Déjà-vu – Nederlandse ruimtelijke disciplines in Duitse voetsporen ? Publicatie S+RO 2012/02 Het Veld De ontwerpende discipline dreigt ten onder te gaan. Door de huidige crises staan positie, noodzaak en meerwaarde van het vak onder druk. In Duitsland heeft zich eerder een proces van mariginalisering voltrokken; de Zwischennutzungen en krimp zijn hier al even gemeengoed. Doet Nederland deze duikvlucht dunnetjes over? Of kunnen we leren van de buren? Wie als Duitser het recente Nederlandse vakdebat volgt ontkomt bijna niet aan een déjà-vu. Niet alleen zien we nu in Rotterdam en elders de Zwischennutzungen, die we in de jaren negentig in Berlijn en de toen vooral Oost-Duitse krimpgebieden zagen, ook worden naast krimp nu thema’s geagendeerd die in Duitsland tijdens eerdere recessies op de agenda verschenen. In Nederland viert de projectontwikkeling dan nog hoogtij. Maar aan dat succes komt nu een einde; de vastgoedmachine komt krakend tot stilstand. Daarmee verdwijnen ook zekerheiden, verdienmodellen en posities voor ons vak. Tegelijkertijd ontstaan kansen voor herpositionering. Met de ‘Duitse’ agenda lijken echter ook ongemakkelijke ervaringen uit het discours over de positie, noodzaak en meerwaarde van de ontwerpende disciplines geïmporteerd te worden. Dreigt daarmee ook in Nederland een herhaling van de Duitse weg tot verregaande marginalisering van het vak? De ruimtelijke disciplines in Nederland staan vanuit twee kanten onder druk. Aan de ‘zachte kant’ zijn er louter esthetische discussies over ‘Mooi Nederland’, ‘ruimtelijke kwaliteit’, ‘bouwcultuur’ en aan de ‘harde kant’ zien we forse bezuinigingen (kennis- en onderwijsinstellingen) en decentralisatie van ruimtelijke ordening. Om tot een korte vergelijking tussen Duitsland en Nederland te komen worden beslissende momenten voor de rol en positie van stedenbouw, ruimtelijke ordening en architectuur van de laatste decennia naast elkaar gezet. De impact van demografische trends, veranderende economische structuren en prioriteiten in milieu-, leefbaarheids- en energievraagstukken leidt tot vergelijkbare overkoepelende thema’s. ’50 en ’60: Wederopbouw In de jaren vijftig en zestig zijn er in beide landen duidelijk aanwijsbare nationale projecten en collectieve opgaven, zoals: wederopbouw, volkshuisvesting en – in wisselende mate – de opbouw van economische clusters en bijbehorende infrastructuur. De waterveiligheid is een typisch Nederlands project, met de deltawerken maar ook de verdere landwinning voor inwoners en landbouw. West-Duitsland probeert in die tijd haar industrie opnieuw op te bouwen en de bevolking, en daarmee ook kennis en economische clusters, uit de Russische sector in het westen te accommoderen. In 1961 leidt dit tot de scherpste naoorlogse ruimtelijke interventie binnen Europa: de bouw van ‘de muur’. ’70 en ’80: Goed tegen slecht De oliecrisis van de jaren zeventig heeft in Duitsland niet alleen afnemende bouwvolumes tot gevolg, maar zorgt ook voor minder geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Veel sterker nog dan in Nederland. Al in de jaren zestig ontstaan de eerste protesten tegen ‘Kahlschlagsanierungen’ van binnensteden en groeit de weerstand tegen milieuvervuiling en verdere uitbouw van ‘Autobahnen’, luchthavens en de kernenergie. Maakbaarheid wordt vervangen door geloof in de natuur als doel op zich en gaat op een wonderlijke manier gepaard met recht op onbeperkte individuele vrijheid en economische welvaart. Het ontstaan van’Die Grünen’ incorporeert deze trends. Geflankeerd door een sterk postmodernistisch debat – tegen het modernisme (met Aldo Rossi’s ‘l’architectura della cita’ in de hand wordt het opgenomen tegen CIAM en de Charta van Athene) voegt de ontwerpende discipline zich in een systeem dat zich richt op het beschermen van bestaande waarden. Het gaat om duidelijke vijandbeelden. De ‘goede’, Europese stad tegen de ‘slechte’, moderne stad, het milieu tegen de industrie, maar ook om bestaande privileges. Architecten en stedenbouwers zijn symbool voor de maakbaarheid en daarmee de boosdoener.
Na de jaren zeventig wordt de ruimtelijke opgave van transformerende ‘Industrielandschaften’ belangrijk. Naast de herontdekking van het concept Internationale Bauausstellung (IBA) voor de aanpak van grote ruimtelijke en maatschappelijke transformatieopgaven van ‘Landschaft’ (IBA Emscher Park) en ‘Stadt’ (IBA Berlin Kreuzberg), is de innovatie vooral technisch en procesgericht. Qua proces en werkstructuur wordt daarbij veel geleerd van de Nederlandse collega’s – met name uit de stadsvernieuwing. Nederland gaat in die tijd minder mee in het theoretisch debat. Het handelen is pragmatisch, vanzelfsprekend meer ontspannen tegenover het verleden en vooral meer op ‘de wijk’ gericht. Duitsland timmert aan de weg en zoekt zijn heil in het technisch innovatief, ecologisch en duurzaam bouwen. Goede openbaarvervoerconcepten gecombineerd met ‘Niedrigenergie’ en veel particulier opdrachtgeverschap, zoals bijvoorbeeld in Freiburg Rieselfeld, is de trend. Groen is goed. Milieueffectrapportages tonen dat aan. ‘Umweltplanung’ zet de toon. Tegelijkertijd laat Nederland met de Ecologische Hoofdstructuur zien dat er een ‘hoofdstructuur’ op Europees en nationaal niveau denkbaar is en deze schaal wel voor ‘ontwerp’ vatbaar is. Terwijl het Duitse debat het niveau van de projecten nauwelijks overstijgt. 1989-2000: Alles is anders De ‘Wiedervereinigung’ doorbreekt de redelijk provinciale situatie van zelftevredenheid. OostDuitsland moet transformeren tot ‘blühende Landschaften’ (Helmut Kohl). Dat betekent voor de meeste gemeentes en streken in het oosten dat vooral de West-Duitse standaard van milieu- en bereikbaarheidseisen toegepast gaat worden. Met de slogan ‘Freie Fahrt für freie Bürger’ rolt een nieuw netwerk van wegen, bedrijventerreinen en winkelcentra uit terwijl er tegelijkertijd veel in bijna leegstaande binnensteden wordt geïnvesteerd. In Berlijn wordt lang geworsteld met de opgave om van Berlijn een hoofdstad te maken. Het besluit om vanuit het gemoedelijke Bonn naar Berlijn te gaan is nipt. Middelen, strategieën en visies voor de nieuwe (hoofd-)stad ontbreken binnen de ontwerpende discipline. Ook is er geen structuur die een toekomstgericht discours kan opbouwen. In Nederland, daarentegen, zorgt een toenemende bouwopgave plus overheidsinitiatief en een samenspel van enkele sleutelfiguren voor een innovatieslag in denken en structuren binnen het vakgebied. De architectuurnota ‘Ruimte voor architectuur’ leidt eind jaren tachtig tot een sterk cluster van instellingen, met het Nederlands Architectuur Instituut (NAi) en het Stimuleringsfonds voor Architectuur als belangrijke spelers. Ook de Vinex-opgave tekent zich af. Ruimtelijke vragen worden met ongekend optimisme gekoppeld aan maatschappelijke en economische belangen. OMA begint met een internationale blik aan zijn opmars en is bron en inspiratie voor een enorme spin-off aan mensen, projecten en nieuwe kijkrichtingen op het vak. Nederlandse expertise en onderwijs wordt internationaal zeer gewaardeerd. In Berlijn is een ‘veilige selectie’ van bekende architecten aan het werk. Norman Fosters ontwerp voor de Reichstag wordt symbool voor de transparantie van architectuur en maatschappij, terwijl Renzo Piano’s ontwerp voor de Potsdamer Platz een ijkpunt vormt voor de verdere focus op de goede ‘Europese stad’ en de inzet van ‘stararchitectuur’. Opvallend is dat het de Nederlandse vertegenwoordigers van architectuur en stedenbouw in die tijd maar beperkt lukt om op de Duitse markt te landen. Eind jaren negentig volgt de kater voor de buren. De Landschaften bloeien niet zoals voorspeld en de economie ondergaat een recessie. Creativiteit, spannende theorieën en grote opgaven liggen op dat moment in Nederland. Exemplarisch is het Nederlandse Paviljoen van MRVDV op de Expo2000 in Hannover, dat een groot verschil in houding en daadkracht met het paviljoen van Duitsland laat zien. Ook de Nederlandse ambassade van OMA in Berlijn biedt volop inspiratie voor het Duitse architectuurdebat. En ook Duitse vakbladen (zoals Arch+) publiceren in groten getale over Nederlandse ontwikkelingen in stedenbouw, architectuur en theorie. Vooral in Berlijn ontstaat spanning door de sterke confrontatie tussen dogmatische plannen voor ‘wederopbouw’ van de binnenstad naar de school van de ‘Europese stad’ en de bestaande iconen van de modernistische DDR (Stadtschloss versus Palast der Republik).
--
Milieubeweging
-eerste schepen aan de Maasvlakte 1 Stadsvernieuwing --
OMA opgericht, UK 75 Almere start bouw Kraakbeweging Nieuwmarktbuurt -Interim Saldo Regeling ---
Oympische spelen in München, Behnisch en Frei Otto bouwen voor die ‘heiteren Spiele’ WK 1974
RAF-Terorisme “Heißer Herbst”
--
80 Protest Startbahn West FFM Oprichting “Die Grünen” Wet voorkeursrecht Gemeenten, van Aagt I --
Deindustrialisatie
Begin Derde Nota door Den Uyl, kabinett valt over grondpolitiek
Aufbau Ost Stadterneuerung Milieubeweging Baukultur
D e l t a p l a n
stadsvernieuwing V I N SUPERDUTCH
70 65 Mitscherlich “Die Unwirtlichkeit unserer Städte” Greenpeace opgericht --
Kohl wordt Bondskansler Gänsehaut singt: “Karl der Käfer wurde nicht gefragt” -- Staatsgalerie Stuttgart van Sterling geopend Deutsches Architekturmuseum Frankfurt geopend OMA verhuist naar Rotterdam -- 12 Grundsätze der Stadterneuerung” Hartd Waltherr Hämer kernbeluit HSL IBA Berlin Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDV) 85 Markus singt: “Ich will Spaß” = einde stadsvernieuwing Landinrichitngswet -- Verkauf der Neuen Heimat Oosterschelde kering gereed Tschernobyl Vierde Nota met focus op economie, Lubbers II -Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur EK 1988 -Oprichting NAI ABC- locaties -zamen verder als “GroenLinks” Wiedervereinigung EHS 90 Hauptstadtbeschluss, regering verhuist naar Berlijn -- ICE in dienst Kubuswoningen Rotterdam --
Vierde Nota EXTRA, Lubbers III -NAI-gebouw gereed Liberalisering woningmarkt --
Axel Schultes bouwt ‘Band des Bundes’ Berlijn Besluit Verkeersprojecten Duitse hereniging
Schürmannbau in Bonn door hoogwater onbruikbaar start bouw groene Commerzbank Tower ’ In Holland staat een huis’ , 800.000 huisjes in he NAI, WEST 8 95 INFOBOX, Potsdamer Platz “Renaissance der Bahnhöfe“ Erasmusbrug open -“Zwischenstadt”, Thomas Sieverts Vijfde Nota, rode en groene Contouren, Kok II -Kok 1 --
--
Schröder wordt Bondskansler
programma Belvedere -staart opspuiten IJburg MVRDV bouwen NL pavilijon 00 SUPERDUTCH,. Bart Lootsma -Pim Fortuyn vermoord Balkenende 1 --
IBA Emscherpark VW bouwt ‘Autostadt’ EXPO 2000 1e Besluit tot Atomausstieg Planwerk Innenstadt Erneuerbare-Energien-Gesetz
E X
van Gogh vermoord
NL
--
Agenda 2010
--
05 Bundesstiftung Baukultur opgericht Merkel wordt Bondskansler besluit Maasvlakte 2 -WM 2006 Idee tot bouw NHM Deltaplan gerealiseerd -- Tentoenstelling “Shrinking Cities” Máxima “geen NL identiteit” Betuwelijn open -- Besluit Reconstructie Stadtschloss Berlijn Lehman brother collaps Konjunkturpaket I -- Konjunkturpaket II Crisis- en herstelwet IBA Fürst-Pückler-Park Rutte 1 aftrap OHS 2028 10 Wutbürger Stuttgart 21 Decentralisatie RO Fukushima 2e Besluit tot Atomausstieg “Die Berg komt er” Piratenpartei wordt opgericht NHM gaat niet door
DE
’00 en ’10: Urban Catalysts Door afnemend economisch perspectief, dramatische demografische en sociaaleconomische ontwikkelingen lopen veel steden aan het begin van de eenentwintigste eeuw leeg. Toch duurt het lang voordat dit slechte nieuws over de ‘Schrumpfende Städte’ ook politiek op de agenda komt. Op initiatief van een kleine groep Duitse architecten wordt – met geld van de ‘Bundeskulturstiftung’ – het project ‘Shrinking Cities’ opgericht. Vanuit een culturele (kunstenaarsgedreven) invalshoek ontstaan nieuwe strategieën van tussengebruik, toe-eigening van leegstand en Urban Catalysts. Tegelijkertijd worden met enorm veel belastinggeld de eerste delen van ‘Großsiedlungen’ van de DDR gesloopt. Stadtumbau OST is een nationaal programma om nieuwe impulsen aan de woningmarkt te geven en de ‘wooneconomie’ weer vlot te trekken. Later volgt Stadtumbau WEST. In Nederland verzwakt in diezelfde tijd de scherpte binnen het vakdebat. Mooi Nederland, Routeontwerpen, plaatsing van windmolens, maar ook het ontbrekende politieke belang aan echte discussie over Randstad2040 zetten de toon. De strijd van Adriaan Geuze voor het Hollandse Landschap, de ophef over een speech van prinses Maxima over de Nederlandse Identiteit in relatie tot het stroperige proces rond het Nationaal Historisch Museum en de discussie over ruimtelijke gevolgen van de klimaatverandering, vormen de meest interessante pieken. Grote opgaven ontbreken eveneens in Duitsland. Het gesprek gaat over ‘Baukultur’ en de Bundeskulturstiftung wordt de ‘Bundesstiftung Baukultur’. Hierbij gaat het vooral om veranderen van samenwerking en gedrag. De impact is zeer beperkt, het debat vaak academisch en niet gekoppeld aan grotere vraagstukken. Op geen enkel moment wordt een link met andere ruimtelijke strategieën gelegd; niet toen de protesten rond Stuttgart 21 uit de hand liepen of toen Duitsland na Fukushima van kernenergie naar duurzame energie over is gestapt. Kansen worden niet gezien; het gesprek gaat vooral over detail en waardecreatie door bouwcultuur. Wisselwerking In vergelijking met Duitsland heeft de Nederlandse vakinfrastructuur zich vanaf de jaren tachtig tot het begin van de eenentwintigste eeuw (de gouden jaren) ontzettend sterk gepositioneerd. Het organiserend en agenderend vermogen is hoger dan in Duistland en werkt mee aan de acquisitie van de ‘BV Nederland’. De positie van de ontwerpende disciplines en de inhoudelijke agendering van het vak leunen op de aanwezigheid van grote projecten. Evident is dat onder grote economische druk en bij gebrek aan een klassieke ontwerp- en bouwopgave marginalisering van het vak dreigt. Een onomkeerbaar proces dat in Duitsland al ver gevorderd is. De relatie van opgave, maatschappelijk-economische positie en infrastructuur van het vak, en het agenderend vermogen vormen een bepalende driehoek die de weerbaarheid en innovatiekracht van de discipline kan maken of breken. De focus tussen de drie verandert weliswaar voortdurend, maar voor een vruchtbaar samenspel is het cruciaal om in alle drie hoeken te blijven investeren. Wordt een hoek te zwak kantelt het hele system. Actuele Trends Terwijl in Nederland grote projecten juist door het poldermodel succesvol waren , staat in de politieke discussie nu vaak het afnemende vermogen om tot scherpe keuzes en tot uitvoering te komen centraal. Is het poldermodel daarmee achterhaald? Of missen we een eigentijdse manier van organiserend vermogen om narratieven, visies, strategische doelen en passende regelgeving te maken die de identificatie en de aanpak van nieuwe collectieve opgaven in goede banen leidt? Op nationaal niveau is deze van oudsher grote kracht van Nederland verzwakt en op regionaal niveau is het succes wisselend. Ondanks de grote aandacht voor de stedelijke regio’s als economische motoren blijft de onderlinge rolverdeling tussen overheden en stakeholders weerbarstig en wordt het concept van de Randstad impliciet failliet verklaard. Dit maakt de doorvertaling in specifieke en
doeltreffende projecten niet makkelijker. De hoop dat een bid voor de Olympische spelen 2028 voldoende focus op een Olympische Hoofdstructuur (OHS) zal bieden is kenmerkend. De EHS wordt ondertussen van 730.000 hectare verkleind naar 600.000 hectare. Na een lange periode van twijfel en radiostilte is de Duitse discipline niet in staat om zich structureel in lopende opgaven en discussies te mengen. De stedenbouwkundige opleiding is nog lang sterk beïnvloed door het postmodernisme en het debat over de ‘Europese stad’ en haar morfologie. De hereniging van Berlijn als stedenbouwkundige opgave wordt met het ‘Planwerk Innenstadt’ te sterk typologisch, morfologisch en dogmatisch aangepakt terwijl de krimp in zowel Oost- als ook WestDuitsland duidelijk zichtbare maatschappelijk-economische redenen en gevolgen heeft. Juist deze krimp en bijbehorende vraagstukken leiden vervolgens weer tot initiatief en innovatie (Shrinking Cities, Zwischennutzung, Urban Catalysts, open stedenbouw, het opkomen van collectief particulier opdrachtgeverschap). Toch zijn stedenbouw en ruimtelijke ordening als disciplines de ‘Deutungshoheit’ [NOOT #2] kwijt als het om ruimtelijke strategieën gaat. Het is niet eens duidelijk of dit als verlies wordt ervaren. De tijd dat stedenbouwkundigen, architecten en RO’ers hierin gehoor vonden, is al te lang geleden. RO zonder middelen De Bondsrepubliek Duitsland is door haar stichters na de oorlog begrijpelijkerwijs niet nationaal sturend, maar federaal en daarmee van begin aan decentraal ingericht. Op nationaal niveau worden alleen grote infrastructuurprojecten en het wettelijk raamwerk geregeld, ‘Bauen ist Ländersache’ als het om financiering en verdere uitwerking van regelgeving gaat en het is het belang van de gemeentes als het om inhoud en projecten gaat. Subsidiariteit is het uitgangspunt en vergelijkbaar met het Nederlandse adagium ‘decentraal wat kan – centraal wat moet’ uit de Nota Ruimte van 2004. Groot verschil is wel dat de Duitse deelstaten structureel sterker opgesteld en autonomer zijn dan de Nederlandse provincies. Ook kent Duitsland structureel grote verschillen in dynamiek en opgaven. Toch verlopen, net als in Nederland, breuklijnen meer en meer tussen stedelijke regio’s met sterke innovatie- en aantrekkingskracht (zoals München) en ‘Strukturschwache’ gebieden, zoals het Ruhrgebied. De regionale schaal blijft echter ook in Duitsland vaak zonder duidelijke politieke link en urgentie. Er heerst een enorme sectorale aanpak met talloze ‘Zweckverbänden’ op vele tussenschalen. Gedecentraliseerde RO is een zegen en een vloek tegelijk. Op lokale en regionale schaal kunnen urgenties worden gezien en gezamenlijke agenda’s bepaald. Maar om vanuit een agenda tot een oplossing te werken ontbreken de middelen. De gemeentes zijn in het algemeen bijna failliet omdat er met te weinig aandacht voor strategisch en organiserend vermogen is bezuinigd en geprivatiseerd. Meer sociale opgaven, minder middelen en daarbovenop de liberalisering van het strategische bezit – bijvoorbeeld verkoop van Stadtwerken, waterbedrijven en woningcorporaties. De gemeentes zijn hun handelingsvrijheid kwijtgeraakt. Subsidies worden een doel op zich. Veel plannen zoals ‘integrierte Stadtentwicklungskonzepte’ zijn nog strategisch nog ruimtelijk en dienen vooral om verdere subsidies binnen te halen. De regel – twintig procent eigen aandeel, tachtig procent subsidies – maakt ontwerp en planvorming bij minimale budgetten voor ruimtelijke ordening afhankelijk van subsidie en ‘privaat’ geld. Agendering van problemen en opgaven is daardoor bijna onmogelijk. Naast vergelijkbare tendensen is in Nederland tegelijkertijd het verdienmodel ‘woningbouw- en kantorenmarkt’ ingestort. De resulterende paniek voorkomt dat op nationale schaal ruimtelijke discussies worden gevoerd – de discussie blijft op het niveau hypothekenaftrek ja of nee. De trend ruimtelijke vraagstukken puur van vanuit een sociaal en minder vanuit een strategisch perspectief te benaderen kan betekenen, dat meen verleerd een nationaal debat over nieuwe opgaven en toekomstbeelden te voeren. Dit is tenminste de conclusie uit twintig jaar subsidiegerichte ruimtelijke ordening in Duitsland.
Geen academisch schijndebat Maakt Nederland nu door wat eerder in Duitsland gebeurd is? Zonder opgave immers geen debat en gehoor. En zonder gehoor downgrading van de ruimtelijke ordening en verlies van de positie om thema’s te kunnen agenderen? Door een gevoeld gebrek aan opgaven en verlies aan invloed wordt aan de ene kant met een laagje ‘ruimtelijke kwaliteit’ geprobeerd meerwaarde en belang van de eigen discipline voor het voetlicht te brengen. Aan de andere kant wordt wat kort door de bocht geprobeerd om zichzelf door de bril van een economische agenda van een creative industry cluster te herdefiniëren. Het Duitse voorbeeld laat zien, dat het eerste tot nu toe een te beperkte aanpak is gebleken. De ervaring leert dat ondanks alle goede bedoelingen en onderliggende kracht van het begrip een academisch schijndebat kan ontstaan waardoor geen echte voedingsbodem ontstaat voor sectoroverschrijdende oplossingen gebaseerd op een gedeelde analyse. De kansen voor de economische agenda liggen voor het oprapen. Hiervoor is de sterke Nederlandse structuur van het vak eigenlijk veel beter geschikt dan de Duitse organisatie van de ‘Baukultur’. De toegevoegde waarde van stedenbouw, architectuur en ruimtelijke ordening ligt in eerste instantie niet besloten in een interne vakdiscussie, maar juist in het altijd aanwezige ondernemend potentieel om te verbinden, door te vragen op strategische opgaven en heldere doelen aan uiteindelijk concrete ruimtelijke interventies en investeringen te verbinden. Met de huidige vastgoedcrisis is de enorme opgave om de bestaande bouwstructuur economisch en maatschappelijk duurzaam te maken ook een vraag van bouwcultuur. Maar een debat over bouwcultuur is alleen interessant als het ook om de kern en echte pijnpunten in opgaven, projecten, proces en gedrag gaat. Dus de verantwoordelijkheid en kwaliteitseisen voor ‘goede projecten’ en een debat over concrete strategische vraagstukken: de opdrachtgeverskant (loopt die zin?). Als het alleen tot een academisch decorum en vage afspraken over vage begrippen leidt, of als het alleen om de belevingswaarde en de mooie of niet mooie uitvoering/detaillering van projecten gaat, is het niet doeltreffend. Bij de herpositionering van de ruimtelijke disciplines zijn ervaringen uit Duitsland zeker interessant. Verder bieden het deltaprogramma, het energievraagstuk en de druk op de innovatiekracht van economische sectoren en ‘topregio’s’ volop kansen omdat het hier om het benutten en versterken van agglomeratievoordelen en daarmee ook om ruimtelijke innovatie en transformatie gaat. Committent aan maatschappelijke langetermijnopgaven en aan het politieke spel, zijn belangrijke sleutelposities. Kortom, de Nederlands uitgangspositie en hardware van het vak is nog steeds erg goed. Vanuit het Duitse perspectief zouden we daarom moeten zeggen: koester waar je goed in bent! Noten 1 Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel. 2 Deutungshoheit is een zwaar en beladen term. Wie de Deutungshoheit heeft, heeft daarmee de kracht en invloed om het debat hoe geschiedenis en toekomst van een discipline en gebied geïnterpreteerd en gestalte gegeven moeten worden te bepalen. Helmut Thoele Provincie Zuid-Holland
[email protected]
Matthias Rottman De Zwarte Hond
[email protected]