ZZP VV01-VV03 in de thuissituatie Randvoorwaarden, toerusting zorg- en ondersteuningsaanbod en aanvullend beleid
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van ActiZ, organisatie van zorgondernemers.
Enschede, 25 september 2012 KB/12/2058/oava drs. Katleen Brummelhuis drs. Ingrid Oomen
Inhoudsopgave Samenvatting ....................................................................................... 3 1. 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding..................................................................................... 6 Aanleiding ................................................................................... 6 Aanpak ....................................................................................... 6 De functie verblijf ......................................................................... 7 Schets situatie bij scheiden wonen en zorg ........................................... 9
2. 2.1 2.2 2.3
Beeld cliënten met ZZP intramuraal ................................................ 10 Beschrijving kenmerken doelgroepen ................................................ 10 Consequenties voorgenomen maatregel voor verschillende doelgroepen ...... 13 Aantallen per cliëntgroep .............................................................. 15
3. 3.1 3.2
Cruciale randvoorwaarden ............................................................ 17 Omschrijving randvoorwaarden voor zorg- en ondersteuning in de thuissituatie .............................................................................. 17 Cruciale randvoorwaarden per ZZP ................................................... 20
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Benodigd aanbod ........................................................................ 23 Woningaanpassingen .................................................................... 23 Aanbod AWBZ-zorgaanbieders ......................................................... 25 Aanbod van verblijfsdiensten .......................................................... 28 Aanbod informele zorg en mantelzorg ............................................... 32 Noodzakelijk aanvullend beleid ....................................................... 33 Doorlooptijd .............................................................................. 35
5. 5.1 5.2 5.3
Conclusies ................................................................................ 36 Verschillen in doelgroepen ............................................................. 36 Cruciale randvoorwaarden zorg en ondersteuning thuis ........................... 37 Benodigd aanbod anticiperend op de voorgenomen maatregel in het Lente-akkoord ............................................................................ 37 Consequenties voor beleidsontwikkeling en doorlooptijd ......................... 39
5.4
Bijlage 1. Bijlage 2. Bijlage 3.
Beschrijving cliënten met VV01-VV03 ........................................ 41 Scores zelfredzaamheid cliënten VV01-VV03 ................................ 44 Overzicht respons landelijke vragenlijst en verdiepende tabellen ...... 46
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 2 van 49
Samenvatting In het Lente-akkoord stellen de coalitiepartijen voor om de ZZP’s 1, 2 en 3 vanaf 2013 niet meer te indiceren. Dat wil zeggen dat de cliënten die tot 2012 een ZZP VV01, VV02 of VV03 zouden ontvangen geen verblijfsindicatie meer krijgen. Nieuwe cliënten ontvangen dan vanaf 2013 een indicatie voor extramurale zorg in functies en klassen. Tegen de achtergrond van dit voorgenomen overheidsbeleid heeft ActiZ bureau HHM gevraagd onderzoek te doen naar de uitwerking hiervan voor de afzonderlijke doelgroepen binnen de ouderenzorg. In het onderzoek is gekeken naar de cruciale randvoorwaarden en de benodigde toerusting van het zorg- en ondersteuningsaanbod in de breedte, om de doelgroepen ZZP VV01-VV03 extramuraal te bedienen en welk aanvullend beleid daarvoor nodig is. Met een tiental zorgprofessionals is een inhoudelijke voorverkenning uitgevoerd. Daarbij is gebruikgemaakt van zelfredzaamheidsscores van cliënten. De uitkomsten van de voorverkenning zijn in twee vragenlijsten landelijk getoetst onder de leden van ActiZ, zowel bij bestuurders (respons 73 instellingen) als bij zorgprofessionals/teammanagers (respons 84 instellingen). Wat is nodig in de thuissituatie De uitkomsten laten zien dat het borgen van randvoorwaarden voor zorg thuis van cruciaal belang zijn voor cliënten met ZZP VV01-VV03. De mate waarin de randvoorwaarden belangrijk worden gevonden, neemt toe met de hoogte van het ZZP. Gelet op de beperkingen en de zelfredzaamheidsscores zijn de consequenties ingrijpender voor de doelgroep ZZP VV03 dan voor de doelgroep ZZP VV01-VV02. Cliënten met VV01 en VV02 kunnen zelf alarmeren en wachten op respons en kunnen zich naar verwachting in de eigen (aangepaste) thuissituatie beter redden dan de doelgroep VV03. Voor de drie doelgroepen zijn de randvoorwaarden ‘een gevoel van veiligheid en aanwezigheid kunnen bieden’, ‘de aanwezigheid mantelzorg/sociaal netwerk’ en het ‘aanbieden van zorg op afstand’ cruciaal. Ook komt naar voren dat zowel voor ZZP VV01, VV02 als VV03 de outillage van de thuissituatie een belangrijke voorwaarde is voor het bieden van een reëel extramuraal alternatief. De belangrijkste aanpassingen in de fysieke woonomgeving die nodig zijn: gelijkvloerse ruimten, aangepaste doucheruimte, aangepast toilet en alarmeringsmogelijkheden. Naast het aanbod van extramurale dienstverlening van AWBZ-zorgfuncties is het aanbod van ‘voorzieningen die nu integraal bij het verblijf worden geboden’ zoals huishoudelijke hulp, maaltijdvoorzieningen, welzijnsactiviteiten en ontmoeting noodzakelijk. Maar voor een adequaat ondersteuningsaanbod thuis voor de doelgroepen van de voorgestelde maatregel is meer nodig. Vooral voor cliënten die geen gebruik meer kunnen maken van een verblijfsindicatie VV03. Binnen de doelgroep ZZP VV03 is een groep cliënten te onderscheiden die in mobiliteit beperkter is. De groep is nog niet rolstoelgebonden zoals bij ZZP VV06, maar valgevaar is bij deze groep nadrukkelijk aanwezig. Deze cliënten hebben daarnaast te maken met regieverlies en nemen zelf geen initiatief meer. Ook is bij deze subdoelgroep veelal sprake van bijkomende problematiek, zoals beginnend geheugenverlies, gedragsproblematiek, of bijkomende psychiatrische problemen. De combinatie van aandoeningen maakt dat KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 3 van 49
er problemen zijn met het regievermogen van cliënten. Dit vraagt nadrukkelijk om een integraal pakket van zorg en ondersteuning met coördinatie en regie. Wat is beschikbaar De verwachting is dat een groot deel van de doelgroepen compensatie zoekt in de Wmo voor (een deel van) de voorzieningen die nu integraal bij het verblijf worden geboden. Het beeld is dat het aanbod van huishoudelijke hulp en maaltijdvoorzieningen beschikbaar is. Daarnaast zullen mantelzorgers voor een groot deel van de cliënten (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen gaan uitvoeren. Tot slot verwacht men dat cliënten voor (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen zelf moet gaan betalen. AWBZ-zorginstellingen lijken met ideeën al bewust in te spelen op leemten die ontstaan. Veel zorgaanbieders ontwikkelen extramurale dienstverlening voor nieuwe doelgroepen. Dit wordt uitgebreid met servicepakketten voor voorzieningen waar cliënten door het wegvallen van de verblijfsfunctie geen aanspraak meer op maken, en ook met aanbod van respijtzorg en crisisopvang. Verder hebben zorginstellingen ook nadrukkelijk aandacht voor het ‘woonvraagstuk’: oplossingen voor leegstand, huurovereenkomsten, locaties van geclusterde woonvormen et cetera. Wat ontbreekt Wanneer cliënten geen aanspraak meer maken op een integraal zorgpakket is het van cruciaal belang dat de voorzieningen die nu integraal bij het verblijf worden geboden wel voor hen beschikbaar zijn. Dit aanbod wordt als een cruciale randvoorwaarde gezien om een reëel extramuraal alternatief te kunnen bieden. Nog los gezien van de discussie wie deze voorzieningen gaan bieden en wie daarvoor de verantwoordelijk financier wordt, is het beeld dat het aanbod buiten de instellingsmuren niet toereikend is. Het gaat dan met name om de voorzieningen welzijnsactiviteiten, ontmoeting, woningaanpassingen, hulpmiddelen en vervoer. Bovendien geldt dat zorg op afstand door meer dan de helft van de instellingen nog moet worden ontwikkeld. Daarnaast is bij het afschaffen van de functie verblijf aanvullende ondersteuning noodzakelijk voor vrijwilligers en mantelzorgers. Uit het onderzoek komt naar voren dat zowel zorginstellingen als gemeenten en woningbouwcorporaties nog niet klaar zijn om voor 2013 – vooral gelet op de doelgroep ZZP VV03 - te anticiperen op de voorgestelde maatregel. Wat moet er gebeuren Het gevolg van de aangekondigde maatregel is dat cliënten - zonder afdoende flankerend beleid - geen samenhangend pakket meer ontvangen en diverse partijen diensten (kunnen gaan) aanbieden aan de cliënt. Vanwege deze te verwachten situatie bestaat er een luide roep om integraal beleid voor de doelgroepen die worden getroffen. Het verspreiden van zorg en diensten over verschillende partijen vraagt om afstemming en coördinatie tussen verschillende partijen, zowel op cliëntniveau als op tactisch en strategisch niveau. Daarnaast is voor een adequate uitvoering van de voorgestelde maatregel beleid op uiteenlopende terreinen noodzakelijk. Voor een groot deel ligt de ontwikkeling van dit beleid buiten de invloedsfeer van de AWBZ-zorginstellingen zelf. Vooral vanuit het Rijk, de gemeenten, zorgkantoren en woningbouwcorporaties is aanvullend beleid nodig. Daarbij is het cruciaal dat het beleid in lijn met elkaar uitontwikkeld wordt. KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 4 van 49
Vanuit dit voorgestelde beleid is (door)ontwikkeling van het zorg- en ondersteuningsaanbod en een cultuuromslag nodig door verschillende partijen. Daarbij dient expliciet aandacht te worden besteed aan de doelgroep VV03 en de zwaarteverschillen binnen die doelgroep. Voorbereidingstijd Uit actuele indicatiecijfers blijkt dat het aantal indicaties voor ZZP VV01 en VV02 nu al afneemt. Ook verzilveren cliënten met een nieuwe indicatie VV01 en VV02 steeds vaker het verblijf niet. Voor cliënten met VV01 en VV02 voldoen de extramurale alternatieven al beter en zijn de consequenties beperkter dan voor cliënten met VV03. Gelet op de opdracht waar partijen voor staan is de inschatting van de meerderheid van de betrokkenen dat de doorlooptijd voor het realiseren van een reëel extramuraal alternatief voor ZZP VV01 en VV02 naar verwachting minimaal een jaar zal kosten. Dit vanaf het moment dat er een definitief besluit is genomen en er helderheid is over de uitvoering van de maatregel. Die tijd is nodig voor de (door)ontwikkeling van het zorg- en ondersteuningsaanbod door verschillende partijen en een cultuuromslag. Niet alleen zorgaanbieders, maar juist ook cliënten, gemeenten, woningbouwcorporaties en andere partijen maken onderdeel uit van de dynamiek die gaat ontstaan. Wenselijk daarbij is dat er een impuls wordt gegeven aan samenwerking tussen partijen. Hier is faciliterend optreden van het Rijk gewenst. Het aanpassen van het woningaanbod vergt meer tijd (3-5 jaar). Voor de doelgroep ZZP VV03 is een ander invoeringstraject- en looptijd op zijn plaats. Vooral de zwaardere subdoelgroep vraagt in het bijzonder aandacht. Zowel het benodigd aanbod aan voorzieningen als de coördinatie van wonen, welzijn en zorg zijn voor de doelgroep VV03 noodzakelijker, uitgebreider en complexer. Zodra één van de randvoorwaarden of de Wmo-voorzieningen wegvallen, is een extramuraal alternatief voor deze doelgroep niet mogelijk. Het advies is om de ervaringen van het afschaffen van de functie verblijf voor de doelgroep ZZP VV01 en VV02 te betrekken bij een eventuele invoering van de maatregel voor de doelgroep ZZP VV03. Het is bovendien van belang dat de effecten van de maatregel voor VV01 en VV02 worden gemeten voordat VV03 wordt geïmplementeerd.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 5 van 49
1. Inleiding 1.1 Aanleiding In de brandbrief van ActiZ en Aedes naar aanleiding van de voorgenomen maatregel om de ZZP’s VV01-VV03 vanaf 2013 niet meer te indiceren, hebben ActiZ en Aedes hun zorgen geuit over het feit dat er nog geen zicht is op aanvullend beleid. Een goed extramuraal en samenhangend aanbod op het gebied van wonen, zorg en welzijn is essentieel om kansen op kwaliteitsverbetering en kostenbesparing te benutten. Voor gemeenten is het nog niet helder om welke ‘taakverzwaring’ het gaat. Wetende dat er in de Wmo alternatieven dienen te worden gecreëerd om een compleet zorgpakket extramuraal te leveren, betekent ook dat gemeenten een zekere doorlooptijd nodig hebben om beleid te ontwikkelen en te implementeren, zodat uiteindelijk voor de doelgroepen die het betreft een reëel extramuraal alternatief ontstaat. Ook samenwerking tussen gemeenten, zorgaanbieders en woningbouwcorporaties is van groot belang. De doelgroepen hebben een samenhangend aanbod van wonen, zorg en welzijn nodig. Tegen de achtergrond van dit voorgenomen overheidsbeleid heeft ActiZ ons gevraagd de uitwerking van de maatregel voor afzonderlijke doelgroepen in de ouderenzorg te onderzoeken. In dit onderzoek hebben wij gekeken naar het type cliënten met ZZP VV01-VV03 en de zorg en ondersteuning die zij vragen. Het onderzoek biedt inzicht in: ● onder welke cruciale randvoorwaarden extramuralisering van de doelgroepen mogelijk is; ● hoe de toerusting van het zorg- en ondersteuningsaanbod er in de volle breedte en integraal uit dient te zien om cliënten extramuraal te kunnen bedienen, en; ● welk aanvullend beleid daarvoor nodig is. In deze rapportage beschrijven we de resultaten van het onderzoek. Bij de uitvoering van dit onderzoek is mede gebruikgemaakt van de bevindingen uit het verkennende onderzoek naar de aanspraak op verblijf dat wij in 2011 hebben uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS.
1.2 Aanpak In het onderzoek hebben we eerst een tiental zorginstellingen benaderd met het verzoek om cliënten met VV01-VV03 te scoren op de zelfredzaamheidmatrix en enkele aanvullende vragen te beantwoorden. Vervolgens is op basis van de analyses van de uitkomsten een bijeenkomst georganiseerd waar verdiepend is doorgesproken over de bevindingen. Op basis van deze twee stappen is een memo opgeleverd aan ActiZ, waarvan zij gebruik kon maken in het bestuurlijk overleg met de staatssecretaris. Vervolgens zijn de uitkomsten uit de inventarisatie met de zorginstellingen breder getoetst. Aan alle ActiZ-leden is het verzoek gedaan om een tweetal vragenlijsten in te vullen en te retourneren. Het betrof een lijst voor directies/bestuurders en KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 6 van 49
een lijst voor teamleiders/teammanagers. In totaal is namens 84 instellingen de vragenlijst voor teammanagers/teamleiders ingevuld. De vragenlijst voor bestuurders en/of directie is door 73 instellingen ingevuld. Dit is een respons van respectievelijk 21% en 18% in een week tijd, gelet op het totale ledenbestand. Omdat er onder de leden ook instellingen zijn die geen ‘verzorgingshuiszorg’ leveren is de respons feitelijk hoger dan de genoemde percentages. De uitkomsten van de voorverkenning en de landelijk uitgezette vragenlijsten vormen de basis van deze rapportage.
1.3 De functie verblijf In het voorgenomen overheidsbeleid vervalt de aanspraak op de AWBZ-functie Verblijf voor nieuwe cliënten die voorheen een indicatie zouden ontvangen voor ZZP VV01-VV03. Om de consequenties te kunnen interpreteren van het niet langer aanspraak kunnen maken op de functie Verblijf, beschrijven we hieronder eerst wat de functie Verblijf inhoudt. Daarna geven we een schets van de situatie op het moment dat scheiden van wonen en zorg wordt gerealiseerd. Verblijf volgens het Besluit Zorgaanspraken AWBZ In het Besluit Zorgaanspraken staat de volgende omschrijving van de functie verblijf1: “Verblijf omvat verblijf in een instelling met samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling voor een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, indien die verzekerde aangewezen is op een beschermende woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht.” In bovenstaande omschrijving wordt gesproken over samenhangende zorg. Er worden ook drie verblijfsklimaten genoemd. Een beschermende woonomgeving is er voor mensen die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar vormen voor zichzelf of anderen. Een therapeutisch leefklimaat houdt in dat er therapie- en zorgfuncties aanwezig zijn die passen bij beperkingen van cliënten. Permanent toezicht heeft vooral betrekking op het tijdig kunnen ingrijpen bij benodigde fysieke zorg of bij gedragsproblematiek. De aard en intensiteit van het permanente toezicht hangt af van de doelgroep en de ernst van de problematiek. Het kan variëren van min of meer passief toezicht, bijvoorbeeld via alarmering, tot continu actief toezicht om direct te kunnen ingrijpen 2. Als een cliënt in een AWBZ-instelling verblijft, komt een aantal voorzieningen die normaal voor eigen rekening van de cliënt zijn, voor rekening van de instelling. Wel geldt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage die kan oplopen tot € 2.136,40 per maand (situatie 2012). Bij verblijf in een instelling komen de volgende voorzieningen voor rekening van de instelling3: 1
Bron: Besluit zorgaanspraken AWBZ, wetten.overheid.nl Bron: CVZ, AWBZ-kompas, www.cvz.nl/zorgpakket/awbz-kompas/verblijf/verblijf.html 3 Bron: CVZ, AWBZ-kompas, www.cvz.nl/zorgpakket/awbz-kompas/verblijf/voorzieningen/ voorzieningen.html 2
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 7 van 49
●
●
●
●
● ●
●
●
●
● ●
Voeding: Voeding hoort bij verblijf. Het gaat om alle gebruikelijke voeding. Naast alle maaltijden omvat het ook voldoende drinken, tussendoortjes, fruit, koffie, thee en dergelijke. Ook medisch noodzakelijke voedingssupplementen horen tot de aanspraak. Schoonmaak: Het schoonhouden van het appartement of de kamer en de gemeenschappelijke en openbare ruimten maakt onderdeel uit van de functie verblijf. Cliënten die verblijven in een AWBZ-instelling hebben vanuit de AWBZ aanspraak op een aantal hulpmiddelen, te weten outillagehulpmiddelen 4, individuele hulpmiddelen en verpleegartikelen. Welzijn en recreatie: Tot het verblijf behoort ook enige mate van recreatie. De invulling hangt af van de zelfredzaamheid van de cliënt en de mate waaraan de cliënt deel kan nemen aan recreatieve en sociaal-culturele activiteiten. Wassen van platgoed: Het wassen van bedlinnen, handdoeken en dergelijke komt ten laste van de instelling. Geestelijke verzorging: In een instelling moet geestelijke verzorging beschikbaar zijn die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de cliënten. Inrichting van kamer/appartement: Een instelling die verblijf biedt moet dat verblijf ook mogelijk maken. Dat betekent dat de instelling moet zorgen voor een eenvoudige, adequate inrichting van de kamer. Als de instelling bepaalde woonelementen verplicht stelt, bijvoorbeeld een hoog-laag bed, dan komen de kosten voor rekening van de instelling. Verzekeringen: Iedere burger is verantwoordelijk voor het verzekeren van zijn eigen risico’s. De instelling is verantwoordelijk voor de verzekering van de opstal en inventaris voor zover zij daar eigenaar van is. Televisie en telefoon: De instelling moet de mogelijkheid bieden televisie te kijken en te telefoneren, al dan niet in een gemeenschappelijke ruimte. Kosten voor het abonnement voor het appartement van de cliënt zijn voor rekening van de cliënt. Energiekosten: Kosten voor gas, water en licht zijn voor rekening van de instelling. Zorg na overlijden: Het schouwen, gereedmaken voor transport en tijdelijk koelen na het overlijden van een cliënt, hoort tot de aanspraak op verblijf. Het afleggen en opbaren zijn voor rekening van de nabestaanden.
Verblijf in de tariefopbouw Hiervoor hebben we beschreven wat de functie verblijf in termen van aanspraak van de cliënt betekent. Wanneer de cliënt een indicatie met verblijf heeft en deze ook afneemt bij een zorgaanbieder ontvangt de instelling daarvoor een bijbehorend tarief. De vergoeding voor de component verblijf bestaat uit de onderdelen: voedingskosten, hotelmatige kosten en overige verblijfskosten 5. De kosten van voeding bevatten zowel de materiële kosten als de personele kosten om voeding te bereiden. Ditzelfde geldt voor de hotelmatige kosten. Onder overige verblijfskosten 4
Outillagemiddelen: Een instelling die AWBZ-verblijf aanbiedt, moet zijn toegerust voor het bieden van de zorg die het volgens zijn doelstelling verleent. Dat wil zeggen dat bepaalde voorzieningen voor bewoners (standaard) aanwezig moeten zijn, als outillage (uitrusting, materieel) voor het verblijf en de zorgverlening in de instelling. 5 Bron: NZa, rapport Indicatieve prijzen zorgzwaartepakketten, juli 2007.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 8 van 49
vallen bijvoorbeeld kosten voor algemene welzijnsactiviteiten. De component verblijf is in de sector V&V in 2012 € 33,766 per cliënt per dag. Naast de component verblijf in de ZZP’s krijgen zorgaanbieders de kosten voor hun gebouwen gefinancierd uit de AWBZ. Sinds 2012 wordt de bekostiging van de kapitaallasten (geleidelijk) ondergebracht in de normatieve huisvestingscomponent (NHC). De NHC omvat zowel de feitelijke woonkosten als de extra bouwkundige voorzieningen die nodig zijn voor de verschillende cliëntgroepen, zoals bredere gangen, ruimere badkamers en gemeenschappelijke ruimten. 7 Daarnaast betalen cliënten die verblijven bij een zorgaanbieder een hoge eigen bijdrage intramurale zorg aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Motieven voor de eigen bijdrage bij verblijf zijn aan de ene kant dat van cliënten wordt gevraagd zelf bij te dragen in de kosten van hun zorg en aan de andere kant dat een besparing van kosten bij de cliënt aanwezig is, omdat de instelling een aantal dagelijkse kosten voor haar rekening neemt, zoals onderdak en voeding.
1.4 Schets situatie bij scheiden wonen en zorg Vanaf 1 januari 2013 krijgen nieuwe cliënten - die voorheen voor een ZZP 1-3 in aanmerking zouden komen - een indicatie in functies en klassen voor wat betreft de AWBZ-zorg. Dit betekent dat zij een indicatie krijgen voor de functies Persoonlijke Verzorging en/of Verpleging en/of Begeleiding (tot 2014/2015) en/of Behandeling. Bij VV01-VV03 in de thuissituatie (een extramurale indicatie) heeft de cliënt de mogelijkheid om zorg en begeleiding (AWBZ) vanuit verschillende aanbieders af te nemen. Bij de huidige ZZP-indicaties is sprake van een integraal pakket aan zorg, ondersteuning en verblijfsdiensten (voeding, welzijnsactiviteiten en hotelmatige zaken zoals schoonmaak). Bij een indicatie in functies en klassen dreigt er door het wegvallen van een integraal pakket een opeenstapeling te ontstaan van losse onderdelen waarvoor verschillende partijen verantwoordelijk zijn. Bovendien is er dan vanuit de AWBZ geen verantwoordelijkheid meer voor het leveren van diensten zoals huishoudelijke hulp, maaltijdvoorziening en welzijnsactiviteiten. Cliënten kunnen voor deze activiteiten een beroep doen op de gemeente (Wmo). Of cliënten hiervoor in aanmerking komen verschilt per individu en per gemeente. Het verspreiden van functies over verschillende partijen vraagt om afstemming en coördinatie tussen verschillende partijen.
6 7
Bron: NZa, Onderbouwing uren en prijzen ZZP 2012. Bron: CVZ, Signalement zorg en wonen, www.cvz.nl
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 9 van 49
2. Beeld cliënten met ZZP intramuraal 2.1 Beschrijving kenmerken doelgroepen In de voorgenomen maatregel uit het Lente-akkoord is voorgesteld om de ZZP’s VV01, VV02 en VV03 vanaf 1 januari 2013 niet meer te indiceren. In de huidige ZZPbeschrijvingen zijn duidelijke verschillen zichtbaar in de beperkingen van deze doelgroepen. De scores op de beperkingen zoals deze in de ZZP-beschrijvingen zijn opgenomen, laten het volgende beeld zien voor de drie ZZP’s vergeleken:
3
2
1
VV01 VV02 VV03
0
Figuur 1. Beperkingenscores ZZP's VV01-VV03 Naast bovenstaande verschillen op het gebied van zorg- en begeleidingsvragen en beperkingenscores, is er ook een aanzienlijk verschil in de geïndiceerde uren per ZZP: ● VV01: 3,0 tot 5,0 uur zorg per week, inclusief dagbesteding ● VV02: 5,5 tot 7,5 uur zorg per week, inclusief dagbesteding ● VV03: 9,5 tot 11,5 uur zorg per week, inclusief dagbesteding Het onderscheid in de typering van de zorgbehoefte op de belangrijkste kenmerken is als volgt te omschrijven. Aspect
VV1
VV2
VV3
Reden voor indicatie
Vanuit sociaal oogpunt.
Somatische beperkingen waarbij hulp nodig is.
Aanbrengen structuur en zorgen voor veiligheid van cliënt.
Mate van regie
Cliënt voert volledige regie. Cliënt kan alarmeren en respons afwachten.
Cliënt voert met ondersteuning regie . Cliënt kan alarmeren en respons afwachten .
Cliënt heeft beginnend regieverlies. Cliënt is beperkt in staat tot zelfstandig alarmeren en wachten op respons.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 10 van 49
Aspect
VV1
VV2
VV3
Doel begeleiding
Voorkomen van eenzaamheid en verwaarlozing.
Stimuleren bij uitvoeren van taken en nemen van beslissingen.
Aanbrengen van structuur en bieden van geheugensteun op diverse momenten van de dag.
Ondersteuning bij ADL
Minimale ondersteuning nodig.
Dagelijks toezicht nodig (vooral op geplande momenten).
Meerdere keren per dag is hulp nodig op geplande en ongeplande momenten.
Verpleegkundige hulp
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Signalering van lichamelijke problematiek.
Tabel 1. Belangrijke kenmerken cliënten met ZZP VV01-VV038 Regievermogen In de vragenlijst die is verstuurd aan alle ActiZ-leden hebben we de vraag gesteld in hoeverre cliënten in VV01-VV03 beperkingen hebben in het regievermogen. Dit omdat regievermogen als een belangrijke factor wordt gezien voor het succesvol kunnen ontvangen van zorg- en ondersteuning thuis. Zie figuur 2 voor de uitkomsten van deze vraagstelling.
Figuur 2. Mate van beperking in regievermogen VV01-VV03 Uit figuur 2 blijkt dat de mate waarin beperkingen in regievermogen aanwezig zijn samenhangt met de hoogte van het ZZP. Bij VV03 wordt door bijna driekwart van de instellingen aangegeven dat er bij alle, cq. een groot deel van de cliënten, beperkingen zijn in het regievermogen. Bij respectievelijk 62% (VV02) en 73% (VV01) wordt bij geen c.q. een klein deel van de cliënten beperkingen in het regievermogen geconstateerd.
8
Bron: Bureau HHM in opdracht van het ministerie van VWS, Verkennend onderzoek aanspraak op verblijf voor cliënten in de V&V met ZZP 1, 2 en 3 (2011).
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 11 van 49
Zelfredzaamheid De betrokken zorgorganisaties hebben voor de eerste verkenning 124 cliënten met ZZP VV01-VV03 gescoord op basis van de zelfredzaamheidmatrix9. De scores variëren van 1 tot en met 5. Score 1 geeft een lage zelfredzaamheid aan en score 5 een hoge zelfredzaamheid: 1 Acute problematiek. De situatie is onhoudbaar.
Zelfredzaamheid
2
3
4
De cliënt is niet zelfredzaam. De situatie verslechtert als niet wordt ingegrepen.
Beperkte zelfredzaamheid. De situatie is stabiel, maar minimaal toereikend.
5
De cliënt is voldoende zelfredzaam.
De zelfredzaamheid is bovengemiddeld goed.
Tabel 2. Scores zelfredzaamheid Figuur 3 laat de gemiddelde scores zien per doelgroep (VV01-VV03) op de 11 domeinen van de ZRM.
VV1 gem
0
VV2 gem 1
VV3 gem
2 3 4 5 Figuur 3. Score op domeinen ZRM VV01-VV03 Ook uit figuur 3 blijkt dat de zelfredzaamheid op verschillende domeinen afneemt naarmate het ZZP hoger wordt. Bij de uitkomsten van de scores merken we wel op dat de scores zijn uitgevoerd voor cliënten die intramuraal verblijven. De intramurale setting en de daarbij horende faciliteiten laten mogelijk een positievere score zien, dan wanneer cliënten met vergelijkbare problematiek in de thuissituatie zouden worden gescoord.
9
Bron: GGD Amsterdam, www.zelfredzaamheidmatrix.nl.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 12 van 49
Bij de doelgroepen VV01-VV03 zijn verschillen zichtbaar in zorgzwaarte op het gebied van regievermogen en daarnaast op alle domeinen van de zelfredzaamheidmatrix. Deze verschillen leiden er ook toe dat de consequenties van de voorgenomen maatregel voor de verschillende doelgroepen wisselend zullen zijn. Gelet op de beperkingen en de zelfredzaamheidsscores is de verwachting dat de consequenties voor de doelgroep VV03 ingrijpender zijn dan voor de doelgroep VV02 en VV01.
2.2 Consequenties voorgenomen maatregel voor verschillende doelgroepen In het onderzoek hebben we betrokken zorginstellingen gevraagd in hoeverre de voorgenomen maatregel vergelijkbare dan wel andere consequenties heeft voor de verschillende doelgroepen VV01-VV03. In de bijeenkomst met zorginstellingen - die gehouden werd naar aanleiding van de score van cliënten - stelden de betrokken zorgprofessionals dat er verschillen in consequenties en randvoorwaarden zijn voor verschillende doelgroepen. De zorgprofessionals die deelnamen aan de verkenning stellen dat er momenteel nauwelijks nog cliënten met VV01 en VV02 in een intramurale setting instromen. Deze zorgprofessionals verwachten dat dit type cliënten zich nu thuis – met zorg en ondersteuning – kan redden. Voor VV03 gaven de betrokken zorgprofessionals aan dat er een tweedeling in de cliëntgroep zichtbaar is in: ● enerzijds een groep cliënten die de zorg- en ondersteuning uit VV03 extramuraal kunnen ontvangen (groep A); ● anderzijds een groep cliënten die de zorg- en ondersteuning uit VV03 niet verantwoord extramuraal kan ontvangen (groep B). Het onderscheid in de lichte (A) en de zware (B) groep wordt door de zorgprofessionals als volgt geduid: ● Bij de 3A-groep gaat het om cliënten die de problematiek en ondersteuningsbehoefte van VV02 overstijgt, die (met een rollator) nog redelijk zelfstandig kunnen functioneren, bijvoorbeeld daar waar het gaat om toiletbezoek. ● Bij de 3B-groep gaat het om cliënten die in de mobiliteit meer beperkt zijn, zij moeten zich overal aan vastgrijpen om zich te kunnen verplaatsen. Valgevaar is bij deze groep nadrukkelijk aanwezig. De groep is nog niet rolstoelgebonden zoals bij ZZP VV06. Daarnaast is kenmerkend voor de 3B-groep dat de cliënten te maken hebben met regieverlies en dat zij initiatiefloos zijn. Veelal is bij deze groep sprake van bijkomende problematiek, zoals beginnend geheugenverlies, gedragsproblematiek, of bijkomende psychiatrische problemen. De combinatie van aandoeningen maakt dat er problemen zijn met het regievermogen van cliënten. De uitkomsten uit de bijeenkomst met zorgprofessionals zijn in de landelijke vragenlijst getoetst onder de leden van ActiZ. De 84 responderende zorgprofessionals van de instellingen konden aangeven in hoeverre zij het eens waren met een aantal stellingen rondom de verschillen in de doelgroepen.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 13 van 49
Stelling
Volledig mee eens
Deels mee eens
Deels mee oneens
Volledig mee oneens
1) Cliënten met VV01 en VV02 zijn meestal goed in staat om zelf te alarmeren en te wachten op respons.
65%
27%
4%
2%
2) Cliënten met VV03 zijn meestal beperkt in staat om zelf te alarmeren wanneer dat nodig is.
30%
55%
12%
4%
3) VV01 en VV02 stromen nauwelijks nog in in een intramurale setting. Dit betekent dat dit type cliënten zich nu al thuis – met zorg en ondersteuning – kan redden.
37%
43%
14%
5%
4) Er is een tweedeling te maken in de VV03 cliëntgroep: cliënten die de zorg- en ondersteuning extramuraal kunnen ontvangen en cliënten waarbij dit niet kan.
49%
24%
8%
18%
5) De verhouding van de tweedeling VV03 is 50/50.
15%
26%
20%
35%
6) Een aspect van de tweedeling is mobiliteit: cliënten die met een hulpmiddel redelijk mobiel zijn en cliënten die beperkt mobiel zijn (maar niet rolstoelgebonden).
31%
35%
15%
19%
7) Een aspect van de tweedeling is regievermogen: cliënten die geen belemmering ervaren in regievermogen en cliënten die te maken hebben met regieverlies en initiatiefloos zijn.
64%
23%
8%
5%
Tabel 3. Respons op stellingen doelgroepen NB. De kleuren in bovenstaande cellen accentueren de hoogte van het percentage: groen betekent hoog en rood laag.
In tabel 3 is zichtbaar dat voor stelling 1 en 7 geldt dat bijna twee derde van de instellingen het daarmee volledig eens is. Voor de stellingen 2, 3, 4 en 6 geldt dat ruim driekwart van de instellingen (2 en 3) dan wel twee derde van de instellingen (4 en 6) het volledig dan wel deels eens is met de genoemde stellingen. Stelling 5 is een stelling die overwegend niet wordt onderschreven. De verhouding in een – eventueel nader aan te scherpen tweedeling - in VV03, is op grond van dit onderzoek niet te geven. De bij het onderzoek betrokken professionals geven aan dat bij cliënten met ZZP VV03 en meer in het bijzonder voor de 3B-groep - ook wanneer de eerder genoemde randvoorwaarden optimaal zijn ingevuld - zorg- en ondersteuning thuis nu geen passend alternatief biedt. Het onderscheid in de doelgroepen A en B roept de vraag op of bij de maatregel om de ZZP’s VV01-VV03 niet meer te indiceren, een uitzondering op zijn plaats is voor KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 14 van 49
VV03. De Staatssecretaris heeft in het bestuurlijk overleg op 20 augustus 2012 aangegeven dat zij waarde hecht aan een goede voorbereiding en een zorgvuldige implementatie. Het gedifferentieerde cliëntprofiel van in het bijzonder cliënten met een ZZP 3 heeft haar aandacht. Uit de gesprekken met AWBZ-instellingen en de reacties op de stellingen over de doelgroepen VV01-VV03 blijkt dat er verschil bestaat tussen de doelgroepen VV01 en VV02 in vergelijking met VV03. Cliënten met VV01 en VV02 kunnen zelf alarmeren en wachten op respons en zich naar verwachting in de eigen (aangepaste) thuissituatie beter redden dan de doelgroep VV03. Bij VV03 lijkt een tweedeling zichtbaar in een lichtere en een zwaardere subgroep. Mogelijk hebben mobiliteit en regievermogen een invloed op deze tweedeling. Dit zal verder moeten worden onderzocht.
2.3 Aantallen per cliëntgroep Uit de CIZ-basisrapportage 2012 is af te leiden hoeveel personen in Nederland een geldige indicatie hebben voor intramurale AWBZ-zorg per ZZP. In tabel 3 staat de ontwikkeling van het aantal personen met een ZZP VV op de peildata 1 januari 2011, 1 juli 2011 en 1 januari 2012. In de laatste kolom staat de procentuele toename dan wel afname van het aantal personen op 1 januari 2012 ten opzichte van 1 januari 2011.
ZZP
1 januari 2011
1 juli 2011
1 januari 2012
Toename/ afname in % 01/2012 t.o.v. 01/2011
VV01
8.915
7.860
7.095
-20,4%
VV02
27.225
26.200
24.955
-8,3%
VV03
20.910
22.430
23.995
14,8%
VV04
27.255
29.410
31.095
14,1%
VV05
47.580
51.100
54.080
13,7%
VV06
17.615
18.685
20.400
15,8%
VV07
8.920
9.985
11.210
25,7%
VV08
1.620
1.800
2.025
25,0%
VV09
14.905
17.675
17.195
15,4%
VV10
960
1.015
1.000
4,2%
Tabel 4. Ontwikkeling cliënten met intramurale VV indicaties 2011 – 2012, Bron: CIZ10 Uit tabel 4 blijkt een sterke daling van het aantal geïndiceerde personen met VV01, met ruim 20% gelet op de aantallen op 1 januari 2011 en 1 januari 2012. Voor VV02 is een vermindering zichtbaar van ruim 8%. Voor VV03 en hoger is een stijging waar te nemen in het aantal geïndiceerde personen. 10
Bron: CIZ, Basisrapportage AWBZ, http://ciz.databank.nl/
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 15 van 49
In figuur 4 is voor de ZZP’s VV01-VV03 de ontwikkeling op de drie bovengenoemde peildata in beeld gebracht. Hierin is zichtbaar dat in tegenstelling tot VV01 en VV02 ZZP VV03 behoorlijk is toegenomen.
Figuur 4. Ontwikkeling VV01-VV03 2011 – 2012, Bron: CIZ Wanneer we kijken naar de ontwikkeling van het aantal geleverde ZZP dagen in 2009 – 2011 dan zien we in grafiek eveneens een grote afname van VV01, een minder grote afname bij VV02 en een toename van het aantal dagen VV03.
Eenheid in dagen
Aantal geleverde dagen VV01-VV03 2009-2011 9000000 8000000 7000000 6000000 5000000 4000000 3000000 2000000 1000000 0
2009
2010
2011
VV01
6552199
4287684
2554294
VV02
8331350
8202656
7003236
VV03
5986931
6451138
6924503
Figuur 5. Aantal ZZP-dagen VV01-VV03 per jaar in Nederland, Bron: CVZ Zorgcijfers11 AWBZ-instellingen signaleren zelf al een teruggang in de instroom van cliënten met VV01 en VV02. Dit beeld wordt door de beschikbare cijfers van CIZ en CVZ bevestigd. In tegenstelling tot de daling bij VV01 en VV02 is een toename zichtbaar van VV03. Blijkbaar is dit een doelgroep die toeneemt en een beroep wil doen op een intramurale verblijfsplek.
11
Bron: CVZ Zorgcijfers, www.zorgcijfersdata.cvz.nl
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 16 van 49
3. Cruciale randvoorwaarden 3.1 Omschrijving randvoorwaarden voor zorg- en ondersteuning in de thuissituatie In de bijeenkomst met zorgprofessionals van VV-aanbieders is naar aanleiding van de uitgevoerde scores van cliënten met VV01-VV03 gesproken over cruciale randvoorwaarden voor de verschillende doelgroepen. De cruciale randvoorwaarden betreffen zaken die aanwezig c.q. geregeld moeten zijn om cliënten in de thuissituatie een reëel extramuraal alternatief te kunnen bieden. De volgende cruciale randvoorwaarden zijn genoemd om cliënten zorg- en ondersteuning in de thuissituatie te laten ontvangen: 1. Het kunnen bieden van ‘een gevoel van veiligheid’ door alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd. 2. De aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk waarbij de cliënt tevens in staat is dit netwerk te onderhouden. 3. Het kunnen bieden van ondersteuning in de dagstructuur. 4. Een centraal vraagpunt/aanspreekpunt kunnen bieden in de nabijheid (loopafstand) van de cliënt. 5. Aangepaste en adequate huisvesting. 6. Noodzakelijk toezicht kunnen bieden waarvan deels op onplanbare momenten. 7. Heldere afspraken op het gebied van verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie. Hieronder geven we per randvoorwaarde een beschrijving van wat die randvoorwaarde inhoudt. De beschrijving is opgesteld aan de hand van inhoudelijke gesprekken met zorgprofessionals. Ad 1. Veiligheid Cliënten geven als aanleiding voor een intramurale opname vaak aan, dat in de thuissituatie het gevoel van veiligheid ontbreekt. Het gevoel van onveiligheid ontstaat uit angst om te vallen, angst om plotseling hulp nodig te hebben (ongeplande zorg) en angst om niet bij een bel (of ander type alarmering) te kunnen komen. In een intramurale setting is er altijd personeel in de buurt en is de responstijd beperkt. Dit geeft cliënten een direct gevoel van veiligheid. In de thuissituatie betekent dit dat er adequate alarmeringsmogelijkheden aanwezig moeten zijn en dat de responstijd kort moet zijn om cliënten een gevoel van veiligheid te kunnen geven. Ad 2. Mantelzorg/sociaal netwerk Mantelzorg en/of een goed sociaal netwerk is cruciaal als mensen zorg- en ondersteuning in de thuissituatie ontvangen. Naast het feit dat de aanwezigheid hiervan bijdraagt aan een gevoel van veiligheid, gaat de aanwezigheid van deze mensen ook eenzaamheid tegen en kan het ook voor structuur voor de cliënt zorgen (bijvoorbeeld bij maaltijden). Mensen met een klein sociaal netwerk en weinig/ geen mantelzorgers lopen een groot risico op verwaarlozing. Mantelzorgers zorgen vaak voor zaken als de was, boodschappen, begeleiding bij ziekenhuisbezoek, maken van afspraken, hulp bij financiën, ondernemen van leuke/ontspannende activiteiten. Vraagstuk is wel of mantelzorgers in de thuissituatie kan worden KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 17 van 49
gevraagd om structurele zorgvragen te ondervangen. Vaak wonen kinderen van ouderen niet in de buurt en werken zij zelf veel, of kinderen zijn zelf al op leeftijd en ervaren beperkingen in de gezondheid. Daarnaast wordt ervaren dat er een steeds groter beroep op mantelzorgers wordt gedaan en de verwachting is dat dit nog verder zal toenemen. Als van mantelzorgers meer ondersteuning wordt gevraagd is, om overbelasting te voorkomen, goede mantelzorgondersteuning cruciaal. Er is nu al wel aanbod op het gebied van mantelzorgondersteuning, maar mantelzorgers maken er niet altijd (tijdig en adequaat) gebruik van. Ad 3. Dagstructuur Ondersteuning van cliënten bij hun regievermogen heeft met name betrekking op ondersteuning in de dagstructuur. Structuur in de dag is erg belangrijk in de thuissituatie. In een intramurale setting geldt dat cliënten in de ZZP’s VV01 en VV02 zichzelf vaak kunnen vermaken en structuur kunnen aanbrengen. Voor cliënten met VV03 geldt dat zij intramuraal vaak worden gestimuleerd om deel te nemen aan activiteiten die de instelling organiseert. Voor extramurale cliënten bieden zorgorganisaties op dit moment al ‘dagverzorging’ aan voor ouderen die moeite hebben een goede dagstructuur te vinden en sociale contacten te onderhouden. Bij ZZP VV01-VV03 in de thuissituatie is voor cliënten die ondersteuning bij de dagstructuur nodig hebben de functie begeleiding essentieel. Met het oog op de decentralisatie van begeleiding is het cruciaal dat hiervoor alternatief aanbod beschikbaar is. Ad 4. Centraal vraagpunt Voor ouderen is het noodzakelijk om een centraal punt te hebben dat goed bereikbaar is (loopafstand) waar de oudere zijn/haar vraag kan neerleggen. Een één-loketfunctie moet daarvoor beschikbaar komen. Zeker gelet op het feit dat wonen, zorg en welzijn in feite gescheiden aangeboden kunnen gaan worden in de thuissituatie en een deel van de doelgroep moeite heeft met regievermogen is een centraal aanspreekpunt noodzakelijk. Ad 5. Aangepaste huisvesting Zonder aangepaste huisvesting kunnen bepaalde vormen van zorg- en/of ondersteuning niet adequaat worden geboden in de thuissituatie. Zorg en ondersteuning leveren, zoals deze in VV01-VV03 zijn beschreven, vraagt in veel gevallen om aanpassingen in de thuissituatie: ● traplift, actieve lift, passieve lift; ● hoog-laagbed; ● gelijkvloerse ruimten (drempelhulp); ● aangepaste doucheruimte (wandbeugels); ● aangepast toilet (toiletverhoger); ● alarmeringsmogelijkheden; ● technische ondersteuning van bijvoorbeeld een toezicht functie. Er is een aanzienlijke groep cliënten die bij invoering van de voorgestelde maatregel moet gaan verhuizen omdat de huidige woning niet kan worden aangepast. Het kan bijvoorbeeld gaan om een portiekflat zonder lift, huizen met een (extreem) kleine badkamer of met een steile trap, woningen met dermate kleine slaapkamers dat er geen hoog-laagbed geplaatst kan worden. Verder geldt KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 18 van 49
dat de aanpassingen die noodzakelijk zijn om de zorg verantwoord en veilig (voor cliënt en medewerker) te kunnen leveren ook door gemeenten vergoed dienen te worden. Daarnaast is ook de ligging van de woning van invloed op de mogelijkheden. Hierbij valt te denken aan responstijd door zorgprofessionals, de mate waarin aanbod voor maatschappelijke participatie (zoals verenigingen en buurtcentra) nabij is, maar ook de concentratie van personen met een zorgbehoefte om als zorginstelling efficiënt zorg te kunnen bieden in de thuissituatie. Ad 6. Toezichtsfunctie Met name in ZZP VV03 heeft een aanzienlijk deel van de cliënten behoefte aan actief toezicht. Intramuraal is er signalering en toezicht op onder andere inname van vocht en voeding, valgevaar (o.a. bij toiletbezoek) en medicatie inname. Veel van deze momenten worden gecombineerd met contactmomenten gericht op zorg die vooraf zijn gepland. Voor een deel gaat het om toezicht op momenten die niet gecombineerd worden met zorgmomenten en die niet zijn gepland. Door technologische ontwikkelingen lijkt er meer mogelijk op het gebied van een toezichtsfunctie in de thuissituatie (o.a. via een beeldscherm in de gaten houden of de cliënt met kleren aan naar bed gaat of niet). Technische ondersteuning bij de toezichtsfunctie vraagt wel om aanpassingen in de woning en financiële middelen om deze te plaatsen en te onderhouden. Ad 7. Afspraken verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie Betrokken zorgprofessionals geven aan dat zij in de intramurale setting ervaren dat de afstemming tussen zorgpersoneel en de eigen huisarts van de cliënt niet overal soepel verloopt. Verder geldt dat het verzorgend personeel in verzorgingshuizen vaak de medicatie en hulpmiddelen voor de cliënten bestelt. In de thuissituatie moet duidelijkheid komen rondom de verantwoordelijkheden van verschillende betrokken professionals. Voor medicatie verstrekking is er inmiddels een brochure ‘Veilige principes in de medicatieketen – VVT’. Om te voorkomen dat professionals langs elkaar heen werken zijn afspraken nodig over dossiervorming en inzage hierin door verschillende betrokkenen. Verder moet ook het bestellen van hulpmiddelen voor cliënten worden gecoördineerd, zodat de juiste materialen en de juiste hoeveelheid tijdig bij de cliënt thuis zijn. Er zijn overigens wel reeds organisaties actief die dit kunnen faciliteren. Daarnaast zijn ook afspraken rondom accurate medicatiebestelling, -verstrekking en –toediening cruciaal. Tot slot geldt dat ook de zorgcoördinatie goed geregeld moet zijn in de thuissituatie, zodat de zorg altijd adequaat is afgestemd op de situatie van de cliënt. Het gaat hier om meerdere zaken zoals: planning, evaluatie, begeleiding cliëntsysteem et cetera. Hiervoor zijn verschillende varianten denkbaar zoals de wijkverpleegkundige, de huisarts of de specialist ouderengeneeskunde. Bij de zeven genoemde randvoorwaarden gaat het om zaken die als uitgangspunt moeten worden meegenomen en waar onvoorwaardelijk aan moet worden voldaan om mensen een reëel extramuraal alternatief te bieden.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 19 van 49
Cruciale randvoorwaarden die zorgprofessionals benoemen voor de doelgroepen om zorg- en ondersteuning in de thuissituatie te ontvangen: ● bieden van ‘veiligheid’ door alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd; ● aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk; ● bieden van ondersteuning in de dagstructuur; ● een centraal vraagpunt/aanspreekpunt in de nabijheid; ● aangepaste en adequate huisvesting; ● noodzakelijk toezicht deels op onplanbare momenten, en; ● heldere afspraken op het gebied van verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie. Van deze randvoorwaarden is onderzocht in hoeverre deze door andere instellingen wordt onderschreven en op welke doelgroepen deze met name van toepassing zijn. Paragraaf 3.2 gaat hier verder op in.
3.2 Cruciale randvoorwaarden per ZZP In de landelijke vragenlijst hebben we de lidinstellingen van ActiZ gevraagd aan te geven welke randvoorwaarden voor welke doelgroep van belang zijn. In bijlage 3 geven we per bovengenoemde randvoorwaarde en per ZZP (VV01-VV03) aan in hoeverre de responderende instellingen de randvoorwaarde van belang vinden. In tabel 5 hebben we per randvoorwaarde in beeld gebracht hoeveel procent van de instellingen de randvoorwaarde belangrijk dan wel zeer belangrijk vindt. Zeer belangrijk - belangrijk
VV1
VV2
VV3
1.
Het kunnen bieden van ‘een gevoel van veiligheid’ door middel van alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd.
93%
98%
98%
2.
De aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk waarbij de cliënt tevens in staat is dit netwerk te onderhouden.
95%
98%
98%
3.
Het kunnen bieden van ondersteuning in de dagstructuur.
64%
83%
99%
4.
Een centraal vraagpunt/aanspreekpunt kunnen bieden in de nabijheid (loopafstand) van de cliënt.
79%
83%
94%
5.
Aangepaste en adequate huisvesting.
83%
92%
99%
6.
Noodzakelijk toezicht kunnen bieden waarvan deels op onplanbare momenten.
54%
75%
95%
7.
Heldere afspraken op het gebied van verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie.
87%
94%
99%
Tabel 5. Belang randvoorwaarden per ZZP Uit tabel 5 is af te leiden dat voor alle randvoorwaarden geldt dat het percentage respondenten die dit belangrijk vindt, toeneemt met de hoogte van het ZZP. Met andere woorden, de genoemde randvoorwaarden gelden volgens de betrokken instellingen sterker voor ZZP VV03, dan voor VV01 en VV02. De eerste twee randvoorwaarden - gevoel van veiligheid en aanwezigheid kunnen bieden en aanwezigheid mantelzorg/sociaal netwerk – gelden voor alle drie de ZZP’s in hoge KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 20 van 49
mate. Voor VV01 geldt dat de randvoorwaarde van ondersteuning in de dagstructuur en noodzakelijk toezicht minder vaak belangrijk worden gevonden, maar nog wel door meer dan de helft van de respondenten. Bij de randvoorwaarden geldt dat de mate waarin deze belangrijk worden gevonden, toeneemt met de hoogte van het ZZP. De randvoorwaarden ‘een gevoel van veiligheid en aanwezigheid kunnen bieden en aanwezigheid mantelzorg/sociaal netwerk’ gelden voor alle drie de doelgroepen in hoge mate. De uitkomsten laten zien dat ongeacht de hoogte van het ZZP het heel belangrijk is om te kijken naar hoe de thuissituatie van ‘toekomstige’ cliënten geoutilleerd is en randvoorwaarden in de thuissituatie zijn geborgd, zodat zorg thuis ook daadwerkelijk een reëel extramuraal alternatief kan zijn. Beschikbaarheid van voorzieningen en aandacht en betrokkenheid voor de cliënt ook van groot belang Andere zaken die men belangrijk vindt voor VV01-VV03 in de thuissituatie: ● casemanagement en samenwerking met alle eerstelijnsvoorzieningen (met name huisartsen); ● flexibiliteit in de zorg, snel kunnen reageren op vragen en goed opgeleid personeel; ● inzet van domotica voor sociale contacten; ● welzijns- en dagbestedingsactiviteiten in de nabije omgeving; ● veilige woon- en leefomgeving; ● voorzieningen voor dagelijks levensonderhoud en sociale contacten in de nabijheid; ● ondersteuning en nabijheid van mantelzorgers; ● betrokkenheid bij eenzaamheid en depressiviteit; ● adequate ondersteuning bij administratie bijvoorbeeld postverwerking, rekeningen et cetera; ● maaltijdvoorzieningen (en soms toezicht op inname); ● hulp bij vervoer; ● afstemming met mantelzorgers en vrijwilligers; ● veel dezelfde personen die zorg verlenen (wijkteam); ● inzicht in eigen beperkingen en probleemoplossend vermogen van de cliënt; ● kennis van de sociale kaart; ● eerstelijns medisch deskundigheid en kennis van de oudere; ● géén overschatting van de eigen regie van cliënten; ● multidisciplinaire behandeling in de nabijheid; ● preventieve behandeling bij chronische aandoeningen; ● woonondersteuning in de vorm van klusjesdiensten; ● continuïteit in zorgverlening; ● inzet van een functionaris die een vinger aan de pols houdt (huisarts, wijkverpleegkundige e.a.); ● aandacht voor gehoor- en gezichtsvermogen; ● doen van boodschappen en huishoudelijke ondersteuning moet geborgd zijn.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 21 van 49
Specifiek voor VV03 zijn ook de volgende zaken genoemd: ● mogelijkheid tijdelijke opname om mantelzorgers te ontlasten; ● mogelijkheden voor crisisopname (in verband met snelle achteruitgang); ● activiteiten naar de cliënt toebrengen; ● aandacht voor het geheugen en geheugenproblematiek van de cliënt; ● bij PG specifiek meer aandacht voor domotica thuis. De bovengenoemde zaken die door aanbieders zijn genoemd hebben ook betrekking op het aanbod dat in de thuissituatie dient te worden gecreëerd. Het gaat daarbij niet alleen om AWBZ aanbod, maar juist ook om eerstelijnsaanbod, Wmovoorzieningen en andere. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op het benodigde aanbod in de thuissituatie.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 22 van 49
4. Benodigd aanbod 4.1 Woningaanpassingen Eén van de eerste zaken waaraan wordt gedacht bij het leveren van zorg en – ondersteuning thuis zijn de woningaanpassingen die daarvoor nodig zijn. De lidinstellingen van ActiZ hebben we gevraagd welke aanpassingen (deels) van de woning de respondenten noodzakelijk achten voor de doelgroep VV01-VV03 als zij de zorg thuis zouden ontvangen. De aanpassingen in de woning die de respondenten konden aangeven: A. traplift; B. tillift (actieve lift/passieve lift); C. hoog-laagbed; D. gelijkvloerse ruimten (drempelhulp); E. aangepaste doucheruimte (wandbeugels, douchezitje, antislipvloer); F. aangepast toilet (toiletverhoger, armsteunen, wandbeugels); G. keukenaanpassingen; H. automatische deuropeners; I. alarmeringsmogelijkheden; J. technische ondersteuning van bijvoorbeeld een toezichtfunctie. In figuur 6 de antwoorden per aanpassing per doelgroep. A1 betreft bijvoorbeeld de noodzakelijkheid van de aanpassing ‘traplift’ voor de doelgroep VV01.
Figuur 6. Noodzakelijkheid woningaanpassingen doelgroepen VV01-VV03 NB. Het antwoord ‘ja’ geeft aan dat de aanpassing van toepassing op alle cliënten in de doelgroep, het antwoord ‘deels’ geeft aan dat het op een deel van de cliënten van toepassing is.
In figuur 6 is zichtbaar dat meer dan 40% van de instellingen ‘ja’ heeft geantwoord voor VV01-VV03 voor de aanpassingen D, E, F en I. Dit zijn respectievelijk: gelijkvloerse ruimten, aangepaste doucheruimte, aangepast toilet en alarmeringsmogelijkheden. Daarnaast geldt dat voor VV03 meer dan 40% van de instellingen KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 23 van 49
‘ja’ heeft geantwoord bij A, C, G, H en J. Dit zijn respectievelijk: traplift, hooglaagbed, keukenaanpassingen, automatische deuropeners en technische ondersteuning voor bijvoorbeeld een toezichtfunctie. Hieronder geven we in de tabellen 6 en 7 de gegeven antwoorden in percentages weer voor de antwoorden ‘ja’ en ‘ja + deels’ op de vraag of men de woningaanpassing noodzakelijk acht. Nodig (ja)
VV1
VV2
VV3
A.
Traplift
2%
5%
46%
B.
Tillift (actieve lift/passieve lift)
0%
0%
18%
C.
Hoog-laagbed
8%
17%
58%
D.
Gelijkvloerse ruimten (drempelhulp)
46%
61%
87%
E.
Aangepaste doucheruimte (wandbeugels, douchezitje, antislipvloer)
54%
68%
92%
F.
Aangepast toilet (toiletverhoger, armsteunen, wandbeugels)
49%
65%
92%
G. Keukenaanpassingen
11%
17%
48%
H. Automatische deuropeners
6%
11%
45%
I.
Alarmeringsmogelijkheden
70%
83%
95%
J.
Technische ondersteuning van bijvoorbeeld een toezicht functie
19%
26%
64%
Nodig (ja + deels)
VV1
VV2
VV3
A.
Traplift
48%
78%
96%
B.
Tillift (actieve lift/passieve lift)
19%
43%
91%
C.
Hoog-laagbed
52%
72%
97%
D.
Gelijkvloerse ruimten (drempelhulp)
91%
98%
100%
E.
Aangepaste doucheruimte (wandbeugels, douchezitje, antislipvloer)
94%
97%
100%
F.
Aangepast toilet (toiletverhoger, armsteunen, wandbeugels)
94%
96%
100%
G. Keukenaanpassingen
68%
81%
96%
H. Automatische deuropeners
54%
67%
94%
I.
Alarmeringsmogelijkheden
97%
100% 100%
J.
Technische ondersteuning van bijvoorbeeld een toezicht functie
63%
78%
Tabel 6. Woningaanpassing nodig ‘ja’ VV01-VV03
Tabel 7. Woningaanpassing nodig ‘ja of deels’ VV01-VV03
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 24 van 49
94%
In tabel 6 en 7 is zichtbaar dat de noodzakelijkheid van de woningaanpassingen toeneemt naarmate de hoogte van het ZZP toeneemt. Wanneer de categorieën ‘ja’ en ‘deels’ zijn opgeteld dan is bij een groot deel van de woningaanpassingen een percentage van meer dan 90% waar te nemen. De respondenten is ook gevraagd welke aanpassingen in en aan de woning nog meer van belang zijn. Hierop gaven respondenten de volgende antwoorden: ● voldoende c.q. royale ruimte om een rolstoel te kunnen verplaatsen, liften te kunnen gebruiken en als zorgverlener (gelet op de Arbowet) veilig te kunnen handelen; ● voldoende licht in de ruimten in de woning; ● veiligheid van de woning tegen inbraak (hang- en sluitwerk); ● aanpassingen in de toegang tot de woning (bijvoorbeeld vlakke tuinpaden); ● een beeldtelefoon gekoppeld aan de voordeurbel; ● aandacht voor brandveiligheid van de woning. Respondenten gaven ook aan dat het belangrijk is dat cliënten en het cliëntsysteem deskundig advies krijgen voor de inrichting en benodigde aanpassingen van de woning. Daarnaast zijn cliënten geholpen als zij worden ondersteund bij het doen van aanvragen voor aanpassingen. Ook op financieel gebied is advies wenselijk, in verband met gevraagde eigen bijdragen. Respondenten merkten ook op dat in sommige gebieden het aantal nul-tredenwoningen ernstig tekortschiet. De aanwezigheid van dit type woningen voorkomt dure aanpassingen in andere woningen. De bovenstaande analyses en reacties van respondenten laten zien dat woningaanpassing een belangrijk aandachtsgebied vormt voor het bieden van een reëel extramuraal alternatief voor de doelgroep VV01-VV03 in de thuissituatie. De belangrijkste aanpassingen zijn: gelijkvloerse ruimten, aangepaste doucheruimte, aangepast toilet en alarmeringsmogelijkheden.
4.2 Aanbod AWBZ-zorgaanbieders In de verkenning met een tiental zorginstellingen voorafgaand aan de vragenlijst onder alle lidinstellingen van ActiZ, is met de instellingen gesproken over benodigd aanbod vanuit het perspectief van AWBZ-zorgaanbieders met het oog op de voorgenomen maatregel in het Lente-akkoord. Bij het aanbod door AWBZ-zorgaanbieders geldt voor een deel van de intramurale instellingen dat zij nog extramuraal aanbod moeten gaan ontwikkelen en organiseren voor de functies Verpleging en Verzorging thuis. Datzelfde geldt voor dagactiviteiten vanuit de AWBZ (en op een later moment vanuit de Wmo). Daarnaast moeten zorgaanbieders mogelijk met aanbod komen voor zorg op afstand aan cliënten. Zorg op afstand wordt ondersteund door domotica. Hierbij is het nog wel de vraag wie verantwoordelijk is voor de technische infrastructuur (mogelijk in samenwerking met de woningbouwcorporatie).
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 25 van 49
Zorg op afstand noodzakelijk maar nog niet overal beschikbaar Op de vraag of het aanbod van extramurale zorgfuncties en zorg op afstand een cruciale randvoorwaarde is voor het bieden van een reëel extramuraal alternatief werd door de instellingen als volgt geantwoord: Ja, en reeds ontwikkeld in onze organisatie
Ja, maar nog te ontwikkelen binnen onze organisatie
Nee
N
A. Extramurale dienstverlening (PV, VP, BG)
61 (84%)
12 (16%)
0 (0%)
73 (100%)
B. Aanbod gericht op zorg op afstand
12 (16%)
43 (59%)
18 (25%)
73 (100%)
Tabel 8. Benodigd aanbod AWBZ-zorgaanbieders Uit tabel 8 blijkt duidelijk dat extramuraal zorgaanbod overwegend wel aanwezig is, maar dat nog maar weinig organisaties op dit moment zorg op afstand kunnen bieden. Driekwart van de instellingen ziet zorg op afstand wel als een cruciale randvoorwaarde om zorg en ondersteuning in de thuissituatie te bieden. Bij de extramurale dienstverlening merkt men op dat AWBZ-instellingen belemmerd worden door de beperkte capaciteit die zorgkantoren op dit moment kunnen inkopen. Veel instellingen hebben al te maken met overproductie. Daar waar overproductie is toegestaan, is het van belang dat er voldoende en goed opgeleid personeel beschikbaar komt voor de extramurale zorg. Een ander belangrijk aspect is dat het afzetgebied voor extramurale zorg nu mogelijk nog beperkter is dan dat in de toekomst wenselijk is. Een deel van de AWBZ-instellingen biedt de extramurale zorg nu in de directe omgeving van de intramurale locaties. Het merendeel van de instellingen is van mening dat extramurale dienstverlening van AWBZ-zorgfuncties en het aanbieden van zorg op afstand cruciaal zijn voor een extramuraal alternatief voor de doelgroepen VV01-VV03. Veel instellingen hebben extramurale dienstverlening ontwikkeld en beschikbaar voor de nieuwe doelgroepen, voor zorg op afstand geldt dat meer dan de helft van de instellingen dit nog moet gaan ontwikkelen. Meer en nieuw aanbod zoals servicepakketten vanuit AWBZ-instellingen wenselijk Aan de instellingen is bovendien de vraag voorgelegd welk aanbod AWBZzorgaanbieders volgens hen nog meer moeten gaan aanbieden. Zij noemden de volgende zaken: ● 24-uurs alarmering, een zorgcentrale voor ontvangst van alarmen en ongeplande zorg. Dit aanbod is overwegend reeds beschikbaar. ● Maaltijdvoorzieningen, restaurantvoorziening, aanbod van welzijnsactiviteiten en gemaksdiensten zoals klusjesdiensten of verzorging van vervoer. AWBZinstellingen bieden deze zaken vaak nu al aan. Vraag is wel of cliënten hiervoor een beroep zullen (blijven) doen op AWBZ-instellingen of dat dit vanuit de Wmo wordt aangeboden en cliënten daarvoor gaan kiezen. ● Beeldzorg en andere ICT-toepassingen voor toezicht en communicatie op afstand. Hiermee vinden op dit moment volop experimenten plaats. Het aanbod lijkt beschikbaar, maar nog niet toereikend.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 26 van 49
●
●
● ●
●
●
●
● ●
●
Aanbod van huur- en zorgovereenkomsten, waarbij cliënten naast wonen kunnen kiezen uit arrangementen/servicepakketen waarin ook welzijn/sociale contacten, wasvoorzieningen, maaltijden en veiligheid wordt geboden. Dit aanbod is nog niet volledig ontwikkeld en beschikbaar. Woonruimte in een veilige woonomgeving waar naast 24-uurs beschikbaarheid van zorg ook welzijn wordt geboden. Een deel van de AWBZ-instellingen kan dit aanbod reeds bieden in geclusterde woonvormen die aanpalend aan het verzorgings- of verpleeghuis zijn gebouwd. Ondersteuning en begeleiding van cliënten op eigen verzoek en tegen eigen betaling. Deels is dit aanbod al beschikbaar voor cliënten. Casemanagement en risicosignalering. Nu wordt dit deels al uitgevoerd door wijkverpleegkundigen. Er is wel een behoefte aan helderheid over welke functionaris dit voor deze groepen gaat oppakken (huisarts of wijkverpleegkundige). De casemanager dient daarbij ook aandacht te hebben voor het sociale systeem rondom de cliënt. Crisisopvang moet voldoende aanwezig zijn voor cliënten waarbij de gezondheidstoestand plotseling verslechterd. De omvang voor crisisopvang lijkt niet toereikend. Er is ook is investering nodig in de samenwerking met huisartsen en andere eerstelijnsdisciplines wanneer complexere doelgroepen in de thuissituatie zorg en ondersteuning gaan ontvangen. Dit is nog niet bij alle AWBZ-instellingen goed georganiseerd en afgestemd. Inzet van de specialist ouderengeneeskunde (consultatie en advies) en andere disciplines uit het verpleeghuis in extramurale situaties, bijvoorbeeld door spreekuren in de wijk. Dit aanbod is nog niet toereikend. Doorontwikkeling van ketenzorg waarin thuiszorg een rol heeft. Aanbod van voldoende respijtzorg voor mantelzorgers, zoals logeervoorzieningen. Als AWBZ-instellingen deze zorg aanbieden is nog wel de vraag wie hiervoor als financier optreedt. Naast ontwikkeling van extramuraal AWBZ-aanbod ontwikkelt een deel van de aanbieders ook oplossingen tegen leegstand, bijvoorbeeld door bestaande appartementen in verzorgingshuizen aan te passen en de mogelijkheden voor verhuur te onderzoeken (wonen met zorg). In feite wordt de intramurale capaciteit dan afgebouwd voor meer extramurale capaciteit. Hierover wordt opgemerkt dat aanpassing van de huurwet noodzakelijk is en dat met het woningwaardestelsel een juiste huur wordt berekend waarbij rekening is gehouden met algemene ruimtes. Verder geven enkele instellingen aan dat het wenselijk is dat woningbouwcorporaties woningen voor ouderen dichtbij intramurale zorglocaties aanbieden. Extramurale cliënten kunnen op dat moment – bijvoorbeeld om eenzaamheid te voorkomen – aansluiting vinden bij cliënten en activiteiten die intramuraal worden aangeboden.
Door een verschuiving in de richting van meer extramurale zorg is de ontwikkeling van preventief aanbod ook reëel te verwachten. Voorbeelden hiervan zijn preventiecursussen gezond ouder worden, veiligheid in huis, veiligheid in bewegen. Omdat de positie van zorgaanbieders verandert - zodra de cliënt extramuraal de zorg krijgt - moeten aanbieders ook meedenken over regie en afstemming tussen verschillende disciplines. KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 27 van 49
De extramuralisering vraagt in termen van capaciteit en deskundigheid van zorgpersoneel van AWBZ-instellingen mogelijk om een nieuw type medewerkers c.q. nieuwe functies. Voorbeelden van deze nieuwe functies: ● Medewerker steunpunt/servicedesk waar domotica signaal binnenkomt en het signaal wordt beoordeeld op benodigde actie door professionele zorginzet. ● Zorgcoördinator/verpleegkundige met kennis van de sociale kaart als centrale spil. Deze moet zodoende ook kennis hebben van het welzijnsaanbod en aanbod van andere organisaties. Daarnaast als belangenbehartiger kunnen optreden tussen de verschillende professionals. AWBZ-zorginstellingen vinden overwegend dat een adequaat ondersteuningsaanbod voor de doelgroepen van de voorgestelde maatregel uit meer zaken bestaat dan extramurale AWBZ-zorg bieden en zorg op afstand kunnen aanbieden. AWBZinstellingen lijken met ideeën al bewust in te gaan spelen op leemten die gaan ontstaan. Voorbeelden zijn het aanbieden van servicepakketten voor voorzieningen waar cliënten door het wegvallen van de verblijfsfunctie geen aanspraak meer op maken en aanbod van respijtzorg en crisisopvang. Verder hebben AWBZ-instellingen ook nadrukkelijk aandacht voor het ‘woonvraagstuk’; oplossingen voor leegstand, huurovereenkomsten, locaties van geclusterde woonvormen et cetera.
4.3 Aanbod van verblijfsdiensten Bij de huidige ZZP-indicaties is sprake van een integraal pakket aan zorg, ondersteuning en verblijfsdiensten (voeding, welzijnsactiviteiten en hotelmatige zaken zoals schoonmaak). Bij een indicatie in functies en klassen dreigt een opeenstapeling te ontstaan van losse onderdelen waarvoor verschillende partijen verantwoordelijk zijn. Bij VV01-VV03 in de thuissituatie heeft de cliënt de mogelijkheid om zorg en begeleiding (AWBZ) vanuit verschillende aanbieders af te nemen. Bovendien is er dan vanuit de AWBZ geen verantwoordelijkheid meer voor het leveren van diensten zoals huishoudelijke hulp, maaltijdvoorziening en welzijnsactiviteiten. Cliënten kunnen voor deze activiteiten een beroep doen op de gemeente (Wmo). Of cliënten hiervoor in aanmerking komen verschilt per individu en per gemeente.
Voorziening
VV01
VV02
VV03
Huishoudelijke hulp
63%
85%
97%
Maaltijdvoorziening
49%
81%
96%
Welzijnsactiviteiten
70%
93%
100%
Woningaanpassingen
44%
74%
97%
Hulpmiddelen
49%
78%
95%
Vervoer
52%
81%
95%
Tabel 9. Benodigde voorzieningen in de thuissituatie per doelgroep VV01-VV03 In tabel 9 zien we dat bijna alle genoemde voorzieningen voor de helft of meer noodzakelijk worden geacht in de thuissituatie voor alle doelgroepen. KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 28 van 49
Huishoudelijke hulp en welzijnsactiviteiten worden het vaakst noodzakelijk geacht. Voor alle voorzieningen geldt dat het aandeel respondenten dat de voorziening noodzakelijk acht toeneemt met de hoogte van het ZZP. Ook uit de beantwoording van benodigd aanbod van ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ blijkt dat naarmate het ZZP hoger is, de vorm van aanbod vaker als noodzakelijk wordt gezien aanvullend in de thuissituatie. We hebben de lidinstellingen ook de vraag voorgelegd in hoeverre zij: ● een compensatie voor de diensten vanuit de Wmo door de gemeente noodzakelijk achten; ● een invulling door informele zorg en mantelzorg noodzakelijk achten, en; ● het zelf zorgdragen door cliënten voor de financiering van de diensten noodzakelijk achten. Een presentatie en beschrijving van de uitkomsten volgt hieronder. Compensatie vanuit Wmo vooral noodzakelijk voor VV03 en VV02 Alle cliënten 4%
Een groot deel 0%
Een klein deel
21%
Geen cliënten 1% 4% 37%
55% 60% 58%
27% 11%
18%
VV01 VV02 VV03 Figuur 7. Compensatie Wmo van ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ Uit figuur 7 is op te maken dat de mate waarin compensatie vanuit de Wmo noodzakelijk wordt geacht samenhangt met de hoogte van het ZZP. Een compensatie voor alle cliënten vanuit de Wmo is het kleinst bij VV01 en het grootst bij VV03. Compensatie voor een groot deel van de cliënten is het grootst bij VV02 en het kleinst bij VV03. Een compensatie voor een klein deel van de cliënten is het grootst bij VV01 en het kleinst bij VV03. De compensatie voor alle, dan wel een groot deel van de cliënten met VV03 vanuit de Wmo, komt uit op 95%, voor VV02 op 78% en voor VV01 op 38%. Wat verder opvalt is dat slechts een klein deel van de instellingen aangeeft dat geen compensatie uit de Wmo noodzakelijk wordt geacht. Dit percentage is het hoogst voor VV01. De verwachting is dat voor een groot deel van de doelgroepen compensatie voor (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen in de Wmo wordt gezocht. Dit ligt in lijn met de huidige aanspraken in de Wmo. Compensatie vanuit de Wmo geldt KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 29 van 49
het sterkst voor de doelgroep VV03 en het minst voor de doelgroep VV01. Mogelijk hebben respondenten hierbij al in het achterhoofd gehouden dat de toegang voor deze voorzieningen wordt aangescherpt en zodoende zwaardere doelgroepen meer in aanmerking zullen komen.
Invulling informele zorg en mantelzorg noodzakelijk voor alle doelgroepen Alle cliënten 4% 19%
Een groot deel
Een klein deel
4%
Geen cliënten 10%
26%
22% 18%
47%
38%
30%
32%
51%
VV01 VV02 VV03 Figuur 8. Invulling informele zorg en mantelzorg van ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ Ook in figuur 8 lijkt de mate waarin invulling door informele zorg en mantelzorg noodzakelijk wordt geacht samen te hangen met de hoogte van het ZZP. Echter, de samenhang lijkt hier duidelijk minder sterk dan bij de figuur over compensatie uit de Wmo. Daar waar voor VV02 en VV03 vaker is aangegeven ‘een klein deel’ of ‘geen cliënten’ lijkt dit verband te houden met de beantwoording van de vraag over compensatie vanuit de Wmo. Immers, daar waar compensatie uit de Wmo wordt verwacht is minder of geen invulling door mantelzorgers nodig. Andersom zien we dat bij VV01 juist bij meer cliënten invulling door de mantelzorgers wordt verwacht en dat was minder bij compensatie vanuit de Wmo. Nog steeds geldt ook hier dat voor respectievelijk 69% VV03 en 70% VV02 voor alle, dan wel een groot deel van de cliënten invulling door mantelzorg noodzakelijk wordt geacht. Omdat deze vraag niet per type aanbod (huishoudelijke hulp, maaltijdvoorziening, welzijnsactiviteiten et cetera) is gesteld kunnen we niet nader specificeren voor welk type aanbod compensatie uit de Wmo noodzakelijk wordt geacht en waar juist invulling door een mantelzorger. Op basis van dit onderzoek kunnen we concluderen dat de verwachting is dat mantelzorgers voor een groot deel van de cliënten (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen gaan uitvoeren.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 30 van 49
Eigen betaling vooral noodzakelijk geacht voor doelgroep VV01 Alle cliënten 4% 26%
Een groot deel
Een klein deel
4%
Geen cliënten 14%
40% 42%
49% 38%
18%
22% 19%
15%
VV01 VV02 VV03 Figuur 9. Eigen betaling door cliënten van ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ In figuur 9 is zichtbaar dat de mate waarin instellingen eigen betaling door cliënten noodzakelijk achten bij de categorie ‘een groot deel van de cliënten’ sterk samen lijkt te hangen met de minst zware doelgroep (VV01). Voor VV02 en VV03 geldt bovendien een groter percentage van de instellingen dat aangeeft dat er maar voor een klein deel van de cliënten eigen betalingen noodzakelijk worden geacht. Het lijkt aannemelijk dat daar waar compensatie uit de Wmo of invulling door mantelzorg wordt verwacht minder of geen eigen betalingen nodig zijn. Maar ook hier geldt dat we dit niet per type aanbod kunnen specificeren. Betrokkenen bij dit onderzoek verwachten voor (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen dat eigen betaling door cliënten noodzakelijk wordt. Het aandeel van cliënten waarvoor dit geldt is het grootst bij de doelgroep VV01 en het kleinst bij de doelgroep VV03. Beschikbaarheid verblijfsvoorzieningen nauwelijks toereikend We stelden eerder in deze paragraaf al dat voor alle vormen van aanbod van ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ geldt dat het grootste deel van de respondenten aangeeft dat het voor alle drie de doelgroepen (VV01-VV03) noodzakelijk is. Vervolgens is het ook van belang te verifiëren in hoeverre dit aanbod beschikbaar is. In figuur 10 staat per type aanbod of dit aanbod beschikbaar is, of het gedeeltelijk, maar niet toereikend aanwezig is of dat het niet beschikbaar is.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 31 van 49
Figuur 10. Beschikbaarheid van diensten voor ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ In figuur 10 is zichtbaar dat het aanbod van huishoudelijke hulp en maaltijdvoorzieningen grotendeels beschikbaar lijkt. Voor welzijnsactiviteiten, woningaanpassingen, hulpmiddelen en vervoer geldt dat veel respondenten aangeven dat het beschikbare aanbod van deze diensten niet toereikend is. Er is ook een klein percentage instellingen dat aangeeft dat diensten niet beschikbaar zijn. Dit kan geografisch zijn bepaald, maar het heeft zeker aandacht nodig om een goed extramuraal alternatief te kunnen bieden voor de voorgenomen maatregel in het Lente-akkoord. Wanneer cliënten geen aanspraak meer maken op een integraal zorgpakket is het van cruciaal belang dat de ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ wel voor hen beschikbaar zijn. Nog los gezien van de discussie wie deze voorzieningen gaan bieden en wie daarvoor de verantwoordelijk financier wordt kunnen we nu concluderen dat het aanbod niet toereikend is. Het gaat dan met name om welzijnsactiviteiten, woningaanpassingen, hulpmiddelen en vervoer.
4.4 Aanbod informele zorg en mantelzorg In de vragenlijst aan de lidinstellingen is ook een item opgenomen waarbij respondenten konden aangeven welk aanbod of welke ondersteuning vrijwilligers en mantelzorgers van cliënten in de thuissituatie volgens hen nodig hebben. De belangrijkste zaken die werden genoemd staan hieronder weergegeven. ● In het aanwezige en te ontwikkelen aanbod van informele zorgorganisaties en mantelzorgers is aandacht nodig voor de afstemming over samenwerking tussen aanbieders, mantelzorgers en vrijwilligers. Voor mantelzorgers en vrijwilligers is één aanspreekpunt en duidelijkheid over elkaars zorgverlening van belang; kennis van de keten. ● Ook scholing (bijvoorbeeld bij specifieke problematiek en voor het onderkennen van zorgverzwaring) en regelmatige begeleiding en ondersteuning wordt belangrijk gevonden om mantelzorgers mee te faciliteren in hun rol als mantelzorger. ● Verder dient een adequate sociale kaart te worden ontwikkeld die de gebieden van wonen, welzijn en zorg omvat. KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 32 van 49
●
●
● ● ●
● ●
Vanuit de bestaande steunpunten is het van belang dat er voldoende ondersteuning aan vrijwilligers en mantelzorgers wordt geboden en dat het type ondersteuning aansluit bij de behoeften van die groepen. Daarnaast is een aanbod van goede faciliteiten om een match tussen zorgvraag en aanbod te verkrijgen wenselijk. Hiervoor zijn landelijk al diverse initiatieven ontwikkeld. Mogelijkheden voor kennis- en informatie-uitwisseling en lotgenotencontact. Informatievoorziening voor regelgeving vanuit de AWBZ en Wmo. Uitbreiding van respijtzorg voorzieningen is een noodzakelijk. Mantelzorgers moeten de mogelijkheid hebben om op elk moment terug te kunnen vallen op professionele hulp die de zorg onmiddellijk kan overnemen. Dit is noodzakelijk om overbelasting te voorkomen. Ook belangenvereniging Mezzo kan hierbij behulpzaam zijn. Volgens een aantal instellingen is ook praktische ondersteuning van de mantelzorger van belang. Te denken valt hierbij aan onkostenvergoeding, verzekering en technologische ondersteuning zodat mantelzorgers op afstand contact kunnen houden met de cliënt. Daarnaast ook compensatie in tijd of geld (door belastingaftrek, goede Cao-regelingen et cetera).
Respondenten geven hierbij wel aan dat er voldoende financiële middelen binnen het gemeentelijk Wmo-beleid beschikbaar moeten zijn voor ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. Afgezien van het feit dat ondersteuning aan vrijwilligers en mantelzorgers nu al binnen de Wmo-verantwoordelijkheid van gemeenten valt, kunnen we concluderen dat door de voorgestelde maatregel aanvullende ondersteuning noodzakelijk is voor vrijwilligers en mantelzorgers. Verder is het belangrijk dat gelet op de verwachte toenemende druk op mantelzorgers en vrijwilligers er voldoende respijtvoorzieningen beschikbaar komen.
4.5 Noodzakelijk aanvullend beleid Voorafgaand aan een goede implementatie van het voorgenomen beleid is het voor gemeenten en woningbouwcorporaties van groot belang dat zij inzicht krijgen in het aantal cliënten dat door de maatregel wordt getroffen en de verwachting van aantallen voor de toekomst. Om te weten welke mogelijkheden er zijn om ondersteuning via informele zorg en mantelzorg te laten uitvoeren is eveneens onderzoek nodig. Mantelzorgers en informele zorg bieden op dit moment al veel ondersteuning aan. Er is onderzoek en ontwikkeling nodig van wat er nog meer mogelijk is. Aanvullend beleid voor cliënten die in de thuissituatie zorg- en ondersteuning ontvangen is gewenst op de volgende onderdelen: ● Integraal beleid (gelet op verschillende functies, partijen, professionals), waar samenwerking onderdeel van uitmaakt. Dit vanuit het belang om een samenhangend pakket aan diensten aan te kunnen bieden met aandacht voor welzijn. Onderdeel hiervan is ook beleid gericht op de inzet van casemanagers. Het gaat hierbij ook om mogelijkheden voor financiering van een casemanager met
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 33 van 49
●
● ●
● ● ●
● ● ●
●
● ●
diens verantwoordelijkheden en bevoegdheden vastgelegd in wet- en regelgeving. Per gemeente integraal beleid gericht op regie rond wonen, zorg en welzijn waarin ook aandacht is voor beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen en aandacht voor voorkoming van eenzaamheid en inactiviteit. Beleid gericht op adequate omvang van te contracteren extramurale zorg tegen reële tarieven. Beleid voor versterking van mantelzorgondersteuning en mantelzorgontlasting (indien nodig). Waaronder beleid gericht op werkgevers om te stimuleren dat mantelzorgers meer ruimte krijgen om zorg en werk te combineren. Beleid waarin de aansluiting tussen professionele en informele zorg is uitgewerkt. Beleid voor ongeplande 24-uurs zorg (hoe doelmatig te organiseren). Beleid gericht op woningbehoeften en woningbeschikbaarheid en geografie (in relatie tot (on)mogelijkheden tot concentratie/clustering van mensen met zorgvragen). En daar waar woningen niet geschikt zijn voor zorg thuis, beleid vanuit de gemeenten rondom woningaanpassingen. Beleid waarin aandacht is voor de maatregelen voor mensen met krappe beurs. Vrijwilligersbeleid (taken, verantwoordelijkheden, competenties). Beleid gericht op ontwikkeling, inhoud en toepassingsmogelijkheden van sociale kaarten zodat duidelijkheid bestaat over de zorginfrastructuur. Daarbij is ook aangegeven dat clustering van de zorginfrastructuur wenselijk is om kosten te beperken. Stimuleringsbeleid voor het gebruik van zorg op afstand, domotica en toepassing van een digitaal dossier in de thuissituatie met heldere afspraken over dossierbewerking en –inzage voor verschillende partijen. Beleid gericht op mogelijkheden om leegstaande ruimten in organisaties te kunnen verhuren en de financiering van bestaand vastgoed. Enkele instellingen hebben ook behoefte aan een overgangsregeling voor mensen op de wachtlijst, gezien het wachtlijstpotentieel van organisaties op dit moment.
Instellingen hebben vooral behoefte aan duidelijkheid over de diverse uitvoeringsregels en mogelijke wijzigingen in huisvestingsbeleid. Als er eind september duidelijkheid komt, dan is er nog maar drie maanden voorbereidingstijd. Dit is voor veel zaken te kort is om continuïteit en kwaliteit te bieden voor de doelgroepen van de maatregel. Als het ministerie van VWS en Binnenlandse Zaken wil investeren in het versnellen van het proces, dan is het naast duidelijkheid over de uitvoering van de maatregel ook belangrijk dat de beide ministeries faciliterend optreden in de ontwikkeling van benodigd aanvullend beleid. Het noodzakelijk te ontwikkelen aanvullende beleid gericht op een adequate uitvoering van de voorgestelde maatregel vraagt om beleid op uiteenlopende terreinen. Voor een groot deel ligt de ontwikkeling van dit beleid buiten de invloedsfeer van de AWBZ-instellingen zelf. Vooral van Rijk, gemeenten, zorgkantoren en woningbouwcorporaties wordt aanvullend beleid verwacht, waarbij het uiteindelijk cruciaal is dat het beleid in lijn met elkaar wordt ontwikkeld.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 34 van 49
4.6 Doorlooptijd De doorlooptijd van het ontwikkelen van een reëel extramuraal alternatief voor de doelgroep is een lastig vraagstuk. Dit is afhankelijk van de regio waar het om gaat, woningbouwbeleid, Wmo-beleid van gemeenten en de mate waarin AWBZzorginstellingen en andere zorgpartijen in staat zijn om zorg- en ondersteuning in de thuissituatie goed in te vullen. De scope van de antwoorden van bestuurders van lidinstellingen van ActiZ varieert van 6 maanden tot 5 jaar. 28 van de 73 responderende instellingen (38%) noemt een benodigde doorlooptijd van één jaar. Aanvullend van belang voor interpretatie van de genoemde doorlooptijd: ● De genoemde doorlooptijd geldt vanaf het moment dat de regeling definitief en duidelijk is. ● Doorlooptijd voor AWBZ-instellingen is nodig om zorg in de wijk te gaan organiseren evenals 24-uurs bereikbaarheid. ● De doorlooptijd hangt ook af van het gemeentelijk beleid en de financiële ruimte en budgettaire keuzes (onder andere gelet op hulpmiddelen en woningaanpassingen). ● Beschikbaarheid van een aantal zaken staat onder regie van gemeenten en woningbouwcorporaties. In een aantal werkgebieden zijn onvoldoende geschikte woningen en gemeenten zijn terughoudend met woningaanpassingen. ● Het aanpassen van woningaanbod vergt volgens een aantal instellingen de meeste tijd (doorlooptijd van 3-5 jaar). De beschikbaarheid van voldoende adequate woningen hangt ook sterk af van de snelheid waarmee de huurwetgeving wordt aangepast. ● De voorgestelde maatregel vraagt ook om een omslag in de samenleving (o.a. zorgzaamheid van kinderen voor ouderen), dit is moeilijk in tijd uit te drukken. ● Organiseren van een extramuraal alternatief vraagt om afstemming met partners in de zorgketen om kwaliteit en continuïteit te bieden. ● De uitdaging is niet zozeer het realiseren van het aanbod, maar juist afspraken en duidelijkheid over de financiering daarvan. Gelet op de opdracht waar partijen voorstaan is de inschatting van de meerderheid van de betrokkenen dat de doorlooptijd voor het realiseren van een reëel extramuraal alternatief voor ZZP VV01-VV03 naar verwachting een jaar of langer tijd vraagt na definitieve besluitvorming.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 35 van 49
5. Conclusies Voorgenomen maatregel In het Lente-akkoord wordt voorgesteld om de ZZP’s VV01-VV03 vanaf 2013 niet meer te indiceren. Bij het vervallen van de aanspraak op de functie verblijf is het belangrijkste effect voor cliënten dat zij geen aanspraak maken op het integrale pakket aan zorg- en dienstverlening. In voorliggend onderzoek is gekeken naar de cruciale randvoorwaarden en de benodigde toerusting van het zorg- en ondersteuningsaanbod in de breedte om de doelgroepen ZZP VV01-VV03 extramuraal te bedienen en welk aanvullend beleid daarvoor nodig is. Noodzaak van integraal beleid Bij de huidige ZZP-indicaties is sprake van een integraal pakket aan zorg, ondersteuning en verblijfsdiensten (voeding, welzijnsactiviteiten en hotelmatige zaken zoals schoonmaak). Bij een indicatie in functies en klassen dreigt een opeenstapeling te ontstaan van losse onderdelen waarvoor verschillende partijen verantwoordelijk zijn. Bij VV01-VV03 in de thuissituatie heeft de cliënt de mogelijkheid om zorg en begeleiding (AWBZ) vanuit verschillende aanbieders af te nemen. Bovendien is er dan vanuit de AWBZ geen verantwoordelijkheid meer voor het leveren van diensten zoals huishoudelijke hulp, maaltijdvoorziening en welzijnsactiviteiten. Cliënten kunnen voor deze activiteiten een beroep doen op de gemeente (Wmo). Of cliënten hiervoor in aanmerking komen verschilt per individu en per gemeente.
5.1 Verschillen in doelgroepen Zorgaanbieders in de ouderenzorg constateren dat de doelgroepen van de voorgenomen maatregel in het Lente-akkoord, sterk van elkaar verschillen. Bij de doelgroepen VV01-VV03 zijn verschillen zichtbaar in zorgzwaarte op het gebied van regievermogen en daarnaast op alle domeinen van de zelfredzaamheidmatrix. Deze verschillen leiden er ook toe dat de consequenties van de voorgenomen maatregel voor de verschillende doelgroepen wisselend zullen zijn. Gelet op de beperkingen en de zelfredzaamheidsscores is de verwachting dat de consequenties voor de doelgroep VV03 ingrijpender zijn dan voor de doelgroep VV02 en daarnaast het minst ingrijpend voor de doelgroep VV01. Uit de gesprekken met AWBZ-instellingen en de reacties op de stellingen over de doelgroepen VV01-VV03 blijkt dat er een verschil bestaat tussen de doelgroepen VV01 en VV02 in vergelijking met VV03. Cliënten met VV01 en VV02 kunnen zelf alarmeren en wachten op respons en kunnen zich naar verwachting in de eigen (aangepaste) thuissituatie beter redden dan de doelgroep VV03. Bij VV03 lijkt een tweedeling zichtbaar in een lichtere en een zwaardere subgroep. Aan de ene kant een groep cliënten die de zorg- en ondersteuning uit VV03 extramuraal kunnen ontvangen. Het lijkt te gaan om een lichtere doelgroep die nog redelijk zelfstandig kan functioneren. Aan de andere kant gaat het om een groep cliënten die de zorgen ondersteuning uit VV03 niet verantwoord extramuraal kan ontvangen. Het lijkt bij deze groep te gaan om een zwaardere doelgroep die in de mobiliteit beperkter zijn, te maken heeft met regieverlies en initiatiefloosheid en met de aanwezigheid van bijkomende problematiek. Deze tweedeling moet verder worden onderzocht. KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 36 van 49
Afnemende instroom VV01 en VV02 maar een toename van VV03 AWBZ-instellingen signaleren zelf al een teruggang in de instroom van cliënten met VV01 en VV02. De beschikbare cijfers van CIZ en CVZ bevestigen dit beeld. In tegenstelling tot de daling bij VV01 en VV02 is een toename zichtbaar van VV03. Dit lijkt een doelgroep die toeneemt en een beroep wil doen op een intramurale verblijfplaats.
5.2 Cruciale randvoorwaarden zorg en ondersteuning thuis Cruciale randvoorwaarden die zorgprofessionals benoemen voor de doelgroepen om zorg- en ondersteuning in de thuissituatie te ontvangen: ● bieden van ‘veiligheid’ door alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd; ● aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk; ● bieden van ondersteuning in de dagstructuur; ● een centraal vraagpunt/aanspreekpunt in de nabijheid; ● aangepaste en adequate huisvesting; ● noodzakelijk toezicht, deels op onplanbare momenten, en; ● heldere afspraken op het gebied van verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie. Borging cruciale randvoorwaarden bij toenemende zwaarte doelgroep belangrijker Van deze randvoorwaarden is onderzocht in hoeverre andere instellingen deze onderschrijven en op welke doelgroepen deze van toepassing zijn. Bij de randvoorwaarden geldt dat de mate waarin met deze belangrijk vindt toeneemt met de hoogte van het ZZP. Hoe zwaarder de doelgroep hoe sterker geldt dat de cruciale randvoorwaarden voor extramurale zorg en ondersteuning in de thuissituatie moeten zijn geborgd. De randvoorwaarden ‘een gevoel van veiligheid en aanwezigheid kunnen bieden en aanwezigheid mantelzorg/sociaal netwerk’ gelden voor alle drie de doelgroepen in hoge mate. De uitkomsten laten zien dat ongeacht de hoogte van het ZZP het heel belangrijk is om te kijken naar hoe de thuissituatie van ‘toekomstige’ cliënten is geoutilleerd en of randvoorwaarden in de thuissituatie zijn geborgd, zodat zorg thuis ook daadwerkelijk een reëel extramuraal alternatief is.
5.3 Benodigd aanbod anticiperend op de voorgenomen maatregel in het Lenteakkoord Naarmate de zwaarte van de doelgroep toeneemt heeft dit ook consequenties voor het aanbod dat naast extramurale AWBZ-zorg georganiseerd moet worden en ook wie daarvoor de verantwoordelijkheid op zich gaat nemen. Woningaanpassingen belangrijk aandachtspunt voor alle doelgroepen Het onderzoek onder de instelling laat zien dat woningaanpassing naast de eerder genoemde randvoorwaarden een belangrijk aandachtsgebied vormt voor het bieden van een reëel extramuraal alternatief voor de doelgroep VV01-VV03 in de thuissituatie. De belangrijkste aanpassingen zijn: gelijkvloerse ruimten, aangepaste doucheruimte, aangepast toilet en alarmeringsmogelijkheden. Noodzaak AWBZ-instellingen om (ander/meer) aanbod te ontwikkelen Het overgrote merendeel van de instellingen is van mening dat extramurale dienstverlening van AWBZ-zorgfuncties en het aanbieden van zorg op afstand KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 37 van 49
noodzakelijk zijn voor een extramuraal alternatief voor de doelgroepen VV01-VV03. Veel instellingen hebben extramurale dienstverlening ontwikkeld en beschikbaar voor de nieuwe doelgroepen, voor zorg op afstand geldt dat meer dan de helft van de respondenten dit nog moet gaan ontwikkelen. AWBZ-zorginstellingen vinden overwegend dat een adequaat ondersteuningsaanbod voor de doelgroepen van de voorgestelde maatregel uit meer zaken bestaat dan het bieden van extramurale AWBZ-zorg en zorg op afstand. AWBZ-instellingen lijken met ideeën al bewust in te spelen op leemten die ontstaan. Zoals het aanbieden van servicepakketten voor voorzieningen waar cliënten door het wegvallen van de verblijfsfunctie geen aanspraak meer op maken en aanbod van respijtzorg en crisisopvang. Verder hebben AWBZ-instellingen ook nadrukkelijk aandacht voor het ‘woonvraagstuk’: oplossingen voor leegstand, huurovereenkomsten, locaties van geclusterde woonvormen et cetera. Aanbod ‘huidige verblijfsvoorzieningen’ noodzakelijker bij toenemende zwaarte doelgroep Uit de analyse van benodigd aanbod van voorzieningen die nu integraal bij het verblijf wordt geboden blijkt ook dat naarmate het ZZP hoger is, aanbod van deze voorzieningen vaker als noodzakelijk wordt gezien in de thuissituatie. De verwachting is dat voor een groot deel van de doelgroepen compensatie voor (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen in de Wmo wordt gezocht. Dit ligt in lijn met de huidige voorzieningen in de Wmo. Compensatie vanuit de Wmo geldt het sterkst voor de doelgroep VV03 en het minst voor de doelgroep VV01. Mogelijk hebben de respondenten bij de beantwoording rekening gehouden met de verwachting dat de toegang voor deze voorzieningen wordt aangescherpt en zodoende met name zwaardere doelgroepen in aanmerking zullen komen. Op basis van dit onderzoek concluderen we bovendien dat de verwachting is dat mantelzorgers voor een groot deel van de cliënten (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen gaan uitvoeren. Betrokkenen bij dit onderzoek verwachten voor (een deel van) de huidige verblijfsvoorzieningen dat eigen betaling door cliënten noodzakelijk wordt. Het aandeel van cliënten waarvoor dit geldt is het grootst bij de doelgroep VV01 en het kleinst bij de doelgroep VV03. Benodigde voorzieningen nog niet in voldoende omvang beschikbaar Wanneer cliënten geen aanspraak meer maken op een integraal zorgpakket is het van cruciaal belang dat de voorzieningen die nu integraal bij het verblijf worden geboden wel voor hen beschikbaar zijn. Want ook het beschikbare aanbod van voorzieningen wordt als een noodzakelijke randvoorwaarde gezien om een reëel extramuraal alternatief in de thuissituatie te bieden. Nog los gezien van de discussie wie deze voorzieningen gaan bieden en wie daarvoor de verantwoordelijk financier wordt kunnen we nu concluderen dat het aanbod niet toereikend is. Het gaat dan met name om de voorzieningen; welzijnsactiviteiten, woningaanpassingen, hulpmiddelen en vervoer. Aanvullende ondersteuning voor vrijwilligers en mantelzorgers van groot belang Afgezien van het feit dat ondersteuning aan vrijwilligers en mantelzorgers nu al binnen de Wmo-verantwoordelijkheid van gemeenten valt, kunnen we concluderen KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 38 van 49
dat door de voorgestelde maatregel aanvullende ondersteuning noodzakelijk is voor vrijwilligers en mantelzorgers. Verder is het belangrijk dat gelet op de verwachte toenemende druk op mantelzorgers en vrijwilligers er voldoende respijtvoorzieningen beschikbaar komen.
5.4 Consequenties voor beleidsontwikkeling en doorlooptijd Roep om integraal beleid Bij VV01-VV03 in de thuissituatie heeft de cliënt de mogelijkheid om zorg en begeleiding (AWBZ) vanuit verschillende aanbieders af te nemen. Bovendien is er dan vanuit de AWBZ geen verantwoordelijkheid meer voor het leveren van diensten zoals huishoudelijke hulp, maaltijdvoorziening en welzijnsactiviteiten. Diverse partijen gaan hiervoor diensten aanbieden. Het verspreiden van functies over verschillende partijen vraagt om afstemming en coördinatie tussen verschillende partijen. Integraal beleid voor de doelgroepen van de voorgestelde maatregel is noodzakelijk, vooral bij VV03. Aanvullend beleid noodzakelijk en deels buiten invloedsfeer AWBZ-instellingen Het noodzakelijk te ontwikkelen aanvullende beleid gericht op een adequate uitvoering van de voorgestelde maatregel vraagt om beleid op uiteenlopende terreinen. Voor een groot deel ligt de ontwikkeling van dit beleid buiten de invloedsfeer van de AWBZ-instellingen zelf. Vooral van Rijk, gemeenten, zorgkantoren en woningbouwcorporaties wordt aanvullend beleid verwacht, waarbij het uiteindelijk cruciaal is dat het beleid in lijn met elkaar wordt (door)ontwikkeld. Doorlooptijd bij helderheid invulling maatregel Gelet op de opdracht waar partijen voorstaan is de inschatting van de meerderheid van de betrokkenen dat de doorlooptijd voor het realiseren van een reëel extramuraal alternatief voor ZZP VV01-VV03 naar verwachting een jaar of langer zal zijn. Die tijd is nodig voor de (door)ontwikkeling van het zorg- en ondersteuningsaanbod door verschillende partijen en een cultuuromslag. De genoemde doorlooptijd is afhankelijk van het moment waarop de regeling definitief en duidelijk is. En verder van het lokale gemeentelijke beleid, de financiële ruimte en budgettaire keuzes die gemeenten en woningbouwcorporaties maken. Omdat voor cliënten met VV01 en VV02 de consequenties aanzienlijk beperkter zijn en uit cijfers blijkt dat nieuwe cliënten steeds vaker het verblijf niet meer verzilveren, concluderen we dat voor de doelgroep VV03 een ander invoeringstraject met bijbehorende doorlooptijd op zijn plaats is. Zowel het benodigd aanbod aan voorzieningen als afspraken rondom coördinatie van wonen, welzijn en zorg zijn voor de doelgroep VV03 noodzakelijker, uitgebreider en complexer. Dit vraagt om een ruimere doorlooptijd dan voor VV01 en VV02. Afhankelijk van de brief die de Staatssecretaris tijdens het Algemeen Overleg op 4 juli jl. aan de Tweede Kamer heeft toegezegd voor na de zomer, hebben zorgaanbieders, VNG, gemeenten en woningbouwcorporaties mogelijk langer de tijd om een adequaat ondersteuningsaanbod te realiseren voor de doelgroep van VV03.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 39 van 49
Een invoeringsscenario voor VV03 zou er volgens de onderzoekers als volgt uit kunnen zien: ● Voor ZZP VV03 de voorgenomen maatregel niet in 2013 invoeren. ● In 2013 uitwerken welke kenmerken van cliënten (met name de zware VV03groep) maken dat zij toch behoefte hebben aan bescherming en toezicht en derhalve de aanspraak op verblijf (voorlopig) zouden moeten behouden. ● Onderzoeken in hoeverre nieuw te indiceren cliënten in een VV03A-groep en VV03B-groep worden gescoord om een beeld te krijgen van de omvang van beide subgroepen. ● Zorgaanbieders, VNG, gemeenten en woningbouwcorporaties minimaal een jaar langer de tijd bieden dan voor VV01 en VV02 om een adequaat ondersteuningsaanbod te realiseren voor de VV03A-groep en mogelijk onder aangescherpte condities voor de VV03B-groep. Hierbij dient nadrukkelijk ook aandacht te zijn voor de leereffecten van de maatregel voor de doelgroepen VV01 en VV02. ● Het realiseren van voldoende aanbod aan zorggeschikte woningen buiten de instellingsmuren is een geleidelijk proces en kent een langere doorlooptijd.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 40 van 49
Bijlage 1.
Beschrijving cliënten met VV01-VV03
ZZP VV1 zoals gebruikelijk in verzorgingshuis setting Regievermogen
Merendeel geen belemmering.
Toezicht
Merendeel niet noodzakelijk (24-uurs).
Alarmering
Cliënten zijn zelf in staat te alarmeren. Responstijd gemiddeld 5 minuten in het verzorgingshuis.
Mantelzorg
Veelal door kind(eren).
ADL-hulp
Af en toe toezicht, verder veelal zelf.
Fysieke gezondheid en behandeling
Goede therapietrouw, behandeling huisarts en paramedici uit eerstelijn, soms ook behandelaar uit verpleeghuis op de achtergrond betrokken. Bestelling medicatie veelal door verzorgingshuis.
Geestelijke gezondheid
Minimale symptomen en voorspelbare reactie op stressoren in het leven.
Begeleiding en dagbesteding
Er komt weinig individuele begeleiding voor en dagbesteding is niet van toepassing.
Welzijn/maatschappelijke participatie
Activiteiten worden veelal verzorgd door het verzorgingshuis, cliënten worden gestimuleerd tot deelname.
Maaltijdverzorging
Cliënten kunnen gebruikmaken van maaltijdverzorging van het verzorgingshuis.
Huishoudelijk hulp
Vanuit het verzorgingshuis is er hulp door een huishoudelijke dienst, de huishoudelijke hulp stimuleert de cliënt daarbij te helpen.
Hulpmiddelen
Woningaanpassingen behoren tot outillage instelling, daarnaast veelal gebruik van rollator.
Vervoer
Georganiseerd door verzorgingshuis, begeleiding door vrijwilliger of verzorgende (of mantelzorg).
Tabel 1.1 ZZP VV1 zoals gebruikelijk in verzorgingshuis setting
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 41 van 49
ZZP VV2 zoals gebruikelijk in verzorgingshuis setting Regievermogen
Merendeel redelijke mate eigen regie, af en toe ondersteuning om deze zelfstandig te kunnen voeren.
Toezicht
Merendeel niet noodzakelijk (24-uurs).
Alarmering
Cliënten zijn redelijk in staat zelf te alarmeren. Responstijd gemiddeld 5 minuten in het verzorgingshuis.
Mantelzorg
Veelal door kind(eren).
ADL-hulp
Dagelijks hulp, voornamelijk toezicht bij zelf uitvoeren door cliënt.
Fysieke gezondheid en behandeling
Behandeling huisarts en paramedici uit eerstelijn, soms ook behandelaar uit verpleeghuis op de achtergrond betrokken. Behandeltrouw beperkter dan in ZZP 1. Bestelling medicatie veelal door verzorgingshuis, medicatie wordt op gezette tijden klaargezet.
Geestelijke gezondheid
Minimale symptomen en voorspelbare reactie op stressoren in het leven.
Begeleiding en dagbesteding
Individuele begeleiding is gericht op stimulatie bij het uitvoeren van taken en nemen van beslissingen. Meerdere malen per dag aandacht voor, vaak in combinatie met PV. Dagbesteding is niet van toepassing.
Welzijn/maatschappelijke participatie
Activiteiten worden veelal verzorgd door het verzorgingshuis, cliënten worden gestimuleerd tot deelname.
Maaltijdverzorging
Cliënten kunnen gebruikmaken van maaltijdverzorging van het verzorgingshuis.
Huishoudelijk hulp
Vanuit het verzorgingshuis is er hulp door een huishoudelijke dienst, de huishoudelijke hulp stimuleert de cliënt daarbij te helpen.
Hulpmiddelen
Woningaanpassingen behoren tot outillage instelling, daarnaast veelal gebruik van rollator.
Vervoer
Georganiseerd door verzorgingshuis, begeleiding door vrijwilliger of verzorgende (of mantelzorg).
Tabel 1.2 ZZP VV2 zoals gebruikelijk in verzorgingshuissetting
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 42 van 49
ZZP VV3 zoals gebruikelijk in verzorgingshuis setting Regievermogen
Merendeel beperkt in het voeren van eigen regie.
Toezicht
Merendeel behoefte aan actief toezicht (24-uurs).
Alarmering
Cliënten zijn beperkt in staat zelf te alarmeren. Responstijd gemiddeld 5 minuten in het verzorgingshuis. In verzorgingshuis bij medische noodzaak soms nachtelijke controlerondes.
Mantelzorg
Veelal door kind(eren).
ADL-hulp
Dagelijks hulp bij ADL met diverse activiteiten en veelal ook bij toiletgang. Hulp op geplande en ongeplande momenten.
Fysieke gezondheid en behandeling
Behandeling huisarts en paramedici uit eerstelijn, soms ook behandelaar uit verpleeghuis op de achtergrond betrokken. Behandeltrouw beperkter dan in ZZP 1 en 2 en meer beperkingen in mobiliteit en activiteit als gevolg van lichamelijke gezondheidsproblemen. Soms zijn verpleegkundige handelingen nodig (bij wonden, katheters). Bestelling medicatie veelal door verzorgingshuis, medicatie wordt op gezette tijden klaargezet.
Geestelijke gezondheid
Minimale symptomen en voorspelbare reactie op stressoren in het leven.
Begeleiding en dagbesteding
Individuele begeleiding is gericht op helpen bij de invulling van het dagelijks leven en heeft een functie als geheugensteun. Meerdere malen per dag is hier aandacht voor (gepland en ongepland). Een klein deel van de cliënten maakt gebruik van dagverzorging om structuur aan te brengen in de dag.
Welzijn/maatschappelijke participatie
Activiteiten worden veelal verzorgd door het verzorgingshuis, cliënten worden gestimuleerd tot deelname.
Maaltijdverzorging
Cliënten kunnen gebruikmaken van maaltijdverzorging van het verzorgingshuis. De begeleiding let op dat cliënten hun eten daadwerkelijk opeten.
Huishoudelijk hulp
Vanuit het verzorgingshuis is er hulp door een huishoudelijke dienst.
Hulpmiddelen
Woningaanpassingen behoren tot outillage instelling, daarnaast veelal gebruik van rollator.
Vervoer
Georganiseerd door verzorgingshuis, begeleiding door vrijwilliger of verzorgende (of mantelzorg).
Tabel 1.3 ZZP VV3 zoals gebruikelijk in verzorgingshuissetting
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 43 van 49
Bijlage 2.
Scores zelfredzaamheid cliënten VV01-VV03 Gegevens van 124 cliënten met ZZP VV1, VV2 of VV3 Woonsituatie
VV1
VV2
VV3
Verpleeghuis
5%
5%
0%
Verzorgingshuis
75%
75%
88%
Beschermde setting
5%
5%
1%
Thuis
15%
15%
11%
VV1
VV2
VV3
Geen belemmering
80%
80%
43%
Belemmering
20%
20%
57%
VV1
VV2
VV3
Nee
85%
85%
38%
Ja
15%
15%
62%
Regievermogen
Noodzaak actief toezicht
Regievermogen
Noodzaak actief toezicht
VV1
VV2
VV3
5%
25%
20%
Nee
75%
29%
24%
Ja
10%
18%
42%
Nee
10%
29%
14%
Ja Geen belemmering
Belemmering
Regievermogen en toezicht Merendeel van VV1 en VV2 heeft geen belemmering in regievermogen; bij VV3 heeft meer dan de helft wel een belemmering in regievermogen. Bij VV1 en VV2 is meestal geen noodzaak van actief toezicht, bij VV3 veel vaker wel.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 44 van 49
Zelfredzaamheid*
VV1
VV2
VV3
ADL-vaardigheden
3,9
3,3
2,8
Fysieke gezondheid
4,0
3,6
3,3
Geestelijke gezondheid
4,1
4,0
3,6
Dagbesteding
3,5
3,2
3,2
Gezinsrelaties
4,3
4,6
4,5
Sociaal netwerk
4,1
4,6
4,1
Maatschappelijke participatie
3,9
3,6
3,5
Huisvesting
4,5
4,6
4,3
Verslaving
5,0
5,0
4,9
Inkomen
4,9
4,9
4,7
Justitie
5,0
5,0
4,9
*Gemiddelde score op basis van een score tussen 1 (acute problematiek) en 5 (volledig zelfredzaam)
Zelfredzaamheidscore Over het algemeen neemt zelfredzaamheid af van VV1 naar VV2 naar VV3, maar de verschillen zijn vaak klein. De zelfredzaamheid lijkt behoorlijk hoog. Dit is het beeld van de zelfredzaamheid nu, binnen de intramurale setting. Mantelzorg Aanwezigheid mantelzorg
VV1
VV2
VV3
Geen mantelzorg
0%
0%
11%
Partner
14%
14%
4%
Kind(eren)
59%
59%
63%
Vrienden / bekenden
14%
14%
12%
Anders
14%
14%
11%
VV1
VV2
VV3
Niet van toepassing
10%
10%
13%
Hoge draagkracht
15%
15%
24%
Gemiddelde draagkracht
50%
50%
51%
Lage draagkracht
20%
20%
7%
Overbelaste mantelzorg
5%
5%
5%
Draagkracht mantelzorg
Mantelzorg Potentie van mantelzorg ligt vooral bij kinderen van cliënten. In VV1 en VV2 is er vaker een partner dan in VV3. Draagkracht mantelzorg is nu bij meer dan de helft van de cliënten gemiddeld tot hoog.
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 45 van 49
Bijlage 3.
Overzicht respons landelijke vragenlijst en verdiepende tabellen In totaal is namens 84 instellingen de vragenlijst voor teammanagers/teamleiders ingevuld. De vragenlijst voor bestuurders en/of directie is door 73 instelling ingevuld. De instellingen hebben de volgende combinaties van ZZP’s: % instellingen met ZZP-combinatie
# instellingen met combinatie
VV01, VV02, VV03, VV04
85,7%
72
VV01, VV02, VV03
1,2%
1
VV01, VV02, VV04
2,4%
2
VV02, VV03, VV04
8,3%
7
VV03, VV04
2,4%
2
ZZP combinatie
Tabel 3.1 ZZP-combinaties responderende instellingen
Zeer belangrijk
Belangrijk
Onbelangrijk
Zeer onbelangrijk
Niet van toepassing
A) Het kunnen bieden van ‘een gevoel van veiligheid’ door middel van alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd.
58%
35%
5%
0%
2%
B) De aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk waarbij de cliënt tevens in staat is dit netwerk te onderhouden.
39%
56%
2%
1%
1%
C) Het kunnen bieden van ondersteuning in de dagstructuur.
20%
44%
30%
1%
5%
D) Een centraal vraagpunt/ aanspreekpunt kunnen bieden in de nabijheid (loopafstand) van de cliënt.
30%
49%
18%
1%
2%
E) Aangepaste en adequate huisvesting.
36%
48%
15%
0%
1%
F) Noodzakelijk toezicht kunnen bieden waarvan deels op onplanbare momenten.
17%
37%
33%
5%
8%
G) Heldere afspraken op het gebied van verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie.
36%
51%
7%
1%
5%
Randvoorwaarden VV1
Tabel 3.2 Belang randvoorwaarden VV01
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 46 van 49
Zeer belangrijk
Belangrijk
Onbelangrijk
Zeer onbelangrijk
Niet van toepassing
A) Het kunnen bieden van ‘een gevoel van veiligheid’ door middel van alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd.
68%
30%
1%
0%
1%
B) De aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk waarbij de cliënt tevens in staat is dit netwerk te onderhouden.
51%
46%
1%
0%
1%
C) Het kunnen bieden van ondersteuning in de dagstructuur.
29%
55%
14%
0%
2%
D) Een centraal vraagpunt/ aanspreekpunt kunnen bieden in de nabijheid (loopafstand) van de cliënt.
42%
42%
13%
0%
4%
E) Aangepaste en adequate huisvesting.
56%
36%
7%
0%
1%
F) Noodzakelijk toezicht kunnen bieden waarvan deels op onplanbare momenten.
32%
43%
19%
0%
6%
G) Heldere afspraken op het gebied van verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie.
49%
45%
5%
0%
1%
Zeer belangrijk
Belangrijk
Onbelangrijk
Zeer onbelangrijk
Niet van toepassing
A) Het kunnen bieden van ‘een gevoel van veiligheid’ door middel van alarmeringsvoorzieningen en een korte responstijd.
94%
4%
0%
0%
2%
B) De aanwezigheid van mantelzorg en/of een sterk sociaal netwerk waarbij de cliënt tevens in staat is dit netwerk te onderhouden.
88%
10%
0%
0%
2%
C) Het kunnen bieden van ondersteuning in de dagstructuur.
76%
23%
0%
0%
1%
D) Een centraal vraagpunt/ aanspreekpunt kunnen bieden in de nabijheid (loopafstand) van de cliënt.
74%
20%
4%
0%
2%
Randvoorwaarden VV2
Tabel 3.3 Belang randvoorwaarden VV02
Randvoorwaarden VV3
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 47 van 49
Zeer belangrijk
Belangrijk
Onbelangrijk
Zeer onbelangrijk
Niet van toepassing
E) Aangepaste en adequate huisvesting.
86%
13%
0%
0%
1%
F) Noodzakelijk toezicht kunnen bieden waarvan deels op onplanbare momenten.
75%
20%
4%
0%
1%
G) Heldere afspraken op het gebied van verantwoordelijkheden en zorgcoördinatie.
88%
11%
0%
0%
1%
Randvoorwaarden VV3
Tabel 3.4 Belang randvoorwaarden VV03 Woningaanpassingen VV1
Ja
Deels
Nee
Traplift
2%
46%
51%
Tillift (actieve lift/passieve lift)
0%
19%
81%
Hoog-laagbed
8%
44%
48%
Gelijkvloerse ruimten (drempelhulp)
46%
45%
8%
Aangepaste doucheruimte (wandbeugels, douchezitje, antislipvloer)
54%
40%
6%
Aangepast toilet (toiletverhoger, armsteunen, wandbeugels)
49%
45%
6%
Keukenaanpassingen
11%
57%
32%
Automatische deuropeners
6%
48%
46%
Alarmeringsmogelijkheden
70%
27%
2%
Technische ondersteuning van bijvoorbeeld een toezicht functie
19%
44%
37%
Woningaanpassingen VV2
Ja
Deels
Nee
Traplift
5%
73%
23%
Tillift (actieve lift/passieve lift)
0%
43%
57%
Hoog-laagbed
17%
55%
29%
Gelijkvloerse ruimten (drempelhulp)
61%
37%
2%
Aangepaste doucheruimte (wandbeugels, douchezitje, antislipvloer)
68%
29%
4%
Aangepast toilet (toiletverhoger, armsteunen, wandbeugels)
65%
31%
4%
Keukenaanpassingen
17%
64%
19%
Automatische deuropeners
11%
56%
33%
Alarmeringsmogelijkheden
83%
17%
0%
Technische ondersteuning van bijvoorbeeld een toezicht functie
26%
52%
21%
Tabel 3.5 Benodigde woningaanpassingen VV01
Tabel 3.6 Benodigde woningaanpassingen VV02
KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 48 van 49
Woningaanpassingen VV3
Ja
Deels
Nee
Traplift
46%
50%
4%
Tillift (actieve lift/passieve lift)
18%
73%
10%
Hoog-laagbed
58%
39%
2%
Gelijkvloerse ruimten (drempelhulp)
87%
13%
0%
Aangepaste doucheruimte (wandbeugels, douchezitje, antislipvloer)
92%
8%
0%
Aangepast toilet (toiletverhoger, armsteunen, wandbeugels)
92%
8%
0%
Keukenaanpassingen
48%
48%
5%
Automatische deuropeners
45%
49%
6%
Alarmeringsmogelijkheden
95%
5%
0%
Technische ondersteuning van bijvoorbeeld een toezicht functie
64%
30%
6%
Tabel 3.7 Benodigde woningaanpassingen VV03 Aan de instellingen is de vraag voorgelegd voor welk(e) ZZP('s) welk aanbod volgens hen voor cliënten in de thuissituatie aanvullend nodig is. De volgende vormen van aanbod hebben we aan de respondenten voorgelegd: ● Huishoudelijke hulp ● Maaltijdvoorziening ● Welzijnsactiviteiten (ten behoeve van maatschappelijke participatie) ● Woningaanpassingen ● Hulpmiddelen ● Vervoer (als reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is) Uit tabel 5.8 is op te maken dat voor alle vormen van aanbod geldt dat het grootste deel van de respondenten aangeeft dat het voor alle drie de doelgroepen (VV01-VV03) noodzakelijk is. Daarna geldt als grootste deel voor alle vormen van aanbod de combinatie VV02 en VV03 en daarna VV03. VV01, VV02, VV03
VV02, VV03
VV03
VV01, VV02
VV02
VV01
Geen
Huishoudelijke hulp
62%
23%
12%
0%
0%
1%
1%
Maaltijdvoorziening
48%
32%
16%
1%
0%
0%
3%
Welzijnsactiviteiten (voor maatschappelijke participatie)
70%
23%
7%
0%
0%
0%
0%
Woningaanpassingen
44%
30%
23%
0%
0%
0%
3%
Hulpmiddelen
48%
29%
18%
1%
0%
0%
4%
Vervoer (als reizen met OV niet mogelijk is)
51%
29%
15%
1%
0%
0%
4%
Tabel 3.8 Benodigd aanbod per doelgroep(-combinatie) KB/12/2058/oava
25 september 2012
© bureau HHM
Pagina 49 van 49