Twentse Taalbank -152MARKIES
DE
THOUARS,
citadelpoëet en Twents dichter
Het prachtige landgoed Singraven van thans, met Huis, boerderijen en watermolen in hoogopgaand geboomte, verder uitgestrekte weiden en bossen waar d e Dinkel zich door slingert, zag er in de eerste decennia van de 19de eeuw niet zo florissant uit. De grootvader van de dichter, Marc Antoine de Thouars (1743-1829) gewezen generaal-majoor van het Staatse leger, was eigenaar en bewoner van Singraven, maar de Franse inkwartiering die maanden duurde, en later de doortrekkende Pruisische en Russische troepen hadden er lelijk huisgehouden; zware lasten drukten op het goed. · De vader van de dichter, Geqrge Willem Cornelis (17781829), huwde jong (in 1799) met Wilhelmina Johanna Christina van Foreest, maar heeft slechts kort (tot 1803) op het landgoed gewoond, daar hij niet met zijn vader overweg kon. Hij bekleedde nooit een ambt en moet met zijn gezin geleefd hebben van wat zijn vrouw aan erfgoed inbracht. Toen vader en zoon in 1829 kort na elkaar overleden moest Singraven verkocht worden en bleef na aftrek van de zware hypothecaire aflossingen voor de familie bijna niets over; bovendien was het erfdeel van de moeder van de dichter nagenoeg opgeteerd, zodat het gezin van 10 kinderen waartoe de dichter behoorde, in armoede achterbleef l). George Anne Christiaan Willem, markies de Thouars, werd 13 mei 1807 in de "fabriek" op huize Beugelskamp ten ZW van Denekamp - geboren, waarheen zijn ouders verhuisd waren na hun verblijf op Singraven. Deze fabriek was het bijgebouw, waarin vrouwen en dagloners in de slappe tijd sponnen en weefden 2 >. Van 1808 tot 1821 heeft het gezin op het erve Noord-Deurningen gewoond, iets noordelijker, nabij de Rammelbeek, waar hij later Geert en Luuks zijn Twentse dialoog laat houden 3). Het Twents dialect sprak hij dus van kinds af. Hij zal het onderwijs aan de dorpsschool gevolgd hebben; zijn verdere kennis moet hij grotendeels door zelfstudie hebben verkregen. Hij had een natuurlijk stijlgevoel. De belangstelling voor geschiedenis zal de vroegrijpe jongen van zijn vader geërfd hebben, maar ook zijn opvliegend karakter, zijn neiging tot overdrijving, zijn agressief temperament en gebrek aan zelfbeheersing. Döhmann noemt in Singraven (4 dln. Brussel, 1934) de G eorges, varleren zoon,
Twentse Taalbank -153erfelijk-belaste figuren en verklaart deze aanleg als een gevolg van de huwelijken die in de familie tussen naaste familieleden gesloten waren. De dichter w~s een neurasthenicus, maar dichters met temperament, zwerversneigingen en een grote vrijheidsliefde zijn er meer geweest; hun werk was er niet minder om, integendeel daardoor juist zo treffend met inzet van de hele persoon geschreven. Als men hun zwakheden als erfelijkheden wil verklaren, hebben de andere eigenschappen er niet minder recht op. Döhmann verklaart slechts ten dele; de dichter kent hij niet. De Thouars zal bekend blijven om zijn twee Twentse gedichten, zijn "aangrijpend verweerschrift"4) (Mr.G.J.ter Kuile) Belijdenis der Waarheid, Alst 5> enmogelijk meer. De ongunst der tijden heeft hem in een vergeten hoek gedreven. Door de familierelaties van de Foreesten met de Graaf van Rechteren kwam de jonge George in 1826 als page aan het hof van koning Willem I, maar werd "wegens wangedrag" ontslagen; de aard van dit wangedrag komt nader ter sprake. De kroonprins, de latere Willem II, heeft hij van een kant leren kennen, waaraan de vorst later niet gra ag herinnerd werd. 6) In 1827 huwde de jongeman - zonder vooruitzichten - te Lingen met Sophie Frederike Wilhelmine Schaaf (van wie geen nadere gegevens bekend zijn) en kwam met haar na enig omzwerven zijn familie in Twente lastig vallen; in Twente werd zijn dochter Nanny Georgette Sophie Wilhelmine geboren. 7) In 1829 en 1830 was hij met onderbrekingen klerk te Hattem; hij bemoeide zich daar nog met de verkoop der Singravense bezittingen, waardoo r de v e rkoopsom f. 7000 oplie p, maa r plukte er geen vruchten van: vrouw en kind kon bij niet onderhouden. De Belgische Opstand pas opende uitzichten op een regelmatig bestaan. De 20ste december 1830 werd hij sergeant bij de 7de afdeling infanterie en binnen het jaar (op 3 september 1831) daarop werd hij bevorderd tot 2de luitenant bij de 10de afdeling infanterie. Hij noemt zichzelf een "gedenkstuk der tiendaagsche ruzie", 8) zal dus deelgenomen hebben aan de Tiendaagse Veldtocht; op 22 november 1831 verdronk hij bijna in de Lek, toen hij die rivier met zijn manschappen moest oversteken. Tot 1836 bleef hij in dienst; hij vond er de tijd zijn dichterlijke aanleg uit te leven. In 1833 bezingt hij De ontruiming der citad e l van A n t werpen, in 1835 versch ij nt tweedelig De c i t ade 1 van A n t werpen; daartussen en daarna ee n aantal lierzangen waarin hij de terug kerende wapenbroeders be g roet; m et a nde re z a ng e n een tiental dunne boekjes (de Citadel uitgezond erd) tot 1839 . De T h oua rs behoo rt met Pe -
Twentse Taalbank -154tronella Moens (De roe m v o 11 e d o o d van V a n Spe y c k, 1831). Tollens (D e val der citadel, 1832). C.G.Withuys ( Het bombardement van A n t werpen, 1831). A.van der Hoop (D e tiendaagsche veldtocht, 1831) en Jan ten Brink (Aan generaal Chassé, 1833) tot de "citad e lpo ëten 11 • 9) Twee van de uitgaven zijn bij Dubbelt Hemsing van der Scheer te Coevorden uitgekomen: De terugkomst van het batailjon der Drentsch e mobiele schutterij binnen de vest i ng Koevorden (6 sept. 1834) en Dicht 1 o over voor den 2 8 sten A u gust u s 1 8 3 7; deze n eemt ook het laatste gedicht van De Thouars, A 1 st, op in de Drentsche Volksalmanak van 1849. Er is een bepaalde verstandhouding geweest tussen de markies en de Drents e uitgever-heemkundige. Het belangrijkste werk, het tweedelige D e C i t ad e 1 van A n d werpen ( 1 8 3 5). "vaderlandsche cytherklanken 11 , is een hybridisch geheel geworden. Het is a llereerst lyrisch met l ange berijmde opdrachten aan de Koning (Willem I). aan d e vorstelijke fantast Ladewijk van Beieren, aan zijn vele familie leden en begunstigers aan het Hof, afgewisseld met romances van hen die voor hem de helden van "Andwerpen" zijn, met een episch berijmd relaas van de belegering van de Citadel in vijf zangen als middenstuk. Als bijlagen zijn een lange inleiding opgenomen en een Dagverhaal van de belegering (1-23 december 1832). het laatste met aant_e keningen waarin hij aanmerkingen maakt op het tafereel dat professor N. G. van Kampen van de gebeurtenis heeft opgehangen. De Thouars weet, dank zij inlichtingen van verschillende kanten (e en onderdeel van zijn 10de afdeling-infanterie behoorde tot de verdedigers, en zijn jongere broer, Godert Adolf Bellinkhave, de latere ontvanger van de in- en uitgaande rechten te Lattrop, eveneens). dat niet Chassé, maar andere door hem met name genoemde officieren de eer van de verdediging toekomt. Chassé kwam zijn schuilplaats in de citadel pas uit na de kapitulatie. J. B. Charlesheeft in Het kleine koude front (1962) niet ten onrechte betoogd dat de baron niet deugt voor vaderlandse held, al was het op andere gronden: in 1810 had hij in dienst van Napoleon beulswerk in Spanje verricht door achterblijvende Spaanse geva'ngenen n e er te schieten en de Hollandse soldaten die op het bericht van de inlijving (van ons land bij Frankrijk) de dienst weigerden eenzelfde behandeling te doen ondergaan. HetDagver ha a 111) vermeldt bovendien onomwonden, dat de bomvrije schuilplaatsen niet berekend waren op het nieuw s0ort bomme n en granaten dat d e Fran-
Twentse Taalbank -155sen gebruikten, Had men de vorderingen der ballistiek en haar afweermiddelen niet bijgehouden? Na twee weken intensieve beschieting lag de vesting van alle dekking ontbloot; de soldaten werden opgeofferd voor een verloren zaak, In de Citadel kijkt historisch-kritisch talent om de hoek. Ten opzichte van eigen werk mist De Thouars echter scherpte van blik. Hij meent in de Inleiding 12) , dat deze nieuwe poëzie minder aan het Puvel van zijn vroegere gelegenheidsgedichten lijdt, n.l. aan dat van "hoogdravende wansmaak en onzin"; de critici hebben het hem wel onverbloemd te kennen gegeven. Hij vergoelijkt de "bombast" van zijn vroeger werk met het argument, dat jeugdige onbedre venheid soms boven haar macht grijpt; m a ar de "taal van het hart" die hij in dit grote werk meent t e spreken, is toch de onze niet; er bulderen te veel kanonne n in deze verzen ••• He cke r zal er in Quos Ego (1844) nog een sne er over plaatsen; de geestenstem aldaar (blz. 62) is die van 1 8 1 3 op grootvaders graf herdacht (1843) doorDe Thouars. In 1838 had de Groningse hekeldichter in D e Hippokreen on tz wave ling reeds ges~rokenvan 'prulwerk'' vaneenMarkiesdie "in opgeblazen taal' snatert. Braga (1843) was hem bijgevallen met de overbodige typering "pronk van d 'adel in ons land", die met "bliksemspoed een waterval van verzen" weet te "braken" - braken nog wel! Voor een dichter van formaat ontbrak hem zelfkritiek, zelfbeheersing, maat in het algemeen, De jaren hadden hem veel te leren. Hij heeft geleerd, maar zwaar leergeld betaald, Hij schijnt in nog andere zin onmatig geweest te zijn ook. Beets noteert op 3 december te :.eiden in zijn dagboek: "Dwaze brief van den Markies de Thouars. Hij noemt mij een 'uitstekend genie" en zichzeiven "een mijner oprechtste hoogschatters, mijn dienaar geheel". Niet onwaarschijnlijk in beschonken toestand geschreven" 13) Döhmann erkent dat de markies in 1847 te Zierikzee als een martelaar werd gehuldigd, maar dat hij dagenlang niet verhoord kon worden door de behandeling die hij van zijn begeleiders, de marechaussees, ondervond, trekt de geleerde schrijver in twijfel met de opmerking, dat "hij tijdens zijn verblijf aldaar als een liederlijke dronkaard leefde" 14> • Nu kan De Thouars bij Döhmann geen goed doen - hij oordeelt hem ook al "zwaar erfelijk belast" -, maar dat hij te veel aan Bacchus offerde is zeker. De Thouars schreef in een roe s, beschouwde zijn ingevingen als van hogerhand geïnspir e erd. De romantiek heeft hem niet onberoerd gelaten (Duitse c i ta t e n). Hij s tiet, g e lijk Bilderdijk, het aardrijk met de voete n a l s hij zijn dichte rlijke vlucht in 't ongemetene be-
Twentse Taalbank -156gon: de dichter werd "godmens" 15 > • Een toestand die hij met alcohol trachtte te bestendigen. De voze opwinding die het bracht, ontging hem vooreerst. Het achttiende couplet van de Breef van Hinte (1839) 16 > lijkt mij op eigen ervaring te berusten; hij zal wegens dronkenschap opgepakt zijn: Urn wissewassies scheet ze een' dood Of stopt ze eene in de gate: Zee smiet hem achter 't slot op stroo Dee 's maargens giebelt al te vroo Of 's nachts en betken late. (c.18) Op andere plaatsen in het gedicht spreekt hij te vaak van mensen die zich bedrinken; het zit hem hoog al keurt hij het af: het ~ebrilde satanstuig, dat een Oostnede rlander scheldt voor 'poepen", Het geet zich in en weertshoes, leu, Smoas warkeidaags bezoepen En 't zal ou bi ' j gen eerlik wicht, Gen vrouwspersoon by dageslicht Mar wal by nachte kroepen. (c. 44) Op 't gebied van de liefde zijn ze nog niet kieskeurig ook! Dee hoogmoed van nen ambachtsman Dee wien bi'j giften zoepen kan En an gen beer wil roeken •• (c. 49 ) Ambachtslui die het duurste nemen als ze een neutje aangeboden krijgen. De wienflessche en de beuke, Dee dunne kleere urn hitsig blood, Dat brenk bedarf an, zeekte en dood, Den brand in alle heuke! (c. 57 ) Hier spreekt het volkskind Hinte mee onder de indruk van de "heren" die ze zich van het lijf moet houden. De Thouars heeft het meer over zichzelf dan over de verkeerde wereld; de drank deed hem de vele teleurstellingen een poos vergeten. Deze ondeugd zal meegeteld hebben, toen zijn wangedrag ter sprake kwam; ook zijn ongegeneerde kritiek op hogergeplaatsten. In 1836 gaf hij bij de drukker L. E. Bosch te Utrecht een brochure, uit , waarin hij omtrent een kapitein opmerkte: "Kapitein P. maakte rechtsomkeert, en zette 't op een loopen ", waarvoor hij voor de krijgsraad te Utrecht werd geroepen. Deze sprak hem vrij, daar aanklager het feit moest toegeven, maar verwees de aanklacht wegens laster naar de burgerlijke rechter. Deze oorde elde de drukker onschuldig, maar de auteur van de brochu re niet 17); het is "het nooit gehoord, onwettig vonnis", dat hem volgens zijn Belijdenis later nog verbitterde . O p 2 de c e mber 1836 advis e erde prins Fre de rik, directe u r
Twentse Taalbank -157-
van oorlog, op voordracht van De Thouars' commandant, om de 2de luitenant "wegens wangedrag" te ontslaan. De koning handelde volgens dat advies. Na het ontslag zocht De Thouars een onderkomen bij zijn moeder; zijn vrouw is later in Amsterdam gestorven en zijn dochter is daar getrouwd met een Jacometti 18) . In tegenstelling met zijn hoogdravende en wijdlopige vaderlandse ontboezemingen zijn de twee Twentse gedichten, die hij in de Overijsselsche Volksalmanak van 1839 en 1840 geplaatst kreeg, eenvoudig gehouden. Hij praat inDeSoamens p r oa ke (1838 ge schr.) 19) als een Twentenaar met zijns gelijken, zonder enige ophef. Geert ontmoet Luuks op een zondagmorgen nabij de Rammelbeek (tussen Denekamp én Nordhorn), en vraagt hem waar hij zo opge poe t st heen moet. Luuks antwoordt: Heer Jees! Ik goa oet vryen, Geert! Zak dan zoo smoestrig loopen? 't Wordt endlik eernst, geleuf mi haal, Ze hebt mi loaten ropen. (c. 2) Geert wil hem het meisje niet afraden, maar zou zelf zo'n spalterbasse, schottel, schute, gaffeltand, prakke en sterthakke niet tot vrouw willen: Ik zegge, en hebberechtig oas, En lempe en kekelmeuye, Do ar keuy met harrewitsen, Luuks! Geleuf mi haal, dat keuie! (c.9) Doar keui met froslen, kuren, vrind! (c.10) Mar alle gekheid noe ampat, I könt er nich met hoezen •••• (c. 12) Het stemt Luuks tot nadenken, ook hij heeft het een en ander ge;merkt dat hem bij Kate niet anstaat, maar geld maakt veel goed: 't Is rechtevoert nen schrandren tiid, Men mot zoo naauw nich kieken. Kaat' hef go nagelholte an't lief, Dat zol bi 't geld mi lieken! Geert krijgt hem door: zit daar de kneep, denk je dat geld ge lukkig maakt, doedeldop! Binnen 't jaar neemt Kate een ander, als het om de schijven begonnen is. Luuks komt tot inkeer, hij wil een goede gelijkmoedige vrouw, maar ••• (onze poëet mist komische aanleg niet) Woar zit de meeste gunst in, Geert! In blonden of in gellen? (c. 26) Waarop Geert: De wichter zint nog nich beteun, En doarum, Loeksmoat! teuf mar. Mie n wie f i s broen a s Derinks vul.
Twentse Taalbank -158Mar 't meuit mi niks, dat leuf mar~ Luuks kent Liesbet, Geerts vrouw wel, maar ze is niet bruin als het veulen van Deurink, ze is hoogblond ( 't is nen gellen~)
Geert:
Al is het broen of gel of greun, Mien God, wat kan dat schellen? 'k Zee nooit nich noa het hoar van 't peerd, Mar altiid noa zien deugde. Een eerliek hart bi stevig vleisch, Dat gaf eerst regte vreugde. (c. 29, 30) Dun vertelt hij Luuks, wat voor hem een ideale vrouw is, en waarom hij zo op zijn Liesbet gesteld is: ze is altijd opgewekt van humeur, werkzaam, gelovig, gelukkig in eenvoud, en hèm genegen! Een gedicht opmerkelijk van reële typering. De hansdeur (in plaats van de Twentse niendeur) wijst er op dat het Zuiddrents (van Heemse, waarheen De Thouars al gauw met zijn moeder en twee zusters verhuisd is) zich in zijn Twents laat gelden; de aantekening bij de B reef van H în te vermeldt het spel van de spiensteroavond, zoals het door Dubbelt Hemsingvan der Scheer in de Drie Podagristen is beschreven 20), het "buut of slage ". Boerenhumor speelt door het stuk, zoals wij constateerden, maar vooral valt op de kritische blik waarmee De Thouars de vrouwen ziet. Hij lijkt me een moeders kind, niet bij zijn vrouw zoekt hij troost, als het hem tegenloopt; hij zoekt zijn moeder op, ook in latere jaren; geen vrouw kan voor hem haar genegenheid vervangen. De B reef van Hint e van het volgende jaar is de verzuchting van een katholiek meisje uit De Lutte bij Oldenzaal die in Amsterdam dient, mogelijk omdat haar Harm daar als soldaat of om andere reden is ondergebracht. ('s Dichters evangelisch geloof is ruim genoeg om het voor katholieken en joden op te nemen.) Zij vindt er alles zo anders dan thuis, dat zij haar "volk" (ouders) v e rzoekt haar terug te halen. Dit gedicht is het uitvoerigst, het telt 64 vijfregelige verzen tegen d e S o amen s pro a k e 40 vierregelige; respectievelijk van het type 4-3-4-4-3 jamben en 4-3-4-3 jamben, met manlijk rijm voor de viervoeters en vrouwelijke rijmwoorden voor de drievoeters. De typering van het stadsleven vindt soms bewoordingen als Huygens in het Cos te 1 i c k Ma 1 en Batave Temp e 21 ) ("Diefje van mijn nachtrust", de hengsten bij de kerk - hier het opdringerig herenpubliek -, de typering van mode, kerkgang, en uitgaand leven), het hekelend element is verscherpt; het klinkt soms meer uit de mond van De Thouars zelf. Maar naief is Hînte nu ook niet bepaald. Zij voelt zich alleen
Twentse Taalbank -159maar thuis in Twente; ook daar is 's dichters voorkeur aan het woord, maar het hindert niet; het is Hinte die schrijft: En huusken an de Dinkel Al is ter ok gen scheursteen op Verbuut ik veur gen koopmanschop. Veur gen magzien van Cinkel. (c. 58) Een keuter, boer of handwerker die zichzelf kan redden, staat er in deze "schraandere tiid" verreweg het be ste voor: Hee krig zien sloap, hee et zich zat, Zien volk en wiefken is zien schat, Zien keuninkriek de delle. (c, 60) De dieren en het gewas, het komt haar alles voor de geest; vooral haar kalfje, Jongs, dak mien lutke kieseman Nou smaargens nich meer wettren kan, Dat meuyt mi'j nog het meeste! (c. 61) 0 Jees ~ 0 Jees~ was ik weer thoes, Weer bi 'j mien seege en lemmeken! Weer bi'j mien keugies en mien vlas; Weer bi'j mien pielkes veur ons glas En bi'j mien schaddenvlemmeken~ (c, 62) Haal mij met Kerstmis naar huis, ik kan hier niet aarden! eindigt ze. De typering, op breder plan nog wel dan de Soa me n s pro a k e , is van dezelfde aard, Na tuurlijk s tijlgevoel enboerenaard gaan in beide gedichten gelukkig samen; het is duidelijk waar D e Thouars zijn weg had kunnen vinden, als zijn gezondheid hem niet in de steek gelaten had en de tijd hem gunstiger was geweest. Hij was ernstig astma-patiënt, althans enige jaren later, Het zwerversleven - hij noemt zichzelf "dichter-nachtwandelaar" - en het slapen buiten z"b.l hem reumatisch gemaakt hebben. In tijden van spanning bevangt hem een onlust en benauwdheid die hij "zenuwberoerte" noemt. Een gevolg van zijn onmatigheid of toch geërfde aanleg? Maar hij wordt zijn roeping niet ontrouw; hij laat zijn opdrachten aan adellijke familieleden en vorstelijke personen achterwege en vindt het eenvoudige woord-opde-man-af. Hij gaat een weg naar groter geestelijke vrijheid: - De kracht der waarheid maakt mij nu VRIJ en sterk, geene troonen te schromen, geene rechtbanken te vreezen~ - 22> Deze adellijke drinkebroer heeft iets van zijn komaf behouden, in zijn vrijheid van schrijven en denken, in zijn zwierige dichterlijke verzoeken aan vorst, graaf en prinses om vergiffenis, in de zorgeloosheid omtrent leven en toekomst als een paar zinnige woorden zijn geest bevangen en tot tijm en woordspeling bewegen, in zijn minachting voor d e "criticasters ". Hij schrijft voor de toekomst~
Twentse Taalbank -160In 1839 en 1842 dicht hij nog vaderlandse ontboezemingen, o.a. bij gelegenheid van het bezoek van Willem II aan Coevorden. Toen koesterde hij nog alle hoop dat de koning hem zou helpen 23> • Daarna verwacht hij steeds minder van de vorst en van het officiële vaderland en zijn christenzin . De Geestenstem in 1843 is een wanhoopsuiting 24). Men laathem rustig verhongeren; in de nood van de jaren 1845, '46 en '47 kiest hij partij voor de volksbewegingen die zich tegen de regering richten, noodgedwongen. Bij het volk vindt hij tenminste gehoor~ Zijn tafel noemt hij gebrekkig en versleten als de grondwet, zijn stoel wrak als onze ministerlijke zetels; hij schildert zich zo haveloos als hij is. De rechter s die hem als getuige in Den Haag wensen te zien, doen verstandig hem in Heemse te laten, zijn verschijning in alle armoe zou het smeulend vuur van een volksoproer kunnen doen ontvlammen in de Hofstad! 25) Utrecht H. Doeden s 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
K. Döhmann, Singraven (Brussel , 1934) lil. K. Döhmann, als voren. W.H. Dingeldein, Het land van de Dinkel, 2de dr., kaart 1822. G.J.ter Kuile, Nieuw Biogr. Woordenboek , IV; Ned. Spaetator 1877. Drentsche Volksalmanak, 1849; Alst. G.J.ter Kuile , Nieuw Biogr. Woordenboek IV. K. Döhmann, als voren . De Thouars, Belijdenis der Waarheid , Ned. Spectator 1878. Alfabetische lijst Neder!. Boekhandel 183S-1849. Het Boek der drie Podagristen, 1947 , Asse n; inl. Naarding. De Thouars, De citadel van Antw. 11 De Thouars, De citadel van Antwerpen I. H.E. van Gelder, Hildebrands voorbereiding, 1956, Den Haag. K.Döhmann, Singraven 111; Ned . Speet. 1878. De Thouars, Drentsche Alm. 1849, a.v. De Thouars, Breef van Swooflings Hînte oet Amsterdam an zien volk in De Lutte bi' j Oldenzel; Overijsselsche Almanak, 1840. K. Döhmann, Singr. lil; Ned. Speet . 1878. K.Döhmann, Singr. lil . De Thouars, Soamensproake tusschen Geert en Luuks an de Rammelbekke tusschen Dennenkamp en Nothorrne; Overij sselsche Almanak 1839. De Drie Podagristen, 1947, bloemlezing: Het gespin. C. Huygens, Costelick Mal, vs. 253-264; Batave Tempe. Ned.Spect. 1878; Belijdenis, als voren.
20 . 21. 22 . 23 . 24. De Thouars, 1813 op t grootvaderlijke graf herdacht. (Geestenstem in Novembe r 1843) 25. Ned. Speet. 1878; Belijdenis, a ls voren.