~
ö
en
;
L
:a•
allol:
liD
:E UI
u
llol
Q
-z N
0
"z "a: c(
c( .c(
-! ~
DECEMBER 1965
Huren en huizen Aan de wieg van het moderne Nederland De cybernetische revolutie Tien punten voor het werk van een auteur in de verdeelde wereld Het standpunt van de CPN over de Goedkeuringswet
W. van het Schip
521
Theun de Vries
531
Hyman Lumer
544
Peter Weiss
555
561
PARTIJDOCUMENT: Open brief aan de aanhangers van de PSP
566
POLITIEK EN CULTUUR verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus Leidsestraat 25, Amsterdam-C., tel. 23.11.38 De abonnementsprijs is f 7.20 per jaar, f 3.60 per halfjaar, losse nummers f 0.70 Ons gironummer is 173127, Gem.giro: P 1527 Correspondentie over betaling en verkoop s.v.p. zenden aan de administratie p/a Pegasus. Alle correspondentie over de inhoud aan de redactie van P. & C., Prinsengracht 473, Amsterdam-C., tel. 62565
25e jaargang no. 12
december 1965
POLITIEK
EN CULTUUR maandblad, gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der C.P.N.
Huren en huizen De voorstellen van minister Bogaers tot verhoging van de huren zijn in de Tweede Kamer met 104 tegen 10 stemmen aanvaard. In de Eerste Kamer zal dat waarschijnlijk ook geschieden .en dan zal het Nederlandse volk geconfronteerd worden met de achtste en negende huurverhoging sinds 1950; het huurpeil zal als gevolg daarvan volgens de officiële gegevens stijgen tot gemiddeld het drievoudige van dat van voor 1950 ... Er :is moeite gedaan om zoveel mo~elijk woningen bij de komende huurverhogingen te betrekken. Daartoe heeft minister Bogaers alle mogelijke inspanningen gedaan en de rechtse kringen in het parlement hebhen hieraan hard meegewerkt. In grote lijnen komt de huurverhoging op het volgende neer: -Woningen gebouwd tussen 1921 en 1945 met een huur lager dan resp. 75, 70 of 60 gulden per maand (deze huurbedragen gelden voor de 'diverse gemeenteklassen), mogen met tweemaal 7,5 procent worden verhoogd. - Woningen gebouwd tussen 1921 en 1945 met een huur hoger dan 135, 125 of 110 gulden per maand, worden verhoogd met tweemaal 15 procent. -Woningen gebouwd tussen 1921 en 1945 met huren hoger dan 75, 70 of 65 gulden per maand, maar lager dan 135, 125 of 110 gulden, mogen met tweemaal 10 procent worden verhoogd. - Woningen gebouwd in de periode van 5 mei 1945 tot 1957 mogen met tweemaal 10 procent worden verhoogd.
521
- Woningen gebouwd na 1956 zullen tweemaal een gedifferentieerde huurverhoging krijgen, variërende van 0 tot 10 procent. - Nieuwbouwwoningen, die van dit moment af klaar komen en waarop subsidie wordt gegeven, zullen met ingang van 1968 een jaarlijkse huurverhoging krijgen van 4 procent, net zolang tot de subsidie opgeheven is. Deze jaarlijkse huurverhogingen zullen ook gelden voor gesubsidieerde woningen, gebouwd sinds 1945, voor zover daarop thans nog subsidie wordt gegeven. - Woningen van vóór 1921, met een huur van meer dan 75, 70 of 60 gulden per maand worden verhoogd met tweemaal 10 procent. - Woningen van vóór 1921 met een lagere huur kunnen, als de eigenaar aantoont "dat ze een duidelijk te lage huur doen", worden verhoogd met tweemaal 7,5 procent. - De huurverhogingen zullen ingaan op 1 januari 1966 en 1 januari 1967.*)
Waarheen gaan we?
De vraag die rijst naar aanleiding van deze nieuwe huurverhoging en die overal steeds klemmender wordt gesteld, is: Waarheen gaan we met de huren en het woningbeleid? Honderdduizenden gezinnen leven in woningen van tachtig tot honderd jaar oud, met huren van 70 tot 100 gulden per maand. Deze gezinnen staan voor een tweetal huurverhogingen, tezamen liggende tussen de 14 en 20 gulden. Tienduizenden andere gezinnen leven in na-oorlogse woningen met huren van 100 tot 130 gulden per maand; voor hen dreigen er nog extra-huurverhogingen. Duizenden anderen hebben, gedreven door de woningnood, in de laatste jaren woningen moeten betrekken met huren rondom de 150 gulden per maand. Met de huidige huren hebben zij vaak een last op zich genomen, die eigenlijk te zwaar is. Wat moet er dan gebeuren, als deze last nog vergroot wordt? Vele middenstanders staan nog voor andere problemen, als gevolg van deze huurpolitiek. Zij zullen straks dezelfde verhogingen moeten betalen, echter niet alleen voor hun woning maar ook voor hun bedrijfsruimte. Nu hebben arbeiders, loon- en salaristrekkenden in het algemeen, de mogelijkheid, - ook al zal dit met veel strijd gepaard gaan, - om bij hun werkgever een hoger loon te bedingen en langs deze weg nieuwe lastenverzwaringen te bestrijden. Doch voor de middenstand ligt dit veel moeilijker. Voor hen is het doorberekenen in de prijzen de enige mogelijkheid. De moordende concurrentiestrijd met de grootwinkelbedrijven en monopolies maakt dit vaak onmogelijk. Bovendien brengt verhoging van de prijzen vaak ook daling van de verkoop met zich mee, zodat het middel van prijsverhoging slechts een beperkte uitwerking zal hebben. Daar komt nog bij, dat vele van deze mid-
522
*) Voor meer bijzonderheden verwijs ik naar het betreffende artikel m De Waarheid van 20 november 1965.
denstanders al grote moeite zullen hebben om de andere lastenverzwaringen o.a. door de belastingverhogingen en de prijsstijgingen in het algemeen, op te vangen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat Bogaers toen hij zijn plannen bekend maakte, talrijke protesten moest horen. Hij heeft daar een antwoord op moeten geven, al is dit niet een getuigenis van originaliteit geworden. Als we in de woordenlawines van Bogaers naar de kern van zijn redenering zoeken, dan komt deze uiteindelijk op het volgende neer: -De achtste en negende huurverhoging zijn nodig om een einde te maken aan de woningnood ... - Door de oudere woningen duurder te maken, wordt de afstand tussen de oudere woningen en de betere nieuwbouwwoningen kleiner. - Aldus zal de belangstelling van hen, die de hogere huren in de nieuwbouw kunnen betalen en nu nog in goedkopere oudere won~ngen leven, toenemen. Zij zullen eerder gaan verhuizen ... - Daardoor zullen de goedkopere - maar vaak nog veel slechtere - oudere woningen vrij komen voor de tienduizenden die de dure nieuwbouwwoningen niet kunnen betalen ... - De conclusie is dan: als de huurders de nieuwe, hogere huren maar betalen, wordt de woningnood opgelost!
Deze argumentatie gaat niet op
Deze argumentatie is bepaald niet nieuw; bij alle vorige huurverhogingen is ze eveneens op een of andere manier aangewend. Maar hebben de zeven vorige huurverhogingen geholpen de woningnood op te lossen? Het antwoord op deze vraag kan tevens aantonen of nieuwe huurverhogingen daartoe dienstig zullen zijn. Gezien het aantal huurverhogingen en het peil waarop de huren als ~gevolg daarvan gekomen zijn, zou dy woningnood eigenlijk allang tot het verleden hebben moeten behoren. De feitelijke toestand is evenwel geheel anders. Vatten wij het samen: a. Geen van de verhogingen, die achter ons liggen, heeft ertoe geleid, dat de jaarproductie van woningen is gebracht op het peil dat vereist zou zijn (145.000 woningen per jaar). b. Geen van de verhogingen heeft ertoe geleid, dat de eigenaren hun bezittingen beter gingen onderhouden. Het onderhoud wordt veelal door de huurders 21elf uitgevoerd en vormt eigenlijk een versluierde huurverhoging. c. Geen enkele huurverhoging heeft met zich gebracht, dat de eigenaren tot modernisering van hun woningbezit zijn overgegaan. Vele oude woningen zouden heel wat beter bruikbaar zijn, ~ndien bijvoorbeeld badcellen werden ingebouwd en de keukens aan de eisen van deze tijd werden aangepast. Tal van oude woningen zouden ook door een herindeling beter aan de behoeften van nu kunnen beantwoorden. d. De huurverhogingen hebben ook de woningbouwverenigingen geen ruimte gegeven. De huurverhogingen voor gesubsidieerde
523
woningen moeten worden afgedragen aan het rijk. Een van de meest rgeuite grieven van de bouwverenigingen is dan ook, dat zij niet over voldoende geld beschikken om het noodzakelijke onderhoud te kunnen uitvoeren. De huurverhogingen hebben dus niet gebracht, wat de voorgangers van Bogaers beweerden en wat dez·e minister nu utt gebrek aan argumenten opnieuw naar voren brengt. De doorstromingstheorie van Bogaers wordt dan ook meer en meer aangevochten. Op een bijeenkomst van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde, gehouden op 27 november j.l. te Utrecht, stond het huuren subsidiebeleid ter bespreking. Ook daar werd de doorstromingstheorie op verschillende gronden bestreden. Prof. ir J. Sandee, hoogleraar te Rotterdam en Brussel, liet op dit punt de duidelijkste taal horen. Een maandenlange studie werd door hem en zijn medewerkers afgesloten met een computer-berekening. De uitkomst daarvan liet zien, dat huurverhoging op geen enkele wijze tot doorstroming zalleiden ... De heer P. Schatte, vice-voorzitter van de Huur Advies Commissie, in Den Haag zei: "Van doorstroming verwacht ik niet veel. De enige oplossing is een flinke uitbreiding van de woningbouw". En de heer H. Umrath, adviseur van de NVV-bouwvakarbeidersbond stelde: "Er blijft een gaping bestaan tussen de hoogte van de huren en de draagkracht van de huurders". In wiens belang zijn de huurverhogingen?
Het oude en zelfs het oudste bezit is van jaar tot jaar in waarde gestegen. Met de nieuwe verhogingen zal dit proces verder worden gestimuleerd. Ook de oudste huizen vormen aldus een waardevast bezit. In deze peáode van voortdurende geldontwaarding is de huurverhoging daarom een van de grootste diensten, die aan de bezitters van huizen kan worden bewezen. Het bezit van huizen vormt een veilig en winstgevend beleggingsobject. We publiceren hierbij nogmaals het lijstje van de huurverhogingen sedert 1950: 1 jan. jan. sept. 1 aug. 1 apr. sept. juli 524
1951 1954 1955 1957 1960 1962 1964
15 pct over de hele linie. van 17 pct tot 29 pct. 5 pct over de hele linie. 25 pct over de hele linie. 20 pct over de hele linie. van 10 pct tot 12 pct. van 10 pct tot 12,5 pct.
De2le huurverhogingen brachten met zich mee, dat de belangen van de huizenbezitters gediend werden, maar de woningbouw werd er niet goedkoper door. Integendeel, de nieuwbouw komt steeds meer buiten het bereik van die groepen der bevolking, voor welke de nood het grootst is. (Dit zijn vooral de groepen met de lagere inkomens.) Officieel is de nieuwbouw zeven maal zo duur als voor 1940. Volgens sommige deskundigen is de bouwprijs zelfs gestegen tot het tienvoudige van voor 1940. Deze hoge bouwprijzen worden niet verklaard uit de betere kwaliteit van de nieuwe woningen. De kwaliteit van de heden ten dage gebouwde woning laat juist vaak veel te wensen over. Ook worden nieuwe materialen nog weinig toegepast. De woningen worden, net als vroeger, gebouwd van beton, bakstenen en andere stenen, hout en glas. Voor het merendeel zijn dit producten die in eigen land worden voortgebracht, zodat de ontwikkeling op de internationale economische markt op de prijsvorming van deze materialen en grondstoffen van slechts geringe invloed kan zijn. De voornaamste redenen, dat de woningen zo schandalig duur zijn, liggen in het volgende: - De prijs van de toekomsüge bouwgrond is omhooggevlogen sinds de prijsbeheersing is opgeheven. Dit is van grote invloed op de uiteindelijke prijs. - De kosten van het bouwrijp maken V
525
Op vele manieren dus hebben winstmakers z~ch van de woningbouw meester gemaakt. De huurverhogingen moeten dienen om hun winstbelangen veilig te stellen.
Huur- en woningbeleid tegengesteld aan werkelijke behoefte
526
Alleen al in de periode Bogaers zijn de huren van de volkswoningen (woningwetwoningen) opgelopen tot 120-130 gulden per maand. Inclusief centrale verwarming stijgt de huur dan tot boven de 150 gulden per maand. Verdere huurverhogingen zullen dus noch de huurder, noch de bouw ten goede komen. Ze leiden slechts tot meer winst voor al diegenen die van het tekort aan woningen en van de woningbouw profiteren. Twee jaar geleden heeft het NVV een oude gedachte inzake de hoogte der huren opnieuw in de herinnering geroepen en er een nieuwe gestalte aan gegeven. De huur mag, zo Z·ette het NVV uiteen, niet meer dan 15 procent van het inkomen zijn. Als men aan deze gedachte vasthoudt, dan zijn de woningen die thans gereed komen in de woningwetsector met een huur van 130 gulden per maand, bestemd voor gezinnen met een maandinkomen van een duizend gulden! En dat terwijl al jaren de conclusie opgang doet, dat de grootste behoefte uitgaat naar woningen met een huur van maximaal 20 gulden per week. In Amsterdam is zelfs eens verklaard, dat twee derde van de totale woningproductie betrekking zou moeten hebben op woningen met deze huren. Het i's niet zo moeilijk om tot deze conclusie te komen. Alleen in Amsterdam staan 40.000 gezinnen als woningzoekend ingeschreven. Ongeveer 9000 daarvan hebben geen woning; zij verblijven "ergens". Het merendeel der woningzoekenden vraagt woningen tot een huur van 20 gulden per week. De duizenden bejaarden die een passende woning nodig hebben, kunnen als regel beslist niet meer dan dit bedrag betalen. In alle grote steden moeten saneringen plaats vinden, vaak ook in samenhang met noodzakelijke verkeersdoorbraken. In deze saneringsbuurten wonen over het algemeen arbeiders en kleine neringdoenden. Ook zij vragen betaalbare woningen. Het beleid ten aanzien van de woningbouw en in samenhang daarmee het rhuu11beleid stemt in niets overeen met de werkelijke behoeften, het is er zelfs tegengesteld aan. Dit blijkt heel duidelijk, als de veranderingen in het woningbouwbeleid van de laatste jaren worden nagegaan. Reeds onder Van Aartsen, maar in sterker mate nog onder Bogaers worden wijzigingen in diJt beleid doorgevoerd. Vooral sinds 1962 komt een ander type van woningen op de voorgrond. De bouw in de partkuliere sector is tot grote bloei gekomen. De woningen in deze sector zijn grotendeels ongesubsidieerd. Voor een deel ervan ontvangen de bouwers een bijdrage ineens.
Men zegt, dat deze woningen wat royaler van opzet zijn; ze zijn ook bestemd voor mensen die een nog hogere huur kunnen betalen dan de woningwetsector vraagt. Hoe hoog zijn dan die huren? Schrik niet, lezer, ze bedragen 200, 250 tot aan 400 gulden per maand. Als ze voor verkoop bestemd zijn, is de koopprijs dienovereenkomstig. Veertig procent van alle woningen in aanbouw bestaat uit dit soort woningen. In Amsterdam loopt dit percentage zelfs op tot 50 procent! Wie bouwen deze woningen? Tot de grote bouwers behoren Zwolsman en Caransa. Maar ook Philips, zij het dan het Philips-pensioenfonds, behoort ertoe. Een reeks van geldschieters en speculatieve bouwers heeft zich op deze markt geworpen, die Bogaers voor hen heeft geopend. De hooS!bouw- en torenflats schieten de grond uit, want Bogaers beloofde hoger huren en hoge verkoopprijzen. Tienduizenden van deze woningen zijn in aanbouw ... , maar in alle delen van ons land staan er bij elkaar duizenden leeg. Ze zijn moeilijk verhuurbaar en moeilijk verkoopbaar. De bouwers en speculanten verlangen nu, dat Bogaers waar maakt wat hij hun heeft beloofd. De huurverhogingen, die nu zullen worden opgelegd, passen precies in de verlangens van deze speculanten. De huren moeten verder omhoog, opdat er "doo~geschoven" kan worden naar de woningen van Zwolsman c.s. Waarheen wil Bogaers de woningbouw verder leiden? Hij wil de belangen van deze profiteurs nog verder dienen. Het ligt in zijn plan om de huren binnen enkele jaren vrij te maken, tezamen met het opheffen van de distribuering van woonruimte. In feite wil hij de oude vooroorlogse verhoudingen herstellen, waarbij vraag en aanbod moeten bepalen waar en hoe iemand woont en wat hij daarvoor moet betalen. Wie geld heeft, zal een goede woning hebben, wie geen geld heeft, zal zich tevreden moeten stellen met een woning in het oude of oudste huizenbezit. Op korte termijn wil Bogaers een begin maken met de uitvoering van zijn plannen. In 1967-1968 wil hij beginnen in de provincies Groningen, Friesland, Drente, Overijssel, Zeeland en het oostelijke deel van Noord-Brabant.
i !
Andere politiek vereist
De arbeidersbeweging en alle organisaties die op de een of andere manier met de woningbouw te maken hebben, dienen zich erop te bezinnen dat de bouw- en huurpolitiek tot de inzet is geworden van een scherpe strijd. De monopolies en bankgroepen met daar omheen allerlei speculanten zijn erop uit de woningen en de huren te gebruiken als middelen om een extra-uitbuiting door te voeren, niet alleen gericht tegen de loontrekkers maar evenzeer ook tegen de middenstand.
527
Deze huur- en bouwpolitiek vormt één geheel met de politiek van geldontwaarding, die thans gaande is. Ook deze dient de belangen van de bezitters, die zelf hun geld kunnen beleggen in de hun waarde behoudende "Sachwerten", terwijl de andere bevolkingsgroepen veren moeten laten en aan extra-uitbuiting worden onderworpen. Ook in de loop van het huur- en woningbouwdebat dat de laatste maanden is gevoerd, is de indruk gewekt dat er geen andere oplossing van de woningnood is te vinden dan het door Bogaers gevoerde beleid. Maar er is wel een andere weg. Deze is te vinden in het anti-monopolistische program, dat de CPN onlangs heeft bekend gemaakt. Dit program omvat: - De nationalisatie van banken en monopolies zou de macht van deze reuzen aan banden leggen. Het zou daardoor mogelijk worden de prijzen te reguleren en goedkoop geld vrij te maken ter financiering van de woningbouw. - Een werkelijke prijsbeheersing zou niet alleen de grondprijzen doen dalen, maar ook de prijzen die de leveranciers van bouwmaterialen vragen, onder controle stellen. - Meer geld voor de gemeenten zou deze in de gelegenheid stellen om allerlei kosten, die nu in de huren worden doorberekend, op de algemene middelen te laten rusten. -- Nationalisatie van het aardgas zou de overheid niet alleen over een grote bron van inkomsten doen beschikken, die ook de woningbouw ten goede zou kunnen komen, maar zou het ook mogelijk maken om zowel in een deel van de oudbouw als in de gehele nieuwbouw centrale verwarming voor een billijke prijs aan te leggen. De aanpak van de woningbouw in deze geest zou in overeenstemming zijn met de behoeften van het overgrote deel van de bevolking. Er zou daarmee een einde worden gemaakt aan de vicieuse cirkelgang, van hogere huren en hogere bouwkosten, weer hogere huren en nog hogere bouwkosten,enz. Het zou mogelijk worden de huren van de nieuwbouwwoningen in de hand te houden en te verlagen, ten einde op die manier de huren van oudere en nieuwere woningen dichter bij elkaar te brengen.
Actie vereist
528 ,·i'
Er is reeds op vele manieren aan de dag getreden, dat de bevolking een andere benadering van huren en woningbouw voorstaat. In verscheidene plaatsen zijn comité's gevormd. In soms massale acties hebben de bewoners van buurten en soms plaatsen waar dez,e comité's bestaan, zich uitgesproken tegen de huurpolitiek van de regering. Als het om oude woningen gaat, richten de bewoners zich daarbij dan niet alleen tegen de huurpolitiek, maar ze verlangen bovendien, dat er nu eindelijk eens iets gedaan wordt aan hun woning, als tegenprestatie voor alle achter ons liggende huurverhogingen.
Ook van de zijde der woningbouwverenigingen wordt toenemende critiek op het bouwbeleid van de regering geoefend. Deze richt zich op het feit, dat de woningbouwverenigingen te weiniggeld ontvangen voor het onderlhoud van de woningen, maar daarnaast op het gebrek aan medezeggenschap bij het bepalen van het te bouwen woningtype en de vaststelling van de huren. In vele jaarverslagen vindt men verder de klacht, dat de verenigingen een deel van hun leden niet kunnen helpen, omdat de huren, gezien het inkomen van de leden, veel te hoog moeten zijn. In de bedrijven vormt de huurverhoging eveneens een onderwerp van gesprek. Naast de verontwaardiging over de nieuwe golf van prijsstijgingen die aan de huurverhoging ~ekoppeld zijn, speelt daar de compensatie een grote rol. De compensatie is bepaald op 1,25 procent van het loon met een minimum van 2 gulden per week. Na aftrek van belasting e.d. zal deze in vele gevallen onvoldoende zijn om de huurverhoging op te vangen. Bovendien vormt deze compensatie een onderdeel van de zgn. ruimte voor 1966. Het komt er dus op neer, dat de compensatie wordt gegeven uit een bedrag dat toch in de vorm van loonsverhoging zou moeten worden uitbetaald. De compensatie is aldus een sigaar uit eigen koker. Het NVV heeft zich gerealiseerd, dat in de bedrijven door de arbeiders veel critiek op de huurverhogingsplannen werd geleverd. Zij heeft zich uitgesproken tegen de huurverhoging op dit moment en nadien uitstel met een jaar bepleit. Ofschoon de communisten de huurverhoging onverminderd afwijzen, konden zij zich met dit streven naar uitstel verenigen. Tijd schaft immers raad en van uitstel had afstel kunnen komen. Ongetwijfeld heeft het verzet tegen de huurverhoging een zekere rol gespeeld bij de debatten in de Tweede Kamer. Maar volgens de rechterzijde ging Bogaers nog niet ver genoeg. In zijn wetsontwerp had minister Bogaers de groep woningen, die gebouwd zijn voor 1921 en een huur van minder dan 75, 70 of 60 gulden per maand doen, buiten beschouwing gelaten. Daarmee wilden de rechtse partijen geen genoegen nemen. De heer Aantjes, secretaris van de Christelijke Bouwpatroonsbond, deed het voorstel om ook een deel van deze groep woningen bij de huurverhogingen te betrekken. Hij vond ondersteuning bij de KVP-er Nelissen, ook een bekende in de aannemerswereld. Naast de AR en de K VP schaarden zich ook de VVD en de CHU. Aldus stond de oude regeringscoalitie weer eens schouder aan schouder en minister Bogaers haastte zich aan de verlangens van de heren tegemoet te komen. Eerst verzette naast de CPN-woordvoerder Jager ook de PvdA-spreker Brandsma zich tegen deze eisen van rechts. Uiteindelijk werden de ~eschillen echter binnenskamers verder uitgepraat en tenslotte ging de PvdA opzij voor de verlangens van de huizenbezitters. De strijd is echter niet ten einde als de wetsWlJZlgmg in het staatsblad komt. Het is nodig om de tot nu toe gevoerde huuren bouwpolitiek een halt toe te roepen en door een andere te
I :r i"
'i
529
vervangen, die in overeenstemming is met de grote tradities die er in ons land op het gebied van de woningbouw bestaan. Daarnaast is het noodzakelijk de uitvoering van de maatregelen, die uit de wijziging der huurwet zullen voortvloeien, te betwisten. Er zijn daartoe verschillende mogelijkheden aanwezig, die al in De Waarheid (20 november 1965) zijn toegelicht en daarin ongetwijfeld ook in de komende tiid behandeld zullen worden. In de oudbouw zal het bovendien nodig zijn om op te treden v?or een beter onderhoud en voor modernisering van de wonmgen. Welke mogelijkheden er ook zijn, steeds is het echter nodig, dat de huurders zich organen scheppen, die hulp en leiding geven in de actie. Want actie is bovenal nodig. Voor een beter beleid en om de belangen van de huurders zo goed mogelijk te verdedigen. WIM VAN HET SCHIP
BETALING ABONNEMENTSGELD 1966
Verzekert u van een ononderbroken toezending van POLITIEK EN CULTUUR, door vóór 15 februari 1966 uw abonnementsgeld:
f 7.20 voor het hele jaar of
f 3.60 voor het eerste halfjaar over te maken op: postrekening 173127 of gem.girorekening P 1527 of per postwissel
ten name van Boekhandel PEGASUS Leidsestraat 25 te AMSTERDAM
metvermelding van "bestemd voorPen C, 1966". Indien uw betaling op 15 februari 1966 niet in ons bezit is, zijn wij genoodzaakt een kwitantie, verhoogd met incassokosten, te laten aanbieden. Boekhandel PEGASUS adm. Politiek en Cultuur Leidsestraat 25, Amsterdam 530
Aan de wieg van het moderne Nederland I Het moderne Nederland, d.w.z. onze huidige burgerlijke en kapitalistische democratie met haar partijenstelsel en parlementair systeem, heeft een boeiende, zij het tragische voorgeschiedenis. Als wij er van afzien dat de kiemen voor de Bataafse Republiek van 1795 dienen te worden opgespoord in de "oude" republiek, welke na de revolutionaire oorlog tegen Spanje onze nationale souvereiniteit gevestigd heeft, staan wij met de komst van de Franse revolutielegers op het einde van de 18e eeuw aan de wieg van onze hedendaagse staat. De machtsvraag van de democratie stond toentertijd voor de deur. Het zou een burgerlijke democratie moeten worden- uiteraard- waarin oude instellingen en rechtsvormen die hun levensfunctie hadden verloren door nieuwe, vooruitstrevende, "vroegliberale" werden vervangen; waarin de aristocratie, de oligarchische klieken van edelen en stadspatriciërs, van de macht zouden zijn beroofd, de staatseenheid tot stand gebracht, die broodnodig was om de diepe nationale inzinking en versplintering te boven te komen en een sociaal-economische structuur op te bouwen, die het land weer zou opstoten "in de vaart der volkeren". Wat gebeurde er na 1795 werkelijk en wat verhinderde dat de staatsdroom van actieve en progressieve democraten uit de derde stand verwezenlijkt werd, ja, een halve eeuw moest wachten voor zij - in de gewijzigde omstandigheden van de 19e eeuw - onder Thorbecke weer vorm kreeg? Het antwoord op die vraag wordt ons gegeven door een proefschrift van ongewone allure, visie en vakmanschap, voorgelegd aan de faculteit der geschiedenis aan de Amsterdamse gemeente-universiteit door de Limburgse historicus C. H. E. de Wit, die daarmee in februari j.l. zijn doctorstitel behaalde. Wij geloven dat er in de laatste tientallen jaren te onzent weinige zo belangrijke en fundamentele geschiedwerken zijn verschenen als deze studie over "De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland, 1780-1848", door de schrijver bedoeld (en in zijn ondertitel vastgelegd) als een "critisch onderzoek van een historisch beeld en herwaardering van een periode" 1). Ongetwijfeld heeft dr De Wit het historische beeld dat er rondom de Bataafse Republiek in Nederland is gevestigd, inzonderheid door de professoren H. T. Colenbrander en P. Geyl, uitermate critisch onderzocht en, wij mogen het wel zeggen, tot in de grondvesten geschokt. Colenbrander, die totnogtoe om zijn 3-delig werk "De Patriottentijd" (1897-'99), waarin hij een massale hoeveelheid vooral buitenlandse bescheiden bijeendroeg en verwerkte, als de autoriteit voor deze geschiedperiode gold, wordt ,door dr De Wit vrijwel van zijn voetstuk gehaald. Natuurlijk niet omdat hij zoveel materiaal verzamelde en uitgaf, 1 )
N.V. Uitgeverij Winants, Heerlen, 1965. Prijs geb. f 37,50.
531
maar om de wijze waarop hij het interpreteerde en aan zijn lezers voorstelde: dat n.l. onze 18e-eeuwse domocraten niet meer zouden zijn geweest dan imitaties van de radicale Franse Jacobijnen, dat zij geen eigen lijn, stijl of programma hadden en dat zelfs hun Grondwet van Frans maaksel was. Met grote beslistheid verzet dr De Wit zich tegen deze caricatuur - die voortkwam uit Colenbranders "partijdig-heid", zoals hij zegt, te weten· het feit dat Colenbrander, die de Oranje-archieven gebruiken mocht voor zijn standaardwerk, daardoor verplicht meende te zijn de Patriottenbeweging welke in botsing kwam met de Oranjes, die zich vcrbonden hadden met de heersende regentengroep, als anti-nationaal af te beelden! Uit dat feit komt een verknipt, verschoven en verdraaid geschiedenisbeeld voort, en dr De Wit blijft het, heel zijn boek door, confronteren met feiten en documenten die juist aantonen dat de Patriottische democraten de ware en de beste vaderlanders van onze 18e eeuw zijn geweest. "Jacobijn", zo zegt hij ironisch, was "een scheldnaam, tevens een schriknaam, zoiets als communist in sommige landen tegenwoordig, waarachter de regenten hun liefde voor het ancien régime (oude bewind) en de moderaten (de gematigden en verzoeningsgezinden) hun opportunisme verborgen". Prof. P. Geyl, die in 1947 een boek over "De Patriottenbeweging" publiceerde waarin hij Colenbrander critiseerde, wordt door dr De Wit evenzeer aan afwijzende critiek onderworpen. Geyl deelt uiteindelijk Colenbranders haat tegen de progressieve en revolutionaire democraten van 1795, no~mt hen 6ok "Jacobijnen", verheerlijkt de moderaten en komt door deze totaal foutieve waardering van partijen en krachten in de Bataafse Republiek aldoor tot conservatief gerichte misvattingen -d.w.z. tot historische onbetrouwbaarheid. Tegenover Colenbrander en Geyl stelt dr De Wit de treffende, soms liberaal-ethische, soms vlijmscherp geformuleerde visie op de Bataafse Republiek van de oude Thorbecke, die in zijn bundel "Historische schetsen" van 1860 niet alleen vaststelde, dat Nederland in 1795 dringend behoefte had aan een revolutie, maar die ook onomwonden verklaarde - "een naar de achtergrond geschoven" mening, zoals dr De Wit zegt- dat de toenmalige revolutionaire Nederlandse burgers de werkelijke democraten en hervormers geweest zijn. Deze critiek op het gangbare historische beeld van de Bataafse Republiek, zoals dat in Nederland vrijwel gefixeerd was in de anti-patriottische voorstellingswijze van Colenbrander en Geyl 2 ), wol'dt door dr De Wit praktisch door al de 400 pagina's van zijn grootscheepse tijdsstudie ontwikkeld. Maar dit 2)
532
Ik neem hier de vrijheid lezers van mijn "Rutger jan Schimmelpenninck; republikein zonder republiek" erop te wijzen dat ik in deze studie, ofschoon in beginsel uitgaande van Colenbranders bevindingen en zeer zeker van het door C. bijeengebrachte documentaire materiaal, toch vanuit mijn marxistische opvattingen begonnen was met een praktische critiek op de interpretatie van Colenbrander, inzonderheid waar Schimmelpennincks klasse-positie te sprake komt. Dr De Wit gaat in zijn beoordeling van Schimmelpenninck nog enkele stappen verder en wijst hem, vooral om zijn later optreden, als nationale figuur nagenoeg af! (Th. de V.).
zou toch in zekere zin een "negatieve" verdienste kunnen zijn als zijn methode niet voorbeeldig-positief was; zijn critiek gaat vergezeld van een "herwaardering", d.w.z. hij baseert haar op een nieuw onderzoek van stukken en bescheiden, en hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een aantal nog niet eerder aangetrokken tijdsdocumenten, die zijn stellingname niet alleen ten zeerste verscherpen, maar o.i. geheel in het gelijk stellen. De gebeurtenissen die op het einde van de 18e eeuw in Nederland plaatsvonden en in 1848 hun (burgerlijk-) democratische voltooiïng kregen door Thorbeeke's Grondwet, welke thans nog van kracht is, vormen een enorm brok belangenstrijd (wij zouden zeggen klassenstrijd) tussen de oude bevoorrechte standen, regenten en aristocraten, en de jonge, opkomende, met de nijverheid verbonden bourgeoisie. Daar ligt de wortel en het wezen van onze nationale geschiedenis tijdens de jaren 1795-1848: in het op en af van deze strijd tussen reactionaire aristocraten en revolutiegezinde democraten. "Alle hervormingen hingen van de overwinning der democratie af", zegt dr De Wit al op de eerste bladzij van zijn werk. De dramatische worsteling om die overwinning is de inhoud van zijn geschrift.
II De regentenmaatschappij dateert van onze overwinning op Spanje, die in 1648 officiëel werd; de regenten, eerst ongescheiden uit de burgerij voortkomende, hadden zich van bestuurders, administrateurs en legerkapiteins in overheersers veranderd. Hun klasse was in de 18e eeuw tot een parasitaire aristocratie geworden, die zich al naar het uitkwam, voor of tegen de Oranjedynastie verklaarde, maar onafgebroken aan de macht bleef en waarschijnlijk wel de rijkste "gesloten" oligarchie van Europa werd. Wie de revolutie van 1795 beschrijft stoot onvermijdelijk op haar voorgeschiedenis: de ontwikkeling van het burgerlijk Patriottendom als nieuwe, politiek-economische, strijdbare tegenkracht van de aristocratie. Hij zal, zoals dr De Wit dat in een overzicht van bijna 100 bladzijden met de stukken in de hand doet, laten zien hoe de staatsmacht zich heel de achttiende eeu~ .door in handen bevon~ va'-:1 een soort "~rote club" die besh!!smgen nam waartegen ZKh memand verz.etten kon, dankzij op onderlinge afspraken berustende functies en posities die zo stuitend zijn daar zij stuk voor stuk als winstobject werden gezien en nagestreefd. Van deze oligarchen waren zowel "de professor, de predikant als de turfdrager" afhankelijk (De Wit, pag. 20); hun wil1ekeur werd alleen beperkt door hun angst voor volksoproer. Economisch verkwijnde de oude republiek: terwijl de oligarchen op de internationale markt speculeerden en kapitalen uitleenden, lag onze nijverheid braak, brak een middeleeuws belastingstelsel ons concurrentievermogen, bracht onze achterstand in techniek in het tijdperk van de industriële revolutie werkloosheid en verpaupering der grote, onmondige massa. (De
533
534
i
i'
Wit, pag. 22). De zeven gewesten hadden elk hun "huishouding": zij remdèn daarmee elke mogelijkheid tot industrialisatie. De "middengroepen" waren zwak, het onderwijs slecht, het geheel maakt de indruk van een "onderontwikkeld gebied" (pag. 25). De vierde oorlog met Engeland (1780-1784) openbaarde ons volslagen staatsverval, maar betrok ons tegelijk in de "Europese" strijdvraag van die periode: reactie of progressie? De derde stand, kooplui, fabrikanten, intellectuëlen, niet het minst uit de kringen van Dissenters (Protestanten buiten de "staatskerk") en Katholieken, die ook om hun godsdienst achteruitgezet waren, "moest zichzelf een machtspositie verschaffen", wilde zij de met Oranje al enger verbonden regenten en de staatscorruptie met succes weerstaan en de staat der Nederlanden nieuw leven inblazen. Waartoe de oprichting van de gewapende clubs en exercitiegenootschappen der Patriotten geleid hebben, weten wij: de "eerste revolutie" van de jonge Nederlandse bourgeoisie lokte in 1787 het ingrijpen van Pruisen uit en leidde tot massale vlucht van de democraten, vooral naar Frankrijk, en tot de climax van de binnenlandse verrotting dankzij de "restauratie" van oligarchen plus Oranje. Symptomatisch voor dit decadentieproces is b.v. het koloniaal bewind. Dr De Wit besteedt in zijn studie ongewone aandacht aan onze koloniale geschiedenis van dat tijdvak (niet minder dan drie hoofdstukken, tezamen een kleine 50 bladzijden), ten dele omdat ook Colenbrander zich, met zijn bekende misvattingen, op dit terrein heeft bewogen, maar vooral omdat de corruptie in de koloniën "in schrillere kleuren, een gevolg van de Indische zon" een reflex te zien gaf van die in het "moederland" (citaat bij De Wit, pag. 61). Waarbij ik evenzo aanteken dat het lot en bezit van deze koloniën, in de "Oost" als in de "West", de historicus De Wit kennelijk sterk aangaat. Hij ziet hier, naar ik meen op te merken, een historisch gegroeide band van Nederland met de overzeese gebieden en zelfs bevolkingen; zijn uiteenz,ettingen monden uit in onmiskenbare verontwaardiging over de al te bereidwillige haast waarmee onze oligarchen, hierin voorafgegaan door stadhouder Willem V, in de EngelsNederlandse conflicten de Nederlandse koloniën in Engelse handen plachten te spelen. Wij delen niet het standpunt van dr De Wit dat "het welzijn van Indië" samenvalt met het "gemene beste van het Vaderland" (citaat pag. 78), maar wij hebben ook bij deze koloniale hoofdstukken niet dan waardering voor de manier waarop de historicus laat zien tot welk een despotisch cynisme onze "vaderlanders" de uitbuiting in de Oost hadden opgedreven, en hoe zelfs de bescheiden poging van een Dirk van Hogendorp om deze uitplundering te teugelen, zijn leven en carrière bij de gevestigde regentenkliek in gevaar bracht! (De Wit, pag. 76-77). De revolutie van 1795 - direct gevolg van de intocht der republikeins-Franse legers - kwam niet uit de lucht vallen. Zij was voorbereid en niet slecht ook. Mocht een groot deel van de roerigste Patriotten in 1787 zijn uitgeweken, een ander deel was gebleven en be~ette verscheidene sleutelposities, 1 ooral te Amsterdam. Het waren mannen ah Gogel, Irhoven va.n Dam,
Kraeyenhoff, Blauw, WisPlius, Schimmelpenninck; het relaa~ van htm onaflatende democratische propaganda - legaal en illegaal - onder een jonge burgerij ging, toen Nederland eenmaal in de anti-Franse coalitie was betrokken, over in het opnemen van contacten met de revolutionaire legers: zij beschouwden de oorlog als verklaard aan de stadhouder en het oude bewind, zij achtten zidh de natuurlijke vrienden en bondgenoten van het nieuwe Frankrijk. En dank zij het feit dat zij in Amsterdam een opstand wisten te verwekken, erkenden de Fransen hen als de vertegenwoordigers van het Nederlandse volk en verklaarden de Bataafse Republiek voor onafhankelijk, de Patriottenregering als de enige waarmee zij wilden en konden onderhandelen. De grote strijd om de zo lang begeerde en broodnodige staatshervorming begon.
III Dat de Bataafse Republiek als toenmalige jongste burgerlijke democratie toetrad tot het Franse "blok" in Europa, koppelde haar lotgevallen ongetwijfeld aan de gebeurtenissen te Parijs op een wij21e waardoor ze veel van haar bewegingsvrijheid inboette. In Parijs ging de koers na de dood van Robespierre al meer naar rechts: Napoleons dictatuur en keizerschap waren daarvan het onvermijdelijke uitvloeisel, Franse legers op onze bodem, wier beveLhebbers zich doorlopend met onze zaken bemoeiden, inmenging en tenslotte inlijving bij Frankrijk het droeve gevolg. Maar de jonge burgerlijke democratie had niet slechts te kampen met de moeilijkheden die de Europa-politiek van Frankrijk voor haar meebracht. Zij werd in haar vrije en revolutionaire ontplooiing gehinderd door de intriges niet alleen van de thans uit de macht gestoten regenten, die toch langs allerlei achterdeurtjes weer op posten trachtten te komen, maar ook van de rechtse vleugel in de Patriottenbeweging zelf en van de middengroep der "moderaten" die ermee samenspande. Van deze moderaten werd de a'dvocaat Schrmmelpenninck meer en meer de spreekbuis. In ons eerste democratische parlement, de Nationale Vergadering, werd vinnig om de nieuwe staatsvorm gestreden: de linkse democraten wilden een sterke eenheidsstaat, eensluidende wetten, gesloten economie, afschaffing van het particularisme. De moderaten hebben, trainerend en delibererend, de belangen van hun welgestelde constituenten veilig willen stellen door slechts het benodigde minimum aan democratie toe te staan, restanten van de "oude" republiek in allerlei mengvormen te blijven begunstigen en een soort passieve weerstand te bieden aan de totstandkoming van een moderne nationale Grondwet, waaraan staat en volk als werkplan voor de herschapen orde behoefte hadden. Het ging om de overwinning van de democratie, zoals dr De Wit het formuleerde. Maar wat is er al niet van die overwinning afgeknabbeld door de belangenstrijd in de Patriotse gelederen zelf, die na 1795 losbrak. De moderaten knabbel-
535
536
den aan het bestaan van de democratische politieke clubs die ontstaan waren en een leerschool betekenden voor politieke meningsvorming, zij knabbelden aan de grote gedachte van de eenheidsstaat, aan het beginsel van de volksvertegenwoordiging, zij speelden het spel van het uitstellen. Zo is het niet te verwonderen geweest dat de linkse vleugel der Patriottische democraten genoeg kreeg van het langgerekte moderate spel dat doortasten in progressieve richting in de weg stond, en in 1798 een "staatsgreep" fopceerde om eenheid en democratie door te drukken, ook in de Grondwet. Die Grondwet kwam in 1798 tot stand. Bij Colenbrander - en bij alle historici die op hem steunden wordt deze Grondwet meestal afgedaan als een Frans maaksel, eenvoudig door "onze Jacobijnen" vertaald naar de zoveelste Franse en op de nationale tafel gegooid. De Wit bestrijdt deze zienswijze niet alleen met de stukken zelf (hij geeft daarvan een nauwlettend verslag in een afzonderlijke bijlage), maar hij bewijst vooral dat er "geen woord Frans" in dit grondwetsontwerp was, al werd het dan met Franse steun ingevoerd. "Geen woord Frans" is in zover overdreven als er uiteraard tal van denkbeelden in voorkwamen die 6ok in de Frans,e constituties waren neergelegd: "De democratische beweging en gedachten waren dezelfde in alle landen van het West en, zoals het liberalisme en socialisme algemeen Europese stromingen waren in de larere decennia", zo stelt De Wit terecht vast. Nederlands was deze Grondwet omdat zij door Nederlanders was opgesteld (redacteuren waren Ockerse en Konijnenhurg), Nederlands was zij in haar specifiek op onze historie, zeden en omstandigheden gerichte beginselen, en ... zij was linber dan de toenmalige Franse: géen censuskiesrecht en getrapte verkiezingen, maar beslissingsrechten aan de Tweede Kamer, scheiding van de drie machten (waardoor de rechterlijke macht zich niet met de uitvoerende mocht bemoeien); er liggen schetslijnen in voor een sociaal-economisch program; de volksv,ertegenwoordigin~ is de staatsmacht. "Een experiment in democratie", zo omschrijft De Wit haar. De benaming is juist. Zij was de rechts,e Patriotten veel te democratisch, en zij was het al vrij gauw ook de rechtse Fransen, die hier door middel van generaals en ambassadeurs aldoor 'een vinger in de pap hielden. De machtsvorming bleek bij de regenstanders te zitten. Een tweede staatsgreep in 1798 bracht de moderaten aan het bewind: het beginsel van een krachtige, centralistische staat kreeg meteen een knak. Er ontstond een Patriots aristocratisme, dat niet afkerig was van konkelen met de oude Oranjegezinde regenten: de rechtse Patriotten haalden deze steunpilaren van het oude bewind opnieuw binnen omdat zij zulke goede bondgenoten vormden tegen de "anarchisten", zoals de linkervleugel nu al door de voormalige partijgenoten gescholden werd! Omstandig en bitter is het af en aangolven van deze belangenstrijd - en alweer: ik noem het klassenstrijd - tussen de facties in de Bataafse Republiek. De Wit v,ervolgt haar stap voor stap met de onverbiddelijke documenten, waarbij vooral de zwenking van de eens zo vrijheidlievende, het jonge Ame-
'I
II
rika verheerlijkende Schimmelpenninck naar rechts triestig opvalt: "orgaan" van de behoudende vleugel in de hoofdstad werd hij alras ambassadeur te Parijs, en begon vandaaruit zijn onaflatende strijd tegen de invloed der democraten. Niet alleen zijn portret verrijst uit :het boek van De Wit in schrille kleur; het werk bevat een hele galerij van Nederlanders uit die tijd, de mannen van de Nationale Vergadering en van de eerste Grondwet, de militante Kraeyenhoff, de knappe econoom Gogel, de radicale te jong gestorven staatsfilosoof Pieter Paulus, de realist Blauw die later al te sceptisch worden zou in zijn kijk op het wel'eldgebeuren, de radicaLe Valckenaer, Vreede, Van Langen, Hahn en Fijnje en zovde anderen die ons de overtuiging bijbrengen, dat het aan mannen, talenten en toewijding in de Bataafse Republiek niet heeft ontbroken. Integendeel: de rechtse vleugel wilde deze talenten en revolutionaire toewijding niet, en heeft ze met hulp van de herleefde aristocratie gesmoord. De Wit onderstreept het nationale karaktJer van de mannen van 1795. Een goede illustratie voor zijn zienswijze vond hij in de figuur van Samuel Iperusz Wiselius, v66r 1795 reeds de stille, hoogst bekwame propagandist van een moderne burger-democratie. De Wit iheeft deze persoonlijkheid in zijn boek met gelukkige greep uit de schaduw gehaald waarin hij terechtgekomen was door de anti-democratische geschiedbeschouwing van Colenbrander, Geyl c.s., alsmede door de volstrekt ontoereikende biograf,ie van Wiselius door diens schoonzoon P. van Limburg Brouwer. Wiselius heeft zijn papieren bewust voor het nageslacht bewaard; zij bevinden zich thans in de Leidse universiteitsbibliotheek en zijn door De Wit met vrucht geraadpleegd (pag. 83-93): zij zijn a.h.w. de beste samenvatting van de staatkundige ideeën en idealen van de Nederlandse derde stand op het ,einde van de 18e eeuw en projecteren reeds het beeld van een constitutionele "volksregering" - 'bedoeld is een burgerlijke democraüe - dat straks de inzet zal worden van de belangenstrijd die te onzent tijdens de "Franse" jaren gewoed heeft. Studie van deze denkbeelden bewijst dat hier geen "Jacobinisme" door de Fransen is geïmporteerd, dat uiteraard de Fransen door hun al dwingender aanwezigheid ons modern staatsbestel hebben beïnvloed, maar dat de grondgedachten daarvoor van ver v66r 1795 stammen.
:I
I
,,I
I
I
IV Omstandig en bitter heb ik de strijd genoemd die aan de inlijving voorafgaat, een strijd die karakters heeft gebroken, talenten afgestompt, overtuigingen van zichzelf beschaamd doen staan, de behoudzucht heeft bevorderd - kortom, het beeld van een politiek experiment dat zijn vorm niet heeft kunnen vinden, een burgerlijke democratie die à11es en al te vaak tevergeefs heeft geprobeel'd - tot een democratisering van de koloniën toe, waarbij ernstig is overwogen om de Indonesische bevolking vrij te verklaren en burgerrechten te geven - om tenslotte
537
op de binnen- en buitenlandse z:eactie te stranden. Het stuk, opgezweept tot een tempo dat ook onze tijd weer moet verdragen, is overvol aan gebeurtenissen en personen. De dynami,ek van de Napoleontische staat sleepte ons land mee, door de vijf bedrijven van het klassiek,e tveurspel heen: via de democratie naar de "verzoeningsgezindheid", terug tot de oligarchie, vandaar naar Schimmelpennincks kort eenhoofdig bestuur en het koninkrijk Holland van Loclewijk Bonaparte. De epiloog van het stuk was de inlijving bij Frankrijk. Het drama beslaat bij De Wit een 100-tal bladzijden: wij kunnen erin lezen hoe de rechtse bourgeoisie de Oranje's,een "schadevergoeding" van 4 miljoen toemat, hoe zij in de koloniën alles bij het oude liet "om bij de geringste Engelse stoot als een kaartenhuis ineen te storten" (De Wit, pag. 234 ), hoe de oligarchie, de Oranje-oligarchie dwingend om niet achter te bliiven, alle verloren posten weer bezette en hoe deze "vaderlanders" met hulp van Schimmelpenninek en Napoleons boze demon TaUeyrand de laatste strijd der democraten als een strovuur uitstampten, om hen daarna uit alle regeringslichamen te stoten, hoe Schimmelpenninck in beklagenswaardig opportunisme de Bataafse Republiek tot een farce maakte en daarmee rijp om als "apanage 3) van de familie Bonaparte" te dienen, waarbij de oude Nederlandse adel, in 1795 op zij gezet, zich aan het Utrechtse hof van Loclewijk Bonaparte vevdrong, als welkome opluistering door de parvenukoning ontvangen ... Het aristocratisme had ook uiterlijk gezegevierd. Was de democratie dan nu volkomen uitgeschakeld en dood? Het tweeslachtige karakter van de Napoleontische tijd - een militaire dictatuur di,e omegenzeggelijk hervormingen, uit de Franse revolutie voortvloeiend, hoe ook gekortwiekt, in Europa heeft uitgedragen - heeft ook Nederland niet onaangeraakt kunnen laten. Over de hoofden van die aristocratie heen, ten spijt van behoudzucht en reactie, was de dynamiek van dit tweeslachtig Napoleonisme te sterk: wij moesten mee in de stroom; de Franse bezetting is niet te vergelijken met de Duitse van 1940-1945 die ons slechts rampen bracht. De Wit gaat dan ook, als historicus met een koel hoofd, al weer met het aftasten der feiten na wat voor "resultaten" de Bataafse Republiek en haar nasleep voor ons land hebben gehad. De drie eerste jaren waren "vruchtbaar", maar de omkeer van 1801 waarbij de oude regenten terugkwamen ("als overtuigd, dat de posten voor hen en de hunnen waren gemaakt", zou Thorbecke eenmaal schrijven) heeft veel verknoeid. Gebrek aan "scheppingskracht" was er niet bij die democraten, maar bij de parasitaire regenten, de geldhandelaars en speculanten; wat de democraten voor bruikbare en nuttige wetten op sociaal-economisch terrein ontwierpen, kwam er dan uiteindelijk aHeen met hulp van de Fransen: inzonderheid noemt De Wit de wil van Napoleon persoonlijk, die ter dekking van zijn flanken sterk,e eenheidsstaten nodig had (en de Nederlandse aristocratie wilde I
538
3) Een soort familiebezitting.
federalisme en departementale, d.i. versnipperde macht). Zo werden dan, daar de regenten al geleerd hadden wetten op bevel aan te nemen, een aantal hervormingen be11eikt op het gebied van de "actieve welvaartspolitiek" - afschaffing van de gilden, munteenheid, opheffing van gewestelijke belastingen, een vrij,e markt, het laatsne een zuiver liberale wens, door Gogel met kracht bevorderd. Het was ook Gogel die het moderne bankwezen in Nederland regelde (de Nederlandse Bank, in 1814 opgericht, gaat op zijn grondplan terug). In de landbouwpolitiek werden door de acüeve commissaris van de landbouw, Kops, en zijn chef Gogel op grond van door beide gedane statistische onderzoekingen een aantal gunstige verbeteringen bereikt, hoewel de monarchie Kops na 1815 "wegpromoveerde" waardoor zijn landbouwcommissies kwamen te vervallen . . . Het beheer van waterstaat werd tijdens de "Franse" jaren aanmerkelijk verbeterd, de verslechtering op dit gebied dateert ook van na ons "volksherstel" in 1813. De eenheid en organisatie van het postwezen onder Hahn waren bepaald een succes en worden door de geschiedschrijver van ons postwezen, Ten Brink, "een volkomen stuk Bataafs werk" genoemd. (Citaat bij De Wit, pag. 289). De Bataafse democratie heeft zich onder Van der Palm uitermate verdienstelijk gemaakt voor het volksonderwijs; de hier bereikte hervormingen zijn door de oligarchen voor een aanmerkelijk deel weer gesloopt. "De achttiende eeuw bleef hun droomwereld", zo zegt De Wit. Zij wilden in alles terug naar het verleden, maar niet steeds was dit mogelijk. "De staat bewoog zich sinds 1805 in heel andere richting dan de maatschappelijke krachten begeerden", noteert De Wit (pag. 290). EndeZie maatschappelijke krachten, hoe ook door de reactie aan banden gelegd, stuwden Nederland voorwaarts, of het wilde of niet. De inlijving bij Frankrijk bracht ongekend verdriet, vernedering en uitplundering - maar ook een moderne administratie, zoals Napoleon die in Frankrijk had ingevoerd en die beantwoordde aan de eisen van de georganiseerde burgerlijke staatsorde ... precies datgene wat de regenten niet wilden. Dat Gogel er tenslotte niet in slaagde zijn uniform belastingstelsel ingang te doen vinden - "gelijke lasten, gelijke lusten" - was het werk van de rusteloos intrigerende oude machten, die in koning Loclewijk Bonaparte ,een al te zwakke tegenstander vonden: ze verdreven de overspannen Gogel van het staatstoneel en deden hem nog in 1820 weigeren minister van financiën te worden onder Willem I. Het is de overtuiging van dr De Wit, dat het niet aan de Bataafse democraten te wijten is dat de Nederlandse economie in deze jaren van strijd zo werd uitgehold. Het zijn de anti-democraten die in hun betogen steeds het "Jacobinisme" aan de "dalende welvaart" hebben gekoppeld. De Wit merkt op dat in dit geval de bevrijding van 1813 het begin had moeten zijn van een algehele economische opvlucht. Dit nu is niet het geval geweest; het was de aristocratisohe reactie van 1801 die onze volkshuishouding zieker maakte dan zij had hoeven te zijn, zo luidt de slotsom van De Wit (pag. 296).
i'
539
v·
540
Uit het voorgaande mocht blijken dat de heschouwingswijze van dr De Wit zich niet aan het gangbaar geworden beeld houdt dat van de slechte "Franse tijd" en "herstel van de vrijheid in 1813" spreekt, alsof in dat laatste jaar en met de terugkeer en verheffing der Oranjes tot de koningstroon een hervonden gelukstoestand ontstond. Scherp houdt De Wit het oog op de politiek-sociale verhoudingen; en hij kan dan ook achter het koningschap, tussen de jaren 1813 en 1848, niet anders ontdekken dan de voortgaande belangenstrijd tussen aristocratie en democratie, tussen de reactie en de progressie. Voor hem is onze monarchie geen herstel van de volksvrijheden, maar een nieuwe, nu door een autocratisch vorst beheerste periode waarin de aristocratie de toon aangeeft: ook al hangt men daaraan een aantal nieuwe begrippen, voornamelijk dankzij de staatsdenkbeelden van een man, die zidh lang afzij-dig gehouden had, maar in 1813 met zegevierende stap uit de schaduw kwam geschreden: Gijshert Karel van Hogendorp. Van Hogendorp is de "staatsfilosofische" v·ertegenwoordiger van het oude bewind; hij keek, zoals Thorbecke zei, met één oog naar het verleden en met het andere naar Engeland, dat met Rusland en Oostenrijk de garanti·e was van de Europese restauratie. Zeker, Hogendorp bezigde allerlei nieuwe politieke termen, constitutie, souverein, natie, volksvertegenwoordiging en wat dies meer zij, maar hij dacht daarbij aan de 18e-eeuwse standenstaat. De natie wordt bij hem enkel vertegenwoordigd door de zonen van de oude l"iegenten. Hij wilde van de adel in de nieuwe monarchie het kernstuk maken, en die adel nog uitbreiden met leden van oude, invloedrijke families. Hij zag in de handel onze economische oplossing en hield het platteland voor een uitbuitingsobject. Willem I nam in zijn constitutie genoeg van hem over "om in Nederland de volkskracht te laten sluimeren en de structuur van onderontwikkeld land in stand te houden", stelt De Wit in zijn portret van Van Hogendorp (pag. 307-311) onverbiddelijk vast. Zeker, er waren in 1813, bij de algemene verwarring van zaken, die ook oude linkse patriotten weer hoop deed vestigen op de Oranjemonarchie, allerlei "politieke dialogen" gevoerd, waarbij de democraat Fennekol ernstig waarschuwde tegen het koningschap, maar mannen als Wiselius, Van Maanen, om maar te zwijgen van Falck, Kernper of Bilderdijk, meenden dat Willem I als krachtig monarch de regentenheerschappij wel de teugels zou aanlegJgen. (De Wit, pag. 326-336). Er kwam een Grondwet, maar wat voor een Grondwet! De Wit trekt onmiddellijk op grond van de vel'deling der kiesrechten een vergelijking met de "moderate" van 1801; zij "brak de ziel" van het staatsbmgerschap (citaat bij De Wit, pag. 342). Moest Willem I ook enkele politieke rechten als dat van drukpersvrijheid en petitie toestaan, het patroon van de constitutie hield de klasse, waarvan het land het had moeten hebben, de democratische bourgeoisie in feite buiten vertegenwoordigende lichamen en magistratuur (pag. 343). Dat de overwinnaars van Napoleon Ne-
derland en België tot één koninkrijk verenigden was overigens een bijzondere bedreiging voor dit anti-liberale patroon: "In België waren nieuwe krachten naar boven gekomen, stevig op economische basis ~egrond", d.w.z. industriëlen en moderne kapitalisten, waaraan de Nederlandse regenten zo'n hekel hadden en waardoor zij hun oude en zieke volkshuishouding verkozen boven doortastende hervormingen. De Wit haalt een uitspraak aan van prof. Verberne over het "dualisme" in dat NederlandsBelgisch koninkrijk (pag.344), dat dke werkelijke vooruitgang -materieel en dus ook politiek- remde. Het pauperisme nam ontstellend toe. Op Java moest het cultuurstelsel worden ingevoerd om kapitalen uit de inlandse bevolking te persen. Maar in Amsterdam was luxe, daar verrezen prachtige huizen van speculanten en woekerkapitalisten die de diepe misère van de achterbuurten verdekten. (Citaat bij De Wit, pag. 347).
VI Het zou weer te ver voeren om de nadere analyse van dr De Wit van de Nederlandse staat onder koning Willem I, autocraat en aristocraat, en onder Willem 11, goedhartiger, romantischer, maar evenzeer neigend tot de autocratie, hier ook maar in grote lijnen weer te geven. In twee voortreffelijke hoofdstukken tekent De Wit de stand van de politieke partijen in het koninkrijk na 1813 en onderzoekt hij de daaromtrent gelanceerde meningen van prof. Huizinga (uit het herdenkingsjaar 1913) die ".een mooi stuk proza" vormen, maar als geschiedbeschouwing waardeloos zijn, omdat Huizinga meent dat het "voor of tegen Oranj·e" ging. Dr De Wit houdt terecht vast aan zijn controverse aristocratie en democratie, die hij ook ontwikkelt in het hoofdstuk "Van Hogendorp en het liberalisme": hier weerlegt hij volstrekt Colenbranders stelling dat Van Hogendorp onze "eerste liberaal" is met de ons r·eeds bekende argumenten. Naderen wij nu de gebeurtenissen van het jaar 1848 - ,,de ov·erwinning der democraten", noemt dr De Wit het - dan blijft de critiek op Colenbrander ook ten aanzien van de veronderstelde vorderingen van het Hberalisme onder Willem II gelden. De Wit stelt vast dat integendeel onder deze v·eel slappere monarch het oude Nederland, conservatief, vol stoffelijke misère, benepenheid en anti-papisme "in kracht toenam" (De Wit, pag. 368). In 1845 ketsten de eerste liberal.e pogingen om tot een moderne Grondwet te komen volstrekt op de onwil van koning en kamer af. Thorbecke, de gangma;ker en destijds professor in Leiden, liep al gevaar om zijn ontslag te krijgen. Het was de "paniek" van het jaar 1848, het waren de februarirevolutie van liberalen en socialisten in Frankrijk, gevolgd door ltberale en nationale beroeringen in de Duitse landen - bet was, kortom, de vlam van de onweerhoudbare Europese revolutie, die in Nederland een schok teweeg bracht. De koning wil zijn hu~d, lees zijn dynastie, r·edden: op 13 maart 1848 ontbiedt hij de voorzitter van de Tweede Kamer bij zich en deelt hem mee dat hij een grondwetshervorming tegemoetziet, zoals hij
541
De cybernetische revolutie In het juli-augustusnummer van "Socialisme en Democratie", het maandblad van de PvdA, verscheen een lang artikel van prof. dr Fred L. Polak onder de titel "Automatie: dynamische drijfkracht naar een vernieuwd socialisme". Voor dit artikel ontleende de schrijver veel gegevens en redeneringen aan het memorandum "The Triple Revolution" (De drievoudige revolutie), dat opgesteld werd door een commissie ad hoc in de Verenigde Staten en in 1964 aan president johnson werd overhandigd. Prof. Polak zegt, dat in dit memorandum "voor het eerst . .. reeds zeer duidelijk de lijnen (worden) doorgetrokken naar een door voortschrijdende automatie zonder meer afgedwongen reconstructie der maatschappelijke ordening in - bij gebreke aan enige andere passende term - socialistische zin". Het memorandum over de "drievoudige revolutie" waarin hoofdzakelijk de cybernetische revolutie aan de orde is, wordt sinds zijn verschijnen door de Amerikaanse marxisten levendig besproken. Een van hen, Hyman Lumer, heeft over de er in neergelegde stellingen reeds gedebatteerd met enkele ondertekenaars ervan. In zijn pas verschenen boekje "Poverty: its roots and its future" (New York, 1965) wijdt Lumer een geheel hoofdstuk aan de behandeling van het memorandum. Daar prof. Polak, de redeneringen van dit memorandum voortzettend in zijn artikel, komt met een oproep om terug te keren tot de bron der pre-marxistische utopisten, leek het ons voor onze lezers van belang deze bespreking van marxistische zijde in ons blad op te nemen.
544
Zoals Benjamin Franklin eens zei: IS de mens "een dier, dat werktuigen maakt". De geschiedenis van de mensheid toont het beeld van een onophoudelijk streven naar het ontwikkelen en verbeteren van de werktuigen die de mens gebruikt, teneinde zijn arbeid productiev·er en minder inspannend te maken en zich te bevrijden van de steeds aanwezige dreiging van g·ebrek. Heden ten dage is dit lang nagestreefde doel - het tot stand brengen van overvloed bij een minimum aan inspanning eindelijk in zicht. De op computers gegrondveste technische revolutie, ofschoon nog in haar kinderschoenen, biedt het perspectief van een wereld die vrij is van armoede en ~ezwoeg, een wereld waarin de middelen bestaan om ieder m~nselijk wezen een rijk en overvloedig leven te waarborgen. Deze toenemende bekwaamheid om een overvloed voort te hrengen, gaat echter in onze maatschappij niet vergezeld van een overeenkomstige toename van de welvaart, maar van groeiende onveiligheid, werkloosheid en armoede. Er zijn thans slechts weinigen, die volharden in de gedachte dat automatisering een onvermengde zege is. Integendeel, het vooruitzicht van overvloed wordt vaak beschr.even als een "dreiging", een "uitdaging", ·een "paradox" - in het kort, als een reeds bestaande
of potendeel aanwezige bron van zorg, die niet van voorbijgaande aard is, maar met de tijd ·ernstiger dreigt te worden. Deze "paradox" van armoede in overvloed brengt een groeiend aantal mensen tot de overtuiging, .dat werkloosheid en gebrek diep-gewortelde misstanden zijn, die niet kunnen worden hersteld door oppervlakkige hervormingen, maar alleen door maatschappelijke en economische veranderingen van ingrijpende aard. Diep ingrijpende oplossingen voor dit vraagstuk worden in toenemende mate gepropageerd. Een van de belangrijkste daarvan wordt uiteengezet in het "memorandum van de commissie ad hoc over de drievoudige revolutie", dat een grote publiciteit heeft gekregen. Dit werd ,in maart 1964 gepubliceerd, ondertekend door 34 personen, onder wie zich bekende figuren bevinden, als de vakbondsleider Ralhp L. Helstein, de econoom Gunnar Myrdal, de criticus Maxwell Geismar, Nobelprijswinnaar Linus Pauling en de social~stische leider Norman Thomas, en is sindsdien het onderwerp geworden van een uitgebreirde discussie. De ideeën die in deze verklaring zijn neergelegd, vormen een synthese van overeenkomstige opvattingen, die reeds enige tijd geleden door een aantal ondertekenaars, zoals de econoom Robert Theobald, zijn uiteengeZJet. Zij hebben betrekking op een aantal fundamentele vraagstukken ten aanzien van de maatschappelijke en economische gevolgen van de automatisering en de aard en de functie van de menselijke arbeid. We zullen deze hieronder critisch bezien. Mensen en machines
Het memorandum van de commissie ad hoc begint met te verklaren, dat er zich op het ogenblik drie revoluties voltrekken: de cybernetische revolutie, de revolutie in de bewapening en de revolutie op het gebied van de menselijke rechten. Het beperkt zich echter tot de behandeling van de eerste van dit drietal, die als volgt wordt omschreven: "De cybernetische revolutie is tot stand gebracht door het verenigen van de computer met de automatische machine. Dit leidt tot een stelsel van bijna onbeperkte productiecapaciteit, dat steeds minder menselijke arbeid vereist". Uit de vervanging van de mensen door machines ontstaat het centrale vraagstuk van het nieuwe tijdperk. "Het fundamentele probleem, dat door de cybernetische revolutie in de Verenigde Staten wordt gesteld, is, dat hierdoor het tot nu toe gebruikte mechanisme om de rechten van de mens als consument te regelen, krachteloos wordt gemaakt. Tot dit ogenblik zijn de economische hulpbronnen verdeeld op grondslag van de bijdragen die aan de productie werden gegeven, waarbij machines en mensen op ong:eveer gelijke voet wedijverden om te werk gesteld te worden. In het zich ontwikkelende cybernetische stelsel kan evenwel een potentieel onbeperkte productie worden verwezenlijkt met behulp van machinesystemen, die weinig medewerking van de zijde van menselijke wezens vereisen. Daar machines de productie overnemen van de mensen, nemen zij een groeiend deel van de hulpbronnen voor
545
546
zich in beslag, terwijl de mensen die worden vervangen, afhankelijk worden van minimale regeringsmaatregelen - werkloosheidsuitkering, sociale veiligheid, bijstandsregelingen. Deze maatregelen zijn steeds minder in staat om een historische paradox te verbergen: dat een aanzienlijk deel van de bevolking leeft op minimale inkomens, vaak beneden de armoe-grens, in een tijd waarin een voldoende productiepotentieel beschikbaar is om in de behoeften van een ieder in de Verenigde Staten te voorzien". Dez·e paradox toont, hoe verouderd de huidige wijze van inkomensverdeling is, die "nu als de voornaamste rem werkt op de bijna onbeperkte capaciteit van een cybernetisch productiesnelsel". Het belangrijkste economische probleem is daarom "niet, hoe de productie moet worden v·ergroot, maar hoe de overvloed, het grote potentieel van de cybernetica, moet worden verdeeld". En dit probleem zou dan als volgt moeten worden opgelost: "Als een eerste stap naar een nieuwe samenhangende regeling dient te worden erkend, dat de traditionele band tussen werk en inkomen is verbroken. De economie van de overvloed kan alle burgers welgesteldheid en economische veiligheid verschaffen, onverschillig of ze zich wel of niet bezig houden met wat gewoonlijk als arbeid wordt beschouwd. Rijkdom die eerder door machines dan door mensen wordt voortgebracht, blijft toch rijkdom. Wij dringen er daarom op aan, dat de maatschappij door haar daartoe geëindigde wettelijke en regerende instellingen de onvoorwaardelijke verplichting op zich neemt, om iedere persoon en ieder gezin als een recht een gepast inkomen te verschaffen". Met andere woorden, automatisering (of cybernetica) leidt snel tot een maatschappij, waarin de behoefte aan menselijke arbeid praktisch afwezig zal zijn. Ali,oe Mary Hilton, een van de ondertekenaars, beschrijft het aldus (The Cybercultural Revolution", Minority of One, oktober 1963): "Er zullen geen andere arbeiders dan machines zijn. De weinigen die werken, zullen zich-niet-herhalende-taken vervullen, die intelligentie en verbeeldingskracht vereisen. De knapsten en eerzuchtigsten zullen de veeleisende opleiding en scholing voor zulk werk ondergaan en dit zal hun spel zijn". En wat gebeurt er met de anderen, met de overweldigende meerderheid? Zij zullen, daar zij een gegarandeerd inkomen ontvangen, in staat zijn te delen in de overvloed die door de machines wordt voortgebracht, en in plaats van het afstompende nietsdoen van de werkloosheid zullen zij vrije tijd hebben om die opbouwende en scheppende activiteit te veróchten, waarvoor onze huidige maatschappij weinig economische beloning geeft. De grondslag zal zijn geiegd, zo zegt het memorandum, voor "de wederopbouw van het waardestelsel van onze maatschappij". Mej. Hilton gaat verder. Zij ziet een nieuwe ,Gouden Eeuw' aanbreken, zoals in het oude Griekenland, waar "een maatschappij bestond van vrije tijd en overvloed, die niet geschapen werd door de arbeid van enig lid van de maatschappij, maar
door slaven". Thans echter zouden dez,e rijkdom en vrije tijd worden voortgebracht "door electronische en mechanische in plaats van menselijke sla ven". Dit alles zal een aanzienlijke uitbreiding van de economische rol van de regering met zich mee brengen. Deze draagt de verantwoordelijkheid voor de planmatige ontwikkeling van de cybernetica en de overgang naar de nieuwe maatschappij. En daar de algemene welvaart het doel is, moet dit een democratische planning zijn. "Het doel zal zijn", aldus het memorandum, "de bewuste en zedelijk,e leiding van het economische leven door onder democratische controle staande planningorganen". Dat is, in het kort, het "nieuwe sociaal-economische stelsel", dat de cybernetische revolutie in het vat heeft. En dat is op zijn beurt weer de grondslag van de wereld van de toekomst, zoals die gevormd zal worden onder de gecombineerde invloed van de drie revoluties - een wereld van overvloed, vrede en vrijheid. Laten wij nu overgaan tot het centrale vraagstuk: in hoeverre is dit beeld juist? Onmiddellijk moet worden opgemerkt, dat de belangrijkste stelling van de commissie ad hoc in zekere opzichten een grote stap vooruit betekent in het denken over zulke vraagstukken. In het bijzonder is dit het geval, als erkend wordt dat er iets fundamenteel verkeerd is in ons economische stels·el. Dit stelsel kan de problemen niet de baas, die gesbeid worden door de nieuwe bechnische revolutie en het is zelfs een hinderpaal voor hun oplossing en moet daarom ingrijpend worden veranderd. "Ons economische stelsel", schrijft Theobald, "is afhankelijk van de onderstelling van schaarste ... In ons huidige economische stelsel bestaat de tendentie, dat een product meer waarde heeft naarmate het schaarser is en minder waarde naarmate het op overvloediger wijze aanwezig is ... Indien wij ons een economie van overvloed voorstellen, waarin de schaarste grotendeels is weggenomen, dan zouden we voor vele soorten goederen ni,et hoeven te betalen, want het wegnemen van de schaarste zou :z;e 'waardeloos' maken" (The Challenge of Abundance, 1962, pag. 84 ). Hij gaat voort: "Op het ogenblik hangen de inkomens van de goederenproducenten geheel af van de prijzen die ze voor hun goederen ontvangen. Derhalve moet iedere producent er naar streven zijn prijzen zo hoog mogelijk te houden ten einde zijn inkomen op te voeren. Zolang dit stelsel van kracht is, is het onmogelijk om toe te staan, dat de prijzen in een bijzondei'e sector zeer aanzienlijk dalen, zoals ze natuurlijk zouden doen als de overvloed toeneemt. Het resultaat van een prijsdaling zou een vermindering betekenen van de inkomens van hen die ze produceren". Vandaar, dat er bij groeiende productiviteit "in de fabrieks- en mijnsector systemen worden ontwikkeld om de productie te beperken en zo de prijzen op peil te houden, ook al is er voldoende capaciteit om toenemende productie mogelijk te maken" (pag. 85 ).
547
Een marxist zal het niet eens zijn met Theobalds opvatting, dat de waarde door de graad van schaarste wordt gemeten, in plaats van door arbeidstijd, maar hij zal niet van mening met hem verschillen dat, terwijl de waal"de van de goederen daalt bij toenemende productiviteit, de producenten in onze kapitalistische economie er belang bij hebben de prijzen hoog te houden. Evenmin kan men het oneens zijn met de hieruit gemaakte gevolgtrekking, dat in een economie waarin goederen in zulk een overvloed voortgebracht kunnen worden dat ze 'waardeloos' worden, het noodzakelijk wordt om ze in ove.l'eenstemming met de behoefte te verdelen, in plaats van met het inkomen dat uit warenproductie wordt verkregen. Even opmerkelijk is het humanistische perspectief dat het memorandum geeft, met het doel van een maatschappij die gericht is op het bevorderen van het menselijke welzijn, in plaats dat de productie als een doel op zich zelf wordt beschouwd, een maatschappij waarin het aanmoedigen van scheppend werk en een leven vol inhoud voor een ieder de eerste overweging is. Het program dat in het memorandum wordt gegeven, kan echter niet tot het bereiken van dit doel leiden, want de analyse waaruit het is afgeleid, is gebaseerd op verkeerde veronderstellingen. Vandaar, dat ze in feite uitmondt in een utopisch schema dat niet uitgevoerd kan worden - en dat zelfs, als het gevolgd zou worden, in een verkeerde richting zou gaan. Machines en werkloosheid
548
Om te beginnen geven de auteurs van het memorandum een eenzijdig beeld van de gevolgen van de automatisering; dat leidt tot een grove overdrijving van de invloed op de werkgelegenheid. Het afschaffen van de menselijke arbeid door de machines zou dicht bij zijn; volgens Mej. Hilton zal het tijdperk van de vrije tijd "technologisch binnen enkele tientallen jaren denkbaar zijn". Men kan gemakkelijk tot zo'n conclusie komen, als men zich beperkt tot de vervanging van directe arbeid door geautomatiseerde machines - een vervanging, die zich inderdaad in grote omvang voltrekt. Maar dat is ni,et het gehele beeld. In de eerste plaats wordt door de automatisering van zekere handelingen in een fabriek niet de behoefte aan arbeid in de gehele fabriek verminderd. Integendeel, het kan zeer wel zijn, dat de behoefte aan onderhoudpersoneel toeneemt als gevolg van de grotere gecompliceerdheid van de automatische machines en de noodzaak om reparaties snel te verrichten; bovendien kan de behoefte toenemen aan arbeiders in andere afdelingen om de automatische afdelingen bij te houden. In de tweede plaats wordt de vervanging van arbeiders door de automatisering ten dele tegengegaan door de ermee samenhangende ontwikkeling van nieuwe industrieën voor de electronische uitrusting en de automatische machines. Zeker nemen deze niet zoveel arbeiders op als elders worden vervangen en de werkgelegenheid wordt er beperkt door het feit, dat deze bedrijven zelf grotendeels geautomatiseerd zijn. Desalniettemin verschaffen ze een niet-onaanzienlijke werkgelegenheid.
In de derde plaats opent de vooruitgang nieuwe terreinen, zoals de industrieën voor atoomenergie en ruimtevaart. De vorming van een toenemend aantal nieuwe industrieën is trouwens inbegrepen in de idee zelf van een wetenschappelijke en technologische revolutie. Ook de~e v·erschaffen werk, dat de neergang elders tegengaat. Het totale beeld is dus ingewikkelder dan de auteurs van het memorandum het afschilderen. De stijging van de productiviteit, ofschoon reëel en toenemend in de na-oorlogse periode, is niet zo spectaculair als het memorandum het voorstelt. 1) En de tendentie tot het stijgen van de werkloosheid, ofschoon eveneens reëel, werkt langzaam en ongelijkmatig. Er is zeker geen reden om een werkloosheid die zich uitstrekt tot de meerderheid van de arbeiders binnen een afzienbare periode te voorspellen. Bovendien, ook al worden we gekweld door een hardnekkige werkloosheid, dan komt dat niet, omdat er gebrek is aan nuttig werk dat gedaan moet worden. Als voorzien wordt in het bestaande tekort aan openbare en sociale diensten zou meer dan het huidige aantal werklozen opgenomen kunnen worden. Volgens Theobald kunnen zulke sociale behoeften niet bevredigd worden in het kader van het huidige economische stelsel. En inderdaad, het kapitalisme verzet zich tegen het voorzien in sociale noden en neemt liever zijn toevlucht tot een toenemende verspilling van sociale en economische middelen, in het bijzonder in de vorm van militaire uitgaven, om zijn winsten in stand te houden. Maar zelfs binnen het bestaande systeem zijn maatregelen als grootscheepse openbare werken een bereikbaar doel. In het memorandum wordt dit eigenlijk stilzwijgend toegegeven, want het opgestelde program voorziet juist in zulke maatregelen. Ze ziet ze echter als niet meer dan noodhulp, in afwachting van de instelling van een gewaarborgd inkomen voor allen. Daarmee worden evenwel de betekenis en de gevolgen van de actie voor de verwerkelijking ervan schromelijk onderschat. Toch kan dit program begroet worden, als een effectief program voor de strijd te?;en de werkloosheid. Tenslotte overdrijven de auteurs van het memorandum het bestaan van overvloed, of ze die nu als reeds bestaand zien, zoals in het geval van landbouwproducten, of haar potentieel aanwezig achten (in de vorm van niet-gebruikte producüecapaciteit), zoals bij de industrieproducten. Ofschoon het waar kan zijn dat de productie van sommige landbouwproducten groot genoeg is om ruimschoots in ieders behoeften te voorzien, bestaat zulk een surplus in het algemeen niet in verhouding tot de menselijke behoeften maar alleen in verhouding tot de koopkrachtige vraag, - wat dus betaald kan worden. De auteurs hebben echter de neiging deze twee aan elkaar gelijk te stellen en over het probleem te spreken alsof het alleen gaat om de verhoging van het peil van de koopkrachtige vraag. Als ze even1) Victor Perlo wees er op, dat de toename in de laatste jaren geringer is dan in de jaren twintig. Tussen 1926 en 1929 steeg de arbeidsproductiviteit met 3,9 pct per jaar en van 1960 tot 1963 met 3,5 pct (The Worker, 21 april 1964).
549
wel een bedrag noemen, waarover ieder gezin zou moeten beschikken, komen ze nauwelijks uit boven het officiële bedrag dat nodig is om een minimumbestaan te leiden. Dit is uitJeraard onvoldoende om volledig in de behoeften te voorzien, of om het delen in de overvloed, die de grondslag moet zijn van een goed leven, mogelijk te maken. Gepaard aan een dergelijke benadering wordt dan de rol van de materiëie behoeften gekleineerd; de uitbreiding ervan wordt eenvoudigweg toegeschreven aan "gedwongen consumptie", die gestimuleerd is door adv·ertentiecampagnes en een foutieve schaal van waarde-oordelen. "Wij moeten leren", zegt Theobald (The Challenge of Abundance, pag. 159), "dat de overvloed niet kan worden bereikt, zolang we een hoger levenspeil als ons doel zien. Wij kunnen alleen ov·ervloed hebben, als we andere doeleinden nastreven die we belangrijker achten". De maatschappij, waartoe het memorandum oproept is er een, die "activiteiten als onderwijzen en leren zal aanmoedigen, omdat deze de mens met de mens in aanraking brengen in plaats van met dingen". Maar deze benadering is, hoe juist de critiek op de "gedwongen consumptie" ook is, toch eenzijdig, omdat ze het feit onderschat, dat de menselijke behoeften hand in hand met de ontwikkeling van wetenschap en techniek toenemen en in deze zin oneindig zijn. Indien dit niet zo zou zijn, zou de technische vooruitgang ons reeds lang in een rampzalige werkloosheid hebben gestort. Gerard Piel, een van de ondertekenaars en redacteur van de "Scientific American" (De wetenschappelijke Amerikaan), wijst erop, dat, terwijl de productie per manuur drie maal zo groot is geworden sinds 1900, de totale productie van goederen tot het zesvoudige is gestegen. Hij voegt hieraan toe: "Een groot deel van die aanzienlijke productiestijging bestaat uit producten, waarvan in 1900 niet gedroomd werd. Met andere woorden, de arbeiders die hun werk verloren door de stijgende productiviteit in de oude industáeën, zijn geabsorbeerd door de nieuwe industrieën ... " (Consumers of Abundance, 1961, pag. 7). De nieuwe goederen en functies zijn langzamerhand opgenomen in de catagorie van normale menselijke behoeften, En er is geen reden, waarom dit proces niet zou voortduren, afgezien van de beperking ervan door de koopkrachtige vraag. Er is in een maatschappij, waarin deze beperking is weggenomen en de verdeling werkelijk op de behoefte ,is gebaseerd, niets dat een eindeloze uitbreiding van de productie verhindert en daarmee dan ook de toenemende behoefte aan de menselijke arbeid die in het memorandum eenvoudigweg wordt afgeschreven. Samenvattend: er bestaat weliswaar geen twijfel aan het bestaan van de tendenties die het memorandum beschrijft en aan de ernst van de problemen die erdoor gesteld worden, doch het doort11ekken tot het punt van het praktisch universele verdwijnen van menselijke arbeid is onverantwoord en een gevolg van een eenzijdige benadering. Productie en verdeling
550
De fout gaat echter veel dieper. Ze ligt in de eerstJe plaats in
de poging om de methode van de verdeling der goederen los te maken van het er aan ten grondslag liggende productiestelseL De wortel van onze vraagstukken, zo is de redenering, is de verkeerde verdeling, die op haar beurt weer voortspruit uit een verkeerde schaal van waarde-oordelen. "Wij weten", schrijft Mej. Hilton, "dat alle armoede in dit land armoede is in weerwil van de overvloed - een armoede die wordt teweeggebracht door de ontoereikende verdelingsmethoden, eerder door de ethos (de geest) van de schaarste, dan door het werkelijk bestaan ervan". Voor Theobald is de fundamentele taak het bepalen van de "juiste" inkomensverdeling vanuit het oogpunt van sociale gerechtigheid en het breken met de economisçhe theorieën, "die verklaren dat ze bepaald moet worden door de krachten van de markt" (The Challenge of Abundance, pag. 16 ). Het vraagstuk is, zo onderstreept hij, "in wezen het probleem hoe een land zijn hulpbronnen wil verdelen" (pag. 102). De oplossing is volgens dez·e opvattingen het vaststellen en invoeren van een billijke verdelingswijze, die meer in overeenstemming is met de nieuwe economie van de overvloed. De weg om deze tot stand te brengen, zou liggen in het wegnemen van de ideeën en waarde-oordelen - van de "ethos" van de schaarste - die ertoe leidt, dat men zich vastklampt aan de oude vormen. Bovendien zou dit tot stand gebracht moeten worden binnen het raam van de bestaande kapitalistische productieve~houdin gen. In zijn opsomming van revoluties ontbreekt in het memorandum zelfs een verwijzing naa·r wat de diepstgaande sociale verandering van onze tijd is, de socialistische revolutie. Voor de auteurs bestaat het socialisme blijkbaar niet en is de productie die gebaseerd is op de kapitalistische eigendom eeuwig. In overeenstemming daarmee wordt ook de klassenstrijd als niet-bestaand gezien. Voor het bereiken van zijn doeleinden wendt het memorandum zich alleen in een algemene oproep tot alle mensen van goeden wil, kapitalisten zowel als arbeiders. De verdeling kan echter niet losgemaakt worden van de productie. Integendeel, de wijze waarop de goederen worden verdeeld, wordt niet bepaald door de ideeën van de mensen, maar door de heersende productiewijze en de ene kan niet worden V'eranderd zonder tegelijkertijd de andere te wijzigen. Het kapitalisme is een stelsel van warenproductie, waarin een ieder leeft door t·e kopen en te verkopen. Een ieder moet kopen wat hij nodig heeft en om het noodzakelijke inkomen te verkrijgen, moet men iets hebben om te verkopen. Dit is de noodzakelijke wijze van verdeling, die voortvloeit uit de aard van de productiekrachten. Andere verdelingsvormen, zoals pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, e.d. zijn slechts ondergeschikte vormen, die ontstaan door een deel van het uit de verkoop van goederen verkregen inkomen opzij te leggen. De arbeider in een kapitalistische maatschappij bezit geen andere waar dan zijn arbeidskracht, die hij aan de kapitalist verkoopt om te leven en die de kapitalist koopt als de transactie een winst opbrengt. Des te minder hij de arbeiders betaalt, des te groter is de winst.
551
Indien voorgesteld wordt, dat de regering de arbeiders een gewaarborgd inkomen betaalt dat niet voortvloeit uit de verkoop van de arbeidskracht dan moet het geld uit de belastingen gehaald worden en het grootste deel daarvan moet dan van de kapitalisten komen, daar het uiteraard nergens toe zou dienen de arbeiders met de ene hand inkomen te geven en het met de andere hand in belastingen terug te nemen. Doch dit zou ernstige inbreuk maken op de kapitalistische winsten en als het gewaarborgde inkomen, zoals in het memorandum wordt voorgesteld, wordt uitgebreid tot de grote meerderheid van het werkende volk, zou dit de basis van hun bestaan als kapitalisten ondergraven. Aan elke poging daartoe zal fel weerstand worden geboden. Te denken dat kapitalisten, wier enige bestaansgrond de winst is, ertoe gebracht kunnen worden niet voor de winst, maar voor het sociale welzijn te produceren, betekent werkelijk zich in dagdromerijen te verliezen. Om een andel'e methode van verdeling tot stand te brengen moet de productie voor de winst vervangen worden door de productie voor de behoefte. Dat wil zeggen, dat de kapitalist uit het beeld dient te verdwijnen en dat de collectieve producenten en consumenten ook de collectieve eigenaars van de productiemiddelen moeten worden. Anders gezegd, het kapitalisme moet door het socialisme worden vervangen. Als dan de overvloed wordt verwezenlijkt, zal het mogelijk worden de warenproductie geheel af te schaffen en over te gaan naar een communistische maatschappij, waarin de goederen d~rect naar de behoefte worden v·erdeeld. Alleen op deze wijze is dit doel te bereiken. De voorstdien in het memorandum komen echter in het beste geval neer op plannen om uitkeringen te verstrekken, waarvan de omvang in de praktijk niet zou worden bepaald door de berekening wat de arbeiders behoren te krijgen, maar door wat van de grote kapitalisten kan worden afgedwongen. Automatisering en menselijke arbeid
552
Ook vergissen de auteurs van het memorandum zich, als zij het in toenemende mate wegvallen van werkgelegenheid toeschrijven aan de automatisering op zich zelf. Dit is niet zo zeer het gevolg van de automatisering als zodanig, maar van de kapitalistische productieverhoudingen waaronder ze wordt ingevoerd. Het gevolg van de automatisering zelf is niet, dat de menselijke arbeid wordt weggenomen, maar dat ze op diepgaande wijze van karakter verandert. Niet alleen maakt de nieuwe techniek een einde aan de eentonige zich herhalende arbeid en het fysieke gezwoeg, maar terzelfder tijd geeft ze aan de arbeid een in toenemende mate scheppend karakter, waarbij de geestdijke arbeid een steeds grotere rol speelt. De rol van de mens in de productie wordt meer en meer niet het hanteren van machines, maar het kennen van machines, het in staat zijn om ze te ontwikkelen en te verbeteren, het uitvinden van nieuwe technische methoden en nieuwe producten en het uitbreiden van de grenzen van de productie. De behoefte van deze activ;iteit wordt door de
barrière van de overvloed niet beperkt, want de menselijke behoeften zijn, zoals reeds gezegd, onuitputtelijk en breiden zich in gdijke mate uit als de grenzen van de productie. Vandaar dat er eerder een steeds grotere behoefte aan arbeid is. Er bestaat niet zoiets als een situaüe, waarin de mens "niet op zijn eigen activiteit aangewezen is voor de materiële grondslag van zijn leven". Het is de aard van zijn activiteiten die verandert, niet de noodzaak ervan. Daarom vereist de volledige ontploo1ing van de nieuwe technische revolutie n1et de beperking van de productieve arbeid tot een kleine begaafde elit:e, terwijl de rest aan een leven van nietsdoen wordt overgelev,erd, maar verlangt ze de voortdurende verheffing van het ontwikkelingspeil en de scheppende bekwaamheden van de arbeidersklasse als geheel. Ze vereist een proces van ontwikkeling van de arbeiders tot all-round persoonlijkheden, die meer dan één bekwaamheid bezitten en worden tot technió, ingenieurs en wetenschapsmensen. De hinderpaal voor zo'n ontwikkeling is niet het onvermogen van de ~emiddelde arbeider, maar het kapitalisme. In plaats van de arbeider_te ontwikkelen met de voortgang van de techniek, wordt hij door de omstandigheden van de kapitalistische productie omlaag gehaald. Teneinde de loonkosten te verlagen, leidt de kapitalistische productie tot het uiteenvallen van het arbeidsproces in afzonderlijke, zich steeds herhalende en monotone taken die in het hoogst mogelijke tempo moeten worden uitgevoerd. Hier ligt de tegenstelling: terwijl de automatisering verlangt, dat het arbeidsproces samengaat met een groeiende bekwaamheid, brengt het kapitalisme het omgekeerde tot stand. Daarom wordt de rol van de arbeiders die nog vereist zijn voor het bedienen van de automatische installaties, teruggebracht tot het waken over bedieningspanelen en het drukken op knoppen. Vandaar, dat een recent overzicht over de geautomatiseerde fabrieken liet zien, dat in 70 pct der gevallen de algemene geschooldheid niet was toegenomen, maar gelijk, of zelfs lager was dan voorheen. De verdedigers van het program van de drievoudige revolutie maken de fout, dat zij de kenmerken die de arbeid heeft onder het kapitalisme - en die voortvloeien uit het bestaan en de verkoop van de arbeidskracht als waar - verwarren met het karakter van de arbeid als zodanig. Daarom zien zij ook als enig alternatief de vrije tijd en vereenzelvigen zij scheppende activiteit met het vrij zijn van de noodzaak om te arbeiden. Maar als de mens ,,.een dier is dat werktuigen vervaardigt", dan is de productieve activiteit niet iets dat hem wordt opgelegd, maar het wezen van zijn aard als mens. Van dit wezen van zijn bestaan doet hij afstand in ruil voor een loon. Het alternatief is echter niet de vervanging van de levensactiviteit door een leven van nietsdoen; het is eerder het tot stand brengen van sociale omstandigheden, waarin de arbeider niet langer zijn arbeidskracht verkoopt als een waar, maar haar benut voor zichzelf. In zulke omstandigheden wordt zijn arbeid werkelijk de uitdrukking van zijn wezen. In plaats van een
553
vloek, wordt ze een eerste behoefte, waaromheen zijn hele leven is opgebouwd. Slechts in relatie daarmee heeft het constructieve gebruik van vrije tijd een reële betekenis. De all-round ontwikkeling van het individu houdt een combinatie in van zowel scheppende arbeid als scheppende vrije tijd. In de moderne maatschappij is een bestaan dat geheel uit vrije tijd bestaat een afwijking. Het is niet verheffend of veredelend als gezegd wordt, dat iemands productieve activiteit niet langer nodig is en dat men een inkomen krijgt met de instructie om maar met zijn tijd om te gaan zoals men wenst, dat is demoraliserend en haalt iemand omlaag. Het is zeker onjuist om te strijden voor het vereeuwigen van een soort werkzaamheden, die door de automatisering zullen verdwijnen. Maar het kapitalisme kent geen ander soort. Ten einde de aard van de arbeid te veranderen in overeenst·emming met de vereisten van de automatisering is een socialistische maatschappij-organisatie noodzakelijk. Pas dan kan de arbeidskracht worden weggenomen uit de warensfeer en de grondslag worden gelegd voor een communistische maatschappij, waarin de verdeling van goederen zal plaats vinden volgens het principe: "Van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar gelang van zijn behoeften". Het kapitalistische productiesysteem wortelt in de schaarste. Historisch gezien heeft het kapitalisme de progressieve functie vervuld de grondslag te leggen voor het afschaffen van de schaarste. Maar nu het dit heeft gedaan, heeft het de grondslag van zijn nut overleefd. De moderne kapitalistische maatschappij, "die zulke ontzaglijke productie- en verkeersmiddelen heeft te voorschijn getoverd, gelijkt op de heksenmeester, die de onderaardse machten, door hem zelf opg.eroepen, niet meer kan beheersen", zo werd het al in het Communistische Manifest gesteld. De opmars van de techniek stort haar in steeds diepere tegenstellingen en tegenstrijdigheden. Automatisering bekroont dit proces. Dit bewijst de onbekwaamheid van het kapitalisme om de nieuwe technische revolutie te omvatten. Niet de arbeiders zijn ouderwets geworden, maar het kapitalistische stelsel. Het is dit stelsel, en niet de verbinding van inkomen met werk, dat de hinderpaal is voor de vooruitgang. Zoals het Communistische Manifest het zo welsprekend uitdrukt, de kapitalistische klasse "is niet in staat om nog langer de heersende klasse der maatschappij te blijven en de levensvoorwaarden van haar klasse aan de maatschappij als regelende wet op te dringen. Zij is tot heersen onbekwaam, omdat ze niet in staat is haar slaaf, zelfs binnen het raam van zijn slavernij, een bestaan te waarborgen, omdat zij gedwongen is, hem in een toestand te laten wegzinken, waarin zij hem moet voeden, in plaats van gevoed te worden". De oplossing van de problemen van nu ligt niet in het zoeken naar instellingen die dit voeden moeten regelen; als de automatisering iets bewiist, dan is het wel de noodzaak en de onvermijdelijkheid van het socialisme. HYMANLUMER 554
(Uit: Poverty, its roots and its future. New York, International Publishers, 1965).
Tien punten voor het werk van een auteur in de verdeelde wereld In 1934 vluchtten de ouders van Peter Weiss (thans 48 jaar) voor de nazi-terreur. Zij zochten hun toevlucht in Zweden, waar de later tot Zweed genaturaliseerde Peter W eiss opgroeide. Sinds enkele jaren heeft hij als schrijver wereldfaam gekregen. Allereerst door zijn toneelstuk "De vervolging van en de moord op ]ean Paul Marat. Opgevoerd door de verpleegden van het krankzinnigengesticht van Charenton onder regie van de heer De Sade". Dit stuk wordt op het ogenblik ook in Nederland opgevoerd. In oktober had de wereldpremière plaats van "Die Ermittlung" (Het onderzoek), door hem een oratorium genoemd en geschreven op basis van de documenten van het Auschwitz-proces in Frank/ort. Het werd, met muziek van Luigi N ono, gelijktijdig opgevoerd in Oost- en West-Duitsland, in Zwitserland, Oostenrijk en andere landen en wordt sinds de eerste dagen van december in Nederland opgevoerd door de "Nederlandse C ome die". Peter Weiss heeft zich steeds intensief met de problemen van het verdeelde Duitsland en de verdeelde wereld en hun invloed op de kunstenaar en zijn werk bezig gehouden. Er is in zijn denken hierover een duidelijke ontwikkeling merkbaar. Van groot belang is de samenvatting van zijn ideeën die hij onlangs in de Zweedse "Dagens Nyheter" en in het Oostduitse "Neues Deutschland" publiceerde. 1. Elk woord, dat ik neerschrijf en voor publicatie vrijgeef, is politiek, dat wil zeggen, het is op een contact met vrij grote groepen van de bevolking gericht om daar een bepaald effect teweeg te brengen. Na mijn mededeling, die ik aan een van de communicatiemiddelen overdraag, volgt het verwerken van mijn mededeling door de consumenten. De wijze, waarop mijn woorden worden opgenomen, wordt in grote mate bepaald door het gegeven maatschappelijke stelsel, waaronder ze worden verbreid. Daar mijn woorden altijd slechts een minimaal klein deel binnen de algemene opinie uitmaken, moet ik, wil ik mijn mening kunnen laten doordringen, de grootst mogelijke nauwkeurigheid bereiken. 2. De keuze van de taal, die ik bij het schrijven gebruik, heeft slechts een ambachtelijke functie. Ik kies de taal, die ik het beste beheers. In miin geval is dat de Duitse taal. Het voordeel van het gebruiken van deze taal is daarin gelegen, dat elk woord daardoor meteen in een scherper licht komt te staan. De verdeling van Duitsland in twee staten, met diametraal tegenover elkaar staande maatschappelijke structuren, beeldt de. verdeling van de wereld uit. De uitspraken van een Duits-talige àuteur liggen daardoor meteen op de weegschaal,
555
556
waar ze aan de twee versdhillende waarderingssystemen onderworpen worden. Dit vereenvoudigt mijn werk. Wat ik schrijf, komt direct in het brandpunt van de meningen. De problemen en conflicten, die ik noem, zijn echter niet aan dit bepaalde taalgebied gebonden, doch slechts een deel van het thema, dat vandaag in alle talen wordt behandeld. 3. Hoewel de tweedeling van de wereld veelvuldig in zich zelf verbrokkeld en door gecompliceerde, elkaar vaak bestrijdende tendenties doortrokken is, treden er toch twee duidelijke machtsblokken uit naar voren. Het ene machtsblok omvat de ten dele gevestigde, ten dele zich vormende socialistische krachten, alsmede de vrijheidsbewegingen in de voormalige gekoloniseerde of nog onder dwingelandij staande landen. Het andere machtsblok bevat het door het kapitalisme bepaalde stelsel, vanaf de vrije, onafhankelijk met elkaar concurrerende ondernemersgeest tot aan de hoogste imperialistische concentraties. Binnen dit blok kan men echter ook, vooral in de Skandinavische landen, vrij omvangrijke democratiseringen en door de klassenstrijd afgedwongen sociale instellingen aantreffen. Het werk van de arbeidersbeweging of -regeringen blijft in laatste instantie ingekapseld onder de opperheerschappij van de beheersers van het grootkapitaal, die hun bezit nimmer vrijwillig afstaan. De hoog ontwikkelde welvaartsmaatschappij is niets anders dan een klassenmaatschappij op een hoger niveau, waar de eertijds revolutionaire arbeiders de neiging ontwikkelen, de normen van de burgerlijkheid over te nemen. 4. Het is mijn taak te onderzoeken, op welke manier mijn woorden door de gesprekspartners in de verdeelde wereld worden opgenomen. De ervaring leert mij, dat binnen het blok, dat zich zelf de "vrije Westelijke wereld" noemt, die artistieke uiting, die het stempel draagt van subjectieve belevenissen en formele experimenten, erkenning geniet, zoals er ook een sociale critiek wordt gewaardeerd, voor zover ze de onder humanisme en democratie gecamoufleerde grenzen van het maatschappelijke stelsel niet doorbreekt. Terwijl op het ,gebied van de estetica geen enkele grens is getrokken en elke nieuwe ontdekking op dit terrein haar nijvere tussenhandelaars en consumenten weet te vinden, worden uitvallen op sociaal gebied aan uiterst nauwkeurige controles onderworpen. Het inzicht in de sociale grenzen is voor de auteur met grote moeilijkheden verbonden, daar hij de vrijheid, die hem als een recht wordt toegezegd, vaak als een absolute vrijheid beschouwt. Hij moet een lange weg afleggen, voordat hij daar belandt, waar zijn vrijheid voor de maatschappij niet meer ongevaarlijk is. 5. Terwijl de arbeid van de kunstenaar in het Westelijke blok de grootste koopwaarde heeft, wanneer ze de consument een estetisch of geestelijk genot of een emotionele sensatie geeft, wordt aan de andere zijde naar de praktische functie van het kunstwerk gevraagd. Het formele experiment, de innerlijke monoloog, het poëtische beeld blijven zonder uitwerking, wanneer ze voor het werk om de maatschappij een nieuwe vorm te geven geen nut afwerpen. .. . Opgegroeid met het beeld van een onvoorwaardeliJke expressie-
Een scène uit de Nederlandse opvoering van "Het onderzoek" door de "Nederlandse Comedie".
01 01 -.J
558
vrijheid voor ogen, zien wij ons hier in ons voornemen belemmerd - zolang wij de eigen waarde van de kunst hoger achten dan haar nut. Als wij het nut inzien, kunnen wij ook de strijd voeren om de stoutmoedigste vormen door te zetten, want wij weten: Bij een revolutie van het maatschappelijke stelsel behoort ook een revolutionaire kunst. Het is derhalve een tegenstrijdigheid, wanneer in enkele landen van het socialisme de kunst op grond van de in haar schuilende kracht onder de duim gehouden en tot kleurloosheid veroordeeld wordt, terwijl ze zich in de burgerlijke landen wegens gebrek aan bindingen tot aan het anarchisme ontplooit. 6. Hier kom ik al voor het probleem van de keuze te staan. Op welke van de beide zijden moet ik de keuze laten vallen? Aan welke van de twee kanten zie ik achter de onvolkomenheden, de tegenstellingen en fouten de mogelijkheid van een ontwikkeling, die aan mijn voorstellingen over humaniteit en gerechtigheid beantwoordt? Kan ik mijn eigen onzekerheid, mijn tegenstrijdig,e gevoelens overwinnen en in mijn werk bewust het politieke effect betrekken, dat tot dusverre slechts passief tot uiting kwam, doordat ik mij als een anonieme gesprekspartner aan de consumenten aanbood? Kan ik het gerieflijke derde standpunt opgeven, dat altijd een achterdeurtje voor me open liet, door welke ik naar het niemandsland van loutere imaginaties mocht uitwijken? 7. Het opwerpen van deze vraag is al het begin van haar beantwoording. In het verloop van de onderzoekingen, die ik verriaht om tot een antwoord te geraken, zie ik, dat er slechts twee mogelijkheden zijn en dat het volharden in afzijdig staan tot een steeds groter wordende ni,etswaardigheid leidt. Wanneer ik mijn Duits taalgebied als voorbeeld neem, dan zie ik, dat mijn besluiteloosheid, mijn twijfel in de westelijke staat niet alleen geaccepteerd, doch ook goedgekeurd wordt. Dat is natuurlijk: Zolang ik alleen maar uiting geef aan mijn onbehagen in, mijn afkeer van de maatschappij, blijft dit een psychologisch probieem, dat de heersenden bij hun gedoe niet stoort. Onbelemmerd mag ik de toestand van mijn uitzichtloosheid schilderen, want mijn uitziahtloosheid stelt immers de sterkte van hun instellingen voorop. Ook mijn meest absurde ideeën, mijn hoon, mijn ironie worden van me gekocht, want daarmee lever ik de machthebbers alleen het bewijs van hun vrijgevigheid. Zij voelen zich zo zeker in hun posities, dat ik voor vele dingen mag opkomen, die mij vooruitstrevend lijken. Zij stemmen welwillend toe, wanneer ik de mening verkondig, dat de bestaande verschillen geleidelijk weggenomen kunnen worden. Een van de voornaamste argumenten van hen, die aan het roer staan, is immers, dat deze verschillen al in grote mate zijn opgeheven en dat werkgevers en werknemers zich vandaag in een gelijkgerechtigde belangengemeenschap bevinden. Hier sta ik tegenover hun hele wereld van geraffineerd gerichte vervalsingen van de werkelijkheid. Doordat zij in het bezit zijn van de communicatiemiddelen en het onderwijs beheersen, hebben zij met hun opvattingen tot in alle lagen van de bevolking kunnen doordringen. Daar zij een onoositie van links ten dele onscha-
delijk hebben gemaakt of deze oppositie zich ten dele op grond van uiterlijke successen aan een illusie van welvaart heeft aangepast, wordt de vraag naar de aohtergrond van deze welvaart en de vraag, op wiens kosten die welvaart werd bereikt, slechts zelden gesteld. Als het al gebeurt, wordt de vragensteller zeker op de smerigste manier uitgescholden en blijkt, hoe armzalig het begrip van humaniteit en democratie in het wapen van de bezittenden is. 8. In de oostelijke Duitse staat wordt mijn gebrek aan kleur bekennen als een teken van ondergang beoordeeld. Zelfs mijn negatieve schilderingen van de burgerlijke civilisatie blijven zinloos, zolang ik daarin niet de poging doe, mij uit de inkapseling te bevrijden. Zolang ik mij verbeeld, dat mijn integriteit en bewegingsvrijheid daar hooggehouden kunnen worden, blijf ik een gevangene van deze maatschappij, en als ik van mening ben, dat deZJe maatschappij nog door sociale aspiraties zou kunnen worden veranderd, dan sus ik daarmee alleen mijn geweten en idealiseer ik het feit, dat zij mij mijn levensonderhoud versaha ft. De aanvallen op de corruptie, op de uitbuiting en op de door private monopolies geleide verpesting van de openbare mening leiden tot niets, wanneer ze geen duidelijk alternatief aanwijzen. Waar in de westelijke staat vooral een politieke terughoudendheid van de auteur wordt verwacht, wordt in de oostelijke staat vooral de ondubbelzinnige politieke houding verlangd. 9. Daarmee verwijder ik mij weer van het enge begrip van een taalgebied en stel ik de gehele wereld als werkterrein voor de artistieke arbeid voorop. In deze wereld valt de beslissing. De bezittenden van de aarde, een naar verhouding kleine groep, doen vandaag hun uiterste best hun posities te versterken en te verdedigen. Nadat zij de noodtoestand na de oorlog hadden uitgebuit en zich daaraan nog eens uitermate hadden verrijkt, zien ze zich thans geplaatst tegenover de weer ontwakende krachten van de uitgeplunderde volken. Het spook, dat voor hen oprijst, waart niet alleen door Europa, maar overal waarheen ze hun blik ook maar richten. Waar ze hun bastions ook bouwen, in Afrika, Azië of Latijns-Amerika, groeien vrijheidsbewegingen op, die niet meer tegengehouden kunnen worden. Nog hebben ze, dank zij hun wapens en huurlingen, op vele plaatsen de overhand. Nog kunnen ze terreur verbreiden met het platbranden van dorpen en landstreken, nog kunnen ze naties in hun greep houden met hun bruutheid en met de chantage van hun gelden, maar historisch veelb.ten ze voor een verloren zaak. Tegenover hen krijgt langzaam een macht voet aan de grond, die ervan uitgaat, dat de wereldse goederen elke mens in gelijke mate dienen toe te behoren. Nog zijn wij in het beginstadium van deze alomvattende verandering. Enkele landen hebben de door de verdeling van de wereld veroorzaakte economische moeilijkheden in hoge mate overwonnen en een communistische of socialistische maatschappijorde tot stand .gebracht, andere spannen zich voor deze orde in allereerst onder het voorteken van een nationale bevrijdinl'"sstrijd. Overal echter treden door
559
de koude oorlog, welks innerlijke gloed voortdurend tot openlijke strijdhaarden opvlamt, de onevenwichtigheden en strijdvragen in de opvatting van de nieuwe maatschappijorde aan de dag. In die situatie vindt de tegenstander rijkelijk stof om op het tekort schieten of op de utopieën van het socialisme te wijzen. De taak van een auteur is hier: steeds opnieuw de waarhei,d, die hij verdedigt, aan te tonen, steeds opnieuw de waarheid onder de verdraaiïngen zoeken. 10. De richtlijnen van het socialisme bevatten voor mij de geldige waarheid. Wat er ook voor fouten in naam van het socialisme zijn begaan en nog zullen worden begaan, ze behoren er tot lering te zijn en aan een critiek onderworpen te worden, die uitgaat van de grondbeginselen van de socialistische opvatting. De zelfcritiek, de dialectische meningenstrijd, het voortdurend open staan voor veranderingen en verdere ontwikkeling zijn bestanddelen van het socialisme. Van de twee keuzemogelijkheden, die mij vandaag resten, zie ik slechts in de socialistische maatschappijorde de mogelijkheid, de bestaande wantoestanden in de wereld uit de weg te ruimen. Ik ben zelf opgegroeid in de burgerlijke maatschappij en ik heb in mijn werk en in mijn persoonlijke leven de meeste tijd ermee gesleten, mij van de bekrompenheid, de vooroordelen en het egoïsme te bevrijden, die mij door dit milieu werden opgelegd. Ik heb lange tijd in de veronderstelling verkeerd, dat het artistieke werk mij een onafhankelijkheid kon verschaffen, die de wereld voor me zou openen. Vandaag echter zie ik, dat een dergelijke ongebondenheid van een kunst een vermetelheid is, gezien het feit, dat de gevangenissen van die landen, waarin de verschillen tussen de rassen en de bezitsverhoudingen in stand gehouden worden, vol zitten met de gemartelde voorvechters van de vernieuwing. Elk van mijn in vermeende vrijheid veroverde arbeidsresultaten tekent zich af tegen de noodtoestand, die voor het grootste deel van de wereld nog gegeven is. Daarom zeg ik: Mijn arbeid kan pas dan vruchtbaar worden, wanneer ze in directe betrekking staat tot de krachten, die voor mij de positieve krachten van deze wereld betekenen. Deze krachten zijn vandaag overal, ook in de westelijke wereld, waarneembaar en ze zouden een nog groter gewicht en een grotere solidariteit verkrijgen en zich in nog omvangrijker wijze op de maatschappij richten, wanneer de openheid in het Oostelijke blok ruimer zou worden en er een vrije, ondogmatisàe uitwisseling van meningen zou kunnen plaatsvinden. PETER WEISS
560
Het standpunt van de CPN over de Goedkeuringswet Op 10 november 1965 werd in de Tweede Kamer het door de regering-Cals ingediende wetsontwerp om toestemming te verlenen tot het huwelijk van prinses Beatrix met de heer Von Amsberg behandeld. De communistische fractie zette, bij monde van Marcus Bakker, het standpunt van de CPN over deze kwestie uiteen. Hieronder volgt de tekst van deze verklaring. Reeds bij de discussies rondom Pri:nses Irene heeft onze fractie zeer duidelijk gemaakt, dat de CPN geen koningskwestie wenst. Dat is geen nieuw standpunt, het dateert van v66r de oorlog en in het bijzonder van tijdens de oorlog. De constitutionele monarchie, dus het grondwettelijke koningschap, waarin het staatshoofd zich houdt aan de Grondwet, behoeft in Nederland geen strijdvraag te zijn en moet het bij voorkeur niet zijn. De centrale en overheersende politieke vraagstukken in Nederland zijn - om ze kort samen te vatten - de noodzaak van strijd tegen enkele oppet'machtige kapitaalsgroepen, de noodzaak te verhinderen dat Nederland een aanhangsel en werktuig wordt van een agressid revanchistisch Duitsland en de noodzaak van verdediging van de parlementaire democratie tegen toenemende pogingen tot aantasting daarvan. Dat wil zeggen: dagelijks brood, vrede en democratie. Het is ongewenst, dat mensen, die het op die punten ·eens zijn, tegenover elkaar zouden komen te staan over het vraagstuk: monaKhie of republiek. Wij menen, dat dit standpunt algemeen aanvaard is in de arbeidersbeweging en in progressieve kringen. Als er dan een koningskwestie kan ontstaan, dan kan die alleen van rechts komen. Zulk een koningskwestie kan ontstaan, als men het koningshuis wil gebruiken tegen de politieke en sociale rechten van het vo1k, als men het vorstenJhuis of !.eden daarvan zodanig in een omstreden positie brengt en als men het vorstenhuis of leden van het vorstenhuis plaatst boven - dat wil zeggen tegenover - de Grondwet. We hebben een dergelijke situatie de laatste tientallen jaren gelukkig niet gekend, maar dit gevaar wordt thans door het optreden van het kabinet en in het bijzonder van de minister-president in feite opgeroepen. De overijling, het gedraai, de verrassingsmanoeuvres en de propagandamethodes, waarmee alles rondom de verloving, de toestemmingswet en het aanstaande huwelijk is aangepakt, zijn precies in strijd met wat had moeten gebeuren om een conflict te vermijden. Het heeft er zelfs op geleken, dat men op zo'n conflict aanstuurde. Wij zullen in het kort een aantal feiten nagaan. In de regeringsverklaring, die is uitgesproken bij het eerste optreden van dit kabinet, is de aanstaande verloving niet in het
561
562
geding gebracht. Minister Cals heeft, in antwoord op schriftelijke vragen, gezegd, dat het kabinet van niets wist. Iedereen weet, ook de regering kan dat weten, dat daarover zeer veel twijfels bestaan. Er zijn mededelingen geweest, onder andere van de heer Aalders, voorzitter van de Expogé, dat het kabinet-Marijnen en daarna het kabinet-Cals van de feiten op de hoogte waren. Dez·e mededelingen zijn voor zeer vele getuigen gedaan, maar zij zijn ingeslikt op een manier alsof er een appel van de stiefmoeder van Sneeuwwitje was toegediend. Een ander feit is de nog niet verklaarde annulering van het debat over vraagstukken met betrekking tot de ministeriële verantwoordelijkheid voor het koninklijk huis, hetgeen twee dagen voor de kabinetscrisis op initiatief van de heer Cals geschi·edde. In de pers is de mededeling gedaan, dat de pagina's met berichten over de verloving al met Pasen waren gezet en dat alleen de naam van de v·erloofde ontbrak. Daarom bestaat er bij het Nederlandse volk nog steeds twijfel of geen informatie aanwezig was; of moet men aannemen, dat ook deze informatie tussen de oude kranten is terechtgekomen? Er is een gevoel van overrompeling blijven hangen, die verband houdt met de kabinetsformatie. Daarna is er een lange tijd verlopen tussen de bekende publicatie van de foto's en de informatie aan de fractievoorzitters van de Eers1Je en de Tweede Kamer. Die informatie is gegeven met de rug tegen de muur, omdat de verlovingsdatum al was vastgesteld. Uit de gehele enscenering daarvan is gebleken, dat die zogenaamde informatie niet anders was dan een dwang tot uitspraak. In feite is de gehele procedure daarbij gereduceerd tot één dag, waarbij inlichtingen werden gegeven en het ja-woord werd gevraagd. Vervolgens heeft de propagandacampagne voor de toestemmingswet onder het volk plaatsgevonden, waarvan iedere televisiekijker getuige is geweest. De minister-president en de overige leden van het kabinet hebl:>en door hun optreden een rustige oordeelsvorming onmogelijk gemaakt. Niet alleen tegen de toestemmingswet, maar ook tegen deze hele metmode is veel oppositie gerezen. Wij hebben ervaren, dat bij de oppositie velerlei motieven een rol spelen; die oppositie is ook niet te brengen onder enige partij-politieke noemer. De beweegredenen zal ik hier niet allemaal opsommen; beslissend is echter, dat het een oppositie van betekenis is, ook in getal. Bovendien is het - dat is hier al meerdere malen gezegd - een oppositie met een te respec1Jeren ondergrond. Nu er zo'n oppositie bij een dergelijk vraagstuk bestaat, was het eenvoudig de plicht van de regerirtg geweest, iedere overhaasting te vermijden of te beëindigen, met de indiening van de toestemmingswet te wachten en alle eenmaal geschapen dwangsituaties tegenover leden van het parlement op te heffen. Men had los van alle individuele overwegingen moeten bedenken, wat deze tienduizenden mensen gezamenlijk beweegt. Hun tegenstand komt voort uit een bittere herinnering en uit zorg voor de toekomst van hun land. Het gemeenschappelijke element wordt gevormd door vaderlandslievende
overwegingen. De reden voor het zo sterk spreken van herinnering en zorg in dit geval wordt gevormd door de bindingen van de verloofde van prinses Beatrix met het Duitsland van voorheen en van thans. Van Duitsland ging, en gaat ook nu, en gevaarlijke dreiging uit. Het verleden kennen wij, maar velen, de een minder, de ander meer, zien steeds duidelijk,er, dat er nu ook gevaren bestaan. Zij zien, dat de omvang van dat Duitse gevaar juist zo groot is door de verstrengelingen van Duitsland met andere landen. Duitsland is in een positie gekomen, waarin het kernreacties kan veroorzaken. Het is een begrijpelijke reactie, dat men iemand, die zulke sterke bindingen met de in Duitsland heersende kringen vertegenwoordigt, niet op een belangrijke post in Nederland wil zien. De argumenten, die van verscheidene zijden zijn aangedragen tegen deze overwegingen, kunnen die zorg alLeen nog maar groter maken. De voorzitter van de ARP heeft gezegd: Ja, maar wij hebben Duitsland toch ook in de EEG en de NAVO opgenomen. Ik mag eraan herinneren, dat t6en het argument is gebru~kt, dat daarmee Duitsland in bedwang zou worden gehouden. Wie houdt echter wie in bedwang op het ogenblik? Wie is sterker geworden en wie zwakker? Dan ligt een volgende conclusie voor de hand. Als eenmaal zulke bindingen gaan ontstaan, als zij goedgekeurd worden, nemen de kansen toe, dat leden van het koningshuis worden gebruikt tegen de politieke wensen van het volk en ook tegen onz·e grondwettelijke regelingen. Dan zal het gevaar bestaan, dat sommigen van het koningshuis een wapen willen maken voor een reactionaire politiek. De aanwijzingen zijn er nu reeds, met name door de aanval, die de minister-president heeft gedaan op de brief, die de heer Nederhorst heeft geschreven. De heer Nederhorst had een brief geschreven. Het was een particuliere brief; dat is hier vanmiddag nog eens bevestigd. De reactie van de heer Cals was, dat de inhoud strijdig met de Grondwet was. Hij is daarin dan ,-andaag bijgevallen door de heer Schmelzer, die wel eens even als groot-inquisiteur zal optreden. De eerste vraag, die natuurlijk opdoemt is, sedert wanneer een particuliere correspondentie in strijd kan zijn met ,de Grondwet, die het briefgeheim erkent. Maar de zaak reikt natuurlijk veel verder. Wij kennen de minister-president als een groot stoeier met de Grondwet, als ik het even zo mag zeggen. De minister-president heeft nog niet zo lang geleden, toen hij nog Kamerlid was, langademige pleidooien gehouden voor een verandering van de Nederlandse Grondwet, waaruit blijkt, dat hij het met de Nederlandse huidige Grondwet niet geheel eens is. Hij heeft laten verschijnen, of zal dit binnenkort laten doen, als leider van het kabinet, een proeve van een nieuwe grondwet, waarin naar zijn eigen z~ggen ook zijn eigen denkbeelden niet verwerkt staan en waarmee hij het dus ook niet helemaal eens zal zijn. En nu doet hij een aanval op de heer Nederhorst met een stukje grondwetuitleg, waarmee niemand anders het eens mag zijn. Datgene, waarover de heer Nederhorst heeft gesproken, was het gevaar, dat door de eigenzinnigheid van bepaa1de personen en door krachten, die
563
hiervan gebruik zouden maken, de constitutionele monarchie in gevaar zou kunnen komen. Welnu, het is het recht en de plicht van een Kamerlid om zulke dingen te zeggen, als hij de meent. Het allereerste en het laatste recht van het parlement en van zijn leden is geweest en moet zijn de mogelijkheid om iedere vorm van willekeur van de zijde van een staatshoofd in de kiem te smoren. Wanneer dat niet meer kan, komen wij niet terecht in de eerste vepubliek van de heer Lankhorst, maar in de Vijfde Republiek van de heer De Gaulle. Dat begrip is de basis van ons parlementaire stelsel. Een Kamerlid heeft onder zulke omstandigheden het recht zijn mond open te doen. Het kabinet hoort het te doen; wanneer echter het kabinet in zijn taak te kort schi,et, is er het parlement om die taak over te nemen. Wie die rechten wil aantasten en zelfs ongrondwettig wil verklaren, blijkt zelf uiterst gevaarlijke opvattingen over de Grondwet te hebben. Dit alles moet voor het Nederlandse volk een reden zijn tot vergrote waakzaamheid tegen mogelijke aanslagen op zijn rechten.
564
In dit verband wil ik slechts een enkel woord spreken over een geheel ander aspect van deze zaak, nl. het feit, dat de heer Schmelzer uit deze discussie tegenover de PvdA de conclusie heeft getrokken: zoet blijven, anders ga je de regering uit! Dat is het, wat wij vanmiddag hebben gehoord. De praktische vorm, die dat dreigement zal blijken te hebben, zal morgen bij de stemmingen over de Huurwet wel duidelijk worden. Dit alles kan men niet los zien van de keuze van Amsterdam als trouwstad. Het is een ongebruikelijke keuze; er is geen traditie van prinselijke huwelijken in Amsterdam. Waarom is voor het eerst de hoofdstad voor een dergelijk huwelijk aangewezen? Het kan alleen te verklaren zijn doordat men aan de verloofde van prinses Beatrix een extra staatkundig gewicht heeft willen geven, hetgeen men nu juist niet zou moeten doen. Al deze feiten maken het begrijpelijk, dat er zoveel oppositie is ontstaan; zij is ontstaan door de overhaasting, begeleid door propaganda-offensieven, die volstrekt verwerpelijk zijn. In deze zaak hebben wij geen onverschillige houding aangenomen. Steeds weer, vanaf de allereerste dag tot gisteren toe, hebben wij tegen deze methodes gewaarschuwd. Wij hebben de suggestie ter discussie gesteld om prinses Margriet als eerste troonopvolgster in aanmerking te laten komen, omdat naar het zich nu laat aanzien de risico's, waarover ik zojuist sprak, in dat geval geringer zouden zijn. Wij hebben niets vernomen van enige oppositie tegen een eventuele toestemmingswet voor het huwelijk van die prinses. Onze conclusie is: er zijn niet voldoende garanties, dat dit goed uitpakt; er zijn geen garanties, dat door de wijze waarop deze kwestie is behandeld de constitutionele monarchie niet een strijdvraag zal worden, met alle gevolgen vandien. De communistische fractie heeft in het verleden - voor de oorlog - de toestemmingswet voor het huwelijk tussen prinses Juliana en prins Bernhard goedgekeurd; zij heeft ook deelge-
nomen aan de inhuldiging van koningin Juliana. Onder de huidige omstandigheden liggen de zaken echter zo, dat onze fractie heeft besloten, dat zij geen medeverantwoordelijkheid kan dragen. Bij normale wetsontwerpen geeft dat een vrij eenvoudige positie. In zo'n geval kan men tegenstemmen en daardoor de wens en het voornemen tot uitdrukking brengen de actie buiten en in het parlement voort te zetten, om te bereiken dat de genomen beslissingen worden veranderd. In dit geval is er sprake van een onherroepelijk besluit, waarop niet kan worden teruggekomen; het is geen normale wet, het is een voldongen feit. Met het oog op die situatie zal onZie fractie niet aan de stemming deelnemen.
565
Partijdocument:
OPEN BRIEF aan de aanhangers van de PSP
566
V el en van U zullen zich de laatste tijd met bezorgdheid afgevraagd hebben: waarheen gaat de PSP? En daar is thans te meer reden voor nu de PSP de bekende kwestie-Von Amsberg heeft aan~egrepen voor een grootscheepse "principiële" actie tegen de monarchie en voor de republiek in Nederland. De kwestie-Von Amsberg is in versahiliende opzichten een ernstige aangelegenheid en zij heeft terecht onder onze bevolking grote verontrusting gewekt. Ook de CPN heeft deze verontrusting tot uiting gebracht en zij deed dit niet alleen met het oog op het Duitse verleden, doch vooral in verband met het heden en de toekomst! De CPN beoordeelt deze kwestie in het licht van de allesoverheersende dreiging van een versterking van de internationale positie van de heersende kringen in West-Duitsland, die op een revanche-oorlog belust zijn en die atoomwapens voor de Bondsrepubliek opeisen in de vorm van de MLF. Elke nauwere binding van Ned,erland aan dit West-Duitsland is daarom ongewenst en dit is het juist dat voor zovelen, bewust of instinctief, de heer Von Amsberg als toekomstig echtgenoot van een koningin ongewenst maakt. Wanneer men deze gerechtvaardigde bezwaren en bedenkingen echter in de baan van een "principiële" strij
ging om de monarchie voor reactionaire binnenlandse of buitenlandse doeleinden te misbruiken. Maar wat doet de PSP?
Zij speelt het spel van de reactie mee. Waar de rechtsen een beroep doen op primitieve instincten uit het verleden onder de leuze "Oranje boven, weg met de socialen", daar appelleert de PSP-leiding aan de oude, overleefde anarchistische opvattingen, die in de georganiseerde arbeidersbeweging geen rol meer spelen. Hoezeer de rech~erzijde dez.e PSP-houding gelegen komt bleek overduidelijk uit de ,,grote waavdering" van KVP-minister Cals voor het optreden van Lankhorst in de Tweede Kamer, terwijl diezelfde minister ziin heftigste aanvallen tegen de CPN richtte. Honderdduizenden televisiekijkers hebben dit tijdens het debat over de goedkeuringswet met eigen ogen kunnen zien. Wat kan de reden voor dit PSP-optreden zijn? Bij de Rijnmondraadverkiezingen in juni leed de PSP een aanzienlijk stemmenverlies, in het bijzonder in Rotterdam. Dit was ~een donderslag bij heldere hemel, want reeds bij eerder gehouden Kamerverkiezingen trad een voor de PSP ernstige stagnatie op. Wie de balans opmaakt, kan alleen maar constateren dat de PSP er niet in geslaagd is om een we11kelijke partij op te bouwen en dat zij geen invloed heeft verworven onder de Nederlandse arbeiders. Gezien de houding van de PSP-leiding, die de loonstrijd van de arbeiders negeert en z.elfs optreedt tegen de noodzakelijke eenheid van vakbeweging, is dit niet verwonderlijk. Hoewel de PSP reeds een aantal jaren bestaat, is zij nog niet in staat gebleken met een eigen beginselprogram voor de dag te komen. Dit alles roept een sfeer van ,.malaise" op in en rond de PSP. Terecht is op het jongste congres van de PSP door verschillende aanwezigen scherpe critiek geoefend op Lankhorst, Slotemaker de Bruïne, Van der Spek en andere leden van de PSP-leiding en -Kamerfractie. Hun optreden werd door deze PSP-leden gekarakteriseel'd als "flauw", "slap" en "ongevaarlijk voor de reactie". En zij trokken een vevgelijking met het optreden van de CPN, die door hen ten voorbeeld werd gesteld! Het zijn alles verschijnselen, die het overdenken waard zijn, juist nu! Vele kiezers immers, hadden bij het begin van het optreden van de PSP onder de leuze "Socialisme zonder atoombom" verwacht, dat de PSP een rol zou kunnen spelen in de strijd tegen de atoomoorlog. Nu krijgen zij te horen dat er niets zo belangrijk is als de strijd voor de republiek! En dat nog wel van de kant van een partij, die zelf de "Koninklijke Goedkeuring" van de regering heeft gevraagd en gekregen ... Wij wiLlen nogmaals ~erhalen wat naar onze mening het hoofd-
567
gevaar van deze tijd is: de dreigende atoombewapening van West-Duitsland en de toenemende Westduitse penetratie in het politieke en openhare leven van ons land. Steeds meer Nederlanders, van uiteenlopende politieke en godsdienstige richtingen, beginnen dit in te zien. AUeen wanneer zij de handen ineen slaan, kan met succes aan dit gevaar het hoofd worden geboden. Juist wanneer men dat beseft, is het nodig oude vooroordelen op te ruimen en te voorkomen dat nieuwe scheidsmuren worden opgetrokken. Het gaat niet om "voor of tegen de monaDchie" maar om "voor of tegen het gevaar van het Duitse revanchisme". Alles wat daarvan de aandacht afleidt is v,erwerpelijk. Daarom roepen wij de aanhangers van de PSP op zich niet te laten verleiden tot avonturen, die verdeeldheid zaaien onder de vredelievende mensen en die de reactie nieuwe kansen geven. Verwerpt een dergelijke funeste politiek en strijdt samen met ons, communisten, voor eenheid van allen die gemeenschappelijk willen opkomen voor de vrede en tegen een Westduitse atoombewapening I De Communistische Partij van Nederland. (De Waarheid, 19 november 1965).
568
Inhoudsopgave Politiek en Cultuur 1965 Nederland Frans Aarts -- De toestand in de Nederlandse landbouw Frans Aarts -Het platteland in beweging Marcus Bakker De Kabinetscrisis Marcus Bakker De onvoltooide overwinning Marcus Bakker Olie en democratie Marcus Bakker De CPN en de regeringspolitiek M. v.d. Berg De toestand in de Nederlandse bioscoopwereld H. Clerx en A. van Turnhout Loonpolitiek op de helling Paul de Groot De crisis in de NAVO en de MLF Wessel Hartog Investeringsloon of loonsverhoging Henk Hoekstra Jeugdproblemen en politiek Henk Hoekstra De bijéenkomst in Brussel Zelfbediening-snelle vlucht van nieuw winkeltype Bram Hoeksema Tjalle Jager Buitenlandse arbeiders in Nederland Ondernemingsrecht en arbeidersbelang Freek Meis Over het rapport van de Commissie-Verdam C. de Rover De arbeidsongeschiktheidswet W. van het Schip De Waarheid vijfentwintig jaar W. van het Schip Huren en huizen Harry Verheij Democratie en gemeentefinanciën Theun de Vries De geschiedenis van een moord Theun de Vries Aan de wieg van het moderne Nederland Jaap Wolf! Het gevaar van een Europese Politieke Unie ]~op Wolf! Het spoor gevolgd Het standpunt van de CPN over de Goedkeuringswet
nr.
pag.
3
116 303 97 201 295 473 485 387 1 55 49 289 310 154
7-8 3
5 7-8 11 11 9 1 2 2 7-8 7-8 4 4 9 9 12 6 12 3 5 12
145 397 377 521 10 241 531 107 193 561
Culturele, historische en theoretische vraagstukken André Barjonet Technische vooruitgang en arbeide~sklasse Roger Garaudy Marxisme en cultuur Hyman Lumer De cybernetische revolutie Verkenningen in de toekomst I. de Mol! De wereld van overmorgen in de literatuur Arnold Schönberg: noodlot en bestemming van een Care/ Porcelijn groot componist Dudley Randall Ballade van Birmingham Mens en geschiedenis - het probleem Prof. dr Adam Schaf! van de vrijheid De onvoorwaardelijke capitulatie De laatste bladzijden uit een oorlogsdagboek Konstantin Simonov Harry Verheij De toekomst van het toneel Theun de Vries Milier en de gewetensschuld Dante, middeleeuwer aan de drempel van een Theun de Vries nieuwe tijd I
10 5 12
458 215
2
59
9 7-8
412 367
7-8
340
5 10 3
211 452 125
4
180
54~,
/.
Dante; middeleeuwer aan de drempel van een nieuwe tijd II . · Theun de Vries De geschiedenis van een moord Theun de Vries Chris van Voor§t en de figuratieve schilderkunst Theun de Vries De mens tegen vernietiging Theun de Vries Aan de wieg van het moderne Nederland Theun de Vries Toneelnotitie: Incident in Vichy Theun de Vries Communisten en sociaal-democraten A. Weber Tien punten voor het werk van een auteur in de verdeelde 'wereld Peter Weiss Marx en het kolonialisme jack Waddis Industriële maatschappij, groeifasen en marxisme jaap Wolf! Een discussie· over de vorming van een .eenheidspartij der arbeidersklasse "Kommunist" 1965, nr. 1
nr.
pag ..
5
277
6
241 335 442 531 237 131
7-8 10 12 5 3
12 6
555 272
10
434
2
71
4 2
169
1 6
23 261
Internationale vraagstukken Vooruitzichten van de economische ontwikkeling A. Alexejew en L. lwanowa der Comecon-landen De taktiek van het imperialisme in de klassenstrijd j. Arbatow Neen tegen de apartheid Annie Averink Het Tweede Vaticaanse Concilie L. Bramer Aan de andere kant van de kleurgrens Scheepers Fourie De crisis in de NAVO en de MLF Paul de Groot De bijeenkomst in Brussel Henk Hoekstra De Griekse crisis Ilias Iliou Het gevaar van de Westduitse kernbewapening G. Maas Aan de zijde van het Spaanse volk Max Meijer . De strategie van de volksoorlog in Zuid-Vietnam Dang Quang Minh De Amerikaanse vakbonden staan voor moeilijke problemen George Morris Het Westduitse imperialisme en de EEG Dr. K. H. Schwank Antisemitisme in Oostenrijk Leopold Spira Dollar, pond en goud jaap Wolf! Het gevaar van een Europese Politieke Unie jaap Wolff Het Wereldvre<\escongres over Vietnam
82
30
1
7-8 9
10
289 403 425
7-8
160 326
7-8
316
11 2 3 9
495
4
39
68 107 409
Aantekeningen Werkgelegenheid en beroepskeuze in de Sowjet-Unie Nazivervolging en schadevergoeding De opeenvolging der maatschappijformaties
7-8 10 11
506
9
416
7-8
356
349 465
Boekbesprekingen Nazi's, kerk en katholieken. (Guenter Lewy: De Rooms Katholieke Kerk en Marcus Bakker. Nazi-Duitsland. Uitg. Polak en Van Gennep.) Documenten over de geschiedenis van' 'de Eerste Internationale. (Minutes of the General Council of the First International. S. van Dongen Uitg. Progress Publishers, Moscou.)
'
Een nieuwe dimensie in het politieke denken? (William J. Thorbecke: A new dimensron in politica! thinking. ' Uitg. A. W. Sijthoff, Leiden en Oceana Publications, New York.) ]. op 't Ende Ráanchisme en raketten. (Jerzy Kowalewski: Revanchisme en raketten. West-Duitslands streven naar atoombewapening. Uitg. Pegasus.) G. Maas Tekeningen en· gedichten uit de gevangenis. (Agostin Ibarrola; Tekeningen.uit de gevangenis van Burgos, met gedichten van Marcos Ana en Vidal de Nicolas. Uitg. Van Ditmar.) Max Meijer Herinneringen aan Gorter. (]enne Clinge Doorenbos: Wisselend Getij. Uitg. Polak en Van Gennep.) joop Morriën In rok tussen de Bruinhemden. (Wolfgang zu Putlitz: In rok tussen de Bruinhemden. G. van Praag Uitg. Bert Bakker- Daamen.) Herman Gorter gedocumenteerd. (Herman Gorter, Documentatie over de jaren 1864 tot en met 1897. Samengesteld door drs Enno Endt. Uitg. Polak en Van Gennep.) C. P. Marius Bauer en het Kroniek-debat. (Marius Bauer, Brieven en schetsen van zijn reizen naar Moscou en C. P. Constantinopel. Uitg. Wereldbibliotheek.) Twee oorlogsromans. (G. Baklanow: Een voetbreed aarde. Uitg. West-Friesland, ]. Bondarew: De kanonnen van kapitein Nowikow, Uitg. Pegasus.) Fr. Schoonenberg De geschiedenis van een moord. (Prof. dr ]. Presser: Ondergang. De vervolging en verdelging van het NederlandseJodendom 1940-1945. Staatsuitgeverij/Martirrus Nijhoff.) Theun de Vries Economische groei in ontwikkelingslanden. (Maurice Dobb: Economie Growth and Underdeveloped Countries. Uitg. Lawrence and Wishart, London.) jaap Wolf/ De jeugd van Sartre. (Jean Paul Sartre: De Woorden. Vertaald door P. H. Dubois. Uitg. Bijleveld.) jaap Wolf/ De Negerbeweging in de Verenigde Staten. (William Brink en Louis Harris: De rassenstrijd in Amerika. Uitg. J. H. de Bussy. John Howard Griffin: Zwart als ik. Uitg. Wereldbibliotheek. Ik ben de nieuwe neger. Samengesteld door Rosey E. Pool. Uitg. Bert Bakker/Daamen. · Harlem USA, verzameld door en met inleiding van John Henrik Clarke. Uitg. Seven Seas Publishers, Berlijn.) jaap Wolf!
nr.'
pag.
11
511
11
514
44
2
92
2
95
3
137
7-8
354
2
89
6
241 45
5
238
7-8
361
Partijdocumenten Communiqué over zitting van het partijbestuur. 500 nieuwe leden winnen tot 1 mei Oproep tot manifestatie voor hoger loon en prijzenstop Communiqué over de kabinetscrisis Partijbestuur besprak kabinetscrisis
2 3 3 3
96 141 142 14>
Partijb~stuur
feliciteert CPSU Telegram 'aan Roemeense arbeiderspartij Reactie van het dagelijks bestuur van de CPN op het omroepplan van Cals Resoluties van het partijpestuur van de CPN: Over de op 1 maart j.L te Moscou gehouden conferentie van 19 communistische en arbeiderspartijen . Betreffende een conferentie van 17 communistische partijen uit de kapitalistische landen van Europa CPN begroet 45-jarig bestaan van de PKI Verklaring dagelijks bestuur van de CPN Communiqué van de bijeenkomst van communistische partijen van de kapitalistische landen in Eurooa Oproep tot solidariteit met het volk van Vietnam Boodschap aan het volk van de Dominicaanse Republiek Groet aan het volk van Cyprus Oproep van het dagelijks bestuur van de CPN: Maak een einde aan de prijsstijgingen Gelukwens van de CPN aan de PKI Telegram naar aanleiding van het overlijden van W. Galllacher Samen tegen de monopolies Communiqué van het partijbestuur der CPN Open brief aan de aanhangers van de PSP
nr. 4 4
pag.
4
191
6
285
6 6 7-8
287 288 368
7-S 7-8 7-8 7-8
369 'FJ 375 376
9 9 9 11 11 12
423 424 424 518 520 566
191 191
'
Braunbuch Kriegs- und. Naziverbrecher in der Bundesrepublik Velen, die door hun leidende werkzaamheden biïde voorbereiding en doorvoering van nazimisdaden een zware schuld dragen, bekleden nu weer hoge posten in West-Duitsland. Dit bruinboek geeft over deze ministers, generaals, rechters, diplomaten en hoge politiefunctionarissen de feiten: wat zij waren en wat zij zijn! Met vele fotokopieën geïllustreerd. 445 blz. Duitse taal. Geb. I 5,25.
Vladimir llyich Lenin Een uitgebreid werk over Lenin, waarin naast directe biografische gegevens ook Lenin's belangrijkste gedachten en werken worden weergegeven. Gebruik is gemaakt van herinneringen van tijdgenoten en van archiefmateriaal. Geïllustreerd. 590 blz. Engelse taal. Geb. I 6,90.
Roger Garaudy Gott ist tot Een studie over Hegel Een levendig en historisch juist beeld van de filosofie van de Duitse geleerde Hegel. 480 blz. Geb. I 21,55.
Georg W. F. Hegel
Aesthetik
Een volledige uitgave van Hegel's beroemde voordrachten. 2 delen, 1256 blz. Geb. compleet I 25,85.
Geschichte der klassischen russischen Literatur Een standaardwerk over de Russische literatuur tussen 1790 en 1905. In 4 overzichten en 45 monografieën worden meer dan tachtig schrijvers en dichters behandeld. Met 162 illustraties, uitvoerig register en bibliografie. 1012 blz. Geb. I 23,50.
Verkrijgbaar bij:
BOEKHANDEL PEGASUS Leidsastraat 25 - Amsterdam Hoogstraat 143 - Rotterdam
DE
AEOACTII:.- ADMIN\iTAATIE: TE\.Ef, &3871
RUKSGIRO~l1'4. GEMEENTEGIAOT~
Groote overwinning der Communisten Ilondcrdachttienduizen~~ll8222)
-aw......:
> w
C)
1-
; :)