Academiejaar 2010-2011 B A C H E L O R I N D E O R T H O P E D A G O G I E - 3de opleidingsfase
ǝ-©ommunIC@Tion 4 $oci@l wo®k
Academiejaar 2010-2011 B A C H E L O R I N D E O R T H O P E D A G O G I E - 3de opleidingsfase
ǝ-©ommunIC@Tion 4 $oci@l wo®k ‘Handvatten voor het gebruik van digitale middelen in de communicatie met ouders’
Projectgroep:
Tessa Baldo Steffi Billen Leandra Daemen Dominique Ferraro Els Van den Branden
Projectbegeleider: Procesbegeleider: Theoretisch begeleider:
Gerard Gielen Els Schepens Davy Nijs
Voorwoord Als laatstejaarsstudenten binnen de opleiding bachelor in de orthopedagogie aan de Katholieke Hogeschool Limburg, hebben wij een afstudeerproject gemaakt. In het kader van dit project hebben wij ons verdiept in het thema “e-Communication 4 social work”. Het verwezenlijken van ons project heeft veel energie en doorzettingsvermogen van alle teamleden gekost. Daarom willen we graag de volgende personen bedanken die ons bij het maken van dit project bijstonden en geholpen hebben. Allereerst willen we onze projectindiener Gerard Gielen bedanken voor de goede samenwerking tijdens het project. Vanuit zijn ervaringen met het thema gaf hij ons goede adviezen en hielp hij ons op weg. Hij was tevens onze onderzoeksleider, zo toonde hij ons hoe we een onderzoek moesten voeren en verwerken. We danken hem ook voor de unieke ervaring die we mochten beleven op onze internationale studie in Avignon. Onze theoretisch begeleider Davy Nijs danken we in het bijzonder voor zijn feedback op onze theorie. Davy gaf ons vanuit onder andere zijn expertisecel eSocialWork goede adviezen en feedback met betrekking tot e-Communicatie. Hij prikkelde onze interesse door ons een leerrijke sessie over de digitalisering van het sociaal werk te geven. Vervolgens willen we onze procesbegeleidster Els Schepens bedanken. Zij bracht ons inzichten bij over onszelf alsook over onze projectgroep. Zij ondersteunde ons en zorgde ervoor dat wij als groep verder konden groeien. Ook willen we onze docenten Elke Gybels, Liesbeth Lenie en Bea Vanmechelen bedanken voor hun deskundige adviezen omtrent bruikbare theorieën. Wij danken alle Europese partners van het Leonardo da Vinci project „eCommunication 4 schools 2 parents‟ voor het enthousiasme waarmee ze onze resultaten van het onderzoek ontvangen hebben. Ook zijn we hen dankbaar voor de prikkels, ideeën en bezoeken die we gedurende ons verblijf in Avignon hebben mogen delen. We bedanken tevens Sandra Beelen, projectmedewerkster Jeugdwelzijnswerk bij het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk in Berchem, voor haar inbreng over online hulpverlening in Wallonië. Ook willen we het Ministerie van Onderwijs bedanken voor het ter beschikking stellen van e-mailadressen van Vlaamse scholen voor onze online enquête. We willen tenslotte al onze vrienden, partners en familieleden bedanken voor hun steun tijdens het project.
Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding ...................................................................................................................... 6 Deel 1: Theoretisch kader........................................................................................... 8 1. Het belang van communicatie ............................................................................. 9 1.1 Inleiding ......................................................................................................... 9 1.2 Wat is communicatie? ................................................................................... 9 1.3 Effectieve communicatie .............................................................................. 10 1.3.1 Je kan niet niet communiceren ............................................................. 10 1.3.2 Feedback bij ouders .............................................................................. 10 1.3.3 Mogelijke fouten bij het geven van feedback ........................................ 11 1.4 Functies van communicatie ......................................................................... 11 1.5 Geschiedenis van de communicatie ............................................................ 12 1.5.1 Sociale netwerksites: de voor- en nadelen ........................................... 13 1.6 Koppeling naar het sociaal werk .................................................................. 14 1.6.1 Houding van niet-weten ........................................................................ 15 1.6.2 Een niet-wederkerige relatie ................................................................. 15 1.6.3 De contextuele theorie .......................................................................... 16 1.7 Ouderlijke betrokkenheid ............................................................................. 16 1.7.1 Onderlinge afhankelijkheid .................................................................... 18 1.7.2 Contact en samenwerking..................................................................... 18 2. Geschiedenis van e-Communicatie ................................................................... 21 2.1 Inleiding ....................................................................................................... 21 2.2 Evolutieschets ............................................................................................. 21 2.3 Hulpverlening .............................................................................................. 21 2.4 Web 1.0 ....................................................................................................... 22 2.5 Web 2.0 ....................................................................................................... 22 2.6 Web 3.0 ....................................................................................................... 23 3. De digitale kloof ................................................................................................. 25 3.1 Inleiding ....................................................................................................... 25 3.2 Wat is de digitale kloof? ............................................................................... 25 3.3 Wat kunnen we hieraan doen? .................................................................... 26 3.4 Onderzoek ................................................................................................... 26 3.5 Relevantie voor ons project ......................................................................... 28 3.6 Kwetsbare groepen ..................................................................................... 28 4. Mediawijsheid .................................................................................................... 30 4.1 Inleiding ....................................................................................................... 30 4.2 Wat is mediawijsheid? ................................................................................. 30 4.3 Multidimensionale mediawereld................................................................... 30 4.4 Geschiedenis met betrekking tot mediawijsheid .......................................... 31 4.5 Relevantie voor ons project ......................................................................... 31 5. e-Communicatie ................................................................................................ 32 5.1 Inleiding ....................................................................................................... 32 5.2 Wat is e-Communicatie? ............................................................................. 32 5.3 e-Communicatie en ouderbetrokkenheid ..................................................... 34 5.4 e-Communicatie in de sociale voorzieningen .............................................. 35 5.5 Welke online communicatiemiddelen zijn er? .............................................. 37 3
5.6 Voordelen/positieve effecten ....................................................................... 39 5.7 Nadelen/Negatieve effecten ........................................................................ 40 5.8 Oplossingen voor deze nadelen .................................................................. 41 5.9 Conclusie ..................................................................................................... 41 6. Succesverhalen uit België/Vlaanderen .............................................................. 42 7. Initiatieven ......................................................................................................... 43 7.1 Initiatieven uit België.................................................................................... 43 7.1.1 Vlaamse overheid ................................................................................. 43 7.1.2 Federale overheid ................................................................................. 44 7.1.3 Visie van huidig Minister van Onderwijs ................................................ 45 7.1.4 Andere initiatieven uit België en Nederland .......................................... 45 7.2 Initiatief uit Groot-Brittannië ......................................................................... 46 7.2.1 Waarover gaat dit initiatief?................................................................... 46 7.2.2 Wat is Becta? ........................................................................................ 46 7.2.3 Wat heeft Becta reeds bereikt? ............................................................. 47 7.2.4 Onze mening omtrent bovenstaand voorbeeld ..................................... 48 7.2.5 Relevantie voor ons project................................................................... 49 7.3 Initiatieven uit Avignon, Frankrijk ................................................................. 49 Deel 2: Implementatie ............................................................................................... 50 1. Inventaris ICT-communicatiemiddelen .............................................................. 51 1.1 Inleiding ....................................................................................................... 51 1.2 Sociale netwerksites .................................................................................... 51 1.2.1 Facebook .............................................................................................. 51 1.2.2 Netlog ................................................................................................... 52 1.2.3 Ning ...................................................................................................... 53 1.2.4 Mixxt ..................................................................................................... 54 1.2.5 LinkedIn ................................................................................................ 54 1.2.6 Hyves .................................................................................................... 55 1.3 Internettoepassingen ................................................................................... 56 1.3.1 Doodle .................................................................................................. 56 1.3.2 Blog ....................................................................................................... 57 1.3.3 Windows live messenger ...................................................................... 58 1.3.4 Skype .................................................................................................... 59 1.3.5 Twitter ................................................................................................... 61 1.3.6 SMS vanuit outlook (SMSalias)............................................................. 62 1.3.7 E-mail .................................................................................................... 63 1.3.8 Digitale leeromgevingen ....................................................................... 63 1.3.9 eLoV ..................................................................................................... 64 1.3.10 Smartschool ....................................................................................... 64 1.4 Andere ......................................................................................................... 65 1.4.1 SMS ...................................................................................................... 65 1.5 Evaluatie en nazorg van het project ............................................................ 66 Besluit ....................................................................................................................... 69 Bibliografie ................................................................................................................ 71 Bijlagen ..................................................................................................................... 78 Bijlage 1: Algemene inleiding vragenlijsten ............................................................... 79 Bijlage 2: Verwerking vragenlijst voorzieningen........................................................ 81 Bijlage 3: Verwerking vragenlijst scholen.................................................................. 84 Bijlage 4: Internationale Studie ................................................................................. 87 4
Bijlage 5: KHLim Quadri ........................................................................................... 92 Bijlage 6: Uitnodiging voor het invullen van de vragenlijsten .................................... 93 Bijlage 7: Schriftelijke vraag aan Vlaams minister van onderwijs Pascal Smet ........ 95 Bijlage 8: Projectplan ................................................................................................ 99 Bijlage 9: Bewijs aanwezigheid internationale studie.............................................. 103 Bijlage 10: Inhoud CD-ROM ................................................................................... 104
5
Inleiding
Als laatstejaarsstudenten binnen de opleiding bachelor in de orthopedagogie aan de Katholieke Hogeschool Limburg, hebben wij een afstudeerproject gemaakt. In het kader van dit project hebben wij ons verdiept in het thema “e-Communication 4 social work”. De term e-Communicatie omschrijven wij als het gebruik maken van elektronische communicatiemiddelen zoals sociale netwerksites of het gebruik van emails in communicatie met ouders. In ons projectboek gebruiken we synoniemen voor de term e-Communicatie. Deze zijn elektronische communicatie, digitale communicatie en online communicatie. Er heerst het idee dat e-Communicatie nog veel te weinig gekend en gebruikt wordt door voorzieningen/scholen in communicatie met ouders. Het opzet van het project is tweeledig. Enerzijds hebben we onderzocht welke online communicatiemiddelen reeds gebruikt worden in voorzieningen en scholen in de communicatie met ouders. Anderzijds bieden we hier geen pasklare oplossingen aan, maar wel bruikbare handvatten in verband met het gebruik van online communicatiemiddelen. Wij kozen ervoor om dit via korte beeldfragmenten te doen. Naast ons project binnen de KHLim zijn wij ook verbonden aan het Leonardo da Vinci project “e-Communication 4 schools 2 parents”. Dit is een Europees project waaraan zeven landen deelnemen. Dit project bespreekt het gebruik van online communicatiemiddelen binnen scholen, in communicatie met ouders. Over dit onderwerp hebben wij een onderzoek gedaan binnen de scholen in Vlaanderen. Voor het Leonardo da Vinci project zijn we vijf dagen op internationale studie naar Avignon geweest. Dit om onze Europese partners te ontmoeten en hun onze resultaten van het onderzoek voor te leggen. Doordat wij ons als projectgroep in twee projecten bevinden, maken we in dit projectboek steeds gebruik van dubbele termen. Wij spreken zowel over opvoeders als over leerkrachten. Ook spreken we zowel over de communicatie tussen de voorziening en ouders als tussen de school en ouders. We vinden dat onze gevonden theorieën zowel betrekking hebben op opvoeders als op leerkrachten. Om deze reden is het belangrijk om beide termen te integreren in het project. Ons projectboek is opgedeeld in twee delen. In het eerste deel van het projectboek hebben we enerzijds een literatuurstudie gemaakt waarin diverse theorieën in functie van e-Communicatie aan bod komen. Anderzijds hebben we een onderzoek gedaan naar het gebruik van online communicatiemiddelen binnen voorzieningen en scholen in Vlaanderen. De conclusies die we hieruit konden formuleren zijn opgenomen in de bijlagen van ons projectboek.
6
In het tweede deel van het projectboek komt onze implementatie aan bod. Voor de implementatie hebben we een inventaris opgesteld vanuit het onderzoek, alsook enkele beeldfragmenten die tonen welke e-Communicatiemiddelen men kan gebruiken in contact met ouders en hoe men deze juist kan aanwenden. De gegevens, de verwerking van de vragenlijsten en een Engelse versie van de verwerking rond scholen hebben we op een CD-ROM geplaatst die men bij dit projectboek vindt. Op deze CD-ROM vindt men tevens de digitale versie van het projectboek. Op deze manier krijgt men vlot toegang tot de hyperlinks. Bij het maken van de implementatie zijn wij er ons van bewust dat we niet alle personen zullen bereiken. Verder gaan wij uit van de ideale situatie waarin ouders, opvoeders en leerkrachten al een minimale kennis bezitten in verband met het gebruik van ICT-middelen en beschikken over een computer met internet. Toch halen we de theorie rond de digitale kloof aan in onze literatuurstudie, om de lezers ervan bewust te maken dat het beschikken over deze ICT-middelen niet vanzelfsprekend is voor een grote groep mensen in de hulpverlening of in het schoolmilieu. Voor het onderzoek hebben wij een afbakening gemaakt door Vlaamse voorzieningen en scholen te bevragen. Vanuit de respons op onze vragenlijsten hebben we een inventaris opgesteld waaruit we de reeds gebruikte eCommunicatiemiddelen haalden. Op basis van deze inventaris hebben we onze beeldfragmenten gemaakt. Met deze beeldfragmenten willen we aantonen hoe eCommunicatiemiddelen gebruikt kunnen worden door voorzieningen/scholen. Voor het Leonardo da Vinci project hebben we onze vragenlijst vertaald naar het Engels, zodat dit begrijpbaar was voor onze Europese partners. Het werken aan ons project was een zeer leerrijke en boeiende ervaring. Dit project heeft ons een andere kijk op het communiceren met ouders gegeven. Het heeft ons nieuwe mogelijkheden doen ontdekken waarmee we op een gemakkelijke manier contact kunnen leggen op momenten die ons het beste passen.
7
Deel 1: Theoretisch kader
8
1.
HET BELANG VAN COMMUNICATIE
1.1
Inleiding
In onderstaand deel leggen we het belang van communicatie uit. Het is belangrijk dat er een goede communicatie is tussen opvoeders/leerkrachten enerzijds en de ouders anderzijds. We verduidelijken daarna wat effectieve communicatie is en we geven informatie over feedback bij ouders. Kort worden reeds de sociale netwerksites aangehaald, hierbij bespreken we de voor- en nadelen ervan. We lichten de functies en de geschiedenis van communicatie toe en tenslotte geven we informatie over het belang van communicatie in de hulpverlening. Hier wordt dus de link gelegd tussen communicatie en de hulpverlening, en welke plaats e-Communicatie hierin heeft. Om deze plaats duidelijk te maken hebben we het in dit deel ook over ouderbetrokkenheid. 1.2
Wat is communicatie?
Vandale (http://www.vandale.nl) omschrijft communicatie als volgt: “com·mu·ni·ca·tie de; v -s contact, gemeenschap; verbinding, verkeer” (Van Dale, 2010). Het woord communicatie is afgeleid van het Latijnse woord „communis‟, wat staat voor gemeenschappelijk. Deze gemeenschappelijkheid ontstaat niet vanzelf maar doordat mensen iets kenbaar willen maken. Dit kunnen ze doen door iets te zeggen of door vragen te stellen. Het is hier van belang om samen in gemeenschap te treden. De inhoud van hetgeen er gemeenschappelijk gemaakt wordt noemt men de boodschap. Het antwoord hierop is de respons, deze kan ook een boodschap bevatten. Men spreekt van een effectieve boodschap, als de ontvanger de boodschap van de zender interpreteert op de manier zoals het door de zender bedoeld was (Korswagen,1988).
Communicatie is de basis voor menselijke interactie. Het bestaan van een groep is slechts mogelijk door het uitwisselen van informatie. Dankzij communicatie kunnen deze groepsleden elkaar begrijpen en leren ze elkaar te vertrouwen. Ook voor voorzieningen en scholen is het dus belangrijk dat er communicatie is met de ouders. Er bestaan verschillende kanalen waarop men een boodschap kan versturen. Alle kanalen verschillen van capaciteit om informatie over te brengen. We kiezen hier als voorbeeld van kanaal een computer, omdat dit relevant is in functie van ons project. Computers zijn rijke kanalen omdat ze verschillende aanwijzingen tegelijk kunnen verwerken en de mogelijkheid creëren om snel feedback te bieden (Levy, Albright, Cawley, & Williams, 1995). 9
1.3
Effectieve communicatie
We kunnen slechts van effectieve communicatie spreken als de boodschap bij de ontvanger is overgekomen zoals deze oorspronkelijk door de zender bedoeld was. Dit kan je controleren door feedback te krijgen. Je kan dit doen door naar de terugkoppeling van de ontvanger te kijken. Deze terugkoppeling of feedback vindt plaats zodra er reactie komt op de boodschap. Ook wanneer men geen reactie geeft is dit een vorm van feedback, want alle gedrag in aanwezigheid van een andere persoon is communicatie. Dus ook wanneer je denkt niets te zeggen ben je aan het communiceren (Levy, et al., 1995). Scholen die hun website/blog voorzien van een extra mogelijkheid om contact te leggen met ouders, geven rechtstreeks een boodschap naar ouders. Ze zeggen hier bijvoorbeeld mee dat hun voorziening/school wil samenwerken met ouders en dat ze open staan voor feedback. De voorzieningen of scholen moeten dit niet letterlijk zeggen, het feit dat er een mogelijkheid tot communicatie is spreekt hier voor zich. 1.3.1
Je kan niet niet communiceren
Je kan niet niet communiceren in de buurt van anderen, je zal elkaar steeds beïnvloeden. Deze beïnvloeding gebeurt wederzijds, daarom is het belangrijk dat men naar zijn eigen aandeel in de communicatie kijkt. Dit is het eerste axioma van Watzlawick (Schepens, 2010-2011). Bijvoorbeeld doordat men als opvoeder/leerkracht de ouders enkel voor een afspraak wil contacteren en men dus niet altijd bereikbaar is, kunnen zij dit vanuit hun standpunt interpreteren als dat de opvoeder/leerkracht geen interesse heeft in hun probleem. Hoe meer we gebruik maken van technologische kanalen, hoe meer we via deze wegen feedback geven. Dit kan men zien als een voordeel van eCommunicatie. Feedback is een erg gevoelig proces, omdat het je zelfbeeld en ego raakt. Daarom kan men een probleem het best face to face bespreken, omdat emoties heel moeilijk te communiceren zijn via digitale communicatiemiddelen. Men kan wel gebruik maken van smileys of grote drukletters om deze problemen grotendeels van de baan te ruimen (Levy, et al., 1995). 1.3.2
Feedback bij ouders
Kritiek van ouders en familieleden moet je zien als een positief teken. Doordat ouders je kritiek geven, hebben ze vertrouwen in je want ze weten dat je naar hen zal luisteren en eventuele stappen zal ondernemen. Dit zouden ouders niet doen als ze geen actie van je verwachten na hun feedback (Van der Pas, 2003).
10
Een andere opvatting zegt dat deze kritiek een schreeuw om aandacht is. Ouders voelen zich vaak mislukt en droevig en dit uiten ze door kritiek te geven op de organisatie (Hanrath, 1996). 1.3.3
Mogelijke fouten bij het geven van feedback
Een nadeel van het online geven van feedback is dat men een slecht zicht heeft op het relationele aspect, wat 75% van de boodschap bedraagt. Het inhoudelijke aspect bekleedt slechts 25%. Zo komt het vaak voor dat het effect van een boodschap anders is dan oorspronkelijk bedoeld was. Een andere fout die uit geschreven feedback kan volgen is interpunctie, wat het plaatsen van leestekens inhoudt. Men kan een zin met dezelfde woordvolgorde op verschillende manieren interpreteren door enkel de leestekens te veranderen en/of te verplaatsen. Iedereen heeft een eigen manier om informatie te ordenen. Dit gebeurt door een persoonlijk selectieproces. Hierdoor is elke mening slechts een selectie van de werkelijkheid. Jouw waarheid is niet altijd waar voor een ander. Iedereen handelt vanuit zijn persoonlijk beeld van de wereld, wat slechts een blauwdruk is van de werkelijkheid. Dit brengt met zich mee dat er vaak een groot verschil is tussen wat men denkt te kunnen en wat men echt kan (Schepens, 2010-2011). Op vele websites zijn er etiquetteregels beschikbaar die je algemene richtlijnen aanbieden i.v.m. gepast gedrag om te communiceren via het internet. Onderzoek heeft bewezen dat mensen gemakkelijker via deze kanalen feedback durven geven, omdat ze zich veiliger voelen en doordat de drempel lager is. Op deze manier kan men een betere band creëren en gemakkelijker feedback geven en ontvangen (Levy,et al., 1995). Deze beperkingen van online feedback geven komen we alleen tegen bij geschreven communicatie. Wanneer we het over online communicatie hebben vinden we dit terug bij het versturen van e-mails, het chatten en het posten van kleine berichtjes op sociale netwerksites, zoals bij de zogenaamde tweets (Twitter). Om deze beperkingen van de baan te ruimen bestaan er voldoende alternatieven om verbaal te communiceren via online communicatiemiddelen. Denk maar aan Skypen en het chatten met een webcam, hier gelden deze bezwaren niet. Men kan het non-verbale gedrag van de gesprekspartner steeds zien en dit zorgt voor een betere interpretatie van de boodschap. Ook kan men bij het Skypen de intonatie horen, dit geeft een duidelijker totaalbeeld. Het voordeel van deze manier van communiceren is dat men zo goed als hetzelfde effect als face to face contact bekomt, maar dat men dit gesprek op een voor zichzelf geschikt moment kan voeren zonder zich te moeten verplaatsen. 1.4
Functies van communicatie
Communicatie kan verschillende functies vervullen. Het kan dienen om informatie te verstrekken, te controleren, te motiveren of om emoties uit te drukken. Verder is het mogelijk dat één boodschap meerdere functies als doel heeft (Ansel, Beirens, & Feys, 2009). 11
Traditionele methodes om te communiceren zoals face to face ontmoetingen zijn effectiever bevonden, maar deze methodes vragen tijd waar zowel de werkende ouders als de opvoeders/leerkrachten een gebrek aan hebben. Opvoeders/ leerkrachten zijn vaak zeer goed in massacommunicatie via nieuwsbrieven en brieven voor hun cliënten/leerlingen, maar gebruiken het niet om de ouders te betrekken. Massacommunicatie is ook niet zo doeltreffend in het vervormen of veranderen van de houding van de ouders. Met het oog op een mentaliteitsverandering moeten opvoeders/leerkrachten doeltreffender worden in de interpersoonlijke communicatie met hun doelgroep (Gielen, 2010). 1.5
Geschiedenis van de communicatie
Wanneer we naar de geschiedenis van communicatie kijken, zien we dat er parallel aan de ontwikkeling van de massacommunicatie een maatschappelijke schaalvergroting plaatsvond. De kleine gesloten leefgemeenschap evolueerde tot grotere en gecompliceerdere maatschappelijke structuren. Hier hadden veel meer mensen op verschillende niveaus contact met elkaar. Dit wil dus zeggen dat dit nieuwe maatschappelijke leven enkel mogelijk is met behulp van die massa- en telecommunicatiemiddelen. De hedendaagse mens kan zich niet meer permitteren hier geen gebruik van te maken. Zeker niet in organisaties van welke soort dan ook (Korswagen, 1988). Dit is een uitspraak uit het jaar 1988. Vandaag de dag is dit nog verder geëvolueerd, maar het principe blijft hetzelfde. De maatschappij blijft zich aanpassen aan de steeds groeiende technologieën en in de hulpverlening bieden deze nieuwe technologieën veel hulpmiddelen aan die de communicatie tussen cliënt, hulpverlener en ouders kunnen vergemakkelijken. In 1967, ondertussen dus al meer dan 40 jaar geleden, voerde psycholoog Stanley Milgram (Milgram & Travers, 1969) een experiment uit om te onderzoeken hoeveel tussenpersonen er nodig zijn om uiteindelijk een aangewezen persoon te bereiken. Hij stelde een brief op met gegevens over een makelaar uit Boston en hij bezorgde deze brief aan willekeurig gekozen mensen uit de verschillende staten van de Verenigde Staten. Deze personen kregen de opdracht deze brief aan de makelaar te bezorgen indien ze hem kenden. Indien ze hem niet persoonlijk kenden moesten ze de brief doorsturen naar een persoon die deze makelaar wel zou kennen. In sommige gevallen bereikte de brief de doelpersoon slechts in één of twee stappen, één derde bereikte deze persoon na vijf en een half à zes briefzendingen. “Six degrees of separation” duidt op het idee dat iedere persoon slechts zes stappen verwijderd is van om het even welke persoon ter wereld. Dit experiment zorgde voor de ontdekking dat onze gemeenschap een “small world” netwerk is dat gekenmerkt wordt door kortere padlengtes dan verwacht1. De Spanjaard Manuel Castells omschrijft de 21ste eeuw als een netwerksamenleving. In deze samenleving zijn sociaal-organisatorische netwerken, fysieke netwerken en ICT-netwerken met elkaar verbonden en kan men deze verbindingen niet doorbreken. De bestaande moderne communicatie- en informatietechnologieën zijn noodzakelijk voor het functioneren van netwerken en infrastructuren (Koops, 2005). 1
Meer uitleg kan men vinden bij de “geschiedenis van e-Communicatie” onder punt 2. Ook vindt men informatie bij punt 5.6 “voordelen/positieve effecten” en in punt 5.7 “nadelen/negatieve effecten”
12
1.5.1
Sociale netwerksites: de voor- en nadelen
Uit voorgaand voorbeeld kan men ook relevante informatie terugvinden die betrekking heeft op onze huidige maatschappij. Miljoenen mensen hebben een profiel op allerhande digitale sociale netwerken op het internet zoals Facebook, Myspace, Twitter, Netlog en LinkedIn. Deze methodes vergroten de mate waarin mensen met elkaar verbonden zijn op grote schaal en geven een nieuwe dimensie aan de term „sociaal netwerk‟. Men kan er zichzelf voorstellen, hun netwerk vergroten en vriendschappen aangaan of onderhouden. Onderzoekers hebben geopperd dat deze communicatievormen nadelige gevolgen hebben op sociaal en communicatief vlak, omdat het non-verbale aspect wegvalt. Dit heeft tot gevolg dat boodschappen anders geïnterpreteerd worden en vaak negatiever als oorspronkelijk bedoeld was. De emotionele boodschap is minder duidelijk dan in persoonlijke communicatie. Toch werd deze visie sterk bekritiseerd. De Jonghe (z.d.), auteur van het boek “How is web 2.0 changing your daily life?”, stelt dat deze netwerken al zodanig doorgedrongen zijn in het leven van de mensen van vandaag, dat deze evolutie niet meer tegen te houden is. Andere onderzoekers beweren dat online communicatie persoonlijke interacties kunnen aanvullen of vervangen (Wellman, Haase, Witte & Hampton, 2001). Nog andere denken dat sociale netwerksites tot nieuwe vormen van relaties kunnen leiden (Resnick, 2001). Ze beschouwen dit als een goed alternatief voor face to face contact. De Jonghe gaat ervan uit dat deze netwerken de komende jaren alsmaar meer ingeburgerd zullen raken en de plaats van persoonlijke communicatie zullen innemen (Ansel, et al., 2009). Deze evolutie gaf ook een verandering in de manier van vergaderen. Men heeft nu de mogelijkheid om dit virtueel te doen. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit een aantal voordelen heeft, namelijk: de vergaderingen verlopen meer taakgericht, er ontstaan sneller oplossingen voor problemen en de vergaderingen duren minder lang. Er hangen ook nadelen aan vast, zo is er minder vertrouwen in de deelnemers, is er een grote kans op misverstanden en zijn de deelnemers sneller afgeleid (Malhotra, Majchrzak& Rosen, 2009). De opkomst van het internet, computers en nieuwe media hebben de manier waarop boodschappen worden uitgezonden veranderd en gemakkelijker gemaakt. Dit brengt ook een probleem met zich mee, want het is nog nooit zo gemakkelijk geweest om fout begrepen te worden. Zo heb je het zelf waarschijnlijk ook al meegemaakt dat je een SMS-bericht of e-mail kreeg waarvan je de boodschap anders had begrepen dan bedoeld was door de zender. Ook in dit digitaal tijdperk blijft de vaardigheid om effectief en overtuigend te communiceren essentieel2 (Ansel, et al., 2009).
2
Meer voor- en nadelen van “e-Communicatie” kan men lezen in punt 5.6 “voordelen en positieve effecten” en in punt 5.7 “nadelen en negatieve effecten”
13
1.6
Koppeling naar het sociaal werk cliënt/leerling
ouder(s) & omgeving
opvoeder/leerkracht
Wanneer we deze orthopedagogische driehoek als model voor de hulpverlening gebruiken, zien we dat elke zijde gelijk is en dat er een top en een basis is. Op de toppositie staat de cliënt/leerling, dit heeft tot gevolg dat hij centraal staat. Op de basis staan de opvoeders/leerkrachten ten opzichte van de ouders en de omgeving. Beide dragen ze de top, ze dragen verantwoordelijkheid voor de cliënt/leerling. Dit heeft tot gevolg dat de top uit evenwicht geraakt als de basis zich in spanning of ruzie bevindt. Het is dus verstandig om voor een harmonieuze basis te zorgen. Deze driehoek werkt als een puzzel: alle stukken moeten passen, dit vraagt veel samenwerking. Wie zich met een cliënt/leerling verbindt, verbindt zich tegelijk ook met zijn ouders. De kwaliteit van de verschillende zijden van de driehoek verschillen, zo hebben ouders een andere band met het kind dan de hulpverleners. Begeleiders/leerkrachten zijn slechts voorbijgangers in het leven van de cliënt/leerling en zijn ouders. Ze moeten hun plaats in deze driehoek verdienen, want ouders wantrouwen hun en dit geeft het idee voor opvoeders/leerkrachten dat ze willen dwarsliggen en de ontwikkeling van hun kind in de weg staan (Egberts, 2009). Tijdens onze internationale studie in Avignon hebben we in het Jean Brunet College gezien dat men een goede communicatie en dus ook betrokkenheid met de ouders wil onderhouden. Ze willen ouders zoveel mogelijk informatie met betrekking tot hun kind meedelen, want ze vinden dat ouders op de hoogte moeten zijn van het gebeuren omtrent hun kind op school. Een hulpvrager is belangrijk, iedereen heeft het recht dat er naar zijn of haar persoonlijke problemen geluisterd wordt en dat er rekening gehouden wordt met zijn of haar behoeften. Elke cliënt/leerling is belangrijk, ook als deze in de ogen van de opvoeder/leerkracht een minder ernstig probleem voorlegt. Indien men de cliënt/leerling niet serieus neemt, kan men een effectief helpende relatie vergeten. Men moet de cliënt/leerling accepteren zoals hij is, zijn problemen en behoeften accepteren zonder verwijt, oordeel, beschuldiging of vooroordeel (Janssen, 1999).
14
In de hulpverlening is de relatie tussen de hulpgever en -vrager erg belangrijk. Mensen moeten met hun persoonlijke vragen en moeilijkheden terecht kunnen bij hulp- en dienstverleners uit hun directe omgeving. Dit zijn vaak vertrouwde en bekende figuren, die gemakkelijk bereikbaar zijn. Het is belangrijk dat bij de gevoerde gesprekken de deur open staat voor eventuele vervolggesprekken. Enkel op deze manier kan er een vertrouwensband ontstaan (Janssen, 1999). 1.6.1
Houding van niet-weten
Opvoeders/leerkrachten denken vaak dat ouders de zorg met betrekking tot hun kind niet delen. Om dit te kunnen zien is het belangrijk dat men begrip opbrengt voor de beleving van ouders in specifieke hulpverleningssituaties/schoolsituaties. Om dit te realiseren moet de relatie tussen de ouders en kinderen centraal staan. Men moet de ouders en cliënten/leerlingen tijdig informeren, ook indien het goed gaat, zo kunnen zij samen de behaalde successen ervaren en hiervan genieten. De cliënt/leerling en zijn ouders zijn de experts van hun leven en kennen hun behoefte het best, daarom is het belangrijk dat men als opvoeder/leerkracht een houding van niet-weten aanneemt. Men moet ouders en cliënten/leerlingen op een positieve manier durven te bekijken. Dit bereikt men door de gedachten zuiver te houden. Men moet samen met de ouders doelen proberen te realiseren (Schepens, 2010). Men moet zowel de vraag van de ouders als die van het kind beluisteren. Hulpverleners moeten daarom steeds beschikbaar en bereikbaar zijn. Een constructieve dialoog in een gelijkwaardige relatie is belangrijk. Ouders moeten het gevoel krijgen dat ze samen met de hulpverlener beslissingen kunnen nemen en dat ze hun leven in eigen handen kunnen nemen (Louwagie, 2010). In het Jean Brunet College worden ouders als meerwaardige partners gezien, ze kunnen elk moment van de dag de website raadplegen en nagaan of hun kind aanwezig is, welke les het moet volgen, enzovoort. Ook is het zo dat elke leerkracht die in contact staat met het kind, steeds via e-mail bereikbaar is voor de ouders. 1.6.2
Een niet-wederkerige relatie
Men moet steeds aandacht hebben voor de niet-wederkerige relatie tussen de ouders en de hulpverleners. Een moeder zit bijvoorbeeld de hele middag thuis op een telefoontje van de voorziening/school te wachten, bellen met een vriendin gaat niet omdat ze ieder moment kan opgebeld worden. Dit vraagt veel energie van ouders en zulke inspanningen kunnen door middel van e-Communicatie beperkt worden. Als de ouders via e-mail informatie zouden uitwisselen met de voorziening/school, kon de opvoeder/leerkracht in dit voorbeeld de informatie geven op momenten dat dit voor hun het beste past en zouden de ouders deze informatie ontvangen op de voor hun gepaste tijdstippen. 15
Ouders staan in een afhankelijke positie ten opzichte van de opvoeders/leerkrachten betreffende de kwaliteit van hun leven. Omgekeerd is dit niet zo. Dit heeft veel problemen tot gevolg, ouders worden als veeleisend bestempeld. Ouders geraken via deze weg in een machtstrijd met de opvoeders/leerkrachten en dit bezorgt beide partijen veel stress. Het grootste probleem is dat het de ouders verhindert om hun uiteindelijke doel te bereiken: de beste zorg voor hun kind. Opvoeders/leerkrachten hebben slechts tijdelijk met het kind te maken terwijl ouders hier voor altijd mee verbonden blijven. Ouders hun verantwoordelijkheid ten opzichte van het kind is toekomstgericht. Daarom is het essentieel om in dialoog te treden met de ouders. Men moet als opvoeder/leerkracht zijn kennis delen, zodat ze het achteraf zelf verder kunnen zetten wanneer de hulpverleningssituatie stopt. Je moet elke machtsstrijd zien te ontlopen (Lodewijks-Frencken, 2005). 1.6.3
De contextuele theorie
Wanneer men met de contextuele theorie wil werken moet men aandacht besteden aan communicatie. Bij deze theorie houdt men rekening met de context waarin het kind zich bevindt. Tot deze context behoren de personen die nauw in contact staan met het kind. Dit zijn de ouders, opvoeders/leerkrachten, familie en dergelijke. Om contextueel te kunnen werken is een goede communicatie tussen deze personen noodzakelijk. Het grootste probleem is vaak om een geschikt moment te vinden tijdens de werkuren waarop iedereen beschikbaar is. Dit kunnen we van de baan ruimen door gebruik te maken van e-Communicatiemiddelen. Bij deze theorie schenkt men aandacht aan de wisselwerking en afhankelijkheid tussen de ouders en het kind. Het legt extra aandacht op de geschiedenis van het gezin en het herhalen van patronen over de generaties heen. Buber zegt dat mensen pas mens worden in relatie met anderen. Je moet rekening houden met de belangen en posities van anderen (Gybels, 2010-2011). Men kan niet niet gezinsgericht werken wanneer men in contact staat met cliënten/leerlingen. In elke vorm van hulpverlening is contact met de thuissituatie van belang om methodisch te kunnen werken. Op deze manier kan de cliënt de emotionele realiteit van zijn thuissituatie een plaats geven. Ook het schijnbaar niks doen met het contact van het gezin, maar er wel in je hoofd mee bezig zijn heeft een positieve invloed. Op deze manier werkt men ook gezinsgericht en kan men dus invloed uitoefenen op de as ouder/omgeving en kind/cliënt (Geurts, Noom & Knorth, 2010). 1.7
Ouderlijke betrokkenheid
Partnerschap met ouders is belangrijk, men moet hen als medestanders zien en niet als tegenstanders. Empowerment en vraaggestuurdheid zijn belangrijk in dit partnerschap. Volgens Vanhove (Broeckaert, 2000) betekent empowerend werken dat men maatregelen neemt waardoor mensen gestimuleerd worden om zelf de 16
verantwoordelijk te dragen over hun eigen leven. Het doet beroep op de zelfredzaamheid van een persoon. Het geeft kennis en vaardigheden zodat ze hun leven in handen kunnen nemen. Vraaggestuurdheid wil zeggen dat de zorgaanbieder zich aanpast aan de wensen van de cliënt. De cliënt heeft de regie. Ook tijdens onze internationale studie werd de nadruk gelegd op het feit dat men de ouders van de leerlingen moet betrekken bij het schoolse leven van hun kinderen. Doordat ouders hierbij betrokken worden, gaat er een positieve uitwerking volgen op de ontwikkeling en de resultaten van de leerlingen. Zoals hierboven vermeld is het Jean Brunet College hier een goed voorbeeld van. Dankzij hun vele mogelijkheden om ouders op de hoogte te houden en met hun in contact te komen, maken ze onrechtstreeks duidelijk dat ze veel belang hechten aan ouderlijke betrokkenheid. Hier is vertrouwen en geloof in de ouders hun mogelijkheden nodig. Men moet hulpvragen en antwoorden op elkaar afstemmen en elkaars meningen hierrond respecteren. Er mogen verschillen zijn maar deze moet je benoemen en zo samen naar een oplossing zoeken (Vignero, 2002). Onderzoek heeft uitgewezen dat de betrokkenheid van ouders wordt belemmerd door: De beschikbare tijd van ouders die werken, alleenstaande ouders en dergelijke. Deze tijd kan een belangrijke barrière zijn voor gesprekken tussen opvoeders/leerkrachten en ouders; De taal en geletterdheid vormen een tweede belemmering. Ouders die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen en/of niet kunnen lezen en/of schrijven. Dit geeft problemen bij het ondersteunen van hun kinderen bij hun huiswerk; Sociale en culturele ervaringen zijn een volgend kenmerk. Ouders krijgen het gevoel dat ze de nodige vaardigheden en kennis niet bezitten om hun kinderen te helpen; Ouders hebben het gevoel geen macht over hun kind te hebben wanneer ze in de voorziening of op school verblijven (Becta, 2009). Het is bewezen dat mondelinge communicatie tussen de school en de ouders essentieel is voor het succes van de kinderen. Het is goed onderbouwd dat het thuis – school partnerschap een krachtige weg is om de tevredenheid te verhogen van de ouders en de omgeving, over scholing en om de scholen te verbeteren. Ouders betrekken bij het onderwijs van hun kinderen is een belangrijke factor voor het schoolse succes van hun kinderen. Ouderlijke participatie varieert van het geven van veel aandacht tot het geven van geen aandacht. Als leraar moet men helpen bij het beheren van de ouderparticipatie, zodat de leerlingen verantwoordelijk zijn voor hun eigen leren. Op lager niveau zijn ouders meer actief betrokken bij het schoolse gebeuren (Gielen, 2010). Bovenstaand voorbeeld is ook van toepassing in voorzieningen. Zo betrekt men ouders bij het nemen van beslissingen in verband met activiteiten of de verzorging van hun kind(eren). 17
Communicatie tussen de voorzieningen/scholen en het gezin is essentieel om een vertrouwensrelatie op te bouwen die de betrokkenheid van de ouders bevordert. Ouders betrekken in schoolse en sociale voorzieningen is nodig om jongeren succesvol te laten ontwikkelen en om beslissingen te nemen die een positieve uitwerking hebben voor hun toekomst (Gielen, 2010). Een goede communicatie is nodig om effectieve sociale steun te kunnen verlenen. Het gevoel van verbonden te zijn met elkaar is hier van belang. Het is een wederkerige relatie want de hulpverlener is belangrijk voor de ouder, maar omgekeerd ook. Op deze manier worden ouders meer zelfzeker en krijgen ze het gevoel medezeggenschap te hebben in de opvoeding (Blokland, 2001). Binnen het Jean Brunet College is er een manier uitgebouwd om onderling te communiceren, dit kan zowel via Educ Horus (e-mail) als via face to face contact op school. Zowel ouders met computers en internet als zonder kunnen dankzij deze werking in contact treden met het college. Hierdoor ontstaat een vergrote ouderbetrokkenheid. 1.7.1
Onderlinge afhankelijkheid
Mensen zijn interafhankelijk. Men is wederzijds afhankelijk van elkaar om doelen te kunnen bereiken, om van elkaar te kunnen leren en om te weten wie men is. Men heeft elkaar nodig en is genoodzaakt samen te werken. Mensen zijn slechts in beperkte mate autonoom, maar voor ons is het duidelijk dat ouders ons nodig hebben voor een professionele ondersteuning. Waarom heeft men ouders nodig? Voor wat is men afhankelijk van hun? Men heeft ouders nodig om informatie te verkrijgen over voorkeuren van de cliënt/leerling, waarden en normen van het gezin, familiale verhoudingen, het levensverhaal van de cliënt/leerling, juridische materies en voor medische en financiële aangelegenheden. Men heeft hun feedback nodig om te toetsen of we als opvoeder/leerkracht goed bezig zijn (Van Hove, 2007). 1.7.2
Contact en samenwerking
Sommige opvoeders/leerkrachten vermijden de confrontatie met ouders uit angst om hun te kwetsen of te ontgoochelen. Ouders daarentegen worden juist boos wanneer men tot het einde van het jaar wacht om informatie door te geven. Wanneer men onmiddellijk problemen bekend maakt, is er ook sneller een oplossing ter beschikking en hebben ouders het gevoel dat men betrokken is met hun problemen. Opvoeders/leerkrachten hebben vaak de gewoonte om eerst te overleggen met alle organen en nadien gaat men beslissen wie de informatie aan de ouders over moet brengen (Ryckaert, 2005). Onderhandelen tussen de opvoeder/leerkracht en de ouder is een vorm van strategische sociale interactie. Men probeert op deze manier vast te stellen wat beide partijen zullen geven en nemen of zullen presteren en ontvangen gedurende hun interactie (Fisher, Ury & Patton, 1999).
18
Veel voorzieningen/scholen hebben de behoefte om meer werk te maken van het opbouwen van een goede relatie met de ouders. Ouders hebben vaak het gevoel dat voorzieningen/scholen te weinig aandacht hebben voor hun problemen, ze vinden dat voorzieningen/scholen er te weinig aan doen en ze voelen zich afhankelijk van de goodwill van bepaalde opvoeders/leerkrachten. Wanneer deze ouders toch contact hebben met de opvoeders/leerkrachten is dit vaak op twee manieren. Je hebt de geplande gesprekken en de informele toevallige contacten aan de deur. Opvoeders/leerkrachten hebben bij deze „toevallige‟ contacten vaak het gevoel dat ouders hun op deze momenten willen „overvallen‟, juist op het moment dat opvoeders/leerkrachten het minste tijd hebben. Bijvoorbeeld wanneer men op zondagavond alleen instaat voor het ontvangen van de kinderen in de leefgroep en een van de ouders eist je de hele tijd op om een probleem te bespreken. Hierdoor kan men aan de andere ouders weinig tijd besteden en vergeet men iets belangrijks te vragen aan een andere ouder in verband met een kind. Zo is het onmogelijk om een degelijk oudergesprek te voeren en zal het probleem niet opgelost kunnen worden. Zowel de opvoeder als de ouder zal dan niet tevreden zijn met de aanpak van het probleem. Als men aan zulke situaties een afspraak koppelt, zijn ouders veel geruster omdat men weet dat er naar hen geluisterd zal worden. De opvoeder/leerkracht kan vervolgens rustig haar werk hernemen. Een volgend voordeel is dat beide partijen zich beter op het gesprek kunnen voorbereiden (Ryckaert, 2005). Wanneer er van op een afstand naar het probleem gekeken wordt en er de nodige tijd over gaat, geeft dit de hulpverlener en de hulpvrager meer tijd om er op een rustige manier over na te denken (Janssen, 1999). We nodigen de ouders uit om informatie aan de voorziening/school over te brengen. Hierbij is het essentieel dat men laat blijken dat men als voorziening/school gericht is op een goede samenwerking met de ouders. Men moet duidelijk maken dat men hun nodig heeft om de juiste informatie uit de thuisbasis te verkrijgen. De ouders moeten weten dat jullie naar een gezamenlijke aanpak van de problemen streven. Men moet hun duidelijk laten zien dat men beseft dat een eigen visie op de situatie slechts één vierde van de puzzel is. Het is belangrijk om samen met de ouders naar de exacte redenen te zoeken van probleemgedrag bij het kind. Naast de indruk van de opvoeder/leerkracht staan ook de indruk van het kind zelf en die van zijn ouders centraal. De ouders zijn de belangrijkste bron van informatie over het thuismilieu, deze moet dus optimaal benut worden (Ryckaert, 2005). In het voorzieningenbeleid/schoolbeleid is er de laatste jaren alsmaar meer aandacht voor kwaliteitszorg en –controle. Onder deze kwaliteitszorg valt de aandacht voor communicatie. Deze bevat de interne communicatie binnen het team – opvoeders/leerkrachten, directie, technisch personeel en raad van bestuur - als de kwaliteit van de externe communicatiekanalen. Men ziet ouders als belangrijke externe partners van voorzieningen/scholen. Een voorziening/school kan haar goede naam verwerven door het creëren van een goede structuur om contacten met de ouders te optimaliseren. Momenteel worden ouders betrokken bij het voorzieninggebeuren/schoolgebeuren maar ondanks allerlei inspanningen op verschillende niveaus verloopt deze communicatie vaak stroef, problematisch of soms zelfs niet. 19
Geregeld is er een ondoeltreffende en gebrekkige communicatie waarbij de partijen elkaar niet begrijpen of diepliggende signalen niet of fout worden geïnterpreteerd. Dit alles geeft de ouders het gevoel dat ze te weinig gehoord worden, ze voelen zich machteloos. Opvoeders/leerkrachten daartegenover blijven de indruk hebben dat ouders niet willen luisteren, te veeleisend zijn en onredelijke verwachtingen stellen. Dit geeft een verstoorde communicatie. Bij onopgeloste conflicten zijn beide partijen en het kind verliezers (Ryckaert, 2005).
20
2.
GESCHIEDENIS VAN E-COMMUNICATIE
2.1
Inleiding
In dit deel gaan we het hebben over de geschiedenis van e-Communicatie. We halen aan welke initiatieven van online hulp er doorheen de jaren ontwikkeld zijn. Schalken omschrijft online hulpverlening als: “hulp die instellingen bieden bij psychische, sociale of maatschappelijke problemen waarbij gebruikgemaakt wordt van internettechnologie. Het richt zich op het primaire zorgproces van informatie, advies, ondersteuning, begeleiding, behandeling of nazorg” (Schalken, 2010). Wij interpreteren online hulp als het bieden van hulp via online communicatiemiddelen. Het accent ligt hier voornamelijk op het bieden van hulp, daartegenover ligt het accent bij e-Communicatie meer op het communiceren zelf. Als laatste komen we terug op de evolutie van het internetgebruik: web 1.0, web 2.0 en web 3.0. 2.2
Evolutieschets
Het internet krijgt steeds meer zijn plaats in het dagelijkse leven. Enkele jaren geleden werd het World Wide Web enkel gebruikt voor het opzoeken van informatie en het leggen van contacten. Tegenwoordig is het internet zodanig geëvolueerd, dat het niet meer weg te denken is uit ons dagelijks leven. Onderstaande voorbeelden maken dit duidelijk: Men verkoopt steeds meer auto‟s via het internet; Steeds meer reizen worden geboekt via het internet; Drie werkgevers op tien lichten hun huidige en toekomstige personeel via sociale netwerksites door; Drie vierde van de internetgebruikers regelen bankzaken via het internet (Schalken, 2010). 2.3
Hulpverlening
Ook in de hulpverlening wordt het internet steeds meer gebruikt. Elke maand komen er nieuwe initiatieven online, zowel van reguliere instellingen als van nieuwe aanbieders (Schalken, 2010). Hulpmix.nl is hier zo één voorbeeld van. Dit is een website die is opgericht door Frank Schalken, auteur van het boek “Handboek Online Hulpverlening”. Hulpmix.nl is voortgekomen uit een samenwerkingsverband tussen jongerensites, de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg. De website richt zich voornamelijk op multiculturele jongeren. Hier vindt men talloze informatie over diverse onderwerpen zoals seksualiteit, relaties, geweld en verslaving. Jongeren kunnen rechtstreeks met een hulpverlener chatten of e-mailen. Bovendien krijgt men uitleg over de verschillende soorten hulpverlening (Psy, 2009). In Nederland merkte men op dat er begin jaren negentig steeds meer websites van maatschappelijke instellingen opdoken. Deze websites bevatten vooral contactgegevens van de instelling en een beschrijving van het hulpaanbod. Hierna kwamen de eerste beschrijvingen van ziektebeelden en vertelde men hoe men er het beste mee om zou kunnen gaan. In Nederland waren dit de eerste pogingen tot eCommunicatie. 21
In 1997 werd er een chatmogelijkheid met vrijwilligers aangeboden door Telefonische Hulpdienst Utrecht. In 1999 werd er in samenwerking met de Telefonische Hulpdienst Venlo en deze te Amsterdam, de SOShulp opgericht. Tijdens dit jaar kwam de eerste online behandeling voor een post-traumatisch stresssyndroom tot stand. Korrelatie.nl begon vanaf 2000 hulp te bieden via e-mail. In 2003 was de eerste grootschalige online voorziening voor kinderen en jongeren een feit. Ook in dat jaar werd de chatfunctie van de jongerentelefoon opgericht (Schalken, 2010). In 2006 zijn er in Vlaanderen een aantal organisaties die online hulp aanbieden samengekomen in het OnlineHulpUitwisselingsPlatform (OHUP). Deze organisaties zijn: het project Ikaros van de vzw Daidalos, de holibifoon, het netwerk online-advies van het Jongeren Advies Centrum van enkele Centra Algemeen Welzijnswerk, de Kinder- en Jongerentelefoon, de Kinderrechtenwinkel, Slachtofferchat, Tele-Onthaal en de Zelfmoordlijn3 (Bocklandt, De Zitter, Vanhove en Vlaeminck, 2009). Vanuit Wallonië is er weinig tot geen uitbouw van e-Communicatiemiddelen. Preventionsuicide biedt een internetforum aan naast de telefonische hulp (Beelen, 2010). Verder in het project komen meer inspanningen inzake e-Communicatie, van zowel Federale als Vlaamse overheid en binnen- en buitenland aan bod4. 2.4
Web 1.0
Web 1.0 is een grote boekenkast vol pagina's met informatie. Het doel is om informatie op te zoeken via een webadres. Het wordt aan elkaar gekoppeld via hyperlinks. Een hyperlink wordt vaak in het blauw en onderlijnd weergegeven. Door op de verwijzing te klikken, krijgt men de pagina waar de hyperlink naar verwijst op het scherm. Websites werden gemaakt door webmasters en voorzien van inhoud door webredacteurs. De internetgebruiker was de passieve consument van deze inhoud. Dit kan men situeren tussen 1994 en 2004 (Jacobs, 2008). 2.5
Web 2.0
Web 2.0 is geen nieuwe versie van het web. Integendeel, het is een andere vorm in het gebruik ervan. In web 2.0 is men geen passieve ontvanger meer, maar kan men vanuit zijn bureaustoel mee de inhoud van het web bepalen. Door deze evolutie hertekende het net zich tot een populair platform met een dynamische inhoud en een meer evenwichtige interactie (Van den Broeck, Debeer, Joppen & Vingerhoets, 2009). Het grote verschil met web 1.0 is het feit dat bij web 2.0 de nadruk ligt op communicatie en participatie. In web 2.0 zien we volgende kenmerken: men kan zijn mening verkondigen, samenwerken, websites bundelen, sociale netwerksites gebruiken, enzovoort (Jacobs, 2008).
3
Verdere uitleg omtrent deze organisaties vindt men in punt 7.1.1 “Intiatieven Vlaamse overheid”
4
Verdere uitleg omtrent de initiatieven vindt men in punt 7 “Initiatieven”
22
Het grootste kenmerk voor een fenomeen als het sociale internet is de laagdrempeligheid. Moeilijke software schermt de informaticaleek af van de digitale wereld. Web 2.0-diensten zijn gebaseerd op gebruiksvriendelijke systemen. Dit kan de emancipatie van de gebruiker genoemd worden. Waar in web 1.0 alleen informatie verkregen werd, kan men in web 2.0 ook feedback geven. Dit werkt empowerend. Men kan zijn eigen leven in handen nemen. In het web 2.0 wordt er ruimte gemaakt voor een eigen mening. Dit is een verschuiving van de macht van het internet naar de gebruiker toe. Bovendien staan de internettoepassingen los van eender welk besturingssysteem, waardoor ze overal en door iedereen gebruikt kunnen worden. Het toegankelijk maken van het internet maakt immers dat de virtuele wereld een weerspiegeling wordt van de noden en wensen van de samenleving als geheel. Wat men graag wilt of niet graag wilt, waar men fan van is en wat men verafschuwt: het web weet het intussen allemaal (Van den Broeck, Debeer, Joppen & Vingerhoets, 2009). 2.6
Web 3.0
Het web 3.0 wordt ook wel het semantische web genoemd. Het semantische web of “intelligent” web wordt gezien als de voortdurende aanwezigheid van het internet. Het internet wordt niet meer alleen op een computer aangeboden, maar is ook beschikbaar op andere plaatsen zoals op een Smartphone. Nog uit te vinden toestellen zullen gebruik gaan maken van het internet, bijvoorbeeld een fotokadertje dat je foto‟s van het internet haalt om ze zo weer te geven (Bekel, 2008). Het huidige web is een web van documenten, terwijl het semantische web een web van entiteiten gaat zijn. Een entiteit wordt in het digitaal Nederlands woordenboek (www.woorden.org) omschreven als “iets dat wezenlijk bestaat”. Het semantische web van entiteiten heeft een betekenis en ziet onderlinge relaties tussen entiteiten. Hierna worden de relaties op het internet beschikbaar. Een voorbeeld hiervan is Paris Hilton. Als een zoekmachine begrijpt dat men het Hilton hotel zoekt in Parijs dan kan hij de zoekresultaten over de persoon Paris Hilton weglaten. Als het programma ook begrijpt dat het een hotel is, kan het ook diverse diensten aanbieden. Voorbeelden van deze diensten kunnen zijn: een vlucht boeken, een restaurant ter plaatsen reserveren, enzovoort (Bekel, 2008). Op Youtube bestaan er diverse beeldfragmenten om het onderscheid tussen Web 1.0, 2.0 en 3.0 duidelijk te maken. Het eerste beeldfragment is Nederlandstalig en schetst een korte evolutie tussen Web 1.0, Web 2.0 en Web 3.0. Men vindt het beeldfragment via deze link http://www.youtube.com/watch?v=nHyGqIc8b5U (YouTube, 2008). Als tweede is er een Engelstalig beeldfragment dat het verschil tussen Web 1.0 en Web 2.0 uitlegt. Dit beeldfragment is te bekijken via deze link http://www.youtube.com/watch?v=YXFYkbQRgY4&feature=related (YouTube, 2007).
23
Het laatste beeldfragment gaat over Web 3.0, dit is eveneens Engelstalig. Via deze link vindt men het beeldfragment http://www.youtube.com/watch?v=off08As3siM. (YouTube, 2009).
24
3.
DE DIGITALE KLOOF
3.1
Inleiding
In dit deel leggen we kort uit wat het concept „digitale kloof‟ is. Hierbij lichten we toe wat dit inhoudt en wat eraan te doen valt. Vervolgens bespreken we de onderzoeksresultaten en de relevantie hiervan voor ons project. Als laatste lichten we de kwetsbare groepen toe. We zijn er ons van bewust dat er binnen onze doelgroep zowel mensen zijn die beschikken over de nodige middelen en kennis, als mensen die hier niet over beschikken. We focussen ons op deze kwetsbare groep omdat zij deel uitmaken van onze maatschappij. We gaan in het werkveld mensen tegenkomen die niet met ICT-middelen overweg kunnen, die er de financiële mogelijkheden niet toe hebben, enzovoort. We willen de digitale kloof in zijn totaliteit benaderen en daarom is het belangrijk om ook deze kwetsbare groep toe te lichten. Zij worden mogelijk niet bereikt. 3.2
Wat is de digitale kloof?
Het begrip “digitale kloof” verscheen voor het eerst in de jaren negentig, met de snelle opkomst van de Informatie- en Communicatie Technologieën (ICT) in alle sectoren van de maatschappij (http://www.mi-is.be). Wanneer men het vroeger had over de digitale kloof ging het over mensen met en mensen zonder een internetaansluiting. Dit noemde men de digitale kloof van de eerste graad. Deze stelling is ondertussen achterhaald. De meerderheid van de Belgen heeft een computer en drie vierde hiervan heeft toegang tot het internet. Volgens de studie van het Instituut Samenleving en Technologie (IST) heeft de digitale kloof in Vlaanderen vandaag te maken met gebruikers van het internet die met informatie kunnen omgaan, en gebruikers die dit niet of te weinig kunnen. Dit noemt men de digitale kloof van de tweede graad. We merken dat er tegenwoordig in zowel de kansarme als de kansrijke groepen mensen zijn die onvoldoende onlinevaardigheden hebben. Hiermee bedoelen we genoeg kennis en vaardigheden bezitten om hun weg te vinden op het internet (http://www.eosmagazine.eu). De term digitale kloof omsluit volgens het IST (www.samenlevingentechnologie.be) niet meer het hele pakket. Er is tegenwoordig een veelheid aan kloven die zich naast elkaar manifesteren. Deze manifestatie gebeurt op het niveau van motivatie, toegang, gebruik en vaardigheden. Men zou het een nieuwe term willen geven, namelijk “digitale inclusie”. “Deze term geeft aan dat het niet louter gaat om mechanismen van uitsluiting maar ook over mechanismen van insluiting of inclusie.”.
25
3.3
Wat kunnen we hieraan doen?
Volgens Van Audenhove (http://www.eosmagazine.eu) moet er een betere ondersteuning komen. Dit zou volgens hem kunnen door het opstarten van een kenniscentrum of door de onderlinge concurrentie tussen de verschillende initiatieven zoals internetproviders, bijscholingen, enzovoort te stoppen. Ook haalt hij de opsplitsing van de bevoegdheden over de verschillende federale en Vlaamse ministers aan. “Toegang tot hardware en software wordt op één niveau geregeld, maar onderwijs en de prijszetting van internet weer op een ander” volgens Sinjan (2010, p.42). Dit alles zorgt voor een complex beleid waarin coördinatie ontbreekt om de beschikbare middelen optimaal te benutten. Volgens Ilse Mariën van de onderzoeksgroep van het IST is er in veel organisaties een gebrek aan pedagogische ondersteuning. Ze werken voornamelijk met vrijwilligers. Deze staan dicht bij de doelgroep (mensen zonder ICT-vaardigheden) maar hebben soms weinig specifieke pedagogische of ICT- kennis. Professionele lesgevers daarentegen hebben dat wel, maar zij staan dan weer verder van de doelgroep en hebben hier minder voeling mee. Deze ondersteuning kan verder lopen op een gevolgde ICT-cursus. De meeste mensen lopen hopeloos vast wanneer er zich problemen voordoen, die gemakkelijk te verhelpen zijn, maar waar er geen vrienden of familieleden zijn die iets van computers afweten. Van Audenhove vult nog aan dat de hulpverlening/het onderwijs deze vaardigheden kan aanleren, door dit in het basispakket te integreren. Hierbij kan het gaan om het leren samenvatten van informatie, kritisch omgaan met de gevonden zoekresultaten van Google en het doelbewust op zoek gaan naar praktische informatie. Dit kan men zowel in de middelbare school, de centra voor basiseducatie als het volwassenenonderwijs aanleren (http://www.eosmagazine.eu). Van jongeren wordt vaak verondersteld dat zij digitaal geletterd zijn en alles weten van het reilen en zeilen op het internet. Uit recent onderzoek is gebleken dat jongeren echter ook problemen hebben met het zoeken, selecteren, kritisch evalueren en gebruiken van online informatie (www.samenlevingentechnologie.be). Dit is dus zowel een probleem bij de jeugd als bij de volwassenen. 3.4
Onderzoek
Er wordt veel onderzoek gedaan naar het gebruik van internet. Zo had bijvoorbeeld in 1984 amper 8,2% van de ondervraagde huishoudens in WestEuropa een computer, terwijl in 2003, 61,87% van deze huishoudens een computer had en 54,7% daarvan ook toegang tot het internet. In 2008 had 84% van de Nederlandse families met kinderen tussen de 2 en 21 jaar op zijn minst één computer met snel internet. Het merendeel van de gezinnen vandaag de dag, zijn multimedia gezinnen (Gielen, 2010). Het gebruiken van computers en het internet behoren tot de dagelijkse activiteiten van een leerkracht. Volgens onderzoek van Onderwijs Vlaanderen 26
(http://www.ond.vlaanderen.be) gebruikt bijna 90% van de leerkrachten dagelijks een computer en 83% hiervan het internet. De leeftijd van de leerkracht speelt hierbij een belangrijke rol. Jonge leerkrachten gebruiken de computer en het internet dagdagelijks meer (“score van +95%”) in tegenstelling tot de oudere leerkrachten (“computer 82% en internet 75%”). In verband met het algemeen gebruik van computertoepassingen stelt het onderzoek dat voornamelijk het gebruik van e-mail, traditionele Office toepassingen, internetbankieren (home banking) en het bewerken van digitale foto‟s het hoogste scoren. Andere toepassingen scoren lager tot zeer laag. Het resultaat dat het meeste opvalt, is dat in verband met het gebruik van sociale netwerken. Zo gebruikt 22% van de leerkrachten dit minstens één keer per week terwijl er aan de andere kant ook een grote groep is die dit nooit of bijna nooit gebruikt (65% of 2 op 3 leerkrachten) (http://www.ond.vlaanderen.be). Onderzoek heeft ook uitgewezen dat bijna 80% van de leerkrachten hun lessen voorbereiden met behulp van ICT-middelen. In de klaswerking wordt internet ook frequent gebruikt. “Zo‟n 20% van de leerkrachten gebruikt minstens 1 keer per week Office toepassingen in de klas, variërend van 10 à 15% in het gewoon basisonderwijs tot 25 à 30% in het gewoon secundair onderwijs.” Voor verdere uitleg kan u terecht op de website http://www.ond.vlaanderen.be. Deze theorie vinden we ook terug in het Jean Brunet college in Avignon , in deze school zijn leerkrachten verplicht om de evolutie te volgen, want ze moeten dagelijks gebruik maken van Educ Horus, hun digitaal leerplatform. Zo moeten ze bijvoorbeeld elk lesuur de aanwezigheid opnemen en online vermelden, ook alle taken worden dagelijks online gepubliceerd. Een recent onderzoek van 4000 volwassenen in twintig steden in de Verenigde Staten, uitgevoerd door Opinion Research Corp. en America Online, toont aan dat voor 41% van de Amerikanen hun e-mails bekijken het eerste ding is dat ze ‟s ochtends doen en 61% zegt dat ze hun persoonlijke e-mails bekijken tijdens het werk (Gielen, 2010). Recent onderzoek van het Instituut voor Samenleving en Technologie (www.samenlevingentechnologie.be) geeft aan dat er een aantal elementen van belang zijn bij het aankopen en het gebruiken van ICT-middelen. Zo komt de motivatie vaak van de sociale netwerken. Men heeft het ook over de gebruikscontext. Hiermee bedoelt men de dagelijkse praktijken en routines van de gebruiker op het internet zoals het lezen en versturen van e-mails. Deze geven weer hoeveel belang men hecht aan het gebruiken van het internet en welke betekenis de gebruiker hieraan geeft. Volgens het IST moet men bij toekomstig onderzoek ingaan op de “relatie tussen uitsluiting en verschillen in gebruik of vaardigheden.” Men moet meer oog hebben voor “de kwaliteit van toegang, de autonomie van het gebruik, de online ervaring of de interesse van gebruikers”. Deze zijn zeer belangrijk. 27
3.5
Relevantie voor ons project
Met ons project kunnen wij een steentje bijdragen in het dichten van de digitale kloof. We willen graag handvatten aanbieden die zowel ouders als hulpverleners op weg kunnen helpen in het gebruiken van ICT-middelen in de omgang met elkaar. Het is daarom ook van belang dat deze informatie op een duidelijke en gemakkelijk hanteerbare manier gegeven wordt. Dit willen we doen aan de hand van instructiebeelden. We gaan hierbij niet enkel naar onze eigen aanpak kijken. Het is ook belangrijk om informatie te geven over hoe dit op een ruimer niveau aangepakt kan worden. Hiermee bedoelen we de media, de overheid, het geven van infosessies op scholen in verband met het belang van ICT-mogelijkheden, eCommunicatie, enzovoort. We zijn ons bewust dat we mogelijk slechts een kleine groep bereiken met ons project. Het is daarom belangrijk dat we rekening houden met de kritische kijk die mensen hebben op dit onderwerp. We weten dat er veel meer nodig is en hopen dat er steun van hogere niveaus volgt. In het onderwijs worden er ICT-dagen georganiseerd voor leerkrachten als bijscholing. Deze hebben ook als doel om de digitale kloof te verkleinen. Voor opvoeders is hieromtrent nog geen informatie bekend. Er is een expertisecel, genaamd „eSocialWork‟, die zich bezighoudt met het kijken naar bestaande ICT- en internettoepassingen om zo een inventaris te maken van de bruikbare toepassingen, en deze te verspreiden naar het werkveld. Ze doen dit vanuit een sociaal-agogische blik en de verbondenheid met hun eigen opleiding. Dit wordt nog gespecificeerd naar de opleiding van opvoeders/begeleiders uit het orthopedagogisch en sociaal-agogisch werkveld. Hieronder verstaan we de bijzondere jeugdzorg, de gehandicaptenzorg, enzovoort. De expertisecel beschouwt dit als hun missie, ze zijn gericht op het vergroten van de digitale competenties van sociaal werkers. De laatste doelstelling van de expertisecel is om kansen te bieden aan kwetsbare kinderen, jongeren en volwassenen op het vlak van ICT- en internetgebruik (www.eSocialWork.eu). Zo organiseert eSocialWork een studiedag genaamd „2 Facebook or not to Facebook‟. Voor verdere uitleg kan men terecht op www.eSocialWork.eu en kan men doorklikken naar studiedag. 3.6
Kwetsbare groepen
Ondanks het feit dat er veel initiatieven genomen worden om de digitale kloof te dichten, blijven er kwetsbare groepen bestaan. Hieronder vallen vooral allochtonen, senioren en kansarmen. Bij deze groepen blijft het een probleem om computers en internet te verkrijgen. Vanuit onze internationale studie, meer bepaald het bezoek aan het Jean Brunet College, zagen we dat bepaalde ouders van kinderen niet bereikt werden doordat ze geen toegang hadden tot het internet. Omdat er veel gecommuniceerd werd via een online leerplatform, waren sommige ouders niet mee. Dit waren voornamelijk ouders met een lager inkomen. 70% van de ouders maakt gebruik van deze online communicatie mogelijkheid. De andere ouders kunnen nog steeds via face to face contact communiceren met de school. 28
Een gebrek aan motivatie overstijgt deze problematiek maar blijft een structurele drempel in het dichten van de digitale kloof. Men vermoedt dat een bepaald percentage van de bevolking vrijwillig het gebruik van ICT-middelen verwerpt. Hierdoor rijst de vraag hoe we dit probleem kunnen aanpakken. Hoe kan men deze groep overtuigen van het nut die het gebruik van ICT-middelen hebben? (www.samenlevingentechnologie.be) Het Start2surf project is een project dat zich richt op deze kwetsbare groep 5. We zijn ons bewust van het feit dat het voor kansarme groepen vaak nog moeilijker is om mee te gaan met deze trend en zo mee de digitale kloof te dichten. We zijn ons ook bewust dat je deze ouders tegenkomt in de voorzieningen en het onderwijs. Het is dus belangrijk om dit in je achterhoofd te houden. Wanneer we naar onze internationale studie kijken en meerbepaald naar het gebruik van het digitaal leerplatform Educ Horus in het Jean Brunet College, kunnen we stellen dat heel wat ouders zich hier in de digitale kloof bevinden aangezien 70% van de ouders gebruik maken van het digitaal leerplatform. Dit betekent dat 30% geen gebruik maakt van het digitaal leerplatform. Dit kan te maken hebben met het feit dat de school in een armere buurt gelegen is. Ook deze school heeft een kwetsbare groep die ze hierdoor niet bereiken.
5
Meer informatie hieromtrent en andere initiatieven vindt men in punt 7 “Initiatieven”
29
4.
MEDIAWIJSHEID
4.1
Inleiding
In dit deel leggen we kort uit wat de term mediawijsheid inhoudt en hoe hiernaar gekeken dient te worden. We maken hierbij de vergelijking met het medium film. Om af te sluiten halen we ook het belang van mediawijsheid aan in functie van ons project. Het is belangrijk dat opvoeders/leerkrachten zich bewust zijn van het belang dat mediawijsheid heeft en dat zij dit in hun handelen uiten naar de cliënten/leerlingen en hun ouders. Op deze manier kunnen opvoeders/leerkrachten bijdragen aan de mediawijsheid van de bevolking. 4.2
Wat is mediawijsheid?
In 2005 stelde de Raad voor Cultuur van Nederland (http://www.cultuur.nl) een definitie op voor de term mediawijsheid. Deze luidt als volgt: “Mediawijsheid staat voor „het geheel van kennis, vaardigheden en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemedialiseerde wereld‟.” Mediawijsheid omvat dus een heel aantal factoren. Het gaat hierbij zowel om de kennis en vaardigheden, als om de mentaliteit die personen nodig hebben om op een bewuste en kritische manier actief deel te nemen aan de wereld van vandaag en van de toekomst. Dit is een wereld waarin de media een belangrijke en bepalende hoofdrol speelt. Mediawijs betekent dus kortom dat men zijn weg kan vinden in de mediawereld van vandaag de dag en dat men kritisch durft te zijn ten opzichte van de media en de informatie die men tegenkomt (Van Oers, Leeman & Volman, 2009). Men moet hierbij in staat zijn om de oude media (zoals de radio en televisie) in combinatie met de nieuwe media (zoals internet) te gebruiken. De mentaliteit waarmee men dit doet dient gekenmerkt te worden door een bewustzijn van de mogelijkheden en de context waarin de informatie verschijnt. De vaardigheden waarover gesproken wordt in de definitie, kan men opdelen in drie types: ICTvaardigheden, informatievaardigheden en veilig mediagebruik (http://mediawijs.kennisnet.nl). 4.3
Multidimensionale mediawereld
De mediawereld waar wij de dag van vandaag in vertoeven is multidimensionaal. Hiermee bedoelt men dat ontvangers zenders zijn en zenders ontvangers. Men kan zowel zender als ontvanger zijn, daar waar men er vroeger van uitging dat men of zender of ontvanger was. Dit wordt mooi weerspiegeld in het gebruik van het internet: wanneer men iemand een e-mail stuurt is men zender en wanneer men hierop antwoord krijgt is men ontvanger.
30
Een andere belangrijke ontwikkeling is dat de consumenten van vroeger nu ook producenten zijn. Door deze nieuwe technologieën hebben bijvoorbeeld heel wat jongeren altijd een digitaal fototoestel op zak. Hiermee maken ze foto‟s en beeldfragmenten, die men dankzij nieuwe en vaak gratis toepassingen op het internet kan plaatsen. Mensen consumeren dus iets waarmee men later zelf gaat produceren (http://www.mediawijsheid.nl). 4.4
Geschiedenis met betrekking tot mediawijsheid
De mediawereld van vandaag is niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Wij zijn als moderne mensen, mediamensen. Het gevaar bestaat erin dat men in deze mediawereld gaat verdwalen, omdat het een wereld is die steeds uitbreidt en voortdurend verandert. De ontwikkeling van de nieuwe media en de acceptatie ervan door de mensen, lijkt via hetzelfde proces te verlopen als hetgeen onze voorgangers eerder doorlopen hebben. We nemen hier het voorbeeld van de film om dit te duiden. 100 jaar geleden maakte het medium film in sneltreintempo een ontwikkeling door. Zowel de productie als de infrastructuur werden gestroomlijnd, het werd al snel een uitgebreide industrie. Doordat de grote massa het medium film accepteerde, ging men doemdenken over de „oudere‟ media. Zo werden boeken minder populair en gingen mensen minder naar het theater. Er was aanvankelijk ook angst ten opzichte van de film, maar langzaamaan kwam het besef dat een film ook een vorm van kunst kon zijn. Zo veroverde het zijn vaste plek en kijkt men vandaag de dag nog steeds naar films. Dit is een belangrijke invalshoek: de film, waar men vroeger angst voor had, is nu ingeburgerd in ons leven en er wordt meestal vol lof over gepraat. Daar waar men nu weigerachtig staat ten opzichte van internet en de online mogelijkheden die er vrijkomen, is de kans groot dat dit medium binnen x aantal jaren ook zijn vaste plaats veroverd heeft binnen ons leven (http://www.mediawijsheid.nl). 4.5
Relevantie voor ons project
Zoals men vroeger over de film dacht, denken mensen nu ook over het internet. Omdat internet als communicatiemedium nog vrij nieuw is, zijn vele mensen nog steeds wantrouwig over de gevolgen die surfen op het internet kan hebben. Net zoals vroeger met de film het geval was, vragen ook nu mensen handvatten om op een wijze manier met het internet om te gaan: jongeren worden geïnformeerd over de mogelijke gevaren van deze nieuwe media, ouders zijn vaak niet mee met dit nieuw medium en zijn hierdoor ongerust over het internetgebruik van hun kinderen, enzovoort. Dit laatste geldt ook voor hulpverleners/leerkrachten, ook zij moeten deze handvatten aanbieden aan cliënten/leerlingen en hun ouders. Belangrijk is dus dat hulpverleners/leerkrachten zich bewust zijn van het belang van mediawijsheid en dat zij dit in hun handelen gebruiken. Wanneer men de vergelijking ziet tussen enerzijds de film vroeger en anderzijds de nieuwe mediavormen, dan zou men zich niet mogen laten leiden door angst, maar zou men oog moeten hebben voor de nieuwe kansen. 31
5.
E-COMMUNICATIE
5.1
Inleiding
In dit deel gaan we het hebben over e-Communicatie. We beginnen met voor te stellen wat e-Communicatie juist is, en wat dit betekent voor de ouderbetrokkenheid. Vervolgens geven we een aantal voorbeelden van online communicatiemiddelen en een korte uitleg ervan. Als laatste bespreken we de voor- en nadelen van het online communiceren en schetsen we een aantal succeservaringen. In deze inleiding willen we ook duidelijk maken dat e-Communicatie de traditionele face to face communicatie niet vervangt, maar er wel een doeltreffende aanvulling op is. De communicatie tussen ouders en de voorziening/school loopt meestal moeilijk wanneer de kinderen hun ouders slechts een deel van de gebeurtenissen vertellen. Zo kunnen misverstanden ontstaan en gaat er kostbare tijd verloren wanneer ouders contact moeten opnemen met de opvoeder/leerkracht voor verduidelijking. Informatie delen via het internet kan ouders, maar ook opvoeders/leerkrachten helpen om doelgerichter te zijn (Rogers & Wright, 2007). 5.2
Wat is e-Communicatie?
We verduidelijken eerst wat online hulpverlening inhoudt, om zo te komen tot de term e-Communicatie die wij gebruiken in ons project. Dit doen we omdat we soms delen aanhalen die tot de online hulpverlening behoren, maar waarvan wij vinden dat ze ook onder e-Communicatie geplaatst kunnen worden. In de huidige technologische maatschappij kunnen traditionele manieren van communicatie door opvoeders/leerkrachten aangevuld worden door online middelen zoals e-mails en informatie op websites (Epstein, 1992). In de loop der jaren zijn er veel termen ontstaan die het gebruik van internettechnologie in de zorg beschrijven. Enkele daarvan zijn digitale hulpverlening, digihulp, internethulpverlening, e-hulp, enzovoort (Schalken e.a., 2010). Frank Schalken e.a. (2010, p. 16) definiëren online hulpverlening als volgt: “Online hulpverlening is de hulp die instellingen bieden bij psychische, sociale of maatschappelijke problemen waarbij gebruikgemaakt wordt van internet technologie. Het richt zich op het primaire zorgproces van informatie, advies, ondersteuning, begeleiding, behandeling of nazorg.” Wij gebruiken voor ons project de Nederlandstalige term “e-Communicatie”. We gebruiken deze term om het online communiceren tussen voorziening/school en ouders aan te duiden. We kunnen op zeer veel manieren aan e-Communicatie doen. Verder vindt men een opsomming van de bekendste mogelijkheden om op deze manier te communiceren.
32
We spreken hier dus over e-Communicatie als het gebruikmaken van ICTtechnologieën in de communicatie tussen opvoeders/leerkrachten en ouders. Parallel met wat Schalken als kenmerken van online hulp aangeeft, zien we deze kenmerken ook wanneer het gaat over e-Communicatie. Wij vinden dat e-Communicatie met ouders meer is dan alleen online hulpverlening. Het is meer dan enkel hulp bieden aan de ouders. Zo zijn er ook de aspecten van ouderbetrokkenheid, de onderlinge communicatie, de informatie-uitwisseling, enzovoort. E-Communicatie overstijgt het louter hulpverlenende karakter en is dus ruimer dan online hulpverlening. Het is een aanvulling op de face to face communicatie, met de bedoeling de communicatie/interactie tussen de opvoeders/leerkrachten en de ouders te verbeteren/vergroten. Het is dus niet enkel online hulpverlening, deze term is gereserveerd voor chat- en e-mailhulp tussen cliënt en hulpverlener, enzovoort. Wij willen ouders en opvoeders/leerkrachten handvatten aanbieden om kennis te verwerven in het gebruik van deze ICT-middelen in hun interactie met elkaar. We geven hier een aantal kenmerken weer die duidelijk maken hoe e-Communicatie zich onderscheidt van het face to face contact en de telefonische hulpverlening: Het gebruik van elektronische communicatie kan op elk moment van de dag en op eender welke plaats; Er is enkel toegang tot een computer met internetverbinding nodig; Het verhoogt de betrokkenheid van de ouders op het kind; Het is een aanvulling op de face to face communicatie. Het vervangt deze niet maar ondersteunt het; Het biedt de ouders up to date informatie over hun kind; Het is goedkoper ten opzichte van het voeren van telefoongesprekken; Het is een snelle manier om te communiceren; Men heeft meer tijd om de juiste woorden te zoeken voor zijn verhaal; E-mail is interessant om concrete afspraken te maken; Men kan als opvoeder/leerkracht beter inspelen op de leefwereld van de jongeren; Documenten kunnen vlotter bezorgd worden; Communicatie via ICT-middelen neemt minder tijd in beslag dan bijvoorbeeld telefoneren. Alles staat op "papier" en er is dus geen ruimte meer voor vergissingen; Als iets via e-mail verstuurd wordt, kan men deze informatie nadien nog terug raadplegen; Men kan bij een e-mail een ontvangst- en leesbevestiging toevoegen, zo weet men of ouders de e-mail ontvangen en gelezen hebben. Dit is bij de traditionele post niet het geval (tenzij men een brief aangetekend verstuurt, maar dit kost weer geld); Men kan meer informatie geven op een kortere tijd; Men kan het ook raadplegen als men op vakantie is; Er kan beeldmateriaal bijgevoegd worden, dit versterkt vaak de boodschap; Er is bewijsmateriaal voor als er afspraken niet worden nageleefd. 33
5.3
e-Communicatie en ouderbetrokkenheid
De studie van Rogers & Wright (2007) wil de rol van nieuwe ICT communicatietechnologieën onderzoeken bij de verbetering van de ouderbetrokkenheid in sociale en schoolse voorzieningen. Wanneer de samenleving afhankelijker wordt van de technologie, gaan zowel voorzieningen als scholen meer tijd en geld investeren in middelen voor online communicatie. De toegang tot computers en het internet in voorzieningen en scholen neemt toe over heel Europa. Opvoeders, leerkrachten en ouders zijn vertrouwd met online communicatie. Hedendaagse technologieën zoals e-mail, websites en blogs bieden scholen en voorzieningen instrumenten aan om de ouders van de cliënt/leerlingen beter te bereiken en ze langs deze weg op de hoogte te houden van het reilen en zeilen van hun kinderen. In de plaats dat opvoeders/leerkrachten en ouders elkaar maandelijks ontmoeten, kunnen ze als aanvulling op het face to face contact, in contact blijven met elkaar door wekelijks of maandelijks een nieuwsbrief te versturen. In deze nieuwsbrief staan dan de activiteiten en evenementen die er in de voorziening/klas gebeuren. Opvoeders/leerkrachten kunnen een e-mail verzenden met de nodige informatie wanneer dit nodig is. Er is ook de mogelijkheid om een ouderverslag te verzenden wanneer er iets opmerkelijks of positief gebeurd is. Bijvoorbeeld wanneer het kind iets goed gedaan heeft in de leefgroep/klas, maar ook wanneer het ruzie gemaakt heeft met een groeps- of klasgenoot. Zowel opvoeders als leerkrachten kunnen gebruik maken van een sociale netwerksite, e-mail, informatie op een beveiligde website, enzovoort (Harington, 2008). De ouderbetrokkenheid kan vergroot worden door opvoeders en leerkrachten meer te laten communiceren via e-mail, het ontwikkelen en/of verbeteren van websites, de nieuwsbrief elektronisch te versturen, ouders de toegang te geven tot online informatie over cliënten/leerlingen en laptops aan te bieden aan gezinnen in nood (Fuger, 2006). Gedurende onze internationale studie hoorden we een soortgelijk initiatief vanuit Cyprus. Hier subsidieerde men 300 euro aan gezinnen om hiermee een eigen computer aan te kopen. Dit is hun manier om de digitale kloof te verkleinen en ervoor te zorgen dat alle gezinnen mee kunnen met de groeiende technologische samenleving. Hedendaagse technologieën kunnen voorzieningen/scholen helpen bij het verstrekken van middelen om informatie te verspreiden voor ouders. Elektronische communicatiemiddelen geven ouders de toegang tot informatie over activiteiten/huiswerk van hun kinderen en vereisen weinig tijd en moeite om er toegang tot te krijgen. Een discussieforum, chat via Instant Messaging en MSN6 of email kunnen ouders helpen om gemakkelijker contact te leggen met opvoeders en leerkrachten om online hulp te vragen. Dit geldt tevens ook voor de opvoeders en leerkrachten, zij kunnen via online communicatie hulp vragen aan de ouders. 6
Meer uitleg hierover vindt men bij de voorbeelden in punt 5.5 “Welke online communicatiemiddelen zijn er?”
34
Wanneer ouders niet de tijd hebben om naar een schoolvergadering te komen of een gezinsgesprek bij te wonen, kan men hieraan tegemoet komen met behulp van online communicatiemiddelen. Wanneer voorzieningen/scholen willen starten met e-Communicatie tussen opvoeders/leerkrachten en ouders, is het aangewezen dat ze eerst investeren in de opleiding van het personeel en goede computers. Zo worden er in het onderwijs ICTdagen georganiseerd voor leerkrachten als bijscholing en biedt eSocialwork een opleiding aan voor opvoeders/begeleiders7. 5.4
e-Communicatie in de sociale voorzieningen
Volgens Carr (2006) zijn scholen zeer actief op het internet. In 2008 gebruikte bijna alle lagere- en middelbare scholen e-mail om te communiceren en bijna 10% van de scholen hadden computers met internettoegang, maar die werden merendeels gebruikt voor interne communicatie en leerdoeleinden. Deze technologie kan ook gebruikt worden om gezinnen te bereiken en ze zo op de hoogte te houden van activiteiten. Het is duidelijk dat we meer tijd en middelen nodig hebben wanneer het gaat om online communicatie. Het voorgaande kunnen we ook stellen met betrekking tot de voorzieningen. De mate van insluiting in de online netwerksamenleving wordt volgens De Wit & Esmans (2006) voor de gebruiker bepaald door vier factoren die elkaar beïnvloeden:
Motivatie: afwezigheid van computerangst en aanwezigheid van ICT belangstelling.
Bezit/infrastructuur:
Vaardigheden: volgende vaardigheden om met ICT om te kunnen gaan worden omschreven door Brotcorne en Valenduc (2008): o Instrumentele vaardigheden: deze vaardigheden hebben te maken met het manipuleren van software en hardware. Deze omvatten ook de technische vaardigheden en het redeneringsvermogen van een persoon om virussen en andere dagelijkse technische storingen te kunnen verhelpen. o Structurele vaardigheden of informatievaardigheden: deze vaardigheden gaan over de nieuwe manier voor het opsporen van online informatie. Structurele vaardigheden zijn nu pas noodzakelijk geworden met de ontwikkeling van online informatie en diensten. Ze zijn noodzakelijk om de web 2.0 toepassingen te kunnen gebruiken.
aanwezigheid
en
bezit
van
hard-
en
software.
7
Verder uitleg hieromtrent vindt men in punt 3.5. “Digitale kloof, relevantie voor ons project”. Ook de overheid heeft een aantal initiatieven ondernomen, deze vindt men terug in punt 7.1. “Initiatieven uit België”
35
o
Strategische vaardigheden: deze vaardigheden hebben betrekking op het vermogen in verband met het gebruik van online informatie en heeft als doel deze in je persoonlijk levenskader een betekenis te geven en in je beroepsleven toe te passen. Strategische vaardigheden ondersteunen doelgerichte gedragingen. De interactieve internetmedia heeft ons doen inzien dat het nodig is deze vaardigheden onder de knie te krijgen wanneer we hiermee aan de slag willen gaan.
Gebruik: verschillende toepassingen kunnen gebruiken. Het aantal jaren dat een persoon online is en de intensiteit ervan, bepalen het gemak waarmee iemand ICT-vaardigheden verwerft en ontwikkelt. Frequent en minder frequent gebruik van online toepassingen kan leiden tot een nieuwe kloof tussen deze twee groepen. Dit zijn factoren die ervoor zorgen dat er een digitale kloof ontstaat8.
Wanneer we naar de vaardigheden van Brotcorne en Valenduc (2008) kijken, kunnen we deze linken aan de vaardigheden waarover iemand moet beschikken om mee te kunnen in de huidige maatschappij. Deze vaardigheden zijn: lezen, schrijven en rekenen, sociale en juridische vaardigheden, gezondheidsvaardigheden, financiële vaardigheden en digitale vaardigheden. In de onderstaande afbeelding worden deze vaardigheden weergegeven.
(http://www.mijndigitalewereld.nl) Deze vaardigheden zijn eveneens belangrijk voor het uitvoeren van een bepaalde job: binnen vijf jaar zal ongeveer 90% van de jobs digitale vaardigheden vereisen. Zo ook het sociale werk (http://www.mijndigitalewereld.nl).
8
Verder informatie over de digitale kloof kon men eerder lezen bij punt 3 “Digitale kloof”
36
5.5
Welke online communicatiemiddelen zijn er?
We hebben hier gekozen om niet alle e-Communicatiemiddelen op te sommen die voor de communicatie bevorderlijk zijn. We richten ons hier op de eCommunicatiemiddelen die we verwerkt hebben in onze vragenlijst voor ons onderzoek met betrekking tot het gebruik van e-Communicatiemiddelen in de voorzieningen en scholen. Deze vragenlijsten en de resultaten ervan zijn terug te vinden op de bijgevoegde CD-ROM. De algemene conclusies hieromtrent vindt men terug in bijlagen 2 tot en met bijlagen 3.
Websites: het promoten en handhaven van de ouder–opvoeder of ouderleerkracht communicatie, door ouders te informeren over de activiteiten die plaatsvinden. Op een voorziening- of schoolwebsite kan alle informatie over de voorziening/school getoond worden: presentatie van de voorziening/school en opvoeders/leerkrachten, contactgegevens, verwachtingen, reglement, enzovoort. Er kan ook een kalender met nuttige informatie over uitstappen, ouderavonden, foto‟s van activiteiten, enzovoort opstaan. Bijvoorbeeld: http://www.classy.be, www.one.com (goedkoop bedrijf dat veel webruimte aanbiedt).
E-mails: nieuwsbrieven kunnen via e-mail naar de ouders verzonden worden om ze op de hoogte te houden. Individuele opvoeders of leerkrachten kunnen e-mails sturen wanneer er zich problemen voordoen of wanneer alles juist heel goed verloopt. E-mails kunnen individueel of in groep verzonden worden. Ouders kunnen deze e-mails lezen wanneer het voor hen uitkomt en kunnen hier direct op reageren.
Leeromgevingen: dit is een software systeem dat ontworpen is ter ondersteuning van het onderwijs en het leren in een educatieve organisatie. Een virtuele leeromgeving werkt via het internet en biedt een verzameling van hulpmiddelen aan zoals communicatie via discussieforums, peerassessement, beheer van studentengroepen, vragenlijsten, enzovoort. Nieuwe functies zijn wiki‟s, blogs, RSS en een 3D virtuele leeromgeving. Bijvoorbeeld: Blackboard Learning System (http://www.blackboard.com), Smartschool (Nederlandstalige leeromgeving www.smartschool.be), Moodle (http://moodle.org) en Dokeos (http://www.dokeos.com/nl). Een voorbeeld uit onze internationale studie is Educ Horus (www.educhorus.com)
SMS: dit is geen eenvoudig kanaal om met ouders te communiceren, maar het is nuttig voor specifieke doeleinden. Het bedrijf Mergroup heeft in België een communicatiesysteem ontworpen waarbij scholen een SMS of e-mail kunnen sturen naar de ouders wanneer hun kind niet op school is. Wanneer er een dringende boodschap is voor de ouders, kunnen voorzieningen/scholen een gemeenschappelijke SMS sturen of een individuele SMS om een specifieke ouder te contacteren (Gielen, 2010).
37
Blogs: een blog is een combinatie van een logboek en een openbaar dagboek. Het bloggen (schrijven van teksten voor een blog) is een belangrijke communicatievorm geworden. Lezers kunnen reageren op wat je schrijft (Van der Put, 2009).
Instant Messaging (IM): lijkt op e-mailen. Je typt een tekstbericht en zodra je het verzendt, verschijnt het bericht onmiddellijk op het scherm van de ontvanger. De ontvanger kan het vervolgens direct beantwoorden. Dit is dus een gesprek tussen twee typende internetgebruikers die doorgaans vrienden of bekenden zijn. Voorbeelden hiervan zijn Windows Live Messenger en Windows Messenger. Ze gebruiken hetzelfde systeem van Microsoft wat ervoor zorgt dat men ook berichten kan uitwisselen met gebruikers van een andere versie. Messenger kan je gratis downloaden van het internet via de volgende website http://be.msn.com (Van der Put, 2009).
Chat: is net zoals IM een mogelijkheid om gesprekken te voeren met andere personen. Het grote verschil is dat men bij het chatten meestal met onbekenden praat. Chatten doe je in een chatroom, chatruimte of babbelbox. Dit is grotendeels gratis. Een overzicht van chatrooms kan men vinden op http://chat.pagina.nl (Van der Put, 2009). Chatten lijkt van alle vormen het meest op een face to face gesprek. Een chatgesprek kan langer duren, omdat typen langzamer gaat dan praten. Er bestaat zowel één-op-één chat als groepschat. Het grote verschil is dat je bij een groepschat met verschillende hulpvragers en een hulpverlener gelijktijdig een gesprek kan voeren (Schalken e.a., 2010).
Delen van media: men kan ook foto‟s en video‟s online delen. Dit kan door gebruik te maken van volgende toepassingen: Youtube, Flickr, Google Video, enzovoort.
Sociale netwerken: worden ook wel communities genoemd. Dit zijn gemeenschappen van internetgebruikers. De belangrijkste eigenschap hiervan is dat de aangesloten internetgebruikers iets delen met elkaar. Het grootste sociale netwerk is Facebook (Van der Put, 2009). Het is mogelijk om gebruik te maken van zo een sociaal netwerk om met ouders te communiceren. Andere voorbeelden van sociale netwerksites zijn: Twitter, Netlog en MySpace. Het is mogelijk om groepen aan te maken op Facebook en alleen informatie te delen met de ouders. Ouders kunnen zo met elkaar en met opvoeders of leerkrachten communiceren, ze kunnen foto‟s en belangrijke informatie delen. Een interessante website om ouders te leren hoe Facebook werkt is http://facebookforparents.org (Gielen, 2010)
Skype: een toepassing waarmee men via het internet gratis telefoongesprekken kan voeren, over heel de wereld, met mensen die hier ook gebruik van maken. Dit is een alternatief om ouders te contacteren en op deze manier de telefoonkosten te drukken (http://www.skype.com).
38
5.6
(discussie) Forum: hier kan de ouder een verhaal vertellen of vragen stellen waarop andere bezoekers van de website kunnen reageren. Een forum leent zich goed voor lotgenotencontact. Bij sommige forums moet men zich vooraf registreren om berichten te kunnen posten. Mensen kunnen elkaar ondersteunen en er ontstaat vaak herkenning (Schalken e.a., 2010). Voordelen/positieve effecten
Gielen (2010) geeft volgende voordelen weer wanneer het gaat over het online communiceren tussen voorziening/school en ouders:
De communicatie tussen ouders en voorziening/school verhoogt; E-mail biedt een gemakkelijke en handige manier om ouders te informeren; Communiceren met ouders via e-mail is een gemakkelijke, kostenvriendelijke en snelle methode van communiceren; Technologie kan de communicatie verbeteren en het geeft meer kansen om ouders uit te nodigen en ze te betrekken bij activiteiten; Door het gebruik van online communicatiemiddelen moeten ouders hun werkdag niet onderbreken om een bijeenkomst in de voorziening of school bij te wonen; Opvoeders/leerkrachten kunnen op elk moment van de dag online verslag uitbrengen aan de ouders over de vooruitgang van hun kind; Verslagen kunnen online geraadpleegd worden door de ouders waar en wanneer ze willen; Ouders hebben 24uur op 24 toegang tot informatie van hun kinderen; Ouders die het druk hebben met hun werk en ouders die veel moeten reizen voor hun werk, kunnen gemakkelijk via online rapportage up-to-date blijven met betrekking tot de vorderingen van hun kind.
Schalken e.a. (2010) geven volgende positieve effecten van het gebruik van online communicatiemiddelen weer:
De hulpvrager heeft gemakkelijkere toegang tot de hulpverlening, zo kan de hulpvrager hulp zoeken op het moment dat deze het hardst nodig is. Mensen die fysiek minder mobiel zijn, moeten hun huis niet verlaten voor hulp; Doordat de hulp zo toegankelijk is gaan mensen sneller hulp vragen. De hulp is laagdrempelig; De betrokkenen hebben minder snel vooroordelen; Tijd voor reflectie bij de betrokkenen. Bij online communicatie is er tijd om na te denken alvorens te reageren; Grote openheid bij de hulpvrager: er ontstaat bij de hulpvrager een gevoel van anonimiteit. Deze anonimiteit zorgt ervoor dat mensen opener worden en minder geremd zijn, op deze manier praat men makkelijker over zijn problemen. De afstand die het internet creëert zorgt juist voor nabijheid, omdat het zo onpersoonlijk is wordt het juist persoonlijker; Onafhankelijkheid van plaats en tijd; 39
Hulpverlening via internet heeft het voordeel dat alles bewaard en dus ook nagelezen kan worden. Dit geeft de hulvragers de mogelijkheid om relevante informatie zoveel als nodig te lezen en correct te onthouden; Het is voor de hulpvrager mogelijk om vanuit zijn vertrouwde omgeving hulp te vragen.
We halen er voor ons de zeven belangrijkste voordelen van e-Communicatie uit:
5.7
e-Communicatie kan op elk moment van de dag; Het is kostenvriendelijker dan de traditionele communicatiewegen; Ouders zijn beter geïnformeerd over hun kind; Ouders blijven up to date; Het verhoogt de betrokkenheid van de ouders; Grotere bereikbaarheid van ouders via e-Communicatie. Men kan veel ouders tegelijk bereiken via online communicatie. Zo kan men bijvoorbeeld door middel van een e-mail een grote groep ouders in één keer bereiken; e-Communicatie biedt ook een voordeel van anderstalige ouders. Zo kan men snel en gemakkelijk de tekst vertalen naar de moedertaal. Nadelen/Negatieve effecten
Gielen (2010) geeft volgende nadelen weer wanneer het gaat over het online communiceren tussen voorziening/school en ouders:
9
Niet alle opvoeders/leerkrachten zijn het gewend om met ICT technologieën te werken en weten niet hoe een e-mail te versturen of een blog pagina te gebruiken; Opvoeders en leerkrachten moeten getraind worden in het gebruik van moderne sociale communicatienetwerken; Niet alle opvoeders en leerkrachten zijn overtuigd van de voordelen van online communicatie met ouders; Niet alle opvoeders en leerkrachten willen hun informatie en methodes delen met de buitenwereld; Het kost zeer veel tijd en moeite om iedereen op dezelfde lijn te brengen wanneer het gaat over de huidige web 2.09 communicatie; Online informatie delen vraagt veel tijd van de opvoeder of leerkracht. Dit is extra werk. Ze moeten ‟s avonds veel tijd spenderen achter hun computer om informatie te delen met de ouders; Ouders moeten een snelle computer bezitten en toegang hebben tot snel internet. Dit is een kostelijke zaak en niet elk gezin kan zich dit veroorloven; Ouders moeten over de noodzakelijke programma‟s beschikken en de nodige kennis hebben om met een computer te werken; Ouders moeten de nodige technische kennis hebben om met online rapportage om te gaan; Bezorgdheid over de veiligheid van sociale netwerk sites; De meeste leerkrachten en opvoeders zijn niet vertrouwd met de web 2.0 en 3.0 hulpmiddelen.
Verdere informatie hieromtrent kon men lezen in punt 2.5 “Geschiedenis e-Communicatie”
40
Schalken e.a. (2010) geven volgende negatieve effecten van het gebruik van online communicatiemiddelen weer:
Veiligheidsrisico‟s: een gevoel van gebrek aan privacy en beveiliging kan leiden tot angst en wantrouwen bij de hulpvrager en daarom een reden zijn om geen gebruik te maken van online hulpverlening; Verminderde betrokkenheid van de hulpvrager: online hulpverlening is vrijblijvend en kan dus vroegtijdig beëindigd worden; De gegeven informatie kan anders overkomen dan bedoeld is; De meeste online hulpvormen zijn complex en vergen de nodige ontwikkelingstijd; Er kunnen zich technische problemen voordoen en de internetverbinding kan wegvallen.
Volgens ons zijn de vier belangrijkste nadelen van e-Communicatie:
5.8
Er kruipt veel tijd in het gebruik van e-Communicatiemiddelen, niet alle voorzieningen en scholen hebben hier tijd en budget voor; Opvoeders/leerkrachten en ouders bezitten niet altijd de vaardigheden om online communicatiemiddelen te gebruiken; Persoonlijk, direct contact geeft veel meer nuances en duidelijkheid dan zwart op wit digitaal communiceren; Niet alle ouders kunnen zich een computer veroorloven. Oplossingen voor deze nadelen
Concrete oplossingen bestaan niet voor het oplossen van de nadelen van eCommunicatie. Wel kunnen we hier verwijzen naar de initiatieven die er reeds genomen zijn10. 5.9
Conclusie
Technologie biedt een toename van snelle en frequente communicatie tussen opvoeders/leerkrachten en ouders. Opvoeders/leerkrachten kunnen een moment nemen om via e-mail te communiceren wanneer ze aan het werk zijn. Wanneer ouders de toegang hebben gevonden tot de technologie en ze de vaardigheden hebben om het te gebruiken, is er een toename te zien in de digitale communicatie en de betrokkenheid van de ouders op hun kinderen. Er moeten een aantal radicale nieuwe benaderingen komen en we moeten manieren vinden om technologie in verband met e-Communicatie effectief te gebruiken (Rogers & Wright, 2007).
10
Verdere informatie vindt men in punt 7 “Initiatieven”
41
6.
SUCCESVERHALEN UIT BELGIË/VLAANDEREN
Het gaat hier voornamelijk over voorbeelden uit de online hulpverlening, omdat eCommunicatie in België nog in zijn kinderschoenen staat. De meeste voorbeelden hebben betrekking op online hulpverlening, maar gebeuren via online communicatiemiddelen. OHUP: dit zijn een aantal Vlaamse organisaties die online hulp aanbieden. Ze zijn in 2006 samengekomen in het OnlineHulpUitwisselingsPlatform11. www.cannabishulp.be/begeleiding: cannabishulp biedt een online begeleidingsprogramma aan. Personen kunnen hier online en kosteloos aan de slag om hun cannabisgebruik te veranderen. Men werkt zelfstandig en bepaalt zijn eigen doel. Men kan ook wekelijks contact hebben met een professionele hulpverlener die je begeleidt en steunt. www.slachtofferchat.be: deze online hulpverlening richt zich zowel op kinderen, jeugd als volwassenen. Ze bieden een chatbox en een prikbord aan waar men terecht kan met zijn verhaal. www.alcoholhulp.be: dit initiatief biedt alcoholinformatie en een zelftest aan, een zelfhulpprogramma en online begeleiding voor personen met alcoholproblemen. www.druglijn.be: hier kan men terecht voor informatie, advies of vragen over drank, drugs en medicatie. Op de website kan men ook het eigen gebruik testen aan de hand van een zelftest. Men kan telefonisch contact opnemen, e-mailen of contact opnemen via Skype. Het richt zich op alle personen die problemen of vragen hebben in verband met. drank, drugs, pillen of gokken.
11
Verdere informatie over OHUP kan men lezen in punt 7.1.1 “Initiatieven Vlaamse overheid”
42
7.
INITIATIEVEN
7.1
Initiatieven uit België
7.1.1
Vlaamse overheid
Een aantal organisaties die in Vlaanderen online hulp aanbieden, zijn in 2006 samengekomen in het OnlineHulpUitwisselingsPlatform (OHUP). Deze zijn onder andere:
Het project Ikaros van de vzw Daidalos: autonome hulpverleningsorganisatie bij problematische opvoedingssituaties; De Holibifoon: telefonische hulpverlening van de Holebifederatie; Het netwerk online-advies van het Jongeren Advies Centrum van enkele Centra Algemeen Welzijnswerk: Men kan hier informatie opzoeken, vragen stellen of een babbel doen; Kinder- en Jongerentelefoon: voor kinderen en jongeren met vragen en verhalen; Kinderrechtenwinkel: wil de rechtspositie van minderjarigen beschermen en verdedigen door informatie, advies, hulp en bijstand te verstrekken inzake kinderrechten en het Belgische jeugdrecht; Slachtofferchat: richt zich naar alle slachtoffers van geweld die via internet hulp zoeken; Tele-Onthaal: hier kan men terecht voor een anoniem onlinegesprek; Zelfmoordlijn: is een hulplijn voor iedereen die met zelfdoding in aanraking komt (Bocklandt, et al., 2009).
PC/KD® (PC per Kind) is een initiatief van de Vlaamse regering en werd in 1998 gestart om vernieuwing in het onderwijs aan te moedigen door integratie van informatie en- communicatiemiddelen. Het doel bestond eruit om tegen eind 2002 in de hoogste jaren van het lager onderwijs en in heel het secundair onderwijs, één computer per tien leerlingen te voorzien. In 2001 is dit doel bijgestuurd met het oog op gelijkschakeling van de doelen voor basis- en secundair onderwijs. Er werd een nieuwe doelgroep bepaald voor het basisonderwijs, namelijk. kleuters vanaf vier jaar en de eerste drie jaar van het lager onderwijs. In 2002 werd deze doelgroep nog uitgebreid naar de centra voor basiseducatie, het volwassenenonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs. Om dit streefdoel te kunnen bereiken kregen alle Vlaamse scholen die binnen deze doelgroep vallen een jaarlijkse subsidie per leerling (Clarebout & Elen, 2004). Het Regionaal Expertise Netwerk (REN) is een initiatief van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming Pascal Smet. De Vlaamse overheid voert sinds jaren een beleid om het gebruik van ICT aan te moedigen in het Vlaamse onderwijs. Mede door het project PC/KD kwamen er veel computers in de scholen. Hierdoor bleek dat er grote inspanningen nodig zijn voor de nascholing van leerkrachten. Daarom gaf de Vlaamse regering als opdracht aan het REN om een vraag- en aanbodgestuurde nascholing aan te bieden. De opdracht van het REN bestaat uit het voorzien in nascholing en ondersteuning voor het gebruik van ICT in het onderwijs, dit is geldig voor alle netten en alle vormen van onderwijs. 43
REN Vlaanderen gaat op pedagogisch-didactisch, technisch en organisatorisch vlak te werk bij het inrichten van vraag- en aanbodgestuurde nascholing met betrekking tot het gebruik van ICT op school. Deze nascholingen worden georganiseerd in samenwerking met verschillende universiteiten, hogescholen en navormingscentra in Vlaanderen (Regionaal Expertise Netwerk, 2010). Het Vlaams regeerakkoord “Vertrouwen geven, verantwoordelijkheid nemen” schenkt aandacht aan de informatie- en communicatiedoorstroming binnen de Vlaamse samenleving. Het wil een doorgedreven actieplan realiseren, namelijk het Digitaal Actieplan (Vlaanderen). Dit wil men doen om de digitalisering van de communicatie in de samenleving te ondersteunen en om te helpen bij het overbruggen van de digitale kloof. De Vlaamse Regering wil ervoor zorgen dat Vlaanderen blijvend aansluiting vindt bij de Europese koplopers op vlak van de informatiemaatschappij. Alle beleidsdomeinen, met inbegrip van Onderwijs en Vorming, spelen een essentiële rol in het stimuleren van de Vlaamse digitale samenleving. Voormalig Minister van Onderwijs Vandenbroucke lanceerde in 2005 het Strategisch Plan Geletterdheid. Dit staat voor een gecoördineerde aanpak van de laaggeletterdheid in Vlaanderen. Hier gaat het om het verhogen van de ICTbasisvaardigheden. In juli 2005 ging de Vlaamse Regering akkoord met de basisprincipes van het Plan Geletterdheid. Doorheen de jaren is er een belangrijke verschuiving vast te stellen wat betreft het ICT-beleid binnen het onderwijs. Vandaag de dag doet er zich een nieuwe verschuiving voor waarbij de klemtoon ligt op het bevorderen van ICT-vaardigheden, - kennis en -attitudes (Vandenbroucke, 2007). 7.1.2
Federale overheid
Het is belangrijk om een manier te vinden om ouders die niet beschikken over een computer, goedkope computers aan te bieden. De minister van ondernemen Vincent Van Quickenborne (Open VLD) heeft een plan ingediend zodat meer Belgen thuis over een computer en internetaansluiting kunnen beschikken. Voor dit plan richt hij zich op de drie groepen die de grootste achterstand hebben namelijk. personen met lagere inkomens, aarzelende 60-plussers en kansarmen. In navolging hiervan heeft de federale overheid het project Start2Surf opgezet in november 2009. Hierdoor zijn ondertussen meer dan 30.000 Belgen online en computervaardig die voor het project geen computer of internet tot hun beschikking hadden. Het project houdt in dat men voor 399 euro een computer met internetverbinding kan aankopen. Hier bovenop krijgen ze ook een basisopleiding computer- en internetgebruik. Het project eindigde in november 2010 (http://www.quickonomie.be). Op Federaal vlak heeft de regering in 2005 het Nationaal Actieplan Digitale Inclusie voorgesteld. Het actieplan kwam er naar aanleiding van de VN Wereldtop over de informatiemaatschappij. Dit project vertrekt vanuit de problematiek van de digitale kloof en heeft als doel instrumenten te ontwikkelen om de digitale kloof te dichten. Er worden acties vooropgesteld rond drie krachtlijnen: sensibiliseren, toegang bieden en opleiden. Deze acties zullen samen met de gewesten en gemeenschappen uitgewerkt worden (Vandenbroucke, 2007). 44
7.1.3
Visie van huidig Minister van Onderwijs
Vervolgens schetsen we de visie die huidig Vlaams Minister van Onderwijs, Jeugd en Gelijken kansen Pascal Smet heeft op het gebruik van digitale communicatie tussen scholen en ouders. Hier ging het om een schriftelijke vraag van Lies Jans (N-VA) over het gebruik van digitale communicatie12. Administratieve gegevens worden al vele jaren elektronisch uitgewisseld tussen scholen en het Ministerie van Onderwijs en Vorming via het EDISON-platform. Het beleid van Pascal Smet is erop gericht een zo functioneel mogelijk dataverkeer uit te werken en waar mogelijk gebruik te maken van de nieuwe media. Hij wil zich in eerste instantie inzetten voor de ontsluiting van gegevens ten behoeve van onderwijsinstellingen om zo hun beleidsvoerend vermogen en pedagogisch comfort te verhogen. Het behoort tot de bevoegdheid van de scholen zelf om e-platformen op te starten. De uitbouw hiervan wordt in de scholen ondersteund door de onderwijskoepels. De scholen kiezen er zelf voor om de communicatie tussen scholen en ouders ook te laten gebeuren via deze elektronische leerplatformen. De Minister zelf heeft momenteel de intentie om zowel in het basis- als het secundair onderwijs het schoolreglement voor ouders ter beschikking te stellen via een elektronische drager. In het verleden kon men specifieke ICT-infrastructuurmiddelen aanwenden om elektronische leerplatforms of internetfaciliteiten- en -toepassingen aan te kopen. De laatste subsidieronde dateert van 2006-2007. Sindsdien bekostigen scholen hun ICTinfrastructuur via de reguliere werkingsmiddelen. De Minister is van menig dat digitale communicatiemiddelen de bestaande communicatie initiatieven van scholen met ouders kunnen aanvullen. Vandaar zijn intentie om scholen de mogelijkheid te geven om het schoolreglement elektronisch aan te bieden. Toch benadrukt hij dat er gewaakt moet worden over de gelijke toegang van alle ouders tot deze communicatiemiddelen, zodat er geen digitale kloof ontstaat of deze niet versterkt wordt. Ouders die niet over ICT mogelijkheden beschikken mogen omwille van dit gebrek geen minder kwaliteitvolle dienstverlening van de scholen krijgen. Ook dient digitale communicatie tussen school en ouders de privacy van alle betrokkenen te respecteren (Smet, 2010). 7.1.4
Andere initiatieven uit België en Nederland
www.linkindekabel.be: Dit is een initiatief tot het dichten van de digitale kloof. Linkindekabel heeft een aantal computers in verschillende voorzieningen. Wanneer er iets mis is met de computer kan men Linkindekabel contacteren. Zij proberen dan de computer van op afstand te maken. Als dit niet mogelijk is kunnen de voorzieningen hun computer binnenbrengen en krijgen ze een vervangcomputer. Wanneer jongeren geen computer hebben kunnen zij ook terecht bij Linkindekabel. Zij hebben bepaalde vestigingen met computerlokalen waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten, deze computers gratis kunnen gebruiken, enzovoort.
12
De integrale schriftelijke vraag en antwoord vindt men in bijlage 9
45
www.klascontact.be: In Vlaanderen ontstond het interessante privé-initiatief om ouders en scholen meer op elkaar te betrekken. Momenteel is klascontact nog reclamevrij en bevindt het zich in de opstartperiode. De vraag is in hoeverre dit initiatief gratis zal blijven en later niet misbruikt gaat worden met commerciële motieven. Dit initiatief kan men voor een deel vergelijken met www.netmums.com in Groot-Brittannië. Netmums is een digitale schoolpoort waar moeders elkaar kunnen ontmoeten. www.maxclass.com: Dit initiatief heeft overeenkomsten met klascontact, maar wordt gebruikt in Nederland. 7.2
Initiatief uit Groot-Brittannië
Als wijze van voorbeeld halen we hier Becta aan. Als eerste duiden we wat Becta is en waar ze zich mee bezighouden. Vervolgens maken we duidelijk welke invloed Becta uitoefent en wat ze reeds bereikt hebben met betrekking tot het schoolleven in Groot-Brittannië. Hierbij komt de communicatie met ouders via e-Communicatie sterk naar voor. Om af te sluiten bespreken we de relevantie voor ons project en geven we ook onze persoonlijke mening over dit voorbeeld. 7.2.1
Waarover gaat dit initiatief?
In 2010 kunnen ouders in Groot-Brittannië elke avond online lezen hoe hun kind het die dag gedaan heeft op school. In een online rapport vertelt de leerkracht aan de ouders hoe het kind zich gedragen heeft en hoe hij taken en oefeningen heeft uitgevoerd. 2010 is de uiterste datum voor alle middelbare scholen in dat land om een leerplatform te hebben en in staat te zijn om ouders toegang te bieden tot online rapportage. Het dagelijks verslag is een idee van voormalig Brits minister van onderwijs Jim Knight. Hij waarschuwt dat dit de schoolrapporten en ouderavonden niet vervangt en wil leerkrachten niet belasten met extra werk (Vanmuysen, 10 januari 2008). 7.2.2
Wat is Becta?
Becta (http://about.becta.org.uk) is een instelling die deel uitmaakt van de regering van Groot-Brittannië. Het is hun taak om ervoor te zorgen dat technologie effectief en innovatief wordt gebruikt binnen het gehele proces van leren. Becta heeft niet enkel betrekking op scholen, maar wij lichten er enkel het stuk over scholen uit omdat we dit kunnen koppelen aan ons Europees project. Het doel van Becta is om het gebruik van technologie in het huidige schoolsysteem in te sluiten, en dit op een kosteneffectieve manier. Ze willen dus op een zo optimaal mogelijke manier gebruik maken van de beschikbare middelen. Voor de toekomst willen ze ervoor zorgen dat de markt zich nog verder ontwikkelt, om zo digitale producten en diensten te ontwikkelen die voldoen aan de behoeften en noden van het onderwijs.
46
Naast het bovenstaande doel houdt Becta zich ook zelf bezig met onderzoek. Dit onderzoek heeft betrekking op de impact die technologie heeft/kan hebben op het/een schoolsysteem. Vanuit deze onderzoeken wil Becta ook onafhankelijk advies bieden aan scholen: ze willen helpen bij het maken van weloverwogen keuzes met betrekking tot het kopen en gebruiken van nieuwe technologische mogelijkheden. Naast de adviezen aan de scholen, bieden ze ook adviezen aan de overheid. Ze vragen hierbij om in het beleid rekening te houden met de kansen en de uitdagingen die technologie ons kan brengen.
(http://publications.becta.org.uk) 7.2.3
Wat heeft Becta reeds bereikt?
In Groot-Brittannië is er een onderwijswet van kracht die bepaalt dat vanaf 1 september 2010 alle secundaire scholen verplicht zijn om via elektronische weg te communiceren met ouders. Voor de basisscholen ligt de datum vast op 1 september 2012 (http://www.nextgenerationlearning.org.uk). De ouders kunnen dan van op het werk of van thuis uit deze informatie raadplegen. Zo kan men ondermeer ontdekken waar de kinderen de hele dag mee bezig zijn op school. Hierdoor wordt het ook mogelijk om het rapport online te raadplegen. Deze toegang is beveiligd, wat betekent dat ouders zich eerst moeten inloggen om toegang te krijgen tot deze gegevens. Het stelt de ouders in staat om dichter bij het leren van hun kind te komen en maakt van hen gelijkwaardige partners voor de leerkrachten. Ook in het voorbeeld van het Jean Brunet College uit Avignon, kregen de ouders enkel toegang tot de informatie met betrekking tot hun eigen kind. Dit is om de nodige privacy te bewaren. Elke ouder heeft zijn eigen toegangscode. Op deze 47
manier wordt er gedacht aan de privacy van bijvoorbeeld gescheiden ouders, zodat er geen problemen ontstaan. Onderzoek toont aan dat kinderen beter scoren wanneer hun ouders met hen praten over hun ervaringen die ze op school opdoen. Recent onderzoek duidde aan dat 82% van de ouders zich in het ongewisse voelden over wat hun kinderen de hele dag op school deden. Hierdoor voelden ze zich minder betrokken (http://schools.becta.org.uk). Dankzij de invoering van deze onderwijswet kunnen ouders meer betrokken worden bij het leerproces van hun kind. Men weet waar hun kind mee bezig is en men kan tijdig bijsturen waar nodig. Men kan ook op elk moment contact zoeken met de leerkracht, deze kan hen vervolgens contacteren. Dit is dus aanvullend op de face to face oudercontacten die er reeds zijn. 7.2.4
Onze mening omtrent bovenstaand voorbeeld
Wij vinden het idee achter dit project goed, maar men moet natuurlijk de nodige tijd en middelen vrijmaken om dit te kunnen realiseren. Het moet ook toegankelijk zijn voor iedereen, wat niet het geval is voor kansarme personen en personen die zich in de digitale kloof bevinden. Ook kan dit project de digitale kloof vergroten. Een voordeel van initiatieven zoals Becta is dat de ouders hun kind(eren) permanent kunnen volgen in plaats van enkel informatie te verkrijgen wanneer er een rapportbespreking is. Zo zijn de ouders goed op de hoogte over het schoolse gebeuren van hun kind(eren). Ouders moeten natuurlijk de nodige tijd investeren om deze informatie te lezen, maar aangezien deze online staat kunnen zij hier naar teruggrijpen wanneer het voor hen het beste past. Naar ons gevoel zal dit project op veel weerstand botsen van zowel de ouders, de opvoeders/leerkrachten als van de overheid. Dit omdat het iets nieuw is en men niet weet of het effectief zal werken. Er zal ook weerstand zijn in verband met de privacy van de hulpverleners/leerkrachten en de kinderen. We zijn er ons van bewust dat er altijd voor- en tegenstanders zullen zijn om dit al dan niet in België te introduceren. Maar wanneer we kijken naar onze onderzoeksresultaten, kunnen we concluderen dat het wel haalbaar zou zijn om er in België mee te starten. Dit komt doordat heel wat voorzieningen en scholen positief staan ten opzichte van de integratie van e-Communicatiemiddelen in hun communicatie met ouders. We denken wel dat dit alleen haalbaar kan zijn mits de nodige inspanningen van de overheid en de medewerking van de hulpverlening/scholen.
48
7.2.5
Relevantie voor ons project
Met het voorbeeld uit Groot-Brittannië willen we aantonen hoe het er in andere landen aan toe gaat. Wat hierbij opvalt is het feit dat het onderwerp e-Communicatie sterk gesteund wordt vanuit de overheid. Dit vinden wij positief, omdat men hiermee aangeeft dat men het belangrijk vindt om te evolueren en men hiervoor de nodige middelen wil vrijmaken om verbetering te bekomen. Ook in België zijn reeds stappen ondernomen om ICT en e-Communicatie meer in het leven van alle mensen binnen te brengen13. 7.3
Initiatieven uit Avignon, Frankrijk
Voor onze internationale studie bezochten we het Jean Brunet College in Avignon. In dit College wordt er gebruik gemaakt van Educ Horus. Dit is een online leerplatform voor leerlingen met een beveiligde module voor ouders. De ouders van de leerlingen kunnen op het leerplatform inloggen met een persoonlijke login, om meer te weten te komen over hun kind op school. Op de oudermodule staan de resultaten van het kind, de aan- of afwezigheid van het kind, het schoolreglement, enzovoort. Ook vindt men de e-mailadressen van de leerkrachten hier terug, en bestaat er de mogelijkheid om via e-mail met elkaar te communiceren. Het platform wordt ieder lesuur up to date gebracht door de leerkrachten, zo vermeldt men elk uur welke leerlingen aanwezig zijn in de les en welke niet. Zo blijven ouders up to date over hun kinderen, want ze kunnen het leerplatform raadplegen wanneer ze willen. Aan het systeem zijn bepaalde nadelen verbonden, zo worden ouders die geen computer met internet hebben niet bereikt. Ook dienen ouders met verschillende kinderen zich in te loggen met een verschillende login. Het leerplatform wordt positief ervaren door de leerkrachten en de directie van het college.
13
Deze initiatieven vanuit België vindt men in punt 7.1. “Initiatieven vanuit België”
49
D e e l 2 : I m p l e m e n ta t i e
50
1.
INVENTARIS ICT-COMMUNICATIEMIDDELEN
1.1
Inleiding
Er bestaan reeds diverse e-Communicatiemiddelen die tot heden slechts in beperkte mate gebruikt worden door ons doelpubliek. Omwille van deze beperking lijkt het ons nodig om een inventaris te maken van de reeds gebruikte middelen. We hebben ons hiervoor gebaseerd op de resultaten van ons onderzoek. Eerst geven we een korte omschrijving van de inhoud, daarna geven we enkele linken weer van beeldfragmenten die de werking ervan demonstreren. Tenslotte vermelden we enkele situaties waarin deze middelen kunnen worden toegepast. Aan de hand van zelfgemaakte beeldfragmenten verduidelijken we hoe dit toepasbaar kan zijn in de hulpverlening-/schoolcontext. We moeten hierbij opmerken dat de situaties die we aanhalen niet de enige situaties zijn waarin online communicatiemiddelen gebruikt kunnen worden. Wat we hier doen zijn enkele handvatten aanbieden om met e-Communicatie op pad te gaan. 1.2
Sociale netwerksites
1.2.1
Facebook
Facebook is een sociale netwerksite die je de mogelijkheid geeft om een netwerk uit te bouwen met vrienden en collega‟s. Deze website staat sinds 2004 online en kent intussen miljoenen leden. Oorspronkelijk stond deze website enkel open voor universiteitstudenten, nadien werden medewerkers van enkele grote bedrijven toegelaten en tenslotte mocht iedereen ouder dan dertien jaar gebruik maken van deze website. Facebook heeft gezien dat er steeds meer Nederlandstalige personen gebruik maken van dit netwerk, daarom is deze website volledig naar het Nederlands vertaald. Dit maakt Facebook veel gebruiksvriendelijker voor personen uit België en Nederland. Facebook bestaat uit netwerken en groepen waarvan men zich lid kan maken. Zo kan men zich bijvoorbeeld aanmelden in het netwerk België of de universiteit Antwerpen. Ieder netwerk en elke groep heeft een eigen homepage en kan door alle leden van die groep of dat netwerk bekeken worden. Men kan deze groepen en netwerken steeds beveiligen zodat ze enkel voor leden zichtbaar zijn. Het verschil tussen deze netwerken en groepen kunnen we als volgt omschrijven. Een netwerk is officiëler en moet door Facebook worden goedgekeurd, een groep kan iedereen opstarten. Netwerken zijn vaak voor een beperkt aantal mensen toegankelijk en groepen zijn gemakkelijker te bereiken en informeler (http://www.infosites.be).
51
1.2.1.1 Beeldfragment hoe werkt het Hoe een profiel aanmaken op Facebook? http://www.howcast.com/videos/292041-How-To-Set-Up-a-Profile-on-Facebook Wat is Facebook? http://www.explania.com/nl/animaties/detail/wat-is-facebook 1.2.1.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Via Facebook kan men: Een evenement organiseren, waarbij men vrienden uitnodigt. Men kan vervolgens aan de reacties zien wie er misschien, zeker of niet aanwezig zal zijn. Andere gasten krijgen deze lijst ook te zien. Op deze manier heb je een overzicht van wie er op het evenement aanwezig zal zijn (zie beeldfragment CD-ROM); Een beveiligd netwerk oprichten waarin je de ouders van de cliënten/leerlingen toelaat. Op deze manier kunnen de ouders zowel met de opvoeders/leerkrachten als met de andere ouders contact zoeken. Andere facebookvrienden, die niet aan het netwerk zijn toegevoegd, krijgen deze informatie niet te zien. Men heeft enkel toegang tot het netwerk wanneer de oprichter van het netwerk je toelaat. Als voorbeeld hebben we een fragment opgenomen waarin ouders onderlinge afspraken maken omtrent het vervoer van de kinderen (zie beeldfragment CD-ROM); Informatie delen met de ouders via het beveiligde netwerk. Het kan bijvoorbeeld gaan om activiteiten, maaltijden, kledij, enzovoort; Een privé-bericht sturen indien de informatie niet voor alle ouders toegankelijk is. 1.2.2
Netlog
Netlog is een populaire Belgische sociale netwerksite. Het lijkt op Facebook, maar het is een toepassing die vooral door jongeren gebruikt wordt. In tegenstelling tot Facebook legt men hier meer de nadruk op spelletjes en eigen design zoals foto‟s en dergelijke. Netlog geeft veel meer informatie weer over zijn leden. Zo kunnen andere leden van Netlog zien wanneer je hun profiel bezocht hebt. Voor de jeugd is het een manier om sneller met anderen in contact te komen. Zelfs de meest verlegen jongeren die anders nooit in contact durven treden, durven nu stappen te ondernemen om vriendschappen te sluiten (http://www.infosites.be). Beide netwerksites kunnen een positief gevolg hebben in de hulpverlening. Wanneer men in een leefgroep voor iedere cliënt een profiel aanmaakt op dergelijke websites, is de stap om onderling contact te leggen en ervaringen uit te wisselen veel kleiner dan wanneer men dit face to face zou doen. Men geeft de jongeren een soort van vrijheid om in contact te komen met nieuwe mensen die hun kunnen ondersteunen of waarmee ze een bondgenootschap kunnen aangaan. Voor het opvoedend personeel is dit ook handig, ze kunnen zelf een profiel aanmaken en de contacten controleren die de cliënten onderling hebben. 52
Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een jongere vandaag aan zijn vrienden kenbaar maakt dat hij de verleiding van een joint niet kon weerstaan, zijn vrienden reageren hierop en delen ervaringen en tegelijk kan de begeleiding zien dat deze cliënt hulp nodig heeft (Nijs, 2010). 1.2.2.1 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Via Netlog kan men: Als opvoeder/leerkracht een pagina op Netlog aanmaken en zo communiceren met de cliënten/leerlingen; Een reactie plaatsen op foto‟s; Een privébericht sturen naar andere gebruikers; Zien wie wanneer je profiel bezocht heeft. Dit is een handige manier om de interesses en het gebruik van deze e-Communicatiemethode te meten. We willen bij Netlog opmerken dat we dit geen ideale manier vinden om te communiceren met ouders. Dit is meer een sociale netwerksite die zich richt op jongeren. Ze kan dus wel gebruikt worden voor de communicatie tussen de cliënten/leerlingen onderling. Als begeleider is het dan handig om zelf ook een profiel te hebben, zodat je een overzicht hebt over welke cliënt zich met wat bezighoudt in zijn vrije tijd. 1.2.3
Ning
Ning is het grootste platform ter wereld voor het creëren van een eigen sociaal netwerk. Hiermee bedoelen we dat men zelf het beheer in handen heeft, maar met nog steeds dezelfde functies zoals men gewoon is van de andere sociale netwerksites. Zo kan men zowel een open als een gesloten groep oprichten rond een bepaald thema, enzovoort (http://www.surfspace.nl). Men moet betalen voor bepaalde functies maar het is mogelijk om eerst een gratis proefversie te testen (http://www.ning.com/). 1.2.3.1 Beeldfragment hoe werkt het Hoe werkt Ning? http://www.youtube.com/watch?v=o2qfa9BdyZ0 1.2.3.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Via Ning kan men: Een gesloten groep aanmaken waarin je enkel ouders toelaat. Via deze weg kan men informatie delen die betrekking heeft op de cliënten/leerlingen.
53
1.2.4
Mixxt
Mixxt biedt een gratis alternatief aan op Ning. Mixxt geeft de meeste mogelijkheden die Ning ook aanbiedt. Hierbij horen: een aanpasbare lay-out, discussiefora, subgroepen, enzovoort. Mixxt biedt ook andere voordelen die men op andere plaatsen nog niet gezien heeft . Dit zijn: Aanpasbare welkom e-mails; Aanpasbare activiteiten; Creëren van subgroepen met eigen fora en persoonlijke afbeeldingen; Beheren wie zich bij je groep kan aansluiten; Creëren van eigen design met de lay-out manager. Veel van de bestaande Mixxt-netwerken worden gebruikt voor educatieve doeleinden, voor werkgroepen of als evenementennetwerk. De redenen hiervoor zijn hoofdzakelijk het gemakkelijk aanpasbare karakter, de subgroepen, het delen van bestanden en media, enzovoort (http://blog.mixxt.com). Mixxt is alleen toegankelijk in het Engels. 1.2.4.1 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Mixxt is voor de doeleinden van ons project geen gepaste oplossing. Mixxt bestaat enkel in het Engels, waardoor het minder toegankelijk is voor opvoeders/leerkrachten en de ouders. 1.2.5
LinkedIn
LinkedIn heeft meer dan 85 miljoen leden in meer dan 200 verschillende landen. Bijna de helft van de leden woont buiten de Verenigde Staten. In je carrière kan een professioneel netwerk van groot belang zijn, het geeft je een voorsprong. LinkedIn helpt je om je professionele netwerk beter te gebruiken, en op uw beurt kan u mensen verder helpen. Je netwerk op LinkedIn bestaat uit personen die je zelf kent, uit de verbindingen die je vrienden met anderen hebben, uit de kennissen van die verbindingen, enzovoort. Naast de professionele kant van LinkedIn kan men deze sociale netwerksite ook gebruiken om oude vrienden of collega‟s op te sporen. Je kan gratis een profiel aanmaken op LinkedIn. Andere mensen moeten steeds bevestigen dat ze verbonden willen worden aan jouw profiel, net zoals jij moet bevestigen dat jij verbonden wil worden aan dat van hun (http://www.linkedin.com).
54
Hoe werk het nu? Men maakt als gebruiker van LinkedIn een profiel aan. Je vult je profiel aan met informatie met betrekking tot opleidingen die je hebt gevolgd, werkervaringen, interesses, enzovoort. LinkedIn gaat dan op basis van die informatie een aantal LinkedIn-gebruikers selecteren die je misschien kent. Wanneer je ze kent kan je ze toevoegen aan je online netwerk. Op LinkedIn kan men ook groepen maken. Deze worden door de gebruikers zelf aangemaakt (http://hallo.kvk.nl). Een LinkedIn account kan u aanmaken op www.LinkedIn.com. 1.2.5.1 Beeldfragment hoe werkt het Om duidelijk te maken wat LinkedIn is, vindt u hier een Engelstalig beeldfragment van op Youtube: http://www.youtube.com/watch?v=ZVlUwwgOfKw Hoe een LinkedIn aanmaken? http://www.howcast.com/videos/308614-How-To-Join-LinkedIn-For-Dummies 1.2.5.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken LinkedIn is meer een sociale netwerksite voor personen die professionele netwerken willen uitbouwen. Ze is minder toepasbaar voor de communicatie tussen opvoeders/leerkrachten en de ouders. Opvoeders/leerkrachten kunnen wel zelf een LinkedIn-profiel aanmaken. Op deze manier kunnen ze kennis uitwisselen met andere opvoeders/leerkrachten. LinkedIn selecteert de voor jouw interessante gebruikers, dit zijn gebruikers met dezelfde opleidingen, werkervaringen, functies en specialiteiten. Dankzij deze selectie blijft het interesseveld gelijk en kom je sneller bij de juiste mensen terecht. Onderling kan men elkaar helpen en kennis overdragen. 1.2.6
Hyves
Hyves behoort tot de sociale netwerksites. Hyves is een afgeleide van het Engelse woord „beehive‟, wat bijenkorf betekent. Via Hyves blijft men in contact met vrienden en kennissen. Hoe werkt Hyves? Allereerst is het noodzakelijk om een profiel aan te maken. Op dit profiel vertel je meer over jezelf. Dit kunnen je naam, woonplaats, hobby‟s, enzovoort zijn. Vervolgens ga je op zoek naar vrienden, kennissen, familie, collega‟s, enzovoort. Eens je vrienden hebt toegevoegd kan je krabbels plaatsen. Krabbels zijn korte berichten die geplaatst kunnen worden op het profiel van vrienden. Iedereen die Hyves heeft kan je geposte bericht bekijken. Vrienden kunnen hierna op je post reageren.
55
Waarom Hyves? Er bestaat de mogelijkheid tot het aansluiten bij verscheidene groepen (deze worden Hyves genoemd), dit kan een fangroep zijn of een pagina van een voorziening. Hierdoor komen mensen met dezelfde interesses in contact met elkaar; Je blijft steeds in contact met je vrienden, ook al zijn ze ver weg; Je kan er activiteiten weergeven; Je kan via Hyves je eigen vereniging of hobby in de kijker zetten (www.watishyves.com). Men kan een Hyvesprofiel aanmaken via onderstaande link: http://www.hyves.nl/-create. 1.2.6.1 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Hyves wordt vooral in Nederland gebruikt. Daarom lijkt het ons geen gepaste sociale netwerksite om de communicatie tussen opvoeders/leerkrachten en ouders te bevorderen. Er zijn voldoende andere alternatieven. 1.3
Internettoepassingen
1.3.1
Doodle
Doodle is een website met een gratis online toepassing waarmee men een activiteitenkalender kan aanmaken in drie simpele stappen. Als eerste moet er een activiteit gekozen worden. Men kan hierbij een omschrijving geven zoals een zakenlunch, een feestje, een vergadering, enzovoort. Als tweede kan men dagen selecteren waarop deze activiteit kan doorgaan. Dit kan men specificeren met uren of dagdelen. Als laatste stap is het de bedoeling om vrienden uit te nodigen om deze kalender in te vullen. Dit doet men door hun e-mailadressen in te vullen. Doodle verstuurt dan een e-mail met de hyperlink van de website en de kalender (http://computertotaal.nl). Op Doodle kan men ook een peiling aanmaken. De groepen kunnen namelijk ook over opties buiten data beslissen. In de plaats van datums te zoeken voor het plannen van een vergadering, kan men dan peilen naar de mening van anderen. Bijvoorbeeld welk restaurant hun voorkeur draagt om uit te gaan eten? De opties waaruit men dan kan kiezen zijn geen datums maar mogelijke restaurants (http://www.doodle.com). 1.3.1.1 Beeldfragment hoe werkt het Hoe maak ik een Doodle aan? http://www.youtube.com/watch?v=t1NJucLrSnE
56
1.3.1.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Doodle kan men gebruiken om: Een afspraak te maken voor een oudergesprek; Een afspraak vast te leggen voor een oudercontact; Een datum te bepalen waarop een nieuwjaarsreceptie in de leefgroep doorgaat; Tussen collega‟s te bepalen waar en wanneer het multidisciplinair overleg plaatsvindt; Een datum af te spreken wanneer de leefgroep/school op uitstap gaat; Een plaats af te spreken van waaruit de cliënten/leerlingen op uitstap vertrekken. 1.3.2
Blog
Een blog kan men vergelijken met een persoonlijke agenda. Het is een gratis website waarop men dagelijks over verschillende onderwerpen kan schrijven. Men kan er ook foto‟s op plaatsen. Familie, vrienden en kennissen kunnen dan de webpagina bezoeken, de teksten lezen en eventueel reacties achterlaten (http://www.blogger.com). Enkele voordelen van een blog: Het is eenvoudig aan te maken en gemakkelijk in gebruik; Men kan er alles in vertellen wat men wilt; Het is een gratis website; De website is in het Nederlands; Men kiest zelf hoe men deze persoonlijke webpagina invult en het is dus op maat; Het is een snelle en betrouwbare applicatie (http://www.bloggen.be). 1.3.2.1 Beeldfragment hoe werkt het Dit fragment geeft uitleg over het gebruik van blogger.com. http://www.youtube.com/watch?v=BnploFsS_tY&feature=related Hoe een blog aanmaken op blogger.com. http://www.garagetv.be/videogalerij/triangel_vzw/Aanmaken_van_een_blog_bij_blogger_com.aspx Hoe een bericht ingeven op een blog van blogger.com http://www.garagetv.be/videogalerij/triangel_vzw/Een_bericht_ingeven_op_een_blog_van_blogger_com.aspx Hoe de instellingen op blogger.com aanpassen? http://www.garagetv.be/videogalerij/triangel_vzw/De_instellingen_op_blogger_com.aspx 57
1.3.2.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Een Blog kan men gebruiken om: Een activiteit aan te kondigen; Verslagen van activiteiten te delen met de ouders; Ouders op de hoogte te houden wat er in de leefgroep/klas gebeurt; Foto‟s en video‟s te delen met ouders; Reacties te verkrijgen over voorbije evenementen; Feedback te vragen omtrent ideeën. Zelf hebben we ook een beeldfragment gemaakt over hoe we een blog kunnen gebruiken als e-Communicatiemiddel. Dit fragment vindt men terug op de CD-ROM onder de map beeldfragmenten. 1.3.3
Windows live messenger
Via Windows Live Messenger blijft men in contact met mensen die men kent. Men kan er chatten via tekst, beeld en/of geluid. Van geheimen bespreken tot plannen maken voor een avondje uit, het kan allemaal met Windows Live Messenger (http://www.microsoft.com). Windows Live Messenger is de combinatie van het beste chatprogramma met sociale netwerken. Hierdoor kan men contact houden met iedereen die belangrijk voor hem is. Tijdens het chatten is het mogelijk om foto´s en video´s te delen. Met een webcam kan men een videogesprek voeren met de persoon aan de overkant (http://explore.live.com). Windows Live Messenger is geen openbare chatruimte waar iedereen met iedereen kan chatten. Het is een persoonlijke chatfunctie waarbij men eigen kennissen en vrienden kan toevoegen. Vroeger werd de Instant Messenger, MSN Messenger, aangeboden via de website van MSN. Vanaf 2007 biedt Windows Live de Messengerfunctie aan. Hierdoor werd de naam veranderd naar Windows Live Messenger. Windows Live Messenger kan men gratis downloaden op: http://explore.live.com/windows-live-messenger?os=other 1.3.3.1 Beeldfragment hoe werkt het Hoe MSN installeren? http://www.5min.com/Video/How-To-Install-Windows-Live-Messenger-73152014 Hoe MSN installeren? http://www.youtube.com/watch?v=S9URisftbCM&feature=related Zelf hebben we ook een beeldfragment gemaakt over hoe we MSN kunnen gebruiken als e-Communicatiemiddel. Dit fragment vindt men terug op de CD-ROM onder de map beeldfragmenten.
58
1.3.3.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Windows Live Messenger kan men gebruiken om: Via een chat gesprek een afspraak vast te leggen met een ouder (zie beeldfragment op CD-ROM); Een kort verslag te geven aan de ouders over wat er die dag in de leefgroep/klas gebeurd is; Vragen van ouders te beantwoorden/vragen te stellen aan ouders; Met de ouders een videogesprek te houden; Ouders op de hoogte te houden van de punten van hun kind; Ouders op de hoogte te houden wanneer één van de kinderen ziek is. 1.3.4
Skype
Skype is een programma waarmee men overal ter wereld gratis kan bellen. Het is een eenvoudig programma dat gratis te downloaden is. Het is gemaakt door de ontwikkelaars van KaZaA (een computerprogramma waarmee gebruikers online bestanden kunnen uitwisselen). Skype maakt gebruik van een innovatieve peer-topeer (P2P) technologie om verbinding te kunnen maken tussen Skype gebruikers. Het is een ideale oplossing om kosteloze telefoongesprekken te voeren. Het is eenvoudig en snel te installeren, men moet het enkel downloaden en zichzelf registreren. Voor het gebruik van Skype heeft men een headset of webcam nodig. De gesprekken via Skype hebben een uitstekende geluidskwaliteit en zijn zeer veilig door versleuteling, hiermee bedoelen we dat Skype beveiligd is. Vooraleer men met iemand kan bellen, moet men deze persoon toevoegen op Skype. Dit doet men door de persoon aan zijn contacten toe te voegen. Het bestaan van internettelefonie had tot op de dag van vandaag meer nadelen dan voordelen: er moest voor betaald worden, de installatie was moeilijk en de kwaliteit van verbinding was slecht. De meerwaarde ervan kunnen we terugvinden in de kwaliteit en de gebruiksvriendelijkheid (http://www.challenge-media.com). Wat heeft men nodig om te kunnen bellen met Skype? Een computer; Een internetverbinding; Een geluidskaart (deze zit standaard in je computer); Een headset of webcam; Het softwareprogramma Skype. Voordelen: Een goede en snelle telefoonverbinding; Het is eenvoudig en snel te installeren; Men hoeft er niets voor te betalen; Het werkt overal in de wereld.
59
Nadelen: Telefoneren via de GSM of vaste telefoon is gemakkelijker dan via de computerpunt Tegenwoordig kan je ook werken met skype op smartphones; Degene waarmee men wilt praten moet aan zijn computer zitten wanneer men hem belt (http://www.challenge-media.com). Skype is gratis te downloaden via de volgende link : www.skype.com Hoe gebruiken in de voorzieningen of het schoolse gebeuren? Skype kan in voorzieningen en scholen gebruikt worden om oudergesprekken te organiseren. Het is ook mogelijk om op Skype een vergadering te voeren met maximum vijf gebruikers. Men selecteert de deelnemers uit de contactpersonenlijst door de „ctrl‟ toets in te drukken en vervolgens degene waarmee men wilt vergaderen aan te klikken. Wanneer alle deelnemers geselecteerd zijn kan je op de knop „vergadergesprekken‟ klikken, deze bevindt zich in de werkbalk. Als de personen het gesprek beantwoorden, worden ze aan de vergadering toegevoegd (http://www.challenge-media.com). Er is door Skype een folder ontwikkeld genaamd „Skype in the classroom‟. Dit is een gratis folder die leerkrachten met elkaar verbindt en hen helpt Skype te gebruiken. Hier kunnen ze zowel succesverhalen met elkaar delen als elkaar verrijken met ervaringen in verband met de onderwijsresultaten van de leerlingen (http://blogs.skype.com). 1.3.4.1 Beeldfragment hoe werkt het Hoe een Skype gesprek houden? http://www.zorg20.nl/zorg20/bericht/39100715_skype_bezoekuur_2.0 1.3.4.2 Hoe Skype installeren en gebruiken? http://www.howcast.com/videos/359908-How-To-Use-Skype Hoe Skype installeren? (Nederlands) http://www.youtube.com/watch?v=tUdPSf39nzY&feature Zelf hebben we ook een beeldfragment gemaakt over hoe we Skype kunnen gebruiken als e-Communicatiemiddel in de communicatie tussen ouders en de opvoeder/leerkracht. Dit fragment vindt men terug op de CD-ROM onder de map beeldfragmenten.
60
1.3.4.3 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Via Skype kan men een videogesprek houden om : Met ouders een probleem uit te klaren; Ouders door de week op de hoogte te houden van de ontwikkelingen van hun kind; Een afspraak te maken met de ouders voor een face to face gesprek (zie beeldfragment CD-ROM); De resultaten van de leerling te bespreken indien de ouders niet naar een oudercontact kunnen komen; Een oudergesprek te houden wanneer de ouders niet naar de voorziening/school kunnen komen; Cliënten te begeleiden wanneer zij zelf in contact treden met hun ouders, om hun verhaal te doen na een conflict of interventie. 1.3.5
Twitter
Dit is een web 2.0-toepassing. Twitter stelt je de vraag „what are you doing?‟ of „wat ben je aan het doen?‟. Je kan met maximum 140 tekens zeggen wat men aan het doen is. Dit kan je vergelijken met een Facebook statusupdate of een blog. Het fijne aan Twitter is dat je ook andere mensen kan volgen en zij kunnen jou ook volgen. Je kan een bericht, ook Tweet genaamd, sturen naar je hele netwerk (followers) of naar een individuele persoon. Dit doe je door een @ te typen voor de nickname van de persoon aan wie je een bericht wil sturen. Twitter is een razendsnel en real-time medium (http://communicatie.vlaanderen.be). Een nadeel van Twitter is dat het zichtbaar is voor iedereen, ook voor mensen die er geen gebruik van maken. Wanneer we kijken naar de toepasbaarheid om via Twitter met ouders te communiceren, vinden we dit niet zo een geschikt medium. Dit komt omdat men geen privacy heeft. Het kan wel gebruikt worden om evenementen die door de voorziening of school georganiseerd worden, aan te kondigen. Hier kan men zijn Twitter account aanmaken https://twitter.com/signup. 1.3.5.1 Beeldfragment hoe werkt het Beeldfragment over het gebruik van Twitter: http://www.explania.com/nl/animaties/detail/wat-is-twitter?utm_source=explaniaanimated-explanations&utm_medium=fork-search&utm_term=twitter Zelf hebben we ook een beeldfragment gemaakt over hoe we Twitter kunnen gebruiken als e-Communicatiemiddel. Dit fragment vindt men terug op de CD-ROM onder de map beeldfragmenten.
61
1.3.5.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Via Twitter kan men: Een activiteit aankondigen; Een benefiet promoten bij alle twitteraars (zie beeldfragment CD-ROM); Hyperlinks posten naar websites die interessant kunnen zijn voor de ouders; Foto‟s van activiteiten delen. Bij Twitter moet men er zich steeds van bewust zijn dat iedereen deze informatie kan bekijken. Men kan hier geen gebruik maken van privacyinstellingen. Men kan via Twitter dus enkel informatie delen waarvoor toestemming is gegeven door de ouders. 1.3.6
SMS vanuit outlook (SMSalias)
Hiermee kan men rechtstreeks vanuit het e-mailprogramma van Microsoft Smsberichten versturen. Het heeft dezelfde werking als het versturen van een gewone email. Het is een tweerichtingscommunicatiedienst, de gebruiker kan Sms-berichten versturen naar elke willekeurige mobiele telefoon en de reacties hierop komen rechtstreeks in zijn mailbox terecht. Men kan er zowel privé als zakelijk gebruik van maken. Dit programma verhoogt de communicatie en productiviteit met vrienden, collega‟s en cliënten (http://www.smsalias.be). De verzonden berichten worden via de reguliere telefoonfactuur in rekening gebracht, de berichten worden verzonden via een eigen telefoon die op het internet is aangesloten en men maakt dan gebruik van het netwerk waarop men aangesloten is. Je kan ook voor een andere optie kiezen en de berichten inkopen via swiftnote. Met Swiftnote kan men nationaal en internationaal Sms‟en versturen en ontvangen. Het geeft je de mogelijkheid om deze Sms‟en op te slaan in een archief. De kosten bij Swiftnote liggen tussen de 9,50 euro voor 50 berichten en 125 euro voor 1000 berichten (www.kenniswiki.nl). 1.3.6.1 Beeldfragment hoe werkt het Hoe Sms‟en via outlook? http://www.youtube.com/watch?v=kIhYX4XG4dM 1.3.6.2 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Via Sms-berichten kan men: De ouders waarschuwen wanneer een kind niet opdaagt in de leefgroep/klas; Ouders herinneren aan een gemaakte afspraak; Ouders waarschuwen wanneer je na een activiteit later terug gaat zijn in de leefgroep/klas; Ouders eraan herinneren dat ze iets belangrijk niet mogen vergeten mee te geven met de cliënt/ de leerling (zoals kledij, medicatie, enzovoort); Een afspraak maken met ouders.
62
1.3.7
E-mail
Het woord e-mail zegt het eigenlijk zelf: het gaat om post (“mail”) die op elektronische wijze (hiervoor staat de “e”) verstuurd wordt. De eerste verzonden e-mail dateert reeds van 1971. Het was in het jaar 1995 dat de e-mail als communicatiemiddel bekend geraakte bij het bredere publiek. E-mails worden meestal gebruikt voor het versturen van korte en/of informele berichten. Samen met een e-mail kan men ook bijlagen (bijvoorbeeld documenten, foto‟s, cv‟s, enzovoort) verzenden. Een e-mail kan men naar één persoon of naar meerdere personen tegelijkertijd versturen. We sommen even de voordelen van e-mail op: Het is een vorm van snelle communicatie; Geen verzendkosten; Tijdbesparend; Je kan meerdere mensen tegelijkertijd bereiken (http://support.ris.be). 1.3.7.1 Situaties waarin we dit e-Communicatiemiddel kunnen gebruiken Via e-mail kan men: Een afspraak maken met de ouders; Bestanden doormailen (bijvoorbeeld de weekmenu, een takenlijst, enzovoort); Vragen stellen aan ouders; Vragen van ouders beantwoorden; Informatie met betrekking tot het kind delen met de ouders; Ouders op de hoogte brengen van komende activiteiten; Van de ouders vernemen wanneer hun kind afwezig is/zal zijn. 1.3.8
Digitale leeromgevingen
We willen even benadrukken dat er meerdere vormen van digitale leeromgevingen zijn, en dat de scholen vrij kiezen welke leeromgeving zij willen gebruiken. Scholen maken soms ook zelf een digitale leeromgeving, dit met behulp van ICT-kenners. Hieronder vindt men een korte opsomming van de leeromgevingen die de scholen uit onze vragenlijst gebruiken:
Schoolonline.be; Smartschool; Moodle; eLoV; Zelfontworpen digitale leeromgeving; @volgmij; Digitaal leerplatform; Dokeos; e-boek van Die Keure; 63
ELO (Minerva); iSchool; Omniwize; SharePoint; Toledo.
Hieronder geven we een korte uitleg over eLoV en Smartschool omdat uit ons onderzoek naar voor is gekomen dat deze het meest gebruikt worden door de ondervraagde scholen. 1.3.9
eLoV
De afkorting eLoV (men spreekt het uit als “elovee”) staat voor “elektronische leeromgeving Vlaanderen”. Het gaat hierbij om een digitale leeromgeving die door alle scholen in Vlaanderen kan gebruikt worden. Het VVKSO (Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs) lanceerde in 2003 Blackboard, een elektronische leeromgeving, in de Vlaamse scholen. Het is een deel van eLoV (http://ond.vvksoict.com). Via Blackboard kan je huiswerk inleveren, communiceren met docenten, PowerPointpresentaties downloaden, groepspagina‟s maken, enzovoort (http://www.science.uu.nl). Meer info vindt men op: https://elov.vvkso.be/webapps/portal/frameset.jsp?tab_tab_group_id=_1_1. 1.3.10 Smartschool Ook smartschool (http://www.smartschool.be) is een digitale leeromgeving. Smartschool wordt voortdurend bijgestuurd op basis van feedback van de gebruikers. Dit digitaal leerplatform is zowel voor de leerkracht als voor de leerling zelf gebruiksvriendelijk. Ook met weinig computerkennis kan je vlot gebruik maken van Smartschool. Hieronder vindt men enkele voordelen van Smartschool: De communicatie verloopt eenvoudig en is bovendien veilig; Grote pakketten informatie kunnen worden gedeeld; Het programma geeft een professionele indruk; Het kan bijdragen aan de kostenbesparing van een school (geen kopieën meer maken, geen brieven meer verzenden, enzovoort). Meer informatie vindt men op www.smartschool.be.
64
1.3.10.1
Situaties waarin we dit e-Communicatiemiddel kunnen gebruiken
Via digitale leeromgevingen kan men: E-mailadressen van leerkrachten beschikbaar maken voor de ouders; Een aanwezigheidslijst van de kinderen beschikbaar stellen voor de ouders; De behaalde scores meedelen; Uitleg van huiswerk en te kennen leerstof voor toetsen plaatsen; Het reglement kenbaar maken aan de ouders; Foto‟s van activiteiten delen met ouders; Het lessenrooster aan de ouders kenbaar maken, zodat zij op de hoogte blijven van de lessen die hun kind aan het volgen is; Via een applicatie een e-mail sturen naar de leerkracht (ze versturen de e-mail dus via de digitale leeromgeving zelf); Algemene mededelingen (bijvoorbeeld het menu, uitstappen, wafelverkoop) doen aan de ouders; Afwezigheden van docenten melden aan de ouders; De jaarkalender met activiteiten en belangrijk data online plaatsen. 1.4
Andere
1.4.1
SMS
Een SMS bericht kan maximaal 140 tekens bevatten. Naast deze 140 tekens zijn er ook andere gegevens zoals afzender, prioriteit en bestemming. Men kan verschillende berichten samen versturen als men een lang bericht wil verzenden. Vergeet dan niet dat men voor iedere SMS die men verzendt moet betalen. Het versturen van een SMS is in de meeste gevallen niet duur. De kostprijs per SMS varieert bij de meeste providers tussen 0,05 en 0,15 euro. Veel aanbieders (bijvoorbeeld Proximus, Mobistar en Base) geven per maand een aantal gratis Sms‟en (http://electronica.infonu.nl). 1.4.1.1 Situaties waarin men dit e-Communicatiemiddel kan gebruiken Via SMS-berichten kan men: De ouders waarschuwen wanneer een kind niet opdaagt in de leefgroep/klas; Ouders herinneren aan een gemaakte afspraak; Ouders waarschuwen wanneer je na een activiteit later terug gaat zijn in de leefgroep/klas; Ouders eraan herinneren dat ze iets belangrijk niet mogen vergeten mee te geven met de cliënt/ de leerling (zoals kledij, medicatie, enzovoort); Een afspraak maken met ouders. Zo goed als iedere ouder heeft een GSM, en wij denken dat dit één van de snelste manieren is om korte boodschappen door te geven.
65
1.5
Evaluatie en nazorg van het project
Wij kunnen niet concreet nagaan of ons project geslaagd is, omdat onze beeldfragmenten die als handvatten dienen pas over twee jaar op een openbare website geplaatst zullen worden. We hebben wel al mogelijke reacties op ons initiatief/de handvatten kunnen staven aan de hand van een enquête in Vlaanderen. Uit deze bevraging bleek dat veel voorzieningen/scholen wel geïnteresseerd zijn in digitale communicatie met ouders, maar zelf weinig inspanningen willen leveren om te investeren in het gebruik van eCommunicatiemiddelen. Wanneer we nagingen of er door de overheid meer inspanningen geleverd moeten worden blijkt het merendeel hier akkoord mee te zijn. Gedurende onze internationale studie in Avignon hebben we vernomen dat onze Europese partners van het Leonardo da Vinci project zeer enthousiast waren over onze aanpak van het onderzoek en onze ideeën hieromtrent. Dit was voor ons een extra motivatie om in ons project te blijven geloven en onze inzet even hoog te houden. Vanuit het Europees project werd opgemerkt dat het heel wat tijd en inspanningen heeft gekost om dit onderzoek op een correcte manier te laten verlopen en te verwerken. Het merendeel van de door ons vooropgestelde doelen zijn bereikt, enkel het vertalen van de beeldfragmenten naar het Engels hebben we niet kunnen realiseren wegens tijdsgebrek. Dit was niet noodzakelijk omdat ons project in het Nederlands is, maar het zou een meerwaarde geweest zijn voor het Europees project. Deze Engelstalige beeldfragmenten stonden niet in de oorspronkelijke projectomschrijving. Onze internationale studie vroeg meer voorbereiding dan in de planning voorzien was, dit omdat we ons onderzoek van de scholen moesten vertalen naar het Engels. Het afgesproken eindproduct hebben we wel kunnen realiseren, zo maakten we een inventaris met bijhorende ondersteunende beeldfragmenten. Om dit waar te kunnen maken hebben we eerst een onderzoek gedaan om te kijken welke e-Communicatiemiddelen reeds gekend en gebruikt worden in Vlaanderen, dit zowel voor voorzieningen als voor scholen. Na de verwerking van dit onderzoek hebben we de verkregen informatie en de vragenlijsten naar het Engels vertaald om deze onderzoekgegevens aan onze Europese partners bekend te maken en voor hun te presenteren. De middelen die we voorzien hadden om ons eindresultaat te bereiken bleken niet zo efficiënt te werken als eerst gedacht. Hierdoor zijn we dan ook meerdere keren opnieuw moeten beginnen, zowel bij het opstellen van de vragenlijst als bij het monteren van de beeldfragmenten. Dankzij deze extra inspanningen mag het eindresultaat gezien worden. Over het algemeen hebben we ons goed aan onze planning kunnen houden. We hadden onze planning zo ruim mogelijk opgesteld om ervoor te zorgen dat we niet in tijdsnood zouden geraken. Sommige taken hebben we qua tijd onder- of overschat, dus dit vulde elkaar goed aan. Mede dankzij een goede taakverdeling, het intensief samenwerken en het steeds naleven van afspraken zijn we hier als team in kunnen slagen. 66
Het uiteindelijke resultaat dat we met dit project bereikt hebben, is een projectboek waarin we in het eerste deel het belang van communicatie verduidelijkten. Verder hebben we de geschiedenis van e-Communicatie onder de loep genomen, dit om te benadrukken dat mensen steeds de technische evolutie volgen in het onderling communiceren en tevens krijgt het internet steeds meer zijn plaats binnen onze maatschappij. Vervolgens hebben we uitgelegd wat de digitale kloof inhoudt, omdat heel wat mensen zich nog steeds in deze kloof bevinden. Verder lichtten we het begrip mediawijsheid toe. Nadien kwamen we tot ons volgende en oorspronkelijke thema namelijk e-Communicatie. Hierbij gaven we enkele voorbeelden van succesverhalen die er al in België bestaan. Tenslotte lichtten we enkele initiatieven toe die reeds in België en andere landen, meer bepaald Nederland, Groot-Brittannië en Frankrijk, bestaan. Het tweede deel van ons projectboek bevat de implementatie, hieronder valt een uitgebreide inventaris van de meest gekende e-Communicatiemogelijkheden in Vlaanderen, en het gebruik ervan in voorzieningen/scholen. Van enkele mogelijkheden hebben we een ondersteunend beeldfragment gemaakt, om een beeld te schetsen van hoe je dit in de hulpverlening kan toepassen in het contact met ouders. Deze inventaris hebben we kunnen opstellen na het voeren van een onderzoek in Vlaanderen over het gebruik van e-Communicatiemiddelen in voorzieningen/scholen. We hebben deze onderzoeksresultaten voorgesteld tijdens onze internationale studie in Avignon om zo te vernemen wat de bedenkingen waren van onze Europese partners omtrent deze resultaten. De sterke punten van ons project zijn dat we zowel de voor- als nadelen bespreken van e-Communicatie. We nemen een neutraal standpunt in over de mogelijkheden en willen mensen een zo juist mogelijk beeld geven van de mogelijkheden die eCommunicatie te bieden heeft. Veel mensen staan hier kritisch tegenover. Wij hopen door de veelheid en concreetheid aan informatie, die wij hun zowel over het belang, de geschiedenis en de mogelijkheden geven, hun kijk op eCommunicatie te kunnen veranderen. Zo kunnen ze open staan voor het gebruik van deze nieuwe ontwikkelingen. We houden met een zo breed mogelijke doelgroep rekening om zoveel mogelijk mensen te kunnen bereiken. Dit is ook de reden waarom we gebruik maken van beeldfragmenten. Deze zijn duidelijker en geven op een efficiënte manier dezelfde informatie weer als hetgeen we in ons projectboek mee willen delen door middel van de inventaris. In ons projectboek vindt men zowel hyperlinken als beeldfragmenten terug. Deze geven aan hoe men de toepassingen moet installeren en gebruiken. De zelfgemaakte beeldfragmenten geven aan hoe de toepassingen gebruikt kunnen worden in communicatie met ouders. Een ander sterk punt van ons project is de verwerking van het onderzoek en de vertaling ervan naar het Engels voor onze Europese partners. Deze partners moeten eveneens een onderzoek gaan uitvoeren met betrekking tot het gebruik van e-Communicatie in scholen. Onze vragenlijst en verwerking kunnen voor hen een leidraad zijn. Een laatste sterk punt is het feit dat wij als toekomstige opvoeders dit ICT-project succesvol hebben kunnen voltooien. Het was niet evident om ons onder te dompelen in een referentiekader waar we normaal weinig mee in contact komen.
67
De zwakke punten van ons project houden in dat we niet heel België hebben kunnen bereiken met onze enquête, hiervoor was onze tijd te beperkt. Verder was de respons van de voorzieningen/scholen die we wel bereikt hebben klein. Dit heeft tot gevolg dat de steekproef niet representatief is. Wanneer we meer tijd gekregen hadden konden we meerdere beeldfragmenten maken en konden we deze nog ondersteunen met stappenplannen. Hiervoor was de tijd nu veel te kort. Een ander nadeel is dat we slechts handvatten aanbieden en geen kant-en-klare oplossing. Voorzieningen/scholen zijn vaak op zoek naar pasklare antwoorden en willen liefst zelf zo weinig mogelijk inspanningen leveren. Dit project werd beheerd door vijf teamleden: Tessa Baldo, Steffi Billen, Leandra Daemen, Dominique Ferraro en Els van den Branden. Onze projectindiener en onderzoeksleider Gerard Gielen ondersteunde ons bij het verwerken van de theorie en gaf ons tips bij het maken van de enquête en beeldfragmenten. Davy Nijs, onze theoretisch begeleider, ondersteunde ons bij het verwerken van onze theorie en reikte ons heel wat informatiebronnen aan. Onze samenwerking als team werd steeds geëvalueerd door Els Schepens, onze procesbegeleidster. Zij gaf ons tips om bijsturingen te doen en een goede samenwerking te bevorderen. Gedurende onze samenwerking hebben we ons projectplan regelmatig bij moeten sturen. Zoals eerder vermeld hebben we de tijd soms verkeerd ingeschat, maar was er gelukkig voldoende spatie om de tijd her in te delen. Het projectplan werd iedere vergadering bijgestuurd en de gemaakte afspraken werden nageleefd. In de toekomst wordt ons project verdergezet door Gerard Gielen en Davy Nijs, zij gaan een website oprichten waar onze beeldfragmenten op geplaatst worden en waar mensen handvatten kunnen vinden voor het gebruik van eCommunicatiemiddelen. Indien ons project goed uitgewerkt is wil Gerard doormiddel van onze enquête de aandacht van de media trekken over het onderwerp eCommunicatie. We zijn vaak hindernissen tegengekomen, maar zijn steeds blijven doorzetten en zochten telkens naar een passende oplossing. We hebben op deze manier veel nieuwe technologieën kunnen testen bij het uitwerken van ons project. Onze competenties hebben we elk stuk voor stuk bijgeschaafd na de feedback die we gedurende onze peerassessements kregen. Iedereen stelde voor zichzelf werken actiepunten op, en aan de hand hiervan werd een actieplan opgesteld dat nadien bij de bijeenkomsten met onze procesbegeleidster Els besproken werd. Als groep kan je stellen dat we samen gegroeid zijn in de competentieontwikkeling. Mede door elkaar feedback te geven, en door de feedback die we ontvingen uit de peerassessements en bijenkomsten met Gerard Gielen, Davy Nijs en Els Schepens. Aan de hand van dit gegeven kunnen we stellen dat we de competenties als groep behaald hebben.
68
Besluit In het eerste deel van het project vindt men de theoretische onderbouw terug. We zijn op zoek gegaan naar theorieën die bruikbaar waren voor het project. Als eerste zochten we theorieën over het belang van communicatie. Dit is de basis om over te schakelen naar e-Communicatie. We moeten immers eerst weten wat communicatie juist is. Vervolgens gingen we op zoek naar de geschiedenis van e-Communicatie. Van hieruit konden we concluderen dat het web een evolutie heeft ondergaan doorheen de jaren. Het oorspronkelijke web waar er uitsluitend aan informatie werd gewonnen, evolueerde naar een web waar het internet zoekresultaten begrijpt. Hierna bespraken we de termen digitale kloof en mediawijsheid. Hieruit besloten we dat er nog steeds een aantal kwetsbare groepen zijn, ondanks de vele initiatieven die reeds genomen zijn door de overheid in binnen- en buitenland. We zijn dieper ingegaan op de theorie rond e-Communicatie. Dit was de belangrijkste theorie binnen het project, omdat het project als doel heeft handvatten aan te bieden aan opvoeders/leerkrachten. In dit deel van de theorie rond e-Communicatie haalden we de voor- en nadelen aan. In navolging van Rogers & Wright (2007) zijn we het eens met de stelling dat er nieuwe benaderingen en manieren moeten komen om eCommunicatiemiddelen effectief te gebruiken. Vervolgens haalden we succesverhalen aan binnen België. Ondanks het feit dat e-Communicatie nog in zijn kinderschoenen staat, zijn er reeds diverse initiatieven genomen in België vanuit de Federale en Vlaamse overheid, maar ook vanuit Frankrijk en Groot-Brittannië zijn er diverse initiatieven. Vanuit ons onderzoek binnen de voorzieningen zijn we tot de conclusie gekomen dat online communicatiemiddelen weinig tot niet gebruikt worden in de communicatie met ouders. Heel wat voorzieningen hechten weinig belang aan het gebruik van eCommunicatiemiddelen. De voorzieningen grijpen eerder terug naar de traditionele en gekende manieren van communiceren zoals telefoneren. Toch kunnen we voorzichtig concluderen dat een grote groep van de voorzieningen gewonnen is om online communicatiemiddelen te gebruiken in hun contact met ouders. Vanuit ons onderzoek binnen de scholen kunnen we concluderen dat ook zij weinig tot geen online communicatiemiddelen gebruiken in hun communicatie met ouders. Heel wat scholen hechten minder belang aan het gebruik van eCommunicatiemiddelen, zij opteren voor face to face contact. Parallel met de voorzieningen, grijpen ook scholen voornamelijk terug naar traditionele en gekende methodes van communiceren zoals telefoneren. Uit het onderzoek concluderen we ook dat er tegenstrijdigheden bestaan rond het gebruik van eCommunicatiemiddelen. De helft van de respondenten is niet bereid om gebruik te maken van online communicatiemiddelen in contact met ouders. Uit andere vragen bleek echter dat de andere helft van de scholen toch overtuigd zijn van de meerwaarde van e-Communicatie, maar zelf geen initiatief wil nemen. Uit onze internationale studie halen we het gebruik van het Educ Horus aan. Dit online leerplatform is een goed initiatief van het Jean Brunet College. Via het platform communiceert de school met zowel de ouders als de leerlingen. Toch worden nog maar de helft van de ouders via deze weg bereikt. 69
We kunnen uit onze internationale studie concluderen dat onze Europese partners interesse toonden voor ons onderzoek in verband met communiceren via eCommunicatie. De verschillende landen stonden positief tegenover het gebruik van e-Communicatie, maar namen weinig initiatief. Bij het maken van de beeldfragmenten kozen we bewust voor vijf verschillende soorten media: Skype, Blog, MSN, Twitter en Facebook. Bij het uitwerken van de beeldfragmenten hielden we zowel rekeningen met onderwerpen die relevant zijn voor het sociaal werk als voor scholen. Het werken aan dit project was een zeer leerrijke ervaring. We hebben kennis kunnen maken met een referentiekader waar we voorheen nog weinig kennis over hadden. Als toekomstige opvoeders was het niet altijd gemakkelijk om ons in dit ICTreferentiekader in te leven. Na het maken van dit project zijn we overtuigd van de efficiëntie van het gebruik van e-Communicatie en willen wij dit graag overbrengen naar voorzieningen en scholen
70
Bibliografie Ansel, F., Beirens, K. & Feys, M. (2009). Effectief communiceren en samenwerken. Gent: Academia Press. Becta. (2009). An exploration of parents’ engagement with their. Institute for Policy Studies in Education. Becta. (2009). Becta's role - Becta. In About Becta. Geraadpleegd 25 oktober 2010, http://about.becta.org.uk/display.cfm?page=2085 Becta. (2009). Parental engagement. In Schools - Extending oppurtunities. Geraadpleegd 26 oktober 2010, http://schools.becta.org.uk/index.php?section=oe&catcode=ss_es_fam_02 Becta. (27 augustus 2008). Publications. In About Becta. Geraadpleegd 19 november 2010, http://publications.becta.org.uk/display.cfm?resID=38170 Becta. (5 november 2009). Schools and parents: A New Partnership-Keeping updated, online reporting. Geraadpleegd 27 oktober 2010, http://www.nextgenerationlearning.org.uk/AboutUs/Research/Schools-andParents/Schools-and-Parents-blog/Keeping-updated-the-simple-way-usingtechnology/ Beelen, S. Projectmedewerker Jeugdwelzijnswerk, [persoonlijke communicatie], 06 december 2010. Bekel, P. (11 april 2008). Frankwatching: De internetgids: Tips, trends en events. Geraadpleegd 10 november 2010, http://www.frankwatching.com/archive/2008/04/11/de-betekenis-van-web-30-en-hetsemantic-web Blackboard. (z.d.). Wat is blackboard ? In Beginnen met blackboard. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.science.uu.nl/ICTbeta/ict_en_onderwijs/elo/blackboard/cursus/#wiBlackbo ard Bloggen.be. (2010). Wat is een blog?. Geraadpleegd 17 november 2010, http://www.bloggen.be Blokland, G. (2001). Theorie en visie. In Bakker, I. e.a. Samen Delen: Methodiekboek voor opvoedingsondersteuning in groepen. Ultrecht: NIZW. Bocklandt, P., De Zitter, M., Vanhove, T. & Vlaeminck, H. (2009). Onderzoek naar methodiek van onlinehulpverlening in eerstelijnswelzijnswerk [Rapport]. Gent: Arteveldehogeschool. Broeckaert, E. (2000). Bijzondere Orthopedagogiek. Leuven: Garant. 71
Brotcorne, P. & Valenduc, G. (2008). Ontwikkeling van digitale vaardigheden en verkleinen van ongelijkheden: een verkleining van de digitale kloof van de tweede graag. Geraadpleegd 21 november 2010, http://www.miis.be/be_nl/07/content/digitale%20kloof/Studie%20digitale%20vaardigheden%20NL. pdf Carr, N. (2006). Parents today require new forms of outreach. Geraadpleegd 30 oktober 2010, http://www.ecampusnews.com Clarebout, G. & Elen, J. (2004). PC/KD® - project: Resultaten op basis van de bevraging 2002-2003 [Samenvatting]. Leuven: Katholieke Universiteit, Centrum voor Instructiepsychologie en -technologie. www.ond.vlaanderen.be/schooldirect/BL403/pckd.doc De Jonghe, A. (z.d). Soicial networks around the world: How is web 2.0 changing your life? South-Carolina: Charleston. De Morgen. (23 september 2010). Project Start2Surf dicht digitale kloof voor 30.000 Belgen. Geraadpleegd 7 november 2010, http://www.quickonomie.be/nl/in_de_media/23sept2010-s2sdigi.jsp De Wit, D. & Esmans, D. (2006). E-cultuur: Bouwstenen voor praktijk en beleid. Leuven: Acco. Digivaardig & Digibewust. (2010). Basisvaardigheden op de werkplek. In Bibliotheek: brochures en folders. Geraadpleegd 24 november 2010, http://www.mijndigitalewereld.nl/media/images/Brochure_Basisvaardigheden_op_de_ werkplek.pdf Doodle AG. (z.d.). Doodle. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.doodle.com/about/faq.html#whatisdoodle Egberts, C. (2009). Ouders op hun plek, samenwerken in de driehoek cliënt, ouders en begeleiders. Amersfoort: Agiel. Eos. (19 oktober 2010). Nieuwe digitale kloof in omgang met internet. Geraadpleegd 2 november 2010, http://www.eosmagazine.eu/home/ctl/Detail/mid/485/xmid/2623/xmfid/12.aspx Epstein, J. (1992). School and family partnerships. In Encyclopedia of Educational Research (pp. 1139-1151). New York: MacMillan. Explania. (2010). Wat is Twitter? Animaties. Geraadpleegd 17 november 2010, http://www.explania.com/nl/animaties/detail/wat-is-twitter?utm_source=explaniaanimated-explanations&utm_medium=fork-search&utm_term=twitter EYE Film Instituut Nederland. (2010). Geschiedenis. In Wat is mediawijsheid? Geraadpleegd 31 oktober 2010, http://www.mediawijsheid.nl/site/230Wat+is+Mediawijsheid%3F.html 72
Facebook. (2010). Wat is Facebook?. Geraadpleegd 17 november 2010, http://www.infosites.be/facebook.php Fisher, R., Ury, W., & Patton, B. (1999). Getting to yes: Negotiating an agreement without gining In. London: Random house business books. Fuger, R. (2006). Secret weapon discovered! Scientists say parents partnering with teachers can change the future of education. The Edutopian,11, 46-49. (ERIC Document Reproduction Services No. ED346082) Geurts, E., Noom, M., & Knorth, E. (2010). Betrokken ouders verbeteren hulpverlening, nieuw residentieel zorgaanbod onderzocht. JeugdenCo Kennis , 2836. Ghostwriter. (2010). Info nu: informatie van a tot z. Geraadpleegd 16 november 2010, http://electronica.infonu.nl/telecom/1035-gsm-wat-is-sms.htm Gielen, G. (2010). E-communIC@Tion 4 schools 2 parents [Lezing gegeven op de EDEN-conferentie juni 2010 Valencia Spanje]. Hasselt: Katholieke Hogeschool Limburg, Dep SAW. Google. (2010). Wat is een blog?. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.blogger.com/tour_con.g Gybels, E. (2010-2011). Hoofdstuk1: Een kijk op opvoeden en gezinnen. Gezinsgericht werken. Hasselt, Limburg, België: KHLim. Hallo! Community. (31 juli 2007). Wat is LinkedIn. In Ervaring (in groep LinkedIn Network Professionals. Geraadpleegd 25 november 2010, http://hallo.kvk.nl/hallo/groepen/linkedin_netwek_professionals/ervaringen/archief/20 09/10/26/wat-is-linkedin.aspx Hanrath, C. (1996). Kritiek op de zorg is vaak een schreeuw om aandacht, omgaan met familieleden in het verpleeghuis. tijdschrift voor verzorgenden , 9-13. http://schools.becta.org.uk/index.php?section=oe&catcode=ss_es_fam_02 Harington, P. (2008). Parents Online. Geraadpleegd 1 november 2010, http://www.teachingtimes.com/articles/parents-online.htm Jacobs, L. (25 september 2008). Toll-net. Geraadpleegd 30 oktober 2010, http://www.toll-net.be/boek/web-10-20-30 Janssen, H. (1999). Als praten bij je werk hoort. Gespreksvaardigheden voor hulp en dienstverleners. Amsterdam: Boom Koops, B.J, Van Der Hof, S. & Bekkers, V. (2005), „Risico‟s in de netwerksamenleving: over vervlochten netwerken en kwetsbare overheden‟, in: Lips, Bekkers & Zuurmond (red.), ICT en openbaar bestuur, Utrecht: Lemma 2005, p. 671706. 73
Korswagen, C. (1988). Gids voor de techniek van het doeltreffend spreken, persenteren, instrueren. Slaterus: Van Loghum. Levy, P., Albright, M., Cawley, B., & Williams, J. (1995). Situational and individual determinants of feedback seeking: A closer look at the process. Organisational Behaviour an Human Decision Processes. LinkedIn. (2008). About us. In About. Geraadpleegd 25 november 2010, http://press.linkedin.com/about Link in de kabel. (2010). Over ons. Geraadpleegd 4 december 2010, http://www.linkindekabel.be/partners/over-ons Lodewijks-Frencken, E. & Lodewijks, J. (2005). Wachten op Zach. Soest: Nelissen 157-177. Louwagie, J. (2010). Ouders en verontrusting: ook zij maken zich zorgen. Agora , pp. 15-19. Malhotra, A., Majchrzak, A., & Rosen, B. (2009). Leading virtual teams. Academy of Management Perspectives. Maquoi, E. (11 maart 2009). Een datum prikken met Doodle. Geraadpleegd 16 november 2010, http://computertotaal.nl/article/1201/een-datum-prikken-metdoodle.html Melchers, R. (2005). Skype: Goedkoop telefoneren met de computer. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.challenge-media.com/130/skype-goedkooptelefoneren-met-de-computer Microsoft. (2010). Windows Live: Windows Live Messenger. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.microsoft.com/belux/nl/windows/windowslive/Views/productDetail.aspx?pr oduct=Messenger#moreFeatures Microsoft. (2010). Windows Live: Windows Live Messenger. Geraadpleegd 16 november 2010, http://explore.live.com/windows-live-messenger?os=other Milgram, S., & Travers, J. (1969). An experimental study of the small world problem. Sociometry. Netlog. (2010). Waarom Facebook als wij Netlog hebben?. Geraadpleegd 17 november 2010, http://www.infosites.be/netlog.php Nijs, D. (28 september 2010). e-Communication 4 social work.[Lezing]. Hasselt, Limburg, België: KHLim. Ning, Inc. (2010). Uw eigen sociale netwerk oprichten. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.ning.com/chooseplan 74
POD Maatschappelijke Integratie. (juni 2008). Ontwikkeling van digitale vaardigheden en verkleining van ongelijkheden. Geraadpleegd 7 november 2010, http://www.miis.be/be_nl/05/digitale%20kloof/index.html Psy. (2 december 2009). Psy. Geraadpleegd 3 november 2010, http://www.psy.nl/meer-nieuws/nieuwsbericht/article/hulpmix-blijkt-schot-in-de-roos/ Raad voor cultuur. (z.d.). Mediawijsheid. In E-cultuur. Geraadpleegd 17 november 2010, http://www.cultuur.nl/files/pdf/advies/200507140938420.med-2005.02498-1.pdf Regionaal Expertise Netwerk. (2010). REN Vlaanderen. Geraadpleegd 7 november 2010, http://www.renvlaanderen.be/static/home.php REN Vlaanderen. (2002). Evaluatie van het nascholingsproject REN Vlaanderen. Geraadpleegd 7 november 2010, http://www.ond.vlaanderen.be/ict/onderzoek/files/eindrapport_evaluatie_REN_v3.pdf Resnick, P. (2001). Beyond bowling together: sociotechnical capital. In J. Carrol, HCI in the new Millenium. Boston: MA: Addision-Wesley. Rogers, R. & Wright, H. (2007). You've got mail: Using Technology to Communicate with Parents. Paper presented at the National Educational Computing Conference. Geraadpleegd 1 november 2010, http://ejite.isu.edu/Volume7/Rogers.pdf Ryckaert, L. (2005). Omgaan met ouders: een praktische handleiding in gespreks-en communicatietechnieken voor leerkrachten. Leuven: Lannoo. Real Internet Solutions. (z.d.). Wat is e-mail? In E-mail algemeen. Geraadpleegd 16 november 2010, http://support.ris.be/Default.asp?Id=32&trefwoord= Schalken, F. e.a (2010). Handboek online hulpverlening: Hoe onpersoonlijk contact heel persoonlijk wordt. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Schepens, E. (2010-2011). Gesprekken met ouders. De kunst van het matchen. Hasselt, Limburg, België: KHLim. Sinjan, M. (november 2010). Gezocht: digitale bruggenbouwers. Geraadpleegd 19 november 2010, http://www.eosmagazine.eu/Portals/0/Achtergrond/Eos%20%20digitale%20kloof%20november%202010.pdf Skype. (2010). Skype Education: Skype in the classroom. Geraadpleegd 17 november 2010, http://blogs.skype.com/classroom-pre-register Smartschool. (z.d.). Elektronische leeromgeving. In Smartschool. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.smartschool.be/benl/index.php?p=smartschool-elearning Smartschool. (z.d.). Voordelen voor uw school. In Voordelen. Geraadpleegd 16 november 2010,http://www.smartschool.be/benl/index.php?p=voordelen-school 75
Smet, P. (2010). Oudercontact onderwijs – Digitale communicatie [schriftelijke vraag]. Brussel: Vlaams Parlement. SMIT. (september 2010). Nederlandse samenvatting onderzoeksrapport ‘digitale kloof tweede graad in Vlaanderen’. Geraadpleegd 2 november 2010, http://www.samenlevingentechnologie.be/ists/nl/pdf/rapporten/nederlandse_samenva tting_rapport_digitale_kloof.pdf SMSalias. (2010). Outlook: add-in. Geraadpleegd 17 november 2010, http://www.smsalias.be/outlook.asp?gkw=outlook+sms SMSviaOutlook. (2010). Wat is het? Geraadpleegd 20 november 2010, http://www.kenniswiki.nl/SMS_via_Outlook Stichting kennisnet. (z.d.). Wat is mediawijsheid? In Mediawijsheid. Geraadpleegd 30 oktober 2010, http://mediawijs.kennisnet.nl/watishet Ueberholz, O. (5 mei 2010). Mixxt: connecting cultures. Geraadpleegd 16 november 2010, http://blog.mixxt.com/ Vandale. (2010). Gratis online woordenboeken. Geraadpleegd 10 oktober 2010, http://www.vandale.nl/vandale/zoekService.do?selectedDictionary=nn&selectedDictio naryName=Nederlands&searchQuery=communicatie Vandenbroucke, F. (2007). Beleidsplan ICT in het onderwijs. Geraadpleegd 7 november 2010, http://www.ond.vlaanderen.be/ict/beleid/default.htm Van den Broeck, A., Debeer, J., Joppen, L. & Vingerhoets, T. (december 2009). Dwars studentenblad universiteit Antwerpen. Geraadpleegd 1 november 2010, http://www.dwars.ua.ac.be/spip.php?article829 Van der Pas, A. (2003). Ouderbegeleiding en 'moeilijk doen'. . Systeemtheoretisch Bulletin. Van der Put, W. (2009). Het grote Internet en e-mail boek. Amsterdam: Pearson education. Van Hove, V. (2007). De begeleider als bruggenbouwer. Drongen: Z.U. Vanmuysen, C. (10 januari 2008). Meningen verdeeld over Brits project in lagere scholen: Elke avond rapport via mail. Het Laatste Nieuws/Nina, p. 12 Van Oers, B., Leeman, Y., & Volman, M. (2009). Burgerschapsvorming en identiteitsontwikkeling in het onderwijs: een bijdrage aan pedagogische kwaliteit in het onderwijs. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Van Quickenborne, V. (2008). Quickonomie: Een pc voor elk Belgisch gezin. Geraadpleegd 6 november 2010, http://www.quickonomie.be/nl/in_de_media/10dec2009-pctwee.jsp 76
Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs. (2010). eloV. Geraadpleegd 16 november 2010, http://ond.vvkso-ict.com/vvksosites/item.asp?WID=35&PID=1393 Vlaanderen. (18 september 2009). Wat is Twitter en wat heb ik eraan? Geraadpleegd 16 november 2010, http://communicatie.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=612 Vignero, G. (2002). Partnerschap met ouders, het onderhandelingsmodel van N.Dale. Echo's uit de gehandicaptenzorg. pp. 24-28. Wat is hyves. (26 januari 2010). Wat is Hyves? Just another WordPress weblog. Geraadpleegd 2 december 2010, http://www.watishyves.com/ Wellman, B., Haase, A., Witte, J., & Hampton, K. (2001). Does the internet increase, decrease, or supplement social capital? Social networks, participation, and community commitment. America: American Behavioral Scientist . Woorden org. (2010). Digitaal woordenboek voor Nederlandse taal. Geraadpleegd 10 november 2010, http://www.woorden.org/woord/entiteit YouTube. (28 september 2008). Evolutie Web 1.0 Web 2.0 naar Web 3.0 en toepassingen. Geraadpleegd 22 november 2010, http://www.youtube.com/watch?v=nHyGqIc8b5U YouTube. (15 oktober 2009). The Future Internet: Service Web 3.0 . Geraadpleegd 22 november 2010, http://www.youtube.com/watch?v=off08As3siM YouTube. (17 februari 2007).Web 1.0 vs Web 2.0. Geraadpleegd 22 november 2010, http://www.youtube.com/watch?v=YXFYkbQRgY4&feature=related Zijlstra, T. (z.d.). Ervaringen met groepswerk in NING. Geraadpleegd 16 november 2010, http://www.surfspace.nl/nl/artikelen/pages/ervaringenmetgroepswerkinning.aspx
77
Bijlagen
78
Bijlage 1: Algemene inleiding vragenlijsten
In dit deel leggen we allereerst het opzet van het onderzoek uit dat we gevoerd hebben bij voorzieningen en scholen. De wijze waarop het onderzoek plaatsvond wordt vermeld. Dit onderzoek hebben we gevoerd aan de hand van vragenlijsten. We omschrijven hier hoe die vragenlijsten vorm hebben gekregen en hoe we ze nadien verwerkt hebben. Ook de representativiteit van het onderzoek komt hier aan bod. Om te eindigen worden kort de populaties van de twee onderzoeken geschetst. De gegevens die hier vermeld worden zijn eerder beknopt, voor een meer uitvoerige beschrijving verwijzen wij u door naar de bijgevoegde CD-ROM. Op deze CD-ROM vindt men tevens de originele antwoorden op de vragenlijsten terug, alsook de verwerkte resultaten van het hele onderzoek. Opzet van het onderzoek In ons dagelijks leven valt steeds vaker het belang van het internet op, samen met alle toepassingen die daarmee gepaard gaan. Mensen solliciteren via het internet, vergaderingen worden met behulp van een webcam gevoerd, iedereen verstuurt emails, enzovoort. Dit onderzoek werd opgericht vanuit het afstudeerproject eCommunication 4 social work. Naast het eigenlijke project maakt onze projectgroep ook deel uit van een Europees Leonardo da Vinci project. Dit project is genaamd eCommunication 4 schools 2 parents. Dit verklaart waarom wij in het onderzoek zowel een vragenlijst voor voorzieningen als een vragenlijst voor scholen hebben opgesteld. De opzet van het onderzoek is om te onderzoeken hoe de Vlaamse voorzieningen en scholen staan ten opzichte van het gebruik van digitale communicatiemiddelen in hun communicatie met ouders. Enerzijds willen we hun interesse en visie over deze communicatiemiddelen te weten komen. Anderzijds willen we vanuit de respons een inventaris opstellen waaruit blijkt welke middelen er reeds gebruikt worden of gekend zijn. Hier is tot nu toe nog weinig of geen onderzoek naar gedaan in Vlaanderen. We willen daarenboven met dit onderzoek opvoeders/leerkrachten warm maken om digitale middelen te gebruiken in hun communicatie met ouders Wijze waarop het onderzoek plaatsvond Opstellen vragenlijst Voor het opstellen van deze vragenlijsten hebben wij ons eerst verdiept in de literatuur die er te vinden is rond digitale communicatiemiddelen. Het was niet altijd gemakkelijk om de juiste informatie te vinden, zo zijn er voor België momenteel heel weinig cijfers beschikbaar over dit onderwerp. Vanuit de literatuurstudie zijn we onze vragenlijsten gaan opstellen. Om tot de huidige vragenlijsten te komen hebben we meerdere stappen doorlopen. Allereerst hebben we individueel gebrainstormd over mogelijke vragen. Daarna hebben we in een groepsvergadering al onze ideeën samengelegd en kwamen we tot een eerste prototype van de lijsten. 79
Vervolgens hebben we dit prototype samen met de onderzoeksleider van deze enquête, Gerard Gielen, overlopen. Hierbij gaf hij ons feedback en deed hij voorstellen voor aanpassingen. Vanuit deze samenkomst hebben we in groep de vragenlijsten verder afgewerkt. Tenslotte hebben we na de goedkeuring van Gerard Gielen de vragenlijsten aangemaakt op Google Docs. We kozen voor Google Docs omdat iedereen hierin aanpassingen kan aanbrengen en omdat het professioneler oogt naar de buitenwereld toe. Het is tevens een van de weinige programma‟s dat gratis en reclamevrij beschikbaar is op het internet. Via deze weg werd de vragenlijst afgewerkt en konden we beginnen met het versturen van de enquête. Uitnodigingen De uitnodigingen werden op verschillende manieren verstuurd. De meeste werden verstuurd via een persoonlijke e-mail. Verder werden ook mensen uitgenodigd om onze enquêtes in te vullen via websites en nieuwsbrieven. Op sommige fora werd een link naar de vragenlijsten geplaatst. De vragenlijst stond drie weken online. De exacte gegevens hieromtrent vindt u terug op de bijgevoegde CD-ROM. Verwerking vragenlijst Nadat de vragenlijst afgesloten was, werden alle resultaten vanuit Google Docs geëxporteerd naar Excel. Om de gegevens in Excel te kunnen verwerken hebben we gebruik gemaakt van de filterfunctie. Door middel van deze functie konden we de gegevens overzichtelijk verwerken. De resultaten werden weergegeven in tabellen en grafieken. De vragen werden verdeeld over de groepsleden, zodat er aan elk resultaat voldoende tijd en aandacht besteed kon worden. Nadat alle gegevens berekend waren en overzichtelijk in tabellen en grafieken stonden, konden we overgaan naar de interpretatie van de resultaten. Hier hebben we eerst elk een deel van de interpretaties neergeschreven, om ze nadien in groep te overlopen. We zijn in deze fase nog eens samengekomen met Gerard zodat ook hij de resultaten kon bekijken. Representativiteit van de resultaten Bij de vragenlijst van de voorzieningen waren er 96 resultaten die bruikbaar waren voor verwerking, bij de vragenlijst van de scholen waren dit er 256. We zijn er ons van bewust dat deze resultaten zeker niet typerend zijn voor Vlaanderen. We zien bijvoorbeeld dat niet alle types voorzieningen/onderwijsniveaus deze vragenlijst in gelijke mate hebben ingevuld. Wat we wel uit deze vragenlijst en de bijbehorende resultaten kunnen afleiden, is een indicatie omtrent de meningen en gevoelens van voorzieningen en scholen met betrekking tot het gebruik van eCommunicatiemiddelen in contact met de ouders.
80
Bijlage 2: Verwerking vragenlijst voorzieningen
In deze bijlage vindt men de algemene gegevens terug met betrekking tot onze vragenlijst voor de voorzieningen. Voor uitvoerige gegevens kan men de CD-ROM raadplegen. Populatie Wanneer we kijken naar de populatie die deze vragenlijst heeft ingevuld, kunnen we twee indelingen maken: op basis van de type voorziening en op basis van de functie van de persoon die de vragenlijst invulde. Type voorziening Algemeen kunnen we stellen dat onze vragenlijst het meest werd ingevuld door dagcentra (18%), internaten en semi-internaten (13%) en door begeleidingstehuizen (11%). Dit zijn de drie meest voorkomende types voorzieningen die ons onderzoek invulden. Ondanks het lage aantal respondenten, kunnen we wel stellen dat zo goed als alle categorieën van voorzieningen aan bod komen in deze vragenlijst. Dit verhoogt de responsiviteit, maar met de beperking dat er van elk type voorziening maar een gering aantal mensen antwoordden. Functie van de persoon die de vragenlijst invulde Algemeen kunnen we stellen dat onze vragenlijst het meest werd ingevuld door de algemene directeur (25%), de coördinator (22%) en door opvoeders/begeleiders (17%). Hier zien we dat de vragenlijst werd ingevuld door verschillende functies, wat de representativiteit weer verhoogt. Voor uitvoerige gegevens omtrent de vragenlijsten van de voorzieningen verwijzen we u door naar de bijgevoegde CD-ROM. Algemene conclusie met betrekking tot de resultaten van het onderzoek In deze eindconclusie gaan we de voornaamste conclusies en eventuele tegenstrijdigheden uit het onderzoek aanhalen, en aanbevelingen formuleren voor de toekomst. Dit kan zowel voor de overheid, als voor de organisatie, de opleidingen van de KHLim, enzovoort. Aan onze bevraging hebben 96 voorzieningen deelgenomen. Hetgeen ons hier is opgevallen is de grote aanwezigheid en medewerking van dagcentra met 18%. Dit is bijna een vijfde van de totale voorzieningen. Ondanks het lage aantal respondenten (96), kunnen we wel stellen dat zo goed als alle categorieën van voorzieningen aan bod komen. Dit verhoogt de representativiteit, maar heeft wel de beperking dat het telkens om een gering aantal deelnemers gaat per organisatie. 81
De bevraging werd het meeste ingevuld door de algemene directie. Wat ons hierbij opvalt is dat er weinig tot geen opvoeders/begeleiders geantwoord hebben op deze bevraging. Is dit omdat zij er geen interesse in hebben of omdat de vragenlijst niet tot bij hun geraakt is? Uit de bevraging kunnen we stellen dat de overgrote meerderheid (91%) van de voorzieningen over een eigen website of blog beschikken. Toch staat er echter bij ongeveer één vijfde (18%) geen informatie voor ouders op deze website of blog. Dit vinden wij nog een groot aandeel. Deze websites of blogs worden bij bijna één tiende (9%) wekelijks aangepast en op bijna vier van de vijf websites (79%) is het niet nodig om je als ouder in te loggen. Via bijna drie vierde van de websites (74%) kan er contact opgenomen worden met de voorziening. Zo is er ook bij 71% van de voorzieningen internet aanwezig die beschikbaar is voor de cliënten, wat wij een behoorlijk hoog percentage vinden. In de communicatie met ouders viel het ons op dat het gebruik van e-mail nog maar betrekkelijk weinig gebruikt wordt in voorzieningen. Dit in tegenstelling tot de telefoon die in 81% van de gevallen gebruikt wordt als communicatiemiddel met ouders. Volgens de voorzieningen lijken MSN, Doodle en Facebook geen geschikt instrument om te communiceren met ouders. Skype gebruikt men ook nog niet voor deze doeleinden. We denken dat de voorzieningen deze nieuwe digitale methodes nog niet geïntegreerd hebben in hun communicatie naar/met ouders, omdat ze hier (nog) geen kennis over hebben en bijgevolg niet weten hoe het te gebruiken. Het versturen van een SMS blijkt wel een gebruikt instrument te zijn in het contact met ouders. Toch maakt nog een groot aantal van de voorzieningen hier geen gebruik van. Hieruit kunnen we concluderen dat voorzieningen voornamelijk teruggrijpen naar eerder traditionele en gekende manieren om te communiceren. Voor het maken van een afspraak grijpen de meeste voorzieningen terug naar de telefoon als communicatiemiddel. Het contact tussen scholen en voorzieningen verloopt met een bijzondere meerderheid (95%) via de telefoon. We zien dat de meerderheid van de voorzieningen (79%) zeer veel belang hecht aan face to face contact met ouders. Bij 42% van de ondervraagden wordt er weinig belang gehecht aan online communicatie. Hier tegenover hecht één op vijf voorzieningen (20%) veel belang aan online communicatie. In het totaal staat 44% van de ondervraagden positief tegenover het digitaal communiceren met ouders. Hieruit durven we voorzichtig concluderen dat er toch een grote groep voorzieningen gewonnen zijn om digitale middelen in te schakelen in de communicatie met ouders. Eén van de belangrijkste motieven voor online communicatie is, dat je via online communicatie ouders beter kan informeren over hun kinderen. Er bestaat echter een tegenstrijdigheid rond het gebruik van online communicatie met ouders. Zo zegt twee derde van de respondenten niet bereid te zijn om gebruik te maken van digitale communicatiemiddelen om te communiceren met ouders. Nochtans bleek uit de andere vragen dat er wel interesse was en dat men overtuigd was van de meerwaarde van digitale communicatie. 82
Uit de vragen rond de digitale kloof blijkt dat de organisaties wel akkoord zijn dat er een digitale kloof is, maar heel wat organisaties zien hier voor zichzelf geen specifieke rol weggelegd om er iets aan te veranderen. Wanneer we naar deze conclusies kijken kunnen we besluiten dat heel wat voorzieningen weinig belang hechten aan het gebruik van e-Communicatiemiddelen in de communicatie met ouders in hun voorziening. Wij denken dat dit komt omdat ze weinig kennis hebben over deze nieuwe digitale middelen. Het doel van ons project is het bieden van handvatten aan de opvoeders en ouders zodat ze hieromtrent kennis kunnen vergaren, en het zo als nog kunnen implementeren in hun communicatie met elkaar.
83
Bijlage 3: Verwerking vragenlijst scholen In deze bijlage vindt men de algemene gegevens terug met betrekking tot onze vragenlijst voor de scholen. Voor uitvoerige gegevens kan men de CD-ROM raadplegen. Populatie Wanneer we kijken naar de populatie die deze vragenlijst heeft ingevuld, kunnen we twee indelingen maken: op basis van de type school en op basis van de functie van de persoon die de vragenlijst invulde. Type school Algemeen kunnen we stellen dat de vragenlijst het meest werd ingevuld door het secundair onderwijs (43%) (hierbij hebben we TSO (15%), ASO (14%), BSO (12%) en KSO (2%) samengeteld). Het basisonderwijs was op zijn beurt goed voor 41% van het totaal. Functie van de persoon die de vragenlijst invulde Algemeen kunnen we stellen dat de vragenlijst voor het grootste deel (77%) werd ingevuld door de algemene directeur van de school. Verder waren het vooral ICTcoördinatoren (6%) en leerkrachten (6%) die de vragenlijst beantwoordden. De meeste enquêtes werden dus beantwoord door een persoon met een leidinggevende functie. Voor uitvoerige gegevens omtrent de vragenlijsten van de scholen verwijzen we u door naar de bijgevoegde CD-ROM. Algemene conclusie met betrekking tot de resultaten van het onderzoek Aan onze bevraging hebben 256 scholen deelgenomen. Hetgeen ons hier is opgevallen is de grote aanwezigheid en medewerking van zowel secundaire- (57%) als basisscholen (54%). Ondanks het toch wel lage aantal respondenten (256), kunnen we (wel) stellen dat zo goed als alle onderwijsniveaus aan bod komen. Dit verhoogt de representativiteit, maar heeft wel de beperking dat, behalve de secundaire- en basisscholen, het telkens om een gering aantal gaat per onderwijsniveau. De vragenlijst werd het meeste ingevuld door de algemene directeur van de school (77%). Wat ons hierbij opvalt is dat er weinig tot geen leerkrachten geantwoord hebben op deze bevraging. Is dit omdat zij er geen interesse in hebben of omdat de vragenlijst niet tot bij hun geraakt is?
84
Uit de bevraging kunnen we stellen dat de overgrote meerderheid (97%) van de scholen over een eigen website of blog beschikken. Bij 95% van deze websites of blogs vindt men informatie terug die bestemd is voor de ouders. Op amper 2% van de websites of blogs staat geen informatie voor ouders. Het gaat hier meestal om foto‟s van activiteiten, informatie over het oudercomité of het aankondigen van activiteiten. Het heeft dus weinig tot geen betrekking op individuele leerlingen. Deze websites of blogs worden door meer dan de helft (52%) van de scholen wekelijks aangepast en op 90% van de websites of blogs is het niet nodig om je als ouder in te loggen. Via meer dan drie vierde van de websites (78%) kan er contact opgenomen worden met de school. In de communicatie met ouders viel het ons op dat het gebruik van e-mail nog maar betrekkelijk weinig gebruikt wordt in scholen. Hier geeft nog geen vierde (22%) van de scholen aan vaak te communiceren via e-mail. Dit in tegenstelling tot de telefoon die in 54% van de gevallen gebruikt wordt als communicatiemiddel met ouders. Volgens de scholen zijn MSN, Doodle, Facebook en Skype geen geschikte instrumenten om te communiceren met ouders. Ze worden in het algemeen nooit gebruikt. We denken dat de scholen deze nieuwe digitale methodes nog niet geïntegreerd hebben in hun communicatie naar/met ouders, omdat ze hier (nog) geen kennis over hebben en bijgevolg niet weten hoe het te gebruiken. Wat opvalt is dat ook het versturen van een SMS nog helemaal niet ingeburgerd is in de scholen, dit terwijl de meeste mensen dit in hun privéleven wel frequent gebruiken. In 60% van de scholen wordt nooit een SMS gestuurd naar ouders. Hieruit kunnen we algemeen concluderen dat scholen voornamelijk teruggrijpen naar eerder traditionele en gekende manieren om te communiceren (zoals brieven en telefonisch contact). Wat betreft digitale leeromgevingen zien we dat deze nog niet door de meerderheid worden gebruikt. De meest gebruikte leeromgeving is Smartschool (26%). 48% beantwoordde deze vraag niet, dit procent omvat zowel de personen die geen digitale leeromgeving gebruiken als diegene die de vraag niet beantwoordden. Bij ongeveer de helft (51%) van deze digitale leeromgevingen is er geen beveiligde module voor ouders aan gekoppeld. Ouders dienen zich dus niet aan te melden met een persoonlijke toegangscode. We zien dat de overgrote meerderheid van de scholen (84%) zeer veel belang hecht aan face to face contact met ouders. Bij een vierde van de ondervraagden wordt er weinig belang gehecht aan online communicatie. Hier tegenover hecht meer dan één op vier scholen (28%) veel belang aan online communicatie. In het totaal staat 70% van de ondervraagden matig tot heel positief tegenover het digitaal communiceren met ouders. Hieruit durven we voorzichtig concluderen dat er toch een grote groep scholen interesse hebben en mogelijk gewonnen zijn om digitale middelen in te schakelen in de communicatie met ouders. Eén van de belangrijkste motieven (58%) voor online communicatie is dat je via online communicatie met ouders kan communiceren op momenten dat ze beschikbaar zijn. 47% van de scholen vindt dat ze niet kunnen achterblijven.
85
Er bestaat echter een tegenstrijdigheid rond het gebruik van online communicatie met ouders. Zo is de helft van de respondenten niet bereid om gebruik te maken van digitale communicatiemiddelen om te communiceren met ouders. Nochtans bleek uit de andere vragen dat er wel interesse is en dat men overtuigd is van de meerwaarde van digitale communicatie. Uit de vragen rond de digitale kloof blijkt dat de scholen akkoord zijn dat er een digitale kloof is. Ze vinden echter dat het de opdracht van de overheid (86%) is om hier iets aan te doen, en in mindere mate een opdracht voor de scholen (49%) zelf. Wanneer we naar deze conclusies kijken kunnen we besluiten dat heel wat scholen minder belang hechten aan het gebruik van e-Communicatiemiddelen in de communicatie met ouders. Zij opteren voor face to face contact. Wij vermoeden dat dit komt omdat ze weinig kennis hebben over deze nieuwe digitale middelen. Het doel van ons project is het bieden van handvatten aan de leerkrachten en directies van scholen zodat ze hieromtrent kennis kunnen vergaren, en het zo als nog kunnen implementeren in hun communicatie met ouders. Presentatie tijdens internationale studie De vragenlijst alsook de uitkomsten ervan hebben we tijdens onze internationale studie aan de Europese partners voorgesteld. De presentatie werd gehouden in het Engels. Deze Engelse bestanden vindt men eveneens terug op de CD-ROM.
86
Bijlage 4: Internationale Studie
In dit deel duiden we eerst waarom we een internationale studie hebben gemaakt. Daarna leggen we uit waarover de meeting ging die we bijwoonden en hoe het programma eruitzag. Als laatste geven we weer wat we hier gedaan hebben en welk nut dit had voor de verdere uitwerking van ons project. 1.6
Waarom een internationale studie?
Elke projectgroep dient een internationale studie te maken over het onderwerp van hun project. Dit kan in de vorm van een bezoek zijn, het bijwonen van een congres, het volgen van een lezing, gebruik maken van anderstalige lectuur, enzovoort. Om te slagen voor ons project moeten we acht competenties bereiken. Een van deze competenties heeft de naam „Interculturele en internationale gerichtheid tonen‟. De internationale studie is dus nodig om deze competentie te kunnen bereiken. Tijdens de internationale studie hebben we ons referentiekader vergeleken met referentiekaders uit andere landen. De thema‟s die we hebben vergeleken zijn: de manier van kijken naar e-Communicatie binnen scholen, en het gebruik hiervan. Het doel van deze vergelijking is om tot nieuwe initiatieven te komen die voordelige gevolgen hebben in het communiceren met ouders. Verder zoeken we manieren om scholen te prikkelen in het gebruik van e-Communicatie. We onthouden van deze internationale studie het Jean Brunet College in Avignon waar de communicatie met ouders verloopt via een uitgebreide digitale leeromgeving met een module voor ouders aan gekoppeld. Verder onthouden we de interesse van andere landen omtrent dit onderwerp en de positieve feedback op onze presentatie van de onderzoeksresultaten. 1.7
Hoe zag onze internationale studie eruit?
Daar ons project deel uitmaakt van een Europees „Leonardo da Vinci‟ project werd het voor ons snel duidelijk wat we als internationale studie zouden ondernemen. Dit internationale project draagt de naam „E-communication 4 schools 2 parents‟. In december was er een bijeenkomst tussen de Europese partners van het project te Avignon, Frankrijk. Hier waren partners aanwezig uit Duitsland, Frankrijk, Polen, Cyprus, Spanje en Turkije. Hieronder vindt u terug hoe dit concreet verliep. 1.8
Het doel van onze internationale studie
Het doel van deze meeting was het prikkelen en stimuleren van alle partners om in hun land met een onderzoek te starten naar het gebruik van en de kennis rond eCommunicatie. Op deze manier krijgen we een beter beeld van wat er in andere landen gedaan wordt en kunnen we een inventaris maken van goede initiatieven, ook wel „good practices‟ genoemd. Dit is de planning voor de toekomst, wij zullen deze vergelijkende studies niet meer volgen omdat wij de volgende meetings niet bij kunnen wonen. Tijdens de bijeenkomst in Avignon was ons doel om de andere 87
landen een voorbeeld en stimulatie te geven over de manier waarop ze eCommunicatie in hun land zouden kunnen onderzoeken. Door ons voorbeeld te zien kreeg men meer ideeën en kunnen er achteraf meer gelijkende studies gedaan worden. Praktische informatie Datum congres Deze meeting vond plaats van 12 tot 16 december 2010 te Avignon. Verblijf Voor het verblijf hebben we zelf een appartement gezocht. Dit kwam voordeliger uit dan een hotel, en hierbij heb je de mogelijk om ‟s avonds zelf te koken. In de universiteit kregen we op maandag 13 december een maaltijd aangeboden. Adres van het appartement: Citéa Avignon 6 Avenue de la Gare 84000 Avignon France Vervoer De verplaatsing naar Avignon maakten we per TGV. Alle vervoer (zowel de TGV als de plaatstelijke busritten) werd betaald door het Europese project. De tijdstippen van onze ritten: Heen : Brussel-Zuid 10:21 - Avignon TGV 14:39 Terug: Avignon TGV 09:18 - Brussel Zuid 14:15 De verplaatsing naar Brussel-Zuid en terug naar Hasselt gebeurde per trein. Ter plaatse in Avignon hebben we gebruik gemaakt van het openbaar vervoer, voor ons appartement was een bushalte. 1.9
Programma
Hieronder schetsen we het programma dat we doorlopen hebben tijdens onze 4 dagen in Avignon.
88
Overzicht van de internationale partners in alfabetische volgorde: -
-
-
België: Gerard Gielen, Davy Nijs, Laurent Voets (leerkrachten). Dominique Ferraro, Els Van de n Branden, Leandra Daemen, Steffi Billen en Tessa Baldo (laatstejaars studenten) Cyprus: Yiannis Laouris en Iliada Spyrou Frankrijk: Philippe Gabriel, Rémi Blancon, Hafida Belamri (medewerkers Universiteit Avignon). Alyssa Ben Khelifa, Khamiss El Makrini, Cédric Garaix en Moussa Kaddour-Hamissi (studenten) Duitsland: Birgit Stecker, Susan Dumaschefski en Rainer Schätz Polen (Lubin): Cierniak Michal, Borysewicz Semil en Borysewics Elzbieta Polen (Olsztyn): Karulak Malgorzata, Bondarczuk Marta en Narojczyk Danuta Spanje: Maria Martin (Vervangen door de heer Carlo) Tukije (Samsun): Acar Funda, Yavuz Cela, Arpaci Serdar Turkije (Trabzon): Türkün Sanem Hazaroğlu, Ali Yilmaz, Nilay Aygül en Ayşe Selimoğlu
Zondag 12 december 2010 Het team e-Communication 4 social work pakte om 7u30 de trein richting BrusselZuid, om vanaf daar met de TGV verder te reizen naar Avignon. Bij aankomst op ons appartement, hebben we ons geïnstalleerd en zijn we vervolgens inkopen gaan doen voor de rest van de dagen. Om de dag af te ronden hebben we onze theorie en presentatie herwerkt. Maandag 13 december 2010 -
-
9u-9u30 : Welkomstwoord door de Franse gastheer en de projectcoördinator (Gerard Gielen). Personen die hierbij aan het woord kwamen:Philippe Gabriel: lector aan de universiteit, coördinator voor Frankrijk, Jérôme Joubert: lector aan de universiteit, Rémi Blancon: professor aan de universiteit en Gerard Gielen: Lector aan de Katholieke Hogeschool Limburg 9u30- 10u30 : voorstelling van de verschillende partners (deel 1) 10u30-11u : pauze 11u-12u30 : vervolg voorstelling van de verschillende partners (deel 2) Lunch in het restaurant van de universiteit 13u30-14u30: bezoek aan de universiteit 14u30-16u15 : workshop 2: Hierin wordt besproken hoe de verschillende deelnemers het project beschouwen: doelen, verspreiding, evaluatie, … 16u-16u15 : pauze 16u15-18u : workshop 3: Concrete acties opstellen, taakverdeling, schema‟s, … 18u15: conclusies van de dag overlopen 19u: diner (facultatief)
89
Op maandag hadden we onze eerste kennismaking met onze Europese partners. Deze meeting startte om 9u00 in een bijgebouw van de universiteit van Avignon. Gerard en Phillipe gaven een korte introductie over het doel van deze meeting en verduidelijkten wat de verwachtingen waren. Nadien volgde een korte voorstelling van de verschillende partners waarbij de organisaties en landen aan elkaar werden voorgesteld. Deze meeting eindigde om 17u00. Nadien hebben we enkele beeldfragmenten opgenomen, die we achteraf in onze uitwerking kunnen gebruiken. Van deze bijeenkomst hebben we een verslag gemaakt. Dinsdag 14 december 2010 -
-
9u-11u : bezoek aan het Jean Brunet College 11u30 - 13u : bezoek aan het paleis van de pauzen 13u : lunch in de stad 14u30-16u30 : workshop 4 : hier krijgt onze projectgroep de kans om de vragenlijst voor te stellen die we hebben opgesteld. Dit doen we aan de hand van een PowerPointpresentatie. De andere landen gaan een soortgelijke vragenlijst moeten opstellen, hiervoor kunnen wij dus als voorbeeld dienen. 16u30-16u45 : pauze 16u45-18u: workshop 5: literatuurstudie / vragenlijsten 18u15: conclusies van de dag bespreken 19u: Diner (facultatief)
We zijn in de voormiddag gestart met een bezoek te brengen aan het College Jean Brunet, waar we een goed voorbeeld zagen van een digitaal leerplatform genaamd „Educ‟Horus‟. Dit is een digitale leeromgeving met een gekoppelde oudermodule. Nadien hebben we Avignon verkend, bezochten we Le Palais des Papes en Le pont d‟Avignon. In de late namiddag hadden we een meeting in de universiteit van Avignon waar we onze resultaten van ons onderzoek aan onze partners mochten voorstellen. Deze presentatie was oorspronkelijk gepland om 14u00, hier waren twee uren voor voorzien. Uiteindelijk is deze pas om 16u45 door kunnen gaan, omdat de planning uitgelopen was. Na een moeilijke start , omdat er nog naar een beamer en lokaal gezocht moest worden, kon onze presentatie eindelijk van start gaan. Gedurende onze presentatie moesten we plots van lokaal verwisselen, omdat het huidige lokaal gereserveerd was voor studenten die een examen moesten afleggen. Dit verhoogde de spanning, maar dit beïnvloedde de beoordeling door onze partners niet. Na de presentatie kwamen er zeer positieve reacties en vroegen enkele partners naar onze enquête, zodat ze hun onderzoek hierop kunnen baseren. Er kwamen veel vragen en enkele partners toonden bijzonder veel aandacht, wat voor ons een extra motivatie was om ons in te blijven zetten voor ons project. „s Avonds hebben we onze internationale studie uitgeschreven, nieuwe beeldfragmenten opgenomen en de theorie samengezet.
90
Woensdag 15 december 2010 -
-
-
9u-10u30 : workshop 6: betrokkenheid van leerlingen / betrokkenheid van het personeel - organisatie / contact met geassocieerde partners (concreet actieplan opstellen). Het delen van ervaringen en ideeën. 10u30-11u : pauze 11u-12u30 : laatste sessie: opstellen van een to-do lijst. Afspraak maken voor de volgende bijeenkomst. Afspraken maken hoe de tussentijdse communicatie verloopt. Lunch (facultatief) Einde van de meeting. Vrije tijd om te shoppen, culturele bezoeken af te leggen, enzovoort. Sommige partners vertrekken vandaag al, anderen morgen.
Woensdag hebben we voor project verdergewerkt en Avignon verkent.‟s Avonds hebben we verdergewerkt aan project en onze koffers gepakt. Donderdag 16 december 2010 Terugkeer naar huis.
91
Bijlage 5: KHLim Quadri
Dit stuk tekst werd in nieuwsbrief nummer 13 van KHLim Quadri opgenomen met de vraag om onze vragenlijst van de voorzieningen in te vullen.
92
Bijlage 6: Uitnodiging voor het invullen van de vragenlijsten
Deze uitnodiging stond enkele weken op de website van de KHLim. Onderzoek naar e-CommunIC@Tion 4 schools/social work 2 parents
Beste directie, verantwoordelijke, medewerker, Wij zijn vijf laatstejaarsstudenten bachelor orthopedagogie aan de Katholieke Hogeschool Limburg departement SAW en voeren voor ons afstudeerproject over communicatie tussen ouders en scholen/voorzieningen sociale sector een onderzoek naar good practices in resp. scholen/voorzieningen. Dit onderzoek kadert in een Europees Leonardo da Vinci project. De communicatie tussen scholen/voorzieningen en ouders loopt soms moeilijk omdat er te weinig fysieke contactmogelijkheden zijn wegens tijdsgebrek, niet gelijklopende agenda‟s of moeilijk overbrugbare afstanden. De digitale wereld kent nochtans alternatieven die in het bedrijfsleven bijvoorbeeld al met resultaat ingezet worden. We willen face to face contact niet uitsluiten maar nagaan in welke mate deze ICT communicatiemiddelen aanvullend en ondersteunend kunnen zijn. Via een vragenlijst willen we van u vernemen in welke mate u al gebruik maakt en/of gebruik wenst te maken van moderne e-communicatiemiddelen in uw contacten met ouders. Deze vragenlijst wordt best ingevuld door de persoon die zich met deze materie bezig houdt binnen uw school/organisatie. Het is echter geen probleem als meerdere personen uit dezelfde organisatie deze vragenlijst invullen. Het invullen vraagt max 10 minuten van uw tijd. Resultaten worden later bekend gemaakt www.myschoolonline.eu en deze website.
via
www.esocialwork.eu
en
Er zijn twee gelijkaardige vragenlijsten maar met een andere oriëntatie resp. voor scholen en welzijnsvoorzieningen. U mag naargelang uw werkterrein voor één van beiden kiezen. Klik hier als u de vragenlijst buitengewoon,...) wil invullen
voor
scholen(basis,
secundair,
gewoon,
https://spreadsheets.google.com/viewform?formkey=dDRhYUJWTUpFenNRWXg0W DUwN29tT3c6MQ
93
Klik hier als u de vragenlijst voor welzijnsvoorzieningen (internaten, tehuizen voor niet-werkenden, kinderopvangcentra,...) wil invullen https://spreadsheets.google.com/viewform?formkey=dGVWUGVfVkE3MkNlN1dfOW 4wc09oNmc6MQ Heel hartelijk dank ! Dominique Ferraro, Els Van den Branden,Leandra Daemen, Steffi Billen, Tessa Baldo, studenten KHLim Gerard Gielen & Davy Nijs, lectoren KHLim SAW, projectleiders onderzoek. Contact Gerard Gielen Katholieke Hogeschool Limburg Oude Luikerbaan 79 B-3500 Hasselt Belgium
[email protected]
94
Bijlage 7: Schriftelijke vraag aan Vlaams minister van onderwijs Pascal Smet
Schriftelijke vraag van Lies Jans (N-VA) aan Vlaams minister van onderwijs Pascal Smet over het gebruik van digitale communicatie tussen scholen en ouders. VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL
Vraag nr. 556 van 20 september 2010 van LIES JANS Oudercontact onderwijs Digitale communicatie Uit een aantal wetenschappelijke artikels en contacten met scholen blijkt dat de communicatie tussen leraren en ouders niet altijd vlot verloopt. Ouders en leerkrachten communiceren vaak enkel via de klasagenda en via de oudercontacten op enkele tijdstippen doorheen het jaar: informatieavonden bij het begin van het schooljaar en bij oudercontacten bij het meedelen van examenresultaten of bij besprekingsmomenten n.a.v. de examens. Hoe gaan leerkrachten om met de steeds groeiende groep mondige ouders die het niet eens is met beslissingen van de school, het schoolbeleid, de manier van lesgeven, de aanpak en begeleiding van hun kinderen, enz.? Ook het ouderparticipatiebeleid verdient de nodige aandacht. Op welke niveaus kunnen/mogen/moeten /willen ouders inspraak hebben? Er is nood aan een intensievere dialoog tussen school en ouders. De meeste scholen communiceren immers nog steeds te beperkt met ouders en met klassieke communicatiemiddelen zoals persoonlijke contacten bij infoavonden, rapportbesprekingen of telefonisch contact in noodsituaties. Heel wat scholen werken sinds kort met het rapportsysteem van „score‟. Dit digitale systeem is permanent te raadplegen en geeft het resultaat van elke toets en/of taak die de leerling maakt. Om juridische procedures te vermijden argumenteren heel wat scholen de resultaten van hun kinderen. Basisscholen brengen naar ouders toe verslag uit van de vorderingen die het kind maakt indien er „extra zorg‟ geweest is. Besprekingen met de ouders, zorgleerkracht en CLB horen daar standaard bij. Ook heel wat basisscholen hebben de BASO-fiche ingevoerd waardoor er niet alleen gecommuniceerd wordt naar ouders, maar de info die deze fiche bevat, gaat (met toestemming van de ouders) mee naar het secundair. 95
Moderne communicatiemiddelen worden al veelvuldig gebruikt in bedrijfsleven, door jongeren onderling en in de vrije tijd, maar vanuit de school naar ouders toe is er naar mijn aanvoelen nog steeds een digitale informatie- en communicatiekloof. Deze digitale communicatiemiddelen zullen niet alle problemen oplossen, maar kunnen de contacten tussen ouders en leerkrachten vergemakkelijken en intensifiëren. 1. Hoe staat de minister tegenover een intensiever gebruik van digitale communicatie tussen scholen en ouders? Welke initiatieven zal de minister hieromtrent nemen? 2. Welke middelen zijn er in het verleden vrijgemaakt voor dergelijke initiatieven? 3. Welke middelen trekt de minister de komende jaren uit voor projecten rond ecommunicatie bij scholen? 4. Kan de minister een overzicht geven van de scholen die nu al op een intensieve manier digitaal communiceren met de ouders? Telkens met omschrijving van project. 5. Hoe worden/werden deze projecten onthaald? 6. In welke mate kunnen elektronische communicatiemiddelen de bestaande klassieke communicatiemiddelen aanvullen en de digitale emancipatie van ouders en jongeren op school verhogen?
96
PASCAL SMET VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS, JEUGD, GELIJKE KANSEN EN BRUSSEL
ANTWOORD
op vraag nr. 556 van 20 september 2010 van LIES JANS
1. Reeds vele jaren worden administratieve gegevens elektronisch uitgewisseld tussen scholen en het ministerie van Onderwijs en Vorming. Dit gebeurt via het EDISON - platform. Mijn beleid is er op gericht een zo functioneel mogelijk dataverkeer uit te werken en daarbij waar mogelijk gebruik te maken van de nieuwe media. Ik wil daarbij in eerste instantie inzetten op de ontsluiting van gegevens ten behoeve van de onderwijsinstellingen zelf om zo hun beleidsvoerend vermogen en hun pedagogisch comfort te verhogen. Het behoort tot de autonomie van de scholen om e- platformen op te starten met de schoolactoren. De uitbouw van deze platformen in de scholen worden ondersteund vanuit de onderwijskoepels. Het staat de scholen vrij om te beslissen om ook de communicatie tussen scholen en ouders te laten plaatsvinden via deze elektronische leerplatformen. Maar nogmaals dit behoort tot de autonomie van de scholen zelf. Ikzelf heb momenteel de intentie om zowel in het basis- als het secundair onderwijs het schoolreglement voor ouders ter beschikking te stellen via elektronische drager. 2. In het verleden konden specifieke ICT-infrastructuurmiddelen aangewend worden om elektronische leerplatforms of internetfaciliteiten- en –toepassingen aan te kopen. De laatste subsidie ronde dateert van 2006-2007. 3. Sindsdien moeten scholen werkingsmiddelen bekostigen.
hun
ICT-infrastructuur
via
de
reguliere
4. Ik beschik niet over een overzicht van scholen die hun intranet voor schoolactoren al stevig hebben uitgebouwd, noch over de scholen die dit intranet tevens openstellen voor de communicatie met ouders. 5. Sluit aan op vraag 4. Ik heb hier geen gegevens over. 6. Ik ben van mening dat digitale communicatiemiddelen de bestaande communicatie-initiatieven van scholen met ouders kunnen aanvullen. Vandaar ook mijn intentie om aan alle scholen de mogelijkheid te bieden het schoolreglement ook via elektronische drager ter beschikking te stellen. Toch wil ik benadrukken dat er moet gewaakt worden over de gelijke toegang van alle ouders tot deze communicatiemiddelen zodat er geen digitale kloof ontstaat of 97
versterkt wordt. Ouders die thuis niet over ICT beschikken mogen omwille van gebrek aan ICT- apparatuur geen minder kwaliteitsvolle dienstverlening krijgen van de school. Ook dient de digitale communicatie tussen school en ouders de privacy van alle betrokkenen te respecteren.
98
Bijlage 8: Projectplan
Titel project Naam studenten Naam procesbegeleider Naam theoretisch begeleider Naam projectbegeleider Naam projectorganisatie Datum
e-Communication for social Work Els Van den Branden, Tessa Baldo, Leandra Daemen, Steffi Billen, Dominique Ferraro Els Schepens Davy Nijs Gerard Gielen KHLim 2010-10-01
Situatieschets en probleemstelling Tegenwoordig leven we in een hoogtechnologische maatschappij waarin veel middelen via internet bestaan om te communiceren met elkander. We merken dat er in België binnen het sociaal agogisch werk en op onderwijsgebied weinig gebruik gemaakt wordt van ICT-mogelijkheden om te communiceren. Hoewel er diverse middelen bestaan, is de kennis omtrent het gebruik en toepassing hiervan nog minimaal. In het Verenigd Koninkrijk is het vanaf 2012 verplicht om alle informatie van de leerling online te plaatsen, zodat ouders deze kunnen raadplegen. Bijvoorbeeld rapporten en toetsen kunnen online geraadpleegd worden. Deze techniek is een aanvulling op het huidig systeem, waarin face to face contacten belangrijk zijn. Voorafgaand aan ons project hebben Davy Nijs en Gerard Gielen een aantal jaren terug een project ingediend over cyberpesten. Dit project was een succes, waardoor Gerard doorheen de jaren meerdere projecten indiende die te maken hadden met ICT. Voorafgaand aan ons project waren er ook projecten als: internetopvoeding, toegankelijke websites. Vanuit de expertisecel van Davy krijgen wij ook hulp van de KHLim. Zelf is de expertisecel gestart met opleidingen voor opvoeders naar begeleiding met ICT-middelen. Het doel op lange termijn is om een online gids te ontwerpen waarin scholen en voorzieningen handvaten kunnen vinden om op een optimale manier met communicatie via internet om te gaan. Deze gids wordt over 2jaar op een website geplaatst. Onze filmpjes en tips worden op deze website aangeboden. Davy Nijs en Gerard Gielen blijven ons project opvolgen nadat wij het hebben afgerond. Projectdoelstelling De algemene doelstelling van het project is tweeledig. Enerzijds gaan we een inventarisatie maken van de meest gebruikte ICT-middelen, anderzijds bieden we een gids aan met handige tips en filmpjes over het gebruik van ICT-middelen. De werkdoelstellingen formuleren we als volgt: het maken van een projectplan, het ontwikkelen van een tweeledige vragenlijst, inventariseren van de bestaande middelen, het verwerken van de antwoorden van de vragenlijst, literatuurstudie, 99
opnemen en monteren van filmpjes, internationale studie en het projectboek optimaliseren. Het project is voor ons afgelopen na de presentatie op onze projectverdediging 1 februari 2011. Hierna zorgen Davy en Gerard voor de voortzetting van het project. De doelgroep van ons project bestaat uit leerkrachten en mensen uit het sociale werkveld. Aan het einde van het project hebben we een inventarisatie van het huidige gebruik van ICT-middelen in de scholen/het sociale werkveld. De projectdoelstelling is specifiek omdat we kijken naar alle ICT-middelen die momenteel gebruikt worden door scholen en voorzieningen in Limburg. Ons onderzoekveld is vrij ruim doordat we zowel scholen als voorzieningen moeten bevragen. Ons doel is meetbaar doordat we antwoord krijgen op onze vragenlijsten. Indien we antwoord krijgen kunnen we ook inventariseren. De gids is meetbaar doordat we een selectie maken van de bestaande ICT-middelen, en we deze ook visueel voorstellen aan de hand van beeldfragmenten. Het doel is acceptabel voor ons allemaal. Onze projectgroep gaat de doelstellingen uitvoeren, met ondersteuning van Gerard Gielen, Els Schepens en Davy Nijs. Het doel is realistisch mits een juiste planning en goede inzet van alle partijen. De doelen zijn tijdsgebonden (zie punt organisatie van project). Producten en resultaten Voor de theoretische basis hebben we reeds informatie gekregen van Davy Nijs en Gerard Gielen. We willen mensen handvatten aanbieden bij het gebruik van ICT-mogelijkheden door ons projectboek en onze beeldfragmenten. We hopen leerkrachten en opvoeders te overtuigen van de voordelen van deze nieuwe ontwikkelingen. De resultaten nemen verschillende vormen aan: inventarisatie via vragenlijst, geschreven gids en beeldfragmenten over het gebruik van ICT-mogelijkheden. De kwaliteit van ons project wordt ook gecontroleerd door onze theoretisch- en project begeleider, dit aan de hand van doorsturen van bestanden en vergaderingen. Via peerassessement en gesprekken met Els Schepens, kunnen we voor een optimale werking van onze groep zorgen. Organisatie van het project Om ons project tot een goed einde te brengen zijn volgende activiteiten nodig: Opstartvergadering (week 38, 22/09/2010) Onderdompelen in het thema en de verkregen informatie (individueel, week 38-39) Projectplan opstellen (vrijdag 01/10/2010 nm. & woensdag 06/10/10 vm.) Vragenlijst voorbereiden (tegen woensdag 06/10/10) Vragenlijst maken (woensdag 06/10/10 vm. & donderdag 07/10/10 nm.) Vragenlijst versturen (2de deel week 42) Literatuurstudie (week 42 - week 45 einddatum dinsdag 09/11/10.) Planning internationale studie (week 42) Inventaris bestaande online communicatie mogelijkheden (week 42 - week 44) Selectie maken uit inventaris voor filmpjes te maken (Dinsdag 09/11/10) Filmpjes maken (week 46 – week 49 einddatum ) 100
Antwoorden vragenlijst verwerken (week 46 – week 47) Gids maken (week 46 – week 49 einddatum) Internationale studie: Avignon (12/12/10 tot 16/12/10) Afwerking projectboek (week 50 – week 1)
Middelen Wat? (materiaal,budget)
Hoeveel?
Wanneer?
Projectboeken CD-ROM Gerard Googledocument
± € 60,00 €0 €0
10/01/2011 22/09/2010 Vanaf 18/10/2010 Midden november 12-16/12/2010
Programma voor filmpjes € 0 Internationale studie Vervoer Verblijf Maaltijden Verplaatsingen Literatuurstudie
Tgv: ± € 690 Appartement: 97/persoon ± € 150 Bus: ± € 60 €0
Wie verstrekt de middelen? Gerard Gerard Gerard Gerard
€
Doorlopend door het project
Communicatie Aan ons project participeren: Gerard Gielen, Davy Nijs, Els Schepens, Sara Trippas, de KHLim. Voor onze internationale studie hebben we partners uit Duitsland, Frankrijk, Spanje, Turkije, Polen & Cyprus. Voor onze vragenlijst is er medewerking van een groot aantal scholen en voorzieningen uit Limburg. Els Schepens is onze procesbegeleidster en waakt over onze groepsdynamiek en samenwerking. Davy Nijs is onze theoretisch begeleider. Hij controleert en ondersteunt onze literatuurstudie. Verder verleent hij ons ook nuttige informatie. Gerard Gielen is onze projectindiener en verschaft ons de nodige informatie i.v.m. ons project en de internationale studie. We verkiezen het systeem waarbij tijdens iedere vergadering de taken onderling verdeeld worden. Afhankelijk van ieders kwaliteiten en krachten worden deze taken verdeeld over de verschillende groepsleden. Voor dit project werken we samen met andere organisaties zoals: De KHLim: informatie vanuit expertisecel van Davy Nijs Internationaal: Frankrijk, Duitsland, Cyprus, Turkije, Polen & Spanje Voorzieningen en scholen in Limburg: invullen vragenlijst Voor de besluitvorming streven we naar consensus. Wegens een strak tijdsschema en opgesplitste taakverdeling, zullen we ook gebruik maken van meerderheidsbesluiten. Voorafgaand aan ons project, heeft Gerard Gielen al een uitgebreide literatuurverzameling gemaakt over e-Communication. Hij heeft reeds contacten gelegd met de internationale partners. Davy bezit ook een ruime kennis over ons 101
thema, vanuit zijn ervaringen uit de expertisecel & eigen initiatieven zoals www.linkindekabel.be. Tijdens de meeting in Avignon kunnen we een vergelijkende studie doen met de verkregen informatie van de deelnemende landen. De informatie wordt verspreid via mondelinge overdracht, CD-ROM, e-mails, Toledo, websites, tijdschriften en vergaderingen. Alle informatie kan best bewaard worden, dit door ons allemaal om problemen te vermijden. Na iedere vergadering sturen we onze documenten door naar alle groepsleden. Ook bewaren we onze info op Toledo, bij onze groepspagina.
102
Bijlage 9: Bewijs aanwezigheid internationale studie
103
Bijlage 10: Inhoud CD-ROM Onderzoek: Vragenlijst voorzieningen; Vragenlijst scholen; Originele excellijsten; Verwerking voorzieningen; Verwerking scholen; Vragenlijst scholen in het Engels; Verwerking scholen in het Engels; PowerPoint presentatie van de internationale studie (in het Engels). Beeldfragmenten: Blog; Skype; MSN; Facebook; Twitter. Extra informatie: de Krantenartikel: „Neem Facebook op in leerplan 6 jaar‟; Artikel uit Klasse: „Uw kind is geen probleem‟; Voorbeeld van een verslag gemaakt te Avignon door de studenten. Projectboek Foto‟s van de projectgroep in Avignon
104