Aan de voorzitter van de Staten van Aruba Dhr. drs. P. F. T. Croes Staten van Aruba
Aruba, 16 november 2012
STATEN VAN ARUBA 16 NOV 2012
Ingek.
Volgnr.:
19L1
I
i
Onderwerp:
r
------rk
vragen aangaande de verwijdering van een zwang re EPB-leerlinge
Geachte voorzitter, Hierbij doe ik u een aantal vragen ter doorgeleiding aan de Minister van Onderwijs en Justitie toekomen, met het eerbiedig verzoek deze vragen schriftelijk to beantwoorden. U dankend voor uw medewerking in deze, verblijf ik
Des tr Fractie AVP
roes
Vragen van het Staten lid Desiree G. Croes aan de Minister van Onderwijs en Justitie, ingevolge art. 111.17 van de Staatregeling en art. 59 van het Reglement van Orde van de Staten van Aruba. Op 11 oktober 2012 is de 18 jarige EPB-leerlinge Ismenia C. Rendon tijdens het le deelschoolonderzoek van EPB San Nicolas verwijderd omdat ze zwanger is. Het bevoegd gezag van de EPB is de Stichting EPB, een onafhankelijke stichting, die eigen regels kan stellen, aangaande de toelating en verwijdering van leerlingen.
Leerlinge Rendon zat in de examenklas (niveau 1). Zij wenst door te stromen naar het EPI. Volgens de Stichting EPB, vormt de zwangerschap van leerlinge Rendon een gevaar voor haar zelf en zou het "het zwanger-zijn" en het bevallen midden in het schooljaar organisatorische problemen met zich meebrengen. Gesteld kan worden dat er tussen een school als het EPB en een leerling (en zijn ouders, voogden of verzorgers) een snort van contractuele relatie bestaat. De inhoud van die relatie wordt bepaald door wettelijke bepalingen, die op die relatie betrekking hebben, en individuele afspraken die door partijen zijn gemaakt. Voorts wordt deze relatie bepaald door de regelingen die de school heeft opgesteld en waaraan de leerling door aanvaarding of wetsbepaling aan gebonden is. Tenslotte wordt de relatie beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. De per 1 janauri van dit jaar ingevoerde Landsverordening houdende de invoering van een leerplicht voor jongeren (Leerplichtverordening) is een rechtsmiddel om deelname van alle jongeren tussen de 4 en 17 jaar aan onderwijs te waarborgen. De gedachte achter de leerplicht is juist om jongeren zo lang mogelijk onderwijs te laten genieten en vroegtijdige schoolverlating tegen te gaan. In verband hiermee wens ik de volgende vragen aan de Minister van Onderwijs en Justitie te
stellen: 1.
2.
3.
4.
5.
Is de Minister op de hoogte van de beslissing van de SEPB betreffende de leerlinge
Rendon? Deelt de Minister de mening van de SEPB dat zwangere leerlingen door de zwangerschap gevaar lopen op scholen, of althans dat in het bijzonder op deze school een zwangerschap veiligheidrisico's met zich meebrengt? Deelt de Minister de mening van de SEPB dat een zwangerschap of een bevalling op zich onoverkomelijke organisatorische problemen met zich brengt? Is de Minsiter op de hoogte van het feit dat op scholen van het Openbaar Bestuur zwangere leerlingen niet worden verwijderd, en dat op deze scholen de zwangerschap en/of bevalling klaarblijkelijk geen organisatorische problemen met zich meebrengen? De schoolregels van de EPB luiden- voor zover in deze relevant- als volgt: Art. 35 1. De directie kan behoorlijk gemotiveerd besluiten tot schorsing van een leerling voor ten hoogste drie werkdagen. De directeur stelt het bevoegd gezag, middels het kantoor van de S.E.P.B. hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Een leerling wordt niet geschorst in de periode, dat hij moet deelnemen aan een centraal proefwerk, schoolonderzoek ofschriftelijk examen.
De directeur kan bij het bevoegd gezag een leerling ter verwijdering voordragen, wanneer blijkt dat de leerling een slecht voorbeeld voor zijn medeleerlingen is, voor schorsing ongevoelig is of zich schuldig maakt aan een zeer ernstige overtreding of onbetamelijkheid. Deze schorsingsperiode voorafgaand aan het besluit van het bevoegd gezag duurt in principe 3 en ten hoogste 7 werkdagen. Onder zeer ernstige overtredingen wordt onder meer verstaan: het plegen van ongewenste intimiteiten; het (seksueel) intimideren van medeleerlingen, leerkrachten of het overige personeel; het gebruiken van lichamelijk geweld tegen medeleerlingen, leerkrachten of het overige personeel; het onheus bejegenen en/of bedreigen van medeleerlingen, leerkrachten of het overige personeel door ongepast taalgebruik. 2.
Het is niet toegestaan om wapens -daaronder medebegrepen speelgoedwapensof andere voorwerpen die als wapen gebruikt kunnen worden mee naar school te brengen dan wel te gebruiken op het schoolterrein. Indien een leerling hierop betrapt wordt, wordt de betreffende leerling bij het bevoegd gezag voorgedragen en kan zij direct overgaan tot definitieve verwijdering. 3.
Het is niet toegestaan om te vechten op school dan wel deel te nemen aan vechtpartijen. Indien een leerling by herhaling geschorst wordt hiervoor, wordt de leerling bij het bevoegd gezag voorgedragen en kan het bestuur overgaan tot definitieve verwijdering. 4.
Indien een leerling zich schuldig maakt aan het gebruiken van excessiefgeweld op het schoolterrein, wordt de betreffende leerling bij het bevoegd gezag voorgedragen en kan zy direct overgaan tot definitieve verwijdering. 5.
Leerlinge Rendon is verwijderd tijdens het le deelschoolonderzoek. Het deelschoolonderzoek is onderdeel van het schoolexamen. SEPB verwijderde leerlinge Rendon aldus in strijd met de eigen schoolregels. Deelt de Minister de mening van de SEPB dat de leerlinge Rendon hoewel zij midden in het s.o.-week zit verwijderd kon worden? 6. Deelt de Minister de mening van de SEPB dat ondanks het feit dat leerlinge Rendon
zich niet schuldig heefi gemaakt aan de feiten en/of omstandigheden in het schoolregelment art. 36 leden 1 t/m 5 genoemd, zij desondanks verwijderd kan worden? 7.
Voorts bepaalt het schoolregelment: In de gevallen, genoemd in het tweede, derde, vierde en vijfde lid, vindt verwydering plaats, nadat de leerling (indien het geval hij
minderjarig in het bijzijn van zijn ouder(s)/verzorger(s)) in de gelegenheid is gesteld hierover te worden gehoord door een directielid. Leerlinge Rendon is niet in de gelegenheid gesteld over haar verwijdering gehoord te worden, noch zijn haar ouders gehoord door een lid van de directie EPB. Is de Minister de mening toe gedaan dat de SEPB zich ook, ondanks het feit dat het een Stichting betreft, aan deugdelijke procedures moet houden? 8.
De zwangerschap van leerlinge Rendon is zoals door de SEPB aan haar medegedeeld voornamelijk gebaseerd op het feit dat haar zwangerschap een slecht voorbeeld zou zijn voor haar medeleerlingen. Andere jonge meisjes zouden aldus - nog steeds naar de mening van de SEPB- ook op het idee kunnen komen ook zwanger te raken. Denkt de Minister dat het verwijderen van zwangere meisje/jonge vrouwen van school, kan bijdragen aan het verminderen van ongewenste althans ongeplande zwangerschap onder jeugdigen? Kan de Minister ondergetekende informeren of er onderzoek is gedaan naar de relatie tussen het verwijderen van school en het aantal (mogelijk ongeplande) jeugdzwangerschap en/of j eugdouderschap?
De vader van het ongeboren kind- ook een EPB-leerling- is niet van school gestuurd. De moeder, die haar studie wil afmaken wordt wel van school verwijderd. De vrouw wordt weer achtergesteld, om de enkele reden dat zij wel de gevolgen van de zwangerschap zichbaar draagt. Naar de mening van ondergetekende wordt gezien de behandeling van leerlinge Rendon weer eens de ondergeschikte rol van de vrouw in onze macho-cultuur bevestigd. 9. Deelt de Minsiter de mening dat het onderwijs, naast het gezin, de media en de peergroup, een belangrijke socialisatiefactor voor het bevestigen dan wel doorbreken van rolpatronen is? 10. Art. 11 lid 2 van het U.N. Vrouwenverdrag luidt, voor zover thans van belang, als volgt. "Ten einde discriminatie van vrouwen op grond van huwelijk of moederschap te voorkomen en het daadwerkelijke recht van vrouwen op arbeid te verzekeren, nemen de Staten die party zijn bij dit Verdrag passende maatregelen..." Uit jurisprudentie blijkt dat noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Vrouwenverdrag of valt te leiden dat verdragsluitende staten overeengekomen zijn dat aan art. 11 lid 2 geen rechtstreekse werking mag worden toegekend. Van belang is of een bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om door de rechter te worden toegepast. 11. Denkt de Minsiter dat de U.N. Vrouwenverdrag rechtstreekse werking heeft? 12. Deelt de Minsiter de mening van de SEPB dat zwangere meisjes
of zwangere jonge
vrouwen wel en zwangere jongens of zwangere jonge mannen niet van school verwijderd dienen te worden?
Kan er volgens de Minister gesteld worden dat de SEPB met deze maatregel leerlinge Rendon op grond van haar sexe discrimineert?
verwijdert zwangere leerlingen. Het Openbaar Bestuur vangt zwangere leerlingen juist op en geeft ze de nodige begeleiding, gevoel van veiligheid en geborgenheid. Zou volgens de Minister de tijd niet rib zijn voor een eenvormig schoolbeleid aangaande ongeplande zwangerschap op scholen voor voortgezet onderwijs op Aruba?
13. Ook de SKOA