[ OPKNx>AKE
fli STAATSWEZEI ONPOLITIEKE GEDACHTEN A'AN
EEN STAATSBURGER.
- o ^ ^ ^ ^ ^ M -
's-aiiA VENlIAaE. DE G-EBROEDEES 18 79.
YAK
CLEEE.
LYiiiirii(iii/nr/r
ONPOLITIEKE GEDACHTEN VAX
EEN STAATSBURGER.
's-GRAVENHAGE,
DE G E B E O E D E E S VAX CLEEF. 18 7 9.
V
OPGEDRAGEN AAX
NEERLANDS BELASTINGSCHULDIGEN.
TCA RES AGITUR.
Om uwe centen is het te doen.
I.
Sedert jaren streeft Nederland naar hervorming; bij honderden, ja dnizenden zijn de hervormers en hervormingsgezinden op elk gebied te tellen; bijkans geen ontwikkeld Nederlander, die niet met een of ander hervormingsplan in den zak loopt en dit stokpaardje niet de meeste liefde en inspanning koestert en berijdt — en met dat al zijn de uitkomsten , vooral op vi-etgevend gebied, Inttel en weinig bevredigend. Van waar dit soms droevig, soms koddig, in ieder geval op den duur hoogst vervelend en de nationale zenuwen afmattend verschijnsel? Aan verschillende oorzaken is het te wijten. Aan gebrek van methode van wetgeving. Aan misplaatsten eerbied voor de wet. Aan voorliefde voor discussie, aan overdadig spreektalent en redekaveling, bij gemis van over-
6
eenstemming om tot een bepaald omschreven doel te geraken. Aan autoriteitsgeloof verbonden met eigen denkluiheid. Het moge vergund zijn deze vier punten in afzonderlijke opstellen nader te behandelen. Vooraf echter eene algemeene opmerking. Nog nimmer was de natie in gunstiger omstandigheden geplaatst om het lang nagejaagde doel te bereiken, dan op het tegenvs^oordige oogenblik. Er is zoo lang op staatkundig gebied gestreden, dat alle partijen zich moede hebben gevochten; zoowel de conservatieve als de liberale partij — beide liggen schijnbaar geheel ontredderd ter neder. De kerkelijk-godsdienstige partijen erkennen zelf tot regeeren ongeschikt te zijn. In de schoolwet vinden zij voornamelijk haar reden van bestaan. Gelukt het deze tot eene bevredigende oplossing te brengen ; — gelukt 't het onderwijs meer algemeen te maken, opdat geen Nederlander daarvan behoeft verstoken te blijven ,, zonder het godsdienstig gevoel der natie te kwetsen , zoodat school en kerk beide tot haar recht komen , zoo is er geen reden denkbaar, waarom ook zij niet tot eene degelijke staatkundige hervorming van harte zouden medewerken. Daarenboven is de nationale eer er mede gemoeid. Wij behooren te toonen, dat wij, na lange voorbereiding, na een ijverig streven tot verbetering, eindelijk ook in staat zijn iets degelijks en goeds te leveren , waarmede wij voor geheel Europa voor den dag kunnen komen en zoodoende niet alleen
7
voor onszelven maar ook voor anderen nuttig zijn. Wij hebben hierbij een groot voorrecht. Wel kijven en kibbelen wij veel onder elkander, maar kwaad zit er niet bij. Wij zijn wel bezien een innig goedig volkje, en zorgen onder elkander r^el, dat de een den ander niet opeet. Wel kunnen wij ons soms zeer nijdig en boos aanstellen , maar die vinnige hartstochten, die den tegenstander met onleschbaren wrok te lijf gaan en trachten te vernietigen, zijn bij ons niet alleen onbekend, maar zouden ook door de natie niet geduld worden. Bij vele gebreken heeft het volk gelukkig nog een zeer levendig gevoel voor recht en onrecht, dat, al moge het zich soms, zooals nu onlangs te Deventer, op misplaatste wijze uiten, toch een waarborg is , dat het geen verdrukking en geen onrecht op den duur zal dulden en , behoorlijk voorgelicht, nog een open oor voor waarheid en zedelijke, niet op geweld gegronde, orde heeft. Voor een volk met deze hoedanigheid is nog eenc ruime toekomst weggelegd, zoo het namelijk zijnen tijd niet langer verbeuzelt, maar flink en vastberaden de handen aan het werk slaat.
II.
Gebrek aan methode van wetgeving is een der voorname leemten van ons staatswezen. Overrijk zijn wij aan critiek , maar arm aan degelijke uitkomsten. Iloc rijk aan critische en vernuftige opmerkingen zijn niet do verslagen der Staten-Generaal, en lioc bewonderenswaardig zijn de ministeriéele bureaux er op gewapend , die verslagen zoodanig te beantwoorden , dat bij slot van rekening ieder onpartijdig lezer geneigd is elk en een iegelijk gelijk te geven , maar tevens te erkennen , dat hij zelf er geen haar wijzer door is geworden. Evenzoo is 'het veelal met de pers gesteld , die grooten rijkdom van bouwstoffen biedt, veel kostelijke bouwsleenen , maar die toch maar stcenen blijven zonder een goed geordend gebouw te vormen. Er is veel, zeer veel talent, maar gebrek aan samenwerking.
9 Zoo nu de weg te vinden ware om al dat talent, al die rijke gaven van geest, vernuft en hart tot éénen stroom te vereenigen , zoude, daarvan kunnen wij verzekerd zijn, een werk ontstaan, dat nog na eeuwen zijne werking zou doen gevoelen. Maar hoe daartoe te geraken ? Ieder blaast toch liefst in zijn eigen trompet, fluit, clarinet of hoboë of bespeelt zijn eigen viool, violoncel, bas of contrabas, soms wel verscheiden instrumenten te gelijk, zonder op den ander te letten of er naar te vragen of dit in de algemeen e harmonie past. Hoe nu aan een orchestmeester te komen , die het geheel tot een harmonisch staats- en volksleven weet te vereenigen, die een staatkundig concert weet te geven , waarin ieder met genoegen en ijver zijn rol vervult, en tevens tot een welklinkend en welineengevoegd geheel samenwerkt? Nu hebben wel is waar ten allen tijde groote staatkundige concerttneesters — namen is het beter niet te noemen — bestaan , die, zoo als men dit noemt, een groote rol op het wereld tooneel gespeeld hebben; maar met zulke concertmeesters, die over geweldige middelen te beschikken hadden, er soms zeer ruw op inhakten, wat veel tranen, bloed en ellende, benevens roem en tijdelijke grootheid ten gevolge had, zouden wij, zoude het kleine, bescheiden Nederland volstrekt niet zijn gediend. Nederland wil met een zacht lijntje geleid worden en zou liefst een onpersoonlijken leider hebben, daar, zoo als de ondervinding geleerd heeft, alle persoonlijke leiders het weldra zeer te kwaad kresen en het niemand naar den zin konden maken — o
10
hetgeen tot een alleszins vermakelijk politiek kegelspel leidde, waarbij de zeven of acht ministerieele kegels gedurig omver gekegeld werden en alleen de koning ongedeerd staan bleef. Hoe nu tot zulk een onpersoonlijken leider te geraken ? Niet beter dan door het ontwerpen van een programma , objectief genoeg om de verschillende staatspartijen in hun fondamenteele beginselen te bevredigen , daardoor hunne samemverking te bevorderen en de natie de vruchten te doen genieten van hetgeen zij voor wetgeving uitgeeft. De schrijver van „Onze staatkunde" heeft getracht den grondslag voor zulk een programma aan te wijzen. Dit werk moge nu gebrekkig en onvolledig zijn: dit is veeleer een voorrecht dan een nadeel. Aan anderen dan het genoegen en de eer, om het te verbeteren en te volmaken. Dat zij dit evenwel met de noodige omzichtigheid en vooral volmaakt te goeder trouw doen; — anders loopen zij gevaar, niet met den ontwerper van het program, maar met de daarin vervatte beginselen in botsing te komen — en deze zijn ten allen tijde gevaarlijke hoeksteenen geweest.
III.
Onze staatkunde wordt tegenwoordig, in theorie, door een afgod beheersclit, die den naam van wet, lex, loi, law, gesetz enz. voert, naarmate van de nationaliteit, waarover hij geacht wordt te heerschen. Aan dien afgod wordt een mysterieus vermogen, eene ingeboren kracht, toegekend om alles wat krom is recht te maken en — evenals Hollowaypillen en Haarlemmer olie — alle maatschappijen van hare kwalen te verlossen. Voor alles is de panacee regeling hij de toef. Nu heeft zulk een stopAvoord, dat overal als laatste redmiddel wordt aangeprezen , onbetwistbaar veel voor. Het is een geijkte term, dien niemand durft te weerspreken en waarbij men dus niet behoeft te denken. Wat is nu gemakkelijker dan zich zonder denken, alleen met een stopwoord, van de zaak af te maken ?
1-2
Maar nog een groot er voordeel is er aan verbonden. Van de eigen schonders wordt de last op die van een idealen, onfeilbaren wetgever geschoven. Niemand bedenkt evenwel dat onze wetgevingsmacliine allergebrekkigst is ingericht en niet anders dan gebrekkige kinderen kan baren, waarover soms dadelijk , soms eenige jaren na hunne geboorte allerhevigst wordt geklaagd, — vooral om de hooge, soms geheel onverantwoordelijke uitgaven, die zij het volk opleggen. Dit alles spruit voort uit overdreven eerbied voor het woord ,/Wet". En toch is, op zichzelf beschouwd, niets dommer en redeloozer dan de wet. De wet denkt niet, zij ziet niet, zij hoort niet, zij gaat niet mede met den tijd en kan, wat het ergste is, door verkeerde uitleggingen gevolgen hebben, die volstrekt niet in de bedoeling van den wetgever lagen. Niettemin kunnen wij het niet zonder wet stellen, is de wet het geraamte, waarop ieder goed geordend staatswczen moet rusten en is het heil van den Staat slechts van trouwe onderwerping aan de wet te wachten. Nu is in dit dilemma het redmiddel dood eenvoudig, zoo men slechts zelfverloochening, moed en vastberadenheid genoeg heeft om het toe te passen. Deze drie hoedanigheden is men wel is waar in den regel veel meer genegen in anderen te bewonderen , dan ze zelf in toepassing te brengen — maar al doende leert men en in de praktijk zal het wellicht op lange na niet zoo moeielijk worden bevonden als velen vermeenen. Wat doet een bekwaam dentist?
i;3
Ilij trekt, met zoo weinig pijnveroorzaking als mogelijk, vlug en handig de bedorven kiezen er uit en zet andere in de plaats, die er soms veel schooner uitzien , dan hun verrotte voorgangers. Zoo de Staten-Generaal nu maar te bewegen waren eens een flinken maatregel te nemen en onze erg bedorven wetgevingskiezen, zooals daar zijn : de vestingwet, de militie- en schutterij wet, de nog niet toegepaste en ontoepasbare lageronderwijswet, de Indische comptabiliteitswet en wellicht nog eenigc andere wetten meer, niet uit- maar in te trekken, zouden wij al een heel eind gevorderd zijn. Wel is waar zal het niet zonder eene zucht en menig zuur gezicht gaan, maar toch zal het wellicht moeten. Zoo het volk, het Nederlandsche kiezersvolk, eens tot de ontdekking kwam — en vroeger of later zal dit het geval zijn — hoe diep die wetten, zonder daaraan beantwoordend nut, in zijne beurs getast hebben, zou er tusschen het volk en zijne verte2;enwoordio;ers eene alles behalve malsche afrekening kunnen plaats hebben. Daar Avij nu een bedaard volkje zijn, dat gaarne zijne zaken in stilte en zonder veel ophef afdoet, schijnt het zeer raadzaam, dat de volksvertegenwoordiging die afrekening voorkorae, door zelf het initiatief te nemen. Die raad moge onpolitiek zijn, in zoover als de politiek er niets mede heeft te maken en slechts het welzijn van het volk wordt beoogd — ten allen Ujdc in de hooge politiek eene zaak van ondergeschikt belang — toch kan het geen kwaad voor de afwisseling eens onpolitiek te werk te gaan.
IV.
Even rijk aan discussie als arm aan afdoening is ons staatswezen. Waaraan li2;t dit? Alleen daaraan dat de discussie niet behoorlijk Avordt voorbereid en daarna niet binnen vaste, tot het voorgestelde doel leidende grenzen beperkt. De kamerverslagen leiden aan het groote euvel overrijk aan beschouwingen te zijn , maar geene bepaald geformuleerde conclusie te hebben. AVordt tot regel aangenomen , dat ieder kamerverslag, waarbij de Kamer van de door de regecring gedane voorstellen afwijkt, dan wel van wege de Kamer hetinitiatief wordt genomen, met een volledig geformuleerd wetsvoorstel behoort te eindigen, zoo zullen veel onnutte beschouwingen vervallen en het openbaar debat een vasten grondslag hebben , waarbij de eigenlijke punten van verschil aan eene korte
15
maar zaakrijkc discussie kunnen worden onderworpen. Het gevolg er van zal zijn dat de Tweede Kamer het aantal dagen, waarop openbare zitting wordt gehouden , aanmerkelijk zal kunnen doen verminderen en toch veel meer degelijk werk leveren, terwijl daarentegen het werk der'afdeelingcn aan omvang, grondigheid en belangrijkheid zal winnen. Dit voorstel moge zeer onpolitiek zijn —-in zoover daarbij de politiek op den achtergrond gedrongen, de behartiging van zaken en het lands- en volksbelang op den voorgrond gesteld wordt — de Kamer bedenke dat zij omstreeks twee ton 's jaars aan de belastingschuldigen kost en dat zij mitsdien verplicht is jaar in, jaar uit voor twee ton goeden, degelijken wetgevenden arbeid ten behoeve van hare lastgeefster, het Nederlandsche volk af te leveren. Het moge nu zeer onpolitiek zijn het Nederlandsche volk, dat zoo lang geduldig met zich heeft laat hahnessen, zicli heeft laten villen en plukken — nader kan dat worden uiteengezet — als staatkundigen factor in rekening te brengen — het zou toch voorzichtig kunnen zijn dit te doen.. Stel toch eens het geval dat het volk in eens uit den slaap ontwaakte, ziende werd en in het hoofd kreeg zijne spilzieke vertegenwoordigers — zuinig in het klein, spilziek in het groot —• bij de oorcn te trekken en onder hevig dit-en-datsche uitroepen ter verantwoording te roepen. Het zou een hoogst onaangenaam geval zijn, waarbij menigeen de angst om het hart zou slaan. Veel beter dus zichzelf wat regel en dwang op te leggen en daardoor in veilige haven te blijven. Wij zullen dan nog het zeldzame feit beleven
16
dat liet volk, in stede van zijn vertegenwoordigers uit te jouAven, ze op handen ronddraagt. Een pret van belang zal liet zijn, wanneer ons Nederlaiidscli parleraentje zich zoodoende de eerel)alm onder alle parlementen verwerft. Om tot dit even verheven als edel doel bevorderlijk te zijn , heeft de schrijver van f/Onze Staatkunde" een beknopt reglement van orde voor de Tweede Kamer ontworpen. Het ding ziet er wellicht wat bar uit en heeft eenige overeenkomst met chinine, die — aanvankelijk bitter van smaak — toch een beproefd koortswerend middel is. Evenzoo zal het ontwerp best geschikt zijn parlementaire koorts te genezen en aan het parlementaire leven een geregelden, gezonden polsslag te verzekeren. Voorts beveelt het zich aan door eenvoud. Twee of drie kwestoren zouden kunnen belast worden met het aanteekenen der verbeurde boeten, deze bij de uitbetaling der termijnen van de/200O toelage gekort en het geheele bedrag voor een of meer parlementaire feesten besteed en op die wijze het nuttige met het aangename vereenigd worden. Iedereen , het allermeest het Nederlandsche volk , zou op die wijze worden tevredengesteld. De parlementaire redevoeringen zouden , wat ze aan lengte inboeten, aan zaakrijkheid winnen en ware modellen worden. Kan men het beter verlangen? Men sla slechts flink de handen aan het werk en zal over de uitkomst verbaasd zijn.
V.
Niets is gemakkelijker en aangenamer clan autoriteiten te volgen ; men vindt dan een afgebakend pad , waarlangs zich , zoo men vermeent, met den hoed in de hand, veilig laat voortwandelen. Toch is het in het staatkundige een zekere weg om van den wal in de sloot te geraken. Buitendien is die weg geheel in strijd met hetgeen het volksbelang van de Staten-Generaal rechtmatig mag eischen. Het grondbeginsel van het constitutionecle staatsieven is toch, clat de volksvertegenwoordiging in de eerste plaats geroepen is voor de beurs van het volk te waken , toetezien dat daarop door autoriteiten en specialiteiten, in welk vak dan ook, ten behoeve van geliefkoosde speciale denkbeelden en theoriën, geen inbreuk gemaakt worde. Dit is vooral plicht, nu wij met onze finanticn
18
tot een keerpunt zijn gekomen , nu van de StatenGeneraal groote zelfstandigheid van karakter, onbevooroordeeld en grondig onderzoek van onzen finantieëlen toestand, het verminderen van drukkende lasten , besnoeien van alle overtollige, met vermeerdering van nuttige uitgaven en het opsporen van nieuwe hulpbronnen , zonder de belastingopbrengers boven hunne krachten te bezvi'^aren, met recht kan en raag verwacht worden. Bij behoorlijke verdeeling van den arbeid is die taak in geenen deele te zwaar voor onze StatenGeneraal, die toch aan kundige, bekwame en vaderlandslievende leden overrijk zijn. Van hen raag verwacht worden dat zij , nu de nood voor de deur staat, de taak eener hervorming van ons staatswezen , te beginnen met de onvermijdbare grondwetsherziening, ernstig ter hand zullen nemen, tot welzijn van Nederland en tot herleving van de kracht en van het aanzien der Staten-Generaal. Den weg daartoe heeft de schrijver van ,,Onze staatkunde" in verscheiden geschriften trachten aan te wijzen. Hij zelf is vast besloten geen bezoldigd staatsambt aan te nemen , noch naar eenige andere betrekking te dingen. Maar eene groote voldoening zal het hem zijn, zoo jongeren in jaren de taak willen aanvaarden, die voor zijnen leeftijd allicht te zwaar zoude zijn. Door alles van den Staat en van de regeering te verlangen , zijn wij op een dwaalspoor gekomen, dat noodzakelijk moet leiden tot staatsalmacht, gepaard met onvermogen om aan de steeds klimmende eischen te voldoen. Die richting is in strijd met den Nederlandschen
19
volksaard, die veeleer voor vrije ontwikkeling en onderling overleg —• getuige zooveel bloeiende genootschappen — geschikt is, dan voor overheersching door staatsdwang, die ons volk innig tegen de borst stuit. Dat onze wetten voortaan de algemeene beginselen vaststellen , die ons staatswezen behooren te leiden en beheerschen , zonder in de bijzonderheden van uitvoering aftedalen , die , onder controle der StatenGeneraal, beter aan de regeering wordt overgelaten. Dat de Staten-Generaal vooral mogen bedenken, dat zij niet door stijfhoofdig vasthouden aan gebrekkige wetten beginselvastheid aan den dag leggen, maar door de wetten , die met gezonde regeeringsbeginselen in strijd zijn, te doen intrekken en door betere te vervangen, waarbij vooral naar \ereenvoudiging van wetgeving dient gestreefd te worden, opdat die voor ieder ingezeten van gewone ontwikkeling toegankelijk en verstaanbaar zij. Dan zullen de Staten-Generaal zich op duurzame wijze den dank , benevens eerbied en gehechtheid van de zijde des volks kunnen verzekeren, en zich in eene rechtmatig verworven populariteit verheugen. Vooral zullen zij dienen te zorgen voor een beter kiesstelsel, opdat het volk meer in waarheid m juister dan thans vertegenwoordigd worde. Zoo zij goed wordt begrepen , is het waarlijk eene schoone taak die de Staten-Generaal wacht.