 3
autoriteiten verstrekte informatie, zal het aantal gevallen draagkrachtondersteuning naar schatting beperkt zijn, tot zo'n 20 per jaar.
van
Voorwaarden om voor het draagkrachtinstrument in aanmerking te komen 13. De toepassing van het draagkrachtinstrument is rechtstreeks gekoppeld aan de handhaving van de saneringsverplichting onder de Wet bodembescherming voor de eigenaar of de erfpachter. Om steun te kunnen ontvangen is vereist dat de betrokken locatie op korte termijn dient te worden gesaneerd en dat het bevoegd gezag heeft bepaald dat er sprake is van ernstige verontreiniging die met spoed moet worden gesaneerd. De hierboven beschreven verplichting is voor in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen vastgelegd in artikel 55b van de Wet bodembescherming. 14. Om in aanmerking te komen, dient niet alleen te zijn voldaan aan het primaire criterium dat de eigenaar/erfpachter tot sanering van zijn gronden is verplicht, maar ook aan de volgende basiscriteria: • het moet gaan om een "overigens gezond bedrijf"; • noodzaak van de ondersteuning; • het complementaire karakter van de gevraagde steun; • het bedrijf moet voldoende besef van eigen verantwoordelijkheid hebben, en er mag geen sprake zijn van aantoonbaar opportunistisch gedrag. Eigen bijdrage van het bedrijf aan de bodemsanering 15. Om de door een onderneming te leveren bijdrage op basis van haar betaalcapaciteit vast te stellen, is een draagkrachttoets ontwikkeld. Deze toets moet dienen voor een objectief onderzoek van de betaalcapaciteit van de eigenaar die de verontreinigde bodem van zijn bedrijf moet saneren. De beoordeling van de kosten die het bedrijf redelijkerwijs kan worden gevraagd te betalen beoogt te voorkomen dat "overigens gezonde" bedrijven failliet gaan als gevolg van de hun opgelegde verplichting tot sanering. 16. De hoogte van vergoeding naar draagkracht (afkoopsom) van een eigenaar of erfpachter te betalen aan het bevoegd gezag voor het overnemen van de uitvoering van de sanering, wordt aan de hand van de volgende stappen (in de vermelde orde) berekend: I. bepalen van de totale saneringskosten: aan de hand van een offerte of andere, voldoende betrouwbare schatting van de saneringskosten; II. bepalen van de waardestijging van het terrein door de sanering: aan de hand van een onafhankelijke taxatie zoals gebruikelijk bij kostenverhaal volgens de Wet bodembescherming; III. bepalen van de minimale vergoeding van een bedrijf aan het bevoegd gezag: rekening houdend met het volgens punt 38 van het milieusteunkader toegestane steunplafond;
4
IV. bepalen van de vergoeding van het bedrijf, bestaande uit: (a)
normaliseren van gegevens7;
(b)
vaststellen betaalcapaciteit van het bedrijf8;
V. definitief bepalen van de vergoeding door het bedrijf aan het bevoegd gezag – op grond van de hierboven beschreven stappen9. 17. Rekening houdend met punt 38 van het milieusteunkader mag de vergoeding door het bedrijf aan het bevoegd gezag die bij stap III en V is berekend, niet lager zijn dan het bedrag dat komt uit de volgende formule: Minimale vergoeding van het bedrijf aan het bevoegd gezag;: = de waardestijging door sanering van het betrokken terrein minus 0,15 x de saneringskosten
18. Nadat de minimaal door het bedrijf te betalen vergoeding is bepaald, dient het bedrijf ook aan te tonen dat het niet over voldoende "voorliggende voorzieningen" beschikt om méér dan de - vastgestelde - minimale vergoeding bij te dragen. Het begrip "voorliggende voorzieningen" is gedefinieerd als: de interne financieringsbronnen en externe financieringsmogelijkheden, waarbij: – interne financieringsbronnen: beschikbare activa die niet noodzakelijk worden geacht voor de normale bedrijfsvoering; – externe financieringsmogelijkheden: door derden te verstrekken kredietfaciliteiten onder normale marktconforme voorwaarden op basis van de beschikbare zekerheden (solvabiliteit) en de winstgevendheid (rentabiliteit) binnen de onderneming of groep van ondernemingen. Bijdrage van het bevoegd gezag 19. Wanneer het bedrijf aansprakelijk gesteld kan worden op grond van de nationale regels inzake aansprakelijkheid, kan de steun van de overheid in geen geval uitgaan
7
De beoordeling van de financiële positie van een eigenaar of erfpachter vindt plaats op basis van de door hem over te leggen jaarrekeningen van de onderneming over de vijf boekjaren die voorafgaan aan het jaar van de draagkrachttoets. Ook wordt gekeken naar het volgen van een bestendige gedragslijn in kostenpatroon en winstuitkeringen. Op grond hiervan wordt in eerste instantie beoordeeld of voorliggende voorzieningen aanwezig worden geacht. Voorts wordt beoordeeld of in de historie voldoende besef van verantwoordelijkheid is getoond om zelf maximaal te kunnen bijdragen in de kosten van de sanering. Vervolgens wordt op grond van deze eerste beoordeling en op basis van de aanname van een bestendige gedragslijn een genormaliseerde exploitatierekening opgesteld.
8
De genormaliseerde exploitatierekening zal uitwijzen of de betaalcapaciteit van de onderneming toereikend is om de kosten van de sanering geheel of gedeeltelijk uit de normale exploitatie te financieren. Op grond van de genormaliseerde betaalcapaciteit worden de mogelijkheden bezien voor rente en aflossing van eventueel te verstrekken financiering door de huisbankier en/of door het bevoegd gezag.
9
Rekening houdend met het volgens punt 38 van het milieusteunkader toegestane steunplafond. 5
boven de drempel van de de-minimisverordening. De Commissie kan niet op grond van het milieusteunkader steun goedkeuren die boven het de-minimisbedrag uitgaat, omdat zulke steun niet strookt met het principe “de vervuiler betaalt”. 20. Indien de vergoeding door het bedrijf aan het bevoegd gezag volgens bovenstaande formule wordt bepaald, is de procedure als volgt. Het bevoegd gezag voert de sanering uit en het bedrijf betaalt de"afkoopsom". Bij het bepalen van de afkoopsom is al rekening gehouden met een eventueel recht op andere subsidies voor de bodemsanering van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen10. De overige saneringskosten komen voor rekening van het bevoegd gezag. 21. De maximum brutosteunintensiteit is niet uit te drukken in bedragen11 of percentages, maar wel in onderstaande formule: Maximale bijdrage bevoegd gezag: = 115% van de saneringskosten minus de waardestijging door sanering van het betrokken terrein De waardestijging wordt, volgens de meegedeelde informatie, vastgesteld aan de hand van een onafhankelijke taxatie. Mogelijkheid van een lening voor de eigen bijdrage van het bedrijf 22. De overheid kan ook een lening geven voor de eigen bijdrage, maar dit is alleen van toepassing indien blijkt dat geen andere interne of externe financiering mogelijk is. Volgens de door de Nederlandse autoriteiten verstrekte informatie, liggen de voorwaarden voor een dergelijke lening in lijn met normale marktvoorwaarden. 23. Afhankelijk van de betaalcapaciteit zal de looptijd van de te verstrekken lening door het bevoegd gezag worden bepaald. De volgorde voor de financiering van de eigen bijdrage door het bedrijf is als volgt: 1.
eigen middelen/voorzieningen > indien niet toereikend dan:
2.
lening door de bank > indien niet toereikend (blijkend uit een verklaring van de bank dat niet het volledige bedrag door een krediet wordt gedekt), dan:
3.
lening door bevoegd gezag, slechts indien 1 en daarna 2 niet of niet volledig soelaas bieden.
24. De lening wordt verstrekt met een looptijd van 10 jaar (met de mogelijkheid tot verlening tot maximaal 20 jaar in bijzondere gevallen) bij de basisrentevoet die op dat moment van toepassing is krachtens het Besluit bijstandverlening zelfstandigen
10
11
Bijvoorbeeld op grond van besluit betreffende Steunmaatregel nr. N 85/08 (zie noot 5). Dit is van toepassing op situaties waar het bedrijf niet aansprakelijk gesteld kan worden. Anders moet het plafond van de de-minimisverordening gerespecteerd worden. 6
2004 (Bbz 2004) 12 of daarvoor in de plaats tredende regelgeving. Omdat de looptijd en de vereiste zekerheden gunstiger kunnen zijn, wordt de rentevoet verhoogd met 1,5%. De Nederlandse autoriteiten zullen steeds verzekeren dat de verhoging van de rentevoet de marktrente voor leningen onder vergelijkbare omstandigheden weerspiegelt. 25. Voor de financiering van de eigen bijdrage kunnen de bedrijven ook een beroep doen op een bankkrediet in het kader van het Besluit Borgstelling MKB-kredieten. Doel van dat programma is de kredietverstrekking aan het midden- en kleinbedrijf te stimuleren. Deze regeling werd op 24 februari 1994 door de Commissie goedgekeurd in haar besluit betreffende Steunmaatregel nr. N 661/93. Steun die op basis van deze regeling wordt verleend, blijft onder de plafonds van de deminimisverordening.13 III. BEOORDELING Bestaan van staatssteun en rechtmatigheid van de steun 26. Volgens artikel 87, lid 1,van het EG-Verdrag "zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt". 27. De financiële steun aan de begunstigde ondernemingen zal voorkomen dat de begunstigden van de steun door de verplichting tot bodemsanering failliet gaat. Op die wijze doorkruist de maatregel ook besluiten van de ondernemingen om de markt te verlaten. Aangezien de door de maatregel begunstigde ondernemingen actief zijn in het handelsverkeer tussen lidstaten, moet de maatregel worden geacht dat handelsverkeer ongunstig te beïnvloeden. Alleen bepaalde, door het bevoegd gezag geselecteerde ondernemingen komen in aanmerking voor de regeling die uit staatsmiddelen wordt bekostigd. De maatregel valt derhalve onder de definitie van staatssteun van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. 28. Door deze regeling bij de Commissie aan te melden is Nederland zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag nagekomen. Verenigbaarheid van de steun 29. De Commissie heeft de aangemelde maatregel aan het milieusteunkader getoetst. 30. Wat sanering van verontreinigende bedrijfsterreinen betreft, bepaalt punt 38, tweede alinea, van het milieusteunkader dat "wanneer vaststaat wie de vervuiler is, deze, overeenkomstig het aansprakelijkheidsbeginsel en bij ontstentenis van staatssteun, de sanering [dient] te financieren. Het begrip "de vervuiler" wordt omschreven in
12
De Bbz kent een regeling voor zelfstandigen in moeilijkheden waarbij onder voorwaarden een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan worden verleend. In 2004 gold een rente van 4,5%.
13
In haar brief D/53387 van 4.11.1996 bevestigde de Commissie dat de de-minimisregeling werd nageleefd. 7
het in elke lidstaat toepasselijke recht, onverminderd de vaststelling van communautaire voorschriften ter zake." 31. Communautaire voorschriften op het gebied van milieuaansprakelijkheid zijn inderdaad vastgesteld: Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade14. Deze richtlijn is evenwel, krachtens haar artikel 17, niet van toepassing op schade veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat vóór 30 april 2007 heeft plaatsgevonden. Derhalve moet de Commissie zich in deze zaak nog steeds op de nationale wetgeving baseren. 32. Wat de in Nederland geldende wetgeving betreft, heeft de Hoge Raad in verschillende zaken verklaard dat ondernemingen niet aansprakelijk konden worden gesteld indien de verontreiniging vóór 1 januari 1975 was ontstaan, zelfs wanneer de ondernemingen het terrein zelf hadden verontreinigd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ondernemingen die de verontreiniging van bedrijfsterreinen hadden veroorzaakt, de economische gevolgen en de gevolgen voor het milieu van die verontreiniging niet konden voorzien vóór 1 januari 1975. Dit impliceert dat, hoewel deze ondernemingen, technisch gesproken, voor de verontreiniging aansprakelijk zijn, zij naar Nederlands recht niet voor de saneringskosten van de verontreinigde bedrijfsterreinen aansprakelijk kunnen worden gesteld. Deze benadering werd door de Commissie ook aanvaard in haar besluiten betreffende Steunmaatregelen nrs. N 520/01 en N 85/05. 33. Voor zover de verontreiniging op of na 1 januari 1975 is veroorzaakt en de eigenaar of erfpachter voor de verontreiniging aansprakelijk is onder de nationale regels voor aansprakelijkheid, wordt het draagkrachtinstrument enkel toegepast met inachtneming van de voorwaarden van de de-minimisverordening. Onder deze voorwaarden wordt de ondersteuning niet als Staatssteun beschouwd. Mocht de ondersteuning door de overheden boven het plafond van de de-minimisverordening uitgaan, kan deze niet worden goedgekeurd op grond van het milieusteunkader omdat zij niet strookt met het principe “de vervuiler betaalt”. 34. Volgens punt 38, derde alinea, van het milieusteunkader kan "wanneer de vervuiler niet bekend is of niet aansprakelijk kan worden gesteld, de persoon die belast is met de sanering van het terrein, voor deze werkzaamheden steun krijgen". De vierde alinea van datzelfde punt 38 bepaalt voorts dat "de steun voor het saneren van vervuilde locaties tot 100% van de in aanmerking komende kosten [kan] bedragen, vermeerderd met 15% van de kosten van de werkzaamheden. De voor steun in aanmerking komende kosten zijn gelijk aan de kosten van de werkzaamheden, verminderd met de waardestijging van het terrein." Zoals hierboven aangegeven in punt 21, blijft de maximumbijdrage van het bevoegd gezag binnen de grenzen die in de zo-even aangehaalde bepaling van het milieusteunkader zijn vastgesteld. Zoals hierboven aangegeven in punt 20 wordt rekening gehouden met eventuele cumulatie met andere subsidies voor het bepalen van de afkoopsom. Het totale steunbedrag blijft dus binnen de grenzen die zijn toegestaan onder het milieusteunkader.
14
PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56. 8
35. Zoals hierboven aangegeven in punt 22 en 24 hebben de Nederlandse autoriteiten bevestigd dat zij verzekeren dat de voorwaarden voor de leningen in lijn zullen zijn met normale marktvoorwaarden. Onder deze voorwaarden vormen deze leningen geen steun conform de definitie van Artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. IV. BESLUIT 36. Mitsdien heeft de Commissie besloten geen bezwaar te maken tegen de aangemelde maatregel. Deze staatssteun kan immers verenigbaar worden verklaard met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EGVerdrag, omdat hij voldoet aan de voorwaarden van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu. Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt U verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat U instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet:http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/index.htm. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan:
Europese Commissie Directoraat-generaal Concurrentie Griffie Staatssteun BE-1049 Brussel Fax-nr.: +32 2 296 12 42 Vermeld in alle correspondentie s.v.p. de benaming en het nummer van de zaak.
Met bijzondere hoogachting,
Voor de Commissie
Neelie KROES Lid van de Commissie
9