ANNEX
VRAGEN AAN DE RAAD
Vraag nr. 19 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0778/03) Betreft: Euromed-ministersconferentie te Napels Op 2 en 3 december werd te Napels de zesde Euromed-ministersconferentie gehouden. Hierbij kwamen een reeks belangrijke thema's ter sprake voor de toekomst en de bevordering van het Barcelona-proces, met als belangrijkste onderwerpen de Euromediterrane Parlementaire Vergadering, de Euromediterrane Investeringsbank en het Euromediterrane instituut voor de dialoog tussen culturen. In hoeverre is de Raad tevreden met de voortgang en de besluitvorming rond deze drie thema's? Is hij van plan om vóór het einde van 2004 concrete initiatieven te ontplooien voor de bevordering en de versterking van het Euromediterrane partnerschap, met name de verwerkelijking van een vrijhandelszone (wederzijdse liberalisatie van de handel in landbouwproducten, vrij handelsverkeer in de dienstensector, regionale integratie)? Gelooft de Raad dat de ondertekening en aanvaarding van de overeenkomst van Genève kan bijdragen, en zo ja hoe, aan de regionale integratie van het Middellandse-Zeebekken, en hoe denkt hij deze positieve ontwikkeling te kunnen benutten voor regeling van de problemen in het Midden-Oosten ten bate van het Euromediterrane partnerschap? Antwoord 1. De Raad huldigt de opvatting dat de besluiten van de ministersconferentie van Napels met betrekking tot de drie belangrijkste onderwerpen die de geachte afgevaardigde noemt, te weten de Euromediterrane Parlementaire Vergadering, de Euromediterrane Faciliteit voor investeringen en partnerschap (FEMIP) en het Euromediterrane Instituut, een cruciale stap voorwaarts betekenen in het versterken van het Barcelona-proces. De omvorming van het Parlementair Forum tot Euromediterrane Parlementaire Vergadering, die begin 2004 zal plaatsvinden, zal het proces aan zichtbaarheid en transparantie doen winnen, waardoor het beter tegemoet zal komen aan de belangen en verwachtingen van het publiek in de regio. Door de versterking van de FEMIP, waartoe de Raad ECOFIN besloten heeft en die is goedgekeurd tijdens de conferentie te Napels, zal de particuliere sector in de regio verder gesteund worden. De dringend noodzakelijke dialoog tussen culturen zal worden bevorderd door de oprichting van het Euromediterrane Instituut, dankzij een netwerk van nationale netwerken dat gecoördineerd wordt door een directeur die ondersteund wordt door een klein aantal medewerkers. 2. De Raad zal zich gedurende heel 2004 blijven inspannen om het Euromediterrane partnerschap te bevorderen en te versterken, door de in de conclusies van Napels vervatte oriëntaties ten uitvoer te leggen, alsmede door zijn werkzaamheden voort te zetten wat betreft de beloften waarnaar verwezen wordt in het actieplan van Valencia van april 2002. In dat opzicht, alsook wat de instelling van een vrijhandelszone in de regio betreft, zal de Raad alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de onderhandelingen over een associatieovereenkomst met Syrië worden afgerond, de Overeenkomst van Agadir wordt ondertekend en geratificeerd en dat het Protocol inzake oorsprongsregels bij alle associatieovereenkomsten wordt vervangen door het pan-Euromediterrane Protocol. 3. Wat de versterking van de economische en financiële dialoog aangaat, kwam de conferentie overeen dat de ministers van Financiën en Economische Zaken in beginsel iedere twee jaar bijeen zouden moeten komen; voorts zal de Commissie, in verband met de liberalisering van de handel in de landbouw, in de eerste helft van 2004 een gedetailleerd traject voorstellen om, voortbouwend op bestaande overeenkomsten, een grotere mate van progressieve wederzijdse liberalisering van landbouwproducten te bereiken, terwijl gestreefd zal worden naar onderhandelingen over een verdere liberalisering van de handel in verwerkte landbouwproducten. 4. Tijdens de komende bijeenkomst van de ministers van Handel in 2004 zal worden geëvalueerd in hoeverre vooruitgang is geboekt in de liberalisering van de handel op dit gebied. 5. Met het opstellen van een gemeenschappelijk kaderprotocol voor alle mediterrane landen zal de basis worden gelegd voor onderlinge samenhang. Met het oog op regionale integratie zal krachtige steun worden verleend aan alle initiatieven die beogen integratie op subregionaal niveau te bewerkstelligen met betrekking tot zaken als handel, infrastructurele netwerken en migratiebeleid.
6
18/12/2003
6. Op 5-6 mei zal in Dublin een tussentijdse bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken plaatsvinden, waarbij de voortgang van het bovengenoemde zal worden beoordeeld. 7. Wat het akkoord van Genève betreft is de Raad van mening dat dergelijke initiatieven uit het maatschappelijk middenveld welkome bijdragen vormen aan de bevordering van toenadering, het creëren van vertrouwen en het streven naar duurzame vrede. Het vredesproces in het Midden-Oosten en het Euromediterrane Partnerschap vullen elkaar aan. 8. Tijdens zijn bijeenkomst in Brussel op 12 december jongstleden sprak de Europese Raad zijn waardering uit voor initiatieven van de civiele maatschappij aan beide zijden, zoals bijvoorbeeld het vredesinitiatief van Genève, en verklaarde hij zich bereid te blijven meewerken aan de inspanningen die gericht zijn op toenadering, het creëren van vertrouwen en het streven naar duurzame vrede. ***
Vraag nr. 20 van Ioannis Patakis (H-0783/03) Betreft: Betrekkingen EU met Cuba Gedurende de vergadering van de Commissie buitenlandse zaken van het EP op 25 november antwoordde de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, als voorzitter van de Raad, op de door een Deens parlementslid gestelde vraag "of de Raad van de EU zich in op zijn recente vergadering had beziggehouden met de kwestie van politieke gevangenen op Cuba", dat "dit niet het geval was, omdat direct daarvoor een ontmoeting had plaatsgehad met Colin Powell, met wie deze kwestie was besproken", en die had geantwoord dat "de VS naar een oplossing voor deze kwestie zoeken, die naar zij vertrouwen ook de EU tevreden zal stellen. Om die reden wacht de EU de oplossing af waarmee de VS zullen komen". De Raad worden de volgende vragen gesteld: op grond van welk volkenrechtelijk beginsel denkt hij zich te kunnen mengen in de interne aangelegenheden van Cuba? Heeft de EU de waarneming van haar betrekkingen met Cuba aan de VS opgedragen? En heeft zij een deel van de uitoefening van haar buitenlands beleid aan de VS overgedragen en op grond van welke besluit? Antwoord De Raad is geneigd te geloven dat de vraag van de geachte afgevaardigde gebaseerd is op een misverstand, aangezien het antwoord van minister Frattini aangaande de situatie van politieke gevangenen op Cuba duidelijk verward wordt met zijn antwoord in verband met de gevangenen van de VS in Guantánamo Bay. Met betrekking tot de politieke gevangenen op Cuba herhaalt de EU dat zij de Cubaanse autoriteiten diverse malen verzocht heeft deze vrij te laten en ervoor te zorgen dat zij tot het moment van vrijlating goed behandeld worden. De EU zal dit blijven doen en de situatie op de voet blijven volgen. Wat de juridische aspecten betreft die in de vraag genoemd worden, zou de Raad de geachte afgevaardigde eraan willen herinneren dat ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat, alsmede de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden doelstellingen zijn van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en het beleid van de Gemeenschap op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (artikel 11, VEU; artikel 177, VEG). Bovendien heeft Cuba een aantal mensenrechteninstrumenten van de VN ondertekend en geratificeerd, onder andere het Verdrag tegen foltering (1995). De EU streeft er in al haar betrekkingen met derde landen naar de naleving te bevorderen van internationale regels en normen op het gebied van de mensenrechten. Wat de meer politieke aspecten aangaat, ten slotte, onderstreept de Raad dat de EU haar beleid ten aanzien van Cuba, evenals dat ten aanzien van andere landen, uiteraard onder haar eigen verantwoordelijkheid ontwikkelt, onafhankelijk van de goedkeuring van anderen. Dit neemt echter niet weg dat de EU situaties kan beoordelen en standpunten kan bepalen in overleg met andere belanghebbenden, bijvoorbeeld Latijns-Amerikaanse landen of de VS, met name in de context van bijeenkomsten in het kader van de politieke dialoog. ***
Vraag nr. 21 van Konstantinos Alyssandrakis (H-0784/03) Betreft: Toenemende repressie en vervolging van demonstranten en vakbondsleden
18/12/2003
7
In Griekenland is sprake van een verontrustende toename van politieke vervolging van demonstranten die deelnemen aan demonstraties tegen oorlog, militair ingrijpen en het door de EU en de regering gevoerde antiwerknemerbeleid. Alleen al in de afgelopen maanden moesten pacifisten voorkomen wegens deelname aan demonstraties tegen het laten passeren van buitenlandse troepen over Grieks grondgebied, werden vakbondsleden veroordeeld wegens deelneming aan demonstraties tegen plannen om te besnoeien op de pensioenrechten, werden demonstranten die op de Top te Thessaloniki protesteerden tegen het EU-beleid, in voorlopige hechtenis genomen en pas na vijf maanden en een langdurige hongerstaking vrijgelaten, zonder dat er enige datum voor hun proces werd vastgesteld. Kan de Raad mededelen of dit onaanvaardbare optreden deel uitmaakt van de campagne tegen demonstraties, het zogenaamde antiterreurbeleid, en wordt ingegeven door communautaire en internationale afspraken, zoals die met de VS? Antwoord Krachtens artikel 33 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is het de Raad niet toegestaan een standpunt in te nemen ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid in de lidstaten. Dit is evenzeer van toepassing op de beschermingsmaatregelen rond bijeenkomsten van de Europese Raad; de maatregelen die door het gastland worden getroffen buiten de plaats waar de Europese Raad bijeenkomt vallen niet binnen de bevoegdheid van de Raad. In juli 2003 heeft de Raad conclusies aangenomen inzake het vraagstuk van de beveiliging van bijeenkomsten van de Europese Raad en andere evenementen van gelijkaardig belang. De Raad wijst de geachte afgevaardigde ook op het antwoord dat hij tijdens de vergaderperiode van november jongstleden heeft gegeven op vraag H-0627/03 van Alexander Alavanos1, en met name de verwijzing naar de ontwerpresolutie van het Italiaanse voorzitterschap waarmee beoogd wordt samenwerking tot stand te brengen op het gebied van wetshandhaving en veiligheid rond topconferenties van de EU. De Raad is niet op de hoogte van de in de vraag genoemde feiten en heeft daarover geen standpunt kenbaar gemaakt. ***
Vraag nr. 22 van Efstratios Korakas (H-0785/03) Betreft: De mensenrechtensituatie in de Baltische landen De voorzitter van de Europese Commissie verklaarde in antwoord op een parlementaire vraag "zich volledig aan te sluiten" bij de verklaring van commissaris Verheugen over de onaanvaardbare behandeling van Russischtaligen door de regeringen van Letland en Estland, en van mening te zijn dat het verbod van een communistische partij in een van de toetredende landen in geen enkel geval reden was voor bijzondere problemen of aanmerkingen in het kader van de politieke criteria". In aanmerking genomen dat de vrijheid van meningsuiting en de vrije en ononderbroken activiteit van politieke partijen fundamentele rechten zijn van de burger, die zijn vervat in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (die de EU tot fundamentele beginselen van de Unie heeft verklaard) en dat het uiting geven aan dergelijke opvattingen de voortzetting van antidemocratische praktijken in de toetredende landen in de hand werkt, wordt de Raad gevraagd of hij bovengenoemde opvattingen van de heren Prodi en Verheugen omtrent het verbod van communistische partijen en de gebeurtenissen in de Baltische landen deelt, en zo neen, welke initiatieven hij denkt te nemen om vrijheid van meningsuiting voor alle politieke richtingen en wettig functioneren voor alle politieke partijen ook in de toetredende landen mogelijk te maken, en te zorgen dat geen burgers meer worden vervolgd of van hun politieke rechten beroofd om politieke en nationalistische redenen? Antwoord De Raad herinnert eraan dat hij uit principe geen commentaar geeft op verklaringen van de voorzitter van de Commissie.
1
Mondeling antwoord van 19.11.2003
8
18/12/2003
De landen waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst behoren tot de tien toetredende landen die over enkele maanden in de Europese Unie zullen worden opgenomen. Hun toetreding zal plaatsvinden na jarenlange voorbereidingen, gedurende welke deze landen zich ten zeerste hebben ingespannen om hun wetgeving en hun structuren af te stemmen op de hoge normen die door de Unie en, met name wat de politieke criteria betreft, tevens door andere internationale organisaties zijn vastgesteld. Toetreding is derhalve op zich de beste garantie, zowel nu als voor de toekomst, dat deze landen de fundamentele beginselen van democratie, rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en burgerrechten, alsmede bescherming van minderheden zullen naleven. De Commissie blijft nauwkeurig toezicht houden teneinde de noodzakelijke vooruitgang te verzekeren die volgens de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 nog geboekt moet worden. ***
Vraag nr. 23 van Hans-Peter Martin (H-0786/03) Betreft: Toetredingsdatum voor Roemenië en Bulgarije De regeringsvertegenwoordigers van de tot de EU toetredende staten Roemenië en Bulgarije werd als toetredingstijdstip tot de Europese Unie het jaar 2007 toegezegd. Is dit ook het standpunt van het Italiaanse voorzitterschap van de Raad? Antwoord De Raad verwijst de geachte afgevaardigde naar de conclusies van de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003, en in het bijzonder naar punt 37, waarin verklaard wordt dat het, in vervolg op de conclusies van de Europese Raad van Kopenhagen en afhankelijk van verdere vooruitgang bij het voldoen aan de criteria voor lidmaatschap, de bedoeling van de Unie is dat Bulgarije en Roemenië in 2007 als lidstaten kunnen toetreden. Voorts gaf de Europese Unie aan dat daartoe de onderhandelingen in hetzelfde tempo zouden worden voortgezet. Het voorzitterschap heeft alle middelen aangewend, en zal dat blijven doen, om ervoor te zorgen dat deze doelstelling gehaald wordt. De Europese Raad van Brussel van 12 december 2003 onderstreepte in dit verband de continuïteit en onomkeerbaarheid van het uitbreidingsproces waarvan Bulgarije en Roemenië een integrerend deel vormen. Hij herhaalde bijgevolg dat het het gemeenschappelijke doel van de Unie van 25 is Bulgarije en Roemenië in januari 2007 als lid welkom te heten, als zij daar klaar voor zijn. ***
Vraag nr. 24 van Lennart Sacrédeus (H-0790/03) Betreft: Reproductieve gezondheid en rechten De bevolkingsopbouw en de daarmee samenhangende steeds verdergaande vergrijzing en lage geboortecijfers behoren tot de belangrijkste toekomstvraagstukken waarvoor de Europese Unie zich gesteld ziet. Dit is door de Raad tijdens de bijeenkomst van maart 2001 onder Zweeds voorzitterschap in Stockholm vastgesteld. Kan de Raad, gezien deze zorgelijke demografische ontwikkeling, mededelen welke initiatieven in de lidstaten zijn genomen of worden overwogen om in het kader van de reproductieve gezondheidszorg en rechten betere en uitgebreidere sociale, medemenselijke en economische - steun te verlenen aan vrouwen die overwegen hun zwangerschap af te breken zodat deze in staat zijn hun kinderen toch ter wereld te brengen? Antwoord De Raad brengt de geachte afgevaardigde in herinnering dat krachtens artikel 152, lid 5 van het Verdrag bij het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de volksgezondheid de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging volledig geëerbiedigd dienen te worden.
18/12/2003
9
De Europese Raad die op 23 en 24 maart 2001 in Stockholm bijeenkwam heeft zich gebogen over de demografische uitdaging waarvoor de Unie zich gesteld ziet, en onderstreepte dat het aantal gepensioneerden snel zal toenemen, terwijl rond 2010 het aantal mensen in de arbeidsgeschikte leeftijd ten opzichte van de totale bevolking zal gaan beginnen af te nemen. De aanpak die in de vraag wordt voorgesteld behoorde niet tot de benaderingen die Europese Raad noemde met het oog op het oplossen van dit probleem. Om een zuiverder beeld te krijgen van het ter sprake gebrachte punt kan de geachte afgevaardigde derhalve deze kwestie wellicht opnemen met de afzonderlijke lidstaten. ***
VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 37 van Michl Ebner (H-0735/03) Betreft: Maatregelen ter stimulering van alternatieve technieken voor de aandrijving van voertuigen In mijn schriftelijke vraag E-1697/011 werd reeds het thema waterstofaandrijving bij voertuigen aan de orde gesteld. Bijna elk voertuig met een benzinemotor kan geschikt worden gemaakt voor aardgas, zogenaamd methaangas (CNG) en vloeibaar gas (LPG), een mengsel uit propaan- en butaangas. Dit ecologisch zeer zinvolle alternatief voor vloeibare brandstoffen, zoals benzine en diesel, is nog te weinig bekend, en de economische en technische beperkingen worden door velen nog als te groot beschouwd. De kosten voor de aanpassing van een voertuig voor een op vloeibare gassen berustend systeem liggen tussen de €1500 en € 2600, al naar gelang motortype, prestatievermogen, aantal cilinders, enz. Om dit milieuvriendelijke alternatief voor de burger attractiever te maken, hebben sommige landen, bijvoorbeeld Italië, financiële middelen ter beschikking gesteld. Het merendeel van de lidstaten heeft zich daarbij echter nog niet of in onvoldoende mate aangesloten. Zij er in dit verband van de kant van de Europese Unie extra stimuleringsmaatregelen genomen? Kan een uniform subsidiëringsprogramma worden opgesteld? Wat is over het algemeen gedaan om de toepassing van alternatieve aandrijvingstechnieken te bevorderen? Antwoord De Commissie deelt de opvatting dat alternatieve brandstoffen, waaronder methaangas (CNG) en vloeibaar gas (LPG), diverse aantrekkelijke kenmerken hebben. Deze brandstoffen komen aan de orde in de mededeling van de Commissie van november 2001 over alternatieve brandstoffen. De Commissie bestudeert momenteel het potentieel van deze brandstoffen om als alternatief te fungeren voor benzine en diesel, met als voornaamste doel het terugdringen van de CO2-uitstoot en het verhogen van de continuïteit van de brandstofvoorziening in het wegvervoer. Een deel van dit werk wordt uitgevoerd in samenwerking met een groep belanghebbenden. Uit voorlopige resultaten blijkt dat men zich weinig bewust is van de voordelen van deze brandstoffen en dat CNG volledig concurrerend lijkt te zijn wanneer voertuigen en benzinestations op vergelijkbare schaal zouden worden geproduceerd en gebruikt als bij benzine en diesel het geval is. Het geringe succes van deze brandstoffen is voor een deel te wijten aan het feit dat zij te lijden hebben onder de hogere kosten waar ieder nicheproduct mee te maken heeft, tenzij het op grote schaal wordt geïntroduceerd. Een groter marktaandeel is alleen waarschijnlijk als er stimulansen worden toegestaan, zoals de stimulansen die zijn opgenomen in de richtlijn betreffende de belasting van energieproducten. De groep zal voor het einde van dit jaar verslag uitbrengen en na bestudering van hun rapport zal de Commissie de nodige voorstellen doen om de ontwikkeling van haar strategie voort te zetten. Bovendien bevat de vervoerscomponent van het nieuwe programma “Intelligente energie voor Europa”, STEER, een prioritaire actie met betrekking tot zowel CNG als LPG. Voorstellen op dit terrein zouden betrekking kunnen hebben op kwesties als brandstofstandaarden, normen en bevorderingsprogramma’s. Deze prioritaire actie zal van start gaan na de tweede oproep tot het indienen van voorstellen in 2004. Tot slot worden via het communautaire programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) onderzoeken en demonstraties gesteund die betrekking hebben op alternatieve brandstoffen. In het kader van het vijfde kaderprogramma wordt circa 50 miljoen euro besteed aan het eerste CIVITAS-initiatief waarbij negentien steden betrokken zijn, waarvan ongeveer een derde gebruik maakt van CNG/LPG-voertuigen. Verder gaat er ruim 10 miljoen euro naar OTO-projecten 1
PB C 40 E van 14.2.2002, blz. 80.
10
18/12/2003
die verband houden met CNG-productie, ontwikkeling en het veilig gebruiken ervan. Beide brandstoffen komen tevens in aanmerking voor een vergelijkbaar budget in het kader van de tweede CIVITAS-oproep tot het indienen van voorstellen, waarvoor de termijn in december 2003 afloopt. De activiteiten op het gebied van alternatieve brandstoffen waartoe op basis van de eerste oproep in de context van het zesde kaderprogramma voorstellen werden ingediend omvatten onder meer een geïntegreerd project om waterstofrijke gassen te produceren uit biomassa, waarover nog wordt onderhandeld. In een latere oproep zullen demonstratieactiviteiten aan de orde komen met een hogere prioriteit. ***
Vraag nr. 38 van Philip Bushill-Matthews (H-0737/03) Betreft: Rijtijden Organisaties zoals de Shropshire Playbus Association hebben erop gewezen dat de waardevolle lokale dienst die zij aanbieden met hun mobiel educatief speelterrein in gevaar komt, als de afwijking van de regels van verordening van de Raad (EEG) 3820/851 betreffende rijtijden die wordt genoemd in artikel 13, lid 1, letter f) van deze verordening zou worden ingetrokken. Kan de Commissie bevestigen dat zij bereid zou zijn te overwegen deze afwijking in een voorstel tot vervanging of aanpassing van deze verordening te handhaven? Antwoord De Commissie heeft vele vergelijkbare protesten uit het Verenigd Koninkrijk ontvangen met betrekking tot de noodzaak de afwijking van de regels te behouden die gespecificeerd wordt in artikel 13, lid 1, letter f) van verordening (EEG) nr. 3820/852 van de Raad voor dergelijke gespecialiseerde voertuigen. Het Britse ministerie van Transport heeft bevestigd dat deze afwijking, waaraan de Commissie nu met haar voorstel een einde wil maken, door de Britse autoriteiten wordt gebruikt om voor dit soort speciale charitatieve activiteiten, waarbij doorgaans sprake is van vervoersactiviteiten op een beperkte regionale schaal, een uitzondering te maken. De Commissie erkent dat er in dit geval geen andere afwijkingen zijn, waarvan in deze specifieke zaak gebruik zou kunnen worden gemaakt. Gezien de bijzondere constructie en het speciale gebruik van dergelijke voertuigen en de niet-commerciële aard van de activiteiten, zal de Commissie bij toekomstige besprekingen van het voorstel binnen de communautaire instellingen een flexibelere houding aannemen met betrekking tot deze specifieke afwijking van de regels. ***
Vraag nr. 39 van Astrid Thors (H-0741/03) Betreft: Vervoer van radioactieve lading op de Oostzee De Russische premier Kasyanov heeft een verordening ondertekend inzake de havens in het land die mogen worden aangedaan door vaartuigen met een radioactieve lading. Op de lijst staan o.m. Kaliningrad, St. Petersburg, Ust-Luga en Vysotsk. Hebben de Russische autoriteiten de Commissie voordat dit besluit werd genomen hiervan op de hoogte gesteld? Is bekend of de invoer verband houdt met de invoer van radioactief afval voor opwerking in Rusland? Welke maatregelen heeft de Commissie, bij voorbeeld in het kader van HELCOM, genomen om ervoor te zorgen dat de voorgenomen transporten van radioactieve stoffen in de Oostzee en de Finse Golf geen gevaar opleveren voor milieu en mens? In welke sectoren van de Oostzee wordt een zogeheten SRS-rapportagesysteem (scheepsrapportagesysteem) ingevoerd, met dien verstande dat in de Finse Golf reeds het GOFREP (scheepsrapportagesysteem voor de Finse Golf) wordt toegepast? Antwoord De Commissie heeft geen informatie ontvangen op basis waarvan een verband kan worden gelegd tussen enerzijds het Russische decreet waarin wordt aangegeven welke havens aan de Oostzee en de Finse Golf mogen worden aangedaan door 1 2
PB L 370 van 31.12.1985, blz. 1. PB L 370 van 31.12.1985, blz. 1.
18/12/2003
11
vaartuigen met radioactieve lading en anderzijds het besluit om in Rusland de invoer toe te staan van bestraalde brandstoffen of radioactief afval. De overbrenging van radioactief afval tussen lidstaten en naar en vanuit de Gemeenschap wordt geregeld door Richtlijn 92/3/Euratom, aangenomen door de Raad op 3 februari 1992. Hierin is bepaald dat de voor de overbrenging noodzakelijke vervoersoperaties moeten voldoen aan de communautaire en nationale wetgeving alsmede aan de internationale akkoorden betreffende het vervoer van radioactieve stoffen. Bovendien moeten eventuele verplichtingen met betrekking tot het veiligheidstoezicht (Safeguards) worden nagekomen. Wat betreft de route die de schepen met dergelijke ladingen volgen bij de oversteek van de Oostzee en de Finse Golf zijn noch de lidstaten noch de bedrijven die radioactieve stoffen vervoeren verplicht om de Commissie vooraf op de hoogte te stellen van het tijdschema en het traject van de vervoersoperaties van nucleair materiaal of van andere radioactieve stoffen. Desalniettemin moeten de lidstaten krachtens artikel 18 van voornoemde richtlijn regelmatig aan de Commissie rapporteren over de stand van zaken op het gebied van de overbrenging van radioactief afval. Schepen met een radioactieve lading nemen deel aan het scheepsrapportagesysteem in de Oostzee, met inachtneming van de ter plaatse geldende voorschriften, die allen voorzien in het inlichten van de bevoegde kustautoriteiten over de aard van de gevaarlijke of vervuilende lading aan boord, met inbegrip van radioactieve stoffen. Er dient op gewezen te worden dat wanneer richtlijn 2002/59/EG betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart met ingang van 5 februari van kracht wordt, dit een verbetering kan opleveren met betrekking tot de monitoring van de schepen en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten met betrekking tot gevaarlijke ladingen. Tegen die achtergrond zal de Commissie in principe haar steun geven aan initiatieven van lidstaten bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) voor versterking of instelling van verkeersregelings- en meldingssystemen in de Europese wateren. ***
Vraag nr. 40 van Claude Moraes (H-0752/03) Betreft: Richtlijn interoperabiliteit Is de Commissie op de hoogte van de mogelijke schadelijke effecten die de richtlijn inzake interoperabiliteit zou kunnen hebben op de toekomstige ontwikkeling van plannen om de congestie in stedelijke gebieden te beperken? Deze richtlijn is op de lange termijn rechtstreeks van invloed op de ontwikkeling van detectiemethodes, zoals het systeem voor automatische kentekenplaatherkenning (ANPR) dat wordt gebruikt in het Londense programma voor de aanpak van congestie. Kan de Commissie meedelen welke voorzieningen er zijn om te voorkomen dat deze richtlijn het toekomstige succes van dergelijke plannen belemmert? Antwoord De toepassingssfeer van de richtlijn betreffende elektronische tolheffingssystemen1 beslaat slechts het trans-Europese vervoersnetwerk. Lokale systemen zoals in Londen vallen dus buiten deze richtlijn. De Commissie is bereid de zaken verder te verduidelijken middels een herziening van de tekst, waarbij er een ontheffing zal komen voor systemen waarvoor geen apparatuur in het voertuig nodig is (en dat is bij het Londense systeem het geval), en waarvoor in verhouding tot de huidige situatie buitensporig hoge investeringen nodig zouden zijn. ***
Vraag nr. 41 van Jan Dhaene (H-0767/03) Betreft: Het gebruik van onvermengde plantaardige olie als brandstof in de scheepvaart
1
Doc.COM(2003)132
12
18/12/2003
Scheepsrampen confronteren ons met de gevaren van olieverontreiniging op zee. Zonder deze rampen te relativeren bestaat er ook een ernstig probleem van diffuse verontreiniging van zoetwatersystemen door binnenscheepvaart en pleziervaart door polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s). Dit wordt onder meer veroorzaakt door lekken, morsen en de neerslag van verbrandingsgassen. Richtlijn 2003/30/EG1 van het EP en de Raad van 8 mei 2003 heeft tot doel het gebruik van biobrandstoffen in het vervoer te bevorderen. Wanneer de eerstvermelde problematiek gekoppeld wordt aan de doelstellingen van de EU inzake biobrandstoffen komen interessante opportuniteiten in beeld. Een toename van het gebruik van onvermengde plantaardige olie bij de binnenscheepvaart en de pleziervaart kan immers leiden tot een afname van de diffuse verontreiniging van zoetwatersystemen met PAK’s. Kan de Europese Commissie het gebruik van onvermengde plantaardige olie, specifiek door schepen, stimuleren? Zo ja, zijn hieromtrent reeds initiatieven genomen? Kan de Europese Commissie een onderzoeksproject starten dat de mogelijkheden onderzoekt voor een eenvoudige en goedkope ombouw van gewone diesel-scheepsmotoren naar motoren die aangedreven worden door onvermengde plantaardige olie? Zo ja, zijn hieromtrent reeds initiatieven genomen? Antwoord Biobrandstoffen, vermengd of onvermengd, hebben in vergelijking met conventionele voor vervoersdoeleinden gebruikte brandstoffen een aantal milieuvoordelen. Eén daarvan is, zoals de geachte afgevaardigde in zijn vraag opmerkt, dat zij minder schade toebrengen aan zoetwaterplanten, vissen en dieren wanneer zij in het water terechtkomen. De richtlijn inzake biobrandstoffen2 bevat de indicatieve doelstelling van verhoging van het biobrandstoffenaandeel in de totale hoeveelheid vervoerbrandstoffen van minder dan 1% nu naar 5,75% in 2010. De richtlijn is van toepassing op diesel in het vervoer over binnenwateren en het spoor, alsook het wegvervoer. Het is aan de lidstaten, leveranciers en gebruikers om te beslissen welke bijdrage elk van deze sectoren aan de verwezenlijking van de doelstelling moet leveren. Projecten ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen in het vervoer over binnenwateren komen voor steun in aanmerking uit hoofde van het communautair kaderprogramma O&TO. Tot op de dag van vandaag zijn er evenwel geen steunaanvragen ingediend. Wat de ombouw van kleine dieselmotoren naar motoren voor biobrandstoffen betreft, zij erop gewezen dat er reeds enkele jaren commerciële producten beschikbaar zijn, waaronder zogenaamde hybride-oplossingen. ***
Vraag nr. 42 van Alexander de Roo (H-0720/03) Betreft: Beoordeling door de Commissie van het Spaanse nationale hydrologische programma Op 16 en 17 oktober organiseerde de Europese Commissie een technische vergadering over de milieugevolgen van het wateroverhevelingsproject uit de Ebro-rivier (uit milieuoogpunt minimaal noodzakelijke waterstroom en bescherming van de Ebro-delta). Is de Commissie van plan technische vergaderingen te beleggen over andere aspecten van het Spaanse nationale hydrologische programma, in het bijzonder: de sociaal-economische en de milieugevolgen van het overhevelen van water uit de Ebro voor de Middellandse-Zeekust (gevolgen voor andere stroombekkens als de Júcar, de Segura en de provincie Almería; gevolgen voor stedenbouwkundige en toeristische ontwikkeling); de prijs van het overgehevelde water; de gevolgen voor de traditionele landbouw; de energiekosten van de wateroverheveling, de gevolgen hiervan voor het beleid inzake klimaatbescherming, alsmede mogelijke alternatieve oplossingen voor de wateroverheveling, tegen lagere energiekosten? Op 4 november 2003 zonden de "Unión de Agricultores y Ganaderos del País Valenciano" (COAG), de "Ecologistas en Acción Murcia", "Ecologistas en Acción País Valenciano", "Amigos de los Humedales del Sur de Alicante" (AHSA), "Grupo ecologista Caralluma (Murcia)" en "Comisión Pro-Río de Orihuela (Alicante)" een brief naar de commissarissen Wallström en Fischler om te protesteren tegen het ernstig tekortschietend watermanagementbeleid in Murcia en Valencia, dat heeft geleid tot hoge verwachtingen omtrent nieuwe wateroverhevelingen uit de Ebro.
1
PB L 123 van 17.5.2003, blz. 42. Richtlijn 2003/30 van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer. 2
18/12/2003
13
Op welke wijze denkt de Commissie deze aspecten mee te nemen in haar beoordeling van het Spaanse nationale hydrologische programma? Antwoord Op 16 en 17 oktober 2003 organiseerde de Commissie een technische vergadering om diverse aspecten te bespreken van de waterstroom in de beneden–Ebro. Het rapport van de voorzitter van deze vergadering is aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement toegezonden. De Commissie heeft geen plannen om binnen afzienbare tijd technische vergaderingen te beleggen over de andere aspecten van het Spaanse nationale hydrologische programma die in de vraag worden genoemd. De Commissie neemt nota van de brief van 4 november 2003. Zij heeft steeds het belang erkend van het beheer van de vraagzijde als sleutelelement van een beleid dat op efficiënt waterbeheer is gericht. De Commissie is van mening dat de vraag naar water in het verleden in vele gebieden in Europa niet efficiënt is beheerd, onder andere in het zuidoosten van Spanje. Deze situatie wordt nu evenwel aangepakt via een versterking van de controle– en toezichtsmechanismen. De taak van de Commissie is ervoor te zorgen dat de voorgestelde wateroverheveling uit de Ebro strookt met de desbetreffende communautaire regelgeving en het desbetreffende communautaire beleid. Met de kwesties die in de brief van 4 november 2003 ter sprake worden gebracht, wordt vanzelfsprekend rekening gehouden, in de mate dat zij voor deze beoordeling relevant zijn. ***
Vraag nr. 43 van Josu Ortuondo Larrea (H-0723/03) Betreft: Toestemming van de Commissie aan de SEPI voor een nieuw privatiseringscontract voor Babcock Brosig España SA (voorheen Babcock Wilcox Española SA) Nauwelijks zeven maanden nadat de "Sociedad Española de Participaciones Industriales-SEPI de privatisering van het bedrijf Babcock Wilcox Española SA in handen legden van het Duitse Babcock Borsig Power AG (toestemming verleend door de Commissie op 3.7.2001), werd dit laatste bedrijf failliet verklaard. Volgens verklaringen van de faillissementsrechter verkeerde het Duitse kopende bedrijf reeds in een situatie van technisch faillissement toen het de aandelen van eerstgenoemd bedrijf toegewezen kreeg. Nu heeft de SEPI zich bereid verklaard bij de Commissie officieel om toestemming te verzoeken voor een nieuw privatiseringscontract ten gunste van de concerns ATB Beteiligungs GMBH/AEE en Ultramar Group Ltd./Enviroarc. Volgens economisch-financiële rapporten bestaan er twijfels over de bedrijfsplannen en de financiële draagkracht van deze concerns. Heeft de Commissie onderzoek gedaan naar mogelijke frauduleuze handelingen bij de privatisering van Babcock Wilcox Española SA, en is zij niet van oordeel dat, in plaats van toestemming te verlenen voor een nieuw aankoop/verkoopcontract voor de aandelen ten gunste van concerns waarvan de financiële positie twijfelachtig is, SEPI verplicht zou moeten worden de aandelen van het bedrijf terug te nemen en een nieuw proces te starten van privatisering, waarbij de continuïteit en de werkgelegenheid van de werknemers adequaat wordt gewaarborgd? Antwoord De Commissie heeft in juli 2001 besloten haar goedkeuring te hechten aan de steunverlening aan Babcock Borsig España voor een herstructureringsplan dat gepaard ging met de privatisering van het bedrijf. De onderneming werd in oktober 2001 effectief verkocht aan de Duitse Babcock Borsig AG-groep. In juni 2002 werden door de koper van het bedrijf insolventieprocedures geopend en ging onder een onafhankelijke faillissementsrechter het faillissementsproces van start. Deze faillissementsrechter heeft de bevoegdheid te beslissen over de verkoop van Babcock Borsig España, als een dochtermaatschappij van de groep, aan elke geïnteresseerde derde partij. De Commissie kan zich op basis van de toepassing van de regels voor staatssteun niet mengen in de nieuwe verkoop van Babcock Borsig España door de Duitse faillissementsrechter. De Spaanse autoriteiten hebben de Commissie om toestemming verzocht voor het voortzetten van de betaling van de staatssteun die in juli 2001 werd goedgekeurd en die onderbroken werd vanwege de faillissementsverklaring van het
14
18/12/2003
moederbedrijf van de Duitse Babcock Borsig AG-groep. De Commissie is in kennis gesteld van een gewijzigd herstructureringsplan waarvoor, in vergelijking met het oorspronkelijke plan dat door de Commissie in 2001 werd geanalyseerd, minder staatssteun ter beschikking wordt gesteld. Het plan ligt op het moment ter beoordeling aan de Commissie voor. Deze beoordeling wordt uitgevoerd op basis van de compatibiliteitscriteria die uiteen worden gezet in de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, die onder meer een toets bevatten met betrekking tot de levensvatbaarheid van bedrijven. Net zoals het geval was in het oorspronkelijke plan, is Babcock Borsig España de begunstigde van de steun die de SEPI toewijst. ***
Vraag nr. 44 van Anna Karamanou (H-0724/03) Betreft: Lot van vrouwen in Afghanistan twee jaar na val Taliban In een recent rapport van Amnesty International wordt vastgesteld dat het beleid van de internationale gemeenschap en van het tijdelijk bestuur van Afghanistan gericht op het daadwerkelijk verbeteren van de positie van de vrouw in dat land hopeloos is mislukt. Hoewel de overtredingen van de vrouwenrechten bovenaan de agenda staan van de coalitie die het Talibanregime omver heeft geworpen, zijn de aanvankelijke beloften vergeten. Omdat de internationale gemeenschap er niet in slaagt de staat Afghanistan te helpen bij het opbouwen van een rechtstaat voor al zijn burgers, worden de vrouwen van het land ook nu nog het slachtoffer van verschillende vormen van geweld, waaronder seksueel geweld, geweld binnen het gezin en gedwongen huwelijken. Welke stappen is de Commissie van plan te ondernemen met het oog op het versterken van de opbouw van een rechtstaat in Afghanistan en, meer in het bijzonder, het met wortel en tak uitroeien van de voortdurende overtredingen van de mensenrechten van de vrouwen in Afghanistan? Antwoord De Commissie deelt de zorgen van het Parlement over de situatie van vrouwen in Afghanistan en zij bevordert verandering in het kader van haar hulpprogramma. Veiligheid en de rechtsstaat zijn cruciaal voor de toekomst van Afghanistan. In oktober 2003 heeft de Commissie nog eens 50 miljoen euro toegezegd ter ondersteuning van het Law and Order Trust Fund (LOTFA). Hieruit worden de salarissen en opleidingen voor het politieapparaat betaald. De totale steun voor het LOTFA zal in 2002-2003 ongeveer 75 miljoen euro bedragen – met afstand de grootste bijdrage van alle donoren. De Commissie zal dit fonds in 2004 blijven ondersteunen en zal blijven aandringen op het aanstellen van vrouwelijke politieagenten, en op een benadering van wetshandhaving waarin de rechten van vrouwen worden gerespecteerd. Bovendien werkt de Commissie samen met Italië aan het herstel van de gerechtshoven op districtsniveau en aan het trainen van lokale medewerkers ter ondersteuning van een hervormd systeem waarin de rechten van vrouwen volledig worden geëerbiedigd. Verder moet ook de internationale gemeenschap samenwerken met de regering om ervoor te zorgen dat de aanstaande Loya Jirga een grondwet goedkeurt die volledig in overeenstemming is met de internationale verdragen en overeenkomsten die Afghanistan heeft ondertekend, inclusief de Universele Verklaring van de rechten van de mens (opgenomen in artikel 7 van de ontwerp-grondwet). ***
Vraag nr. 45 van John Purvis (H-0726/03) Betreft: Industriële biotechnologie Hoe beoordeelt de Commissie de mogelijkheden van industriële (d.w.z. witte) biotechnologie tegen de achtergrond van de doelen van Lissabon en duurzame ontwikkeling, en welke prioriteit dient daaraan te worden toegekend wat betreft onderzoekacties en industriebeleid? Antwoord
18/12/2003
15
Industriële/witte biotechnologie is zeer belangrijk zowel in verband met de doelen van Lissabon en Göteburg, bijvoorbeeld het stimuleren van economische groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, als voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Deze sector dient dan ook in hoge mate te profiteren van het industrie- en onderzoeksbeleid in Europa. Ruim twee jaar geleden werd in de mededeling van de Commissie “Naar een strategische visie op biowetenschappen en biotechnologie” het enorme universele potentieel van de industriële biotechnologie onderkend. De Commissie heeft een reeks analysen uitgevoerd, waarin de stand van zaken met betrekking tot de witte biotechnologie in Europa wordt beschreven en het toekomstige potentieel ervan in diverse sectoren wordt becijferd. Uit een lopende studie blijkt dat een heel scala aan polymeren op biologische basis momenteel zijn weg vindt naar industriële producten en processen. Biotechnologie biedt de mogelijkheid het verbruik van ruwe materialen en energie terug te dringen, evenals de mogelijkheid minder vervuiling en recyclebaar en biologisch afbreekbaar afval te produceren, bij een gelijkblijvend niveau van industriële productie. Een voorbeeld van beleidsondersteuning is de sterke nadruk op witte biotechnologie als een toekomstige hoogwaardige technologie binnen de Europese industrie, die in hoge mate moet profiteren van de strategie en het actieplan van de Commissie voor de biowetenschappen en biotechnologie. Aangezien het algemene regelgevingskader van de EU voor “witte” biotechnologie over het algemeen voldoet, zijn er geen systematische hervormingen voorzien op dat terrein. Het blijft voor beleidsmakers op nationaal en Europees niveau echter een uitdaging om de juiste stimulansen te geven en de barrières voor de verdere verspreiding van witte biotechnologie weg te nemen. In dit verband heeft de Commissie bepaalde voorbeelden gegeven van de hindernissen die de verspreiding van biotechnologische processen in de industriële praktijk in de weg staan, evenals van maatregelen om deze hindernissen weg te nemen. Met betrekking tot de onderzoeksinspanning, blijkt uit interne schattingen dat er onder het vierde en vijfde kaderprogramma enkele honderden projecten werden (of worden) gefinancierd die verband houden met “witte” biotechnologie. Onder het zesde kaderprogramma wordt meer dan twee miljard euro gereserveerd voor onderzoek naar duurzame ontwikkeling, een terrein waarop de industriële/“witte” biotechnologie naar verwachting vele oplossingen zal bieden, hoewel daarvoor uiteraard ook andere technologieën in aanmerking komen. De Commissie heeft met de relevante wetenschappelijke en industriële kringen gesproken over verdere beleidsmaatregelen die de ontwikkelingen zouden kunnen bevorderen. Zij is met name van plan om begin 2004 een “workshop voor belanghebbenden” te organiseren om te analyseren op welke manier de witte biotechnologie gestimuleerd kan worden door gebruik te maken van stimulansen voor publiek-private partnerschappen, zoals het EU-kaderprogramma en andere Europese of nationale initiatieven. Kortom: de industriële/“witte” biotechnologie zal naar verwachting in hoge mate profiteren van zowel het industriebeleid als de onderzoeksuitgaven van de EU, en zij zal op haar beurt in belangrijke mate bijdragen aan de verbetering van het concurrentievermogen en de duurzame industriële ontwikkeling in Europa. ***
Vraag nr. 46 van Miguel Angel Martínez Martínez (H-0733/03) Betreft: Deelname van de Europese Unie aan de Biënnale van Havana De media van bijna alle landen, met inbegrip van de lidstaten van de EU, en in het bijzonder de kunstbladen, hebben ruime aandacht besteed aan de recente Biënnale van Havana, een van de meest belangrijke en meest representatieve tentoonstellingen van de Latijns-Amerikaanse en internationale avant-garde. Het gerucht deed de ronde dat de Europese Unie de subsidie die aan de Biënnale was toegekend, had stopgezet in het kader van haar nieuwe beleid van "bevriezing van de culturele betrekkingen met Cuba". Kan de Commissie deze geruchten bevestigen en, zo ja, aangeven wie in haar ogen van deze handelwijze heeft geprofiteerd? Voelt de Commissie zich niet in haar hemd staan gezien het feit dat de voor de Biënnale uitgenodigde Europese artiesten de gedragslijn van de Unie hebben genegeerd en niet hebben afgezien van deelname, waarbij verscheidene onder hen het beleid van de Europese Unie jegens Cuba, althans voor wat betreft de culturele samenwerking, hebben afgedaan als "kant noch wal rakend, onrechtvaardig en in strijd met onze belangen"?
16
18/12/2003 Antwoord
De bewering dat de EU haar subsidie aan de Biënnale van dit jaar heeft stopgezet is onjuist. De Commissie heeft noch de deelname van Europese kunstenaars noch enige andere activiteit tijdens de Biënnale van Havana ooit gefinancierd, noch was dergelijke financiering voor dit jaar voorzien. Bovendien is het evenzeer misleidend om te zeggen dat de Unie heeft besloten tot de “bevriezing van de culturele betrekkingen met Cuba”. De Unie heeft op 5 juni 2003 slechts besloten “de omvang van de deelname van de lidstaten aan culturele evenementen te beperken”. Deze diplomatieke maatregel is genomen als een signaal van protest tegen de veroordeling van 75 dissidenten tot gevangenisstraffen oplopend tot 28 jaar en de terechtstelling van drie kapers na een korte procesgang in april 2003. Dit betekent niet dat de Unie de steun aan culturele evenementen stopzet, met name wanneer deze steun juist bedoeld is om dat deel van het Cubaanse publiek te bereiken dat geïnteresseerd is in de Europese cultuur en de Europese waarden. ***
Vraag nr. 47 van Christos Folias (H-0738/03) Betreft: Excessieve voorwaarden van de Griekse Landbouwbank Het bestuur van de Griekse Landbouwbank (Agrotiki Trapeza tis Ellados - A.T.E.), die tot doel heeft de Griekse landbouwers te steunen, heeft besloten bankgaranties te verstrekken aan de groeperingen van producenten van ruwe tabak (O.P.A.K) voor de voorafgaande inning van de vaste premies van hun de leden, alsook voor de inning door de O.P.A.K. van een voorschot van de bijzondere subsidie voor de inkomsten uit de tabak voor het jaar 2003. Een van de voorwaarden van de A.T.E. voor het verstrekken van de bankgaranties luidt als volgt: "Ter waarborging van de bankgaranties leggen de O.P.A.K. volmachtbrieven voor van de rechthebbende producenten, waarmee de A.T.E. gemachtigd wordt van de spaarrekening van elke rechthebbende dat bedrag te halen dat de rechthebbenden aan de A.T.E. verschuldigd zijn". Deze voorwaarde wordt niet alleen voor de producenten gesteld maar ook voor de O.P.A.K. en zijn schulden bij de A.T.E.! Wat denkt de Commissie van deze excessieve en volledig voorbijgestreefde voorwaarden? Wat kan en wil de Commissie doen om deze voorwaarden te annuleren? Wat denkt zij te doen aan de mentaliteit van de A.T.E., de steunpilaar van de Griekse landbouwers, die ongeacht de vraag of zij dat kunnen, verplicht worden hun schulden aan de A.T.E. af te lossen?
Vraag nr. 48 van Ioannis Patakis (H-0781/03) Betreft: Onwettige afpersing door ATE jegens Griekse tabaksproducenten De Agrotiki Trapeza tis Elladas (ATE, Griekse Landbouwbank) maakt zich, met goedvinden van de Griekse regering, schuldig aan volkomen onwettige afpersings- en uitbuitingspraktijken, want voor afgifte van garantiebrieven aan de OPAK (Groepen van Tabaksproducenten) die deze brieven aan de OPEKEPE (Betalings- en Controleorgaan voor gemeenschapssubsidies) moeten overleggen om voorschotten op de tabakssubsidie te kunnen ontvangen, verlangen zij van alle bij de OPAK aangesloten tabaksproducenten, een vaste overschrijvingsmachtigingen te ondertekenen waarmee de ATE onder meer toegang krijgt tot hun rekeningen en de volgens haar aan haarzelf en aan derden verschuldigde bedragen kan inhouden. Deze afpersingspraktijk kan de ATE opleggen door gebruikmaking van een daartoe strekkende overeenkomst die zij met de OPEKEPE heeft gesloten, die een dergelijke regeling echter helemaal niet kan treffen. Welke actie zal de Commissie ondernemen om te zorgen dat een einde komt aan deze onwettige afpersingspraktijken door de ATE en de tabaksproducenten tijdig de subsidie ontvangen waarop zij recht hebben? Gezamenlijk antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde is of de Commissie van plan is maatregelen te nemen tegen de voorwaarden die gesteld worden door de Griekse Landbouwbank (ATE) in verband met de afgifte van volmachtbrieven voor het uitbetalen van voorschotten op subsidies.
18/12/2003
17
De relatie tussen de ATE en haar klanten, in dit geval de producentengroep OPAK en haar leden, is een zaak die volledig onder de werkingssfeer van de nationale wetgeving valt. Het is dan ook niet aan de Commissie zich te mengen in de werkwijzen van de bank. ***
Vraag nr. 49 van Marco Cappato (H-0740/03) Betreft: Anti-homobesluit van de Griekse Nationale Raad voor Radio en Televisie Op 12 november heeft de door het parlement benoemde Griekse Nationale Raad voor Radio en Televisie (ESR) besloten het commerciële televisiestation Mega Channel een boete van 100.000 euro op te leggen wegens het tonen van twee kussende mannen in de populaire TV-serie "Close your eyes" die 's avond laat wordt uitgezonden. De heer Laskaridis, president van de ESR, heeft naar verluidt verklaard dat "er onaanvaardbare en extreme dialogen werden gevoerd die een vulgaire sfeer creëerden en tot iets leidden wat wellicht in de samenleving gebeurt, maar niet gebruikelijk is. Het is een abnormaliteit die buiten het productieve proces van het leven valt." In Athene zijn daarop demonstraties gehouden, terwijl het commerciële televisiestation heeft aangekondigd dat het in beroep zal gaan bij hogere rechtsinstanties en alle commerciële televisiestations een petitie hebben ondertekend waarin zij oproepen tot heroverweging van het besluit. Is de Commissie niet van mening dat dit besluit indruist tegen artikel 6 van het EU-Verdrag en tegen het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens? Is zij voornemens bij de Griekse regering uiting te geven van haar bezorgdheid over dit anti-homobesluit van de ESR? Antwoord Aangezien, zoals de hooggeachte afgevaardigde zelf aangeeft, binnen de nationale rechtspraak waarschijnlijk beroep zal worden aangetekend tegen het omstreden besluit, zou het niet gepast zijn als de Commissie zich in het onderhavige geval zou uitspreken over een eventuele schending van de grondrechten zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. ***
Vraag nr. 50 van María Izquierdo Rojo (H-0742/03) Betreft: Enquêtes over de olijfgaarden met het oog op de aangekondigde GMO voor olijfolie De Commissie heeft diverse studies en enquêtes (Olistat, Olisig, Oliarea en Olicount, Olicount 2000, Oliarea en Geomatics) laten verrichten, teneinde over betrouwbare informatie te beschikken waarop de aangekondigde GMO voor de sector olijfolie zal kunnen steunen. Deze sector is een kernelement van het model van communautaire landbouw. De olijfgaardenoppervlakte bedroeg in de EU in 1998/99 bijna 4,5 miljoen hectare, i.e. 4% van het landbouwareaal, waarvan 44,5% in Spanje. De EU neemt in de mondiale productie een overheersende positie in, met oogsten die in de jaren ´90 constant zijn gestegen, vooral in Spanje. In 2001/2002 werd een recordcijfer geregistreerd van 2,46 miljoen ton bij eerste persing verkregen olijfolie. De handel is daarbij een kenmerkende factor geworden van de olijfoliemarkt: de export is de laatste tien jaar verdubbeld en gestegen tot 324.000 ton, en aan de controle en de kwaliteit werd bijzondere aandacht besteed, met name in 2001, het jaar waarin kwaliteitsnormen voor de producten van deze sector en de afzet ervan zijn vastgesteld. Zal de Commissie, gezien deze situatie, en rekening houdend met het feit dat de voorstellen die zij in haar mededeling SEC(2003)1022 doet aanzienlijke sociale risico's inhoudt voor sommige Spaanse regio's, de resultaten van deze enquêtes die 40 miljoen euro hebben gekost - in aanmerking nemen op het ogenblik van de toewijzing van de nationale middelen en de vaststelling van de aanvullende betalingen? Antwoord Sinds 1998 heeft de Commissie een grootschalige actie volbracht om haar kennis van de structurele realiteit van de communautaire olijvensector te verdiepen. Dit heeft met name plaatsgehad middels de invoering door de lidstaten van een
18
18/12/2003
geografisch informatiesysteem (GIS) voor de olijventeelt, dat is gebaseerd op gedigitaliseerde gegevens die zijn verkregen uit luchtfoto’s van voor de olijventeelt gebruikte percelen en uit de teeltaangiften. Op basis daarvan heeft het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum met de studies OLISTAT en OLIAREA respectievelijk het aantal bomen in de Gemeenschap en het met olijfbomen beplante areaal bepaald. De in dit hervormingsplan voorgestelde verdeling van de communautaire steun over de lidstaten is in overeenstemming met deze gegevens. Het aandeel dat aan Spanje wordt toebedeeld (42,5 procent) in verband met de steun die aan de olijventelers is uitgekeerd gedurende de referentieperiode ligt tussen het percentage olijfbomen in deze lidstaat (39,1 procent) en het percentage van zijn voor de olijventeelt bestemde areaal (44,5 procent). Bovendien stelt de Commissie voor het GIS als beheer- en controle-instrument te gebruiken voor alle directe steun aan de olijventelers. In het voorgestelde beleid zal de berekening van het met olijfbomen beplante areaal, zowel voor de bepaling van de rechten op eenmalige betaling als voor de nieuwe steun aan de olijfgaarden zal worden gebaseerd op het GISOlijventeelt. Tot slot: volgens de hooggeachte afgevaardigde brengt de voorgestelde hervorming belangrijke maatschappelijke risico’s met zich mee voor bepaalde regio’s in Spanje. Juist om dergelijke risico’s te vermijden stelt de Commissie voor om “nationale totaalbedragen” in te stellen, Deze zullen 40 procent uitmaken van de productiesteun die wordt verleend aan de olijventelers met meer dan 0,3 hectare gedurende de referentieperiode. Ze zullen worden gebruikt door de lidstaten om steun te verlenen waarvan de hoogte gedifferentieerd zal kunnen worden aan de hand van het belang op maatschappelijk of milieugebied van de betreffende olijfgaarden. ***
Vraag nr. 51 van Cecilia Malmström (H-0746/03) Betreft: De situatie van de Zweedse journalist Dawit Isaak Dawit Isaak, Zweeds onderdaan, zit sinds 23 september 2001 zonder enige vorm van proces gevangen in Asmara, Eritrea. Dawit Isaak is een van de tien journalisten van niet-publieke media die in september 2001 in Asmara werden gearresteerd. Sinds meer dan twee jaar wordt Isaak nu gevangen gehouden, terwijl de autoriteiten weigeren zijn geval aan de rechter voor te leggen. Klaarblijkelijk is er nog steeds geen aanklacht wegens overtreding van de Eritrese wet tegen Isaak ingediend. De organisatie "Reporters sans frontières" meldt dat Isaak zich sinds april 2002 in een ziekenhuis bevindt als gevolg van martelingen in verband met zijn gevangenisverblijf in Asmara. In de hoop dat de Commissie op de hoogte is van bovengenoemde situatie zou ik willen weten welke concrete maatregelen de Commissie denkt te nemen om een snelle vrijlating van Dawit Isaak te bewerkstellingen, of ten minste te garanderen dat hij door een onafhankelijke rechtbank wordt berecht. Antwoord De Commissie is op de hoogte van de zaak van de heer Isaak, evenals van een aantal andere zaken waarin journalisten zonder aanklacht gevangen worden gehouden. De kwestie van de gevangenen en van de persvrijheid maakt deel uit van de voortdurende politieke dialoog met de regering van Eritrea. In nauwe samenwerking met de lidstaten heeft de Commissie deze kwesties steeds opnieuw op alle relevante niveaus bij de Eritrese overheid aan de orde gesteld. Tot nu toe is hierop helaas niet gereageerd. ***
Vraag nr. 52 van Manuel Medina Ortega (H-0748/03) Betreft: Problemen rond de specifieke regeling voor bevoorrading van de Canarische Eilanden Kan de Commissie toelichten wat haar bezwaren zijn tegen de voorgestelde specifieke regeling voor de Canarische Eilanden voor het jaar 2004? Antwoord
18/12/2003
19
De Commissie werkt aan een nieuwe verordening die per 1 januari 2004 in werking treedt en waarin een specifieke regeling wordt ingesteld voor de bevoorrading met landbouwproducten van de ultraperifere regio’s. Deze actie zal plaatshebben in samenwerking met de lidstaten en met name met de direct betrokken lidstaten Voor wat betreft de ultraperifere regio van de Canarische Eilanden hebben meerdere partnerschapsbijeenkomsten plaatsgevonden tussen de diensten van de Commissie en de autoriteiten van het Koninkrijk Spanje en de autonome gemeenschap Canarische Eilanden. Deze gesprekken zijn zeer vruchtbaar en alles wijst erop dat de deze tekst binnen de termijn zal kunnen worden goedgekeurd. ***
Vraag nr. 53 van Esko Olavi Seppänen (H-0755/03) Betreft: Beheer van het LIFE-programma De Rekenkamer heeft onduidelijkheden geconstateerd bij het gebruik van middelen in het kader van het LIFE-programma. Nationale ambtenaren werden als het ware ingehuurd om het communautaire programma van de Commissie op te zetten. Hoe wijd was deze inhuurpraktijk verspreid, in welke landen zijn nationale ambtenaren ingezet (zijn ook Finse ambtenaren ingezet?) en tegen wie moesten deze ingehuurde ambtenaren verantwoording afleggen over hun werkzaamheden? Antwoord Ter inleiding wil Commissie in de eerste plaats benadrukken dat het speciaal verslag van de Rekenkamer over het LIFEprogramma met name gericht was op de tweede fase van dat programma (LIFE II), die projecten omvat die tussen 1996 en 1999 gefinancierd zijn. De Rekenkamer heeft erkend dat er aanzienlijke verbeteringen zijn doorgevoerd in het beheer van LIFE III (projecten gefinancierd sinds 2000). Daarnaast wijst de Commissie erop dat er geen nationale ambtenaren betrokken zijn geweest bij de voorbereiding van het LIFE-programma. De kwestie waar de geachte afgevaardigde waarschijnlijk op doelt vloeit voort uit een recente mondelinge toelichting van de Rekenkamer waarin werd verklaard dat nationale ambtenaren een extra salaris hebben ontvangen voor hun betrokkenheid bij de tenuitvoerlegging van LIFE-projecten bovenop hun normale salaris. Hierbij moet benadrukt worden dat een dergelijke constatering niet voorkomt in het speciaal verslag over het LIFE-programma en dat ook de Commissie niet over bewijzen beschikt voor dergelijke praktijken. De Rekenkamer heeft daarentegen juist kritiek geuit op het feit dat voor LIFE-projecten waarbij nationale, regionale of lokale overheden betrokken zijn, de relevante salariskosten voor medewerkers (permanent of tijdelijk personeel) die aan de projecten werken beschouwd worden als subsidiabele kosten. Alleen de daadwerkelijke tijd die medewerkers besteed hebben aan acties voorzien in het kader van het project wordt door de Rekenkamer beschouwd als subsidiabel, mits er sprake is van duidelijke verantwoording en er documenten beschikbaar zijn (d.w.z. tijdkaarten en salarisspecificaties). De EU-bijdrage wordt uitgekeerd aan de betreffende autoriteit, niet aan individuele ambtenaren. Op grond van de huidige LIFE-verordening is deze procedure toegestaan, maar in reactie op de constatering van de Rekenkamer zal de Commissie onderzoeken of er bij toekomstige financiering in het kader van LIFE rekening moet worden gehouden met de salarissen van nationale ambtenaren. Tot slot wil de Commissie er op wijzen dat de functionarissen van nationale, regionale of lokale autoriteiten op wie de geachte afgevaardigde doelt en die in hun eigen land werken aan de tenuitvoerlegging van LIFE-projecten niet moeten worden verward met de van de nationale overheden afkomstige gedetacheerde nationale deskundigen die werkzaam zijn binnen de diensten van de Commissie en die geen rol spelen in de vraag die de geachte afgevaardigde heeft gesteld. ***
Vraag nr. 54 van David W. Martin (H-0758/03) Betreft: Europees register van zedendelinquenten Kan de Commissie - naar aanleiding van berichten van de "National Society for the Prevention of cruelty to children" (nationale vereniging ter voorkoming van wrede praktijken jegens kinderen), volgens welke pedofielen gebruik maken van
20
18/12/2003
verschillen in wetgeving om door Europa te reizen op zoek naar kinderen - mededelen of zij voornemens is een Europees register van zedendelinquenten op te zetten ? Antwoord De strijd tegen kinderhandel, kinderpornografie en andere vormen van seksuele uitbuiting en misbruik van kinderen is een belangrijke prioriteit voor de Commissie. In 2001 heeft de Commissie twee voorstellen ingediend voor kaderbesluiten die betrekking hebben op deze kwestie. Op 19 juli 2002 heeft de Raad het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel goedgekeurd. In dit besluit zijn specifieke bepalingen opgenomen over kinderen als slachtoffers van mensenhandel. Bovendien heeft de Raad in oktober 2002 politieke overeenstemming bereikt over het kaderbesluit ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Helaas heeft de Raad dit besluit nog niet formeel goedgekeurd. Sommige lidstaten tekenden een parlementair voorbehoud aan. Inmiddels hebben alle lidstaten, op één na, hun voorbehoud weer ingetrokken. De preventie van en de strijd tegen alle vormen van seksueel misbruik van kinderen wordt ook aangepakt via onderzoeksprojecten die medegefinancierd worden uit programma’s als DAPHNE, STOP en AGIS. Met name wetenschappelijke deskundigen van de universiteit van Gent hebben vragen onder de loep genomen die verband houden met een Europees register van zedendelicten tegen minderjarigen. In de loop van het project is het opzetten van verschillende databases besproken: een database met lopende onderzoeken, een communautaire database met strafbladen en een database bij Europol met informatie over zowel veroordeelde zedendelinquenten als over verdachten van zedendelicten tegen kinderen. Het onderzoeksteam heeft ook een ontwerp-besluit van de Raad uitgewerkt over het opzetten van een Europese referentiedatabase over personen die verdacht worden van het plegen van, vervolgd worden vanwege, of veroordeeld zijn voor zedendelicten tegen kinderen. De Commissie zal blijven werken aan het verbeteren van de preventie van en de strijd tegen seksueel misbruik van kinderen. Er zal gepaste aandacht besteed worden aan de bevindingen van de reeds genoemde studie en andere relevante projecten. Een gemeenschappelijke definitie van zedendelicten zou ook nuttig zijn voor het ontwikkelen van een gemeenschappelijk standpunt over de vraag wiens gegevens moeten worden opgenomen in een Europees register van zedendelinquenten. Het kaderbesluit ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie dient dan ook zo snel mogelijk te worden goedgekeurd en ten uitvoer te worden gelegd. ***
Vraag nr. 55 van Paulo Casaca (H-0760/03) Betreft: Grootschalige alcoholsmokkel in de Europese Economische Ruimte Op 26 en 27 november verschenen in de Portugese pers, met name in "Público" van 27 november, artikelen over een uitgestrekt netwerk van alcoholsmokkel, waarbij Portugal, Frankrijk, Noorwegen, Zweden en Finland zouden zijn betrokken. Voor Portugal zou het om de allergrootste smokkelzaak aller tijden gaan. De fraude zou een verlies aan openbare inkomsten op nationaal en communautair vlak meebrengen van ettelijke tientallen miljoenen euro aan bijzondere belastingen en BTW. Welke conclusies trekt de Commissie uit deze zaak wat betreft de doeltreffendheid van de controle op het transitosysteem, de controle op de distillatie van wijn en de stand van de belastingharmonisatie in de Gemeenschap? Antwoord In het onderhavige geval was de fraude tweeledig van aard. Enerzijds was er sprake van misbruik van het systeem voor het verkeer van accijnsproducten1, op grond waarvan het verkeer van accijnsproducten onder schorsing van accijns tussen erkende entrepots in de lidstaten mogelijk is, mits dit verkeer vergezeld gaat van administratieve geleidedocumenten. Naar wij hebben begrepen werd deze documentatie zodanig vervalst dat hierin werd aangegeven dat de goederen hun eindbestemming hadden bereikt, terwijl de goederen in feite werden doorgesluisd naar de markten van andere lidstaten. Op die manier werd de aan die lidstaten verschuldigde accijns ontdoken. Anderzijds was er sprake van illegale distillatie van alcohol in Portugal. De alcohol werd clandestien geproduceerd, d.w.z. dat deze niet geproduceerd werd door een geautoriseerd bedrijf. De alcohol werd vervolgens verzonden naar andere lidstaten met documentatie waarin werd 1 Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop.
18/12/2003
21
aangegeven dat het om andere goederen dan alcohol ging. Het onderzoek van de Portugese autoriteiten, dat op grond van overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand in samenwerking met andere lidstaten wordt uitgevoerd, loopt nog. Fraude met betrekking tot accijnzen op het terrein van alcohol (en tabak) is een ernstig probleem. Het is echter geen nieuw fenomeen. Sinds de voltooiing van de interne markt op 1 januari 1993 hebben fraudeurs zich gericht op de markten van die lidstaten waar hoge accijnstarieven gelden. Dit fraudeprobleem is in het verleden nauwkeurig onderzocht. In 1997 is er, om de schaal van het probleem in kaart te brengen en tegenmaatregelen te ontwikkelen, een Groep op hoog niveau opgericht met betrekking tot fraude, bestaand uit vertegenwoordigers van alle lidstaten en de Commissie inclusief het Europees Bureau voor fraudebestrijding. Hun verslag werd door de Raad ECOFIN op 19 mei 1998 goedgekeurd. Een van de belangrijkste aanbevelingen die de groep deed betrof het misbruik van het verkeerssysteem, het terrein waarop ook de fraudeurs van het eerder genoemde geval zich richtten. De groep stelde daarom voor een elektronisch systeem in te voeren. De ontwikkeling van dit systeem werd bekrachtigd in de beschikking van het Parlement en de Raad van 16 juni 20031. Dit nieuwe systeem zal voordelen opleveren doordat de huidige papieren documentatie, die de voornaamste zwakke plek is geweest waar de fraudeurs gebruik van hebben gemaakt, wordt vervangen door een veilig geautomatiseerd berichtensysteem. Dit systeem zal zowel van kracht worden tussen afzenders en geadresseerden als tussen de overheden van de lidstaten. Het berichtensysteem stelt de autoriteiten verder in staat op ieder gewenst moment controles uit te voeren, zoals de verificatie van de geautoriseerde status van de handelaren, enzovoorts. Daarmee is echter niet gezegd dat er op dit terrein geen extra werk vereist is of dat er reden is tot zelfgenoegzaamheid. De Commissie onderhoudt juist permanent intensieve contacten met de lidstaten om de problemen ten aanzien van accijnsfraude te blijven onderzoeken en om nieuwe tegenmaatregelen te ontwikkelen. Bovendien zal de Commissie aan het einde van dit jaar een nieuw voorstel presenteren voor een verordening over administratieve samenwerking op het gebied van accijnzen, dat tot doel heeft de mechanismen voor wederzijdse bijstand tussen de lidstaten te versterken en te vereenvoudigen. Wat de controles op de distillatie van wijn betreft: de productie van de alcohol in het geval in kwestie was een clandestiene operatie. Het ontdekken van dit type fraude vergt van de lidstaten dan ook een andere, meer onderzoeksgerichte aanpak. In verband met belastingharmonisatie, is de Commissie van mening dat er een hoge mate van harmonisatie noodzakelijk is op het gebied van de accijnzen om de werking van de interne markt te verbeteren, om concurrentievervalsing te voorkomen en om fraude waarbij gebruik wordt gemaakt van tariefverschillen tussen lidstaten tegen te gaan. Dit geldt voor alle accijnsproducten, waaronder alcohol. ***
Vraag nr. 56 van Olivier Dupuis (H-0762/03) Betreft: Georgië Ondanks het feit dat Georgië lid is van de Raad van Europa heeft het alleen op zijn eigen strijdkrachten en de steun van de Verenigde Staten kunnen rekenen, maar niet op de hulp van de EU en haar lidstaten, om zijn "fluwelen revolutie" tot een goed einde te brengen. De EU dient echter op te houden met de Kaukasische landen in het algemeen en Georgië in het bijzonder te beschouwen als een soort satellietstaat uit het post-Sovjettijdperk en moet nu eindelijk lering gaan trekken uit deze gebeurtenissen en respect tonen voor de bijzondere volwassenheid die het Georgische volk aan de dag heeft gelegd en het recht van dit volk om zo snel mogelijk toe te treden tot de EU. Zoals al is aangegeven door de president ad interim, mevrouw Bourdzjanadze, zullen de komende maanden cruciaal zijn voor de nieuwe koers van Georgië en loopt Georgië zonder serieuze financiële steun van de internationale gemeenschap het risico niet optimaal profijt te trekken van de nu ontstane situatie. Beseft de Commissie dat de opmerkelijke "fluwelen revolutie" in Georgië zich heeft afgespeeld zonder noemenswaardige steun van de Unie? Is de Commissie van plan de kans die deze nieuwe situatie biedt om Georgië aan de EU te binden, te benutten door voor te stellen dit land tot de lijst van kandidaat-landen op te nemen? Is de Commissie tenslotte van plan buitengewone financiële hulp te bieden aan Georgië om dit land in staat te stellen onder optimale voorwaarden de komende presidentsverkiezingen en parlementsverkiezingen te organiseren? Antwoord
1 Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen
22
18/12/2003
De Unie heeft met vreugde kennis genomen van de vreedzame uitkomst van de politieke veranderingen naar aanleiding van de verkiezingen van 2 november. Het stemt de Commissie verder zeer tevreden dat alle partijen gehoor hebben gegeven aan haar oproep tot zelfbeheersing gedurende deze cruciale periode voor de toekomst van Georgië. De Commissie heeft de politieke steun van de Unie voor de interimregering in Georgië kracht bijgezet met financiële hulp: er wordt maximaal 2 miljoen euro vrijgemaakt voor de nieuwe verkiezingen die gepland staan voor volgend jaar. De Commissie versnelt verder de uitbetaling van 5 miljoen euro uit de fondsen van het voedselzekerheidsprogramma. Ook is zij voornemens om, in samenwerking met anderen, te onderzoeken hoe zij het politieke en economische hervormingsprogramma van de nieuwe Georgische president het best kan ondersteunen na de, naar zij oprecht hoopt, vrije en eerlijke verkiezingen van 4 januari 2004. Het onlangs herziene landenstrategiedocument van de Commissie over Georgië is uitstekend toegerust voor de te voltooien taak. De Commissie heeft zich verbonden tot het versterken van haar betrekkingen met de landen van de zuidelijke Kaukasus op basis van haar inzet voor politieke en economische hervormingen, de tenuitvoerlegging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst en een constructieve benadering van regionale kwesties. De kwestie van de eventuele status van Georgië als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie staat op het moment echter niet op de agenda. ***
Vraag nr. 57 van Mario Mantovani (H-0763/03) Betreft: Gezondheidszorg en het vrije verkeer van patiënten In het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Müller-Fauré/Van Riet (C-0385/99) wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen ambulante zorg en medische verzorging in een hospitaal. In zijn verslag over de toekomst van de gezondheidszorg (12/2002 - A5-0452/2002), waarvoor ik rapporteur ben geweest, heeft het Europees Parlement bevestigd dat voor het realiseren van de doelstellingen van houdbaarheid, algemene toegankelijkheid en kwaliteit van de gezondheidszorg ondermeer de totstandkoming vereist is van een interne markt voor gezondheidszorg en daarmee samenhangende producten, welke borg staat voor hoge kwaliteit, algemene toegankelijkheid en financiële bereikbaarheid voor allen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met overwegingen betreffende de efficiency en de financiële capaciteit van de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten. Ook moet het vrije verkeer van de burgers en de toegang tot gezondheidszorg in alle staten van de Europese Unie worden gegarandeerd, zulks met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Hoe is het mogelijk dat het Hof van Justitie ten aanzien van de medische zorg in een hospitaal niet hetzelfde standpunt vertolkt heeft? Hoe denkt het, met name, dat dit te verenigen valt met de status de Europees burger, wiens recht op bescherming van zijn gezondheid op grond van dit arrest alleen verzekerd wordt in het geval van ambulante zorg en niet in dat van verzorging in een hospitaal, hetgeen louter op economische overwegingen wordt gebaseerd? Hoe valt deze "dubbele regeling", waarbij aan de ene kant vrijheid van keuze bestaat voor medische verrichtingen die geen opname in een hospitaal vereisen en aan de andere kant voorafgaande toestemming vereist wordt wanneer het gaat om behandeling in een hospitaal, te verenigen met de garantie van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, zoals die door de vigerende Verdragen in het vooruitzicht wordt gesteld? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde zelf al aangeeft heeft het Hof zich in het arrest in de zaak Müller-Fauré/van Riet1 uitgesproken inzake de toewijzing van vergoeding in gevallen van een behandeling die is verstrekt in een andere lidstaat. Dit arrest volgt op een reeks andere arresten over deze kwestie die het Hof heeft gewezen sinds 19982. Men notere dat het Hof zich opnieuw over dit onderwerp heeft uitgesproken in de zaak Inizan3. De vragen aan de Commissie moeten worden bekeken in het licht van deze gehele jurisprudentie. In deze arresten heeft het Hof het recht van patiënten onderkend om voor een vergoeding in aanmerking te komen in gevallen van medische zorg die is aangeboden in een andere lidstaat. Niettemin heeft het Hof de uitoefening van dit recht aan voorwaarden gebonden die met name bedoeld zijn om het financieel evenwicht op het gebied van sociale zekerheid te 1
Zaak Müller-Fauré/Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen en Van Riet/Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen. zaak C-385/99 van 13.05.03 (nog niet gepubliceerd). 2 Buiten de arresten vermeld in de voetnoten 1 en 3, Arrest Kohll, zaak C-155/96 van 28.04.98, Jurisprudentie 1998 p. I-1931, Arrest Decker, zaak C120/95 van 28.04.98, Jurisprudentie 1998 p. I-1831, Arrest Smits en Peerbooms, zaak C-157/99 van 12.07.01, Jurisprudentie 2001 p. I-05473, Arrest Vanbraekel, zaak C-368/98 van 12.07.01, Jurisprudentie 2001 p. I-05363, 3 Arrest Patricia Inizan/Caisse Primaire d’Assurance Maladie des Hauts de Seine, zaak C-56/01 van 23.10.03 (nog niet gepubliceerd).
18/12/2003
23
garanderen en een hoog niveau van gezondheidsbescherming zeker te stellen. Op basis van deze overwegingen heeft het Hof een onderscheid gemaakt tussen intramurale zorg en extramurale zorg. Als het gaat om extramurale zorg heeft het Hof de keuzevrijheid van de patiënten erkend door erop te wijzen dat het vereiste van voorafgaande toestemming om een vergoeding te kunnen krijgen niet gerechtvaardigd is en dat dit moet worden geschrapt. Het heeft bevestigd dat, om het financieel evenwicht van de sociale zekerheid van de lidstaat van aansluiting niet in gevaar te brengen, de kosten van deze behandeling moeten worden vergoed binnen de grenzen van de dekking van de ziekteverzekering waar de patiënten in hun lidstaat van aansluiting recht op hebben. Derhalve hoeft de lidstaat van aansluiting slechts de behandeling die is verleend in een andere lidstaat te vergoeden voor zover deze behandeling voor vergoeding in aanmerking komt volgens zijn socialezekerheidsstelsel wanneer deze wordt verleend op zijn eigen grondgebied, worden de kosten van deze behandeling vergoed volgens de tarieven van de lidstaat van aansluiting en blijven de voorwaarden waaraan de lidstaten de verlening van extramurale zorg op hun grondgebied binden, zoals de vereiste consultatie van een huisarts voorafgaand aan het bezoek aan een specialist, van toepassing indien de behandeling wordt verleend in een andere lidstaat. Wat de intramurale zorg aangaat, heeft het Hof verklaard dat het vereiste van toestemming wordt gerechtvaardigd door het feit dat de lidstaten moeten kunnen plannen om op hun grondgebied een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van kwalitatief goede ziekenhuisbehandeling te garanderen en verspilling van technische middelen en personeel zoveel mogelijk te vermijden. Het handhaven van een vereiste van toestemming dient in dat geval de belangen van de patiënten die in hun eigen lidstaten een passende behandeling zouden moeten kunnen krijgen. Het Hof heeft overigens aangegeven dat als zulks niet het geval is, bijvoorbeeld in het hypothetische geval dat er op het nationale grondgebied wachtlijsten bestaan, waardoor de behandeling die voor de gezondheidstoestand van de patiënt nodig is niet tijdig kan worden verleend, een weigering van toestemming voor behandeling in een ander lidstaat niet gerechtvaardigd is. Het Hof heeft dus de bescherming van de gezondheid van de patiënt laten prevaleren boven overwegingen van zuiver economische aard die overigens, volgens een onveranderlijke jurisprudentie, geen rechtvaardiging kunnen zijn voor een belemmering van het grondbeginsel van het vrij verrichten van diensten. Burgers kunnen dan ook voortaan kosten voor intramurale zorg die hun gezondheidstoestand vereist ook vergoed krijgen wanneer deze zorg wordt verstrekt in een andere lidstaat. De mogelijkheid om voor behandeling naar het buitenland te gaan is dus niet langer alleen weggelegd voor slechts die patiënten die over de financiële middelen beschikken om deze medische kosten zonder tussenkomst van de sociale zekerheid te dragen. Opgemerkt dient te worden dat artikel 22 van de verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de coördinatie van nationale socialezekerheidsregelingen1 al voorziet in voorwaarden voor de vergoeding van de kosten van behandeling die is ontvangen in een andere lidstaat. Als een persoon een behandeling wil ondergaan in een andere lidstaat, dan voorziet de verordening in gevallen waarin de lidstaten niet de voorafgaande toestemming mogen weigeren voor het dragen van de kosten voor behandeling in het buitenland. Zij laat de lidstaten derhalve alle mogelijkheden om andere omstandigheden vast te stellen waarbij toestemming kan worden verleend. Bovendien is op 1 december 2003 een politiek akkoord bereikt binnen de Raad over modernisering en vereenvoudiging van deze verordening. De daaruit voortvloeiende wijzigingen in het hoofdstuk ziekteverzekering omvatten het medisch criterium dat het Hof heeft gehanteerd in zijn jurisprudentie ten faveure van patiënten. Deze bepalingen dragen bij aan de verbetering van de transparantie en de complementariteit tussen de voorwaarden voor vergoeding zoals die zijn bepaald in de verordening en de voorwaarden waar patiënten direct recht op hebben op basis van het vrije verkeer van diensten. ***
Vraag nr. 58 van Marit Paulsen (H-0764/03) Betreft: Algemeen programma voor crisismanagement In november 2002 heb ik de Commissie gevraagd (H-0791/02)2 hoe zij stond tegenover de invoering van een soort "schaal van Richter" voor levensmiddelenalarm gebaseerd op de verschillende vragen waarop de bevoegde autoriteiten antwoord moeten geven (bij voorbeeld: "moet een verandering van eetgewoonten worden aanbevolen?"). De Commissie antwoordde dat met alle terechte verontrusting en desbetreffende ervaringen rekening moet worden gehouden als in samenwerking tussen de EFSA en de lidstaten het algemene programma wordt opgesteld voor crisismanagement overeenkomstig Verordening (EG) 178/20023. 1 Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, PB L 28 van 30 januari 1997. 2 Schriftelijk antwoord van 17.12.2002 3 PB L 31, 1.2.2002, blz. 1
24
18/12/2003
Kennelijk wordt momenteel gewerkt aan een ontwerpprogramma voor crisismanagement. Kan de Commissie mededelen uit welk onderdelen en instrumenten het programma waarschijnlijk zal bestaan, hoe het getest zal worden bij de consumenten en hoeveel druk er op de nationale autoriteiten wordt uitgeoefend opdat deze aan de slag gaan met de voorlichting over gevaren? Antwoord Artikel 55 van verordening 178/2002 voorziet erin dat de Commissie, in nauwe samenwerking met de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de lidstaten, een algemeen plan opstelt voor crisismanagement op het gebied van de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders. Op grond van artikel 55 dienen in het algemeen plan met name de soorten situaties vastgelegd te worden waarin directe of indirecte risico’s voor de gezondheid van de mens als gevolg van levensmiddelen of diervoeders optreden die waarschijnlijk niet met behulp van de bestaande voorzieningen voorkomen, weggenomen of tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht kunnen worden. Het algemeen plan voor crisismanagement hangt nauw samen met artikel 56 van verordening 178/2002, dat voorziet in het oprichten van een crisiseenheid door de Commissie. Er is overleg gevoerd over het ontwerp voor het algemeen plan met de relevante belanghebbenden, waaronder de Europese consumentenbonden. Het algemeen plan voor crisismanagement op het gebied van de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders zal begin 2004 uitvoerig worden besproken met de lidstaten. Er is reeds overlegd met EFSA over het ontwerp en zij zal tevens betrokken worden bij de besprekingen met de lidstaten. De geachte afgevaardigde krijgt een exemplaar toegestuurd en de Commissie zal het ontwerp presenteren in de Commissie milieubeheer. In het ontwerp, dat wordt voorgesteld door de Commissie, dient met name te worden vastgelegd: de soorten situaties waarin het algemeen plan van toepassing zal zijn, de praktische procedures voor het beheren van een crisis, inclusief het praktisch functioneren van de crisiseenheid, het verband tussen de crisiseenheid en het wetgevingsproces (noodprocedures), de communicatiestrategie en de transparantiebeginselen. Het algemeen plan heeft tot doel ervoor te zorgen dat de Commissie, EFSA en de lidstaten soepel samenwerken bij het verzamelen en uitwisselen van alle beschikbare relevante informatie, evenals bij het evalueren van de verzamelde gegevens, het identificeren van gepaste opties voor risicobeheer en het garanderen van consequente informatievoorziening aan het publiek. Deze operationele procedures zijn een aanvullend instrument voor het waarborgen van efficiënt crisismanagement door middel van betere coördinatie en snelle acties. Deze procedures vormen echter geen substituut/vervanging voor de procedures die gebruikt worden in het kader van de bevoegdheid van de Commissie, de lidstaten of van EFSA zelf. Aangezien de lidstaten bijvoorbeeld verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de officiële controles op hun grondgebied, blijven de specifieke modaliteiten die zij hebben vastgesteld voor de uitvoering van de noodzakelijke dringende controles in crisissituaties gehandhaafd. De Commissie is van mening dat de voorziene besprekingen van het algemeen plan de lidstaten de kans zullen bieden een bijdrage te leveren door hun nationale ervaringen en beste praktijken met elkaar te delen, inclusief de suggestie die wordt aangedragen door de geachte afgevaardigde. ***
Vraag nr. 59 van Lisbeth Grönfeldt Bergman (H-0766/03) Betreft: Verschillende analysemethoden voor diervoeder Als het zetmeelpercentage in geïmporteerd honden- en kattenvoer een bepaalde limiet te boven gaat, wordt een heffing opgelegd. Naar verluidt kan de samenstelling van deze voederproducten door nationale laboratoria worden ingedeeld, maar ondanks het feit dat het percentage in alle lidstaten hetzelfde moet zijn, komt het voor dat laboratoria afwijkende gegevens verstrekken. Deze verschillende analysemethoden hebben verschillende heffingen tot resultaat, met concurrentievervalsing als gevolg.
18/12/2003
25
Is de Commissie voornemens maatregelen te nemen tegen deze nationale afwijkingen in analysemethoden en indeling? Antwoord De douanerechten voor honden- en kattenvoer met tariefcode 2309, verpakt voor verkoop door de detailhandel, zijn inderdaad gedifferentieerd naar het zetmeelgehalte van die producten. Dit geldt in het bijzonder wanneer het voer ongeveer 30 procent zetmeel bevat. De douanelaboratoria zijn dus door de douaneautoriteiten belast met het bepalen van het zetmeelgehalte van honden- en kattenvoer en moeten de resultaten van de door hen uitgevoerde analysen doorgeven aan de douanediensten die verantwoordelijk zijn voor de tariefindeling, met het oog op het bepalen van de tariefcode die op het betreffende type diervoeding van toepassing is. De te gebruiken analysemethode is de gewijzigde polarimetrische methode van Ewers, beschreven in bijlage van de richtlijn 72/199/EEG1. Het wordt algemeen erkend dat deze methode in bepaalde gevallen, met name als het voer bietenpulp bevat, geen goede resultaten geeft. In dat laatste geval dient de enzymatische methode van Boehringer te worden gebruikt, zoals beschreven in verordening (EEG) nr. 1822/86 van de Commissie2. Het Comité Douanewetboek, afdeling tariefcontingenten en statistiek, sector landbouwchemie heeft deze kwestie onderzocht. Gebleken is dat de douanelaboratoria van de twee landen die tot deze analysen waren overgegaan met dezelfde enzymatische methode respectievelijk een zetmeelgehalte van 33 en 28 procent hadden gevonden, hetgeen heeft geleid tot een verschillende indeling voor hetzelfde type voer. Benadrukt dient te worden dat het normaal is dat laboratoria verschillende analyseresultaten verkrijgen, uiteraard binnen bepaalde grenzen die vooraf zijn vastgesteld in studies tussen laboratoria. Niettemin was in onderhavig geval het gemeten verschil groter dan de normale variaties en dus was er aanleiding de oorzaak van deze verschillen te zoeken. Daarom hebben de afgevaardigden van lidstaten die deelgenomen hebben aan het Comité Douanewetboek gevraagd aan de groep douanelaboratoria die belast is met de coördinatie van het werk tussen de laboratoria van de lidstaten in het kader van het programma DOUANE 2007, om een gezamenlijk onderzoek in te stellen naar deze kwestie, teneinde de oorzaken van deze afwijkingen op te sporen en dit probleem op te lossen. Dit onderzoek is nog gaande en zou afgerond moeten worden in het eerste semester van 2004. Het is de bedoeling dat na dit gezamenlijke onderzoek een gedetailleerd verslag wordt opgesteld en dat de verkregen resultaten worden opgenomen in een database van analysemethoden met de naam “Iliad”, die is ontwikkeld door de groep van douanelaboratoria en die toegankelijk is via het internet. Op dit manier kunnen de resultaten worden gebruikt door alle laboratoria van de lidstaten en kandidaatlidstaten. Zo kan een uniforme toepassing van de analysemethode worden gewaarborgd. ***
Vraag nr. 60 van Ioannis Marinos (H-0768/03) Betreft: Ramingen inzake het tekort op de Griekse begroting 2004 Volgens het laatste rapport van de Europese Commissie wordt het tekort van de overheid in Griekenland geraamd op 2,4% van het BBP. De Griekse regering van haar kant trekt deze raming in twijfel en schat dat het tekort op de begroting van 2004 zal beperkt blijven tot 1,2%. Heeft de Commissie officieel haar ramingen herzien en zo ja, wat bedraagt het tekort na herziening? Antwoord De Commissie publiceert tweemaal per jaar haar economische vooruitzichten, in het voorjaar en in het najaar. In het najaar van 2003 werden de economische vooruitzichten van de Commissie op 29 oktober 2003 gepubliceerd. Voor Griekenland werd door de Commissie, uitgaand van ongewijzigd beleid en rekening houdend met alle relevante informatie die tot de dag van publicatie beschikbaar was, voor 2004 een tekort geraamd van 2,4 procent van het bruto binnenlands product 1 2
PB L 123 van 29.5.1972 PB L 158 van 13.6.1986
26
18/12/2003
(bbp) voor de gehele overheid. In de staatsbegroting voor 2004, die op 18 november 2003 bij het Griekse parlement is ingediend, wordt gestreefd naar een begrotingstekort dat neerkomt op een tekort van 1,2 procent van het bbp voor de gehele overheid in 2004. Er zal eind december 2003 over de staatsbegroting worden gestemd. De Commissie heeft haar economische vooruitzichten voor Griekenland niet herzien. Desalniettemin zal er op gepaste wijze met de staatsbegroting en alle andere relevante nieuwe informatie rekening worden gehouden bij de voorbereiding van de vooruitzichten die de Commissie in het voorjaar van 2004 zal publiceren. ***
Vraag nr. 61 van Konstantinos Alyssandrakis (H-0769/03) Betreft: Memorandum inzake asiel van de Hoge Vertegenwoordiger van de VN voor de vluchtelingen De Hoge Vertegenwoordiger van de VN voor de vluchtelingen, de heer Ruud Lubbers, waarschuwt in een memorandum voor de enorme gevaren van een eventuele goedkeuring van de communautaire richtlijn inzake minimumnormen voor de procedures voor de toekenning of de intrekking van de vluchtelingenstatus. In het memorandum wordt gesteld dat de goedkeuring van de richtlijn zal leiden tot een serieuze uitholling van de internationale normen in die zin dat ze volledig in strijd is met het geldende internationaal recht, en wordt gevraagd deze richtlijn in te trekken ofwel radicaal te wijzigen. Wat is het antwoord van de Commissie op de eis van de Hoge Vertegenwoordiger van de VN? Is zij voornemens een richtlijn goed te keuren die in strijd is met de internationale normen en beginselen inzake asiel welke al 50 jaar gelden? Antwoord Gedurende de onderhandelingen die in 2003 hebben plaatsgevonden over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus1 heeft de Hoge Commissaris voor vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) regelmatig schriftelijk commentaar geleverd. In overeenstemming met verklaring 17 van het Verdrag van Amsterdam, waarin is opgenomen dat er voor kwesties die verband houden met het asielbeleid overleg wordt gevoerd met de Hoge Commissaris voor vluchtelingen van de Verenigde Naties, onderhoudt de Commissie nauwe banden met het kantoor van de Hoge Commissaris in verband met communautaire asielinstrumenten. Zij heeft dan ook met bijzondere interesse kennisgenomen van de standpunten die door de UNHCR zijn verwoord in de loop van de onderhandelingen over de communautaire asielinstrumenten. De Hoge Commissaris, de heer Lubbers, heeft de Italiaanse premier, de heer Berlusconi, voor de vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 27 november, een brief doen toekomen waarin hij zijn zorgen met betrekking tot de ontwerp-richtlijn betreffende de procedures uitte. Bij de brief was een memorandum gevoegd waarin de zorgen van de UNHCR gedetailleerd uiteen werden gezet en daarnaast werd er een persbericht verspreid. Op 25 november vond er een ontmoeting plaats tussen de commissaris voor Justitie en Binnenlandse Zaken en de heer Lubbers, waarbij de stand van zaken met betrekking tot de ontwerp-richtlijn betreffende de procedures werd besproken. Zij hebben hun standpunten naast elkaar gelegd en hebben afgesproken oplettend te blijven. De commissaris deelt bepaalde zorgen van de Hoge Commissaris, met name ten aanzien van de bepalingen die opnieuw bekeken worden. De Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft op 27 november nota genomen van de stand van zaken en kwam tot de conclusie dat er, onder de huidige omstandigheden, geen overeenstemming mogelijk was, maar hij riep tegelijkertijd in herinnering dat deze richtlijn op grond van artikel 63 van het EG-Verdrag uiterlijk 1 mei 2004 door de Raad moet zijn goedgekeurd. De Commissie zal nauw samenwerken met het aanstaande Ierse voorzitterschap om de onderhandelingen zo snel mogelijk af te ronden. De Commissie heeft als einddoel een ontwerp-richtlijn die neerkomt op een zo zinvol mogelijke harmonisatie van de asielprocedures van de lidstaten. *** 1
COM (2002) 326 definitief
18/12/2003
27 Vraag nr. 62 van María Esther Herranz García (H-0771/03)
Betreft: Ontkoppeling van steun in de GMO voor de sector groente en fruit De voorstellen tot hervorming van het GLB die de Commissie de laatste maanden gedaan heeft hebben een gemeenschappelijke noemer: ontkoppeling van zo niet de volledige, dan toch een substantieel gedeelte van de aan de landbouwers verleende steun. Uitgaande van het bij al deze voorstellen gehanteerde criterium lijkt het logisch voor de komende hervorming van de sector groente en fruit eveneens ontkoppeling van steun in overweging te nemen, met name wat betreft de verwerkingssteun, aangezien deze onder de "amber box" van de WTO valt. Is de Commissie van plan de mogelijkheid te onderzoeken ontkoppeling van steun in deze sector toe te passen? Is zij van oordeel dat de communautaire kredieten voor groente en fruit toereikend zouden zijn om de producenten een "billijk" steunbedrag per hectare te garanderen? Antwoord De Commissie is voornemens om in de komende maanden een voorstel in te dienen voor de vereenvoudiging van de gemeenschappelijke marktordening voor de sector groente en fruit, teneinde de uitbreiding voor te bereiden en de snelle invoering van het “acquis” in de nieuwe lidstaten te bevorderen. Dit proces heeft tot doel de mechanismen van gemeenschappelijke marktordening te verbeteren en te moderniseren, door de huidige bepalingen die op het niveau van de Raad zijn vastgesteld te wijzigen. Op het moment wordt het hele proces bekeken met het oog op handhaving van de status quo van de hervorming van de GMO van 1996, wat de algemene doelstellingen en instrumenten betreft, aangezien er grote consensus bestaat tussen de lidstaten en de Commissie over de geldigheid van deze doelstellingen en instrumenten. Het is in deze fase nog te vroeg om in te gaan op de andere punten die de geachte afgevaardigde in zijn vraag aan de orde stelt. ***
Vraag nr. 63 van Ioannis Souladakis (H-0773/03) Betreft: Betrekkingen van de Europese Unie met de landen van de Kaukasus Uit de recente gebeurtenissen in Georgië is opnieuw gebleken hoe groot de problemen in de landen van de Kaukasus en de gehele regio zijn. De benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Commissie in het gebied is weliswaar toe te juichen, doch is geenszins voldoende voor een zo belangrijke in de directe nabijheid van de EU gelegen regio. Wat is het beleid van de Commissie ten aanzien van dit gebied? Welke stappen heeft de Commissie ondernomen voor de totstandbrenging van een stabiliteitspact, naar het voorbeeld van dat voor Zuidoost-Europa, met het oog op democratisering en ontwikkeling van, en samenwerking met, de regio? Welke initiatieven overweegt de Commissie te nemen voor samenwerking met het Zwarte Zee-Samenwerkingsverband (BSEC/PABSEC), een regionale organisatie waarbij alle landen in die regio (lidstaten, kandidaat-lidstaten en derde landen) zijn aangesloten en waarvan gebruik zou kunnen worden gemaakt voor de aanpak van de meer algemene problemen in de regio? Overweegt de Commissie - gezien de tot de Oudheid terug te voeren culturele en economische betrekkingen van deze regio met Europa - op langere termijn een eventuele opneming van Armenië, Georgië en Azerbeidzjan in de Europese Unie? Antwoord De Unie heeft de overgang van de landen van de zuidelijke Kaukasus naar democratie en markteconomieën sinds hun onafhankelijkheid in 1991 ondersteund. De Commissie heeft in deze periode meer dan één miljard euro aan hulp ter beschikking gesteld aan de drie landen. De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten bieden een solide basis voor het versterken van de betrekkingen van de Unie met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. De Unie heeft sinds 2001 onderzocht hoe zij een breder beleid kan ontwikkelen ten aanzien van de regio. In dit verband is het werk van de speciale vertegenwoordiger van de Unie zeer belangrijk. In reactie op de recente gebeurtenissen in Georgië heeft de Unie bovendien haar intentie uitgesproken de drie landen van de zuidelijke Kaukasus te helpen hun banden met de Unie aan te versterken. De Commissie heeft echter grote twijfels of de “stabiliteitspact”-formule – die
28
18/12/2003
weliswaar op de Balkan zonder meer zijn waarde heeft bewezen – het meest geschikte model is voor de landen van de zuidelijke Kaukasus. Er bestaat in de regio zelf weinig bewijs dat dit idee gesteund wordt. De Unie onderkent de rol van de Raad voor economische samenwerking van de Zwarte Zee (BSEC) bij het bevorderen van de regionale samenwerking en het op die manier vergroten van stabiliteit, veiligheid en welvaart in de regio. Vertegenwoordigers van de Commissie hebben tijdens BSEC-vergaderingen aangegeven dat de Commissie bereid is met de BSEC samen te werken aan concrete en duidelijk omlijnde initiatieven. ***
Vraag nr. 64 van Proinsias De Rossa (H-0774/03) Betreft: Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep Heeft de Commissie met de Ierse regering contact opgenomen over de nalatigheid van dat land om uitvoering te geven aan richtlijn 2000/78/EG1 (richtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep), welke door Ierland uiterlijk op 2 december 2003 ten uitvoer had moeten worden gelegd? Welke maatregelen heeft de Commissie genomen, of overweegt zij te nemen, om te garanderen dat alle in Ierland levende mensen van de door deze richtlijn geboden bescherming kunnen genieten? Antwoord De lidstaten hadden richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep2 uiterlijk 2 december 2003 in nationale wetgeving moeten omzetten (met de mogelijkheid van drie extra jaren voor de omzetting van de bepalingen betreffende discriminatie op grond van leeftijd en handicap). Ierland heeft de Commissie niet formeel in kennis gesteld van de omzetting van richtlijn 2000/78/EG in nationale wetgeving. Ierland heeft de Commissie gemeld dat er technische amendementen op de Employment Equality Act en de Equal Status Act noodzakelijk zijn om volledig te voldoen aan de anti-discriminatierichtlijnen. Het boeken van vooruitgang met betrekking tot de noodzakelijke primaire wetgeving is afhankelijk van het parlementaire tijdsschema, maar de Ierse autoriteiten hebben de Commissie verzekerd van hun intentie de wetgeving tegen het einde van 2003 in werking te laten treden. De Commissie zal haar rol als hoedster van de Verdragen vervullen en formeel contact opnemen met Ierland (en een aantal andere lidstaten) in verband met het verzuim richtlijn 2000/78/EG ten uitvoer te leggen voor de termijn van 2 december. De Commissie zal in januari 2004 overwegen of er inbreukprocedures gestart moeten worden. ***
Vraag nr. 65 van Manuel Pérez Álvarez (H-0777/03) Betreft: Shetland Box De Commissie heeft in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid toegezegd uiterlijk op 31 december een verslag in te dienen over de vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot de gevoelige zones in de hele Gemeenschap, waaronder de Shetland Box. Het is nu reeds eind november en het verslag werd nog steeds niet ingediend. Is de Commissie voornemens de geplande termijn na te leven? Antwoord Op grond van artikel 19 van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen waarin de rechtvaardiging wordt beoordeeld, in het licht van de doelstellingen op het gebied van instandhouding en duurzame exploitatie, van die regels die de toegang beperken tot wateren en hulpbronnen, 1 2
PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16. PB L 303 van 2.12.2000
18/12/2003
29
anders dan de regels die betrekking hebben op de zone van 12 zeemijl die in artikel 17 wordt genoemd. Op basis van het verslag van de Commissie beslist de Raad uiterlijk 31 december 2004 over eventueel vereiste aanpassingen van die regels die de toegang tot deze gebieden beperken. In augustus 2003 heeft de Commissie de lidstaten verzocht technische deskundigen af te vaardigen voor deelname aan een voorbereidende vergadering over de vaststelling van de voorwaarden die gehanteerd moeten worden bij de evaluatie van de betreffende gebieden. Ten gevolge van andere verplichtingen van de deskundigen moest deze vergadering uitgesteld worden tot 21 oktober. Na de vaststelling van de voorwaarden heeft de Commissie de lidstaten opnieuw aangeschreven met het verzoek deskundigen aan te wijzen die de reeks werkgroepvergaderingen bij zullen wonen waarop de voorwaarden behandeld zullen worden. Alleen Duitsland heeft hierop tot nu toe geantwoord. De termijn van 31 december voor indiening van het verslag zal derhalve niet worden gehaald. De hoop is nu dat de reeks vergaderingen tijdens de eerste helft van 2004 doorgang kan vinden zodat het verslag op tijd kan worden opgesteld en de Raad uiterlijk 31 december kan beslissen over eventuele aanpassingen met betrekking tot de gebieden. ***
Vraag nr. 66 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0779/03) Betreft: Verslag Task Force werkgelegenheid over Griekenland . In het laatste verslag dat de Task Force onder leiding van Wim Kok in opdracht van de Europese Commissie heeft uitgebracht, wordt Griekenland voorgesteld als hekkensluiter waar gaat om uitvoering van beleid voor de werkloosheidsbestrijding en werkgelegenheidsbevordering. In Griekenland ontbreekt het nog steeds aan concrete maatregelen op zes van de tien punten van werkgelegenheidsstimulering, de voortdurende aanbevelingen en richtsnoeren van de Europese Commissie ten spijt. Kan de Europese Commissie, hiervan uitgaande, zeggen welke maatregelen de Griekse regering moet nemen om deze niet te rechtvaardigen traagheid in de uitvoering van de juiste beleidsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid doelmatig aan te pakken, met name op de meest problematische punten als de aanpassingsvaardigheid van de ondernemingen aan de nieuwe economie, de toename van investeringen in human resources en de bestrijding van de zwarte arbeidsmarkt? Welke beleidswijziging denkt zij dat Griekenland moet doorvoeren? Waaraan schrijft zij deze grote afwijkingen van het communautaire gemiddelde toe en welke invloed verwacht zij van een en ander op het verloop van de economie en de ontwikkeling van Griekenland? Antwoord Met betrekking tot de kwesties die de geachte afgevaardigde aan de orde stelt, heeft de Raad, in het kader van de Europese Werkgelegenheidsstrategie (EWS), specifieke werkgelegenheidsaanbevelingen gedaan voor Griekenland die in overweging dienden te worden genomen bij het opstellen van nationaal beleid. Volgens het Griekse nationale actieplan voor werkgelegenheid uit 2003 behoren maatregelen om de werkgelegenheidspercentages te verhogen, werkloosheid te bestrijden en sociale cohesie en integratie te bevorderen tot de voornaamste prioriteiten van de Griekse regering. Griekenland heeft kwantitatieve doelen gesteld voor 2010, evenals tussentijdse doelen voor 2006 en 2008. Deze doelen omvatten onder meer een aanzienlijke daling van het werkloosheidspercentage, een constante stijging van het werkgelegenheidspercentage, de verbetering van de schoolprestaties, een verdubbeling van de uitgaven voor actief arbeidsmarktbeleid als percentage van het bruto binnenlands product en de halvering van het aantal personen dat risico loopt op armoede. De Commissie is van mening dat ondanks bepaalde verbeteringen, Griekenland zich moet blijven inspannen om de arbeidsparticipatie en de werkgelegenheidspercentages te verhogen, de werkloosheid verder terug te dringen en de deelnamepercentages met betrekking tot onderwijs en opleidingen te verhogen, vooral voor het volwassen deel van de bevolking. Dit zal bijdragen aan de effectieve tenuitvoerlegging van de Europese werkloosheidsstrategie. In dit verband wordt het cruciaal geacht de effectiviteit en efficiëntie te vergroten van actief arbeidsmarktbeleid, inclusief een
30
18/12/2003
grootschalige reorganisaties van de maatregelen en programma’s van de OAED1, overeenkomstig de tussentijdse evaluatie en in overleg met de sociale partners. Bovendien is het essentieel om maatregelen te ontwikkelen ter bestrijding van zwartwerk, door de juiste stimulansen te geven, met name via de belasting- en pensioenstelsels. De Raad zal, rekening houdend met de vooruitgang die tot nu toe geboekt is, medio 2004 nieuwe werkgelegenheidsaanbevelingen voor Griekenland opstellen in het kader van de herziene EWS. ***
Vraag nr. 67 van Karin Riis-Jørgensen (H-0780/03) Betreft: Verordening (EG) 1606/2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen In de preambule van verordening (EG) 1606/20022 staat onder punt 16 het volgende vermeld: "De Commissie is voornemens samen met de lidstaten met name via het Comité van Europese effectenregelgevers (CESR) een gemeenschappelijke aanpak op het vlak van handhaving te ontwikkelen." Op grond van deze verklaring heeft het Comité van Europese Effectenregelgevers (CESR) een reeks beginselen opgesteld voor de handhaving van de standaarden voor financiële informatie. Kan de Commissie beschrijven hoe de verschillende lidstaten de handhaving van de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) denken te zullen uitvoeren en welke instantie in elk der lidstaten verantwoordelijk zal zijn voor de handhaving van deze standaarden? Antwoord In haar mededeling van 13 juni 20003, stelde de Commissie voor een holistische benadering te hanteren bij het handhaven van de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS). Zij onderkende hierbij de volgende zaken: de primaire verantwoordelijkheid van het management van ondernemingen voor het correct toepassen van de relevante voorschriften voor de financiële verslaglegging, de noodzaak van een hoogwaardige wettelijke controle van jaarrekeningen in de Unie en de prominente rol die vervuld moet worden door effectenregelgevers tegenover beursgenoteerde ondernemingen. Met betrekking tot de Europese effectenregelgevers, roept de Commissie in overweging 16 van verordening (EG) nr. 1606/20024, met name het Comité van Europese effectenregelgevers (CESR) op een gemeenschappelijke aanpak te ontwikkelen op het vlak van de handhaving van de voorschriften voor de financiële verslaglegging die door de beursgenoteerde ondernemingen in de Unie moeten worden toegepast. Op grond van dit impliciete mandaat is het CESR begonnen aan de ontwikkeling van standaarden die tot doel hebben de effectieve en consequente handhaving van de IAS in de Unie te waarborgen. CESR-standaard nr. 1 over de handhavingsbeginselen en de aanstaande standaard nr. 2 over de coördinatie van de handhavingsactiviteiten, waarover in oktober 2003 een openbare raadpleging is gehouden, vormen de basis voor het opzetten van een coördinatiemechanisme waarin zowel bij het CESR aangesloten handhavers als niet bij het CESR aangesloten handhavers verenigd zijn - voor de handhaving van de voorschriften voor de financiële verslaglegging, met name van de IAS. Standaard nr. 2 geeft het kader aan waarbinnen de diverse handhavingsstructuren die reeds bestaan of worden ontwikkeld in de lidstaten worden ondergebracht. In standaard nr. 2 wordt erkend dat in veel lidstaten de daadwerkelijke handhaving van de voorschriften voor de financiële verslaglegging wordt uitgevoerd door organen die geen lid zijn van het CESR (bv. het Financial Reporting Review Panel in het Verenigd Koninkrijk en vergelijkbare structuren in Ierland, Zweden en Duitsland) in samenwerking met CESR-leden. Het coördinatiemechanisme dat in het kader van standaard nr. 2 ontwikkeld 1
Het Griekse arbeidsbureau PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1 COM (2000) 359 definitief 4 Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen – PB L 243 van 11 september 2002, blz. 1-4 2 3
18/12/2003
31
wordt zal niet bij het CESR aangesloten handhavers betrekken bij het werk ten aanzien van de handhaving dat onder leiding van het CESR wordt uitgevoerd. Er is nu aanvullend werk noodzakelijk om vast te stellen welke van de niet bij het CESR aangesloten handhavers betrokken moeten worden bij het opzetten van het coördinatiemechanisme; om een database aan te leggen met relevante handhavingsbesluiten; en om vertrouwelijkheidsregels vast te stellen voor de niet bij het CESR aangesloten handhavers die overeenkomen met de regels waaraan de CESR-leden moeten voldoen. Deze infrastructuur van het netwerk moet tot hoogwaardige en consequente handhaving in de Unie leiden. ***
Vraag nr. 68 van María del Pilar Ayuso González (H-0788/03) Betreft: Hervorming van de olijfoliesector Verordening (EG) 1638/981 tot wijziging van de gemeenschappelijke marktordening in de sector oliën en vetten stelde in de eerste overweging dat voor een herziening van de gemeenschappelijke marktordening in de sector olijfolie "betrouwbaarder gegevens nodig zijn, met name over het aantal olijfbomen in de Gemeenschap, over de oppervlakte van de olijfgaarden en over de opbrengsten". Deze verordening bevatte een overgangsregeling voor steun aan de productie van olijfolie in afwachting van het verkrijgen van volledige gegevens over de situatie in de sector. De Commissie en het onderzoekscentrum ISPRA hebben daartoe het OLIREA-project opgezet. Overweegt de Commissie, gezien de conclusies van deze werkzaamheden en de officiële resultaten van OLISTAT, om het voor deze teelt bestemde krediet rechtstreeks proportioneel te verdelen naar oppervlakte en werkelijke productie van olijfolie? Antwoord Evenals voor de andere sectoren waar het hervormingspakket op gericht is, stelt de Commissie voor om de berekening van de nationale maxima te laten plaatsvinden op basis van het gemiddelde van de betalingen die de producenten gedurende de referentieperiode ontvangen hebben. Dit betreft voor de olijfolie de verkoopseizoenen 2000/01 tot 2002/03. Wat betreft de resultaten van de studies OLISTAT naar het aantal olijfbomen en OLIAREA naar de met olijfbomen beplante oppervlakten in de Gemeenschap, wordt de geachte afgevaardigde verwezen naar het antwoord op de mondelinge vraag H-0742/03. ***
Vraag nr. 69 van Reino Paasilinna (H-0789/03) Betreft: Gezamenlijk informatieportal van de instellingen De Unie is bezig met een hervorming van haar bestuur, waarbij een meer open wijze van bestuur wordt nagestreefd. Dit streven moet worden gesteund, omdat in de nieuwe lidstaten het vertrouwen in de Unie de laatste tijd afneemt. Tevens wil de Commissie op verschillende beleidsgebieden de zogeheten één-loket-benadering hanteren. Niettemin hebben de burgers of organisaties in de EU nog niet de mogelijkheid de voortgang van het wetgevingsproces of de overige werkzaamheden van de verschillende instellingen te volgen via een gezamenlijke website van alle instellingen. Naar mijn mening dienen het Parlement, de Commissie en de Raad zo snel mogelijk een gezamenlijke portal op te zetten, waar alle gewenste informatie te vinden is. Tevens moet deze website een zoekmachine hebben waarmee doorsnee burgers met eenvoudige zoektermen de door hen gewenste informatie boven water kunnen krijgen. Op welke termijn acht de Commissie het mogelijk om een dergelijk extra kanaal voor informatievoorziening te verwezenlijken? Antwoord De Commissie kan bevestigen dat zij zich inzet voor het inrichten van steeds meer thematische sites (“one stop shop”) binnen de interinstitutioneel website EUROPA; deze benadering zal verder worden uitgewerkt in het project “EUROPA2”. 1
PB L 210 van 28.7.1998, blz. 32
32
18/12/2003
Op het gebied van wetgeving, waar de geachte afgevaardigde naar verwijst, biedt de Commissie de burgers reeds een specifieke site (PRELEX http://europa.eu.int/prelex/apcnet.cfm?CL=nl) waarmee “virtuele dossiers” kunnen worden aangelegd voor alle interinstitutionele procedures. In de loop van 2004 zal deze site nauw gekoppeld worden aan het “portaal voor het recht” waaraan gewerkt wordt door het Publicatiebureau, zodat de burger nog slechts met één enkel instrument te maken zal hebben, zonder doublures. Men notere dat PRELEX op dit moment al vooruitloopt op deze benadering: deze gegevensbank bevat geen teksten maar slechts “kaartjes” met gegevens over de staat van de procedures, aangevuld met links naar de verzamelingen voorbereidende besluiten die worden beheerd door het Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en het Publicatiebureau, naar de persberichten van de woordvoerdersdienst van de Commissie en de Raad en naar de rubrieken van het Bulletin van de Europese Unie. Er wordt dus reeds gewerkt aan het verwezenlijken van de visie die de geachte afgevaardigde in zijn vraag ontvouwt. Bepaalde elementen, zoals PRELEX, zijn op dit moment al gereed. Andere functies (zoals die van de samenvoeging van EUR-Lex en CELEX) zullen worden gerealiseerd in 2004. Dankzij de internettechnologie zal de Commissie ervoor zorgen dat alle informatie eruit komt te zien als een samenhangend geheel voor de burgers, met name door middel van een uniforme opmaak die de interoperabiliteit tussen de procedurekaarten en de documenten als zodanig zal versterken. ***
Vraag nr. 70 van Lennart Sacrédeus (H-0791/03) Betreft: Lot van 22 Egyptische bekeerlingen Eind oktober zijn in Egypte 22 burgers gearresteerd die hadden verzocht om vervanging van hun islamitische naam door een christelijke. In het algemeen kan een christelijke naam op het identiteitsbewijs binnen 24 uur worden vervangen door een islamitische. Nu van het tegenovergestelde sprake is, is de naamsverandering van de 22 Egyptische burgers nog steeds niet goedgekeurd. Bovendien is volgens de mensenrechtenorganisatie Christian Solidarity Worldwide in Brussel een aantal van deze 22 Egyptische burgers gearresteerd en door de politie mishandeld. Hetzelfde lot was, aldus het persagentschap Compass Direct, het echtpaar Mariam Girgigis Maker, 30, en Yusuf Samuel Makari, 42, uit Alexandrië beschoren dat heeft getracht de bekeerlingen te helpen. Is de Commissie bereid de aandacht op dit voorval te vestigen en haar invloed bij de Egyptische instanties te doen gelden? Antwoord De Commissie is op de hoogte van de problemen waarmee de Egyptische christelijke gemeenschap wordt geconfronteerd in verband met het vastleggen van de geloofsovertuiging op identiteitsbewijzen. De Commissie volgt deze zaak en haar delegatie in Caïro onderhoudt ten aanzien van dit onderwerp contact met de vertegenwoordigers van de lidstaten en andere betrokken landen. De Commissie is bereid eventuele diplomatieke inspanningen van het EU-voorzitterschap te ondersteunen teneinde de naamsverandering van bekeerlingen in Egypte te vereenvoudigen. ***
Vraag nr. 71 van Salvador Garriga Polledo (H-0792/03) Betreft: Hervorming van de tabakssector Het voorstel van de Europese Commissie voor een hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor tabak houdt geen rekening met de grote werkgelegenheid in de tabaksteelt. In Talayuela (Cáceres), de stad in Spanje waar het meeste tabak wordt geproduceerd, is de werkgelegenheid in de laatste tien jaar dankzij de tabaksteelt verdubbeld. Van de 10.000 inwoners komt ongeveer de helft uit de Maghreb-landen en heeft er werk in de tabaksproductie gevonden. In Talayuela bedraagt de werkloosheid momenteel maar 1%, veel minder dan de gemiddeld 19% in de rest van de provincie
18/12/2003
33
Cáceres. Het verdwijnen van de tabaksteelt zou daarom voor de regio economisch en maatschappelijk gezien een grote klap zijn omdat er nu eenmaal weinig alternatieven zijn. Kan de Europese Commissie meedelen of de EU over voldoende middelen beschikt om dit probleem op te lossen en ziet zij alternatieven voor deze groep immigranten? Antwoord De hervorming van de tabakssector houdt in dat de productspecifieke steun voor tabak geleidelijk zal worden vervangen door inkomenssteun aan producenten, zoals is bepaald in de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van juni 2003, en dat de meerderheid van de tabaksproducenten dezelfde steun zal blijven ontvangen als nu. De Commissie verwacht dan ook niet dat de tabaksteelt zal verdwijnen uit regio’s waar geen andere alternatieven bestaan. Het globale budget voor de tabakssector zal gelijk blijven en dat deel van het budget dat niet aan de producenten wordt uitbetaald in de vorm van gekoppelde of ontkoppelde steun zal worden overgeheveld naar een herstructureringsenveloppe die gebruikt zal worden in dezelfde lidstaten als waaraan de steun was toegewezen met name om de werkgelegenheid in de tabaksproducerende regio’s te ondersteunen. Deze fondsen zullen worden beheerd overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot plattelandsontwikkeling. ***
Vraag nr. 72 van Encarnación Redondo Jiménez (H-0793/03) Betreft: Hervorming van de olijfoliesector Olijfolie is een agrarisch product met een grote toekomst in de EU, voornamelijk dankzij het gunstige effect voor de gezondheid en de uitstekende reputatie bij de consument. Het recente hervormingsvoorstel van de Europese Commissie houdt echter geen rekening met de werkelijkheid als het om de communautaire productie gaat, waardoor deze in de toekomst mogelijk wordt afgeremd en de uitbreiding van de sector sterk wordt belemmerd, wat ten nadele is van de bedrijvigheid op het platteland in veel delen van de EU en op de lange duur ten voordele van de invoer uit derde landen. De Commissie houdt evenmin rekening met het in 1998 bereikte compromis om de GMO te herzien zodra de EU over betrouwbare gegevens betreffende de sector beschikt. Is de Commissie desondanks overtuigd van de coherentie van haar plan, dat voor een concurrerende landbouw moet zorgen en dat ook overeenkomstig het doel van de top van Lissabon vormen van bedrijvigheid moet bevorderen die voor volledige werkgelegenheid kunnen zorgen? Antwoord Het hervormingsvoorstel voor de steunregeling voor de olijvensector betreft de overgang tot eenmalige betaling van 60 procent van de steun die de olijventelers met meer dan 0,3 hectare GIS (Geografisch Informatiesysteem) gedurende de referentieperiode hebben ontvangen, alsmede de totale steun die de kleine producenten hebben ontvangen. Het voorstel is erop gericht om het concurrentievermogen van de, overigens al zeer marktgerichte, sector te bevorderen door de steun los te koppelen van de productie. Tezelfdertijd is de Commissie zich bewust van het bestaan van een zeker aantal olijfboomgaarden van groot belang op maatschappelijk of milieugebied, die vanwege die kwaliteiten extra steun verdienen. Daarom stelt zij voor om uit het deel van het budget dat niet wordt overgemaakt bij de eenmalige betaling, aan de lidstaten zogenaamde “nationale totaalbedragen” ofwel enveloppen toe te wijzen die zij kunnen gebruiken om steun te verlenen waarvan de hoogte afhankelijk kan worden gesteld van het belang op maatschappelijk of milieugebied van de betreffende olijfboomgaarden. Het voorstel is dus volledig in harmonie met de doelstellingen van de Top van Lissabon. Wat betreft het vaststellen van financiële maxima door de lidstaat wordt de geachte afgevaardigde verwezen naar het antwoord op mondelinge vraag H-0788/03. ***