2011 ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk?
Master thesis Planologie Brechtje Schildkamp Radboud Universiteit Nijmegen 3-6-2011
ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? Onderzoek naar de manieren waarop ZZP’ers in stedelijke woonwijken bijdragen aan de leefbaarheid van de wijk en de effecten van de realisering van vastgoedconcepten voor ZZP’ers op de wijk.
Foto’s voorpagina Links: © Kleine Loods Rechts: © deWerkkamer.com
Brechtje Schildkamp Nijmegen, 03-06-2011 Master thesis ter afronding van de opleiding Planologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Onderzoek uitgevoerd bij Seinpost Adviesbureau BV te Arnhem.
Afstudeerbegeleider Radboud Universiteit dr. E. van der Krabben
Afstudeerbegeleider Seinpost Adviesbureau BV: drs. L.B. Pijlman MBA
Samenvatting De laatste jaren zijn de oude stadswijken met leefbaarheidsproblemen volop in het nieuws. Een integrale aanpak, met aandacht voor de fysieke, sociale én economische pijler moet voor verbetering zorgen in deze wijken. Dit onderzoek richt zich op de inzet op de economische pijler. Door het stimuleren van de wijkeconomie wil men de leefbaarheid van de wijken vergroten. De wijkeconomie omvat in dit onderzoek alle zichtbare en onzichtbare kleinschalige (< 20 fulltime werknemers) bedrijvigheid gevestigd in de wijk, maar niet op bedrijventerreinen groter dan 3 ha, in stadsdeelwinkelcentra of behorend tot het kernwinkelapparaat of een kantorenconcentratie. Daarnaast is er in de laatste decennia een trend zichtbaar van een toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers). Hieronder worden ondernemers verstaan die – buiten de ondernemer zelf - géén werkzame personen in dienst hebben, volledig zelfstandig zijn en niet werkzaam zijn in de landbouw, visserij, detailhandel of horeca. Bovendien zijn zij niet verbonden aan een franchise-formule of een keten. Vaak starten deze ondernemers met hun bedrijf vanuit huis, kortom in de woonwijk. Deze ZZP’ers maken daarmee een groot deel uit van de totale wijkeconomie. Diverse instanties en onderzoekers zien kansen om met deze groep ondernemers de leefbaarheid te verbeteren, daarom wordt er onder andere geïnvesteerd in vastgoed voor ZZP’ers. Deze gegevens hebben geleid tot de hoofdvraag van dit onderzoek. In hoeverre dragen ZZP’ers en het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers bij aan een leefbare wijk en hoe kan deze (mogelijke) bijdrage vergroot worden? Om de mate van invloed te bepalen op de leefbaarheid van de wijk zijn diverse meetmodellen naast elkaar gelegd, waaronder de Leefbaarometer van het voormalig ministerie van VROM. Hieruit zijn zes dimensies naar voren gekomen die de mate van leefbaarheid in de wijk bepalen/beïnvloeden. Dit zijn: bevolkingssamenstelling, woningvoorraad, publieke ruimte, veiligheid, voorzieningen & bedrijvigheid en sociale samenhang. Vervolgens is gekeken op welke dimensies wijkeconomie en ZZP’ers volgens de wetenschappelijke literatuur invloed kunnen hebben. Van vier dimensies wordt verondersteld dat ZZP’ers hieraan een bijdrage kunnen leveren, namelijk publieke ruimte, veiligheid, voorzieningen & bedrijvigheid en sociale samenhang. Een aanvulling op deze vier dimensies werd gevonden in de bijdrage die ZZP’ers kunnen leveren aan de levendigheid en reuring in de wijk. Om deze veronderstellingen te toetsen is een casestudie uitgevoerd in drie onderzoekswijken. Deze wijken zijn geselecteerd op basis van de aanwezigheid van bedrijfsvastgoed met een wijkfunctie gericht op ZZP’ers. De opzet van het onderzoek is om onderscheid te maken tussen twee groepen ZZP’ers: de thuiswerkende ZZP’er en de ZZP’er die werkzaam is vanuit speciaal bedrijfsvastgoed dat gericht is op ZZP’ers. De geselecteerde wijken zijn de Transvaalbuurt in Amsterdam met daarin deWerkkamer.com, de wijk Mariahoeve en Marlot in Den Haag waarin de Kleine Loods is gevestigd en Malburgen-Oost in Arnhem met daarin het Bruishuis. Aan de hand van de gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is vervolgens de wijkeconomie en het aantal ZZP’ers in de wijk inzichtelijk gemaakt. De ZZP’ers zijn vervolgens benaderd voor een online enquête waarin zij bevraagd zijn over de vier dimensies. In totaal hebben 94 ZZP’ers de enquête volledig ingevuld. Deze respons is te laag om betrouwbare (95%) uitspraken te doen. De resultaten van dit onderzoek zijn daarom indicatief en geven een eerste inzicht in de bijdrage van ZZP’ers. Daarnaast is het door deze lage respons niet mogelijk om onderscheid te maken naar type ZZP’er. De resultaten hebben hierdoor betrekking op de totale groep ZZP’ers. Deze worden per dimensie besproken. Sociale samenhang De bijdrage van de ZZP’ers aan het vergroten van de sociale samenhang in de wijk blijkt beperkt. De meeste ZZP’ers hebben weinig contacten met andere ZZP’ers of ondernemers in de wijk. De lokale organisatiegraad is laag en daarnaast is er weinig sprake van samenwerking tussen de ZZP’ers. Bijna 90% van de ZZP’ers valt onder de groep met een kleine inzet voor de wijk. Deze ZZP’ers nemen nooit, zelden of soms deel aan wijkactiviteiten of zijn nooit, zelden of soms betrokken bij het organiseren van dit soort activiteiten. Daarnaast blijkt dat de bedrijven van de ZZP’ers over het algemeen niet functioneren als ontmoetingsplek voor de wijk.
Voorzieningen en bedrijvigheid De bijdrage van de ZZP’ers aan het voorzieningenniveau in de wijk blijkt eveneens beperkt. De bedrijven functioneren over het algemeen niet als voorziening voor de wijk, dat blijkt onder andere uit de branche waarin men actief is. Daarnaast komen de klanten en de leveranciers van de ZZP’ers veelal van buiten de wijk en zijn slechts enkele ondernemingen zichtbaar gevestigd in de wijk. Door hun zakelijke bestedingen en door gebruik te maken van andere voorzieningen in de wijk kunnen de ZZP’ers het economisch draagvlak van deze voorzieningen vergroten. Uit de enquête blijkt echter dat dit niet het geval is. Zakelijke bestedingen worden buiten de wijk gedaan en voorzieningen in de wijk worden maar beperkt gebruikt vanuit de rol als ondernemer. Veiligheid Vanuit de dimensie veiligheid kan een positiever beeld worden geschetst van de bijdrage van de ZZP’ers. De resultaten laten zien dat de ZZP’er de sociale controle in de wijk vergroot door zijn of haar aanwezigheid overdag en het zicht vanuit de werkplek op de openbare ruimte. Daarnaast maken ZZP’ers melding van overlast bij lokale autoriteiten en spreken de meeste ZZP’ers overlastveroorzakers aan op hun gedrag. Tot slot blijkt de overlast die de ZZP’ers zelf met hun onderneming veroorzaken beperkt. Publieke ruimte Vanuit de dimensie publieke ruimte gaat eveneens een positieve bijdrage uit van de ZZP’ers. De meeste ZZP’ers zorgen ervoor dat de openbare ruimte rond hun bedrijfsruimte schoon blijft. Daarnaast heeft een deel van de ZZP’ers geïnvesteerd in hun pand vanuit zakelijke overwegingen. Hiermee hebben zij de fysieke uitstraling van de wijk verbeterd en dat heeft weer een positief effect op de leefbaarheid van de wijk. Levendigheid en reuring De meeste ZZP’ers ontvangen nooit of slechts zelden klanten. Er is bij de meesten dus geen sprake van een inloopfunctie. Daarnaast blijken de ZZP’ers zelf in de pauze ook geen rondje te wandelen door de wijk. Hierdoor zijn er door de aanwezigheid van de ZZP’ers geen extra mensen zichtbaar aanwezig in de wijk, waardoor de bijdrage aan de levendigheid beperkt is. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is hiermee dat de bijdrage van ZZP’ers aan de leefbaarheid van de wijk vooral zit in het vergroten van de veiligheid in de wijk en verbeteren van de publieke ruimte. Daarnaast is gekeken in hoeverre het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers de wijk aantrekkelijker maakt voor ZZP’ers. De resultaten laten zien dat de behoefte aan dit type vastgoed en de faciliteiten die het biedt erg beperkt is. Het realiseren ervan zal daarom waarschijnlijk niet leiden tot een toename van het aantal ZZP’ers in de wijk. ZZP’ers laten zich in de locatiekeuze namelijk vooral leiden door de kwaliteit van de woonruimtes. Ten slotte blijkt uit de enquête dat de meeste ZZP’ers niet bereid zijn om hun bijdrage te vergroten. Dat wordt vooral veroorzaakt door een gebrek aan tijd. Diegenen die wel bereid zijn, zoeken deze bijdrage vooral in activiteiten die dicht bij hun bedrijfsactiviteiten liggen. Naar aanleiding van deze conclusies en resultaten kan worden aanbevolen om bij het verbeteren van de leefbaarheid van de wijk, door het stimuleren van de wijkeconomie, zich niet alleen te concentreren op de groep ZZP’ers, maar vooral in te zetten op ondernemers met een grote betrokkenheid bij de wijk. De ZZP’ers zijn over het algemeen weinig betrokken bij de wijk en hun bijdrage aan de leefbaarheid blijkt gering. Indien men toch graag deze groep wil faciliteren moet voorafgaand aan de investeringen goed inzicht worden verkregen in de behoeften die aanwezig zijn in de wijk. Daarnaast moet men zich afvragen in hoeverre deze vraag niet kan worden opgevangen door commerciële partijen en in hoeverre de behoefte daadwerkelijk in de wijk moet worden gerealiseerd. Indien men de wijk aantrekkelijk wil maken voor ZZP’ers is het vooral belangrijk om de woningvoorraad goed te onderhouden. De kwaliteit van de woonruimte is bepalend bij de vestigingskeuze van de ZZP’er. Tot slot is het belangrijk dat de ZZP’ers die wel een rol voor zichzelf weggelegd zien in het verbeteren van de leefbaarheid in de wijk zich gehoord voelen en hun initiatieven gesteund en gefaciliteerd worden.
Voorwoord "Als we wisten wat we deden, heette het geen onderzoek." Albert Einstein Na de nodige nieuwe invalshoeken, verassende inzichten en aanpassingen van de onderzoeksmethode ligt hier het resultaat van mijn onderzoek naar zelfstandigen zonder personeel als onderdeel van de wijkeconomie. Al maak je van te voren een goed onderzoeksplan, tijdens je onderzoek moet je dit plan blijven bijstellen. Niets is wat het vooraf lijkt, maar dat maakt onderzoek nu juist zo interessant. De afgelopen periode heb ik dan ook met erg veel plezier aan dit onderzoek gewerkt. Wijkeconomie is een onderwerp dat de laatste jaren volop in de belangstelling staat, maar toch is er op dit gebied nog veel kennis te winnen. Met mijn onderzoek hoop ik hieraan bij te dragen, door mij te richten op een opkomende groep ondernemers, de ZZP’ers. Zijn zij de toekomst voor een leefbare wijk? Dit onderzoek heb ik uitgevoerd tijdens mijn stage bij Seinpost Adviesbureau BV in Arnhem. Tijdens deze periode heb ik tevens meegewerkt aan diverse projecten, waardoor ik mijzelf verder heb kunnen ontwikkelen en beter inzicht heb gekregen in de praktijk. Graag wil ik alle collega’s bij Seinpost bedanken voor hun betrokkenheid en advies. In het bijzonder wil ik Lars Pijlman bedanken voor zijn begeleiding en feedback tijdens het hele proces. Daarnaast wil ik ook Erwin van der Krabben, begeleider vanuit de Radboud Universiteit, bedanken voor zijn reflectie en begeleiding. Een frisse blik houd je scherp. Tot slot wil ik alle ZZP’ers die hebben deelgenomen aan het onderzoek hartelijk bedanken. Zonder hun bereidheid had dit onderzoek immers nooit kunnen plaatsvinden. Na zes jaar zit het studeren erop en nu kan het echte werk beginnen! Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn onderzoek.
Brechtje Schildkamp Nijmegen, 3 juni 2011
Inhoudsopgave Inleiding................................................................................................................................................................. 13
2
3
1.1
Aanleiding ............................................................................................................................................ 13
1.2
Doel- en vraagstelling .......................................................................................................................... 14
1.3
Onderzoeksmethode ........................................................................................................................... 14
1.4
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ........................................................................... 15
1.5
Leeswijzer ............................................................................................................................................ 16
Leefbaarheid ................................................................................................................................................. 17 2.1
Het begrip leefbaarheid ....................................................................................................................... 17
2.2
Leefbaarheid nader bekeken ............................................................................................................... 17
2.2.1
De Leefbaarometer ..................................................................................................................... 19
2.2.2
De Leefbaarheidsbarometer ....................................................................................................... 21
2.2.3
Naar een eigen leefbaarheidsmodel ........................................................................................... 23
Wijkeconomie............................................................................................................................................... 25 3. 1
Wat is wijkeconomie? .......................................................................................................................... 25
3.2
De geschiedenis van wijkeconomie ..................................................................................................... 28
3.2.1
….tot eind jaren ‘60 ..................................................................................................................... 28
3.2.2
De jaren ’70 en ’80 ...................................................................................................................... 28
3.2.3
De jaren ’90 tot 2007 .................................................................................................................. 29
3.2.4
Huidige beleid ten aangezien van wijkeconomie ........................................................................ 31
3.2.5
Tijdsbalk wijkeconomie ............................................................................................................... 33
3.3
Wijkeconomie: diverse benaderingen ................................................................................................. 34
3.4
Wat biedt de wijkeconomie… .............................................................................................................. 35
3.4.1
…voor de wijk? ............................................................................................................................ 35
3.4.2
…voor de ondernemer? .............................................................................................................. 36
3.4.3
…voor de stad/regio? .................................................................................................................. 36
3.5 4
5
Wijkeconomie in relatie tot leefbaarheid ............................................................................................ 37
Zelfstandigen zonder personeel ................................................................................................................... 40 4.1
Wat is een ZZP’er? ............................................................................................................................... 40
4.2
Trends in de samenleving .................................................................................................................... 42
4.3
De ZZP’er in relatie tot wijkeconomie en leefbaarheid ....................................................................... 43
4.3.1
De ZZP’er als onderdeel van de wijkeconomie ........................................................................... 43
4.3.2
De bijdrage van ZZP’ers via wijkeconomie aan de leefbaarheid ................................................. 45
4.4
Groeimogelijkheden voor het aantal ZZP’ers ...................................................................................... 47
4.5
Vastgoedbehoefte van ZZP’ers ............................................................................................................ 48 Onderzoeksmethodiek ................................................................................................................................ 50
5.1
Onderzoekstype ................................................................................................................................... 50
5.2
Onderzoeksopzet ................................................................................................................................. 50
5.3
Selectiecriteria ..................................................................................................................................... 52
5.4
Operationaliseren van de leefbaarheidsdimensies ............................................................................. 53
5.5
Respons............................................................................................................................................... 55
5.6
De steekproef in vergelijking met de onderzoekspopulatie ............................................................... 56
5.7
Betrouwbaarheid en validiteit ............................................................................................................ 58
6
Transvaalbuurt in Amsterdam ..................................................................................................................... 59 6.1
Buurt/wijkomschrijving ....................................................................................................................... 59
6.1.1
Geografische afbakening ............................................................................................................ 59
6.1.2
Geschiedenis van de Transvaalbuurt .......................................................................................... 59
6.1.3
De Transvaalbuurt anno 2011 ..................................................................................................... 60
6.2
Wijkeconomie in de Transvaalbuurt .................................................................................................... 62
6.3
Flexkantoor ‘deWerkkamer.com’ ....................................................................................................... 63
7
Mariahoeve en Marlot in Den Haag ............................................................................................................ 65 7.1
Buurt/wijkomschrijving....................................................................................................................... 65
7.1.1
Geografische afbakening ............................................................................................................ 65
7.1.2
De geschiedenis van Mariahoeve en Marlot .............................................................................. 65
7.1.3
Mariahoeve en Marlot anno 2011 .............................................................................................. 66
7.2
Wijkeconomie in Mariahoeve en Marlot ............................................................................................. 68
7.3
ZZP-kantoor ‘Kleine Loods’ ................................................................................................................. 70
8
Malburgen-Oost in Arnhem......................................................................................................................... 72 8.1
Buurt/wijkomschrijving ....................................................................................................................... 72
8.1.1
Geografische afbakening ............................................................................................................ 72
8.1.2
De geschiedenis van Malburgen-Oost ........................................................................................ 72
8.1.3
Malburgen-Oost anno 2011 ........................................................................................................ 73
8.2
Wijkeconomie in Malburgen-Oost...................................................................................................... 75
8.3
‘Het Bruishuis’ ..................................................................................................................................... 76
9
Resultaten ................................................................................................................................................... 78 9.1
De ZZP’er nader bekeken ..................................................................................................................... 78
9.2
De bijdrage van ZZP’ers aan de sociale samenhang in de wijk ............................................................ 78
9.2.1
Sociale samenhang: algemeen .................................................................................................... 78
9.2.2
Sociale samenhang: inzet in de wijk ........................................................................................... 81
9.2.3
Sociale samenhang: bedrijf als ontmoetingsplek ....................................................................... 82
9.2.4
Sociale samenhang: de conclusie ................................................................................................ 82
9.3 9.3.1
De bijdrage van ZZP’ers aan voorzieningen en bedrijvigheid in de wijk.............................................. 82 Voorzieningen en bedrijvigheid: het bedrijf als voorziening voor de wijk .................................. 83
9.3.2
Voorzieningen en bedrijvigheid: bijdrage aan andere voorzieningen ........................................ 84
9.3.3
Voorzieningen en bedrijvigheid: de conclusie ............................................................................ 85
9.4
De bijdrage van ZZP’ers aan de veiligheid in de wijk ........................................................................... 86
9.4.1
Veiligheid: sociale controle ......................................................................................................... 86
9.4.2
Veiligheid: overlastveroorzaker .................................................................................................. 87
9.4.3
Veiligheid: de conclusie .............................................................................................................. 87
9.5
De bijdrage van ZZP’ers aan de publieke ruimte in de wijk ................................................................. 88
9.5.1
Publieke ruimte: schoon en heel ................................................................................................ 88
9.5.2
Publieke ruimte: de conclusie ..................................................................................................... 89
9.6
De bijdrage van ZZP’ers aan de levendigheid en reuring in de wijk .................................................... 89
9.6.1
Levendigheid en reuring ............................................................................................................. 89
9.6.2
Levendigheid en reuring: de conclusie....................................................................................... 90
9.7
Vastgoedconcepten voor ZZP’ers ........................................................................................................ 90
9.7.1
Verhuisplannen van de ZZP’ers ................................................................................................... 90
9.7.2
Aantrekkelijkheid van de wijk ..................................................................................................... 92
9.7.3
Vastgoedconcepten voor ZZP’ers: de conclusie ......................................................................... 93
9.8
Vergroten van de bijdrage van de ZZP’ers ........................................................................................... 93
9.8.1
Vergroten van de bijdrage .......................................................................................................... 93
9.8.2
Vergroten van de bijdrage: de conclusie .................................................................................... 94
9.9
Opvallende resultaten per wijk .......................................................................................................... 95
9.9.1
Opvallende resultaten uit de Transvaalbuurt ............................................................................. 95
9.9.2
Opvallende resultaten uit Mariahoeve en Marlot ...................................................................... 95
9.9.3
Opvallende resultaten uit Malburgen-Oost ................................................................................ 96
9.9.4
Opvallende resultaten per wijk: de conclusie ............................................................................. 96
9.10
Vergelijking naar branche ............................................................................................................... 97
9.10.1
Contacten in de wijk ................................................................................................................... 97
9.10.2
Inzet in de wijk ............................................................................................................................ 97
9.10.3
De sociale controle ..................................................................................................................... 98
9.10.4
Vergelijking naar branche: de conclusie ..................................................................................... 98
10
Conclusies en discussie ........................................................................................................................... 99 10.1
Conclusies ........................................................................................................................................ 99
10.2
Discussie ........................................................................................................................................ 103
11
Aanbevelingen ...................................................................................................................................... 104 11.1
Beleidsaanbevelingen.................................................................................................................... 104
11.2
Aanbevelingen voor verder onderzoek ......................................................................................... 105
Literatuurlijst ....................................................................................................................................................... 106 Bijlage 1
Indicatoren Leefbaarheid SRE ....................................................................................................... 114
Bijlage 2
Indicatoren Leefbaarometer ......................................................................................................... 115
Bijlage 3
Indicatoren Leefbaarheidsbarometer K5 ...................................................................................... 116
Bijlage 4
Begeleidende brief + enquête ZZP’ers .......................................................................................... 119
Bijlage 5
Resultaten ..................................................................................................................................... 130
Frequentietabellen achtergrondinformatie ZZP’ers ....................................................................................... 130 Frequentietabellen werksituatie ZZP’ers ........................................................................................................ 130 Transvaalbuurt ................................................................................................................................................ 131 Mariahoeve en Marlot .................................................................................................................................... 133 Malburgen-Oost.............................................................................................................................................. 135 Vergelijking naar branche ............................................................................................................................... 137
Lijst van tabellen, figuren en afbeeldingen Tabellen Tabel 2.1 Opbouw van de leefbaarheidsbarometer Tabel 3.1 Meerwaarde wijkeconomie Tabel 4.1 Gemiddeld aantal vestigingen en banen voor de periode 1999-2006 Tabel 4.2 Gemiddeld aantal bedrijfsvestigingen naar omvang 2006-2010 Tabel 4.3 Berekening omvang wijkeconomie Tabel 4.4 Berekening aandeel eenpersoonsbedrijven van totale wijkeconomie Tabel 5.1 Items voor meten bijdrage aan leefbaarheid Tabel 5.2 Items voor effecten vastgoedconcepten en vergroten bijdrage Tabel 5.3 Items voor achtergrondinformatie over de ZZP’ers Tabel 5.4 Vergelijking onderzoekspopulatie en totale steekproef naar branche Tabel 5.5 Chi-kwadraat Tabel 6.1 Berekening aandeel ZZP’ers van totale wijkeconomie in de Transvaalbuurt Tabel 6.2 ZZP’ers naar branche in de Transvaalbuurt Tabel 6.3 Aantal bedrijfsvestigingen in 2009 Tabel 7.1 Berekening aandeel ZZP’ers van totale wijkeconomie in Mariahoeve en Marlot Tabel 7.2 ZZP’ers naar branche in Mariahoeve en Marlot Tabel 8.1 Berekening aandeel ZZP’ers van totale wijkeconomie in Malburgen-Oost Tabel 8.2 ZZP’ers naar branche in Malburgen-Oost Tabel 9.1 Frequentie contacten in de wijk Tabel 9.2 Aantal contacten in de wijk Tabel 9.3 De gemiddelde scores voor uitspraken algemene sociale samenhang Tabel 9.4 Percentage ZZP’ers naar bijdrage Tabel 9.5 Organisatiegraad ZZP’ers Tabel 9.6 Stellingen sociale samenhang Tabel 9.7 Inzet in de wijk Tabel 9.8 Gemiddelde scores op stellingen wijkinzet Tabel 9.9 Inzet in de wijk naar percentages Tabel 9.10 Bedrijf als ontmoetingsplek voor de wijk Tabel 9.11 ZZP’ers naar branche Tabel 9.12 Zichtbaarheid bedrijfsvestiging Tabel 9.13 Klanten uit de wijk en uit de stad Tabel 9.14 Bestedingen van de ZZP’ers Tabel 9.15 Frequentie gebruik voorzieningen in de wijk Tabel 9.16 Gebruik voorzieningen in de wijk voor klantenbezoek Tabel 9.17 Leveranciers uit de wijk en uit de stad Tabel 9.18 Aantal uren werkzaam in de wijk Tabel 9.19 Zicht op openbare ruimte Tabel 9.20 Aantal meldingen van overlast Tabel 9.21 Nadere analyse van meldingen overlast Tabel 9.22 Aanspreken overlastveroorzakers Tabel 9.23 De ZZP’er als overlastveroorzaker Tabel 9.24 Schoonhouden van de openbare ruimte Tabel 9.25 Eigendom bedrijfspand Tabel 9.26 Investeringen bedrijfspand Tabel 9.27 Investeringsbedrag bedrijfspand Tabel 9.28 Aantal klantbezoeken per week Tabel 9.29 Frequentie rondje door de wijk
22 37 43 44 45 45 53 54 55 56 57 62 62 63 68 69 75 75 79 79 79 80 80 80 81 81 81 82 83 83 83 84 84 85 85 86 86 86 87 87 87 88 89 89 89 90 90
Tabel 9.30 Verhuisplannen Tabel 9.31 Belangrijkste redenen voor verhuisplannen Tabel 9.32 Vestigingslocatie na verhuizing Tabel 9.33 Type bedrijfsruimte na verhuizing Tabel 9.34 Gemiddelde scores op behoefte faciliteiten Tabel 9.35 Behoefte faciliteiten naar percentages Tabel 9.36 Vestigingskeuze naar wijk Tabel 9.37 Gemiddelde scores vergroten bijdrage Tabel 9.38 Factoren die de inzet in de wijk bepalen Tabel 10.1 Wijkeconomie en het aandeel van de ZZP’ers Tabel 0.1 Geslacht ZZP’ers Tabel 0.2 Woonachtig in de wijk Tabel 0.3 Geboortejaar ZZP’ers Tabel 0.4 Hoogst voltooide opleiding Tabel 0.5 Samenstelling huishouden ZZP’ers Tabel 0.6 Uren werkzaam als ZZP’er Tabel 0.7 Werksituatie ZZP’er Tabel 0.8 Inkomsten uit ander werk Tabel 0.9 Startjaar ZZP-onderneming Tabel 0.10 Vestigingsmotivatie ZZP’ers Tabel 0.11 Vergelijking onderzoekspopulatie en steekproef Transvaalbuurt naar branche Tabel 0.12 Chi-kwadraat Transvaalbuurt Tabel 0.13 Startjaar ZZP-onderneming Transvaalbuurt Tabel 0.14 Klanten uit de Transvaalbuurt Tabel 0.15 Leveranciers uit de Transvaalbuurt en Amsterdam Tabel 0.16 Gebruik voorzieningen in de Transvaalbuurt voor klantenbezoek Tabel 0.17 Nadere analyse meldingen overlast in de Transvaalbuurt Tabel 0.18 Factoren die de inzet in de Transvaalbuurt bepalen Tabel 0.19 Vergelijking onderzoekspopulatie en steekproef Mariahoeve en Marlot naar branche Tabel 0.20 Chi-kwadraat Mariahoeve en Marlot Tabel 0.21 Frequentie contacten en Mariahoeve en Marlot Tabel 0.22 Aantal contacten in Mariahoeve en Marlot Tabel 0.23 Zichtbaarheid bedrijfsvestiging Mariahoeve en Marlot Tabel 0.24 Klanten uit Mariahoeve en Marlot Tabel 0.25 Nadere analyse meldingen overlast Mariahoeve en Marlot Tabel 0.26 Aanspreken overlastveroorzakers in Mariahoeve en Marlot Tabel 0.27 Vergelijking onderzoekspopulatie en steekproef Malburgen-Oost Tabel 0.28 Chi-kwadraat Malburgen-Oost Tabel 0.29 Geboortejaar ZZP’ers Malburgen-Oost Tabel 0.30 Startjaar ZZP’ers Malburgen-Oost Tabel 0.31 Inkomsten uit ander werk Malburgen-Oost Tabel 0.32 Organisatiegraad van de ZZP’ers in Malburgen-Oost Tabel 0.33 Frequentie gebruik voorzieningen in Malburgen-Oost Tabel 0.34 Gebruik voorzieningen in Malburgen-Oost voor klantenbezoek Tabel 0.35 Leveranciers uit Malburgen-Oost en Arnhem Tabel 0.36 Nadere analyse van meldingen overlast in Malburgen-Oost Tabel 0.37 Factoren die de inzet in Malburgen-Oost bepalen Tabel 0.38 Frequentie contacten met buurtbewoners naar branche Tabel 0.39 Frequentie contacten met andere ZZP’ers naar branche Tabel 0.40 Frequentie contacten met andere ondernemers naar branche
90 91 91 91 92 92 92 93 94 99 130 130 130 130 130 130 131 131 131 131 131 132 132 132 132 132 133 133 133 133 134 134 134 134 134 134 135 135 135 135 136 136 136 136 136 137 137 137 137 138
Tabel 0.41 Tabel 0.42 Tabel 0.43 Tabel 0.44 Tabel 0.45 Tabel 0.46 Tabel 0.47 Tabel 0.48
Aantal contacten met andere ZZP’ers in de wijk naar branche Aantal contacten met andere ondernemers in de wijk naar branche Gemiddelde scores op wijkinzet naar branche Aantal uren werkzaam in de wijk naar branche Zicht op openbare ruimte naar branche Nadere analyse van meldingen overlast naar branche Nadere analyse van meldingen overlast naar branche Aanspreken overlastveroorzakers naar branche
138 138 138 139 139 139 139 139
Figuren Figuur 1.1 Conceptueel model Figuur 2.1 Schematische weergave van de factoren van leefbaarheid Figuur 2.2 Perspectives on human-environment fit Figuur 2.3 Schematische opzet van de leefbaarometer Figuur 2.4 SCP-model Figuur 2.5 Seinpost-model Figuur 2.6 Eigen leefbaarheidsmodel Figuur 3.1 Het meten van de wijkeconomie Figuur 3.2 Krachtwijkenbeleid ten opzichte van bestaand beleid Figuur 3.3 Tijdsbalk wijkeconomie Figuur 3.4 Categorisering aanpak wijkeconomie Figuur 4.1 Branches waarin ZZP’ers actief zijn Figuur 4.2 Gemiddelde omvang bedrijven 1999-2006 Figuur 4.3 De dimensies van leefbaarheid waar de ZZP’er mogelijk invloed op heeft Figuur 5.1 Conceptueel model Figuur 5.2 Dataverzameling Figuur 5.3 Selectie van de cases Figuur 6.1 ZZP’ers in de Transvaalbuurt naar branche Figuur 7.1 ZZP’ers in Mariahoeve en Marlot naar branche Figuur 8.1 ZZP’ers in Malburgen-Oost naar branche Figuur 10.1 Dimensies van de leefbaarheid waar de ZZP’er mogelijk invloed op heeft Figuur 10.2 De positieve bijdrage van ZZP’ers aan de leefbaarheid
15 18 19 20 21 22 23 26 32 33 34 41 44 47 50 51 52 63 69 76 100 102
Afbeeldingen Afbeelding 6.1 Afbeelding 6.2 Afbeelding 6.3 Afbeelding 7.1 Afbeelding 7.2 Afbeelding 7.3 Afbeelding 8.1 Afbeelding 8.2 Afbeelding 8.3
Begrenzing Transvaalbuurt Impressie Transvaalbuurt Impressie deWerkkamer.com Begrenzing Mariahoeve en Marlot Impressie Mariahoeve en Marlot Impressie Kleine Loods Begrenzing Malburgen-Oost Impressie Malburgen-Oost Impressie het Bruishuis
59 61 64 65 67 71 72 74 77
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Inleiding In veel oude stadswijken in Nederland kampt men met leefbaarheidsproblemen en verloedering. Bij de herstructurering en aanpak van deze wijken is jarenlang vooral ingezet op de fysieke pijler en zijn de sociale en de economische pijler onderbelicht geweest (Bulterman, Van Klink, & Schutjens, 2007; Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Inmiddels is gebleken dat een pure fysieke aanpak van wijken tot weinig verandering heeft geleid. De aanpak van oude stadswijken dient gepaard te gaan met sociale en economische ingrepen om echte veranderingen in deze wijken te kunnen bewerkstelligen (Nicis, 2008). Ook in het landelijk beleid is deze veranderde denkwijze zichtbaar, voor het eerst in de derde versie van het Grotestedenbeleid (GSB lll), maar ook in het huidige Krachtwijkenbeleid (Hagens, Van der Krabben, Kooijman, Harmelink, Van der Hoek, & Loman, 2009). Dit beleid heeft zich tot doel gesteld de leefbaarheid in de wijken te verbeteren, door een integrale wijkaanpak.
1.1
Aanleiding
De aandacht voor de economische pijler in de wijkaanpak is mede voortgekomen uit het advies ‘Stad en Stijging’ (2006) van de VROM-raad. Hierin adviseert de VROM-raad bedrijvigheid terug te laten keren in de wijken, omdat dit volgens de raad grote voordelen kan hebben. Het biedt de gelegenheid om jeugd op jonge leeftijd met werk in aanraking te laten komen. De aanwezigheid van bedrijven versterkt bovendien de levendigheid en vitaliteit van de wijk. De raad pleit ervoor om de ruimte voor bedrijvigheid in stadswijken zoveel mogelijk te behouden, en waar mogelijk zelfs uit te breiden. *…+ Bepaalde vormen van kleinschalige bedrijvigheid laten zich goed mengen met wonen en voorzieningen in stadswijken. (VROM-raad, 2006, p. 34) Ook voor startende ondernemers ziet de VROM-raad grote kansen in de wijk. Het gaat hierbij vaak om zelfstandigen zonder personeel, kortweg ZZP’ers. Kloosterman ziet het belang van deze groep ondernemers eveneens toenemen. Het gegeven dat wonen en werken steeds meer naar elkaar toe groeien, zorgt voor een grote verandering voor de wijkeconomie (Buurtalliantie, 2009). In de afgelopen jaren is het aantal ZZP’ers in Nederland behoorlijk toegenomen (Kösters, 2009a), al is er sinds medio 2009 weer een lichte afname zichtbaar (Kösters & De Vries, 2010). In het derde kwartaal van 2009 waren er zo’n 630.000 ZZP’ers werkzaam (Kösters & De Vries, 2010). Verschillende instanties en onderzoekers zien kansen om met deze groep ondernemers de wijkeconomie van oude stadswijken te verbeteren om tot beter leefbare wijken te komen. “Meer ZZP’ers in de wijk betekent meer mensen die overdag aanwezig zijn, wat de veiligheid, de koopkracht en wellicht de werkgelegenheid bevordert” (Buurtalliantie, 2009). De SEV (in Kloosterman & Poppegaai, 2010) pleit voor het optimaal benutten van het economisch potentieel van ZZP’ers. ZZP’ers zijn nu nog te vaak onzichtbaar in de wijk, maar door het creëren van publieke ontmoetings- en vergaderplekken zorg je voor levendigheid en bedrijvigheid in de wijk. Afgelopen jaar is er een kritisch onderzoek gepubliceerd van het Planbureau voor de Leefomgeving over de relatie tussen bedrijvigheid en leefbaarheid. Uit dit onderzoek is gebleken dat bedrijvigheid in de wijk vaak een negatief effect heeft op leefbaarheid, behalve als het gaat om kleinschalige detailhandel (Planbureau voor de Leefomgeving, 2010). Bij ZZP’ers gaat het altijd om kleinschalige bedrijvigheid, alleen niet om detailhandel, maar wellicht bieden deze ondernemers toch mogelijkheden voor de verbetering van de leefbaarheid van de wijk. Dat de overheid potentie ziet in deze groep ondernemers blijkt uit het feit dat het ministerie van Economische Zaken zes miljoen euro heeft uitgetrokken in 2009 voor het realiseren van acht ambitieuze projecten voor ZZP’ers in diverse steden. Het gaat om projecten zoals het oprichten van een ondernemershuis, de bouw van netwerkkantoren voor ZZP’ers gericht op samenwerking met kennisinstellingen en het ombouwen van leegstaande panden waar startende ondernemers laagdrempelig gebruik van kunnen maken voor huisvesting, coaching en begeleiding. Het doel van deze projecten is het stimuleren van ondernemerschap,
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
13
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------scholing en investeringen in de wijk, om uiteindelijk tot een betere wijk te komen (Ministerie van Economische Zaken, 2009).
1.2
Doel- en vraagstelling
Men kan stellen dat er momenteel veel wordt geïnvesteerd in ZZP’ers in relatie tot wijkeconomie en leefbaarheid. Interessant is om te zien of ZZP’ers daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan de leefbaarheid van een wijk zoals verondersteld wordt in de wetenschappelijke literatuur. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen twee type ZZP’ers: de thuiswerkende ZZP’er en de ZZP’er die vooral gebruik maakt van nieuwe vastgoedconcepten, zoals woon-werkwoningen, bedrijfsverzamelgebouwen en ZZPontmoetingsplekken, verder te noemen ‘vastgoedconcepten voor ZZP’ers’. Het effect van de realisatie van deze gebouwen op de leefbaarheid van de wijk is nog niet nader onderzocht. Dit gegeven heeft tot het volgende onderzoeksdoel en de volgende onderzoeksvragen geleid:
Onderzoeksdoel: Inzicht krijgen in de manieren waarop ZZP’ers in stedelijke woonwijken bijdragen aan de leefbaarheid van die wijk en de effecten van het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers.
Hoofdvraag: In hoeverre dragen ZZP’ers en het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers bij aan een leefbare wijk en hoe kan deze (mogelijke) bijdrage vergroot worden?
Theoretische deelvragen: -
Wat wordt verstaan onder leefbaarheid/een leefbare wijk? Welke variabelen/indicatoren bepalen de leefbaarheid van een wijk? Wat wordt verstaan onder wijkeconomie? Op welke manier draagt wijkeconomie bij aan leefbaarheid? Wat wordt verstaan onder ZZP’ers? Welke betekenis hebben ZZP’ers voor de wijkeconomie en aansluitend de leefbaarheid in de wijk? Aan welke vastgoedconcepten hebben ZZP’ers behoefte?
Empirische deelvragen: -
1.3
Wat is de omvang van de wijkeconomie in de geselecteerde wijken? Wat is het aandeel van de ZZP’ers in de lokale economie van de wijk? In hoeverre draagt de aanwezigheid van thuiswerkende ZZP’ers, als onderdeel van de wijkeconomie, bij aan een leefbare wijk? In hoeverre draagt de aanwezigheid van ZZP’ers die voornamelijk werkzaam zijn in nieuwe vastgoedconcepten, als onderdeel van de wijkeconomie, bij aan een leefbare wijk? In hoeverre zorgt de realisatie van deze vastgoedconcepten voor ZZP’ers voor behoud of toename van de aanwezigheid van ZZP’ers in de wijk? Hoe kan de bijdrage van ZZP’ers aan de leefbaarheid van de wijk vergroot worden?
Onderzoeksmethode
Onderstaand conceptueel model geeft de veronderstelde verbanden weer die in dit onderzoek worden onderzocht. Het onderzoek is grofweg in te delen in drie onderdelen. Ten eerste de mate van invloed van thuiswerkende ZZP’ers, als onderdeel van de totale wijkeconomie, op de leefbaarheid van de wijk. Ten tweede de invloed van ZZP’ers die vooral gebruik maken van nieuwe vastgoedconcepten, als onderdeel van de totale wijkeconomie, op de leefbaarheid van de wijk. Door deze twee verbanden naast elkaar te leggen kan men een vergelijking tussen beide groepen maken. Ten slotte het effect van het realiseren van bedrijfsvastgoed voor ZZP’ers op de aanwezigheid van ZZP’ers in de wijk. Leidt de realisatie van kleinschalig bedrijfsvastgoed tot meer
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
14
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------ZZP’ers in de wijk? En wat doet dat vervolgens met de leefbaarheid in de wijk? Het conceptueel model is een visualisatie van deze drie onderdelen.
Figuur 1.1 Conceptueel model
Dit zal worden onderzocht aan de hand van een meervoudige casestudie, waarvoor drie wijken met speciaal bedrijfsvastgoed voor ZZP’ers zijn geselecteerd. Een meervoudige casestudie is een onderzoek waarbij meerdere cases intensief worden geanalyseerd gedurende een bepaalde periode, middels diverse gegevensbronnen, binnen de context van de case (Stokking, 2010). Een belangrijk kenmerk van casestudies is dat er diverse methoden van dataverzameling worden gebruikt, waardoor de cases uit verschillende invalshoeken kunnen worden geanalyseerd (Boeije, 2005). Het onderzoek start met een omschrijving van de geselecteerde wijken met daarin, naast een algemene beschrijving ook een beschrijving van de leefbaarheidssituatie en cijfers over de omvang van de wijkeconomie en het aantal ZZP’ers dat actief is in de wijk. Het tweede deel van het onderzoek bestaat uit een kwantitatief onderzoek. De ZZP’ers in de drie onderzoekswijken zij benaderd voor een online enquête. Hierin zijn vragen opgenomen die de mate van invloed van de ZZP’ers op de leefbaarheid in de wijk inzichtelijk maken.
1.4
Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie
Maatschappelijke relevantie Vanaf 2000 is de aandacht voor het verbeteren van stedelijke woonwijken door middel van het stimuleren van bedrijvigheid in wijken aanzienlijk toegenomen. Men zet in op een integrale aanpak waar aandacht is voor fysieke, sociale én economische factoren (Raspe et al., 2010). Een onderdeel van de economische aanpak is het realiseren van woon-werkwoningen, bedrijfsverzamelgebouwen en ZZP-ontmoetingsplekken met het achterliggende idee dat hiermee de leefbaarheid van de wijk zal toenemen. ZZP’ers zijn op deze manier zichtbaar aanwezig in de wijk en kunnen een positieve bijdrage leveren aan de koopkracht van de wijk, bedrijvigheid en het veiligheidsgevoel in de wijk (Buurtalliantie, 2009). Vanuit gemeenten, overheid en woningcorporaties wordt er naar aanleiding van het huidige beleid momenteel veel geïnvesteerd in vastgoedconcepten voor ZZP’ers. Inzicht in de effecten van deze investeringen zijn derhalve interessant. Hebben de investeringen wel het gewenste effect of kan men zich beter op andere zaken gaan richten? Daarnaast kan dit onderzoek ook nieuwe inzichten bieden op de herstructurering en aanpak van oude stadswijken in relatie tot wijkeconomie door nader onderzoek te doen naar het vergroten van het (mogelijke) effect.
Wetenschappelijke relevantie Er wordt momenteel veel onderzoek gedaan naar wijkeconomie, maar een specifiek onderzoek gericht op ZZP’ers ontbreekt nog. Dit is opvallend gezien het feit dat het aantal ZZP’ers in Nederland behoorlijk is toegenomen in de afgelopen jaren (Kösters, 2009a) en het gegeven dat ruim driekwart van alle startende ondernemers met zijn bedrijf start vanuit huis (Pijlman et al., 2010). Veel ZZP’ers beginnen dus met hun activiteiten in de (woon)wijk. Het belang van deze groep ondernemers voor de huidige samenleving is steeds
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
15
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------meer aan het toenemen (Hagens et al., 2009). Dit onderzoek richt zich geheel op deze specifieke groep van ondernemers, waardoor het nieuwe inzichten kan opleveren in het onderzoek naar de effecten van wijkeconomie. Zeker met het recentelijk gepubliceerde kritische rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (Raspe et al., 2010) in het achterhoofd is het interessant om nader in te zoomen op de ZZP’er. Mogelijk biedt deze ondernemer kansen voor de toekomstige wijk. In de bestaande wetenschappelijke literatuur wordt al gerefereerd aan de ZZP’er als kansrijke ondernemer voor het verbeteren van de wijkeconomie en daaropvolgend de leefbaarheid in de wijk. ZZP’ers zijn sterk wijkgeoriënteerd en zullen diensten en goederen, mede door hun fysieke aanwezigheid overdag, afnemen in de wijk, wat een gunstig effect heeft op de lokale economie (Kloosterman & Poppegaai, 2010). Tevens zal de aanwezigheid van deze werkenden een positief effect hebben op het aantal kleine ondersteunende bedrijven en horeca in de wijk. Het draagvlak voor deze functies zal met de aanwezigheid van ZZP’ers toenemen, wat leidt tot sterker gemengde wijken (Van Dinteren, 2010). Deze wijken staan vaak bekend als prettige, levendige wijken. In de literatuur wordt eveneens verondersteld dat ZZP’ers door hun aanwezigheid overdag kunnen zorgen voor meer veiligheid in de wijk (Buurtalliantie, 2009). De sociale controle zou door de aanwezigheid van ZZP’ers vergroot worden, wat zorgt voor een positieve bijdrage aan de veiligheidsbeleving. Daarnaast veronderstelt Buurtalliantie (2009) dat ZZP’ers kunnen bijdragen aan de koopkracht van de wijk en wellicht aan de werkgelegenheid. Schreuders en Poppegaai (2010) stellen dat wanneer een wijk goed weet in te spelen op de wensen en behoeften van de ZZP’ers, die wijk een grotere rol zal gaan spelen in het dagelijks leven van een ZZP’er. Een toenemend aantal ZZP’ers heeft naast de werkplek thuis ook steeds meer behoefte aan professionele werkplekken met bijvoorbeeld vergadervoorzieningen. Door het faciliteren van deze behoeften, maak je de wijk aantrekkelijker voor ZZP’ers (Kloosterman & Poppegaai, 2010) wat een groei van het aantal ZZP’ers in de wijk zou kunnen betekenen. Bovenstaande veronderstellingen worden tot op heden niet ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Zij worden aangenomen op basis van redeneringen, maar zijn niet getoetst op basis van empirisch onderzoek. Dit onderzoek zal zich derhalve richten op deze toetsing aan de hand van een drietal cases in Nederland.
1.5
Leeswijzer
Het onderzoek start met een uiteenzetting van de wetenschappelijke literatuur met in hoofdstuk 2 aandacht voor het begrip ‘leefbaarheid’. Wat wordt er onder dit begrip verstaan en welke indicatoren bepalen de leefbaarheid van de wijk? In hoofdstuk 3 staat de wijkeconomie centraal. De geschiedenis van de wijkeconomie en de diverse benaderingen van wijkeconomie komen onder andere in dit hoofdstuk aan bod om vervolgens in hoofdstuk 4 te komen tot een analyse van de ZZP’ers in relatie tot wijkeconomie en de leefbaarheid in de wijk. In hoofdstuk 5 wordt de onderzoeksmethodiek besproken die in dit onderzoek is toegepast. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 tot en met 8 de drie onderzoekswijken nader toegelicht. Hier wordt ingegaan op de geografische afbakening van de wijk, de geschiedenis, de huidige situatie en het ZZP-kantoor dat in de wijk gevestigd is. De resultaten van de enquête onder de ZZP’ers in deze drie onderzoekswijken worden besproken in hoofdstuk 9. In hoofdstuk 10 komen de conclusies die voortkomen uit deze resultaten aan bod en tot slot worden in hoofdstuk 11 beleidsaanbevelingen gedaan en aanbevelingen voor verder onderzoek.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
16
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
2 Leefbaarheid Met het huidige krachtwijkenbeleid probeert de overheid door middel van een integrale wijkaanpak de leefbaarheidsproblemen in de stadswijken te verminderen. Alvorens op dit beleid in te gaan is het belangrijk om vast te stellen wat er verstaan wordt onder leefbaarheid. In dit hoofdstuk zal daarom eerst aandacht worden besteed aan het begrip leefbaarheid en daarnaast zal er worden ingegaan op de verschillende modellen en meetmethoden van leefbaarheid, om ten slotte te komen tot een eigen model met facetten ofwel dimensies die de mate van leefbaarheid bepalen en waarop de overheid probeert, door middel van beleid, invloed op uit te oefenen.
2.1
Het begrip leefbaarheid
Leefbaarheid is geen eenvoudig of eenduidig begrip. Het wordt gezien als een containerbegrip dat voor iedereen een andere betekenis kan hebben, afhankelijk van de gekozen invalshoek (Leidelmeijer & Van Kamp, 2003; RIGO, 2004). Dit is goed te zien aan het enorme scala van definities dat in omloop is. Het weerspiegelt de veelzijdigheid en complexiteit van het begrip. Marsman en Leidelmeijer (2001) zien leefbaarheid als “de waardering van de woonomgeving door de bewoners”, terwijl Duyvendak en Veldboer (2000) leefbaarheid zien als binding aan de wijk, welbevinden en sociale netwerken. In verschillende definities heeft leefbaarheid een negatieve bijklank gekregen. Leefbaarheid wordt dan gezien als alles wat er mis kan zijn met de leefomgeving van mensen, vooral in de grote steden (RIGO, 2004). Overeenkomstig in alle definities is dat leefbaarheid betrekking heeft op de kwaliteit en de waardering van de leefomgeving (Leidelmeijer & Van Kamp, 2003). Dat er geen eenduidige definitie is, is volgens sommige experts geen probleem (RIVM-verslag workshop 2002, in Leidelmeijer & Van Kamp, 2003) het draait immers om het doel: het verbeteren, differentiëren, begrijpen, ontwerpen, et cetera. Het ontbreken van een definitie hoeft geen barrière te vormen voor het behalen van dit doel. Er zijn simpelweg diverse facetten die betrekking hebben op het kwaliteitsbegrip leefbaarheid. Leefbaarheid is namelijk een multi-dimensioneel begrip (RIGO, 2004). Het Planbureau voor de Leefomgeving raadt het streven naar de ‘ultieme’ definitie van leefbaarheid af, evenals een definitieve lijst van kenmerken. Beter is het om keuzes te maken in de breedte en diepte van wat onder leefbaarheid wordt verstaan *…+ en daarover expliciet te zijn. (PON, 2009, p.3) Bovendien is het belangrijk om te beseffen dat het begrip leefbaarheid een grote subjectieve kant heeft. “Een minder valide oudere heeft immers andere oordelen en wensen ten aanzien van de leefbaarheid dan een werkende jonge vrouw met drie kinderen” (Seinpost Adviesbureau BV., 2009, p. 7). Leefbaarheid wordt derhalve niet alleen bepaald door objectieve factoren, maar ook door subjectieve factoren die elkaar daarbij beïnvloeden. Naast het begrip leefbaarheid worden ook regelmatig verwante begrippen zoals ‘quality of life’, ‘kwaliteit van de leefomgeving’, ‘welbevinden van burgers’ en ‘duurzaamheid’ gebruikt (PON, 2009). Al deze begrippen hebben betrekking op de verhouding tussen mens en leefomgeving (PON, 2009).
2.2
Leefbaarheid nader bekeken
In de afgelopen jaren hebben diverse instanties getracht het begrip leefbaarheid verder uit te kristalliseren. Er zijn bijvoorbeeld verschillende methoden ontwikkeld om de leefbaarheid in een wijk of buurt te meten. In dit hoofdstuk zal aan de hand van een uiteenzetting van modellen, wetenschappelijke literatuur en meetmethoden op het gebied van leefbaarheid een eigen model worden gepresenteerd die de leidraad zal vormen in dit onderzoek. Bij voorbaat kan al gezegd worden dat ook dit model niet uitputtend zal zijn, maar getracht wordt een zo volledig mogelijk en onderbouwd beeld geven van het complexe leefbaarheidsbegrip. In de periode mei 2009 tot januari 2011 heeft het PON, een kennisinstituut voor onderzoek en advies, onderzoek gedaan naar leefbaarheid en haar diverse facetten in opdracht van de provincie Noord-Brabant. In dit onderzoek heeft het PON leefbaarheid gedefinieerd als: “de meetlat die aangeeft of het goed toeven is in de buurt” (PON, 2009, p. 2). Voor het onderzoek heeft het PON diverse definities van leefbaarheid bestudeerd en
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
17
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------aan de hand van deze definities een lijst van factoren opgesteld die meespelen in de beoordeling van leefbaarheid: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
De bevolkingssamenstelling: opbouw en samenhang. Wonen en woonomgeving: de kwaliteit en tevredenheid over de woning en de woonomgeving. Welzijn: de kwaliteit en het gebruik van welzijnsvoorzieningen en –activiteiten. Voorzieningen: de kwaliteit en kwantiteit van winkel- en horecavoorzieningen. Cultuur en sport: de mate waarin aan cultuur- en sportbeoefening kan worden gedaan. Relatie burger-overheid: hoe gaat men met elkaar om. Veiligheid: de objectieve veiligheid en hoe die ervaren wordt. Verkeer en vervoer: de mobiliteit en vervoersmogelijkheden. Recreatie: de mogelijkheden om in de directe omgeving te kunnen recreëren. Werk en bedrijvigheid: de economische vitaliteit van de leefomgeving. Natuur en milieu: de groene kwaliteit van de leefomgeving. Relatie bebouwde kom – buitengebied: wordt de verdere omgeving ook tot de leefomgeving gerekend? (PON, 2009, pp. 3-4) Het samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) heeft eveneens gezocht naar een manier om leefbaarheid in beeld te brengen. In de handleiding die men naar aanleiding van dit onderzoek heeft opgesteld, geeft het SRE de volgende definitie van leefbaarheid: “een combinatie van fysieke en sociale factoren die bepalend is voor de kwaliteit van de leefomgeving” (Boode, 2007, p. 5). In deze definitie is een duidelijke tweedeling zichtbaar; van fysieke en sociale factoren. Deze factoren worden vervolgens opgesplitst in objectieve, ofwel tastbare leefomgeving, en subjectieve, beleving en niet-tastbare leefomgeving, aspecten.
Sociaal
Fysiek
Objectief
Subjectief
Objectief
Subjectief
Figuur 2.1 Schematische weergave van de factoren van leefbaarheid Bron: Boode, 2007, p.8
Ten slotte zijn aan deze factoren en aspecten indicatoren gehangen. Een weergave van deze indicatoren is te vinden in bijlage 1. Een deel van deze indicatoren zal worden ingevuld aan de hand van beleidsdocumenten, het andere deel door middel van enquêtes. Gezamenlijk bepalen zij de score van een gebied op leefbaarheid. Ketelaar (In Thorborg, Leidelmeijer & Dassen, 2006) onderscheidt eveneens het sociale en het fysieke domein van leefbaarheid, maar vult dit aan met twee andere subdomeinen met als argument dat bepaalde zaken niet puur fysiek of sociaal zijn. Er is sprake van een wisselwerking tussen beide domeinen en dit leidt tot vier subdomeinen: 1. 2. 3.
4.
Sociale kenmerken (huishoudsamenstelling, mate van heterogeniteit en stabiliteit, het ‘sociale klimaat’ en de sociaal-economische opbouw); Functionele kenmerken (aanwezigheid van c.q. afstand tot verschillende voorzieningen); Fysieke kenmerken: kenmerken van de woningen (bijvoorbeeld type woningen, grootte, eigendomsverhouding) en stedenbouwkundige aspecten (onder andere stapeling, verkaveling en dichtheid van de bebouwing); Leefklimaatkenmerken: aspecten ‘tussen fysiek en sociaal’, als verpaupering, criminaliteit, woongedrag, overlast van bedrijven, verkeershinder, privacy/sociale controle, aangevuld met onder
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
18
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------andere klimatologische kenmerken en mentale kenmerken. (Ketelaar in Thorborg, Leidelmeijer & Dassen, 2006, pp. 11-12) Blom (2010) heeft onderzoek gedaan in de Stedenwijk in Almere naar de relatie wijkeconomie en leefbaarheid. Voor het formuleren van een definitie van leefbaarheid heeft zij literatuur bestudeerd en diverse experts geïnterviewd. Blom komt in haar onderzoek tot de conclusie dat leefbaarheid te maken heeft met ‘prettig wonen’. Prettig wonen wordt bepaald door de aanwezigheid van voorzieningen en ontmoetingsplekken in de wijk, door de mate van levendigheid en de wijkinzet. In de wetenschappelijke literatuur zijn kortom diverse ‘lijstjes’ gemaakt die het begrip leefbaarheid moeten verduidelijken en meetbaar moeten maken. Twee meetmethoden van leefbaarheid zullen nu uitgebreid aan bod komen.
2.2.1
De Leefbaarometer
In 2008 publiceerden de onderzoeksbureaus Rigo Research en Advies BV en de Stichting Atlas voor Gemeenten in opdracht van het voormalig ministerie van VROM de Leefbaarometer (VROM, 2008). De Leefbaarometer is een instrument om de leefbaarheid in buurten en wijken te monitoren op basis van de beleving en het woongedrag van bewoners (Leidelmeijer, Marlet, Van Iersel, Van Woerkens & Van der Reijden, 2008). Het doel van het instrument is om de vorderingen van de wijkaanpak te kunnen monitoren door middel van kaarten die de leefbaarheidssituatie weergeven van de Nederlandse wijken op diverse niveaus (VROM, 2009). De Leefbaarometer heeft twee belangrijke kenmerken. Ten eerste onderscheidt het zich op het geografisch schaalniveau waarop het de metingen uitvoert. De gegevens zijn namelijk beschikbaar op zes positie postcodegebieden (6PPC-gebieden). Ten tweede wordt zowel een objectieve benadering, het woongedrag van bewoners, als een subjectieve benadering, de oordelen van bewoners, gehanteerd in het onderzoek vanuit de drie hoofddimensies: veiligheid, fysiek en sociaal (Leidelmeijer et al., 2008). De gedachte over leefbaarheid die ten grondslag ligt aan dit instrument is dat leefbaarheid betrekking heeft op de omgeving. De omgeving wordt gezien als een object, waar vanuit menselijk perspectief naar wordt gekeken. Dit menselijk perspectief vormt een betekenis in termen van leefbaarheid. Deze gedachte komt voort uit het rapport van Leidelmeijer en Kamp (2003). Zij ontwikkelden het volgende figuur om leefbaarheid en de relatie met de omgeving weer te geven: De begrippen ‘liveability’ en ‘environmental quality of life’ in het figuur gaan beiden over de afstemming tussen mens en omgeving, maar ze hebben een andere invalshoek. ‘Liveability’ heeft betrekking op de mate waarin de omgeving aansluit bij de wensen en behoeften van mensen, terwijl ‘environmental quality of life’ gericht is op de uitwerking van de omgeving op de levenskwaliteit. Leefbaarheid wordt in de Leefbaarometer dan ook omschreven als: “De mate waarin de omgeving aansluit bij de eisen en wensen die er door de mens aan worden gesteld” (VROM, 2009). Figuur 2.2 Perspectives on human-environment fit Bron: Leidelmeijer & Van Kamp, 2003, p.58
Bij de bepaling van de indicatoren die betrekking hebben op de leefbaarheid en de relevante omgevingsaspecten liepen Leidelmeijer et al. tijdens de ontwikkeling van het instrument tegen het probleem aan dat er in de literatuur geen uitputtend ‘lijstje’ beschikbaar is. Mitchell (In Leidelmeijer et al., 2008) suggereerde zelfs dat alle aspecten van de omgeving en alle kenmerken van de mens van invloed zijn op de afstemming tussen mens en leefomgeving. Leidelmeijer et al. kwamen dan ook tot de conclusie dat
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
19
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------leefbaarheid zowel betrekking heeft op de gebouwde omgeving, de natuurlijke omgeving en de sociale omgeving als de culturele en economische omgeving waarin de bewoners leven. In het onderzoek is de grens getrokken bij psychologische (persoonlijkheidseigenschappen) en biologische (genen) factoren. Deze hebben geen plek gekregen in de Leefbaarometer omdat zij toegespitst zijn op individuele personen en huishoudens. De focus van de Leefbaarometer ligt hierdoor vooral op de aspecten van leefbaarheid in relatie met de woonomgeving (Leidelmeijer et al., 2008). Daarnaast hebben de ontwikkelaars geworsteld met de causaliteit van de verbanden. Aantonen van een causale relatie is niet eenvoudig bij een dynamische relatie tussen mens en omgeving. De mens beïnvloedt immers de omgeving, maar ook dat geldt ook andersom (Leidelmeijer et al., 2008) en daarnaast zijn diverse aspecten ook weer van invloed op elkaar. “De causaliteit in veel leefbaarheidsonderzoek moet dan ook vaak noodgedwongen leunen op theorie of plausibiliteit” (Leidelmeijer et al., 2008, p. 20). Over het algemeen kan hierbij worden gesteld dat naarmate verklarende variabelen en te verklaren variabelen een directere relatie hebben, de kans groter is dat het vastgestelde verband causaal is (Leidelmeijer et al., 2008). Voorafgaand aan de publicatie van de Leefbaarometer hebben de ontwikkelaars uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de waarde die mensen hechten aan een leefbare woonomgeving. Dit onderzoek is uitgevoerd langs twee sporen: het objectieve spoor, ofwel het woongedrag van bewoners en het subjectieve spoor, de oordelen van bewoners. De conclusie van dit onderzoek was dat beide sporen maar weinig van elkaar verschillen. (Leefbaarheids-)beleving en (woon-)gedrag van de bewoners van een wijk blijken in belangrijke mate met elkaar te corresponderen en grotendeels afhankelijk te zijn van dezelfde omgevingskenmerken. Als die omgevingskenmerken ongunstig zijn, zijn mensen ontevreden over hun woonomgeving (beleving) wat er uiteindelijk toe leidt dat ze weg willen (beleving en ‘latent’ gedrag) of daadwerkelijk weggaan (gedrag) uit de wijk. Bovendien zijn er weinig mensen van buiten de wijk die in een dergelijke wijk willen wonen (‘vermeden’ gedrag). (Leidelmeijer et al., 2008, p. 97) De combinatie van beide sporen heeft de ontwikkelaars een set aan indicatoren opgeleverd die gezamenlijk een goed en gedetailleerd beeld geven van de leefbaarheid in een begrensd gebied (Leidelmeijer et al., 2008). Een overzicht van deze indicatoren is opgenomen in bijlage 2. De Leefbaarometer onderbouwt zijn oordeel op basis van een vijftigtal indicatoren, met gewichten, gebaseerd op brede omgevingscondities.
Figuur 2.3 Schematische opzet van de leefbaarometer Bron: Leidelmeijer et al., 2008, p.128
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
20
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Rechts in het figuur staan de zes hoofddimensies die in de Leefbaarometer opgenomen zijn: 1. Woningvoorraad 2. Publieke ruimte 3. Voorzieningen 4. Bevolkingssamenstelling (sociaal/economisch) 5. Leeftijdsopbouw en samenhang bevolking 6. Veiligheid Alle indicatoren, op enkele uitzonderingen na, vallen onder een van deze dimensies. Tezamen geven zij een score op de leefbaarheid. Veranderingen in een van de dimensies zal invloed hebben op de totale leefbaarheidsscore.
2.2.2 De Leefbaarheidsbarometer Een ander voorbeeld van een methode om de leefbaarheid in een wijk te meten, is de leefbaarheidsbarometer van Seinpost Adviesbureau BV (2009). Deze methode is gebaseerd op een model in het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ‘Zekere banden’ (De Hart, Knol, Maas-de Waal & Roes, 2002). Het SCP stelt hierin dat leefbaarheid een buurtgebonden fenomeen is door haar betrokkenheid op de woonsituatie en de woonomgeving van mensen. Het draait om de wisselwerking tussen fysieke kwaliteiten, sociale kenmerken en de veiligheid van de woonomgeving. Er zijn diverse theoretische stromingen met een wisselend accent op een van deze facetten. “Zo wordt in de leefsituatiebenadering de nadruk gelegd op de materiële aspecten en voorzieningen voor burgers, en stelt de communitybenadering het sociale klimaat centraal” (De Hart et al., 2002, p. 25). Tegenwoordig ziet men vaak een combinatie van deze twee benaderingen. In de politiek spreekt men dan graag over de combinatie van ‘schoon, heel en veilig’ (De Hart et al., 2002). Het SCP-model bestaat uit drie samenhangende dimensies die de leefbaarheid vormen, namelijk sociale cohesie, veiligheid en fysieke kwaliteit van de woonomgeving. Deze dimensies, met de belangrijkste onderliggende indicatoren, zijn hieronder gevisualiseerd:
Figuur 2.4 SCP-model Bron: De Hart, Knol, Maas-de Waal & Roes, 2002, p.27
De drie dimensies beïnvloeden elkaar onderling. De Hart et al. (2002, p. 25) illustreren dit aan de hand van een voorbeeld: “Vervuilde portieken, kapotte speeltoestellen, gebrekkige verlichting en een hoge criminaliteit nodigen niet uit tot contacten buitenshuis. Een geringe onderlinge betrokkenheid verjaagt de bereidheid om rekening te houden met de buren bij geluidsoverlast en stimuleert onveiligheidsgevoelens”. De effecten zijn cumulatief, ze stapelen zich op, wat uiteindelijk kan leiden tot grote leefbaarheidsproblemen (De Hart et al., 2002).
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
21
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------In navolging van dit model heeft Seinpost Adviesbureau BV voor de K5 gemeenten het model aangepast en uitgebreid met een vierde dimensie: voorzieningen. Deze werd bij het SCP-model ondergebracht bij de dimensie fysieke kwaliteit woonomgeving. Deze aanpassing leidt tot het volgende model voor de meting van leefbaarheid:
Figuur 2.5 Seinpost-model Bron: Seinpost Adviesbureau BV, 2009, p.4
De vier dimensies uit het model bepalen separaat en door onderlinge interactie de leefbaarheid van een bepaald gebied. Het gaat om de verhoudingen tussen de dimensies (Seinpost Adviesbureau BV, 2009). Seinpost Adviesbureau BV (2009) heeft aan de hand van dit model een leefbaarheidsbarometer ontwikkeld, door voor elke dimensie een set indicatoren te formuleren die gezamenlijk een weergave geven van de situatie per dimensie. Hierin zijn zowel objectieve als subjectieve gegevens opgenomen. In onderstaand figuur worden deze onderliggende sets indicatoren globaal weergegeven. Een volledige weergave is te vinden in bijlage 3. Sociale samenhang Onderlinge betrokkenheid tussen bewoners Betrokkenheid bij buurt en samenleving Integratie (sociaal, economisch, etnisch) Participatie (vrijwilligerswerk, kerken, verenigingen, informele zorg) Cultuur en identiteit Woningen en woonomgeving Woningvoorraad (hoeveel, eigendom, aard, ouderdom et cetera) Kwaliteit van de woonomgeving (groen, parkeren, schoon en heel) Veiligheid Objectieve veiligheid Subjectieve veiligheid Voorzieningen Onderwijs en educatie Ontspanning (cultuur, sport, vrije tijd et cetera) Zorg en welzijn Economie (winkels, horeca, banken et cetera) Tabel 2.1 Opbouw van de leefbaarheidsbarometer Bron: Seinpost Adviesbureau BV, 2009, pp. 8-9
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
22
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
2.2.3 Naar een eigen leefbaarheidsmodel De bovenstaande literatuur vertoont naast verschillen ook veel overeenkomsten. In alle gehanteerde definities is duidelijk de binding met de leefomgeving aanwezig. Het gaat om de kwaliteit van deze omgeving en de beoordeling van de mens. In dit onderzoek zal voor een leefbare wijk de volgende definitie gevolgd worden, die grotendeels gebaseerd is op de definitie van leefbaarheid van Leidelmeijer et al. (2008) en Blom (2010): Een leefbare wijk: ‘Een wijk waar mensen prettig kunnen wonen en waar de leefomgeving aansluit op de wensen en behoeften van de wijkbewoners’.
Daarnaast wijst alle wetenschappelijke literatuur op feit dat leefbaarheid zowel een objectieve als een subjectieve kant heeft. Het gaat niet puur alleen om de objectieve cijfers, maar ook om de beleving van de bewoners. Voor de bepaling van de omgevingsdimensies die de leefbaarheid in de wijk beïnvloeden, wordt in diverse onderzoeken onderscheid gemaakt in fysieke en sociale omgevingscondities, eventueel aangevuld met veiligheid. Aangezien sommige dimensies van leefbaarheid zowel een fysieke als sociale kant hebben (Ketelaar, 1994), is in dit onderzoek gekozen om deze tweedeling los te laten. De zes dimensies die voortkomen uit de Leefbaarometer zijn grotendeels overgenomen. Er zijn enkele aanpassingen doorgevoerd, waardoor de dimensies die naar voren zijn gekomen uit de overige literatuur zoveel mogelijk gedekt worden. Onderstaand figuur geeft de zes hoofddimensies weer met de belangrijkste indicatoren.
Figuur 2.6 Eigen leefbaarheidsmodel
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
23
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de Leefbaarometer zijn: 1. De dimensie voorzieningen is uitgebreid tot voorzieningen en bedrijvigheid, omdat naast voorzieningen ook andere vormen van bedrijvigheid invloed kunnen hebben op de leefbaarheid. 2. De dimensie leeftijdsopbouw en samenhang bevolking is gewijzigd tot sociale samenhang. Leeftijdsopbouw valt bij deze nieuwe indeling onder bevolkingssamenstelling. Voor het begrip sociale samenhang is een bredere invalshoek gekozen in navolging van de leefbaarheidsbarometer van Seinpost Adviesbureau BV. 3. De institutionele factor is opgenomen in het model om weer te geven dat men via beleidvoering probeert de zes hoofddimensies te beïnvloeden, maar ook om aan te geven dat samenwerking tussen verschillende partijen van invloed kan zijn op de leefbaarheid. Vinden de juiste partijen elkaar om verandering teweeg te brengen? Dit onderzoek zal zich verder richten op de (veronderstelde) relatie tussen voorziening & bedrijvigheid en leefbaarheid, kortom: de wijkeconomie. In het volgende hoofdstuk zal op dit onderwerp worden ingezoomd.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
24
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
3 Wijkeconomie Het stimuleren van de wijkeconomie wordt door verschillende instanties gezien als een manier om de leefbaarheid in een wijk te verbeteren. In dit hoofdstuk zal eerst het begrip wijkeconomie en het verwante begrip functiemenging nader worden bestudeerd. Waarna de geschiedenis en het beleid op dit terrein uiteen zal worden gezet. Vervolgens zullen de diverse benaderingen van wijkeconomie worden besproken om uiteindelijk te komen tot de voordelen, die in de literatuur worden besproken, van een florerende wijkeconomie, in het algemeen en in relatie tot de leefbaarheid.
3. 1
Wat is wijkeconomie?
Het is een feit dat in de grote steden circa 40% van de totale arbeidsplaatsen en 36% van alle bedrijvigheid zich bevindt in de stedelijke woonwijken en dat ruim 75% van de startende ondernemers zijn bedrijfsactiviteiten begint vanuit zijn eigen huis (Pijlman et al., 2010). Stedelijke woonwijken zijn economisch gezien erg belangrijk voor de stad en functioneren vaak als kraamkamer voor startende ondernemers (Pijlman et al., 2010). De laatste jaren is er daardoor een toegenomen belangstelling voor wijkeconomie, zeker sinds het door oudminister Vogelaar geïntroduceerde Krachtwijkenbeleid. Het begrip wijkeconomie komt in veel beleidsnotities en onderzoeksrapporten voor, maar een eenduidige definitie is er niet. Voor een goede definitie is het belangrijk om eerst te bepalen wat een wijk is. Welke omvang heeft de wijk? Bij de afbakening van een wijk kan men zich laten leiden door geografische grenzen, beleidsmatige begrenzing of door de beleving van lokale bewoners en ondernemers (Rabobank Nederland, 2006). Administratief hebben wijken in grote steden vaak wel zo’n 15.000 à 20.000 inwoners (Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid, 2005). In de beleving van de bewoners is de wijk vaak een stuk kleiner. Volgens de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (2005) zou deze beleving leidend moeten zijn bij de afbakening. Voor de gegevensverzameling is echter de administratieve grens eenvoudiger te hanteren en daarom zal deze grens worden aangehouden in dit onderzoek. De definities voor wijkeconomie zijn grofweg in twee categorieën in te delen: 1. Definities gericht op beleidsinitiatieven ter bevordering van de wijkeconomie; 2. Definities gericht op de wijkeconomie zelf en de wederzijdse relatie met de wijk (Van den Berge, 2009). Couwenberg (2010) ziet eveneens dit onderscheid in de definities en noemt de eerste categorie wijkeconomisch beleid en de tweede wijkeconomie. Onder wijkeconomisch beleid valt bijvoorbeeld de definitie van Ouwehand & Van Meijeren (2006, p. 14 ): “alle initiatieven die tot doel hebben om de economische positie van bewoners in een specifiek benoemde wijk te versterken of om economische functies in een specifieke wijk te realiseren dan wel te stimuleren”. Evenals de definitie gehanteerd in de Nota Wijkeconomie van de gemeente Schiedam (2010, p. 1): “alle initiatieven die de economische positie van bewoners en ondernemers in een wijk verstevigen” en de definitie van Pijlman et al. (2010, p. 10) “Wijkeconomie: Het volledig benutten van de economische potenties van een wijk en haar bewoners, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de economische vitaliteit en de leefbaarheid van een wijk”. Deze laatste definitie legt voornamelijk de nadruk op het belang van de verbinding tussen economie en leefbaarheid in de wijk (Pijlman, 2009). Onder de tweede categorie behoort de definitie van Hagens et al. (2009) waar wijkeconomie wordt gezien als “bedrijvigheid en werkgelegenheid in woonwijken”. Couwenberg (2010) beschouwt bedrijvigheid en werkgelegenheid echter als twee verschillende begrippen die beiden om een andere aanpak vragen. Bij werkgelegenheid gaat het om het creëren van zoveel mogelijk arbeidsplaatsen voor wijkbewoners, terwijl bedrijvigheid vooral gericht is op kleinschalige bedrijven en ondernemers, deze zullen minder bijdragen op het gebied van werkgelegenheid. Dit zijn echter vaak wel de bedrijven die zich in de woonwijk vestigen. Couwenberg formuleert daarom de volgende definitie voor wijkeconomie: “Bedrijvigheid in woonwijken”. Dit onderzoek is specifiek gericht op zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers), dit type bedrijvigheid zal eveneens weinig bijdragen aan de werkgelegenheid in de wijk, daarom zal de definitie die Couwenberg (2010) hanteert, gevolgd worden. De definitie zal worden uitgebreid naar aanleiding van de definitie die Storteboom & Den Uyl (2003) gebruiken. “Wijkeconomie: het geheel van waarneembare economische activiteiten in de wijk”. Schreuders &
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
25
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Poppegaai (2010) wijzen echter op het toegenomen belang van onzichtbare bedrijvigheid in wijkeconomie, waarvan ZZP’ers deel uitmaken. Als men zich alleen richt op zichtbare bedrijvigheid, zoals detailhandel, geeft men een te beperkt beeld van de wijkeconomie. Achter de voordeuren van woningen en boven de plinten van gebouwen bevindt zich meer bedrijvigheid dan men op het eerste oog zou zeggen. Daarnaast is de afbakening die Hagens et al. (2009) hanteren een belangrijke toevoeging aan het begrip. Wijkeconomie is voor hen: Alle economische activiteiten met minder dan 20 fulltime werknemers, gevestigd in ’de wijk’, maar: niet op een bedrijventerrein groter dan 3 ha; niet in stadsdeelwinkelcentra of behorend tot het kernwinkelapparaat; geen onderdeel uitmakend van een (IBIS) kantorenconcentratie (> 10.000 m2 bvo). (Hagens et al., 2009, p. 22) In dit onderzoek zal zodoende de volgende definitie worden gebruikt: Wijkeconomie: ‘Alle zichtbare en onzichtbare kleinschalige (< 20 fulltime werknemers) bedrijvigheid gevestigd in de wijk, maar niet op bedrijventerreinen groter dan 3 ha, in stadsdeelwinkelcentra of behorend tot het kernwinkelapparaat of een kantorenconcentratie’.
Hiermee hanteert dit onderzoek, evenals Bulterman et al. (2007) een smalle definitie van wijkeconomie. Door de focus te leggen op de kleinschalige bedrijven in de wijk en zijn ondernemers. Het begrip is hiermee afgekaderd, waardoor het in kaart brengen van de wijkeconomie eenvoudiger wordt. Niet iedereen zal het eens zijn met deze definitie. Bij de gemeente Den Haag spreekt men bijvoorbeeld niet over wijkeconomie, maar over ‘economie in de wijk’ (Zijderveld, persoonlijke communicatie, 4 april, 2011). Dit op het eerste gezicht kleine verschil, werpt een andere blik op het begrip. Niet alle bedrijvigheid dat gevestigd is in de wijk, heeft immers ook een directe relatie met de wijk. Echter voor het meetbaar en inzichtelijk maken van het begrip wijkeconomie is bovenstaande definitie een goed uitgangspunt. Hagens et al. (2009) stellen dat er twee benaderingen zijn die gehanteerd kunnen worden bij het meten van de wijkeconomie. Bij de eerste benadering richt men zich op de werkgelegenheid in de wijk, kortom het aantal banen dat beschikbaar is. Bij de tweede benadering ligt de focus op de beroepsbevolking, de mensen in de wijk. Beide benaderingen zijn door Hagens et al. (2009) op de volgende manier gevisualiseerd: Wijkeconomie = werkgelegenheid, banen in de wijk Wijkeconomie Werkgelegenheid
Beroepsbevolking in de wijk
buiten de wijk
Beroepsbevolking in de wijk
buiten de wijk
in de wijk buiten de wijk
Wijkeconomie = beroepsbevolking Wijkeconomie Werkgelegenheid
in de wijk buiten de wijk Figuur 3.1 Het meten van de wijkeconomie Bron: Hagens et al., 2009, p.22
Zoals eerder gesteld, richt dit onderzoek zich niet op de werkgelegenheid in de wijk of de beroepsbevolking, maar op de bedrijvigheid. Uit het onderzoek van Raspe et al. (2010) is gebleken dat extra werkgelegenheid in de wijk vaak niet ten goede komt aan de wijkbewoners. De omvang van de wijkeconomie zal in dit onderzoek daarom zichtbaar worden gemaakt aan de hand van inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel. Alle
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
26
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------bedrijvigheid moet zich immers registeren bij dit instituut. Per 1 januari 2010 geldt dit ook voor ‘vrije beroepsoefenaars’, die veelal ZZP’er zijn (Pijlman et al, 2010). Verderop in dit onderzoek komt dit nader aan bod. Functiemenging is een begrip dat nauw verbonden is met wijkeconomie, het legt de relatie tussen vastgoed en wijkeconomie (Hagens et al., 2009). Als men over functiemenging spreekt, dan bedoelt men het ruimtelijk mengen van functies (Hagens et al., 2009). Functiemenging kan men volgens Damen Consultants op twee manieren benaderen: 1.
“Het (terug-)brengen van het wonen in gebieden die gedomineerd worden door een werk- en/of voorzieningenfunctie. Daarbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld wonen boven winkels en het geschikt maken van voormalige bedrijventerreinen voor wonen *…+. 2. De monotonie van woonwijken te doorbreken door het mogelijk maken van andere functies als werken, winkelen en recreëren”. (Damen Consultants, 2001, p. 9) Louw (2004) voegt hier nog een derde type functiemenging aan toe. 3. Informele functiemenging: dit zijn vormen van functiemenging die niet planologisch en juridisch zijn vastgelegd. Men kan hierbij denken aan werknemers die parttime thuis werken. Dit onderzoek zal zich richten op de tweede benadering, het terugbrengen (en zichtbaar maken) van bedrijvigheid in woonwijken. Hagens et al. (2009) en Louw (2004) wijzen erop dat als er gesproken wordt over functiemenging, het altijd gaat om kleinschalige functiemenging. Er is immers altijd sprake van functiemenging als men naar een hoger schaalniveau kijkt, bijvoorbeeld op niveau van de stad. “Met kleinschalig wordt bedoeld, alle schaalniveaus tot het wijk- of stadsdeelniveau” (Spek & Ligtermoet, in Hagens et al.,2009, p. 29). Pijlman et al. (2010) wijzen ook op de verschillende niveaus van functiemening die relevant zijn voor de wijkeconomie: Pandniveau: het mengen van woon- en werkruimtes in één pand. Het gaat dan over woonwerkwoningen of woon-werkcombinaties. Woon-werkwoningen zijn reguliere woningen met daarin een werkruimte van maximaal enkele tientallen meters groot, waarin wonen en werken gecombineerd kan worden. Woonmotieven zijn bepalend voor keuze waar men zich gaat vestigen. Woon-werkcombinaties zijn daarentegen vaak een stuk groter dan gewone woonhuizen. Hierin worden vaak meerdere woningen of werkruimtes gecombineerd in een pand die gescheiden van elkaar worden gebruikt. Bouwblokniveau: cluster van gebouwen, waarbij één of meerdere panden volledig worden gebruikt voor woon- of werkdoeleinden of waarbij de werkfunctie een plek heeft gekregen in de plint van het gebouw (begane grond) en de woonfunctie daarboven is gesitueerd. Wijkniveau: kleinschalige clusters van bedrijven in bedrijfsgebouwen in woonwijken, bijvoorbeeld een winkelstrip. Daarnaast is het van belang het type functie vast te stellen dat bij het betreffende schaalniveau hoort. In de praktijk betekent dit voor een woonwijk het combineren van wonen en bedrijvigheid/werken (ambachtelijke nijverheid, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen) (Hagens et al., 2009). Naar aanleiding van deze kennis zal in dit onderzoek de volgende definitie voor functiemenging gehanteerd worden: Functiemenging: ‘Het ruimtelijk mengen van wonen en bedrijvigheid op niveau van panden, bouwblok of wijk’.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
27
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
3.2
De geschiedenis van wijkeconomie
3.2.1 ….tot eind jaren ‘60 In Nederland waren wonen en werken in de periode voor de Industriële Revolutie zowel geografisch als in de tijd sterker met elkaar verbonden dan in de huidige samenleving (Louw, 1999). De meeste woningen functioneerden als woon- en arbeidsplek. Mede door schaalvergroting, mechanisatie en de technologische ontwikkelingen in de vervoerssector zijn deze twee functies tijdens de Industriële Revolutie steeds meer van de elkaar gescheiden (Louw, 1999). In de 19 eeuw vestigde steeds meer bedrijvigheid zich door deze schaalvergroting aan de rand van de stad. Nabij deze grootschalige fabrieken, handelslocaties en ambachtelijke bedrijven werden arbeiderswoningen gebouwd, waar de fabrieksarbeiders konden wonen (Hagens et al., 2009; de Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Aan het eind van de 19 eeuw kwamen de negatieve milieu- en gezondheidseffecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen steeds meer aan de oppervlakte, de industrialisatie maakte het ruimtelijk samengaan van wonen en werken onmogelijk (Pols, Van Amsterdam, Harbers, Kronberger & Buitelaar, 2009). Er ontstond een tegenbeweging vanuit Groot-Brittannië, met als grote inspirator Ebenezer Howard. Howard ontwikkelde tuinsteden, steden met wijken waarin wonen en werken strikt van elkaar werden gescheiden (Hagens et al., 2009; Ouwehand & Van Meijeren, 2006). In Nederland kregen de ideeën van Howard vorm in tuindorpen en tuinwijken. Toch was er in Nederland nog geen sprake van algehele functiescheiding, de tuinwijken kenmerken zich nog steeds door een klassieke opbouw en een redelijke menging van functies (Pols et al., 2009). Functiescheiding kreeg in Nederland mede vorm door de ideeën van Cornelis van Eesteren. Hij werd geïnspireerd door de CIAM (Congrès International d’Architecture Moderne), een vernieuwingsbeweging met stedenbouwkundigen zoals Le Corbusier (Pols et al., 2009). Zij ontwikkelden de functionele stad, een stad waarin elke functie, wonen, werken, recreatie en transport zijn eigen afgebakende plek in de ruimte kreeg (Pols et al., 2009). Functionaliteit overheerst. De woningmarkt kwam met deze tegenbeweging geheel los te staan van de arbeidsmarkt (Louw, 1999). Wonen en werken waren twee gescheiden functies geworden. Het beroemde Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) van 1934 is een goed voorbeeld van deze ontwikkeling (Van der Cammen & De Klerk, 2003). Deze gedachte heeft zich verder gemanifesteerd en vooral in de periode na de Tweede Wereldoorlog wordt functiescheiding veelvuldig toegepast. “Via bestemmingsplannen, milieuhindercategorieën en zoneringen werd de functiescheiding geïnstitutionaliseerd. Er werden monofunctionele woonwijken gebouwd om in te wonen en bedrijventerreinen aangelegd om op te werken. Zelfs bedrijven die weinig hinder voor bewoning opleverden werden uit steden verbannen” (Louw, 2004, pp. 5-7). De naoorlogse wijken kenmerkten zich door lucht en ruimte, geordende rijen flats en woningen en voorzieningen afgestemd op buurtniveau, met een school en enkele winkels voor de dagelijkse boodschappen (Ouwehand & Van Meijeren, 2006). De industrie en handel waren niet langer onderdeel van de nieuwe stadswijken. Ook na de invoering van de Nota in zake Ruimtelijke Ordening in 1960 bleef een wijkgewijze opbouw van de stad met het streven naar functiescheiding, functieselectie en functiespecialisatie de norm in ruimtelijke ontwikkelingen (Van der Cammen & De Klerk, 2003). In de jaren zestig ontstond er reeds een tegenbeweging op deze ’ontmenging’. Jane Jacobs heeft hierin een belangrijke rol gespeeld, onder andere met haar boek ‘The Death and Life of Great American Cities’ (1961). Hierin waarschuwt Jacobs voor de gevaren van functiescheiding, zoals afnemende levenskwaliteit en duurzaamheid en pleit zij voor buurten met een levendig straatbeeld (Pols et al., 2009). Buurten waar meerdere functies bijeenkomen, zoals wonen, werken, cultuur en winkelen. Dit zorgt volgens haar voor een dynamische, lokale economie. Ondanks de navolging die Jacobs heeft, werd functiescheiding nog volop toegepast in nieuwe ontwikkelingen (Pols et al., 2009).
3.2.2 De jaren ’70 en ’80 Tijdens de stadsvernieuwing in de jaren zeventig waarbij vooroorlogse wijken fysiek grondig werden aangepakt, verdween veel van de oorspronkelijke werkgelegenheid uit deze wijken. Dit had meerdere oorzaken: ten eerste was er vaak onvoldoende ruimte voor grote bedrijven om verder te groeien, ten tweede moesten bedrijven aan steeds meer en strengere milieueisen voldoen en ten slotte was na de vernieuwingsslag de huur van de opgeknapte panden vaak te hoog voor de kleine bedrijfjes die gevestigd waren in de wijk (Ouwehand & Van
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
28
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Meijeren, 2006). Het bouwen van een goede woning voor een betaalbare prijs heeft tijdens deze periode prioriteit gekregen boven de huisvesting van bedrijven (Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Daarnaast was er in de jaren zestig en zeventig sprake van suburbanisatie, de goed opgeleide middenen hogere inkomensgroepen trokken weg uit de steden, onder andere door de toegenomen mobiliteit (Hagens et al., 2009). Dit had grote gevolgen voor de stad, deze kwam symbool te staan voor criminaliteit, leegstand en ellende. De stad werd de plek voor de bevolking met een slecht sociaal-economische positie (Boonstra & Roso, 2009). Met het beleid van deze periode, Tweede nota Ruimtelijke Ordening (1966) en Derde nota Ruimtelijke Ordening (1974), het groeikernenbeleid, probeerde de nationale overheid de suburbanisatiegolf in goede banen te leiden (Boonstra & Roso, 2009). Gelijktijdig is er ook een verschuiving zichtbaar in de stedelijke economie, een groot deel van de traditionele bedrijvigheid en industrie in de stad worden geleidelijk vervangen door de dienstensector (Hagens et al., 2009). Deze verschuiving maakte het economisch verval van de stad slechts gedeeltelijk goed, want de dienstensector is minder locatiegebonden en verruilt zijn centrumlocatie snel in voor een beter ontsloten locatie aan de rand van de stad (Boonstra & Roso, 2009). In de jaren ’80 ontstond een nieuwe belangstelling voor wijkeconomie. De wijkeconomie, destijds vaak buurteconomie genoemd, werd gezien als de oplossing voor de stijgende werkloosheid en de achterstand die was ontstaan in de stad (Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Al had de term in de jaren tachtig wel een andere betekenis dan nu, zoals omschreven in het Regioplan: “Het realiseren van productieve organisaties op buurten wijkniveau waardoor bewoners zelf kunnen bijdragen aan verbetering van de eigen woon- en leefsituatie” (In Ouwehand & Van Meijeren, 2006, p. 27). Het gaat uit van de eigen kracht van bewoners. Hiermee kunnen zij niet alleen voor zichzelf maar ook voor medebewoners werk en inkomen creëren. Dit moest leiden tot initiatieven zoals kluswerkplaatsen, ruilwinkels en kleine dienstverlenende bedrijfjes in de wijk (Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Het beleid was, op enkele uitzonderingen na, weinig succesvol. Bewoners waren niet in staat om grootschalig werk te scheppen in de wijken. Daarnaast was de noodzaak hiervoor niet sterk aanwezig, door het uitgebreide verzorgingsstaatprogramma (Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Eind jaren ’80 veranderde de beleidsmatige positie van de stad. De steden werden niet meer gezien als clusters van problemen, maar als belangrijke motoren achter economische groei en welvaart (Boonstra & Rosso, 2009). De zonvloed van getallen waarmee in 1984 problemen als werkloosheid, bijstandsgebruik en de scheve bevolkingsopbouw werden uitgemeten, maakte in 1989 plaats voor een etalage van sterke punten en kansen. De steden werden gepropageerd als vitale cultuurcentra, economische brandpunten, pluriforme wooncentra, gezegend met bestuurlijk elan en zelfbewustzijn. (Van der Cammen & De Klerk, 2003, p. 313) Door het ontwikkelen van hoogwaardige voorzieningen moest de stad, en met name de binnenstad, weer aantrekkelijk worden voor bedrijven en huishoudens met midden en hoge inkomens, dit werd ook wel ‘functionele vernieuwing’ genoemd (Van Meijeren, in Hagens et al., 2009). Door het ‘ondernemende stad’beleid, werd de stad attractief voor nieuwe bedrijven en bewoners (Lupi, 2007). In de binnenstad leidde dit zelfs tot gentrificatie (Lupi, 2007). Dit is het fenomeen van instroom van welgestelden in een achterstandsbuurt, die daar panden aankopen en opknappen. De prijzen van de huizen in deze buurt stijgen hierdoor dermate, dat de buurt te duur wordt voor de oorspronkelijke (armere) bewoners en deze geleidelijk uit de buurt worden verdreven. Deze verdringing wordt verder veroorzaakt door de sloop van panden en de beëindiging van huurcontracten (De Wit & Flintoff, 2010). Vooral de binnenstad kon in deze tijden profiteren van de hernieuwde aandacht voor de stad van de hoge inkomens, in de wijken daaromheen blijven problemen bestaan met sociaal-economisch achtergestelden (Lupi, 2007).
3.2.3 De jaren ’90 tot 2007 Vanaf de jaren ’90 krijgen de wijken eveneens meer positieve aandacht (Hagens et al., 2009). De stad wordt nu gezien als de kans voor economische groei. Dit wordt beleidsmatig in gang gezet met het Grotestedenbeleid (GSB I) van de overheid in 1994. Het beleid richt zich in deze periode voornamelijk op de grote steden in Nederland. Het doel is om de grote problemen en segregatie in deze steden aan te pakken. Dat er sprake is
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
29
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------van urgentie in deze tijd blijkt uit het feit dat, bij de vorming van het eerste paarse kabinet in 1994, er een eigen staatssecretaris werd aan gesteld voor het GSB op het departement van Binnenlandse Zaken, in de persoon van Kohnstamm (Bordewijk, 2007). Het beleid was sterk projectgericht en richtte zich op een vijftal thema’s: werk, onderwijs, veiligheid, zorg en leefbaarheid (VROM-raad, 2001). De resultaten van het beleid bleven echter beperkt in de eerste periode (1994-1998) (Hagens et al., 2009). In de tweede periode (1998-2004) werd het GSB II behartigd door een minister, minister Van Boxtel. Men zet in op een minder projectmatige aanpak en gaat uit van een stelsel van visie, programma’s en monitoring/toetsing (VROM-raad, 2001). Tijdens deze periode streeft het beleid naar ‘de complete stad’: “Een stad met leefbare en veilige buurten, goede woningen, integratie van etnische minderheden, goede onderwijsen zorgvoorzieningen, gedifferentieerde woonomgevingen, goede verbindingen, groenvoorziening, economische vitaliteit met werk voor wie dat zoekt, veilige kinderspeelplaatsen, en een nieuw elan voor iedereen” (Grotestedenbeleid, 2010). In de steden werden daarom meerjarige ontwikkelingsprogramma’s opgesteld. Hierin werd het stadsbeleid geclusterd op basis van drie pijlers, de fysieke, de sociale en de economische pijler (VROM-raad, 2001). De economische pijler richt zich op de versterking van de economische vitaliteit in de stad, de fysieke op het verbeteren van de kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving, en sociale pijler op veiligheid en zorg (Grotestedenbeleid, 2010). Ondanks de inzet op drie pijlers, blijkt in de praktijk dat vooral de fysieke pijler aandacht krijgt (Bulterman et al., 2007; Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Een kentering in deze aanpak is zichtbaar in het grotestedenbeleid (GSB) III, dat momenteel nog actief is. De missie van GSB III is: Samenwerken aan krachtige steden, waarbij zichtbare resultaten worden geboekt met een minimum aan bureaucratie. Rijk en grote steden willen komen tot een stad, die veilig is en die tevens voldoet aan de – steeds hogere – eisen van bewoners, bedrijven, instellingen, bezoekers en recreanten. Het streven is een economisch vitale stad, met hoogwaardige vestigingslocaties en een hechte sociale samenhang. Een stad die werk biedt aan wie dat zoekt. ("Grotestedenbeleid III 2005 - 2009. Samenwerken aan de Krachtige stad," 2005) In dit beleid zijn drie brede doeluitkeringen geformuleerd in plaats van pijlers: fysiek, economie en sociaal, integratie & veiligheid. Men pleit voor een integrale aanpak op deze doeluitkeringen. Op het gebied van economie licht de focus op het vergroten van de economische kracht van de dertig GSB-steden. De precieze invulling het beleid wordt bij de gemeente gelegd ("Grotestedenbeleid III 2005 - 2009. Samenwerken aan de Krachtige stad," 2005), waardoor deze erg gemeenteafhankelijk is (Hagens et al., 2009). Niet alleen in het beleid zijn veranderingen zichtbaar, ook in het denken over de stad. Richard Florida heeft met zijn publicatie over ‘the creative class’ hierop een grote invloed gehad. Een belangrijk uitgangspunt van Florida is dat de aanwezigheid van creatieve mensen de doorslaggevende drijfkracht is achter (regionale) economische groei (Florida, 2003). Jarenlang heeft de focus van het economisch beleid gelegen op bedrijven en hun locatiebesluit. Deze focus moet volgens Florida echter worden verschoven van bedrijven naar mensen (Florida, 2005). De nieuwe economische klasse is die van hogeropgeleide, creatieve mensen. Bedrijven zoeken deze talenten. Als je dit talent als stad aan je weet te binden door het faciliteren van deze groep, bijvoorbeeld door het bieden van creatieve broedplaatsen, dan zorgt dat voor economische groei. Bedrijven zijn immers geïnteresseerd in deze groep en vestigen zich daarom het liefst in steden waar de creatievelingen zich ook hebben gevestigd (Florida, 2003). Naast Richard Florida was ook Michael Porter een sleutelfiguur in het denken over lokale economie. In tegenstelling tot de eerdere gedachte van Jane Jacobs tot functiemenging op het niveau van de wijk ziet Porter voordelen in de geografische concentratie van onderlinge samenhangende economische activiteiten (Pijlman, 2009). Porter noemt dit clusters, deze zorgen voor externe economische voordelen, zoals gezamenlijke leveranciers en afzetmarkt. Een stad zou zich volgens deze gedachte moeten richten op een bepaald type bedrijvigheid om economische kansen maximaal te benutten en de omgeving mee te laten profiteren (Porter, 1998). Clusters zijn de nieuwe economische dragers van de stad (Porter, 1998). In 2003 introduceerde voormalig minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) Kamp de '56-wijkenaanpak', voor de 56 zogenaamde prioritaire wijken, om de stedelijke vernieuwing
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
30
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------een nieuwe impuls te geven (KEI, 2010) De focus op wijkniveau werd vooral gekozen door samenwerkingsverbanden en de tastbaarheid van de problemen op dit niveau. Het ministerie probeert met dit beleid lokale samenwerkingspartners te stimuleren om prestatieafspraken te maken en concrete projecten te benoemen. Het Rijk ondersteunt daarbij door middel van ‘impulsteams en impulsbudget’ (KEI, 2010). Later werd besloten nog meer focus aan te brengen in dit beleid door het aantal wijken terug te brengen naar veertig, de huidige 40-wijkenaanpak, ookwel het krachtwijkenbeleid of wijkaanpak.
3.2.4 Huidige beleid ten aangezien van wijkeconomie Met het nieuwe kabinet Rutte-Verhagen, dat per 14 oktober 2010 regeert, is het huidige krachtwijkenbeleid ondergebracht bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hoe het beleid wordt voortgezet onder het nieuwe kabinet is nog niet duidelijk. De G32, de 32 grootste Nederlandse gemeenten na de vier grote steden, hebben het kabinet gevraagd het huidige beleid te continueren. Enerzijds omdat resultaten nu zichtbaar worden en lokale betrekkingen beginnen te groeien en anderzijds omdat de voortgang nog kwetsbaar is en onvoldoende verankerd in de bestaande structuren. De problemen zijn van een dergelijke aard dat een jarenlange aanpak nodig is (G32-Sociale Pijler, 2010). Het krachtwijkenbeleid werd gestart door de voormalig minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) Vogelaar in 2007. Sindsdien zien we een hernieuwde aandacht voor wijkeconomie. Het beleid is mede voortgekomen uit een aantal studies en adviezen van bijvoorbeeld de VROM-Raad ‘Stad en stijging’ (2006), het Ruimtelijk Planbureau (2006), en het Sociaal en Cultureel Planbureau (Algemene Rekenkamer, 2008). De focus van het beleid ligt op 40, voornamelijk vooroorlogse, wijken die zich volgens de Toekomstverkenning op de Stedelijke Vernieuwing in de ’gevarenzone’ bevinden. In deze wijken speelt de complexe problematiek van hoge (jeugd)werkloosheid, criminaliteit, meer schooluitval en meer onveiligheid (VROM, 2010) in vergelijking met het stedelijk gemiddelde. Daarnaast is er sprake van een verloederde en eenzijdige woon- en leefomgeving met weinig mogelijkheden voor sociale contacten, waardoor deze vaak ontbreken evenals relevante sociale netwerken. Om deze problemen aan te kunnen pakken, is het kabinet Balkenende IV in 2007 begonnen met een langdurige aanpak, genoemd de wijkaanpak met als officiële start de wijkentour langs alle krachtwijken. Deze wijkaanpak richt zich op vijf aandachtsgebieden: wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid. Relevant voor de wijkeconomie is het aandachtsgebied ‘werk’, hier waren de belangrijkste conclusies van het kabinet: De krachtwijken hebben hun achterstand op het gebied van ondernemerschap ten opzichte van andere wijken in de stad nog niet ingelopen, ondanks het gegeven dat het aantal ondernemers is gegroeid in deze wijken in de laatste jaren. Het aanbod en de vraag naar stages sluiten onvoldoende op elkaar aan. Vooral allochtone jongeren hebben problemen met het vinden van een geschikte stageplek, veelal veroorzaakt door (ervarings)discriminatie. Dit leidt tot schooluitval en uiteindelijk werkloosheid. Er is onvoldoende koppeling tussen het bedrijfsleven en het onderwijs. Er is onvoldoende aandacht voor individuele begeleiding. Het werkloosheidspercentage ligt hoger dan gemiddeld. Dit kan leiden tot armoede, sociaaleconomische achterstand en sociale uitsluiting. Werkloosheid in deze wijken kan men verminderen door activering via maatschappelijke participatie en door ondernemerschap te stimuleren en werkgelegenheidsprojecten op te zetten in de wijk. Daarnaast zal er ook buiten de wijk naar mogelijkheden moeten worden gezocht om de werkloosheid te reduceren (VROM, 2007). De uitvoering van het beleid is in handen van de lokale gemeente. Met de diverse samenwerkingspartners in de wijk / stad stelt de gemeente een wijkactieplan op, met hierin concrete plannen om de wijken weer om te vormen tot wijken waar mensen kansen hebben en graag wonen. Het vergroten van de mogelijkheden van ondernemerschap in de wijken is een belangrijke prioriteit van het kabinet. De gemeenten kunnen hier een belangrijke rol spelen door het aantrekkelijker maken van de buurt als vestigingsplaats en het versterken van ondernemerschap. Gemeenten kunnen dit oppakken in samenwerking met plaatselijke ondernemersorganisaties,
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
31
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Kamers van Koophandel, woningcorporaties, et cetera. Ook landelijke organisaties zoals MKBNederland en VNO-NCW willen graag een bijdrage leveren aan een stimulering van het ondernemerschap. (VROM, 2007, p. 12) Het krachtwijkenbeleid is een aanvulling op reeds bestaande beleidsinspanningen van het Rijk, gemeenten en woningcorporaties in diverse wijken met achterstanden in Nederland, weergegeven in het figuur hiernaast. Voor de financiering van dit krachtwijkenbeleid zijn de woningcorporaties benaderd in 2008 door het voormalig ministerie van WWI. Woningcorporaties die geen bezit hadden in de Krachtwijken moesten een financiële bijdrage leveren ten behoeve van de corporaties die wel actief zijn in de achterstandswijken, door middel van de Vogelaarheffing die door het Centaal Figuur 3.2 Krachtwijkenbeleid ten opzichte van bestaand beleid Fonds Volkshuisvesting werd geïnd Bron: Algemene Rekenkamer, 2010, p.1 (Novum, 2010). Zij moesten jaarlijks, tien jaar lang, 75 miljoen euro investeren in de krachtwijken. Het Rijk heeft in totaal 216 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de wijkenaanpak en daarnaast investeren nog verschillende gemeenten in het krachtwijkenbeleid (Algemene Rekenkamer, 2010). Recentelijk heeft de rechtbank bepaald dat de Vogelaarheffing onterecht is opgelegd aan de woningcorporaties (Novum, 2010). Het oordeel was onder andere dat de heffing een vorm van ongeoorloofde staatssteun was en dat de betrokken corporaties in de problemen konden komen met hun eigen begroting (Novum, 2010). Het nieuwe kabinet had al besloten de heffing af te schaffen en heeft bepaald dat alle woningcorporaties in 2014 een heffing krijgen opgelegd (ANP, 2010). Naast het krachtwijkenbeleid is er landelijk ook aandacht voor wijken met leefbaarheidsproblemen die net buiten de 40 krachtwijken vallen. Er zijn middelen beschikbaar vanuit het gemeentefonds, het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), het GBS et cetera. Het Rijk zal daarnaast kennis en ervaring dat opgedaan is in de 40 geselecteerde wijken, delen met de andere gemeenten (VROM, 2007). De G32 waarschuwt voor de wijken die gebouwd zijn in de 60’er en 70’er jaren, daar dreigt ook een opeenstapeling van problemen te ontstaan als er niet voortijdig wordt ingegrepen (G32-Sociale Pijler, 2010).
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
32
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
3.2.5 Tijdsbalk wijkeconomie Bovenstaande geschiedenis is visueel samengevat in onderstaande tijdsbalk met daarin onder andere belangrijke begrippen, beleidsstukken, grondleggers en inspiratiebronnen van de wijkeconomie. Het geeft inzicht in de geschiedenis van de wijkeconomie, maar het beeld is niet volledig uitputtend.
Figuur 3.3 Tijdsbalk wijkeconomie
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
33
---------------- ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ----------------
3.3
Wijkeconomie: diverse benaderingen
Om de economie in wijken te stimuleren zijn er diverse strategieën mogelijk, mede afhankelijk van het doel dat men nastreeft. Er zijn verschillende onderzoekers die een categorisering voor deze strategieën hebben gemaakt. Bulterman, Van Klink & Schutjens (2007) noemen twee benaderingen: de gebiedsbenadering en de actorbenadering. Bij de gebiedsbenadering draait het om de bijdrage die de diverse type wijken kunnen leveren aan de gehele stad. Als men de wijkeconomie aan de hand van deze benadering wil versterken, dan zet men in op het verbeteren en aantrekkelijker maken van het vestigingsklimaat in de wijk. Voorbeelden van interventies zijn dan verbeteren bereikbaarheid, veiligheid, parkeer- of huisvestingsmogelijkheden (Bulterman, 2008). Bij de actorbenadering wordt op individueel niveau of op bedrijfsniveau gekeken naar het functioneren en de kwaliteit van de bestaande bedrijvigheid in de wijk (Bulterman et al., 2007). Bij versterking zet men in op startersondersteuning, het verlichten van de fiscale druk, vereenvoudigen van procedures en het geven van voorlichting aan ondernemers (Bulterman, 2008). Een soortgelijke categorisering is die afkomstig van Ouwehand en Van Meijeren: zij maken onderscheid in een gebiedsgerichte en een persoonsgerichte aanpak en in fysieke en niet-fysieke maatregelen. Bij een gebiedsgerichte aanpak initieert men projecten gericht op behoud of toename van bedrijvigheid, met de fysieke wijk als het geografische domein (Ouwehand & Van Meijeren, 2006). Men probeert het gebied aantrekkelijker en interessanter te maken voor bestaande en potentiële ondernemers. Bij een persoonsgerichte aanpak wendt men zich daarentegen tot personen, met projecten die bedoeld zijn om de situatie van de bewoners in de wijk te verbeteren. De wijk wordt binnen deze aanpak gezien als een verzameling bewoners (Ouwehand & Van Meijeren, 2006). De gedachte hierachter is: door in personen zelf te investeren, zal de kwaliteit van het ondernemerschap en de economische situatie van de bewoners in de wijk verbeteren, waardoor op den duur de hele wijkeconomie een positieve impuls zal krijgen (Pijlman et al., 2010). Bij beide strategieën kan onderscheid worden gemaakt in fysieke en niet-fysieke maatregelen. Enkele voorbeelden van maatregelen aan de hand van deze categorisering zijn: Gebiedsgerichte aanpak Fysieke maatregelen Realisatie woon/werkpanden
Aanleg glasvezelnet Bouw multifunctioneel centrum Niet-fysieke maatregelen Imagoverbetering via voorlichting Beleid voor bedrijfsbeëindiging Stimuleringsregelingen (bv. Huurgewenning) Figuur 3.4 Categorisering aanpak wijkeconomie
Persoonsgerichte aanpak Fysieke maatregelen Aanleg/verbetering looproutes (gericht op versterken contacten bewoners en gebruikers van een wijk) Bouw multifunctioneel centrum Broedplaatsen Niet-fysieke maatregelen Stageplekken jongeren Begeleiding (startende) ondernemers Stimuleringsregelingen (bv. Huis voordeliger kopen) Bron: Ouwehand & Van Meijeren, 2006, p. 16
Pijlman et al. (2010) sluiten zich aan bij deze categorisering, maar voegen daarnaast nog twee ‘benaderingen’ toe. De organisatiegerichte benadering: bij deze aanpak draait het om het samenbrengen van essentiële economische krachten in de wijk en de inzet op opschaling van het organiserend vermogen van de wijk. Dit kan op verschillende niveaus worden toegepast, bijvoorbeeld door cruciale partijen en organisaties in de wijk samen te brengen of door de oprichting van een ondernemersvereniging. Naast de organisatiegerichte benadering kan men ook inzetten op flankerend beleid. Dit zijn indirecte maatregelen die mogelijk kunnen leiden tot een verbetering van de economische structuur van de wijk. Genoemd kunnen worden het belang van volkshuisvestingsbeleid, arbeidsmarktbeleid en de maatregelen gericht op een schone, veilige en gezonde omgeving. Het werken aan een nieuwe identiteit van de wijk kan hierbij een belangrijke rol spelen. *…+Het werken aan een nieuwe identiteit kan helpen om verschillende losstaande activiteiten met elkaar te verbinden en draagvlak te creëren voor een nieuwe economische ontwikkeling. (Pijlman et al., 2010, p. 18)
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
34
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Dit onderzoek richt zich volgens de indeling van Ouwehand & Van Meijeren op de gebiedsgerichte aanpak met fysieke maatregelen. Een deel van dit onderzoek richt zich namelijk op de realisatie van bedrijfsvastgoed voor ZZP’ers. Een fysieke aanpak die gericht is op het aantrekkelijker maken van de wijk voor bestaande en potentiële ZZP’ers die zich in de wijk willen vestigen.
3.4
Wat biedt de wijkeconomie…
In bestaande literatuur en beleid worden verschillende voordelen besproken van een florerende wijkeconomie en functiemenging. In deze paragraaf zullen deze diverse voordelen worden besproken op verschillende schaalniveaus. Kortom: Wat biedt de wijkeconomie volgens de bestaande literatuur voor de wijk, de stad en de ondernemer zelf? Daarnaast zal er ook aandacht zijn voor de kritiek die er is op deze veronderstelde voordelen.
3.4.1 …voor de wijk? Een goed functionerende wijkeconomie kan een positief effect hebben op de werkgelegenheid in die wijk (Woonstad Rotterdam, 2009; Ministerie van EZ, 2008; Aalders et al., 2008). Diverse studies hebben aangetoond dat 25% - 40% van de banen bij bedrijven die gevestigd zijn in een wijk worden ingevuld door bewoners uit de desbetreffende wijk. Daarnaast woont 30% - 50% van de ondernemers in de wijk waar hun onderneming eveneens is gevestigd (Aalders et al., 2008; Bulterman et al., 2007; Pijlman et al., 2010). Deze werkgelegenheid biedt de bewoners van de wijk en de ondernemers de mogelijkheid om zich te ontplooien en zich verder te ontwikkelen (Pijlman et al., 2010). Er zijn echter ook studies die aantonen dat extra werk in de wijk nauwelijks effect heeft op de werkloosheid in de betreffende wijk (Marlet, 2010; Raspe et al., 2010). Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de nieuw gecreëerde banen vaak niet aansluiten op de capaciteiten van de wijkbewoners, deze missen vaak kennis en ervaring. Hagens et al. (2009) zien in hun onderzoek eveneens dat de werkgelegenheid in de wijk vaak niet overeenkomt met het opleidings- en werkniveau van de werkzoekende wijkbewoners. Slechts 15% van werkgelegenheid in de wijk is passend voor laagopgeleiden (Atlas voor Gemeenten, 2008). Hagens et al. komen hierdoor tot de conclusie dat de wijkeconomie en de wijkarbeidsmarkt niet met elkaar te koppelen zijn en dat de arbeidsmarkt op een hoger schaalniveau moet worden bekeken. Wijkeconomie kan volgens hen namelijk wel een gunstig effect hebben op de werkgelegenheid van de stad of regio, maar niet op het kleinschalige niveau van de wijk. Naast, de door enkele experts veronderstelde, werkgelegenheidseffect kan wijkeconomie een voorzieningenniveau bieden in de wijk (Ministerie van EZ, 2008). De aanwezigheid van goed functionerende basisvoorzieningen, zoals een supermarkt, kapper en snackbar zorgen voor een positieve waardering van de wijk. Deze voorzieningen binden mensen aan de wijk en zorgen dat wijkbewoners niet voor hun dagelijkse boodschappen de wijk hoeven te verlaten (Pijlman et al., 2010). Ondernemers en hun werknemers kunnen daarnaast zorgen voor toename van koopkracht in de wijk, door hun zakelijke bestedingen en bestedingen van persoonlijke aard (Pijlman, 2009), zoals de dagelijkse boodschappen op weg naar huis. Een ander voordeel van een goed functionerende wijkeconomie is dat ondernemerschap een voorbeeldfunctie kan hebben, het spreekwoordelijke: ‘zien werken, doet werken’! Onderzoek heeft uitgewezen dat in wijken met veel kleine bedrijven, er lokaal meer nieuwe bedrijfjes worden opgericht (Pijlman et al., 2010). Het ondernemerschap werkt hier inspirerend, aanstekelijk en activerend. Sommige bewonersgroepen in Krachtwijken komen maar weinig in aanraking met het ondernemerschap, waardoor een voorstelling vormen van het leiden van een eigen onderneming lastig is. Er zijn zelfs jongeren die opgroeien in een omgeving waarin niemand werkzaam is op de arbeidsmarkt en waar ook in de buurt geen werk zichtbaar is. Het gevaar bestaat dan dat deze groep jongeren los komt te staan van het arbeidsproces (Woonbedrijf Rotterdam, 2009). Bedrijvigheid in de woonwijk kan zorgen voor binding en motivering. Daarnaast werkt ondernemerschap emanciperend. Onder startende ondernemers zijn veel allochtonen (Van der Valk, 2008). Voormalig staatssecretaris Heemskerk en oud-minister Vogelaar zien in ondernemerschap ook een kans voor integratie en emancipatie. “Ondernemerschap is goed voor de integratie en arbeidsparticipatie en daarmee de emancipatie van kwetsbare groepen in de wijk” (Ministerie van EZ, 2008, p. 2). Ondernemers zetten zich vaak in voor de wijk (Pijlman et al, 2010). Naast investeringen in hun eigen vastgoed, zetten ze zich ook vaak in voor de verbetering van de sociale leefbaarheid in de wijk. “De
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
35
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------ondernemer draagt hieraan bij door overlast te melden bij de gemeente, de politie of de woningbouwvereniging, klachten te melden over beheer of onderhoud, inspraakavonden bij te wonen, wijkfeesten te organiseren en vrijwilligerswerk te doen” (Aalders et al., 2008, p. 53). Ondernemers dragen dus bij aan de sociale controle en leefbaarheid van een wijk. Daarnaast zijn zij vaak betrokken bij acties omtrent het welbekende ‘schoon, heel en veilig’ (Pijlman et al, 2010). De mate van inzet voor de wijk wordt volgens het onderzoek van het Planbureau voor de leefomgeving (2010) grotendeels bepaald door persoonskenmerken en persoonlijke belangen van de ondernemer. In tegenstelling tot wat men zou verwachten, blijkt uit het onderzoek dat ondernemers met een sterke lokale binding, bijvoorbeeld door lokale medewerkers, klanten of bedrijfscontacten, niet eerder geneigd zijn om in te grijpen bij leefbaarheidsproblemen in de wijk. Tot slot zorgt bedrijvigheid voor een levendige wijk. Stedelijke woonwijken zonder economische activiteit doen immers vaak doods en saai aan (Woonstad Rotterdam, 2009). “De economie van een wijk bepaalt in grote mate de aantrekkelijkheid ervan. Ga maar na: lege winkelpanden en louche horeca geven een negatief straatbeeld. Terwijl leuke winkels en aantrekkelijke kleine bedrijvigheid zorgen voor de levendigheid die veel bewoners wensen” (Schakenbos in Woonstad Rotterdam, 2009, p. 22). Vooral bedrijven met een toonbankfunctie zorgen voor reuring en aanloop in/uit de wijk, maar ook andere bedrijven, bijvoorbeeld aan huis, kunnen met hun aanwezigheid en aanloop de levendigheid van een wijk en de mogelijkheden voor sociale contacten vergroten (Pijlman et al., 2010). Detailhandelsvestigingen en horecagelegenheden kunnen ontmoetingsplekken vormen voor bewoners uit de wijk, zij kunnen de sociale samenhang in de wijk vergroten (Woonstad Rotterdam, 2009).
3.4.2
…voor de ondernemer?
Een opvallend gegeven is dat er in de literatuur over wijkeconomie maar weinig gesproken wordt over de voordelen van een gezonde wijkeconomie voor de ondernemer. Vooral de wijk lijkt te profiteren van de ondernemer, maar wat levert de wijkeconomie eigenlijk voor de ondernemer op? Een gezonde wijkeconomie heeft effect op het imago van een wijk. Dit imago heeft weer directe invloed op de bedrijfsvoering van een ondernemer (Aalders et al., 2008). Een ondernemer heeft natuurlijk liever een bedrijf in een leefbare en veilige wijk, dan in een wijk met veel problemen en overlast. Een positief imago zal makkelijker klanten trekken naar de wijk, waardoor het weer een positieve uitwerking kan hebben op de omzet en bedrijfsvoering van de onderneming. Daarnaast biedt de wijkeconomie kansen voor de ondernemer voor netwerkvorming. Veel bedrijvigheid in de buurt betekent veel ondernemers met mogelijk interessante netwerken en contacten. Bedrijvigheid in de wijk biedt ondernemers dus de mogelijkheid voor het verkrijgen van lokale contacten. Hierdoor zullen eerder lokale netwerken ontstaan in de wijk (Pijlman et al., 2010). Dit biedt mogelijkheden voor nieuwe initiatieven en opdrachten.
3.4.3
…voor de stad/regio?
De stad als geheel kan eveneens profiteren van een gezonde wijkeconomie. Meer bedrijfsvesting in de wijken betekent immers minder druk op de markt naar bedrijfshuisvesting op bedrijventerreinen, waardoor hier voldoende aanbod blijft voor bedrijven die minder geschikt zijn voor vestiging en menging in woonwijken, bijvoorbeeld door geluidsoverlast, veiligheidsrisico’s of een grote verkeersaantrekkende werking (Pijlman et al., 2010). Men kan hierbij denken aan (zware) industrie of detailhandel in volumineuze goederen. Daarnaast zou men door het versterken van de wijkeconomie ook deels de infrastructurele problemen waar steden en regio’s mee kampen kunnen oplossen. Wijkeconomie heeft namelijk invloed op het mobiliteitsgedrag van mensen. Als bedrijvigheid verplaatst wordt naar de woonwijk, hoeven mensen niet meer met de auto de wijk uit om naar het werk te gaan. Hierdoor zal de druk op de infrastructuur in Nederland afnemen, volgens Frank van Oort (in Woonstad Rotterdam, 2009). Schoenmaeckers (in Woonstad Rotterdam) ziet ten slotte een groeiend besef onder woningcorporaties dat goede bedrijvigheid een waardevermeerderend effect kan hebben op het vastgoed in de wijk. Woningcorporaties hebben vaak veel bezit in wijken die kampen met leefbaarheidsproblemen, zij hebben daarom belang bij florerende bedrijvigheid in de wijk. De inzet van woningcorporaties op wijkeconomie
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
36
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------kan, volgens Schoenmaeckers, een positief effect hebben op de waarde van de vastgoed door een verbeterend imago en leefbaarheidssituatie.
3.4.4 Meerwaarde van wijkeconomie Samenvattend kan een florerende wijkeconomie volgens de bovenstaande wetenschappelijke literatuur de volgende meerwaarde hebben: Tabel 3.1 Meerwaarde wijkeconomie Voor de wijk -
Wijkeconomie kan zorgen voor een toename van de werkgelegenheid in de wijk. Wijkeconomie zorgt voor een bepaald voorzieningenniveau in de wijk. Wijkeconomie biedt bewoners van de wijk de mogelijkheid om zich te ontplooien en te ontwikkelen. Wijkeconomie kan zorgen voor een toename van de koopkracht in de wijk door de bestedingen van ondernemers in de wijk zelf. Wijkeconomie en ondernemerschap kunnen een voorbeeldfunctie hebben voor wijkbewoners. Ondernemerschap werkt bindend, motiverend en emanciperend. Wijkeconomie en haar lokale ondernemers kunnen bijdragen aan de sociale controle, veiligheid en leefbaarheid in de wijk. Wijkeconomie draagt bij aan een levendige wijk, door reuring en aanloop. Voor de ondernemer Een goed functionerende wijkeconomie kan zorgen voor een positief imago voor de wijk. Dit kan een positief effect hebben op de omzet en bedrijfsvoering van de ondernemingen in de wijk. Wijkeconomie biedt ondernemers de kans voor netwerkvorming in de wijk. Lokale contacten kunnen leiden tot nieuwe initiatieven en opdrachten, wat een positief effect kan hebben op de onderneming. Voor de stad / regio Wijkeconomie kan zorgen voor een afname van de druk op de markt voor bedrijfshuisvesting. Meer bedrijvigheid in de (woon)wijken betekent immers minder vraag naar locaties op bedrijventerreinen, waardoor deze beschikbaar kunnen blijven voor het type bedrijvigheid dat zich niet goed laat mengen met de woonfunctie. Wijkeconomie kan zorgen voor een vermindering van druk op de infrastructuur in de stedelijke omgeving door de nabijheid van voorzieningen in de wijk. Goede bedrijvigheid kan een waardevermeerderend effect hebben op het vastgoed in de wijk.
3.5 Wijkeconomie in relatie tot leefbaarheid Bovenstaande tabel geeft een algemeen beeld van de meerwaarde die wijkeconomie volgens de wetenschappelijke literatuur kan hebben. In deze paragraaf zal specifiek worden ingaan op de relatie met de leefbaarheid van een wijk. Diverse onderzoekers stellen dat wijkeconomie een positief effect kan hebben op de leefbaarheid, maar er zijn ook onderzoekers die het tegendeel concluderen. Beide stellingen worden besproken. Aalders et al. (2008) komen tot de conclusie, na het onderzoeken van drie krachtwijken in Amsterdam, dat wijkeconomie een bijdrage kan leveren langs drie sporen: de fysieke en sociale leefbaarheid en het stijgingsperspectief van de bewoners van de wijk. De bijdrage aan de fysieke leefbaarheid zit vooral in het feit dat ondernemers investeren in hun pand waardoor zij indirect investeren in de wijk en het aanzicht verbeteren. Bij het sociale spoor gaat het om het leveren van voorzieningen aan de bewoners van de wijk, het melden van overlast en vernielingen, het organiseren van activiteiten voor de buurt en vrijwilligerswerk. Ten slotte kan bedrijvigheid zorgen voor sociale stijging. Bedrijven kunnen bijdragen aan de werkgelegenheid in de wijk. “Als mensen in de wijk aan het werk zijn of gaan, levert arbeidsparticipatie een bijdrage aan de leefbaarheid”
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
37
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------(Aalders et al., 2008, p. 35). Bulterman et al. (2008) zien de bijdrage voor lokale bedrijvigheid vooral in het bieden van ontmoetingsplekken in de wijk, vooral van bedrijvigheid met een ‘toonbankfuntie’. Hierdoor ontstaat levendigheid en reuring in de wijk. Het Ministerie van EZ wijst eveneens op positieve bijdragen van lokale bedrijven. Bedrijven investeren in hun pand en directe omgeving. Zij dragen hierdoor bij aan ‘schoon, heel en veilig’ en leveren daarnaast voorzieningen aan de buurtbewoners (Ministerie van EZ, 2008). Bolt & Torrance (2005) stellen dat ondernemers een bijdrage leveren aan de sociale controle. Waardoor ze een positief effect hebben op het verminderen van overlast en het onveiligheidsgevoel in de wijk. Blom (2010) komt in haar recentelijk gepubliceerde onderzoek naar wijkeconomie en leefbaarheid in Stedenwijk, Almere, tot de conclusie dat ondernemers op drie manieren een bijdrage leveren aan de lokale leefbaarheid: Ondernemers melden klachten bij lokale autoriteiten, spreken anderen aan op ongewenst gedrag en houden de publieke ruimte rondom hun bedrijf schoon. Tot slot doen Hagens et al. (2009) ook uitspraken over de positieve effecten van lokale economie. “Wijkeconomie heeft voordelen voor sociale veiligheid, leefbaarheid en ontmoetingsplaatsen. Bedrijven hebben een positieve invloed op de fysieke omgeving (ze investeren in hun pand), leveren voorzieningen en ondersteunen het verenigingsleven” (Hagens et al., 2009, pp. 5-6). Eerder in dit rapport werd al kort het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving besproken. Raspe et al. (2010) stellen hierin dat het effect van bedrijvigheid op leefbaarheid sterk genuanceerd dient te worden. Alleen kleinschalige detailhandel draagt volgens hen positief bij aan de leefbaarheid. Nieuwe bedrijfsvestigingen van kantoren, horeca of grootschalige detailhandel zouden zelfs leiden tot een toename van overlast en onveiligheid. Bij kleine detailhandel is deze toename niet zichtbaar en bovendien hebben deze winkels vaak een lokale klantenkring waardoor het kan functioneren als ontmoetingsplek. Dit geldt vooral als de winkels een historische binding met de wijk hebben. Ontmoetingen in de buurt kunnen vervolgens leiden tot een toename van de sociale cohesie. Een veel gehoord kritiekpunt op dit onderzoek is dat men leefbaarheid enkel heeft geoperationaliseerd aan de hand van veiligheid- en overlastaspecten en leegstand. De indicatoren van leefbaarheid die zijn meegenomen in het onderzoek zijn: aandeel gemelde geweldsdelicten per inwoner, aandeel gemelde bedrijfsinbraken van totale aantal bedrijfsvestigingen, aandeel gemelde overlast per inwoner, aandeel gemelde zaken van verloedering per inwoner, aandeel leegstaande winkel- en horecapanden van totale aantal. Pijlman et al. (2010) stellen dat de voordelen van bedrijvigheid zwaarder wegen, zeker indien een bredere definitie van het begrip wordt gehanteerd. Ook Marlet (2010) was betrokken bij het onderzoek van het Planbureau voor de leefomgeving. Hij stelt dat de ontmoetingsplekfunctie die bedrijven kunnen hebben eerder een negatief effect zal uitpakken dan positief, omdat deze plekken als ‘hangplek’ kunnen dienen voor jeugd die overlast kunnen veroorzaken. Positief is Marlet (2010) over de sociale controle die kan uitgaan van de kleine ondernemers, daarmee kunnen ze wel bijdragen aan de leefbaarheid in de wijk. Vooral ondernemers die het merendeel van de dag fysiek aanwezig zijn in de wijk en zicht hebben op de openbare ruimte vergroten de sociale controle (Raspe et al., 2010). Ten slotte wordt er in het onderzoek van Raspe et al. (2010) aandacht besteed aan de buurtbinding van de lokale bedrijven. Het onderzoek laat zien dat deze gemiddeld genomen beperkt is. De mate van inzet van de ondernemers voor de leefbaarheid in de buurt is vooral afhankelijk van persoonlijke belangen en persoonskenmerken. Economische belangen spelen in mindere mate een rol en dat is opvallend. In dit onderzoek wordt een brede definitie van leefbaarheid gehanteerd en wordt uitgegaan van de positieve bijdrage die wijkeconomie kan leveren. De positieve bijdragen zijn samen te vatten in een zestal componenten: 1. Bedrijven dragen bij aan de fysieke uitstraling van de wijk en het schoonhouden van de publieke ruimte. 2. Bedrijven leveren een bepaald voorzieningenniveau in de wijk. 3. Bedrijven in de wijk kunnen fungeren als ontmoetingsplek voor wijkbewoners, waardoor lokale netwerken en sociale samenhang worden versterkt. 4. Bedrijven dragen bij aan de sociale controle in de wijk. 5. Ondernemers zetten zich in voor de wijk, bijvoorbeeld door buurtactiviteiten te organiseren of wijkbijeenkomsten bij te wonen.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
38
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------6. Bedrijvigheid in de wijk zorgt voor een levendige wijk en reuring. In de literatuur wordt ook gewezen op een mogelijk bijdrage aan de werkgelegenheid in de wijk. Dit onderzoek richt zich niet op dat onderdeel van de wijkeconomie en bovendien zijn er diverse onderzoeken die aantonen dat deze werkgelegenheid vaak niet ten goede komt aan de wijkbewoners zelf (Raspe et al, 2010; Marlet, 2010). Deze component zal derhalve niet in dit onderzoek worden meegenomen. Terugkijkend naar het leefbaarheidsmodel dat in hoofdstuk twee gepresenteerd is, kan geconcludeerd worden dat wijkeconomie volgens de wetenschappelijke literatuur bijdraagt aan de dimensies ‘sociale samenhang’ (componenten 3 & 5), ‘voorzieningen en bedrijvigheid’ (component 2), ‘veiligheid’ (component 4) en ‘publieke ruimte’ (component 1). Het laatste component levendigheid en reuring heeft geen plaats in het leefbaarheidsmodel en zal derhalve afzonderlijk van dit model worden meegenomen. In hoeverre ondernemers daadwerkelijk op deze manier positief bijdragen aan de leefbaarheid in de wijk zal moeten blijken uit het empirische deel van dit onderzoek. Dat deel concentreert zich echter op een specifieke groep ondernemers, de ZZP’ers. Zij zullen worden bevraagd over de zes componenten. Men kan hierbij denken aan vragen als: Heeft u bedrijf een lokale klantenkring? Organiseert uw onderneming activiteiten voor de buurt? Heeft u zicht op de openbare ruimte vanuit uw werkplek? Alvorens hier verder op in te gaan zal in het volgende hoofdstuk eerst aandacht worden besteed aan de ZZP’er zelf. De informatie in dit hoofdstuk rondom wijkeconomie zet de ZZP’er in perspectief en geeft de context weer. De ZZP’er vormt maar een deel van de wijkeconomie en daarom is gekozen om eerst naar het geheel te kijken dan pas in te zoomen op deze specifieke groep van ondernemers.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
39
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
4
Zelfstandigen zonder personeel
Dit hoofdstuk zal specifiek gericht zijn de groep ondernemers die centraal staan in dit onderzoek, de ZZP’ers. Eerst zal er gekeken worden naar de definitie van een ZZP’er. Welke ondernemers vallen eigenlijk onder deze groep? Daarna zal er aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van het aantal ZZP’ers door de tijd en trends in de samenleving. Om vervolgens de theorieën en literatuur te behandelen in het kader van de relatie tussen ZZP’ers en wijkeconomie en ZZP’ers, als onderdeel van de wijkeconomie, en de leefbaarheid in de wijk. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de mogelijkheden om de groei van het aantal ZZP’ers in woonwijken te stimuleren en de vastgoedbehoefte van de ZZP’er.
4.1
Wat is een ZZP’er?
In de afgelopen jaren is in Nederland het aantal zelfstandigen zonder personeel, kortweg ZZP’ers, behoorlijk toegenomen (Kösters, 2009a). Deze trend heeft zich al ingezet vanaf midden jaren 90 (EIM, 2011), al is er sinds medio 2009 weer een lichte afname zichtbaar (Kösters, 2009b; Kösters & De Vries, 2010). Er is vaak onduidelijkheid over het begrip ZZP’er, wie behoort tot deze groep en wie niet (Vroonhof, Overweel & De Muijnck, 2001)? Daarnaast worden er ook verschillende termen gehanteerd, zoals freelancer, zelfstandig professional of zelfstandig ondernemer. Deze diversiteit aan termen draagt eveneens niet bij aan de helderheid rondom deze groep ondernemers. In dit onderzoek is gekozen om de term ZZP’er te gebruiken, omdat dit de meest voorkomende term is. Het begrip is eind twintigste eeuw ontstaan toen steeds meer werknemers de overstap maakten van hun beroep uitoefenen in loondienst, naar het zelfstandig uitvoeren (EIM, 2011). Het Centraal Bureau voor de Statistiek definieert de ZZP’er als volgt: ZZP’ers zijn zelfstandige ondernemers, in die zin dat hij/zij geen arbeidsovereenkomst heeft, maar wel diensten en/of goederen levert aan klanten of opdrachtgevers. Er is geen sprake van een gezagsverhouding, waardoor hij/zij geen werknemer is en niet onder de wettelijke bepalingen voor werknemer valt. (CBS, 2010) Deze definitie is veelomvattend en vooral gericht op het juridische aspect. De definitie van de SociaalEconomische Raad (Telegraaf, 2010) richt zich eveneens op deze juridische kant: “Iemand die voor de inkomstenbelasting als ondernemer telt en geen personeel in dienst heeft”. De Kamer van Koophandel verstaat onder een ZZP’er een persoon, eenmansbedrijf, kleine zelfstandige welke niet in een (vast) dienstverband werkt en die onder eigen verantwoording/beheer (zonder personeel) werkzaamheden aanneemt (Kamer van Koophandel, 2009). Al deze definities zijn breed en veelomvattend. Om een beter beeld te kunnen vormen van de ZZP’er noemen Vroonhof et al. in hun rapport ‘Zelfstandigen Zonder Personeel: Waarheden en Mythes’ enkele kenmerken van ZZP’ers die zij hebben gesignaleerd in diverse circulerende definities: -
ZZP’ers hebben geen werknemers in dienst; ZZP’ers hebben geen of in zeer beperkte vorm een eigen bedrijfsruimte; ZZP’ers verrichten werk dat normaliter overwegend onder een arbeidsovereenkomst wordt verricht; ZZP’ers verrichten de werkzaamheden niet op eigen initiatief, alleen na opdrachtverstrekking; ZZP’ers dragen verantwoording voor de eigen werkzaamheden; ZZP’ers krijgen per opdracht betaald (dus geen vast dienstverband of salaris); ZZP‘ers beperken zich veelal tot het inbrengen van kennis en vaardigheden op eigen vakgebied; ZZP’ers zijn niet werkzaam in de detailhandel. (Vroonhof et al., 2001, pp. 9-11)
Een belangrijk gegeven bij deze kenmerken is het feit dat ze niet uitsluitend zijn (Vroonhof et al., 2001) oftewel niet alle ZZP’ers voldoen aan al deze kenmerken. Ze zijn wel veelvoorkomend. In de definitie die het onderzoeksbureau EIM hanteert, komen enkele van deze kenmerken terug. Een ZZP’er is in dit onderzoek iemand die zonder personeel of medeondernemer ondernemende activiteiten uitvoert. Bovendien moet hij dit doen zonder bijstand van familieleden, dat bestaat uit gelijksoortige vakmatige activiteiten of bijstand dat meer
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
40
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------dan 15 procent uitmaakt van de totale omzet. Ten slotte geldt dat het voornaamste resultaat van het bedrijf 'arbeid' moet zijn (ambacht, vaardigheden, kennis, capaciteit, etc.) en geen goederen of producten (Vroonhof, Bruins & De Vries, 2010, p. 3). De ZZP’er kenmerkt zich dus vooral door het aanbieden van eigen expertise (kennis, kunde en/of arbeid) en doordat hij ondernemersrisico’s loopt (EIM, 2011). Deze kennis samengevoegd met de definitie van Hagens et al. “Ondernemers die – buiten de ondernemer zelf – geen werkzame personen in dienst hebben, volledig zelfstandig zijn en niet werkzaam zijn in de detailhandel of in de horeca. Bovendien maken ZZP’ers geen onderdeel uit van een franchise formule of keten” (2009, p. 42), heeft geleid tot de definitie die in dit onderzoek wordt gehanteerd. Deze definitie is toegespitst op de relatie ZZP’ers en wijkeconomie en geeft meer richting aan het onderzoek dan eerdergenoemde brede definities. ZZP’ers: ‘Ondernemers die – buiten de ondernemer zelf - géén werkzame personen in dienst hebben, volledig zelfstandig zijn en niet werkzaam zijn in de landbouw, visserij, detailhandel of horeca. Bovendien zijn zij niet verbonden aan een franchise-formule of een keten’. Het is eveneens belangrijk om te beseffen dat de ZZP’er vaak niet voldoet aan het klassieke beeld dat de meeste mensen hebben van een ondernemer (A. Risselada, persoonlijke communicatie, 22 maart, 2011). De ZZP’er bevindt zich in een grijs gebied tussen werknemer en ondernemer (EIM, 2011). Ook op demografisch gebied blijkt dat de groep ZZP’ers verschilt met de gemiddelde werknemer. De ZZP’er is relatief vaak man, voornamelijk tussen de 35 en 65 jaar oud en heeft een relatief hoge opleiding genoten (EIM, 2011; SER, 2010a). Daarnaast zien we een oververtegenwoordiging van autochtonen en werkt de gemiddelde ZZP’er minimaal 35 uur per week (SER, 2010a). Door het feit dat er geen eenduidige definitie voor ZZP’ers is, lopen de schattingen van het aantal ZZP’ers behoorlijk uiteen (Vroonhof et al., 2001). In Nederland waren er, volgens de definitie van het CBS, in het derde kwartaal van 2009 zo’n 630.000, werkzaam (Kösters & De Vries, 2010). De schatting van onderzoeksbureau EIM ligt echter een stuk lager. In 2009 zijn er volgens hun berekeningen 353.000 ZZP’ers werkzaam in Nederland, ruim vier procent van de totale werkzame beroepsbevolking (Vroonhof et al., 2010). De verklaring voor dit verschil ligt onder andere in de gehanteerde definitie (EIM, 2011). In het onderzoek van het EIM zijn de gegevens van het CBS en de Kamer van Koophandel bewerkt met gebruikmaking van de toegespitste definitie van EIM. De schatting van EIM geeft hierdoor waarschijnlijk een beter beeld van het aantal ZZP’ers dat in 2009 in Nederland werkzaam was. Een gegeven waar geen twijfel over bestaat en wat in alle onderzoeken naar voren komt, is het feit dat het aantal ZZP’ers in de afgelopen jaren enorm gegroeid is. Vroonhof et al. (2010) spreken zelfs over een toename van 90% in de periode 2000-2009. Deze groei zit voornamelijk in de zakelijke dienstverlening. In de grafiek hiernaast is zichtbaar gemaakt dat in 1996 de ZZP’ers vooral werkzaam waren in de landbouw, de zakelijke dienstverlening en de handel. Aan het einde van de vorige eeuw is er een kentering zichtbaar en zien we dat het aantal ZZP’ers in de zakelijke dienstverlening, Figuur 4.1 Branches waarin ZZP’ers actief zijn culturele sector en de bouw aanzienlijk Bron: CBS in Kösters, 2009b, p.1
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
41
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------toeneemt. In 2008 zijn de meeste ZZP’ers actief in de zakelijke en overige dienstverlening (Kösters, 2009b). Dat de (zakelijke) dienstverlening de sector is waar de meeste ZZP’ers in werkzaam zijn, is ook het beeld dat naar voren komt uit het onderzoek van Meijer & Vroonhof (2002).
4.2
Trends in de samenleving
De groei van het aantal ZZP’ers in Nederland is te verklaren aan de hand van een aantal trends die in de afgelopen jaren zichtbaar zijn geworden. Een van deze trends is het toegenomen aandeel van werk. In Nederland werken niet alleen steeds meer mensen, bijvoorbeeld door de toegenomen vrouwenarbeidsparticipatie, maar werken de mensen ook steeds langer (Mackloet et al., 2006). Het aantal tweeverdieners is dus gestegen en zowel mannen als vrouwen werken meer uur (TBO & RPB in Mackloet et al., 2006). Hierdoor houden mensen minder vrije tijd over en stijgt de behoefte naar flexibiliteit en autonomie in arbeid. Deze behoefte naar flexibiliteit uit zich in verschillende vormen: “kortere arbeidscontracten; bepaalde periodes niet deelnemen aan de arbeidsmarkt; meer in deeltijd werken; combinaties van tweeverdieners; werken op andere tijden; meer autonomie; meer zelfstandigen” (Mackloet et al., 2006, p. 14). Mensen willen steeds meer controle en zeggenschap over hun leven en de invulling daarvan, zeker ook om de toegenomen werkdruk aanvaardbaar te maken. Hierdoor wordt het aantrekkelijker om als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan (Mackloet et al., 2006). De Sociaal Economische Raad (SER, 2010a) wijst eveneens op de trends van flexibilisering van arbeid en arbeidsprocessen en individualisering die ten grondslag liggen aan de toename van het aantal zelfstandigen. Arbeidsrelaties en verhoudingen zijn in de afgelopen jaren veranderd en mensen hebben steeds meer behoefte hun voorkeuren omtrent de verdeling tussen arbeid en vrije tijd te verwezenlijken. Kortom: Ondernemingen hebben steeds meer de behoefte aan flexibele productiefactoren, zoals kennis en kunde, om efficiënter te kunnen werken, ofwel flexibilisering (Meijer, De Waard & Vroonhof, 1999). Werknemers hebben daarnaast steeds vaker de behoefte om werk af te kunnen stemmen op persoonlijke omstandigheden (Pijlman et al., 2010). Dit wordt ook wel individualisering genoemd. Deze twee trends gecombineerd maken dat de ZZP’er een antwoord is op de veranderende samenleving. Deze biedt beide partijen de mogelijkheid om in hun behoefte te voorzien (Meijer et al., 1999). Daarnaast zijn er natuurlijk ook enkele ontwikkelingen die het starten van een eigen onderneming hebben vereenvoudigd. De wet- en regelgeving rondom het starten van een eigen bedrijf is de laatste jaren versoepeld (Mackloet et al., 2006). De kenniseconomie (Kloosterman, 2009) en de opkomst van de ICT hebben het daarnaast eenvoudiger gemaakt om flexibel te werken (Louw, 1999). Naast de toename van het aantal ZZP’ers hebben de verschillende trends ook gezorgd voor de opkomst van het Nieuwe Werken. Het Nieuwe Werken: werken waar en wanneer je wilt met behulp van moderne communicatiemiddelen als laptop, smartphone, draadloos internet en social media. *…+ Het Nieuwe Werken draait niet om aanwezigheid, maar om resultaten, het geeft werknemers vrijheid en verantwoordelijkheid, leidt tot een grotere productiviteit en werknemerstevredenheid, dringt de benodigde hoeveelheid kantooroppervlak terug en lost in een moeite een groot deel van het fileprobleem op. (Holwerda, 2010, p. 9) Het Nieuwe Werken betekent dat werknemers ook steeds vaker een dag thuis gaan werken, maar ook op andere plekken dan op kantoor of thuis. Dit wordt ook mobiel werken of flexwerken genoemd (De Wit, 2010). Voor deze groep werknemers worden steeds meer flexwerkplekken gerealiseerd op goed bereikbare plekken in de stad, voorbeelden hiervan zijn seats2meet in Utrecht, Nomadz in Den Haag en de openbare bibliotheek in Amsterdam (Holwerda, 2010). Dit type netwerkkantoren worden in dit onderzoek niet meegenomen, omdat ze vaak niet gericht zijn op de ZZP’er of de wijk en niet gelegen zijn in wijken die te kampen hebben met
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
42
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------leefbaarheidsproblemen, maar op locaties met een goede bereikbaarheid. Deze netwerkkantoren hebben een ander doeleinde, namelijk het bedienen van de groep werknemers en winst maken. De locaties in dit onderzoek willen ook de ondernemers bedienen en winst maken, maar hebben daarnaast ook tot doel de wijkeconomie en de wijk als geheel te verbeteren.
4.3
De ZZP’er in relatie tot wijkeconomie en leefbaarheid
4.3.1 De ZZP’er als onderdeel van de wijkeconomie In de eerdere paragrafen is het duidelijk geworden dat het aantal ZZP’ers stijgt. Met deze stijging is het belang van deze groep ook toegenomen. ZZP’ers leveren een belangrijke bijdrage aan de samenleving en de economie op diverse terreinen en dragen daarmee bij aan de sociaal-economische dynamiek in Nederland (SER, 2010b). Dit gegeven samen met het feit dat veel ZZP’ers hun onderneming starten vanuit hun eigen woning, kortom in de woonwijken (Mackloet et al., 2006), insinueert een toenemende rol voor ZZP’ers in de wijkeconomie. Vanuit economisch opzicht gezien, kunnen deze kleine bedrijven aan huis de werkgelegenheid en de bedrijvigheid in de wijk stimuleren, ondanks het feit dat ze klein zijn en vaak ook klein blijven (Mackloet et al., 2006). Volgens Bulterman (2008) domineren de consumentensector en de zakelijke dienstverlening de bedrijvigheid in wijken. Toch is dat niet het beeld dat men krijgt, als men door een gemiddelde stedelijke wijk loopt. Het straatbeeld wordt gedomineerd door detailhandel (De Jager, 2009; Bulterman 2008). Dit komt omdat deze bedrijvigheid zichtbaar is, maar er is ook veel ‘onzichtbare’ bedrijvigheid gevestigd in de wijken. Onder zichtbare bedrijvigheid worden winkels of bedrijven verstaan die nadrukkelijk fysiek aanwezig zijn in de wijk. Onzichtbare bedrijvigheid daarentegen zijn vaak bedrijven die aan huis gevestigd zijn en geen inloopfunctie hebben (Kloosterman & Poppegaai, 2010). Een aanzienlijk aantal eenmanszaken (ZZP’ers) en andere bedrijvigheid zitten verstopt achter de voordeur. “Veel wijken waarvan wij denken dat ze alleen voor wonen worden gebruikt, hebben vaak veel florerende bedrijven” (De Jager, 2009, p. 14). Bulterman (2008) verwacht dat in de sector, waarin veel ZZP’ers actief zijn, de zakelijke dienstverlening, meer groei zal plaatsvinden in de toekomst dan in de (wijkgerichte) retailbedrijven. Veel ZZP’ers zitten dus (onzichtbaar) met hun bedrijf in de woonwijk en maken daardoor deel uit van de wijkeconomie. Hoe groot de omvang van de totale wijkeconomie is en hoe groot het aandeel van de ZZP’ers hierin is, is lastig te bepalen. Daar zijn geen ‘kant en klare’ gegevens over bekend. Aan de hand van de volgende figuren zal toch geprobeerd worden om dit zo goed mogelijk inzichtelijk te maken. Tabel 4.1 Gemiddeld aantal vestigingen en banen voor de periode 1999-2006 Postcodegebieden Vestigingen Absoluut Percentage Absoluut Percentages Nederland totaal 4.028 100,0 785.851 100,0 Pure woonwijk 372 9,2 120.202 15,3 Met bedrijventerrein 314 7,8 111.348 14,2 Binnenstad 39 1,0 50.545 6,4 Stedelijke woonwijk 725 18,0 282.095 35,9 totaal Aandachtswijk 83 2,1 26.583 3,4
Banen Absoluut Percentages 7.204.394 100,0 1.030.029 14,3 1.328.646 18,4 529.655 7,4 2.888.330 40,1 237.804
Bron: LISA 2007 in Raspe et al. 2010, p. 34
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
43
3,3
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Figuur 4.2 Gemiddelde omvang bedrijven 1999-2006 Bron: LISA 2007 in Raspe et al. 2010, p. 37
Zoals vermeld in eerdere hoofdstukken concentreert dit onderzoek zich, voor het meten van de omvang van wijkeconomie, op het aantal bedrijfsvestigingen en niet op het aantal banen/werkgelegenheid. In de berekening zal daarom alleen worden uitgegaan van het aantal vestigingen. Het gemiddelde aantal vestigingen in het LISA bestand zal worden gedeeld door het aantal postcode gebieden. Er van uitgaande dat een wijk vaak een vier positie postcode gebied beslaat, geeft dat het gemiddelde aantal bedrijfsvestigingen per type wijk. Twee type wijken zijn interessant voor dit onderzoek, de pure woonwijk en de aandachtswijk. Wijkeconomie is namelijk gedefinieerd als: ‘alle zichtbare en onzichtbare kleinschalige (< 20 fulltime werknemers) bedrijvigheid gevestigd in de wijk, maar niet op bedrijventerreinen groter dan 3 ha, in stadsdeelwinkelcentra of behorend tot het kernwinkelapparaat of een kantorenconcentratie’. De stedelijke woonwijken met een bedrijventerrein of gevestigd in de binnenstad vallen hiermee af. Het onderzoek richt zich ook niet specifiek op aandachtswijken, maar wel op wijken met leefbaarheidsproblemen en deze zijn in veel gevallen aangewezen als aandachtswijk. Daarnaast is in de definitie opgenomen dat een bedrijf niet meer dan 20 fulltime werknemers in dienst mag hebben. In het LISA bestand is een andere indeling gehanteerd, waardoor het percentage 11-20 werknemers niet inzichtelijk is. Door middel van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek zal een schatting worden gemaakt: Tabel 4.2 Gemiddeld aantal bedrijfsvestiging naar omvang 2006-2010 Aantal Percentage Eenpersoonsbedrijf 427.945 54 % 2 personen werkzaam 151.055 19 % 3 -5 personen werkzaam 85.370 11 % 5-10 personen werkzaam 63.100 8% 11-20 personen werkzaam 34.379 4% 21-50 personen werkzaam 22.297 3% > 50 personen werkzaam 14.479 2% Totaal 798.625 100% Bron: CBS, Statline
Bovenstaande percentages en aantallen komen grotendeels overeen met het LISA bestand (2007). De afwijkingen die aanwezig zijn, worden waarschijnlijk (deels) verklaard door het feit dat de cijfers een andere periode beslaan. CBS cijfers van de periode 1999-2006 waren niet beschikbaar. De afwijkingen zijn niet erg
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
44
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------groot en daarom zal het percentage van 4% worden overgenomen en opgeteld bij het percentage tot 10 personen werkzaam in het LISA bestand. Aan de hand van deze gegevens is de volgende berekening gemaakt voor de omvang van wijkeconomie en het aandeel van ZZP’ers hierin: Tabel 4.3 Berekening omvang wijkeconomie Aantal vestigingen (A)
% tot 10 personen LISA (B)
% 11-20 personen CBS (C)
% ≤ 20 personen werkzaam (B + C =D)
Omvang wijkeconomie (A* D)
Pure woonwijk
323
93%
4%
97%
313
Aandachtswijk
320
91%
4%
95%
304
Tabel 4.4 Berekening aandeel eenpersoonsbedrijven van totale wijkeconomie Aantal vestigingen (A)
% eenpersoonsbedrijven (B) 53%
Aantal eenpersoonsbedrijven (A*B = C) 171
Omvang wijkeconomie (aantal) (D) 313
% eenpersoonsbedrijven van totale wijkeconomie (C/D*100) 55%
Pure woonwijk
323
Aandachtswijk
320
49%
157
304
52%
Op basis van bovenstaande gegevens zou men voorzichtig kunnen stellen dat in stedelijke pure woonwijken gemiddeld 313 bedrijven gevestigd zijn, die vallen onder de gehanteerde definitie voor wijkeconomie en dat daarvan 55% ZZP’er is, kortom: gemiddeld 171 ZZP’ers per wijk. In aandachtswijken ligt dat aantal wat lager op 157 ZZP’ers, 52% van de totale wijkeconomie. Aan bovenstaande berekening zitten natuurlijk haken en ogen. Het is deels gebaseerd op aannames en schattingen. Bijvoorbeeld dat een wijk een vier positiepostcode beslaat en dat de cijfers van het CBS grotendeels overeenkomen met het LISA bestand. Bovendien zijn de cijfers niet gecorrigeerd voor eenmansbedrijven die actief zijn in de landbouw, detailhandel of horeca. Deze vallen immers wel onder de categorie eenpersoonsbedrijven, maar zijn officieel geen ZZP’er. Het is dan ook aannemelijk dat de aantallen in werkelijkheid wat lager liggen. Vaak zijn de cijfers ook vertekend door postbusinschrijvingen. Toch geeft bovenstaande berekening een beeld van de omvang van de wijkeconomie en het aantal ZZP’ers. Deze aantallen tonen aan dat ZZP’ers een groot aandeel vormen van de wijkeconomie en daardoor ook een grote betekenis kunnen hebben hiervoor. Ongeveer 50% van alle bedrijfsvestigingen is dat van een ZZP’er. Ook al zijn ze niet altijd zichtbaar, ze zijn er wel degelijk en daarom is het interessant om hun (veronderstelde) bijdrage aan de leefbaarheid inzichtelijk te maken. In de volgende paragraaf zal dit eerst gedaan worden aan de hand van bestaande literatuur.
4.3.2 De bijdrage van ZZP’ers via wijkeconomie aan de leefbaarheid Verschillende partijen zien kansen om met ZZP’ers de wijkeconomie te stimuleren en aansluitend de leefbaarheid in de wijk te verbeteren. Het voormalig Ministerie van Economische Zaken, nu Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie had in 2009 zes miljoen euro uitgetrokken voor de realisatie van acht ambitieuze projecten voor ZZP’ers. Men kan hierbij denken aan projecten zoals het oprichten van een ondernemershuis, de bouw van netwerkkantoren voor ZZP’ers gericht op samenwerking met kennisinstellingen en het ombouwen van leegstaande panden waar startende ondernemers laagdrempelig gebruik van kunnen maken voor huisvesting, coaching en begeleiding. Het doel van deze projecten is het stimuleren van ondernemerschap, scholing en investeringen in de wijk, om uiteindelijk tot een betere wijk te komen (Ministerie van Economische Zaken, 2009). Uit het onderzoek van Hagens et al. (2009) blijkt dat er kansen liggen voor de wijkeconomie bij de groep ZZP’ers. Woon- en werkplek valt voor deze groep vaak samen in de wijk, dit biedt kansen voor versterking van kleinschalige stedelijke bedrijvigheid. “Meer ZZP’ers in de wijk betekent meer mensen die overdag aanwezig zijn, wat de veiligheid, de koopkracht en wellicht de werkgelegenheid bevordert”
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
45
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------(Buurtalliantie, 2009). Van Dinteren (2010) verwacht eveneens dat de toename van het aantal ZZP’ers onder meer zal leiden tot meer levendige (woon)wijken, dan de huidige wijken en tot grote spreiding van de werkende bevolking over de steden. “De in (woon)wijken aanwezige werkenden zullen weer aantrekkingskracht uitoefenen op kleine ondersteunende bedrijven, horeca en dergelijke, wat een versterkend effect zal hebben en uiteindelijk tot een sterke menging van functies kan leiden” (Van Dinteren, 2010, p. 42). Kloosterman en Poppegaai (2010) hebben een onderzoek uitgevoerd naar de Transvaalbuurt in Amsterdam. In dit onderzoek pleiten zij voor aanpassing van de wijk aan de veranderde economische realiteit van de huidige samenleving. Er is sprake van een nieuwe verdeling tussen arbeid, wonen en vrije tijd, waarbij wonen en werken steeds vaker worden gecombineerd en in elkaar vervlochten raken. Daarnaast zien zij een stijging van het aantal ZZP’ers, niet alleen in de Transvaalbuurt, maar in heel Amsterdam en een toenemend aandeel van de zakelijke dienstverlening en culturele industrie (Schreuders & Poppegaai, 2010). Deze ondernemers bieden kansen voor de wijk, hun economisch potentieel moet ingezet worden in de wijkaanpak (Kloosterman & Poppegaai, 2010). Kloosterman en Poppegaai zien een sterke lokale binding bij ZZP’ers. Deze groep zelfstandigen doorbreekt de klassieke negen-tot-vijf cultuur en ziet de scheidslijn tussen het zakelijke en het privé-domein niet zo scherp. De eenpitters zijn vaak meer wijkgeoriënteerd dan bewoners met een baan buiten de deur. Een ZZP’er werkt veel vanuit huis. De dagelijkse activiteiten van de ZZP’er spelen zich daarom ook meer af in de buurt. ’s Ochtends de kinderen naar school brengen, (net-) werken in een koffiebar, even boodschappen doen, een rondje joggen en ’s avonds weer tot laat achter de computer een nieuwe offerte schrijven. Of – voor de succesvolle ZZP’er in deze moeilijke tijden – ’s avonds uit eten met een klant in een restaurant aan de overkant van de straat. Als de wijk in staat is goed in te spelen op de behoeften van deze stedelingen en goede voorzieningen aanbiedt, wordt de wijk steeds belangrijker in het dagelijks leven van deze stedelingen. (Schreuders & Poppegaai, 2010, p. 9) Pijlman et al. (2010) stellen dat ZZP’ers kunnen fungeren als ‘de oren en ogen van de wijk’. Op deze manier kunnen zij de sociale controle en de veiligheid in de wijk verbeteren. Daarnaast kunnen ZZP’ers bijdragen aan het voorzieningenniveau in de wijk, dit is met name het geval voor ZZP’ers die werkzaam zijn in de (persoonlijke) dienstverleningen. Men kan bijvoorbeeld denken aan diensten als een kapper of kinderopvang “Anderzijds dragen ZZP’ers met hun inkomen ook bij aan het draagvlak voor in de wijk aanwezige voorzieningen en bedrijvigheid” (Pijlman et al., 2010, p. 39). Er zijn ook onderzoekers die wijzen op de mogelijke negatieve effecten die de ZZP’ers met zich mee kunnen nemen. Hagens et al. (2009) wijzen bijvoorbeeld op het feit dat ZZP’ers overlast kunnen veroorzaken met het werken vanuit huis. Ook Pijlman et al. brengen een nuance aan de positieve effecten. Een deel van de ZZP’ers verlaat ’s ochtends vroeg de wijk om aan het werk te gaan en komt pas ’s avonds weer thuis. Zij zullen in mindere mate bijdragen aan de leefbaarheid. Daarnaast kan een ZZP’er die bijvoorbeeld werkzaam is in de bouw overlast veroorzaken in de wijk, door het parkeren van zijn bestelbusje waardoor er te weinig vrije parkeerplaatsen overblijven voor bewoners of bezoekers. Samenvattend worden in de literatuur zowel positieve als negatieve effecten gezien als gevolg van aanwezigheid van ZZP’ers in de wijk op de leefbaarheid. Deze effecten zullen worden getoetst aan de hand van een casestudie. Daarnaast zullen ook de veronderstellingen die naar voren zijn gekomen uit de literatuurstudie naar wijkeconomie worden getoetst op hun geldigheid voor de ZZP’er. De ZZP’ers vormen immers een belangrijk deel van de totale wijkeconomie. Het gaat om de volgende veronderstellingen: Positief: ZZP’ers dragen met hun aanwezigheid overdag bij aan de sociale controle in de wijk. ZZP’ers dragen bij aan het voorzieningenniveau in de wijk. De aanwezigheid van ZZP’ers zorgt voor reuring en levendigheid in de wijk. ZZP’ers zijn wijkgeoriënteerd; hun dagelijks leven speelt zich veelal af in de wijk.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
46
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
ZZP’ers doen een groot deel van hun bestedingen in de wijk en vergroten hiermee het draagvlak voor de overige voorzieningen in de wijk. ZZP’ers dragen bij aan de fysieke uitstraling van de wijk en het schoonhouden van de publieke ruimte. ZZP’ers zetten zich in voor de wijk, bijvoorbeeld door buurtactiviteiten te organiseren of wijkbijeenkomsten bij te wonen. De werkplek van ZZP’ers kan fungeren als een ontmoetingsplek voor wijkbewoners, waardoor lokale netwerken en sociale samenhang worden versterkt.
Negatief: ZZP’ers zorgen voor overlast in de wijk. ZZP’ers zorgen voor parkeeroverlast in de wijk. Terugblikkend op het leefbaarheidsmodel dat in hoofdstuk twee gepresenteerd is, blijkt dat bovenstaande veronderstellingen ondergebracht kunnen worden bij vier van de zes dimensies van leefbaarheid: sociale samenhang, voorzieningen & bedrijvigheid, veiligheid en publieke ruimte. Dit leidt tot het volgende figuur, waarbij de dimensies waaraan de ZZP’er kan bijdragen volgens de literatuur oranje zijn gemarkeerd:
Figuur 4.3 De dimensies van leefbaarheid waar de ZZP’er mogelijk invloed op heeft In hoeverre dit daadwerkelijk het geval is, wordt getoetst aan de hand van een casestudie. In hoofdstuk vijf wordt een verdere operationalisatie van de dimensies met indicatoren gepresenteerd.
4.4
Groeimogelijkheden voor het aantal ZZP’ers
Voor Kloosterman en Poppegaai (2010) is de creatieve klasse, geïnspireerd door eerdere publicaties van Richard Florida, de nieuwe motor achter economische ontwikkeling. Mensen zijn daarnaast flexibeler geworden en ‘footloose’, niet gebonden aan een specifieke plek, door de globalisering en ontwikkelingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie. Er is sprake van de opkomst van de (creatieve) kenniseconomie. Bij deze groep ondernemers zijn digitale en virtuele contacten erg belangrijk, maar het belang van fysieke werk- en ontmoetingsplekken is hiermee niet afgenomen. In tegenstelling zelfs, de behoefte naar flexibele werkplekken, formeel en informeel, is namelijk gegroeid. Men wil het patroon van thuiswerken doorbreken door professionele werkplekken, ontmoetings- en vergaderruimtes en informele werkplekken met horecafaciliteiten en internetmogelijkheden (Schreuder & Poppegaai, 2010). Hier liggen kansen voor de wijkeconomie. Het creëren van een ontmoetingsmilieu is essentieel in het aantrekken en stimuleren van de culturele kenniseconomie. De wijk heeft nieuwe kansen met de aanwezigheid en groei van het aantal ZZP’ers in de culturele kenniseconomie, mits deze passende werk- en ontmoetingsplekken integreert in het huidige lokale landschap. (Kloosterman & Poppegaai, 2010, p.36)
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
47
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Door het creëren van werk- en ontmoetingsplekken ontstaat er reuring, levendigheid en bedrijvigheid in de wijk. Men moet een plek creëren waar mensen kunnen wonen, ontmoeten, recreëren, werken en consumeren (Kloosterman & Poppegaai, 2010). Dit leidt uiteindelijk tot waardeontwikkeling van het vastgoed in de wijk en geeft een impuls aan bedrijvigheid en werkgelegenheid in de wijk (Kloosterman & Poppegaai, 2010). Veldboer (2008) stelt dat de zichtbaarheid van ZZP’ers in de wijk vergroot moeten worden, bijvoorbeeld door middel van bedrijfsruimte, zodat ZZP’ers elkaar beter weten te vinden en elkaar onderling kunnen versterken. Daarnaast is het denkbaar dat het zichtbaar maken van ondernemerschap in de wijk een inspirerend en motiverend effect kan hebben op wijkbewoners (Pijlman et al., 2010). Veldboer (2008) ziet daarnaast eveneens dat ZZP’ers steeds meer behoefte hebben aan een professionele werkplek en ontmoetingen met andere ondernemers. Hoe groot deze behoefte naar bedrijfsvastgoed daadwerkelijk is, volgens de literatuur, zal in de volgende paragraaf worden besproken.
4.5
Vastgoedbehoefte van ZZP’ers
Alvorens in te gaan op de vastgoedbehoefte van ZZP’ers, zal eerst een definitie worden gegeven van een bedrijfsverzamelgebouw, dit is het type vastgoed waarvan ZZP’ers bijvoorbeeld gebruik kunnen maken en die in dit onderzoek onderzocht is. Bedrijfsverzamelgebouw: ”Een verzameling van een aantal bedrijfsruimten die een ruimtelijke samenhang vertonen en door één beheersinstantie aan meerdere zelfstandige ondernemers worden aangeboden, aangevuld met gemeenschappelijke diensten en voorzieningen” (Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf in Van den Berg & Strijenbosch, 2009, p.4).
Veel ZZP’ers starten hun activiteiten vanuit huis, dit is vaak een bewuste keuze. De woning is immers goedkoop, flexibel en goed te combineren met andere activiteiten (Mackloet et al., 2006). Naar verloop van tijd kunnen de wensen voor bedrijfshuisvesting veranderen, bijvoorbeeld omdat het bedrijf groeit maar ook omdat de behoeftes van de ondernemer kunnen veranderen, men kan bijvoorbeeld behoefte hebben aan een professionele plek om klanten te ontvangen. Van verschillende kanten komen er signalen dat er een groeiende vraag is naar externe plekken waar men kan werken (Inzicht Marktonderzoek, 2010; Etin Adviseurs, 2010). Toch is er nog niet heel veel onderzoek gedaan naar de vastgoedbehoefte van de ZZP’er, om de uitspraken hierover te versterken. Dit is opvallend gezien het toegenomen belang van deze groep. Enkele onderzoekers hebben zich echter al wel verdiept in de ZZP’er. Recentelijk is bijvoorbeeld een uitgebreid onderzoek uitgevoerd in Amersfoort. Enkele resultaten van dit onderzoek: 47% Van de ondervraagde ZZP’ers in Amersfoort heeft behoefte aan een externe werkplek. Zij hebben met name behoefte aan permanente locaties, en in mindere mate aan flexibele werkplekken. Er is hoofdzakelijk behoefte aan kantoorruimtes en daarnaast aan praktijk- en cursusruimtes. Faciliteiten die minimaal aanwezig moeten zijn op deze locaties zijn: internet, nutsvoorzieningen en goede parkeermogelijkheden. Daarnaast is er in mindere mate belangstelling voor het aanbieden van drinken en koffieautomaten en kopieermachines en printers. De ZZP’ers huren het liefst met een flexibel huurcontract (Inzicht Marktonderzoek, 2010). In Enschede is eveneens een onderzoek uitgevoerd onder ondernemers in de wijk. Bijna zeventig procent van deze ondernemers werkt vanuit huis. Momenteel zijn ze tevreden met deze huisvesting, maar een deel van hen (20%) is van plan om op termijn te gaan verhuizen, met de voornaamste reden ruimtegebrek. Een deel van de ondernemers ziet een rol weggelegd voor de gemeente bij het aanbieden van kleinschalige bedrijfsruimte (18%) en woon/werkkavels (14%) (Esselink & Meurs, 2010). Pijlman et al. (2010) zien eveneens dat een deel van de ZZP’ers na verloop van tijd ruimtegebrek krijgt in de eigen woning of andere huisvestingsbehoeften ontwikkelt. Er ontstaat een behoefte aan flexibele werkplekken. De voorkeur van veel ZZP’ers gaat uit naar een professionele werkruimte, met een kortlopend huurcontract. Men kan hierbij denken aan ondernemerscentra of bedrijfsverzamelgebouwen. Andere
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
48
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------motivaties voor nieuwe huisvestingsbehoeften zijn het vergroten van het netwerk, contacten en klankborden met collega’s en de behoefte aan vergader- en ontmoetingruimtes voor klanten (Pijlman et al., 2010). Het onderzoek van Hagens et al. (2009) toont eveneens aan dat een deel van de ZZP’ers, dat nu vanuit huis werkt, behoefte heeft aan ontmoeting en samenwerking. Iets wat in de thuissituatie ontbreekt, maar wat goed mogelijk is in een bedrijfsverzamelgebouw of een combihuis. Uit dit onderzoek blijkt dat ZZP’ers vooral behoefte hebben aan units tot 30 vierkante meter, kortom aan kleinschalige bedrijfsruimte. Zoals eerder besproken zijn er enkel kleinschalige/lokale onderzoeken uitgevoerd naar de vastgoedbehoefte van ZZP’ers, een grootschalig landelijk onderzoek ontbreekt. Toch laten deze lokale onderzoeken zien dat er wel degelijk een behoefte bestaat onder ZZP’ers naar klein bedrijfsvastgoed. Door deze behoefte in de (woon)wijk te faciliteren, maakt men het aantrekkelijker voor de ZZP’er om zich in deze wijk te vestigen en zal het aantal ZZP’ers in de wijk kunnen toenemen. In hoeverre dat het geval is zal moeten blijken uit het empirische deel van dit onderzoek.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
49
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
5
Onderzoeksmethodiek
In de vorige hoofdstukken is de theoretische basis gelegd voor dit onderzoek. Dit hoofdstuk richt zich op de onderzoeksmethodiek die is toegepast, met aandacht voor het type onderzoek, de selectiemethode en begrippen als betrouwbaarheid en validiteit.
5.1
Onderzoekstype
In dit onderzoek is een meervoudige casestudie uitgevoerd, waarvoor een drietal cases zijn geselecteerd. Een meervoudige casestudie is een onderzoek waarbij meerdere cases intensief worden geanalyseerd gedurende een bepaalde periode, middels diverse gegevensbronnen, binnen de context van de case (Stokking, 2010). Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de manieren waarop ZZP’ers, als onderdeel van de wijkeconomie, kunnen bijdragen aan de leefbaarheid van de wijk en inzicht krijgen in de relatie tussen het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers en de aanwezigheid van ZZP’ers in de wijk. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen thuiswerkende ZZP’ers en ZZP’ers die vooral werken vanuit bedrijfsvastgoed dat specifiek gericht is op ZZP’ers. Dit onderzoek is beschrijvend van aard. Bij beschrijvend onderzoek gaat het vaak om vragen als ‘in welke mate’ of ‘in hoeverre’ (Braada & De Goede, 2006). “Kenmerkend voor beschrijvend of descriptief onderzoek is, dat wordt volstaan met een feitelijke registratie en niet gezocht wordt naar een verklaring, waaróm de werkelijkheid zich als zodanig voordoet”(Van der Voordt & Lans, z.d, p. 49). Dit onderzoek richt zich niet op het toetsen van causale relaties of op het zoeken naar verklaringen voor bepaalde waarnemingen. Het richt zich op de frequentievraag in hoeverre de ZZP’er bijdraagt aan de leefbaarheid in de wijk. Dit blijkt tevens uit de vraag- en doelstelling. Voor dit type vraag- en doelstelling volstaat beschrijvend onderzoek (Baarda & De Goede, 2006).
5.2
Onderzoeksopzet
Het volgende conceptuele model ligt ten grondslag aan dit onderzoek:
Figuur 5.1 Conceptueel model Het onderzoek beantwoordt de volgende vragen: 1. Wat is de omvang van de wijkeconomie in de geselecteerde wijken? 2. Wat is het aandeel van de ZZP’ers in de lokale economie van de wijk? 3. In hoeverre draagt de aanwezigheid van thuiswerkende ZZP’ers, als onderdeel van de wijkeconomie, bij aan een leefbare wijk? 4. In hoeverre draagt de aanwezigheid van ZZP’ers die voornamelijk werkzaam zijn in nieuwe vastgoedconcepten, als onderdeel van de wijkeconomie, bij aan een leefbare wijk? 5. In hoeverre zorgt de realisatie van deze vastgoedconcepten voor ZZP’ers voor behoud of toename van de aanwezigheid van ZZP’ers in de wijk? 6. Hoe kan de bijdrage van ZZP’ers aan de leefbaarheid van de wijk vergroot worden? Een belangrijk kenmerk van casestudies is dat er meerdere methoden van dataverzameling wordt gebruikt, om op deze wijze de case vanuit verschillende invalshoeken te kunnen analyseren (Boeije, 2005). In dit onderzoek
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
50
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------zijn eveneens voor de dataverzameling diverse gegevensbronnen, zoals beleidsdocumenten, cijfers van de Kamer van Koophandel en enquêtes onder ZZP’ers, gebruikt. Het onderzoek start met een omschrijving van de geselecteerde wijken met daarin, naast een algemene beschrijving van de geschiedenis van de wijk en de huidige situatie, ook een beschrijving van de leefbaarheidssituatie. Hiervoor zijn diverse beleidsdocumenten en onderzoeken geanalyseerd. Om inzicht te krijgen in de wijkeconomie en het aantal ZZP’ers in de wijk zijn de gegevens van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) opgevraagd. De gegevens uit het Handelsregister bieden een overzicht van de economische activiteiten in een wijk (Pijlman et al., 2010). Voor de juiste selectie van de adressen zijn de postcodes per wijk aangeleverd door de desbetreffende gemeenten. De Kamer van Koophandel registreert de groep ZZP’ers niet specifiek, daarom is op aanraden van de KvK een selectie gemaakt op ‘eenmanszaken met 1 tot 2 werkzame personen’ (KvK, persoonlijke communicatie, 15 maart, 2011). Opvallend, maar op deze manier wordt de groep ZZP’ers het dichtst benaderd, want bij een selectie op 1 werkzaam persoon, komen slechts enkele adressen naar voren. Bij één van de onderzoekswijken kwam op deze manier zelfs geen enkel adres naar voren. Het laatste deel van het onderzoek bestaat uit een kwantitatief onderzoek. Hiervoor is een enquête uitgezet onder de ZZP’ers in de drie onderzoekswijken. De ZZP’ers zijn per brief of per e-mail uitgenodigd voor een deelname aan de online enquête. De brief en de enquête zijn terug te vinden in bijlage 4. De antwoorden van de ZZP’ers zijn de belangrijkste databron van dit onderzoek. Zij zijn verwerkt met behulp van het statistische rekenprogramma SPSS. Bij een beschrijvend onderzoek, zoals deze, worden hiervoor ‘descriptive statistics’ gebruikt (Baarda & De Goede, 2006). Voor de nominale en ordinale gegevens zijn frequentietabellen opgesteld om gegevens inzichtelijk te maken. Voor de intervalgegevens zijn de means en standaarddeviatie bepaald. Mean (μ) is het rekenkundig gemiddelde en de standaarddeviatie (σ) is een maat voor de afwijking van alle waarnemingen ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde (De Vocht, 2004).
Figuur 5.2 Dataverzameling
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
51
---------------- ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ----------------
5.3
Selectiecriteria
Voor de selectie van de cases zijn verschillende selectiecriteria toegepast. Uitgangspunt is het bedrijfsvastgoed voor ZZP’ers in de wijk. Kortom: de wijken worden geselecteerd op basis van de aanwezigheid van bedrijfvastgoed gericht op ZZP’ers, dat is de basisvoorwaarde. Op deze manier kan het onderzoek zich zowel op thuiswerkende ZZP’ers als ZZP’ers in het bedrijfsvastgoed richten. Er zijn drie verschillende typen bedrijfsvastgoed voor ZZP’ers: de woon-werkwoning, het bedrijfsverzamelgebouw en de ontmoetingsplek voor ZZP’ers bijvoorbeeld in de vorm van een ZZP-café. In dit onderzoek is besloten om de aandacht alleen te richten op de bedrijfsverzamelgebouwen die gerealiseerd zijn voor ZZP’ers, om zo te voorkomen dat het onderzoek te breed wordt en men geen inhoudelijke uitspraken meer kan doen over de resultaten. In Nederland zijn naar schatting 350 – 500 bedrijfsverzamelgebouwen (Van den Berg & Strijenbosch, 2009), hoeveel van deze gebouwen zich specifiek richten op ZZP’ers is onbekend, maar naar eigen verwachting gaat het om enkele tientallen. Vervolgens is er geselecteerd op de aanwezigheid van een wijkfunctie van het bedrijfsverzamelgebouw. In hoeverre heeft het bedrijfsverzamelgebouw een wijkfunctie en staat het in een wijk met leefbaarheidsproblemen? Of richt het zich helemaal niet op de wijk en is het puur om de bereikbaarheid gerealiseerd op deze locatie. Vaak zijn dit locaties nabij uitvalswegen en een station en in goed functionerende wijken. Tot slot is er nog onderscheid gemaakt in de omvang van de stad waarin de bedrijfsverzamelgebouwen zich bevinden. In dorpen en kleine steden zijn er geen wijken te vinden met bedrijfsverzamelgebouwen met een wijkfunctie. In middelgrote en grote steden zijn er wel enkele voorbeelden, drie van deze voorbeelden zijn geselecteerd voor dit onderzoek. ‘deWerkkamer.com’ in de Transvaalbuurt in Amsterdam, ‘De Kleine Loods’ in de wijk Mariahoeve en Marlot in Den Haag en ‘Het Bruishuis’ in de Arnhemse wijk Malburgen-Oost. Allen voorbeelden van wijken die te kampen hebben met leefbaarheidsproblemen en waar bedrijfsvastgoed gericht op ZZP’ers is gerealiseerd, met de onderliggende gedachte de leefbaarheid in de wijken te verbeteren. De selectieprocedure is in het volgende figuur gevisualiseerd en de keuzes die zijn gemaakt, zijn weergegeven aan de hand van oranje pijlen en blokken.
Figuur 5.3 Selectie van de cases
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
52
---------------- ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ----------------
5.4
Operationaliseren van de leefbaarheidsdimensies
In het theoretische deel van dit onderzoek zijn de zes hoofddimensies beschreven waaruit het begrip leefbaarheid bestaat. Van vier van deze hoofddimensies wordt verondersteld dat ZZP’ers invloed kunnen uitoefenen op de leefbaarheid in de wijk. Voor het verdere onderzoek is het echter van belang om dit begrip en haar dimensies verder te operationaliseren, oftewel om te zetten in meetbare specificaties /items (Stokking, 2010). Hiervoor zijn onder andere de theoretische veronderstellingen uit hoofdstuk 4.3 gebruikt, de Leefbaarometer van VROM, de leefbaarheidsbarometer van Seinpost Adviesbureau en de onderzoeken van Blom (2010) en Raspe et al. (2010). Deze items vormen de leidraad voor de enquête die is afgenomen onder ZZP’ers in de wijk. Tabel 5.1 Items voor meten bijdrage aan leefbaarheid Dimensie sociale samenhang Algemeen Frequentie contact met buurtbewoners Aantal + frequentie contacten met ZZP’ers uit de wijk Aantal + frequentie contacten met andere ondernemers (niet-ZZP’ers) uit de wijk Een vijftal uitspraken: Ik voel me betrokken bij de wijk Ik voel me medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid in de wijk Mijn dagelijks leven speelt zich grotendeels af in de wijk Ik vind het belangrijk dat buurtbewoners weten waar ik gevestigd ben met mijn bedrijf Ik heb regelmatig contact met de directe buren van mijn bedrijf Lidmaatschap diverse netwerken/commissies Twee stellingen: Ik drink een kopje koffie met buurtbewoners Samenwerking met andere ZZP’ers aan opdrachten voor klanten Inzet in de wijk Zeven uitspraken: Ik woon informatiebijeenkomsten over de wijk bij Ik neem deel aan activiteiten in de wijk Ik financier met mijn bedrijf activiteiten voor de wijk Ik doe vrijwilligerswerk in de wijk Ik organiseer activiteiten voor bewoners uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor ZZP’ers uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor alle ondernemers uit de wijk Een stelling: Ik zet me in voor de wijk Ontmoetingsplek Een stelling: Mijn bedrijf functioneert als ontmoetingsplek voor de wijk Dimensie voorzieningen en bedrijvigheid Bedrijf als voorziening voor de wijk Type bedrijf (branche) Zichtbaarheid bedrijf Percentage klanten uit wijk en stad Bijdrage aan andere voorzieningen Persoonlijke bestedingen in de wijk Zakelijke bestedingen in de wijk Percentage leveranciers uit wijk en stad Frequentie gebruikmaking van voorzieningen in de wijk Dimensie veiligheid Sociale controle Aanwezigheid in de wijk
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
53
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? -------------- Zicht vanuit werkplek op straat Melding van zwerfafval / rommel bij lokale autoriteiten Melding van slecht beheer/ achterstallig onderhoud bij lokale autoriteiten Melding van vandalisme / vernieling bij lokale autoriteiten Melding van overige overlast bij lokale autoriteiten Aanspreken overlast veroorzakers Overlast Type overlast zelf veroorzaakt Dimensie publieke ruimte Schoon en heel Twee stellingen: Ik houd de openbare ruimte rondom mijn bedrijf schoon Ik neem deel aan acties om de wijk schoon te houden (inzamelen zwerfafval) Investeringen in bedrijfspand Niet specifiek aan een dimensie toebedeeld Levendigheid en reuring Aantal klanten/bezoekers ontvangen Twee stellingen: Ik ga in de pauze een rondje wandelen door de wijk Ik maak gebruik van voorzieningen in de wijk om met klanten af te spreken Daarnaast zijn er items geformuleerd die inzicht moeten geven in de effecten van de realisatie van nieuwe vastgoedconcepten en er zijn items geformuleerd gericht op het vergroten van de bijdrage van ZZP’ers aan de leefbaarheid van de wijk. Tabel 5.2 Items voor effecten vastgoedconcepten en vergroten bijdrage Vastgoedconcepten voor ZZP’ers Verhuisplannen van de ZZP’ers Het hebben van verhuisplannen Motivatie voor verhuizing Nieuwe vestigingslocatie Nieuw type bedrijfsruimte De behoefte van de ZZP’er aan: Een plek waar ik mijn klanten kan ontvangen Ontmoeting met andere ZZP’ers Flexibele werkplekken (te huur per dagdeel) Kopieer- en printfaciliteiten Koffie- en lunchfaciliteiten Factoren die de vestigingkeuze bepalen Aanwezigheid van goede woonruimte Prijzen bedrijfsvastgoed Aanwezigheid van bedrijfsvastgoed speciaal gericht op ZZP’ers Aanwezigheid van professionele/formele werkplekken Aanwezigheid van informele werkplekken Aanwezigheid van vergaderruimtes in de wijk Aanwezigheid van flexibele werkplekken in de wijk Vergroten van de bijdrage Acht uitspraken: Ik zou me graag actiever willen inzetten voor de wijk Ik zou wijkbewoners graag een snuffelstage willen bieden bij mijn bedrijf Ik zou graag actief betrokken worden bij ontwikkelingen in de wijk Ik ben bereid om samen met andere ZZP’ers wijkactiviteiten te organiseren Ik ben bereid wijkactiviteiten te organiseren in ruil voor korting op de huurprijzen Ik wil me inzetten voor acties om de wijk schoon te houden Ik word door de gemeente onvoldoende betrokken bij de ontwikkeling van de wijk
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
54
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Ik ben te druk met mijn bedrijf om activiteiten te organiseren Factoren die inzet in de wijk bepalen Open vraag naar bijdrage aan de wijk
Ten slotte zijn er ook enkele algemene vragen geformuleerd die achtergrondinformatie geven over de ZZP’er en zijn of haar werksituatie. Tabel 5.3 Items voor achtergrondinformatie over de ZZP’ers Achtergrondinformatie ZZP’er Algemeen Geslacht Geboortejaar Hoogst voltooide opleiding Samenstelling huishouden Woonachtig in wijk Werksituatie ZZP’er Aantal uren werkzaam als ZZP’er Inkomsten uit ander werk Startjaar ZZP-onderneming in de wijk Vestigingsmotivatie Type werksituatie Voor een logische opbouw van de enquête is soms een andere volgorde van vraagstelling aangehouden. De volledige enquête is opgenomen in bijlage 4.
5.5
Respons
In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bleken in totaal 859 ‘eenmanszaken’ geregistreerd te zijn met 1 tot 2 werkzame personen in de drie geselecteerde onderzoekswijken. Van deze 859 ondernemingen zijn er 157 actief in de branche detailhandel en horeca of in de branche landbouw en visserij. Volgens de gehanteerde definitie vallen deze ondernemers niet onder de groep ZZP’ers. Het aantal ZZP’ers in de onderzoekswijken komt hiermee op 702. Na het versturen van de uitnodigingen voor de enquête bleken diverse ondernemers niet meer op een bepaald adres gevestigd te zijn of bleek dat het bedrijf niet meer economisch actief was. Daarnaast hebben diverse ondernemers aangegeven niet actief te zijn als ZZP’er omdat men personeel in dienst heeft. De cijfers uit het Handelsregister zijn daarom gecorrigeerd naar 849 eenpersoonsbedrijven, waarvan 692 ZZP’ers. Deze 692 ZZP’ers vormen de onderzoekspopulatie van dit onderzoek. Het is zeer aannemelijk dat het werkelijke aantal eenpersoonsbedrijven en ZZP’ers lager ligt dan dit aantal. Vaak worden wijzigingen niet of pas later doorgegeven aan de Kamer van Koophandel, waardoor de informatie uit het Handelsregister niet helemaal up-to-date is. Daarnaast kunnen postbusinschrijvingen het beeld vertekenen. Het bepalen van het precieze aantal ZZP’ers in de wijk blijft lastig, maar bovenstaande gegevens geven een goede indicatie. De totale onderzoekspopulatie is per brief of per e-mail benaderd voor deelname aan het onderzoek. Na het versturen van de uitnodiging en een herhalingsverzoek hadden 58 ZZP’ers de enquête ingevuld. Om de respons verder te verhogen zijn at random 100 ZZP’ers gebeld met het verzoek om alsnog deel te nemen aan het onderzoek. Daarnaast is er een extra mailing verstuurd vanuit het ondernemersnetwerk in Malburgen (OOM) en heeft de enquête gelegen bij de receptie van de ‘Kleine Loods’ in Mariahoeve en Marlot. In totaal hebben 104 ZZP’er de enquête (deels) ingevuld. Zeven enquêtes hadden zoveel missing values dat ze verder niet in het onderzoek zijn meegenomen. Drie enquêtes waren ingevuld door ondernemers die werkzaam zijn in de branche detailhandel en horeca of in de branche landbouw en visserij, ook deze resultaten zijn niet in het onderzoek meegenomen. De totale respons van dit onderzoek komt hiermee op 94 ingevulde enquêtes, een responsrate van 13,6%. Om uitspraken te kunnen doen met een betrouwbaarheidsniveau van 95%, zijn echter meer respondenten nodig. De resultaten uit dit onderzoek kunnen daarom niet worden gegeneraliseerd naar de totale steekproef en zijn slechts indicatief.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
55
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Dit onderzoek beoogt onderscheid te maken tussen thuiswerkende ZZP’ers en de ZZP’ers die werken vanuit het vastgoed in de wijk dat zich speciaal richt op ZZP’ers. Om dit onderscheid te kunnen maken, moeten er van beide groepen voldoende respondenten zijn. Aan de enquête hebben echter maar 6 respondenten deelgenomen die werkzaam zijn vanuit de benoemde ZZP-kantoren in de wijken. Dit aantal ligt veel te laag om te bepalen of er verschillen zijn tussen deze twee groepen ZZP’ers. Daarom is besloten om alleen naar het totaalbeeld te kijken en de vergelijking tussen de groepen achterwege te laten.
5.6
De steekproef in vergelijking met de onderzoekspopulatie
Om te bepalen in hoeverre de steekproef van 94 ZZP’ers een goede weergave is van de totale onderzoekspopulatie, is een vergelijking gemaakt naar branche. Voor een indeling naar branche wordt de SBIcodering gehanteerd. Enkele bedrijven hebben bij de enquête de keuze ‘anders’ ingevuld bij branche. Deze zijn aan de hand van de SBI-codering alsnog ingedeeld bij één van de branches. 2 Dit is getoetst met behulp van de Chi-kwadraat toets (X ). Met deze toets kan onderzocht worden of de frequentieverdeling van steekproef overeenkomt met een uniforme verdeling of een zelf te bepalen verdeling (De Vocht, 2004). In dit geval is een Chi-kwadraat toets gebruikt voor een niet-uniforme verdeling, zodat de frequentieverdeling van de onderzoekspopulatie kan worden ingevoerd en de steekproef hieraan getoetst kan worden. De branches financiële instellingen en vervoer en opslag worden niet vertegenwoordigd in de steekproef, waardoor zij ook niet in de Chi-kwadraat toets kunnen worden meegenomen. Voor deze laatste branche betekent dit dat deze wordt ondervertegenwoordigd in de steekproef. In de totale onderzoekspopulatie is maar één ZZP’er actief in de financiële branche, waardoor de afwezigheid van deze branche in de steekproef geen significante gevolgen heeft op de resultaten. De Chi-kwadraat toets is eerst uitgevoerd voor de totale steekproef en daarna per wijk. De resultaten naar wijk zijn terug te vinden in bijlage 5. Tabel 5.4 Vergelijking onderzoekspopulatie en totale steekproef naar branche Branche Aantal ZZP’ers in Aantal ZZP’ers Verwachte aantal in onderzoeksin de steekproef steekproef obv populatie onderzoekspopulatie Industrie 19 2 2,7 Bouwnijverheid 112 11 15,7 Vervoer en opslag 19 0 Informatie en communicatie 79 14 11,1 Financiële instellingen 1 0 Verhuur en handel in onroerend 10 1 1,4 goed Advisering, onderzoek en overige 236 30 33 zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg 17 3 2,4 Onderwijs 15 2 2,1 Cultuur, sport en recreatie 122 15 17,1 Persoonlijke dienstverlening 39 8 5,5 Overige dienstverlening 23 8 3,2 Totaal 692 94
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
56
Verschil
-0,7 -4,7 2,9 -0,4 -3,0 0,6 -0,1 -2,1 2,5 4,8
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 5.5 Chi-kwadraat Branche Chi-square
a
11,443
df Asymp. Sig.
9 ,247
a. 5 cells (50,0%) have expected frequencies less than 5. The minimum expected cell frequency is 1,4. Hoe dichter de waarde van de Chi-kwadraat bij 0 ligt, hoe beter de frequentie in de steekproef overeenkomt met de onderzoekspopulatie (De Vocht, 2004). De nulhypothese bij deze toets luidt dat de frequentieverdeling in alle klassen gelijk is (De Vocht, 2004). De score van 11,443 is vrij hoog, toch hoeft de nul-hypothese niet verworpen te worden omdat de overschrijdingskans met 0,247 groter is dan het significantieniveau van 0,05. Dit betekent dat de steekproef naar branche een goede weergave is van de totale onderzoekspopulatie. In de Transvaalbuurt staan gecorrigeerd 272 ZZP’ers geregistreerd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Deze groep vormt de onderzoekspopulatie. In totaal hebben 29 ZZP’ers uit deze buurt de enquête (volledig) ingevuld. De responsrate voor de Transvaalbuurt komt hiermee op 11,0%, de laagste respons in de drie onderzoekswijken. Voor de vergelijking naar branche is eveneens een Chi-kwadraat toets uitgevoerd, zie bijlage 5. De resultaten laten zien dat ook hier de Chi-kwadraat waarde hoog ligt op 12,337 en met een overschrijdingskans van 0,055 betekent dit dat de frequenties van de steekproef en de verwachte frequenties maar net voldoende aan elkaar gelijk zijn. Uitschieters zijn de branche informatie en communicatie, deze is sterk vertegenwoordigd in de steekproef. Het aantal respondenten in de branche advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening ligt een stuk lager dan verwacht op basis van de totale onderzoekspopulatie in de Transvaalbuurt. Een overschrijdingskans van 0,055 betekent dat deze afwijking nog net te verklaren kan zijn door toeval. De resultaten zijn echter wel geanalyseerd met dit gegeven in het achterhoofd. In Mariahoeve en Marlot hebben in totaal 30 ZZP’ers de enquête volledig ingevuld. In het postcode gebied waren in totaal 247 ZZP’ers geregistreerd. De responsrate in deze wijk komt hiermee op 12,1%. Met een Chi-kwadraat waarde van 8,811 en een overschrijdingskans van 0,358 scoort de steekproef in Mariahoeve en Marlot het best in vergelijking met de andere twee onderzoekswijken. Dit betekent dat de steekproef een goede weergave is van de totale onderzoekspopulatie in de wijk. De kans dat afwijkingen zijn veroorzaakt door toeval is groot. In Malburgen-Oost bestaat de onderzoekspopulatie uit 173 ZZP’ers. De enquête is door 35 ZZP’ers ingevuld, een responsrate van 20,2%. De responsrate ligt in deze wijk een stuk hoger dan in de andere twee onderzoekswijken. De diverse acties om de respons te verhogen die ondernomen zijn in Malburgen-Oost zijn hiervoor waarschijnlijk de verklaring. Ook voor deze laatste wijk is een Chi-kwadraat toets uitgevoerd. Deze toets laat zien dat de steekproef geen goede afspiegeling is van de totale onderzoekspopulatie in Malburgen naar branche. Met een chi-kwadraat score van 21,424 en een overschrijdingskans van 0,006 scoort Malburgen-Oost het slechts ten opzichte van de andere twee wijken. De steekproef is niet representatief voor de totale populatie en de kans dat dit door toeval veroorzaakt is, is te klein. De branche bouwnijverheid is ondervertegenwoordigd in de steekproef, terwijl het aantal ZZP’ers uit de persoonlijke dienstverlening te groot is in vergelijking met de onderzoekspopulatie. Kortom de totale steekproef en de steekproef in Mariahoeve en Marlot geven een goede weergave van de onderzoekspopulatie. De steekproef in de Transvaalbuurt kan ook nog net tot deze groep worden gerekend, maar de steekproef in Malburgen-Oost is niet representatief voor de onderzoekspopulatie in die wijk.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
57
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
5.7
Betrouwbaarheid en validiteit
Boeije (2005) omschrijft betrouwbaarheid als beïnvloeding van de waarnemingen door toevallige of onsystematische fouten, veroorzaakt door onvoldoende nauwkeurigheid van de onderzoeksmethode of de meetinstrumenten. Vragen die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van onderzoek: Leveren de metingen bij andere gelegenheden dezelfde resultaten? Doen andere waarnemers gelijksoortige waarnemingen? Is de manier waarop de ruwe gegevens zijn geïnterpreteerd transparant? (Easterby-Smith et al. in Saunders, Lewis, & Thornhill, 2008) De enquête die gebruikt is in dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Daarnaast zijn voor de metingen per dimensie meerdere items opgenomen waarmee de bijdrage aan deze dimensie gemeten wordt. Doordat meerdere vragen hetzelfde begrip meten, neemt de betrouwbaarheid van de meting toe en wordt de kans op toevallige fouten verkleind (Baarda & De Goede, 2006). Validiteit wordt door Boeije (2005) omschreven als beïnvloeding van het onderzoek door systematische fouten. Verklaart en meet de onderzoeker daadwerkelijk wat hij wil? Door de afhankelijke variabele in dit onderzoek, leefbaarheid, eerst aan de hand van literatuur verder te operationaliseren is de validiteit van dit onderzoek gewaarborgd. Het begrip is aan de hand van bestaande literatuur en andere onderzoeken opgesplitst in meetbare items. Externe validiteit geeft de mate waarin je onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn weer. Kortom: in hoeverre zijn de onderzoeksresultaten ook van toepassing op andere cases en onderzoekssituaties. In dit onderzoek zijn (slechts) drie cases geanalyseerd en bestudeerd. Daarnaast is de respons relatief klein, hierdoor is het belangrijk om te beseffen dat de resultaten niet naar de hele populatie gegeneraliseerd kunnen worden.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
58
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
6
Transvaalbuurt in Amsterdam
6.1
Buurt/wijkomschrijving
6.1.1 Geografische afbakening De Transvaalbuurt in Amsterdam ligt sinds de nieuwe indeling van de stadsdelen op 1 mei 2010 in het stadsdeel Oost (voormalig stadsdeel Oost-Watergraafsmeer). De buurt is gelegen tussen het centrum van Amsterdam en de polder van de Watergraafsmeer (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2007). De spoorverbinding Amstelstation en Muiderpoort vormt aan de noord- en westzijde de begrenzing van de buurt, aan de oostzijde wordt deze gevormd door de Linneauesstraat en tot slot aan de zuidzijde door de Transvaalkade (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2007). Doordat de begrenzing van het gebied grotendeels gevormd wordt door het spoor en water ligt de buurt enigszins geïsoleerd.
Afbeelding 6.1 Begrenzing Transvaalbuurt Bron: Google Maps
6.1.2 Geschiedenis van de Transvaalbuurt Het stedenbouwkundig ontwerp voor deze buurt werd in 1904 gemaakt door de beroemde architect, Berlage (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004). In zijn stedenbouwkundige ontwerpen had Berlage veel aandacht voor pleinen. Deze komen dan ook veelvuldig voor in de Transvaalbuurt, zoals het Steve Bikoplein, Transvaalplein, Krugerplein en het Afrikanenplein (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004). De buurt is op te delen in Transvaal-Oost, rondom Steve Bikoplein, en Transvaal-West (KEI, 2011a). De kromming van de spoorlijn, die de begrenzing vormt aan de noord-west zijde, diende als inspiratiebron voor Berlage. Het resultaat hiervan was een geknikt statenpatroon (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004). Het signatuur van Berlage is duidelijk aanwezig in de buurt, evenals de bijzondere architectuur die de buurt kenmerkt, de Amsterdamse School Architectuur. Oorspronkelijk werd de Transvaalbuurt, Afrikanenbuurt genoemd naar de Boerenoorlog in Zuid-Afrika die in 1902 ten einde kwam. In de jaren ‘8o werd besloten tot de naamsverandering door de gewijzigde denkwijze over de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004). Uit het ‘stedelijk vernieuwingsplan Transvaalbuurt’ (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004) blijkt dat de woningen in de Transvaalbuurt werden gebouwd voor de arbeiders in de stad, met als doel de woon- en sociale omstandigheden van deze arbeiders te verbeteren. Vooral veel Joodse handwerklieden met hun gezinnen vonden onderkomen in deze buurt. “De bewoners van de Transvaalbuurt hebben zwaar geleden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een groot deel van de Joodse bevolking werd door de bezetter weggevoerd en is nooit meer teruggekomen” (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004, p. 10). Na de bevrijding werd er
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
59
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------gestart met de wederopbouw van de buurt. Er was sprake van economische groei. In de jaren ’60 leidde dit, in combinatie met de lage huizenprijzen, tot een grote uitstroom. Bewoners trokken weg uit de buurt naar omliggende opkomende steden zoals Purmerend en Lelystad. Een nieuwe groep bewoners diende zich aan, de gastarbeiders met hun gezinnen. Veel van de huurwoningen hadden echter te lijden onder achterstallig onderhoud, verval en verloedering. In de jaren ’70 kwamen de huurders in opstand en dreigde de teloorgang van de Transvaalbuurt. Ook bij de gemeente begon dit besef te groeien en besloot men in te grijpen. Er kwam een aanschrijvings- en subsidiebeleid om particuliere bezitters te stimuleren hun bezit op te knappen. Woningcorporaties en particulieren renoveerden in de jaren ’80 en ’90 veel woningen. De unieke architectuur en stedenbouwkundige opbouw van de buurt zorgde ervoor dat de stadsvernieuwing vooral gericht was op het behoud van de buurt in plaats van sloop en nieuwbouw (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2007). Slechts op enkele plekken werden nieuwe woningen gerealiseerd. Toch was het tij eind jaren ’90 nog niet gekeerd. Daarom werd in 1997 een buurtinvesteringsplan (BIP) door de gemeente opgesteld. Ongeacht het integrale karakter was deze voornamelijk gericht op fysieke kwaliteitsverbeteringen (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004). In 2004 kwam het Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer daarom met een stedelijk vernieuwingsplan voor de Transvaalbuurt dat zich richt op vier pijlers: fysiek, economisch, sociaal en veiligheid. Alleen een inzet op al deze terreinen kan leiden tot een verbetering van de totale leefkwaliteit (KEI, 2011a). Ondanks deze inzet heeft de buurt nog steeds te kampen met leefbaarheidsproblemen. Deze zullen verderop in dit hoofdstuk besproken worden.
6.1.3 De Transvaalbuurt anno 2011 De Transvaalbuurt is bijna 38 hectare groot en kent een hoge bevolkings- en woningsdichtheid in vergelijking met de rest van de stad. In de buurt staan 4.504 woningen, waarvan 17% koop, 68% sociale huur en 15% particuliere huur (peildatum 1 januari 2010) (O+S Amsterdam, 2010a). Het overgrote deel van de woningen is in het bezit van de woningcorporaties Eigen Haard, Rochdale, Stadgenoot en Ymere. Dit aandeel is hoog, ondanks de landelijke trend van toenemend eigen woningbezit (KEI, 2011). Daarnaast valt 55% van de totale woningvoorraad onder de goedkope huurvoorraad (huurprijs < 398 euro; peildatum 1 januari 2009).)Een groot 2 deel van de woningen, ruim 80% is relatief klein, tussen de 40 en 80 m (O+S Amsterdam, 2010a). Dit kan verklaard worden door de periode waarin de woningen gebouwd zijn. Bijna 80% van de woningen is vooroorlogs en slechts 17% van de woningen is gebouwd in de periode na 1980 (O+S Amsterdam, 2010a, peildatum 1 januari 2010). In de buurt staan dan ook veel waardevolle panden en monumenten (Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, 2004). Volgens de cijfers van de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam (2010a) wonen er in buurt 9.301 mensen (peildatum 1 januari 2010), waarvan veel gezinnen en jonge mensen. Bijna 23% van de bevolking is 19 jaar of jonger en ruim 52% is 35 jaar of jonger. De buurt heeft een multi-cultureel karakter. Bijna 36% van de bewoners is autochtoon, bijna 52% is niet-westerse allochtoon, vooral veel bewoners met een Surinaamse of Marokkaanse achtergrond, en ruim 12% is westerse allochtoon. Het gemiddeld jaarinkomen (2007) per persoon ligt laag, namelijk op €16.100,- in vergelijking met het Amsterdams gemiddelde van €21.600,- per jaar. Dit komt mede door het hoge werkloosheidspercentage van 10,5%. Onder de niet-westerse allochtone bevolking ligt dit cijfer nog iets hoger op 16,3%. Voor heel Amsterdam gelden respectievelijk de cijfers 7,5% en 13,2% (O+S Amsterdam, 2010a). Het voorzieningenniveau in de Transvaalbuurt is vrij eenvoudig en sober (Gemeente Amsterdam, 2009). In de buurt zijn onder andere de volgende voorzieningen gevestigd: detailhandel; basisscholen (brede scholen); kleine horecavoorzieningen verspreid door de buurt; buurtcentrum met sportzaal; kinderopvang; zorgvoorziening (Gemeente Amsterdam, 2009). Onderstaande foto’s geven een impressie van de Transvaalbuurt met haar vele pleinen en bijzondere architectuur.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
60
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Afbeelding 6.2 Impressie Transvaalbuurt Bron: Geheugenvanoost, z.d
In 2007 kwam de Transvaalbuurt, in combinatie met de Indische buurt, op de lijst van de veertig aandachtswijken. Sindsdien is er gestart met de wijkaanpak met als belangrijkste speerpunten: “Het versterken van de positie en kansen van kinderen en jongeren, meer veiligheid, meer mensen aan het werk en het verbeteren van de leefbaarheid in deze dichtbevolkte buurt” (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2009, p. 28). Voor deze wijkaanpak was de gemeente ook al bezig met het verbeteren van de leefbaarheid in de buurt, zoals blijkt uit het stedelijk vernieuwingsplan Transvaalbuurt 2004. In de notitie ‘Wijkaanpak Amsterdam-Oost. Wijk: Transvaalbuurt (2007)’ staat dat de buurt te kampen had met achterstallig onderhoud aan de woningvoorraad en inwoners met een slecht sociaal-economische positie. Bovendien stond de openbare ruimte sterk onder druk, door de hoge wonings- en bevolkingsdichtheid. Buurtbewoners ondervonden overlast door zwerfafval en een toegenomen criminaliteit. Het imago van de Transvaalbuurt was ook flink achteruit gegaan. Sinds de wijkaanpak gestart is in 2007 ziet de gemeente veel verbeteringen in de buurt, maar toch blijft de leefbaarheid onder druk staan. Het aantal meldingen van overlast en criminaliteit zijn afgenomen, maar zitten nog wel boven het Amsterdams gemiddelde (Stuurgroep Transvaal, 2010). Dat komt ook naar voren uit de objectieve en subjectieve veiligheidsindex van de Transvaalbuurt. In 2009 scoorde de Transvaalbuurt objectief 89 en subjectief 101, tegenover het Amsterdams gemiddelde van objectief 80 en subjectief 82. Hierbij geldt hoe lager het indexcijfer, des te veiliger de buurt. Hetzelfde beeld komt naar voren als men de werkloosheidscijfers bekijkt, ze nemen af, maar ze staan nog boven het gemiddelde van de stad. Qua voorzieningen neemt het aantal winkels in de buurt af, toch stijgt de bedrijvigheid. Er worden veel kleine bedrijfjes gestart. “Er ontbreken ook voorzieningen. Voorbeelden daarvan zijn: een pinautomaat, hoogwaardige horeca-etablissementen, een aansprekend activiteitenaanbod voor kinderen en jongeren” (Stuurgroep Transvaal, 2010, p. 4). Bovendien wonen er nog steeds veel gezinnen in de buurt met een minimuminkomen. Eind 2010 heeft de Stuurgroep Transvaalbuurt (p. 5) zich de volgende doelen gesteld: “Bewoners wonen er met plezier. Ondernemers hebben goede mogelijkheden om hun bedrijf in de buurt uit te oefenen. Meer mensen op weg naar werk. De gevarieerdheid in de buurt wordt versterkt. De jeugd kan in een veilige omgeving opgroeien en zich ontplooien in een kansrijke omgeving”. In dit onderzoek zal worden gekeken in hoeverre ZZP’ers bijdragen aan dit soort doelen en het verbeteren van de algehele leefbaarheid van de Transvaalbuurt.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
61
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
6.2
Wijkeconomie in de Transvaalbuurt
In de Transvaalbuurt zijn op grond van de cijfers van de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam 584 bedrijfsvestigingen. Alle bedrijven moeten zich volgens de wet registreren bij de Kamer van Koophandel. Uit dit Handelsregister blijkt dat er 425 bedrijven zijn die voldoen aan de definitie die in dit onderzoek is gebruikt voor wijkeconomie ‘alle zichtbare en onzichtbare kleinschalige (< 20 fulltime werknemers) bedrijvigheid gevestigd in de wijk, maar niet op bedrijventerreinen groter dan 3 ha, in stadsdeelwinkelcentra of behorend tot het kernwinkelapparaat of een kantorenconcentratie’ (peildatum 12 maart 2011). Vervolgens zijn de adresgegevens opgevraagd van alle eenpersoonsbedrijven, 316 ondernemingen. Om het aantal ZZP’ers vast te stellen, is het aantal eenpersoonsbedrijven gecorrigeerd naar branche. Alle eenpersoonsbedrijven in de branche landbouw en visserij en de branche detailhandel en horeca zijn verwijderd. Voor de Transvaalbuurt betekent dit dat er in totaal 274 ZZP’ers geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. Na het versturen van de uitnodiging voor de enquête bleken enkele ondernemingen niet meer op een bepaald adres gevestigd te zijn of bleek dat er toch geen sprake was van een eenpersoonsbedrijf. De cijfers zijn daarom gecorrigeerd. Het aantal bedrijven dat deel uit maakt van de wijkeconomie komt hiermee op 424, waarvan 314 eenpersoonsbedrijven en 272 ZZP’ers. Het aandeel van ZZP’ers in de wijkeconomie van de Transvaalbuurt is ruim 64%. Tabel 6.1 Berekening aandeel ZZP’ers van totale wijkeconomie in de Transvaalbuurt Omvang wijkeconomie (aantal) (A) Transvaalbuurt
424
Aantal eenpersoonsbedrijven (B) 314
Aantal ZZP’ers (C)
% ZZP’ers van totale wijkeconomie (C/A*100)
272
64,2%
Het is aannemelijk dat het werkelijke aantal ondernemingen lager uitvalt dan hierboven is weergegeven. Goed inzicht krijgen in het aantal ZZP’ers in een bepaalde wijk blijkt dan ook lastig. Bovenstaande gegevens geven een te positief beeld, maar desondanks wel een goede indicatie. Vervolgens is het interessant om te zien in welke branche deze ZZP’er werkzaam zijn, om de resultaten van de enquête in hoofdstuk 9 in perspectief te zetten en om te bepalen in hoeverre ZZP’ers bijdragen aan het voorzieningenniveau in de wijk. Wat voor bedrijven hebben deze ZZP’ers? In onderstaande tabel zijn de aantallen ZZP’ers naar branche weergegeven aan de hand SBI-codering 2009 die de Kamer van Koophandel gebruikt bij het registeren van de ondernemingen. Vervolgens is een grafiek gemaakt om ook inzicht te krijgen in het aandeel per branche. Tabel 6.2 ZZP’ers naar branche in de Transvaalbuurt Branche Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal
Aantal ZZP’ers 6 26 6 33 4 99 6 73 9 10 272
Bron: Handelsregister Kamer van Koophandel
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
62
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Figuur 6.1 ZZP’ers in de Transvaalbuurt naar branche (%) Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening
Opvallend in de Transvaalbuurt is het aantal ondernemingen en ZZP’ers. Op een kleine 38 hectare zijn ruim 400 bedrijven gevestigd die onderdeel uitmaken van de wijkeconomie, waarvan 272 ZZP’ers. Dit kan waarschijnlijk deels verklaard worden door de hoge bevolkings- en woningdichtheid in de Transvaalbuurt. Daarnaast speelt de stad Amsterdam een grote rol. In Amsterdam zijn in vergelijking met andere grote steden veel bedrijven gevestigd, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Tabel 6.3 Aantal bedrijfsvestigingen in 2009
Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht
Vestigingen met werkzame personen 75.718 24.317 34.286 22.865
Bron: O+S Amsterdam, 2010b, p. 449
In de buurt zijn twee branches sterk vertegenwoordigd, de branche advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening en de branche cultuur, sport en recreatie. Vooral deze laatste branche is opvallend in vergelijking met andere wijken en buurten, maar dit grote aandeel kan verklaard worden door het feit dat Amsterdam een grote aantrekkingskracht heeft op creatieve ondernemers (Dienst Ruimtelijke Ordening, 2006). Daarnaast zorgt de gunstige ligging ten opzichte van de binnenstad waarschijnlijk voor meer ondernemers uit deze branche. “Creatieve werkers en kenniswerkers hechten veel waarde aan de centrale delen van de stad waar een concentratie van voorzieningen te vinden is. Zij wonen dan ook bij voorkeur in de nabijheid van deze voorzieningen die de sfeer van de woonomgeving bepalen” (Dienst Ruimtelijke Ordening, 2006, p. 6).
6.3
Flexkantoor ‘deWerkkamer.com’
deWerkkamer.com is opgericht in november 2008. De eerste vestiging werd geopend aan de Archimedesweg 62 in de Watergraafsmeer (deWerkkamer.com, z.d). In mei 2010 werd de vestiging aan de Pretoriusstraat in de Transvaalbuurt geopend. Inmiddels zijn er in totaal drie vestigingen van deWerkkamer.com in Amsterdam. deWerkkamer.com biedt ZZP’ers en telewerkers flexwerkplekken en vergaderruimtes. Deze werkplekken zijn te boeken per dagdeel of men kan kiezen voor een zogenaamd ‘flat fee abonnement’. Met een abonnement kan men op werkdagen van 06.00 tot 18.00 uur onbeperkt en zonder te reserveren gebruik maken van de werkplekken. Een dagdeel is er vanaf €40, -, een flat fee abonnement vanaf €100,- per maand (excl. BTW). Deze prijzen zijn inclusief het gebruik van draadloos internet, Nespresso en thee (deWerkkamer.com, z.d). deWerkkamer.com wil ZZP’ers zonder kantoor een professionele werkplek bieden om de hoek. Een plek waar men klanten kan ontvangen en waar men een ruimte kan huren voor vergaderingen, workshops en trainingen. Men richt zich hierbij vooral op kenniswerkers (Van Bodegom, persoonlijke communicatie, 31 maart, 2011).
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
63
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------De vestiging in de Transvaalbuurt kwam tot stand in samenwerking met woningcorporatie Eigen Haard. De corporatie investeerde in de verbouwing van het pand, wat zij vervolgens verhuurt aan deWerkkamer.com die het pand exploiteert. Eigen Haard wil op deze manier de Transvaalbuurt aantrekkelijker maken voor ondernemers en de bedrijvigheid in woonwijken stimuleren. “deWerkkamer.com heeft direct economische meerwaarde voor de buurt. Lokale ondernemers en zelfstandigen kunnen een professionele werk-/vergaderplek tegen een betaalbare prijs huren. Daarnaast zorgt een zichtbare bedrijfslocatie in de buurt voor meer dynamiek. En biedt het de lokale ondernemers een springplank om contacten op te doen en te netwerken” (Eigen Haard, 2010). De vestiging aan de Pretoriusstraat biedt werkruimte aan 6-8 ZZP’ers gelijktijdig. Momenteel zijn er 1020 ZZP’ers actief vanuit deze Werkkamer (Van Bodegom, persoonlijke communicatie, 31 maart, 2011). De ZZP’ers ontvangen een pas waarmee zij zichzelf toegang kunnen verschaffen tot het pand tijdens de openingstijden van 06.00-18.00 uur (Van Bodegom, persoonlijke communicatie, 31 maart, 2011). De exploitant van de Werkkamer merkt dat ZZP’ers die last hebben van de economische crisis geneigd zijn te besparen op onder andere kantoorkosten (Van Bodegom, persoonlijke communicatie, 31 maart, 2011). Bovendien constateert hij dat het aanbod van werkplekken flink is toegenomen de laatste jaren. Steeds meer leegstaande panden worden omgebouwd tot flexwerkplekken. Vanuit deWerkkamer.com worden er geen directe activiteiten georganiseerd voor de buurt. Wel worden de ICT-faciliteiten en schoonmaakwerkzaamheden verzorgd door ondernemers uit de straat en liggen er folders van lunchvoorzieningen in de buurt (Van Bodegom, persoonlijke communicatie, 31 maart, 2011) .
Afbeelding 6.3 Impressie deWerkkamer.com Bron: deWerkkamer.com, z.d
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
64
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
7
Mariahoeve en Marlot in Den Haag
7.1
Buurt/wijkomschrijving
7.1.1 Geografische afbakening
Afbeelding 7.1 Begrenzing Mariahoeve en Marlot Bron: Google Maps
Mariahoeve en Marlot vormen volgens de CBS-indeling van wijken en buurten gezamenlijk één wijk, maar in de ogen van veel bewoners zijn het in feite twee gescheiden wijken. In dit onderzoek wordt de CBS-indeling aangehouden en wordt Mariahoeve-Marlot als één wijk beschouwd. Beide wijken verschillen echter erg van karakter en zullen daarom in dit hoofdstuk deels apart worden besproken. De totale wijk bestaat uit vier buurten, Marlot, Kampen, Burgen & Horsten en Landen, maar soms wordt er ook een zesdeling gehanteerd. De wijk ligt aan de oostkant van de Den Haag in stadsdeel Haagse Hout en wordt begrensd aan de noord- en oostzijde door de gemeentegrens met Wassenaar. Aan de zuidzijde wordt de grens gevormd door de spoorlijn Den Haag-Leiden en aan de westzijde door de Carel Reinierskade en de grachten rondom Huis ten Bosch (Gemeente Den Haag, z.d). De Bezuidenhoutseweg is de scheidingslijn tussen Marlot en Mariahoeve.
7.1.2 De geschiedenis van Mariahoeve en Marlot In 1920 presenteerden Ir. H.E. Suyver en W. Schürmann het stedenbouwkundige ontwerp voor Marlot (Gemeente Den Haag, z.d). Het plan was om op het landgoed Marlot een villawijk te ontwikkelen. De architecten Co Brandes, W. Verschoor en J.J. Hellendoorn waren verantwoordelijk voor het ontwerpen van de bebouwing. Vooral deze eerste architect heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van Marlot. Er werden villa’s gerealiseerd en aan de Leidse Straatweg werd de Parkflat Marlot gebouwd (Gemeente Den Haag, z.d). De verdere ontwikkeling van Marlot kwam stil te liggen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een groot deel van de bebouwing, vooral langs de Bezuidenhoutseweg, stamt dan ook uit de periode na de Tweede Wereldoorlog (Gemeente Den Haag, z.d). De eerste stedenbouwkundige plannen voor Mariahoeve werden ook al voor de Tweede Wereldoorlog gemaakt, maar werden niet tot uitvoering gebracht (Haagse herinneringen, z.d). Het grootste probleem
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
65
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------vormde de spoorlijn Rotterdam-Scheveningen die dwars door het gebied liep en een rendabel ontwikkelingsplan onmogelijk maakte (Gemeente Den Haag, z.d.). Dit probleem loste zichzelf op toen de spoorlijn door de Nederlandse Spoorwegen werd opgeheven (Haagse herinneringen, z.d). Het nieuwe stedenbouwkundige plan kwam voort uit een interne competitie binnen de ‘Gemeentelijke dienst voor wederopbouw en de stadsontwikkeling’ en kwam van de hand van ir. F. Van der Sluijs (Haagse herinneringen, z.d). Hij liet zich in zijn ontwerp inspireren door Scandinavische stedenbouw. Dit kwam onder andere tot uiting in: “Duidelijke randen en kernen van zowel de wijk als geheel als de zes woonbuurten afzonderlijk. Differentiatie en menging van woonvormen op buurtniveau *…+ en vrije compositie van bouwvolumes in het groen” (DLC Architectuurhistorici, 2000). Het plan van Van der Sluijs leidde in 1957 tot het ‘Uitbreidingsplan Mariahoeve’ en dit plan werd het leidraad voor de ontwikkeling van Mariahoeve. Het grootste deel van de bebouwing is gerealiseerd in de jaren 1958 tot 1970 (Gemeente Den Haag, z.d). Opvallend aan de opbouw van Mariahoeve zijn de hoofdontsluitingsweg die midden door de wijk loopt, de voorzieningen per woonbuurt, de grote hoeveelheid openbaar groen en de afwisseling qua woonvormen (Haagse herinneringen, z.d). Door verschillende woonvormen in één gebied aan te bieden, hoopte Van der Sluijs diverse inkomensgroepen aan te trekken, waardoor sociale integratie moest ontstaan (Haagse herinneringen, z.d). De naam Mariahoeve stamt af van de boerderij Mariahoeve die daar vroeger gevestigd was (Gemeente Den Haag, z.d).
7.1.3 Mariahoeve en Marlot anno 2011 Uit de statistische gegevens van de gemeente Den Haag blijkt dat de totale oppervlakte van de wijk Mariahoeve en Marlot 309 hectare is. Marlot is een relatief kleine buurt van ongeveer 92 hectare met 355 woningen. De buurt is aangemerkt als rijksbeschermd stadsgezicht (Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009). Bijna driekwart van de woningen in Marlot werden gebouwd in de periode vanaf 1920 tot de Tweede Wereldoorlog, de overige woningen werden vooral gerealiseerd in de periode 1945-1959. De woning- en bevolkingsdichtheid ligt erg laag op 4,3 woningen per hectare en 9,0 inwoners per hectare. In deze buurt staan veel koopwoningen, ongeveer 77% van de totale woningvoorraad. Dertien procent van de woningen zijn huurwoningen in de particuliere sector en van bijna 10% is de eigendomsverhouding onbekend. Volgens deze gegevens staan er geen sociale huurwoningen in Marlot. In Mariahoeve is de situatie anders. Daar staan 7.871 woningen, 47% sociale huur, 38% koopwoningen en 16% particuliere huur (afgerond). De sociale huurwoningen zijn in het bezit van woningcorporaties Vestia, Haagwonen en Staedion. De woning- en bevolkingsdichtheid ligt in Mariahoeve ook een stuk hoger op 37,9 woningen per hectare en 62,2 inwoners per hectare. Het grootste deel van de woningvoorraad in Mariahoeve is gerealiseerd in periode 1957-1970, slechts 16% is gebouwd na 1970. Momenteel is men druk bezig met sloop, nieuwbouw en renovatie in Mariahoeve. Er zijn plannen om in totaal ongeveer 700-900 nieuwe woningen te realiseren die de diversiteit van het aanbod moeten vergroten. Daarnaast worden veel flats door de woningcorporaties gerenoveerd. Deze nieuwbouw- en renovatieplannen zijn gestart in 2008 en zijn volop in gang. De woningen in Marlot zijn over het algemeen groot en hebben een gemiddeld bruto vloeroppervlak 2 2 van 214m . Ter vergelijking een gemiddelde woning in Den Haag heeft een bruto vloeroppervlak van 105 m . De woningbezetting ligt met 2,12 niet ver vanaf het Haagse gemiddelde van 2,06. Eenenzestig procent van de woningvoorraad in Marlot bestaat uit eengezinswoningen, 38% uit meergezinswoningen en 1% overig (bijvoorbeeld woon-werkwoningen). Ook hier geldt dat het beeld in Mariahoeve verschilt van dat in Marlot. De 2 woningen hebben daar een gemiddeld bruto vloeroppervlak van 86m en de gemiddelde woningbezetting ligt op 1,64. Slechts 9% van de woningen zijn eengezinswoningen en 91% meergezinswoningen (Gemeente Den Haag, 2010). De cijfers van de gemeente Den Haag laten zien dat er op peildatum 1 januari 2010 13.697 mensen wonen in de wijk, 752 in Marlot en 12.945 in Mariahoeve. In de hele wijk wonen relatief veel ouderen en weinig jongeren, een kwart van de inwoners is 65 jaar of ouder en slechts 16% is onder de 19 jaar. In vergelijking, in de hele stad Den Haag ligt het percentage ouderen op 13%, tegenover 23% jongeren. De wijk is vergrijsd en ontgroent. Verder is het opvallend dat er veel alleenstaanden in de wijk wonen, 6.505 alleenstaanden en dat de helft van alle gezinnen uit de wijk eenoudergezinnen zijn. In de wijk wonen relatief veel autochtonen en westerse allochtonen in vergelijking met de rest van Den Haag. In Marlot is 58%
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
66
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------autochtoon, 12% niet-westerse allochtoon en 30% westerse allochtoon. In Mariahoeve is 57% autochtoon, 27% niet-westerse allochtoon en 17% westerse allochtoon (afgerond). Een gemiddelde huishouden in Mariahoeve heeft minder te besteden dan een huishouden elders in de stad en ook de werkloosheid in de wijk ligt hoog op 6,9%, tegen het gemiddelde van 5,4% in Den Haag (Gemeente Den Haag, 2010). In Marlot hebben de bewoners gemiddeld een hogere opleiding en inkomen (Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009). Mariahoeve en Marlot is op de eerste plaats een woonwijk en voor veel stedelijk voorzieningen moeten de bewoners dan ook uitwijken naar omliggende wijken (WSA Stedelijke ontwikkeling, 2005). Toch zijn er wel diverse voorzieningen te vinden in de wijk, onder andere: basisscholen; voorgezet onderwijs; kinderopvang; wijkwinkelcentrum het Kleine Loo; buurtwinkelcentrum Ursulaland; diverse woonzorgcentra; diverse gezondheid- en welzijnsorganisaties; diverse sport- en recreatiefaciliteiten (WSA Stedelijke ontwikkeling, 2005). Onderstaande foto’s geven een beeld van de wijk Mariahoeve en Marlot.
Afbeelding 7.2 Impressie Mariahoeve en Marlot Bron: Eigen foto’s en Archined, z.d
In 2008 heeft de gemeente Den Haag een toekomstvisie opgesteld voor Mariahoeve met als doel: “Om Mariahoeve als kwalitatieve wijk te behouden en te voorkomen dat deze wijk een probleemwijk wordt” (DSO Den Haag, p. 5). In deze toekomstvisie richt men zich op drie pijlers: de fysieke, de openbare ruimte en de sociale pijler. De problemen omtrent leefbaarheid doen zich voor in Mariahoeve en niet in de buurt Marlot. De projecten in deze toekomstvisie richten zich ook op dit gebied. Marlot wordt door de gemeente gezien als ‘constante factor’ (DSO Den Haag, 2009). Deze analyse van de leefbaarheidssituatie is dan ook vooral gericht op Mariahoeve. “De wijk Mariahoeve is de laatste jaren sterk van demografische samenstelling veranderd door de instroom van bewoners uit de stadsvernieuwingswijken, o.a. niet-westerse Hagenaars uit Den Haag Zuidwest. Deze instroom, vooral naar flats met relatief lage huren, is nog steeds gaande. Het gaat hierbij veelal om bewoners met een relatief laag inkomen, lage opleiding en relatief veel werkloosheid”. (Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009, p. 99) Vooral de sociale samenhang is hierdoor afgenomen en bewoners zijn weinig actief betrokken bij de wijk (Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009). Uit de ‘Stadsdeelanalyse Haagse Hout’ (Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009) blijkt tevens dat het vooral de relatief nieuwe bewoners van niet-Nederlandse afkomst zijn die geen sterke binding met de wijk hebben en niet betrokken zijn bij wijkactiviteiten. Het dagelijks leven van deze groep bewoners speelt zich veelal af buiten de wijk. Naast deze groep nieuwe bewoners wonen er veel ouderen in Mariahoeve. Zij zien hun wijk veranderen en ondervinden overlast van vervuiling, onveiligheid, verloedering en hangjongeren (Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009). De problematiek rond hangjongeren wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat er weinig voorzieningen in de wijk zijn gericht op jongeren. Zij vinden de buurt maar saai,
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
67
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------vooral ’s avonds missen zij levendigheid (Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, 2009). Ook uit het onderzoek van WSA stedelijke ontwikkeling (2005) blijkt dat Mariahoeve een grijs, saai en een slecht imago heeft. Uit de veiligheidsmonitor van de gemeente Den Haag (Gemeente Den Haag, 2010) blijkt echter dat Mariahoeve (en Marlot) qua verloedering en gevoelens van onveiligheid ongeveer gelijk scoort als het gemiddelde van Den Haag. De score voor mate van sociale overlast ligt zelfs lager dan het Haags gemiddelde. De buurtbewoners geven de wijk een 6,9 voor de veiligheid (Den Haag = 6,5). Ook het aantal geregistreerde delicten per 1.000 inwoners per jaar ligt met 39 een stuk lager dan de 65 die voor heel gemeente Den Haag geldt. In 2009 is er een nul-meting verricht in Mariahoeve om te kijken op welke punten de wijk slechter scoort dan het stadsdeel en Den Haag als geheel (DSO Den Haag, 2009). Hieruit bleek onder andere dat er weinig werkgelegenheid is in de wijk in vergelijking met de rest van Haagse Hout en dat het aantal verkooppunten lager ligt. Ook werd een gemiddeld lager besteedbaar inkomen geconstateerd. Op sociaal gebied bleek vooral de participatie achter te blijven bij de rest van de stad, zoals deelname aan sociale en culturele activiteiten, sociaal maatschappelijke inzet en aantal sociale contacten. De gemeente en woningcorporaties hebben daarom verschillende projecten opgezet om deze zaken te verbeteren en te voorkomen dat Mariahoeve afglijdt en een krachtwijk wordt (DSO Den Haag, 2010). Naast fysieke en sociale projecten zijn er ook acties op touw gezet om de openbare ruimte te verbeteren (DSO Den Haag, 2010).
7.2
Wijkeconomie in Mariahoeve en Marlot
Uit de gegevens van Den Haag in cijfers (2010) van de gemeente Den Haag blijkt dat in 2010 595 bedrijven gevestigd zijn in de wijk Mariahoeve en Marlot. Deze aantallen baseert de gemeente op haar eigen gegevens en de gegevens van de Kamers van Koophandel. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn 495 bedrijven geregistreerd met minder dan 20 fulltime werknemers en 304 eenpersoonsbedrijven (peildatum: 5 april 2011). Hier bleek eveneens, na het versturen van de uitnodiging voor de enquête, dat enkele bedrijven niet meer gevestigd zijn op de adressen uit het Handelsregister of dat men toch personeel in dienst had. De aantallen zijn daarom gecorrigeerd naar respectievelijk 493 bedrijven tot 20 werknemers en 300 eenpersoonsbedrijven. Van deze 300 eenpersoonsbedrijven zijn er 53 actief in de branche landbouw en visserij of in de branche detailhandel en horeca. Het aantal ZZP’ers in Mariahoeve en Marlot komt hiermee op 247, ofwel ruim 50% van de wijkeconomie in Mariahoeve en Marlot. Tabel 7.1 Berekening aandeel ZZP’ers van totale wijkeconomie in Mariahoeve en Marlot
Mariahoeve en Marlot
Omvang wijkeconomie (aantal) (A) 493
Aantal eenpersoonsbedrijven (B) 300
Aantal ZZP’ers (C)
% ZZP’ers van totale wijkeconomie (C/A*100)
247
50,1%
In Mariahoeve en Marlot geldt eveneens als in de Transvaalbuurt dat de werkelijke aantallen afwijken. De precieze aantallen ZZP’ers zijn niet goed te bepalen en daarom zullen deze cijfers als uitgangspunt worden genomen. Als deze groep ZZP’ers vervolgens nader wordt bekeken, geeft dit het volgende beeld naar branche op de volgende pagina.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
68
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 7.2 ZZP’ers naar branche in Mariahoeve en Marlot Branche Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Financiële instellingen Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Onderwijs Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal
Aantal ZZP’ers 3 43 6 32 1 5 93 6 9 26 16 7 247
Bron: Handelsregister Kamer van Koophandel
Figuur 7.1 ZZP’ers in Mariahoeve en Marlot naar branche (%) Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Financiële instellingen Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Onderwijs Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening
In 2005 is door WSA Stedelijke Ontwikkeling (2005) in opdracht van de gemeente Den Haag onder andere onderzoek gedaan naar de wijkeconomie in Mariahoeve. Zij kwamen tot de conclusie dat er geen wijkeconomie in Mariahoeve is die voor de wijk van directe betekenis is, behalve de detailhandel. De dienstverlening is goed vertegenwoordigd in de wijk, maar zij hebben geen directe relatie met de wijk en haar bewoners en er is ook geen sprake van lokaal waarneembaar ondernemerschap. Toch is uit bovenstaande gegevens naar voren gekomen dat er 249 ZZP’ers gevestigd zijn in de wijk. In hoeverre zij verbonden zijn met de wijk zal moeten blijken uit de enquêtes die verspreid zijn onder deze groep ondernemers. Als men nader kijkt naar het totaal aantal bedrijven dat gevestigd is in Mariahoeve en Marlot, dan ligt dit in verhouding een stuk lager dan in het stadsdeel en Den Haag, 1,9 vestigingen per hectare tegenover 3,4 in Haagse Hout en 4,2 in Den Haag. Toch scoort de wijk in vergelijking met de andere twee onderzochte wijken gemiddeld. Daarnaast valt op dat veel ZZP’ers actief zijn in de dienstverlening, in totaal bijna 50%. Ook de branches bouwnijverheid en informatie en communicatie zijn behoorlijk vertegenwoordigd in de wijk.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
69
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
7.3
ZZP-kantoor ‘Kleine Loods’
Eind september 2009 werd in Mariahoeve en Marlot het business center Mariahoeve, Kleine Loods geopend. Dit initiatief kwam tot stand uit samenwerking tussen de gemeente en de woningcorporaties Staedion, Vestia en Haag Wonen (Zijderveld, persoonlijke communicatie, 4 april, 2011). Deze partijen sloten eerder een convenant met een toekomstvisie voor Mariahoeve. In dit convenant werd ook vastgelegd dat de partijen zich extra zullen inzetten voor de ondernemers in de wijk. Vanaf dat moment is adviesbureau Beuk ook betrokken geraakt bij het project. Drie jaar geleden is men gestart met een inventarisatie van het ondernemerschap in de wijk. Allereerst door veldonderzoek in de wijk, waarbij ondernemers achter de voordeur actief zijn benaderd (Zijderveld, persoonlijke communicatie, 4 april, 2011). Vervolgens bleek uit een uitdraai van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel dat er 400-500 ondernemers in de wijk aan huis gevestigd waren (Veldboer, 2008). Deze ondernemers zijn benaderd voor een bijeenkomst waar de vraag: ‘Wat kunnen wij voor jullie doen?’ centaal stond. Vanuit de ondernemers bleek dat er behoefte was aan een netwerk en flexplekken. Het idee voor Kleine Loods is vanuit de vraag van de ondernemers ontstaan, bottom-up (Zijderveld, persoonlijke communicatie, 4 april, 2011). Toch heeft het nog een tijd geduurd voordat het idee geconcretiseerd werd (Zijderveld, persoonlijke communicatie, 4 april, 2011). Het bleek een lastig proces, maar eind 2009 werd een geschikt pand turn-key opgeleverd en geopend. Na de opening liep het zeker geen storm bij de Kleine Loods, ondernemers en ZZP’ers hadden moeite om de weg naar de Kleine Loods te vinden. Daarnaast had de economische crisis hierop een nadelig effect (Zijderveld, persoonlijke communicatie, 4 april, 2011). Na een proefperiode besloten de samenwerkingspartners een aantal ondernemers uit te dagen om met een goed plan te komen voor de verdere exploitatie van het pand. Op 1 maart 2011 is de exploitatie in handen gekomen van het re-integratiebedrijf ‘the Working Class’ (Van der Plasse, persoonlijke communicatie, 11 april, 2011). Dit bedrijf huurt het hele pand tegen een gereduceerde prijs, waarbij als tegenprestatie het pand wordt geëxploiteerd met de oorspronkelijke doelstelling als uitgangspunt, zoals het verhuren van de werkplekken (Zijderveld, persoonlijke communicatie 4 april, 2011). Vanuit de samenwerkingspartners worden de eerste resultaten als positief ervaren. Uit het gesprek met de heer Van der Plasse (persoonlijk communicatie, 11 april, 2011) blijkt dat ‘the Working Class’ van de Kleine Loods meer wil maken dan een ontmoetingsplek en flexwerkplekken voor ondernemers uit de wijk, door ook hun core-business erbij te betrekken: het re-integreren van mensen. Men wil zakelijke dienstverlening bieden voor lokale ondernemers (administratie et cetera) uitgevoerd door reintegratiekandidaten. Daarnaast wil men bewerkstelligen dat lokale ondernemers vacatures en ontslagen melden bij de Kleine Loods zodat men deze mensen van werk naar werk kan loodsen. Daarmee krijgt ook de naam Kleine Loods, die oorspronkelijk geïnspireerd was op zijn uitstraling en zijn ligging aan de Kleine Loo, een geheel nieuwe dimensie (Van der Plasse, persoonlijke communicatie, 11 april, 2011). Ten slotte biedt the Working Class ook opleidingen en coachingstrajecten aan. De Kleine Loods biedt ruimte aan 23 ZZP’ers, maar omdat ‘the Working Class’ zelf 8 van de 23 plekken in gebruik heeft, zijn er nog 15 plekken beschikbaar voor ZZP’ers en anderen (Van der Plasse, persoonlijke communicatie, 11 april, 2011). Groot voordeel van dit concept is dat er altijd iemand aan het werk is in het pand, waardoor er ook sociale interactie kan ontstaan. Kleine Loods biedt werkplekken aan in een open kantoorruimte en meer afgesloten werkruimtes. Daarnaast er is een vergaderzaal aanwezig die men per dagdeel kan huren. De kosten van een flexplek zijn €15,- per dagdeel, van een werkkamer €22,- per dagdeel en de vergaderruimte kost €155,- per dagdeel. Maar er zijn ook mogelijkheden om een werkplek voor een periode te huren. Bij de Kleine Loods zijn de volgende faciliteiten aanwezig: een draadloze internetverbinding, koffiecorner, print- en kopieerfaciliteiten, kluisjes, gratis parkeergelegenheid, loungeruimte, een beamer en een presentatieset (Kleine Loods, z.d). Vanuit de Kleine Loods is ruimte voor initiatieven uit de buurt. Recentelijk is er een expositie geweest van tekeningen gemaakt door kinderen van een nabijgelegen VMBO-school (Van der Plasse, persoonlijke communicatie, 11 april, 2011). Daarnaast start men met Business Club Mariahoeve, een wijkgeoriënteerde businessclub waar ondernemers elkaar kunnen ontmoeten en netwerken (Van der Plasse, persoonlijke communicatie, 11 april, 2011).
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
70
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Onderstaande foto’s geven een impressie van de Kleine Loods en haar faciliteiten.
Afbeelding 7.3 Impressie Kleine Loods Bron: Kleine Loods, z.d
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
71
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
8
Malburgen-Oost in Arnhem
8.1
Buurt/wijkomschrijving
8.1.1 Geografische afbakening
Afbeelding 8.1 Begrenzing Malburgen-Oost Bron: Google Maps
Malburgen-Oost is volgens de CBS-indeling op te delen in twee wijken, namelijk Malburgen-Oost (Noord) en Malburgen-Oost (Zuid), maar beide wijken zullen in dit onderzoek gezamenlijk worden meegenomen. Officieel bestaat de totale wijk Malburgen ook nog uit het gebied Malburgen-West. Dit deelgebied is achterwege gelaten in dit onderzoek om het qua aantallen ZZP’ers hanteerbaar te houden. De wijk Malburgen-Oost (Noord) bestaat uit de buurten: Groene Weide en Kamillehof & Bakenhof. De wijk Malburgen-Oost (Zuid) uit de buurten: ’t Duifje, Immerloo I, Immerloo II, Middelgraaflaan e.o. en Zeegsingel e.o. De wijk is gelegen aan de Rijn en het stadscentrum ligt binnen handbereik (Gemeente Arnhem, 2007).
8.1.2 De geschiedenis van Malburgen-Oost Op de plek waar nu de wijk Malburgen staat, stond in de zestiende eeuw een kerk en het kasteel ‘de Malenberg’ omringd door enkele huizen (Malburgen, z.d), een oud kerkdorpje. Pas in de twintigste eeuw kwam deze plek opnieuw onder de aandacht voor bewoning (Malburgen, z.d). In die tijd was er in Arnhem een groot tekort aan nieuwe ontwikkelingslocaties. Voor nieuwe bouwprojecten werd op dat moment voor het eerst gekeken naar bouwlocaties over de rivier de Rijn. De architect Grandpré Moliére ontwierp het stedenbouwkundige plan voor Malburgen in de jaren ’30 (KEI, 2011b). Hij ontwierp een tuindorp dat zich kenmerkte door veel (openbaar) groen en laagbouw (Malburgen, z.d). Toch is Malburgen niet ontwikkeld naar het plan van Moliére door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Grote delen van de stad waren verwoest, waardoor er na de Tweede Wereldoorlog een groot woningtekort was ontstaan (Malburgen, z.d). Er was behoefte aan veel en vooral ook goedkope woningen. De plannen van Moliére werden aangepast, de bebouwingsdichtheid werd opgeschroefd en in het plan werden grote aantallen meergezinswoningen opgenomen (KEI, 2011b).
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
72
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------In die tijd werden er 7.000 woningen in Malburgen gebouwd, veelal sociale huur, met daar omheen bedrijvigheid en voorzieningen (KEI, 2011b). Deze nieuwe aantallen woningen zorgde ervoor dat er weinig overbleef van de oorspronkelijke opzet van Malburgen als tuindorp. Groen raakte versnipperd en er was weinig sprake van samenhang met de openbare ruimte en de omgeving (Malburgen, z.d). Als men Malburgen-Oost nadert bekijkt dan blijkt dat een klein deel van Malburgen wel gebouwd is voor de Tweede Wereldoorlog, het gaat om een deel van Malburgen-Oost (Noord) (Gemeente Arnhem, 2010a). Vanaf de jaren ’70 werd de zuidzijde van Arnhem verder ontwikkeld en verschenen er naast Malburgen diverse nieuwe wijken waaronder de buurt het Duifje, dat nu ook onderdeel uitmaakt van Malburgen (Malburgen, z.d).
8.1.3 Malburgen-Oost anno 2011 Uit de statistische gegevens van de gemeente Arnhem blijkt dat Malburgen-Oost een grote wijk is van in totaal 317 hectare. De bevolkingsdichtheid ligt in Malburgen-Oost (Noord) op 31,6 personen per hectare en in Malburgen-Oost (Zuid) op 58,6. Beiden liggen ruim boven de 14,5 personen per hectare die van toepassing is op de hele gemeente Arnhem. In Malburgen-Oost staan in totaal 5.883 woningen, 3.236 in Malburgen-Oost (Zuid) en 2.647 in Malburgen-Oost (Noord). Van de totale woningvoorraad is 26% procent koopwoning, 8% particuliere huur en 66% corporatiebezit. De sociale huurwoningen zijn grotendeels in bezit van woningcorporatie Volkshuisvesting Arnhem, maar ook Vivare heeft woningen in de wijk. Vooral in MalburgenOost (Zuid) hebben deze woningcorporaties veel bezit, ruim 80% van alle woningen. De meeste woningen in Malburgen-Oost zijn gebouwd in de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog. Vrij recentelijk is de nieuwe wijk ‘StadsEiland’ toegevoegd aan de wijk, waar voorheen de Bakenhof lag (Volkshuisvesting, z.d). Vijfenvijfig procent van de woningen in de wijk zijn eengezinswoningen, 43% meergezinswoningen en 2% onbekend (Arnhem in cijfers, 2010). Deze aantallen wijken niet sterk af van het Arnhems gemiddelde van respectievelijk 53% eengezinswoningen en 45% meergezinswoningen, maar in de Malburgen-Oost (zuid) ligt het percentage meergezinswoningen wel een stuk hoger, op 53% van de woningvoorraad. Op peildatum 1 januari 2010 woonden er 12.616 mensen in de wijk (Gemeente Arnhem, 2010b). In Malburgen-Oost (zuid) wonen in vergelijking met de rest van de stad veel ouderen, ruim een 17% van de bewoners is ouder dan 65 jaar (Arnhem in cijfers, 2010). Dit hoge aandeel kan verklaard worden door het feit dat er veel seniorenflats en woonzorgcentra in dit deel van de wijk gevestigd zijn (Volkshuisvesting, z.da). Ook is het aandeel eenpersoons- en tweepersoonhuishoudens in Malburgen-Oost (noord), bijna 68%, opvallend aangezien de woningen daar zeer geschikt zijn voor gezinnen (Volkshuisvesting, z.da). Uit de statitische gegevens van de gemeente blijkt verder dat er in Malburgen-oost veel mensen met een niet-westerse achtergrond wonen, bijna 36% van de bevolking. Daarnaast vormen de westerse allochtonen ruim 10% van de bevolking en de autochtonen ruim 54%. Het aandeel niet-westerse allochtonen is vooral hoog in Malburgen-Oost (zuid) ruim 42%. Het gemiddelde huishoudinkomen per jaar ligt in beide gebieden laag op €18.000,- (noord) en €16.300 (zuid) in vergelijking met het gemiddelde van €21.300 in Arnhem. Dit wordt mede veroorzaakt door de hoge werkloosheidscijfers. Elf procent van de beroepsbevolking in Malburgen-Oost (noord) zit zonder werk en in Malburgen-Oost (zuid) ligt dit percentage zelfs op 17,2%. Vele malen hoger dan het gemiddelde van Arnhem 7,7%. In de wijk zijn relatief weinig voorzieningen gevestigd (Gemeente Arnhem, 2010a). Dit blijkt tevens uit de veiligheidsmonitor van de gemeente Arnhem, waar Malburgen-Oost lager scoort dan het gemiddelde in de stad (Gemeente Arnhem, 2009). Toch zijn er wel diverse voorzieningen te vinden zoals: wijkwinkelcentrum de Drieslag; diverse andere winkelconcentraties; basisscholen (brede school); kinderopvang sportpark ‘de Bakenhof’; buurthuis; diverse zorgvoorzieningen (Volkshuisvesting, z.da). De foto’s op de volgende pagina geven een impressie van de wijk Malburgen-Oost met haar vele rijtjeshuizen, hoogbouw en versnipperd groen.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
73
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Afbeelding 8.2 Impressie Malburgen-Oost Bron: Eigen foto’s
In 2007 kwam de wijk Malburgen-Oost op het lijstje te staan van de veertig krachtwijken. Bij het aanwijzen van de krachtwijken heeft het voormalig Ministerie van WWI destijds gebruik gemaakt van 4-positiepostcode gebieden. In Arnhem zijn zes postcodegebieden aangewezen die volgens het Ministerie de wijken Arnhemse Broek, Klarendal, Presikhaaf en Malburgen/Immerloo beslaan (Gemeente Arnhem, 2010a). Deze postcodegebieden komen niet direct overeen met de indeling die de gemeente Arnhem en het CBS hanteren (Gemeente Arnhem, 2010a). Volgens deze indeling gaat het om de volgende zeven wijken: Klarendal, Spijkerkwartier, Arnhemse Broek, Presikhaaf-West, Malburgen-West, Malburgen-Oost (Noord) en MalburgenOost (Zuid). De gemeente beschouwt het Spijkerkwartier echter niet als krachtwijk (Gemeente Arnhem, 2010a). Voor dit onderzoek is van belang dat zowel Malburgen-Oost (Noord) als Malburgen-Oost (Zuid) vallen onder de veertig krachtwijken waar extra inzet nodig is omdat de leefbaarheid onder druk staat. De gemeente heeft in 2007 om deze reden een wijkactieplan opgesteld voor Malburgen, voortbouwend op het Ontwikkelingsplan Malburgen (1998). Aangezien dit plan brekking heeft op de hele wijk Malburgen, zal in dit onderzoek ook de leefbaarheidssituatie van de totale wijk worden besproken, ervan uitgaande dat dit tevens een goed beeld geeft van de leefbaarheidsproblemen in Malburgen-Oost. Malburgen was in een neerwaardse spiraal terecht gekomen, waardoor de wijk in 2007 het slechtst scoorde van alle wijken in Arnhem (Gemeente Arnhem, 2007). Toch is er sinds 2007 een verbetering zichtbaar, maar de wijk heeft te kampen met een homogeen woningbestand en de inwoners met een slecht sociaaleconomische positie. In het wijkactieplan heeft de gemeente Arnhem zich tot doel gesteld weer een leefbare wijk te creëren, een wijk waar de bewoners prettig kunnen wonen en werken en waar vertrouwen is onder elkaar. Een wijk waar de sociale infrastructuur en samenhang teruggebracht is naar het landelijk niveau (Gemeente Arnhem, 2007). De gemeente signaleert onder andere de volgende problemen in de wijk: “De wijk heeft een imagoprobleem, eenzijdige woningvoorraad en bevolkingssamenstelling. Achterstallig onderhoud aan woningen. Vuilnis/afval aan straat, zwerfafval, overlast hondenpoep. Onvoldoende werkgelegenheid. Verpaupering bedrijfspanden. Hoge (jeugd)werkloosheid. Percentage ondernemers ligt onder het gemiddelde van Arnhem, percentage starters hoger. Overlast hangjongeren. Gemis aan betrokkenheid en samenhorigheid in de wijk, tussen bewoners. Criminaliteit, inbraken en vernielingen bij bedrijven in de wijk. Overlastproblemen”. (Gemeente Arnhem, 2007, pp. 5-20) In de veiligheidsmonitor van de gemeente Arnhem (2009) wordt wel onderscheid gemaakt naar MalburgenOost. Hier blijkt eveneens dat de wijk slecht scoort op het gebied van leefbaarheid en veiligheid ten opzichte van de rest van de stad. Malburgen scoort lager op rapportcijfer leefbaarheid, woonomgeving, voorzieningen, sociale cohesie, inzet voor verbeteringen in de buurt en algemene evaluatie woonbuurt. Op het gebied van veiligheid scoort Malburgen-Oost ook vaak slechter dan het gemiddelde, zoals bij verloedering en overlast door
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
74
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------jongeren Toch zien de bewoners wel een positieve ontwikkeling de laatste jaren, vooral in Malburgen-Oost (noord), ook over de toekomst zijn de bewoners positief (Gemeente Arnhem, 2009). Bovenstaande gegevens laten zien dat de wijk worstelt met een heel aantal leefbaarheidsproblemen, maar men heeft in de tussentijd niet stil gezeten en de verbeteringen worden zichtbaar in de wijk. In 2000 is reeds gestart met het renoveren en vernieuwen van het woningbestand, maar het resultaat bij het particulier woningbezit blijft achter. Tevens is er veel inzet geweest bij het versterken van de wijkeconomie. Er is onder andere een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd, het Bruishuis. Deze is in hoofdstuk 8.3 besproken.
8.2
Wijkeconomie in Malburgen-Oost
In 2009 waren er in totaal 490 bedrijfsvestigingen in Malburgen-Oost (Gemeente Arnhem, 2010b). Volgens de inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel op peildatum 28 maart 2010 zijn er 383 bedrijven in de wijk met minder dan 20 fulltime werknemers. Van deze 383 bedrijven zijn er 239 als eenpersoonsbedrijf geregistreerd. In deze wijk bleken eveneens een aantal bedrijven verhuisd te zijn, of niet economisch actief. Daarnaast hebben een aantal ondernemers aangegeven niet werkzaam te zijn als ZZP’er, maar personeel in dienst te hebben, ook hiervoor zijn de cijfers gecorrigeerd. De cijfers zijn daarom gecorrigeerd naar 380 bedrijven in de wijkeconomie, waarvan 235 eenpersoonsbedrijven. Om het aantal ZZP’ers vast te stellen, is het aantal eenpersoonsbedrijven, evenals bij de andere wijken, gecorrigeerd naar branche. Voor Malburgen-Oost betekent dit dat er in totaal 173 ZZP’ers gevestigd zijn in de wijk. Kortom: 45,5% van de wijkeconomie bestaat uit ZZP’ers. Tabel 8.1 Berekening aandeel ZZP’ers van totale wijkeconomie in Malburgen-Oost
Malburgen-Oost
Omvang wijkeconomie (aantal) (A) 380
Aantal eenpersoonsbedrijven (B) 235
Aantal ZZP’ers (C)
% ZZP’ers van totale wijkeconomie (C/A*100)
173
45,5%
Hier geldt ook dat deze cijfers een indicatie geven van het aantal ondernemers en ZZP’ers. Het echte aantal ligt vermoedelijk lager. Daarnaast ligt ook het bedrijventerrein de Bakenhof aan de rand van de wijk. Hier zijn ook diverse ondernemers gevestigd, die zijn meegenomen in bovenstaande cijfers. Het bedrijventerrein is niet erg groot, 5,5 hectare en er zijn ongeveer 30 ondernemers gevestigd (OKA services, z.d). Volgens de definitie behoren deze ondernemers officieel niet tot de wijkeconomie, waardoor zij het beeld enigszins vertekenen. In welke branche de ZZP’ers in Malburgen-Oost actief zijn, wordt weergegeven in onderstaande tabel en grafiek. Tabel 8.2 ZZP’ers naar branche in Malburgen-Oost Branche Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Onderwijs Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal
Aantal ZZP’ers 10 43 7 14 1 44 5 6 23 14 6 173
Bron: Handelsregister Kamer van Koophandel
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
75
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Figuur 8.1 ZZP’ers in Malburgen-Oost naar branche (%) Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Onderwijs Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening
Opvallend aan de wijkeconomie in Malburgen-Oost is het kleine aantal bedrijfsvestigingen en ZZP’ers in vergelijking met de andere onderzochte wijken. De wijk is met zijn 317 hectare de grootste wijk, maar heeft het kleinste aantal ondernemingen en ZZP’ers. Een deel van de verklaring zit natuurlijk in het feit dat de andere twee onderzochte wijken onderdeel uit maken van de vier grootste steden van Nederland, waar het aantal bedrijven en ondernemers groter is dan in de rest van Nederland. Daarnaast is het grote aandeel bouwnijverheid binnen de groep ZZP’ers opmerkelijk. Bijna een kwart van de ZZP’ers is werkzaam in deze branche. Dit aandeel is ongeveer gelijk aan de branche advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening. Terwijl deze branche in de andere twee wijken steeds veruit de grootste is. Een verklaring voor dit grote aandeel bouwnijverheid is niet gevonden.
8.3
‘Het Bruishuis’
Het Bruishuis is in mei 2009 geopend en is gevestigd in het voormalig verzorgingshuis Laurentius aan de Akkerwindestraat in Malburgen (Volkshuisvesting, z.db). Het initiatief kwam van woningcorporatie Volkshuisvesting dat eigenaar van het pand is en het nu voor 15 jaar beschikbaar heeft gesteld als ‘Bruishuis’ (KEI, 2011b). Het Bruishuis is geen flexwerkplek, zoals de andere twee ZZP-kantoren, maar heeft een andere insteek. Het Bruishuis is een bedrijfsverzamelgebouw, waarin ook ruimte is voor wonen. Centraal in het Bruishuis staan de thema’s hobby, leren en werken (Bruishuis, z.d). De verschillende verdiepingen in het gebouw hebben elk hun eigen functie. Op de site van het Bruishuis staan de verschillende organisaties en ondernemers die in het Bruishuis zijn gevestigd, vermeld. Op de begaande grond vindt men onder andere Radio & Televisie Arnhem, een afdeling van ROC RijnIJssel, kinderopvang, sportfaciliteiten en een grote ontmoetingsruimte met cateringfaciliteiten. Op de eerste verdieping zijn diverse sociale organisaties en stichtingen gevestigd, zoals de participatiecoaches van de gemeente Arnhem, Kunstbedrijf Arnhem en Rijnstad. Op de tweede verdieping en op de zesde verdieping zijn kleine bedrijfsruimtes te huur voor startende ondernemers, waaronder veel ZZP’ers. Op de overige verdiepingen wordt gewoond, in diverse vormen. “Het wonen binnen het Bruishuis is voor bijzondere projecten of doelgroepen (bijvoorbeeld Welman zorggroep, RIBW voor begeleid wonen en het pauze-project voor mensen die in een echtscheidingssituatie zitten)” (Volkshuisvesting, z.db). Voor dit onderzoek zijn vooral de tweede en zesde verdieping van belang, omdat daar diverse ZZP’ers gevestigd zijn. De aanwezigheid van de overige organisaties in het pand zorgt wel voor levendigheid en interactie, waardoor het pand aantrekkelijk is voor ondernemers. De voormalige kamers van het verzorgingshuis zijn omgebouwd tot kleine bedrijfsruimten die ZZP’ers (of andere startende ondernemers) voor een langere periode kunnen huren (Bruishuis, z.d). Op dit moment zijn al deze bedrijfsruimten verhuurd aan ondernemers (Bruishuis, z.d). Er is zelfs een wachtlijst (Adriaanse, persoonlijke communicatie, 28 april, 2011).
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
76
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------De diversiteit aan ondernemers op deze twee verdiepingen is groot. Er is onder andere een beautysalon gevestigd, een praktijk voor lichaamsgerichte therapie, een administratiekantoor en een adviesbureau (Bruishuis, z.d). Daarnaast zijn er nog enkele bedrijfsruimen per dagdeel te huur voor bijvoorbeeld coaching, cursussen, workshops of vergaderingen. Op de overige verdiepingen zijn ook ruimtes te huur voor bijvoorbeelden evenementen of andere bijeenkomsten. De prijzen variëren vanaf €12,- per uur tot €75,- per dagdeel. M
Afbeelding 8.3 Impressie het Bruishuis Bron: Eigen foto’s
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
77
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
9
Resultaten
Nu het theoretisch kader van het onderzoek bekend is en de drie onderzoekswijken nader zijn toegelicht, worden in dit hoofdstuk de resultaten gepresenteerd van de enquête die gehouden is onder de ZZP’ers. Het hoofdstuk start met een analyse van de resultaten van de totale steekproef. Vervolgens zullen de opvallendheden per wijk worden besproken. Tot slot worden de resultaten per branche besproken.
9.1
De ZZP’er nader bekeken
In de enquête zijn enkele algemene vragen gesteld over de achtergrond en werksituatie van de ZZP’ers. Deze vragen zijn opgenomen in de enquête om een beter beeld te krijgen van de groep ZZP’ers die deel uitmaakt van de steekproef. Daarnaast zetten deze achtergrondgegevens de overige resultaten in perspectief. De frequentietabellen zijn terug te vinden in bijlage 5. In de steekproef zijn de mannen sterk vertegenwoordigd, bijna 65% van de ZZP’ers is man en de grootste groep ZZP’ers is geboren in de periode 1960 tot 1979. Dit betekent dat 67% van de ZZP’ers tussen de 31 en 51 jaar oud is. De meeste ZZP’ers hebben daarnaast een hoog opleidingsniveau. Bijna 70% van de ZZP’ers heeft zelfs een HBO- of WO-opleiding afgerond. Ongeveer driekwart van de ZZP’ers is gehuwd of woont samen, deels in combinatie met thuiswonend(e) kind(eren). Bovenstaand beeld komt overeen met het beeld dat over het algemeen bestaat over ZZP’ers: relatief vaak man, tussen de 30-65 jaar en hoogopgeleid (EIM, 2011). Naast ondernemer zij de meeste ZZP’ers ook nog bewoner van de wijk (90%). Daarnaast is het interessant om de werksituatie van deze groep ZZP’ers te analyseren. De frequentietabellen zijn wederom te vinden in bijlage 5. Hieruit blijkt dat een groot aantal ZZP’ers meer dan 36 uur per week werkzaam is als ZZP’er, in totaal 41,5% van de ondervraagden. Ook het aandeel dat 24 tot 36 uur per week werkt ligt hoog, namelijk 34%. Voor de meeste ZZP’ers is hun ZZP-onderneming de enige bron van inkomsten. Een deel, 30,9%, heeft echter ook nog inkomsten uit ander werk. Vijfenveertig procent van de ZZP’ers heeft thuis een plek gecreëerd waar men kan werken. Ongeveer 10% is werkzaam vanuit een bedrijfsruimte aan huis en 27,7% werkt voornamelijk bij opdrachtgevers op locatie. Slechts enkele ZZP’ers werken vanuit een bedrijfsverzamelgebouw in of buiten de wijk of hebben een losse bedrijfsruimte van waaruit zij werken. Een deel van de ZZP’ers is vrij recent gestart met hun onderneming, namelijk 37,2% vanaf 2009. Onder de groep ZZP’ers bevindt zich dus een behoorlijk aantal starters. Vierendertig procent is gestart tussen 2006 en 2008 en een bijna een kwart in de periode 2001-2005. Ten slotte is 13,8% al een hele tijd gevestigd in de wijk. Zij zijn gestart in de periode vóór 2000. Het feit dat men ook woonachtig is in de wijk, is de belangrijkste vestigingsmotivatie van veel ZZP’ers. Ruim 87% van ondervraagden geeft dat als belangrijkste reden. Uit eerdere gegevens bleek dat veel ZZP’ers werken vanuit huis, waardoor deze vestigingsmotivatie in lijn met de verwachting ligt. Andere vestigingsmotivaties zijn beschikbaarheid bedrijfsruimte (6,4%), gunstig ondernemersklimaat (1,1%) en anders (5,3%). Onder deze laatste categorie vallen antwoorden als ‘bestaande zaak overgenomen’, ‘echtscheiding’ en ‘sociale contacten in de wijk’.
9.2
De bijdrage van ZZP’ers aan de sociale samenhang in de wijk
De dimensie sociale samenhang is in dit onderzoek onderverdeeld in drie subdimensies: ‘algemeen’, ‘inzet in de wijk’ en ‘bedrijf als ontmoetingsplek voor de wijk’. Deze subdimensies zijn vervolgens omgezet in meetbare items, zie paragraaf 5.5. De totaalscores op deze subdimensies bepalen samen in hoeverre ZZP’ers bijdragen aan de sociale samenhang in de wijk.
9.2.1 Sociale samenhang: algemeen Om de sociale samenhang in de wijk te bepalen is in de eerste plaats gekeken naar het aantal contacten dat ZZP’ers hebben met andere ZZP’ers en ondernemers in de wijk en de frequentie van die contacten. Dit is gemeten door het maken van een frequentietabel en het bepalen van de mean en de standaarddeviatie.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
78
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 9.1 Frequentie contacten in de wijk (% ZZP’ers) (N=94) Contact met buurtbewoners Dagelijks 26,6% Een paar keer per week 51,1% Een paar keer per maand 12,8% Een paar keer per jaar 5,3% Minder dan een paar keer per jaar 2,1% Nooit 2,1% Totaal 100%
Contact met ZZP’ers 2,1% 16,0% 20,2% 10,6% 8,5% 42,6% 100%
Contact met andere ondernemers 1,1% 11,7% 25,5% 13,8% 5,3% 42,6% 100%
Tabel 9.2 Aantal contacten in de wijk Aantal contacten met andere ZZP’ers Aantal contacten met andere ondernemers (niet ZZP’ers)
N 93
Minimum 0
Maximum 20
Mean 2,04
Std. Deviatie 3,362
90
0
30
2,47
5,407
Bovenstaande resultaten laten zien dat ZZP’ers over het algemeen frequent contact hebben met hun buurtbewoners. Ruim driekwart van de ZZP’ers heeft dagelijks of een paar keer per week contact met zijn of haar buren. Het contact met andere ZZP’ers ligt een stuk lager, slechts 18,1% heeft dagelijks of een paar keer per week contact met andere ZZP’ers. Een groot deel van de ZZP’ers, 42,6% geeft zelfs aan helemaal nooit contact te hebben met andere ZZP’ers. Het contact met andere ondernemers (niet-ZZP’ers) geeft een soortgelijk beeld. Hier heeft ook een groot deel helemaal geen contact met andere ondernemers, 42,6% en slechts een klein deel heeft frequent contact, 12,8%. De resultaten naar aantallen contacten laten eveneens zien dat het contact tussen ZZP’ers onderling en met andere ondernemers beperkt is. De aantallen lopen uiteen van 0 tot 20 (ZZP’ers) of 30 contacten (ondernemers). Gemiddeld heeft een ZZP’er contact met 2,04 andere ZZP’ers (σ = 3,362) en met 2,47 ondernemers (σ = 5,407). Doordat zes ZZP’ers vrij veel contact hebben met andere ZZP’ers in de wijk (≥10 contacten) en zeven met 10 of meer ondernemers, schroeven zij het gemiddelde behoorlijk op. Dit is tevens af te lezen aan de hoge standaarddeviatie. Dit geeft de afwijking van het gemiddelde weer. Naast deze vragen over hun contacten in de wijk zijn er ook een vijftal uitspraken voorgelegd aan de ZZP’ers over hun bijdrage aan de algemene sociale samenhang in de wijk. Voor de antwoordmogelijkheden is gebruikt gemaakt van een ‘likert scale’. Dit is een veelgebruikte schaalverdeling in wetenschappelijk onderzoek. De schaalverdeling loopt van 1 tot 7, waarbij 1 staat voor ‘volledig mee oneens’ en 7 voor ‘volledig mee eens’. Tabel 9.3 De gemiddelde scores voor uitspraken algemene sociale samenhang (N=94) Mean 4,04 Ik voel me betrokken bij de wijk 4,18 Ik voel me medeverantwoordelijk voor leefbaarheid in de wijk 3,99 Mijn dagelijks leven speelt zich grotendeels af in de wijk Ik vind het belangrijk dat buurtbewoners weten waar ik gevestigd ben met 3,00 mijn bedrijf 3,98 Ik heb regelmatig contact met de directe buren van mijn bedrijf 19,19 Totale score
Std. Deviatie 1,59 1,77 1,63 1,84 2,04 5,984
De gemiddelde scores van de ZZP’ers op de vijf stellingen liggen tussen 3,00 en 4,18. Over het algemeen betekent dit dat de ZZP’ers een licht negatief tot neutraal standpunt innemen ten aanzien van de vijf stellingen. Daarnaast is de som berekend van de scores op deze vijf stellingen. Op deze manier kan een totaalbeeld worden gegeven van de bijdrage aan de sociale samenhang. Hierbij geldt dat een respondent minimaal 5 scoort en maximaal 35 kan scoren. In de steekproef variëren de scores van de respondenten van 5 tot en met 31, met een gemiddelde score van 19,19 en een standaarddeviatie van 5,984. Vervolgens is het interessant om de verdeling van de ZZP’ers nader te bekijken. Om dit te bepalen is besloten om de ZZP’ers met een totaalscore van 10 of lager te rekenen tot de groep die niet bijdraagt aan de sociale samenhang in de wijk. De groep met een score tussen de 11 en 25 wordt gerekend tot de groep met
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
79
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------een kleine bijdrage en de ZZP’ers met een score van 26 of hoger vertegenwoordigen de groep met een grote bijdrage aan de sociale samenhang in de wijk. Deze verdeling is gebaseerd op het volgende principe: De ZZP’ers die niet bijdragen scoren maximaal 2 punten op 5 stellingen, kortom een totaalscore van 10. De scores 3, 4 en 5 geven een kleine bijdrage aan, een totaalscore van tussen de 11 en maximaal 25 (5 stellingen x score 5). De scores 6 en 7 staan voor een positieve houding ten opzichte van de stellingen, waardoor alle ZZP’ers met een minimale score van 26 tot de groep met een grote bijdrage worden gerekend. Tabel 9.4 Percentage ZZP’ers naar bijdrage (N=94) % ZZP’ers zonder bijdrage
% ZZP’ers met een kleine bijdrage
% ZZP’ers met een grote bijdrage
11,7%
76,6%
11,7%
Ruim driekwart van de ZZP’ers behoort tot de groep met een kleine bijdrage. Bijna 12 procent van de ZZP’ers heeft een lage score en draagt daardoor niet bij aan de sociale samenhang. Een even groot aandeel van de ZZP’ers scoort hoog op de vijf stellingen en draagt daarmee sterk bij aan de sociale samenhang in de wijk. De respondenten zijn tevens bevraagd over hun lidmaatschap bij lokale, stedelijke en nationale netwerken en commissies. Tabel 9.5 Organisatiegraad van de ZZP’ers
Bewonerscomité in de wijk Ondernemersnetwerk in de wijk Ondernemersnetwerk in de stad Landelijk ondernemersnetwerk ZZP-netwerk in de wijk ZZP-netwerk in de stad Landelijk ZZP-netwerk
Lid
Geen lid
9,7% 6,5% 13,8% 22,3% 3,3% 13,2% 25,0%
88,2% 90,3% 84,0% 74,5% 90,2% 84,6% 71,7%
Niet van toepassing/niet aanwezig 2,2% 3,2% 2,1% 3,2% 6,5% 2,2% 3,3%
N 93 93 94 94 92 91 92
Het merendeel van de ZZP’ers is geen lid van een bewonerscomité, een ondernemersnetwerk of een ZZPnetwerk in de wijk. Op stedelijk en landelijk niveau ligt de organisatiegraad van de ZZP’ers hoger, maar ook daar is de meerderheid van de ZZP’ers geen lid. Tot slot zijn er nog twee stellingen voorgelegd aan de ZZP’ers die betrekking hebben op de algemene sociale samenhang in de wijk. Tabel 9.6 Stellingen sociale samenhang
Ik drink een kopje koffie met buurtbewoners Ik werk samen met andere ondernemers uit de wijk aan opdrachten voor klanten
Altijd
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
Niet van toepassing
N
2,1%
13,8%
29,8%
21,3%
28,7%
4,3%
94
1,1%
2,2%
8,6%
9,7%
71,0%
7,5%
93
Ongeveer 15% van de ZZP’ers drinkt regelmatig een kopje koffie met buurtbewoners. Bijna 30% van de ondernemers doet dat soms en de helft ZZP’ers doet dit zelden of nooit. Daarnaast blijken de ZZP’ers weinig samen aan opdrachten te werken voor klanten. Ruim 70% procent van de ZZP’ers doet dit nooit, tegenover ongeveer 12% die dit soms, vaak of altijd doet.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
80
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
9.2.2 Sociale samenhang: inzet in de wijk Om de inzet van de ZZP’ers in de wijk te bepalen zijn in totaal zeven stellingen aan hen voorgelegd en één uitspraak. Tabel 9.7 Inzet in de wijk
Ik woon informatiebijeenkomsten over de wijk bij Ik neem deel aan activiteiten in de wijk Ik financier met mijn bedrijf activiteiten voor de wijk Ik doe vrijwilligerswerk in de wijk Ik organiseer activiteiten voor bewoners uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor ZZP’ers uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor alle ondernemers uit de wijk
Altijd
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
Niet van toepassing
N
1,1%
10,8%
17,2%
18,3%
50,5%
2,2%
93
1,1%
5,3%
21,3%
35,1%
35,1%
2,1%
94
1,1%
1,1%
5,3%
9,6%
77,7%
5,3%
94
2,2%
4,3%
11,8%
6,5%
71,0%
4,3%
93
1,1%
4,3%
8,5%
9,6%
72,3%
4,3%
94
1,1%
0,0%
3,2%
7,4%
83,0%
5,3%
94
1,1%
0,0%
3,2%
3,2%
86,0%
6,5%
93
De algemene tendens uit deze resultaten is dat de meeste ZZP’ers weinig betrokken zijn bij wijkactiviteiten. Vooral bij het organiseren van deze activiteiten geeft ongeveer driekwart van de ZZP’ers aan dit nooit te doen. Alleen bij deelname aan activiteiten liggen deze percentages een stuk lager. Daar geeft 21,3% van de ZZP’ers aan soms deel te nemen en 35,1% zelden. Over het algemeen geen grote percentages, maar om verder inzicht te krijgen in de wijkinzet zijn ook hier de totale scores van de ZZP’ers bepaald. De antwoordenmogelijkheden zijn hiervoor omgezet naar scores, waarbij ‘nooit’ de score 1 heeft gekregen en ‘altijd’ de score 5. Dit betekent dat hoe hoger de inzet van de ZZP’er in de wijk, hoe hoger men totaal zal scoren. Tabel 9.8 Gemiddelde scores op stellingen wijkinzet Mean 1,91 2,00 1,29 1,54 1,46 1,19 1,15 10,23
Ik woon informatiebijeenkomsten over de wijk bij Ik neem deel aan activiteiten in de wijk Ik financier met mijn bedrijf activiteiten voor de wijk Ik doe vrijwilligerswerk in de wijk Ik organiseer activiteiten voor bewoners uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor ZZP’ers uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor alle ondernemers uit de wijk Totale score
Std. Deviatie 1,112 ,949 ,726 1,023 ,914 ,601 ,581 4,278
De gemiddelde scores van de ZZP’ers geven hetzelfde beeld weer als de bovenstaande percentages. Gemiddeld scoort men tussen de 1,15 en 2,00. Dit staat gelijk aan de antwoordmogelijkheden zelden of nooit. Wederom zijn vervolgens de ZZP’ers ingedeeld op basis van hun totaalscore. Hierbij geldt een minimumscore van 7 en een maximum score van 35. Besloten is om hetzelfde verdelingsprincipe aan te houden als voorheen, maar doordat de ZZP’ers nu maximaal 5 kunnen scoren komt de verdeling iets anders te liggen. De ZZP’ers met een score van 14 of lager worden gerekend tot de groep met een kleine inzet in de wijk. Zij scoren nooit of zelden op de zeven stellingen. De groep met een score van 15 tot 21 tot de neutrale inzet. Zij zetten zich soms in voor de wijk. Ten slotte worden de ZZP’ers met een score van 22 of hoger ingedeeld bij de groep met een grote inzet in de wijk. Hierbij zijn de missing values en de antwoorden ‘niet van toepassing’ niet meegenomen in de analyse. Tabel 9.9 Inzet in de wijk naar percentages (N=87) % ZZP’ers met een kleine inzet in de wijk
% ZZP’ers met neutrale inzet in de wijk
% ZZP’ers met een grote inzet in de wijk
88,1%
10,7%
1,2%
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
81
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------De meeste ZZP’ers, 88,1 %, zijn weinig actief voor de wijk. Slechts 1,2% van de ZZP’ers blijkt zich in hoge mate in te zetten voor wijkactiviteiten. Dit beeld komt overeen met bovenstaande analyses. De ZZP’ers hebben naast deze zeven stellingen ook nog gereageerd op één uitspraak. Deze luidde: ‘Ik zet me in voor de wijk’. De antwoordmogelijkheden konden wederom worden gegeven aan de hand van een ‘likert scale’ verdeling, waarbij 1 staat voor ‘volledig mee oneens’ en 7 voor ‘volledig mee eens’. De gemiddelde score van de ZZP’ers op deze uitspraak is 3,2872 met een standaarddeviatie van 1,689. Deze score impliceert dat de ZZP’er gemiddeld licht negatief tot neutraal kijkt naar zijn of haar inzet in de wijk. Dit komt overeen met voorgaande analyses.
9.2.3 Sociale samenhang: bedrijf als ontmoetingsplek De laatste subdimensie die de bijdrage van de ZZP’ers aan de sociale samenhang in de wijk bepaald, is de ontmoetingsfunctie die het bedrijf kan hebben voor de wijk. Uit de enquête kwamen de volgende resultaten: Tabel 9.10 Bedrijf als ontmoetingsplek voor de wijk (N=94) Mijn bedrijf functioneert als ontmoetingsplek voor de wijk Altijd Vaak Soms Zelden Nooit Niet van toepassing Totaal
Aantal ZZP’ers 1 0 4 3 71 15 100%
% ZZP’ers 1,1% 0,0% 4,3% 3,2% 75,5% 16,0% 100%
Driekwart van de ZZP’ers geeft aan dat dit niet het geval is en daarnaast heeft ook nog eens 16% aangegeven dat deze vraag niet van toepassing is. Dit hoge aantal ‘niet van toepassing’ kan waarschijnlijk verklaard worden doordat een deel van de ZZP’ers bij opdrachtgevers op locatie werkt, waardoor het bedrijf logischerwijs niet kan functioneren als ontmoetingsplek. Slechts 5% van de bedrijven functioneert soms of vaker als ontmoetingsplek voor de wijk, een zeer gering percentage.
9.2.4 Sociale samenhang: de conclusie De bijdrage van ZZP’ers aan de sociale samenhang in de wijk is op basis van bovenstaande resultaten erg beperkt. De ZZP’ers hebben over het algemeen weinig contact met andere ZZP’ers en ondernemers in de wijk. Wel is het contact met de buurtbewoners een stuk groter, maar dit wordt waarschijnlijk deels verklaard door het feit dat 90% van de ZZP’ers zelf ook in de wijk woont. De vraag die dan ontstaat, is in welke hoedanigheid zij contact hebben met deze buurtbewoners, als medebewoner van de wijk of als ZZP’er? De meeste ZZP’ers zijn geen lid van ondernemers- of ZZP-netwerken in de wijk. Op stedelijk en landelijk niveau ligt het lidmaatschap wel wat hoger, maar het merendeel van de ZZP’ers is geen lid. De samenwerking tussen de ZZP’ers is ook beperkt. Een kleine meerderheid doet dit nooit, tegenover een groep van 12% die dit altijd, vaak of soms doet. De inzet voor de wijk blijkt eveneens gering te zijn onder de groep ZZP’ers. Bijna 90% van de ZZP’ers valt onder de groep met een kleine inzet voor de wijk. De bedrijfsvestigingen functioneren daarnaast over het algemeen niet als ontmoetingsplek voor de buurt, er zijn natuurlijk wel enkele uitzonderingen.
9.3
De bijdrage van ZZP’ers aan voorzieningen en bedrijvigheid in de wijk
Uit de theorie is gebleken dat ZZP’ers op twee manieren kunnen bijdragen aan de dimensie voorzieningen en bedrijvigheid. ZZP’ers kunnen met hun onderneming bijdragen aan het voorzieningenniveau in de wijk en kunnen daarnaast door hun bestedingen het draagvlak voor de overige voorzieningen in de wijk vergroten (Pijlman et al., 2010). Deze theoretische uitspraken zijn wederom aan de hand van diverse items getoetst aan de steekproef.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
82
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
9.3.1 Voorzieningen en bedrijvigheid: het bedrijf als voorziening voor de wijk Om te bepalen in hoeverre de bedrijven van de ZZP’ers functioneren als voorziening voor de wijk is allereerst gekeken naar de branche waarin de diverse ZZP’ers actief zijn. Uit de literatuur is gebleken dat vooral de ZZP’ers in de persoonlijke dienstverlening kunnen bijdragen aan het voorzieningenniveau (Pijlman et al., 2010). Hiervoor zijn niet de gegevens uit de steekproef gebruikt, maar de cijfers van de Kamer van Koophandel over de totale onderzoekspopulatie. Zij geven immers een beter beeld van de brancheverdeling in de wijk. Tabel 9.11 ZZP’ers naar branche Branche Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Financiële instellingen Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Onderwijs Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal
Aantal ZZP’ers in onderzoekspopulatie 19 112 19 79 1 10 236 17 15 122 39 23 692
% ZZP’ers (afgerond) 2,7% 16,2% 2,7% 11,4% 0,1% 1,4% 34,1% 2,5% 2,2% 17,6% 5,6% 3,3% 100%
De meeste ZZP’ers zijn actief in de advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening. Hieronder vallen bijvoorbeeld administratiekantoren, adviesbureaus en reclamebureaus, maar ook fotografen. Daarnaast is het aandeel cultuur, sport en recreatie hoog met 17,6%. Hierbij kan men denken aan kunstenaars, artiesten en schrijvers. In de onderzoekswijken zijn tevens behoorlijk wat eenpersoons bouw- of klusbedrijven gevestigd en diverse bedrijven in de branche informatie en communicatie. Hieronder vallen bijvoorbeeld de dienstverleners op het gebied van informatietechnologie en de productie van films of geluidsopnames. Tot de persoonlijke dienstverlening zijn de haarstudio’s, de beautysalons, de pedicure/manicure en de kinderopvang gerekend. Deze dienstverleners zijn, vaak in tegenstelling tot de andere dienstverleners, werkzaam voor particulieren in plaats van bedrijven, waardoor zij ook een wijkfunctie kunnen hebben. Dit betekent dat ruim 5% van de ZZP’ers bijdraagt aan het voorzieningenniveau in de wijk. Dit wil niet zeggen dat andere ZZP’ers helemaal geen voorziening voor de wijk kunnen vormen, maar dit ligt niet erg voor de hand. Bovendien is er ook gekeken naar de zichtbaarheid van de bedrijven en het percentage klanten uit de wijk en uit de stad. Tabel 9.12 Zichtbaarheid bedrijfsvestiging Is aan de buitenkant van uw pand zichtbaar dat uw bedrijf daar gevestigd is? Ja Nee Totaal
Aantal ZZP’ers 12 82 94
Tabel 9.13 Klanten uit de wijk en uit de stad (% ZZP’ers) (N=94) Welk percentage van uw klanten komt uit de wijk of Uit de wijk uit de stad? Minder dan 5% 81,9% 5 tot 25% 10,6% 25 tot 50% 2,1% 50 tot 75% 2,1% 75 tot 95% 2,1% Meer dan 95% 1,1% Totaal 100%
Brechtje Schildkamp
% ZZP’ers 12,8% 87,2% 100%
Uit de stad 28,7% 20,2% 16,0% 18,1% 6,4% 10,6% 100%
Radboud Universiteit Nijmegen
83
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Hieruit blijkt dat de meerderheid van de bedrijven van de ZZP’ers niet zichtbaar is in de wijk. Bij slechts 12 bedrijven is aan de buitenzijde van het pand zichtbaar gemaakt dat het bedrijf daar gevestigd is. Het is zeer aannemelijk dat dit onder andere de persoonlijke dienstverleners zijn, omdat zij direct belang hebben bij de zichtbaarheid. De klanten van de ZZP’ers komen over het algemeen niet uit de wijk. Bij ruim 80% van de ZZP’ers komt minder dan 5% van de klanten direct uit de wijk. Bij slechts 5,3% van de ZZP’ers komt de meerderheid van de klanten uit de wijk (≥50%). Het percentage klanten dat uit de stad komt waar de wijk is gevestigd, ligt daarentegen wel een stuk hoger.
9.3.2 Voorzieningen en bedrijvigheid: bijdrage aan andere voorzieningen Om te bepalen in hoeverre de ZZP’ers bijdragen aan het draagvlak voor andere voorzieningen in de wijk, zijn onder andere hun zakelijke en persoonlijke bestedingen geanalyseerd. Daarnaast is gekeken of en hoe vaak de ZZP’ers gebruik maken van bepaalde voorzieningen in de wijk en ten slotte is het percentage leveranciers uit de wijk en de stad bepaald. Tezamen moeten de scores op deze items bepalen in hoeverre ZZP’ers de overige voorzieningen in de wijk ondersteunen. Tabel 9.14 Bestedingen van de ZZP’ers (% ZZP’ers) (N=94) Persoonlijke bestedingen Minder dan 5% 16,0% 5 tot 25% 21,3% 25 tot 50% 23,4% 50 tot 75% 27,7% 75 tot 95% 8,5% Meer dan 95% 3,2% Totaal 100%
Zakelijke bestedingen 56,4% 26,6% 8,5% 6,4% 1,1% 1,1% 100%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de meeste ZZP’ers hun zakelijke bestedingen buiten de wijk doen. Drieëntachtig procent van de ZZP’ers doet namelijk minder dan een kwart van zijn zakelijke bestedingen in de wijk. Meer dan 60% van de ZZP’ers doet meer dan een kwart van zijn totale persoonlijke bestedingen in de wijk, tegenover ongeveer 17% van de ZZP’ers die dat doet met zijn zakelijke bestedingen. Juist de zakelijke bestedingen zijn interessant voor de bijdrage die ZZP’ers kunnen leveren aan andere voorzieningen, omdat zij zich hierin onderscheiden van bewoners. Deze zakelijke bestedingen in de wijk lijken echter beperkt. Tabel 9.15 Frequentie gebruik voorzieningen in de wijk
Supermarkt Bakker Slager Groenteman Kapper Kinderopvang Café Lunchroom/broodjeszaak Restaurant Print- en kopieerwinkel
Brechtje Schildkamp
Dagelijks
Een paar keer per week
Een paar keer per maand
Een paar keer per jaar
Nooit
25,5% 2,2% 2,2% 2,2% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0%
53,2% 22,2% 15,6% 19,1% 0,0% 2,3% 1,1% 1,1% 1,1% 1,1%
17,0% 23,3% 17,8% 19,1% 9,1% 0,0% 16,7% 24,4% 18,0% 9,0%
3,2% 18,9% 26,6% 21,3% 29,5% 0,0% 13,3% 33,3% 28,1% 20,2%
1,1% 31,1% 34,4% 36,0% 55,7% 74,7% 62,2% 35,6% 46,1% 55,1%
Radboud Universiteit Nijmegen
Niet van toepassing /niet aanwezig in de wijk 0,0% 2,2% 4,4% 2,2% 5,7% 23,0% 6,7% 5,6% 6,7% 14,6%
84
N
94 90 90 89 88 87 90 90 89 89
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 9.16 Gebruik voorzieningen in de wijk voor klantenbezoek Ik maak gebruik van voorzieningen in de Aantal ZZP’ers wijk om met klanten af te spreken Altijd 0 Vaak 3 Soms 18 Zelden 16 Nooit 41 Niet van toepassing 16 Totaal 94
% ZZP’ers 0,0% 3,2% 19,1% 17,0% 43,6% 17,0% 100%
De voorziening in de wijk die het meest wordt gebruikt door de ZZP’er is de supermarkt, daarnaast maakt een deel van de ZZP’ers ook regelmatig gebruik van de bakker, de slager en de groenteman. Doordat veel ZZP’ers naast ondernemer ook bewoner van de wijk zijn, zijn de resultaten niet erg opvallend. Het gebruik van de overige voorzieningen in de wijk ligt een stuk lager. Ook dit ligt in lijn met de verwachting, omdat deze voorzieningen niet-dagelijks zijn. Toch is het opvallend dat ongeveer de helft van de ZZP’ers nooit gebruik maakt van de kapper, het restaurant of het café in de wijk. Voor deze voorzieningen gaat men dus liever de wijk uit. Verder is het opmerkelijk dat de ZZP’ers wel gebruik maken van de lunchroom/broodjeszaak in de wijk, slechts 35,6% doet dit nooit. Een kwart van de ZZP’ers bezoekt een paar keer per maand de lunchroom en een derde een paar keer per jaar. De meeste ZZP’ers maken geen gebruik van de voorzieningen in de wijk om af te spreken met klanten. Het percentage ‘niet van toepassing’ kan verklaard worden door de ZZP’ers die voornamelijk werkzaam zijn bij opdrachtgevers op locatie of op een bedrijfsvestiging buiten de wijk. Degenen die wel gebruik maken van deze voorzieningen doen dat soms of zelden. Een regelmatig gebruik voor klantafspraken komt slechts voor bij 3,2% van de ZZP’ers. Tabel 9.17 Leveranciers uit de wijk en uit de stad (% ZZP’ers) (N=94) Welk percentage van uw leveranciers komt uit de wijk Uit de wijk of uit de stad? Minder dan 5% 83,0% 5 tot 25% 12,8% 25 tot 50% 2,1% 50 tot 75% 0,0% 75 tot 95% 1,1% Meer dan 95% 1,1% Totaal 100%
Uit de stad 42,6% 22,3% 18,1% 7,4% 5,3% 4,3% 100%
De leveranciers van de ZZP’ers komen over het algemeen niet uit de wijk. Drieëntachtig procent van de ZZP’ers heeft geantwoord dat minder dan 5% van zijn of haar leveranciers uit de wijk komt. Het percentage leveranciers uit de stad ligt hoger, maar ook hier geldt dat het merendeel van de leveranciers van buiten de stad komt.
9.3.3 Voorzieningen en bedrijvigheid: de conclusie De ZZP’ers dragen maar gering bij aan het voorzieningenniveau in de wijk. De meeste ZZP’ers zijn werkzaam in de zakelijke dienstverlening of in de branche cultuur, sport en recreatie. Slechts 5% is werkzaam in de persoonlijke dienstverlening. Daarnaast blijkt dat de klanten van de ZZP’ers over het algemeen van buiten de wijk komen. Veel ZZP’ers zijn daarnaast niet zichtbaar in de wijk. Ook hieruit zou men kunnen concluderen dat de bedrijven van de ZZP’ers meestal niet dienen als voorziening voor de wijk. Anders hadden de ZZP’ers wel meer klanten uit de wijk gehad en had men de zichtbaarheid van het bedrijf vergroot, omdat men hier dan zakelijk belang bij zou hebben. ZZP’ers kunnen met hun zakelijke bestedingen het economisch draagvlak voor andere voorzieningen in de wijk vergroten. Echter uit de resultaten blijkt dat nog geen 10% van de ZZP’ers meer dan de helft van zijn totale zakelijke bestedingen in de wijk doet. Bovendien blijkt het percentage leveranciers uit de wijk eveneens laag te liggen. Qua voorzieningen is vooral de score op lunchroom/broodjeszaak opmerkelijk, hiervan maken de
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
85
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------ZZP’ers regelmatig gebruik in vergelijking tot andere voorzieningen. Voor zakelijke afspraken zijn de voorzieningen in de wijk minder populair. ZZP’ers dragen vanuit hun rol als ondernemer maar weinig bij aan de dimensie voorzieningen en bedrijvigheid. Het merendeel van zakelijke bestedingen wordt buiten de wijk gedaan en de bedrijven van de ZZP’ers dienen meestal zelf ook niet als voorziening voor de wijk.
9.4
De bijdrage van ZZP’ers aan de veiligheid in de wijk
De dimensie veiligheid is opgedeeld in twee subdimensies: de bijdrage aan de sociale controle in de wijk en de overlast die de bedrijven zelf veroorzaken in de wijk. Diverse onderzoekers wijzen namelijk op het feit dat ZZP’ers naast het vergroten van de sociale controle ook kunnen zorgen voor overlast door het werken vanuit huis (Hagens et al, 2009;Pijlman et al., 2010).
9.4.1 Veiligheid: sociale controle In dit onderzoek is allereerst gekeken naar de bijdrage die ZZP’ers leveren aan de sociale controle in de wijk. Belangrijk hiervoor is hun aanwezigheid in de wijk en hun zicht op de openbare ruimte. Vervolgens is het interessant om te zien hoe vaak men in de afgelopen 3 jaar melding heeft gedaan van diverse typen overlast en in hoeverre men overlastveroorzakers aanspreekt op hun gedrag. Tabel 9.18 Aantal uren werkzaam in de wijk 0 uur per week 1 tot 12 uur week 12 tot 24 uur per week 24 tot 36 uur per week 36 of meer uur per week Totaal
Aantal ZZP’ers 17 29 21 12 15 94
% ZZP’ers 18,1% 30,9% 22,3% 12,8% 16,0% 100%
Ongeveer 18% van de geregistreerde ZZP’ers in de drie onderzoekswijken, werkt helemaal niet in de wijk waar men geregistreerd staat. Deze ZZP’ers werken op een locatie buiten de wijk of bij opdrachtgevers op locatie en hebben alleen hun postadres in de wijk. Ruim 30% van de ZZP’ers is daarnaast slechts af en toe werkzaam in de wijk, gemiddeld 1 tot 12 uur per week. Een groep van 22,3% werkt 12 tot 24 uur per week in de wijk en tot slot is bijna 30% van de ondernemers vaak werkzaam vanuit de wijk, 24 uur of meer per week. Vooral deze laatste groep kan met hun aanwezigheid bijdragen aan de sociale controle in de wijk. Tabel 9.19 Zicht op openbare ruimte (% ZZP’ers) Heeft u vanuit uw werkplek zicht op straat? Totale steekproef ZZP’ers die ≥24 uur per week werkzaam zijn vanuit de wijk
Ja 61,7% 70,4%
Nee 38,3% 29,6%
N 94 27
In totaal heeft ongeveer 60% van de ZZP’ers zicht vanuit zijn of haar werkplek op de straat. Als men de groep die regelmatig werkzaam is vanuit de wijk nader bekijkt, blijkt het percentage verder op te lopen, ongeveer 70% van deze ZZP’ers heeft zicht op straat vanaf de werkplek. Alleen hun aanwezigheid en het zicht op de straat zeggen op zichzelf natuurlijks niets over het gedrag van de ZZP’er. Daarom zijn de ZZP’ers tevens bevraagd over het aantal meldingen van overlast dat zij gedaan hebben bij lokale autoriteiten in de afgelopen 3 jaar. Tabel 9.20 Aantal meldingen van overlast (% ZZP’ers) 0 keer, want er is geen sprake van… Zwerfafval of rommel op straat 28,0% Slecht beheer of achterstallig onderhoud 36,6% Vandalisme of vernieling 40,2% Overige overlast 43,0%
Brechtje Schildkamp
0 keer, maar er is wel sprake van.. 50,5% 38,7% 32,6% 31,2%
1 of 2 keer
3 of 4 keer
5 keer of vaker
N
14,0% 18,3% 21,7% 18,3%
2,2% 2,2% 3,3% 4,3%
5,4% 4,3% 2,2% 3,2%
93 93 92 93
Radboud Universiteit Nijmegen
86
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Uit deze tabel valt op te maken dat de meeste ZZP’ers vinden dat er sprake is van zwerfafval en rommel in de wijk, ruim 70%. Ook ondervindt de meerderheid van de ZZP’ers overlast door slecht beheer/achterstallig onderhoud, door vandalisme/vernieling en overige vormen van overlast. Besloten is om het gedrag van de ZZP’ers die aangeven dat er sprake is van overlast uitvoeriger te analyseren (N=81). De scores op bovenstaande vragen zijn daarom omgezet, waarbij de ZZP’ers die hebben aangegeven dat er geen sprake is van overlast buiten beschouwing zijn gelaten. Tabel 9.21 Nadere analyse van meldingen overlast (% ZZP’ers) 0 keer 1 of 2 keer Zwerfafval of rommel op straat 70,1% 19,4% Slecht beheer of achterstallig onderhoud 61,0% 28,8% Vandalisme of vernieling 54,5% 36,4% Overige overlast 54,7% 32,1%
3 of vaker 10,4% 10,2% 9,1% 13,2%
N 67 59 55 53
Ondanks het feit dat ZZP’ers overlast ondervinden in de wijk, doen de meeste ZZP’ers daar geen melding van bij lokale autoriteiten. Toch is ook het aandeel van ZZP’ers die wel melding heeft gedaan vrij hoog, zeker voor vandalisme/vernieling of overige vormen van overlast. Bijna de helft van de ZZP’ers heeft minimaal 1 keer van beide typen overlast melding gemaakt. In totaal heeft 65% van de ZZP’ers minimaal 1 keer melding gemaakt van een van de typen overlast. Het aantal ZZP’ers dat overlastveroorzakers aanspreekt op hun gedrag is ook vrij hoog, 1,3% doet dit altijd, 14,7% vaak en 56,0 % doet dit soms. Deze cijfers zijn gecorrigeerd voor ZZP’ers die hebben aangegeven dat deze vraag niet van toepassing is. Slechts een kwart van de ZZP’ers die overlast ondervindt, spreekt zelden of nooit de overlastveroorzaker aan. Tabel 9.22 Aanspreken overlastveroorzakers (% ZZP’ers) Altijd Vaak Ik spreek overlastveroorzakers aan op 1,3% 14,7% hun gedrag
Soms
Zelden
Nooit
N
56,0%
17,3%
10,7%
75
9.4.2 Veiligheid: overlastveroorzaker Het is denkbaar dat de ZZP’ers door hun werk in de wijk ook bepaalde ongemakken voor de wijk met zich meebrengen. De ZZP’ers zijn bevraagd over de overlast die hun eigen onderneming in de afgelopen 6 maanden heeft veroorzaakt voor de wijk. Hierbij kon men meerdere antwoorden geven (maximaal 3). Tabel 9.23 De ZZP’ers als overlastveroorzaker Welk type overlast heeft u onderneming in de afgelopen 6 maanden veroorzaakt in de wijk? Geluidsoverlast Parkeeroverlast Verkeersoverlast (laden/lossen) Vervuiling/afval Anders Geen van bovenstaande
Aantal ZZP’ers 11 5 6 7 2 74
% ZZP’ers
N
11,7% 5,3% 6,4% 7,4% 2,1% 78,7%
94 94 94 94 94 94
De meeste ZZP’ers zijn van mening dat zij in de laatste 6 maanden geen overlast hebben veroorzaakt voor de wijk. Twintig ZZP’ers geven echter aan dat zij wel enige overlast veroorzaakt hebben. Geluidsoverlast is hierbij het vaakst genoemd. Daarnaast veroorzaken enkele ZZP’ers parkeer-, verkeersoverlast of vervuiling, maar over het algemeen kan men stellen dat ZZP’ers maar weinig overlast veroorzaken voor de wijk.
9.4.3 Veiligheid: de conclusie De meeste ZZP’ers dragen bij aan het vergroten van de veiligheid in de wijk. Uit de resultaten blijkt dat ongeveer 30% van de ZZP’ers regelmatig overdag aanwezig is in de wijk (≥24 uur per week) om te werken en daarnaast is nog eens 22,3% soms aanwezig (tussen 12 en 24 uur per week). Van deze groep die regelmatig aanwezig is, heeft ongeveer 70% van de ZZP’ers zicht vanuit zijn werkplek op de openbare ruimte. Op deze
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
87
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------manier kunnen zij de sociale controle in de wijk vergroten. Bij de totale groep ZZP’ers ligt dit percentage op ongeveer 60%. Van de ZZP’ers die overlast ervaren in de wijk, heeft gemiddeld ongeveer 40% per type overlast daar melding van gemaakt bij lokale autoriteiten. Als men naar het totaalbeeld kijkt, dan blijkt dat 65% minimaal 1 keer melding heeft gemaakt van een bepaald type overlast. Dit aantal ligt behoorlijk hoog. De meeste ZZP’ers maken dus melding van overlast in de wijk en hebben daarnaast aangegeven soms, vaak of altijd overlastveroorzakers aan te spreken op hun gedrag. Ten slotte blijkt dat de overlast die de ZZP’ers door het werken in de wijk zelf veroorzaken, beperkt is. Slechts 20 ZZP’ers hebben aangegeven enige vorm van overlast te veroorzaken, dat is ongeveer 20%. De meerderheid is van mening dat hij met zijn onderneming geen overlast veroorzaakt voor de wijk. Belangrijke noot hierbij is dat de ZZP’ers zichzelf moesten beoordelen, waardoor misschien een te positief beeld wordt geschetst. Het is lastig om kritisch op jezelf en je eigen gedrag te zijn. Over het algemeen kan gesteld worden dat de ZZP’ers bijdragen aan het vergroten van de veiligheid in de wijk. Door hun aanwezigheid overdag, hun zicht op de openbare ruimte en hun meldingsfrequentie van overlast vergroten zij de sociale controle in de wijk. De overlast die zij zelf veroorzaken is, naar hun eigen mening, daarnaast gering.
9.5
De bijdrage van ZZP’ers aan de publieke ruimte in de wijk
Uit de literatuurstudie kwam naar voren dat ondernemers kunnen bijdragen aan de dimensie publieke ruimte door het schoonhouden ervan en doordat zij investeren in hun pand. Met deze investering verbeteren zij de algehele uitstraling van de wijk (Pijlman et al., 2010). In hoeverre dit ook opgaat voor de groep ZZP’ers, zal in deze paragraaf worden besproken.
9.5.1 Publieke ruimte: schoon en heel De dimensie publieke ruimte gaat vooral om het schoon en heel houden van de wijk. Houden de ZZP’ers de openbare ruimte om hun bedrijfspand schoon en doen zij mee aan acties om de hele wijk schoon te houden? Aan de hand van deze vragen wordt deze dimensie gemeten. Tabel 9.24 Schoonhouden van de openbare ruimte
Ik houd de openbare ruimte rond mijn bedrijf schoon Ik neem deel aan acties om de wijk schoon te houden (inzamelen zwerfafval)
Altijd
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
Niet van toepassing
N
48,9%
27,2%
4,3
0,0%
3,3
16,3
92
2,2
0,0%
8,6
18,3
48,4
22,6
93
Bijna de helft van de ZZP’ers geeft aan de openbare ruimte rondom het bedrijfspand ‘altijd’ schoon te houden. Meer dan een kwart van de ZZP’ers doet dit vaak en slechts 3,3% van de ZZP’ers geeft aan dit nooit te doen. De deelname aan acties om de hele wijk schoon te houden ligt echter een stuk lager. Ongeveer 2% van de ZZP’ers doet dit vaak en 8,6% soms, tegenover bijna de helft van de ZZP’ers die aangeeft hieraan nooit deel te nemen. Een aantal ZZP’ers heeft ‘niet van toepassing’ geantwoord, dit kan wederom waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat deze ZZP’ers niet daadwerkelijk met hun bedrijf gevestigd zijn in de wijk. Daarnaast is het interessant om te zien hoeveel ZZP’ers hebben geïnvesteerd in hun pand in de afgelopen drie jaar en welk bedrag zij dan hebben geïnvesteerd. Voordat hierop wordt ingegaan, zal eerst worden gekeken hoeveel ZZP’ers eigenaar zijn van het pand waarin zij gevestigd zijn. Het is aannemelijk dat diegenen die ook eigenaar van het pand zijn, eerder bereid zijn te investeren in het pand dan diegenen die het pand huren.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
88
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 9.25 Eigendom bedrijfspand Bent u zelf eigenaar van het pand waar uw bedrijf gevestigd is? Ja Nee, ik huur dit pand Totaal
Aantal ZZP’ers
% ZZP’ers
55 38 93
59,1% 40,9% 100%
Bijna 60% van de ZZP’ers is zelf eigenaar van het pand waarin men met het bedrijf gevestigd is, ongeveer 40% huurt het pand. Vervolgens is een analyse gemaakt van de investeringen naar type eigendom, huur of koop. Tabel 9.26 Investeringen bedrijfspand Heeft u in de afgelopen 3 jaar geld geïnvesteerd in het opknappen van het pand van waaruit u werkt? Ja Ja, maar hoofdzakelijk om het woongenot te vergroten Nee Totaal Tabel 9.27 Investeringsbedrag bedrijfspand Welk bedrag heeft u geïnvesteerd in het pand? Minder dan 1.000 euro 1.000 tot 5.000 euro 5.000 tot 15.000 euro Meer dan 15.000 euro Totaal
% eigenaren (N=55) 25,5% 54,5% 20,0% 100%
% huurders (N=37) 27,0% 43,2% 29,7% 100%
% eigenaren (N=14) 21,4% 35.7% 21,4% 21,4% 100%
% huurders (N=10) 30,0% 60,0% 0,0% 10,0% 100%
In totaal heeft ongeveer een kwart van de ZZP’ers het pand van waaruit men werkzaam is, opgeknapt vanuit hun rol als ondernemer. Opvallend is dat het percentage ZZP’ers dat geïnvesteerd heeft in het bedrijfspand net iets hoger ligt bij huurders dan bij eigenaren. Bij eigenaren ligt het totale percentage ZZP’ers dat geïnvesteerd heeft in het pand van waaruit men werkt wel hoger, maar de helft van de ZZP’ers investeert vooral in het pand om het woongenot te verhogen. Een groot deel is immers werkzaam vanuit huis. Het bedrag dat men geïnvesteerd heeft, ligt over het algemeen wel hoger bij eigenaren dan bij huurders. Ongeveer 45% van de eigenaren heeft een bedrag van meer dan €5.000,- euro gestoken in het opknappen van het bedrijfspand, tegenover slechts 10% van de huurders. Het meerderdeel van de huurders heeft een bedrag tussen de €1.000 en €5.000 geïnvesteerd.
9.5.2 Publieke ruimte: de conclusie ZZP’ers dragen vooral bij aan de publieke ruimte door de directe omgeving van hun bedrijfspand schoon te houden. Daarnaast heeft ongeveer een kwart van de ZZP’ers in de afgelopen 3 jaar geïnvesteerd in het opknappen van het pand uit zakelijke overwegingen. Met deze investeringen hebben zij bijgedragen aan het verbeteren van het fysieke aanzien van de wijk. Bij de meeste ZZP’ers gaat het om een investeringsbedrag van minder dan €5.000,-.
9.6
De bijdrage van ZZP’ers aan de levendigheid en reuring in de wijk
De laatste manier waarop ZZP’ers kunnen bijdragen aan de leefbaarheid in de wijk is door de levendigheid en de reuring in de wijk te vergroten. Dit is gemeten aan de hand van twee items: het aantal klanten dat men ontvangt per week en de stelling ‘ik ga in de pauze een rondje wandelen in de wijk’.
9.6.1 Levendigheid en reuring Op de twee items die de bijdrage van de ZZP’er aan de levendigheid en reuring in de wijk bepalen, scoren de ZZP’ers als volgt:
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
89
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 9.28 Aantal klantbezoeken per week Hoeveel klanten/bezoekers ontvangt u op uw bedrijf in een gemiddelde week? Ik ontvang nooit klanten Minder dan 2 klanten 2 tot 5 klanten 5 tot 10 klanten 10 tot 15 klanten Meer dan 15 klanten Totaal
Aantal ZZP’ers
% ZZP’ers
45 33 10 3 1 2 94
47,9% 35,1% 10,6% 3,2% 1,1% 2,1% 100%
Bijna de helft van de ZZP’ers ontvangt nooit klanten en nog eens 35% heeft aangegeven minder dan 2 klanten per week te ontvangen. Zes ZZP’ers hebben wel regelmatig klantbezoek (6,4%), met meer dan 5 klanten per week. Uit onderstaande tabel blijkt tevens dat de meeste ZZP’ers ‘zelden’ of ‘nooit’ een rondje wandelt door de wijk tijdens de lunchpauze. De meeste blijven tijdens de pauze in en rond het pand, waardoor zij niet bijdragen aan het vergroten van de levendigheid in de wijk. Tabel 9.29 Frequentie rondje door de wijk Ik ga in de pauze een rondje wandelen door de wijk Altijd Vaak Soms Zelden Nooit Niet van toepassing Totaal
9.6.2
Aantal ZZP’ers
% ZZP’ers
5 9 22 15 24 18 94
5,4% 9,7% 23,7% 16,1% 25,8% 19,4% 100%
Levendigheid en reuring: de conclusie
De bijdrage van de ZZP’ers aan de levendigheid en de reuring in de wijk is erg beperkt. De meeste bedrijven hebben geen inloopfunctie en ontvangen daardoor geen of bijna geen klanten. Ook het aantal ZZP’ers dat in de pauze een rondje gaat wandelen door de wijk en daarmee zijn gezicht laat zien en de levendigheid vergroot, is erg beperkt. Kortom, de meeste ZZP’ers dragen niet bij aan de levendigheid en reuring in de wijk.
9.7
Vastgoedconcepten voor ZZP’ers
In hoofdstuk 3 is al vermeld dat het aantal ZZP’ers werkzaam vanuit nieuw bedrijfsvastgoed gericht op ZZP’ers, die hebben deelgenomen aan de enquête te klein is. Slechts 6 ondernemers uit de totale steekproef is werkzaam vanuit ‘deWerkkamer.com’, het ‘Bruishuis’ of de ‘Kleine Loods’. Ongeveer de helft van de ZZP’ers is wel bekend met de ZZP-kantoren in de wijk. De aantallen werkzaam zijn echter te beperkt om onderscheid te maken tussen deze groep en de thuiswerkende ZZP’ers. Toch kunnen er wel uitspraken gedaan worden over vastgoedconcepten voor ZZP’ers. In de enquête zijn diverse vragen opgenomen die inzicht geven in de verhuisplannen en vastgoedbehoefte van de ZZP’ers.
9.7.1 Verhuisplannen van de ZZP’ers Om te bepalen in hoeverre de speciale vastconcepten gericht op ZZP’ers, ZZP’ers kunnen aantrekken, zijn de ZZP’ers allereerst bevraagd over hun verhuisplannen. Tabel 9.30 Verhuisplannen Bent u van plan om binnen 3 jaar te verhuizen met uw bedrijf? Ja Nee Totaal
Brechtje Schildkamp
Aantal ZZP’ers
% ZZP’ers
28 66 94
29,8% 70,2% 100%
Radboud Universiteit Nijmegen
90
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------De meerderheid van de ZZP’ers is niet van plan om binnen 3 jaar te verhuizen, maar ongeveer 30% heeft wel plannen. Deze 30% is vervolgens gevraagd wat hiervoor de belangrijkste reden is, waar men naar toe wil verhuizen en welk type bedrijfsruimte men zoekt. Tabel 9.31 Belangrijkste redenen voor verhuisplannen (N =28) Wat zijn hiervoor de belangrijkste redenen? Aantal ZZP’ers Huidige ruimte is te klein 15 Huidige ruimte is te duur 1 Onvoldoende parkeergelegenheid 1 Onvoldoende voorzieningen in de wijk 1 Overlast in de wijk 1 Wijk voldoet niet langer aan de eisen 4 Weinig contact met buurtbewoners 1 Weinig contact met andere ondernemers 2 Weinig contact met andere ZZP’ers 2 Anders 4
% ZZP’ers 53,6% 3,6% 3,6% 3,6% 3,6% 14,3% 3,6% 7,1% 7,1 14,3%
De ZZP’ers konden op deze vraag maximaal 3 antwoorden geven. De reden die het meest genoemd is om te verhuizen is dat de huidige bedrijfsruimte te klein is (geworden) voor de bedrijfsactiviteiten. Verder wordt het feit dat de wijk niet langer voldoet aan de eisen genoemd als een belangrijke reden. De antwoordmogelijkheid ‘anders’ is door vier ZZP’ers genoemd. Zij noemden de volgende redenen: ‘ruimte wordt slecht onderhouden’, ‘ik heb geen afzonderlijke bedrijfsruimte en als ik een andere woning neem, zal het bedrijf ook meeverhuizen’, ‘einde huurcontract’ en ‘ander type bedrijfspand’. De overige antwoorden worden slechts door 1 of 2 ZZP’ers gegeven. Tabel 9.32 Vestigingslocatie na verhuizing Waar wilt u zich dan gaan vestigen? Op een andere plek in de wijk Op een bedrijventerrein in de stad In een andere (woon-)wijk in de stad Buiten de stad Buiten Nederland Totaal Tabel 9.33 Type bedrijfsruimte na verhuizing Welk type bedrijfsruimte wilt u als u verhuist met uw bedrijf? Werkplek in huis Bedrijfsruimte aan huis Losse bedrijfsruimte Vaste ruimte in bedrijfsverzamelgebouw Flexibele ruimte in bedrijfsverzamelgebouw (te huur per dagdeel) Vaste ruimte in bedrijfsverzamelgebouw specifiek gericht op ZZP’ers (netwerkkantoor) Flexibele ruimte in bedrijfsverzamelgebouw specifiek gericht op ZZP’ers (netwerkkantoor) Anders Totaal
Aantal ZZP’ers 6 1 11 8 2 28
% ZZP’ers 21,4% 3,6% 39,3% 28,6% 7,1% 100%
Aantal ZZP’ers
% ZZP’ers
6 8 3 5 0
22,2% 29,6% 11,1% 18,5% 0,0%
3
11,1%
0
0,0%
2 27
7,4% 100%
Bovenstaande resultaten laten zien dat ongeveer 40% van alle ZZP’ers met verhuisplannen wil verhuizen naar een andere (woon-) wijk in de stad. Bijna 30% zoekt het zelfs helemaal buiten de stad. Twintig procent van de ZZP’ers kijkt uit naar een bedrijfsruimte in dezelfde wijk als dat men nu gevestigd is. Ongeveer de helft van de ZZP’ers zoekt een werkplek in huis of aan huis. Bijna 30% is op zoek naar een vaste ruimte in een bedrijfsverzamelgebouw, waarvan 11,1% specifiek gericht op ZZP’ers. Geen van de ZZP’ers
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
91
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------geeft aan op zoek te zijn naar een flexibele werkruimte. Dit is op zich logisch omdat men zich hier niet echt kan vestigen. Dit type bedrijfsvestiging functioneert vaak als aanvulling voor een vestiging in huis.
9.7.2 Aantrekkelijkheid van de wijk Om te bepalen in hoeverre de aanwezigheid van vastgoed gericht op ZZP’ers de aantrekkelijkheid van een wijk kan vergroten, zijn de behoeftes van de ZZP’ers in beeld gebracht. Daarnaast is aan de ZZP’ers gevraagd hoe belangrijk bepaalde zaken zijn, zoals prijzen bedrijfsvastgoed, bij het bepalen van de wijk waarin men zich wil vestigen. Om te beginnen is in kaart gebracht hoe groot de behoefte van ZZP’ers is aan bepaalde faciliteiten. Wederom is gebruik gemaakt van de ‘likert scale’, waarbij 1 staat voor ‘geen behoefte’ en 7 staat voor ‘grote behoefte’. Daarnaast is een totaalscore bepaald. De meeste vastgoedconcepten voor ZZP’ers bieden namelijk de onderstaande faciliteiten. De totaalscore geeft een indicatie van de behoefte aan deze vastgoedconcepten. De ZZP’ers kunnen minimaal 5 scoren en maximaal 35. Tabel 9.34 Gemiddelde scores op behoefte faciliteiten Mean 2,54 3,44 2,21 2,74 2,94 13,73
Een plek waar ik mijn klanten kan ontvangen Ontmoeting met andere ZZP’ers Flexibele werkplekken (te huur per dagdeel) Kopieer- en printfaciliteiten Koffie- en lunchfaciliteiten Totale score
Std. Deviatie 1,977 1,925 1,668 1,944 1,777 6,752
N 94 93 92 93 94 90
De gemiddelde behoefte aan bovenstaande faciliteiten is klein. De behoefte aan ontmoeting met andere ZZP’ers scoort het hoogst, met 3,44 en een standaarddeviatie van 1,925. Vervolgens is gekeken hoeveel ZZP’ers afwijken van deze score en wel behoefte hebben aan deze faciliteiten. Om dit te bepalen is besloten om de ZZP’ers met een totaalscore van 10 of lager te rekenen tot de groep met geen behoefte. De ZZP’ers met een score tussen de 11 en 25 tot de groep met een kleine behoefte en de ZZP’ers met een score ≥26 tot de groep met een grote behoefte. Tabel 9.35 Behoefte faciliteiten naar percentages (N=90) % ZZP’ers met geen behoefte
% ZZP’ers met een kleine behoefte
% ZZP’ers met een grote behoefte
38,9%
58,9%
2,2%
De meeste ZZP’ers hebben niet echt behoefte aan de faciliteiten die de speciale vastgoedconcepten bieden. Bijna 60% van de ZZP’ers valt in de groep met een kleine behoefte en nog eens bijna 40% in de groep met geen behoefte. Slechts 2 ZZP’ers hebben aangegeven wel een grote behoefte te hebben. Vervolgens is gekeken hoe belangrijk bepaalde vastgoedgeoriënteerde zaken zijn bij de vestigingskeuze naar wijk. De ZZP’ers kregen de volgende vraag voorgelegd: ‘Stel dat u opnieuw een keuze moet maken in welke wijk u zich vestigt met uw bedrijf. Kunt u aangeven hoe belangrijk de volgende zaken zijn bij uw vestigingskeuze’? De antwoorden van de ZZP’ers zijn vervolgens omgezet naar scores. ‘Heel belangrijk’ krijgt een score 5 en ‘helemaal niet belangrijk’ een score 1. Vervolgens zijn de means en de standaarddeviaties bepaald. Tabel 9.36 Vestigingskeuze naar wijk Aanwezigheid van goede woonruimte Prijzen bedrijfsvastgoed Aanwezigheid van bedrijfsvastgoed speciaal gericht op ZZP’ers Aanwezigheid van professionele/formele werkplekken Aanwezigheid van informele werkplekken Aanwezigheid van vergaderruimtes in de wijk Aanwezigheid van flexibele werkplekken in de wijk
Brechtje Schildkamp
Mean 4,19 3,46 2,81 2,70 3,10 2,47 2,41
Std. Deviatie 1,221 1,372 1,209 1,205 1,192 1,152 1,101
Radboud Universiteit Nijmegen
92
N 94 93 93 93 94 94 94
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Bij het bepalen van de wijk waarin men zich gaat vestigen is de aanwezigheid van goede woonruimte belangrijk. Dit resultaat is niet erg opvallend gezien het feit dat het merendeel van de ZZP’ers vanuit huis werkt. De prijzen van het bedrijfsvastgoed en de aanwezigheid van informele werkplekken scoren net iets hoger dan neutraal. De aanwezigheid van bedrijfsvastgoed speciaal gericht op ZZP’ers en de aanwezigheid van professionele/formele werkplekken scoren net iets lager dan neutraal. Ten slotte wordt de aanwezigheid van vergaderruimtes en flexibele werkplekken gezien als minst belangrijk bij het bepalen van de wijk waarin men zich zou gaan vestigen wanneer men opnieuw een keuze zou mogen maken.
9.7.3 Vastgoedconcepten voor ZZP’ers: de conclusie Het merendeel van de ZZP’ers met verhuisplannen wil verhuizen naar een locatie buiten de wijk en slechts een klein deel, ongeveer 10%, is op zoek naar een bedrijfsruimte in een pand dat zich specifiek richt op de groep ZZP’ers. Daarnaast blijkt de behoefte aan de faciliteiten, die deze speciale vastgoedconcepten in de wijk vaak bieden, voor ZZP’ers klein. Ook in de keuze van de wijk waarin men zich zou vestigen, laten de meeste ZZP’ers zich vooral leiden door de kwaliteit van de woonruimtes en in mindere mate door de prijzen van het bedrijfsvastgoed en de aanwezigheid van informele werkplekken. Hieruit kan men (voorzichtig) afleiden dat het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers niet zal leiden tot een toename van het aantal ZZP’ers dat zich zal gaan vestigen in de wijk.
9.8
Vergroten van de bijdrage van de ZZP’ers
Om te bepalen of de bijdrage van de ZZP’ers aan de leefbaarheid in de wijk vergroot kan worden, zijn een achttal uitspraken voorgelegd aan de ZZP’ers. Verder is gekeken welke factoren de inzet in de wijk bepalen. Tot slot is aan de ZZP’ers zelf gevraagd hoe zij nog een bijdrage zouden kunnen leveren aan de leefbaarheid in de wijk. De resultaten op deze vragen zullen in deze paragraaf besproken worden.
9.8.1 Vergroten van de bijdrage Om te kijken of de bijdrage van de ZZP’ers vergroot kan worden, zijn allereerst 8 uitspraken gedaan, waarbij de ZZP’er deze kon beoordelen van ‘volledig mee oneens’ (1) tot ‘volledig mee eens’ (7). Hiervoor zijn weer de rekenkundige gemiddelden bepaald. De laatste uitspraak is eerst gehercodeerd omdat een lage score op dat antwoord staat voor een mogelijk grote bijdrage. Voor alle uitspraken geldt nu: hoe hoger de score, hoe groter de bereidheid om de bijdrage te vergroten. Tabel 9.37 Gemiddelde scores vergroten bijdrage Mean Std. Deviatie N 2,95 1,570 Ik zou me graag actiever willen inzetten voor de wijk 93 Ik zou wijkbewoners graag een snuffelstage willen bieden bij 2,21 1,579 94 mijn bedrijf Ik zou graag actief betrokken worden in ontwikkelingen in de 3,24 1,670 94 wijk Ik ben bereid om samen met andere ZZP’ers wijkactiviteiten te 3,17 1,733 94 organiseren Ik ben bereid om wijkactiviteiten te organiseren in ruil voor 2,67 1,774 94 korting op de huurprijzen 3,09 1,640 Ik wil me inzetten voor acties om de wijk schoon te houden 93 Ik word door de gemeente onvoldoende betrokken bij 3,24 1,651 93 ontwikkelingen in de wijk Ik ben niet te druk met mijn bedrijf om activiteiten te 3,23 2,002 94 organiseren voor de wijk Bovenstaande resultaten laten zien dat de ZZP’ers over het algemeen niet erg bereid zijn om hun bijdrage aan de wijk te vergroten. De gemiddelde scores variëren van 2,21 (snuffelstage) tot 3,24 (actieve betrokkenheid en betrokkenheid door gemeente), tegenover een scoringsmogelijkheid van 1 tot 7, met een gemiddelde van 3,5. Welke factoren verantwoordelijk zijn voor deze lage scores kan bepaald worden door de volgende vraag: ‘Wat zijn de belangrijkste factoren die uw inzet in de wijk bepalen? De ZZP’ers konden hier meerdere antwoorden op geven met een maximum van drie.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
93
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 9.38 Factoren die inzet in de wijk bepalen (N=94) Factoren Aantal ZZP’ers Tijd 69 Geld 16 Woongenot 35 Contacten in de wijk 31 Persoonlijke belangen 25 Zakelijke belangen 17 Anders 3
% ZZP’ers 73,4% 17,0% 37,2% 33,0% 26,6% 18,1% 3,2%
De belangrijkste factor die de inzet in de wijk bepaald is tijd. De ZZP’ers hebben te weinig tijd naast hun werk om zich in te zetten voor de wijk. Uit eerdere resultaten bleek dat ongeveer 40% van de ZZP’er meer dan 36 uur per week werkt als ZZP’er en ongeveer 30% heeft naast het zelfstandig ondernemerschap ook nog een baan. Verder blijkt dat woongenot vaak als reden wordt genoemd om zich in te zetten voor de wijk. Hierbij speelt vooral het woonachtig zijn in de wijk een rol. Dit geldt eveneens voor de factor persoonlijke belangen, waar ruim een kwart van de ZZP’ers heeft aangegeven dat dit belangrijk is. Ten slotte heeft 33,0% ‘contacten in de wijk’ als belangrijke factor opgegeven voor de inzet in de wijk. De laatste vraag die aan de ZZP’ers gesteld is om te bepalen of de bijdrage vergroot kan worden, is: ‘Op welke (niet eerder genoemde) manier zou u een bijdrage kunnen leveren aan een leefbare wijk?’ Negentien ZZP’ers hebben deze vraag beantwoord en enkele ZZP’ers hebben daarnaast aangegeven dat ze niet goed weten hoe ze kunnen bijdragen. Enkele sprekende antwoorden zullen worden geciteerd. “Administratieve ondersteuning buurtbewoners (budgetbeheer)”. “Door zelf het goede voorbeeld te geven, anderen erop aanspreken als ze dit niet doen. Contact zoeken (gedag zeggen) met buurtbewoners zodat we van elkaar weten wie we zijn, waar we wonen en zo een systeem van sociale controle op te bouwen”. “Als bewoner wil ik me wel inzetten, maar niet als ZZP’er, tenzij mijn onderzoek hieraan zou kunnen bijdragen”. “Ik ben er om te werken en niet om me met de buurt bezig te houden” “Ik heb het pand van top tot teen opgeknapt wat voor de hele buurt een opsteker is geweest. (was dichtgetimmerd en vol met graffiti)”. “Organiseren van culturele (muzikale) activiteiten”. De citaten illustreren dat de ZZP’ers die mogelijkheden zien om de bijdrage te vergroten, deze vooral zoeken in manieren die dicht bij hun bedrijfsactiviteiten staan. Daarnaast zien enkele ZZP’ers vooral een rol weggelegd als bewoner van de wijk. Sommigen zien geen enkele rol voor zichzelf weggelegd en komen puur alleen om te werken.
9.8.2 Vergroten van de bijdrage: de conclusie De bereidheid onder ZZP’ers om zich in te zetten in de wijk is over het algemeen laag. De meeste ZZP’ers zijn te druk met hun bedrijf om een actieve rol in de wijk te spelen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen op deze regel. Dit blijkt ook uit de citaten van de ZZP’ers. Diverse ZZP’ers zien dat zij een bijdrage kunnen leveren aan de leefbaarheid in de wijk. Zij zoeken deze bijdrage vooral in activiteiten die nauw aansluiten bij hun onderneming.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
94
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
9.9
Opvallende resultaten per wijk
In bovenstaande paragrafen is de algemene trend beschreven. In deze paragraaf zullen de opvallende resultaten per casus worden besproken. Waarin wijken de drie onderzoekswijken, Transvaalbuurt, Mariahoeve & Marlot en Malburgen-Oost, af van het beeld dat uit de totale steekproef naar voren is gekomen? Het is wel belangrijk om bij deze resultaten in het achterhoofd te houden dat het aantal ZZP’ers dat heeft deelgenomen aan de enquête per wijk, niet erg groot is. Per wijk ongeveer 30 ZZP’ers, waardoor de resultaten slechts indicatief zijn. De tabellen zijn te vinden in bijlage 5.
9.9.1 Opvallende resultaten uit de Transvaalbuurt Bij de algemene kenmerken van de ZZP’er valt op dat er in de Transvaalbuurt relatief veel bedrijven gevestigd zijn die daar al een hele tijd zitten. Het aantal starters is klein, 13,8%, tegenover 37,2% in de hele steekproef. Slechts 40% van de ZZP’ers is bekend met het ZZP-kantoor ‘deWerkkamer.com’, in de steekproef lag dit op ongeveer 50%. Dit kan waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat het een vrij klein pand betreft. In deWerkkamer.com kunnen ongeveer 6-8 ZZP’ers tegelijkertijd werken. De ZZP’ers uit de Transvaalbuurt hebben over het algemeen minder klanten uit de wijk, maar meer klanten uit de stad in vergelijking met de totale steekproef. Drieënnegentig procent van ZZP’ers in de Transvaalbuurt geeft namelijk aan dat minder dan 5% van de klanten uit de wijk komt, tegenover 81,9% in de hele steekproef. Mogelijke verklaring hiervoor is het kleine aantal inwoners van de wijk, waardoor er minder potentiële klanten in de wijk zijn ten opzichte van veel potentiële klanten in de hele stad. Dat blijkt ook uit de cijfers. Slechts bij 10,3% komt minder dan 5% van de klanten uit Amsterdam, terwijl dit percentage in de steekproef op 28,7% ligt. Ook het aantal leveranciers uit de stad ligt beduidend hoger in de Transvaalbuurt. Deze verschillen kunnen waarschijnlijk verklaard worden door het grote aantal bedrijven in Amsterdam in vergelijking met de andere onderzoekssteden. Veel bedrijvigheid in de stad betekent immers potentiële klanten en leveranciers. Verder valt op dat de ZZP’ers in de Transvaalbuurt vaker gebruik maken van de voorzieningen in de wijk om af te spreken met klanten. Ongeveer 40% van de ZZP’ers doet dit vaak of soms, ten opzichte van ruim 20% van de totale steekproef. De vermoedelijke oorzaak van dit verschil ligt in het aanbod van de wijk. In de Transvaalbuurt zijn diverse kleine horecagelegenheden te vinden verspreid door de wijk. In de dimensie veiligheid valt op dat de ZZP’ers in de Transvaalbuurt vaker melding van overlast doen. Het percentage dat geen melding heeft gedaan van de overlast die men ervaart, ligt bij drie van de vier typen overlast aanzienlijk lager. Daarnaast liggen de percentages ZZP’ers die drie keer of vaker een overlastmelding hebben gedaan ook een stuk hoger dan in de totale steekproef. Dit laatste kan mogelijk veroorzaakt worden doordat er verhoudingsgewijs meer sprake is van overlast in de Transvaalbuurt dan in de andere onderzoekswijken. Ten slotte is het opmerkelijk dat de factoren die de inzet in de wijk bepalen, in de Transvaalbuurt vooral persoonlijk georiënteerd zijn. Woongenot, contacten in de wijk en persoonlijke belangen scoren hoger dan in de steekproef, terwijl zakelijke belangen een veel kleinere rol lijken te spelen. De scores in de Transvaalbuurt wijken slechts op enkele items aanzienlijk af van de gemiddelde scores in de steekproef. De ZZP’ers in de Transvaalbuurt lijken sterker bij te dragen aan de veiligheid in de wijk door hun meldingsfrequentie en maken meer gebruik van de voorzieningen in de wijk om af te spreken met klanten.
9.9.2 Opvallende resultaten uit Mariahoeve en Marlot Het contact tussen de ZZP’ers onderling in Mariahoeve en Marlot is erg laag. Gemiddeld heeft men contact met 0,83 andere ZZP’ers, terwijl dit in de hele steekproef op 2,04 ligt. Dit weerspiegelt zich ook in de frequenties van contact met andere ZZP’ers, 60% heeft nooit contact. Het contact met andere ondernemers (niet-ZZP’ers) wijkt niet af van de hele steekproef. Slechts 1 van de ZZP’ers in Mariahoeve en Marlot heeft aangegeven dat aan de buitenzijde van het pand zichtbaar is dat het bedrijf daar gevestigd is, bij 96,7% van de ZZP’ers is dit niet het geval. In de hele steekproef was dit 87,2%. Desondanks blijkt uit de resultaten dat het aantal ZZP’ers waarvan minder dan 5% van de klanten afkomstig is uit de wijk, lager te liggen dan in de totale steekproef. De ZZP’ers in Mariahoeve en
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
95
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Marlot hebben dus verhoudingsgewijs meer klanten uit de wijk. Daarentegen ligt het percentage met minder dan 5% uit de stad weer hoger dan de totale steekproef. Voor dit verschil is geen verklaring gevonden. Uit de dimensie veiligheid komt naar voren dat, maar een klein percentage van de ZZP’ers in Mariahoeve en Marlot 3 keer of vaker melding heeft gedaan van een bepaald type overlast. Dit kan veroorzaakt zijn door een lage meldingsdrang of door het feit dat er over het algemeen maar weinig sprake is van overlast. Daarnaast blijkt dat 75% nooit melding doet van overige overlast, in tegenstelling tot 54,7% in de hele steekproef. Opvallend is wel dat geen van de ZZP’ers in Mariahoeve en Marlot op de stelling: ‘Ik spreek overlastveroorzakers aan op hun gedrag’ nooit heeft geantwoord, terwijl dit in de hele steekproef ruim 10% is. De resultaten in Mariahoeve en Marlot wijken eigenlijk op maar weinig punten af van de totale steekproef. De ZZP’ers in deze wijk lijken erg gemiddeld te scoren, op bovenstaande uitzonderingen na.
9.9.3 Opvallende resultaten uit Malburgen-Oost In Malburgen-Oost bevinden zich relatief veel jonge mensen onder de ZZP’ers. Meer dan een kwart van de ZZP’ers is geboren in de periode 1980-1989. In de steekproef ligt dit percentage op 16%. Daarnaast bevinden zich ook veel starters onder de ZZP’ers. Bijna 55% is met zijn onderneming gestart vanaf 2009 (steekproef = 37,2%). Beide waarnemingen hangen zeer waarschijnlijk samen, maar zijn opvallend omdat het aantal jonge mensen in Malburgen-Oost niet erg groot is. Tevens is gebleken dat relatief veel mensen nog een inkomen uit ander werk heeft, 42,9%, ten opzichte van ongeveer 30% in de hele steekproef. Zestig procent van de ZZP’ers is daarnaast bekend met het ‘Bruishuis’. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat er vanuit het ondernemersnetwerk in Malburgen (Ondernemers Ontmoeting Malburgen) een extra mailing is verzonden voor de deelname aan dit onderzoek. Op deze manier is getracht de respons te verhogen. Daarnaast kan het formaat van het pand en de andere activiteiten vanuit het ‘Bruishuis’ ook van invloed zijn geweest op dit percentage. Tevens blijkt het aantal ZZP’ers dat lid is van een ondernemersnetwerk in de wijk of stad een stuk hoger te liggen dan in de andere onderzoekswijken. Deze grote vertegenwoordiging is waarschijnlijk eveneens het gevolg van de extra mailing. Bij de dimensie ‘voorzieningen en bedrijvigheid’ blijkt dat de ZZP’ers in Malburgen-Oost structureel minder gebruik maken van de voorzieningen in de wijk. Het percentage dat nooit gebruikt maakt van een bepaalde voorziening, ligt bij alle voorzieningen een stuk hoger dan in de totale steekproef. Voor de voorzieningen gaan de ZZP’ers in Malburgen-Oost dus liever de wijk uit. Ook voor afspraken met klanten maken maar weinig ZZP’ers in Malburgen-Oost gebruik van de voorzieningen in de wijk. Het aantal leveranciers uit de stad is tevens relatief laag. Op het veiligheidsaspect scoren de ZZP’ers in Malburgen-Oost wat lager dan gemiddeld. Vooral van vernieling en vandalisme wordt in verhouding tot de andere wijken, maar weinig melding gedaan. Het aantal ZZP’ers dat 3 keer of vaker een melding heeft gedaan is bovendien ook lager, maar dit kan ook veroorzaakt worden door minder overlast in de wijk in verhouding tot de andere wijken. Tot slot blijkt de zakelijke factor een grote rol te spelen bij de keuze om zich in te zetten voor de wijk. Tijd is de belangrijkste factor, maar contacten in de wijk en zakelijke belangen lijken in Malburgen-Oost ook belangrijk te zijn. De scores van de ZZP’ers in Malburgen-Oost wijken slechts op een aantal items af van het gemiddelde uit de totale steekproef. Het meest opvallend is het lage voorzieningengebruik in de wijk, waarschijnlijk ligt de verklaring hiervoor in het aanbod en de kwaliteit van de voorzieningen in de wijk.
9.9.4 Opvallende resultaten per wijk: de conclusie Op de meeste vragen antwoorden de ZZP’ers in de drie onderzoekswijken ongeveer gelijk. Er zijn in verhouding maar weinig verschillen gevonden tussen de ZZP’ers in de Transvaalbuurt, Mariahoeve & Marlot en MalburgenOost. De verschillen die gevonden zijn, konden grotendeels verklaard worden door de kenmerken van de wijk. Over het algemeen komt hetzelfde beeld naar voren uit de drie wijken, als uit de totale steekproef. Geen van de wijken wijkt sterk af. Slechts op enkele items worden verschillen waargenomen.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
96
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
9.10
Vergelijking naar branche
Om te kijken in hoeverre de branche waarin de ZZP’ers actief zijn van invloed is op hun bijdrage aan de leefbaarheid, zijn nog enkele aanvullende analyses gedaan. Besloten is om de 4 grootste branches in de steekproef met elkaar te vergelijken, op 3 punten: 1. contacten in de wijk; 2. de inzet in de wijk; 3. de sociale controle. Het gaat om de branches advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening (N=30), cultuur, sport en recreatie (N=15), informatie en communicatie (N=14), en bouwnijverheid (N=11). Ook hier geldt dat de resultaten slechts indicatief zijn, omdat het aantal respondenten per branche laag ligt. De tabellen zijn wederom geplaatst in bijlage 5.
9.10.1 Contacten in de wijk In deze paragraaf zal worden gekeken of er bepaalde branches zijn waarin de ZZP’ers veel meer of juist veel minder contact hebben met buurtbewoners, andere ZZP’ers of andere ondernemers. De ZZP’ers werkzaam in de bouwnijverheid lijken het vaakst contact te hebben met hun buurtbewoners, 45,5% heeft dit dagelijks. In tegenstelling tot de ZZP’ers in de cultuur, sport en recreatie, daarvan heeft slechtst 13,3% dagelijks contact. Opvallend hierbij is dat deze laatste groep daarentegen wel de meeste contacten met andere ZZP’ers in de wijk heeft en ook het frequentst. De bouwnijverheid heeft de meeste contacten met andere ondernemers uit de wijk (niet ZZP’ers), gemiddeld 6,18. Dit wordt echter veroorzaakt door enkele ZZP’ers met veel contacten, de standaarddeviatie laat dan ook een grote afwijking zien. In de branche informatie en communicatie is het aantal contacten in de wijk erg laag. De ZZP’ers hebben in die branche slechts contact met gemiddeld 1,21 andere ZZP’ers en 1,00 andere ondernemers. Deze aantallen liggen een stuk lager in vergelijking met de andere branches. Dit blijkt eveneens uit de frequentietabel van contacten. Meer dan de helft heeft nooit contact met andere ZZP’ers of ondernemers en als men wel contact heeft, dan is dit vaak ‘een paar keer per maand’ of ‘een paar keer per jaar’. Het contact met buurtbewoners wijkt overigens niet af van het gemiddelde. De branche waarin men werkt lijkt invloed te hebben op het aantal contacten in de wijk. De ZZP’ers in de bouw hebben veel contact met andere ondernemers en de ZZP’ers in de branche cultuur, sport en recreatie met andere ZZP’ers. In de meer dienstverlenende branches zijn er minder contacten en is er minder frequent contact.
9.10.2 Inzet in de wijk Is de branche van invloed op de inzet in de wijk? Dat is de vraag die in deze paragraaf aan bod komt. Uit de resultaten blijkt dat de totale scores op wijkinzet variëren van 8,846 voor ‘informatie en communicatie’ en 11,80 voor ‘bouwnijverheid’. De totaalscore in de hele steekproef ligt op 10,23. Deze resultaten zijn opvallend. De ZZP’ers in de bouwnijverheid zetten zich over het algemeen vaker in voor de wijk dan de gemiddelde ZZP’er, terwijl deze ondernemers vaak werken bij opdrachtgevers op locatie. Ze zijn minder aanwezig in de wijk, maar toch is hun inzet groter. Desondanks moet deze inzet niet overdreven worden, want met een totaalscore van 11,80 is de inzet in de wijk nog niet erg hoog, aangezien men minimaal 7 scoort en maximaal 35 kan scoren. De wijkinzet bij ZZP’ers die werken in de informatie en communicatie is erg laag, met een totaalscore van 8,846. Deze ZZP’ers organiseren over het algemeen nooit activiteiten voor ZZP’ers of ondernemers uit de wijk. Daarnaast hebben zij aangegeven nooit activiteiten te financieren. Hier moet eveneens een nuancering in worden aangebracht, omdat deze stellingen in de hele steekproef ook niet hoog hebben gescoord. De inzet in de wijk scoorde in de hele steekproef laag, ditzelfde beeld komt naar voren als men naar de diverse branches kijkt. Geen van de branches vertoont een hele grote afwijking van het gemiddelde, al scoort de branche bouwnijverheid wel licht positiever en de branche informatie en communicatie licht negatiever.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
97
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
9.10.3 De sociale controle Om de verschillen tussen de branches te bepalen op de sociale controle, is gekeken naar de aanwezigheid in de wijk, het zicht op de openbare ruimte, het melden van overlast en het aanspreken van overlastveroorzakers. De ZZP’ers in de bouwnijverheid zijn over het algemeen maar weinig aanwezig in de wijk. Bijna driekwart van deze ZZP’ers is minder dan 12 uur werkzaam in de wijk. Dit gegeven is zeker niet opvallend gezien het werk dat deze ZZP’ers uitvoeren. Dit gebeurt immers bijna altijd op locatie. De branche die het vaakst aanwezig is in de wijk is cultuur, sport en recreatie. Ongeveer een derde van de ZZP’ers uit die branche is meer dan 24 uur per week werkzaam in de wijk. De ZZP’ers in de advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening hebben het vaakst vanuit hun werkplek zicht op de openbare ruimte in de wijk. Cultuur, sport en recreatie scoren gemiddeld, terwijl de andere twee branches onder de gemiddelde score van de hele steekproef liggen. Daarnaast blijkt dat de groep met de meeste ZZP’ers met uitzicht op de straat, ook het vaakst melding te doen van overlast. De ZZP’ers in de branche cultuur, sport en recreatie doen over het algemeen maar weinig melding van de overlast. Bij de vraag ‘spreekt u overlastveroorzakers aan op hun gedrag?’ lijken de antwoorden per branche weinig van elkaar te verschillen. De meeste ZZP’ers doen dit vaak of soms. Alleen bij de branche advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening ligt het percentage ZZP’ers dat zelden of nooit een overlastveroorzaker aanpreekt, een stuk lager in vergelijking tot de andere branches. De branche die het meest bijdraagt aan de veiligheid in de wijk is advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening. Deze ZZP’ers werken vrij veel vanuit de wijk, hebben vaak zicht op de openbare ruimte vanaf hun werkplek en doen over het algemeen vaak melding van overlast bij lokale autoriteiten. Daarnaast spreken deze ZZP’ers geregeld overlastveroorzakers aan.
9.10.4 Vergelijking naar branche: de conclusie Tussen de diverse branches zijn kleine verschillen zichtbaar. Echt uitschieters zijn niet waargenomen. Men kan dus concluderen dat het beeld dat per branche naar voren komt, niet sterk afwijkt van het beeld dat geschetst wordt door de totale steekproef. Uit de resultaten zijn geen branches naar voren gekomen die veel beter scoren op de leefbaarheidsdimensies. Wel is opvallend dat de branche informatie en communicatie op alle drie de gemeten punten lager scoort dan de overige branches, maar omdat het aantal respondenten per branche niet erg groot is, kunnen hier geen zware conclusies uit getrokken worden.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
98
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
10
Conclusies en discussie
In dit hoofdstuk zal naar aanleiding van de resultaten antwoord worden gegeven op de empirische deelvragen van dit onderzoek, om uiteindelijk te komen tot het antwoord op de hoofdvraag ‘In hoeverre dragen ZZP’ers en het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers bij aan een leefbare wijk en hoe kan deze (mogelijke) bijdrage vergroot worden?’. Tot slot zal er in de discussie met een kritische blik naar het onderzoek worden gekeken.
10.1
Conclusies
Het empirische deel van dit onderzoek is gestart met het in kaart brengen van de wijkeconomie en het aandeel van de ZZP’ers daarin. Aan de hand van de gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel kunnen de eerste twee empirische deelvragen worden beantwoord: ‘Wat is de omvang van de wijkeconomie in de geselecteerde wijken?’ en ‘Wat is het aandeel van de ZZP’ers in de lokale economie van de wijk?’. In de Transvaalbuurt staan 424 bedrijven geregistreerd die voldoen aan de omschrijving die in dit onderzoek is gehanteerd voor de bepaling van de wijkeconomie: ‘alle zichtbare en onzichtbare kleinschalige (<20 fulltime werknemers) bedrijvigheid gevestigd in de wijk, maar niet op een bedrijventerrein grotere dan 3 ha, in stadsdeelwinkelcentra of behorende tot een kernwinkelapparaat of een kantoorconcentratie’. Voor het vaststellen van het aandeel van de ZZP’ers in deze lokale economie, zijn deze cijfers gecorrigeerd naar de rechtsvorm ‘eenmansbedrijven met 1 tot 2 werkzame personen’. Daarnaast zijn de branches detailhandel & horeca en landbouw & visserij buiten beschouwing gelaten. In deze branches levert men producten in plaats van kennis, kunde of arbeid en daarmee voldoen deze eenpersoonsbedrijven niet aan de definitie van ZZP’er. Deze correctie leverde 272 adressen op van ZZP’ers: een aandeel van 64,2%. Bij de andere twee onderzoekswijken is op dezelfde manier te werk gegaan en dat leverde de volgende resultaten: Tabel 10.1 Wijkeconomie en het aandeel van de ZZP’ers Omvang van de wijkeconomie Transvaalbuurt 424 Mariahoeve en Marlot 493 Malburgen-Oost 380 Totaal 1297
Aantal ZZP’ers 272 247 173 692
Aandeel van de ZZP’ers in totale wijkeconomie 64,2% 50,1% 45,5% 53,4%
Uit het theoretische deel van dit onderzoek bleek dat in een pure woonwijk gemiddeld 323 bedrijven gevestigd zijn in de wijkeconomie, waarvan 55% eenpersoonsbedrijven (LISA). Dit percentage is niet gecorrigeerd naar branche, waardoor het aandeel wat hoger uitvalt dan wanneer men puur naar de groep ZZP’ers zou kijken. Over het algemeen kan men stellen dat de wijkeconomie in de drie onderzoekswijken groter is dan in een gemiddelde pure woonwijk. Een verklaring hiervoor is te vinden in het feit dat 2 van de 3 onderzoekswijken gelegen is in één van de vijf grote steden. Het aantal bedrijven in deze steden ligt hoger dan in een gemiddelde stad. Het aandeel van de ZZP’ers in deze lokale economie valt eveneens hoger uit dan men vanuit de theorie zou verwachten. Het percentage eenpersoonsbedrijven in een gemiddelde woonwijk ligt volgens de cijfers van LISA op 55%, gecorrigeerd naar branche zal dit percentage een stuk lager liggen, waardoor een gemiddeld aandeel van de ZZP’ers in de drie onderzoekswijken 53,4% hoog is. In de cijfers van LISA zijn alle woonwijken meegenomen, terwijl dit onderzoek alleen woonwijken in grotere steden heeft onderzocht. Mogelijk ligt hierin de verklaring voor dit verschil. Met het tweede deel van het onderzoek, de enquête onder de ZZP’ers, werd beoogd de volgende twee empirische deelvragen te beantwoorden: ‘In hoeverre draagt de aanwezigheid van thuiswerkende ZZP’ers, als onderdeel van de wijkeconomie, bij aan een leefbare wijk?’ en ‘In hoeverre draagt de aanwezigheid van ZZP’ers die voornamelijk werkzaam zijn in nieuwe vastgoedconcepten, als onderdeel van de wijkeconomie, bij aan een leefbare wijk?’. Deze twee onderzoeksvragen kunnen niet beantwoord worden aan de hand van de verzamelde data. Er zijn te weinig respondenten in dit onderzoek om onderscheid te maken in deze twee groepen. Vooral het aantal respondenten dat werkzaam is vanuit nieuwe vastgoedconcepten is te klein.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
99
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Daarom is besloten om naar het totaalbeeld te kijken en met behulp van de verzamelde data antwoord te geven op de vraag: ‘In hoeverre draagt de aanwezigheid van ZZP’ers bij aan een leefbare wijk?’ In het theoretisch kader van dit onderzoek is een leefbaarheidsmodel opgesteld met daarin de vier dimensies waar vanuit de theorie van wordt verondersteld dat de ZZP’ers daar een positieve bijdrage aan kunnen leveren. Met deze positieve bijdrage kunnen zij de leefbaarheid in de wijk verbeteren.
Figuur 10.1 Dimensies van de leefbaarheid waar de ZZP’er mogelijk invloed op heeft Per dimensie zal nu worden gekeken in hoeverre de ZZP’er daar een positieve bijdrage aan levert.
Sociale samenhang In de literatuur wordt verondersteld dat ZZP’ers betrokken zijn bij de wijk en wijkgeoriënteerd zijn (Schreuders & Poppegaai, 2010). Daarnaast wordt verondersteld dat de werkplek van ondernemers kan fungeren als een ontmoetingsplek voor de wijk. Aangezien ZZP’ers ongeveer 50% van de wijkeconomie vormen, zou hun onderneming deze positie ook kunnen innemen. In de resultaten van dit onderzoek zijn echter geen data gevonden die deze veronderstellingen kunnen ondersteunen. De meeste ZZP’ers hebben, vanuit hun rol als ondernemer, maar weinig contacten in de wijk en ook hun betrokkenheid bij de wijk is klein. Men neemt zelden deel aan wijkactiviteiten en het merendeel van de ZZP’ers organiseert nooit activiteiten voor de bewoners of de ondernemers in de wijk. Er zijn natuurlijk wel enkele uitzonderingen, van ZZP’ers die zich wel actief inzetten voor de wijk, maar over het algemeen is de inzet in wijk klein. Tevens blijkt dat het bedrijf van de ZZP’er niet functioneert als ontmoetingsplek voor de wijk. Kortom, de resultaten van dit onderzoek kunnen niet aantonen dat ZZP’ers met hun activiteiten of bedrijf, de sociale samenhang in de wijk versterken.
Voorzieningen en bedrijvigheid Aan de voorzieningen en bedrijvigheid in de wijk kunnen ZZP’ers volgens de literatuur bijdragen door zelf een met hun onderneming een voorziening te vormen of door met hun uitgaven het draagvlak voor andere voorzieningen te vergroten (Van Dinteren, 2010). Uit dit onderzoek komt echter naar voren dat slechts enkele bedrijven van de ZZP’ers in de onderzoekswijken een voorziening vormen voor de wijk. De meesten zijn werkzaam in de zakelijke dienstverlening en werken daardoor veelal voor bedrijven in plaats van particulieren. Dit wordt versterkt door het feit dat de resultaten laten zien dat de klanten van de ZZP’ers meestal ook niet uit de wijk komen. Voor zakelijke bestedingen gaan de ZZP’ers veelal de wijk uit. Meer dan 80% van de ZZP’ers heeft aangegeven minder dan een kwart van zijn zakelijk bestedingen in de wijk te doen. Door dit bestedingspatroon ondersteunen de ZZP’ers de lokale voorzieningen en bedrijven slechts beperkt. De persoonlijke bestedingen
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
100
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------worden daarentegen wel meer in de wijk gedaan, maar dit kan verklaard worden door het feit dat 90% van de ZZP’ers tevens bewoner is van de wijk. Deze bestedingen kunnen daarom niet als extra ondersteuning worden beschouwd. Met deze resultaten kunnen de veronderstellingen uit de literatuur niet worden onderbouwd. Er zijn geen data gevonden die aantonen dat ZZP’ers bijdragen aan de leefbaarheid in de wijk door het voorzieningenniveau in de wijk te vergroten.
Veiligheid Door hun aanwezigheid overdag in de wijk wordt verondersteld dat ZZP’ers de sociale controle in de wijk kunnen vergroten (Pijlman et al., 2010; Buurtalliantie, 2009). Deze veronderstelling kan wel door de resultaten worden ondersteund. Een groot deel van de ZZP’ers is veelal werkzaam vanuit een werkplek in de wijk en heeft daarnaast zicht op de openbare ruimte, waardoor zij de sociale controle in de wijk vergroten. Daarnaast heeft het merendeel van de ZZP’ers in de afgelopen 3 jaar minimaal 1 keer melding gedaan van overlast in de wijk bij lokale autoriteiten. De ZZP’ers geven tevens aan dat zij overlastveroorzakers regelmatig aanspreken op hun gedrag, waarmee zij eveneens bijdragen aan het vergroten van de veiligheid in de wijk. De overlast die de ZZP’ers zelf veroorzaken in de wijk lijkt beperkt. Over het algemeen kan gesteld worden dat ZZP’ers bijdragen aan de leefbaarheid in de wijk, door de veiligheid in de wijk te vergroten.
Publieke ruimte Aan deze laatste dimensie zouden ZZP’ers bijdragen door het schoonhouden van de publieke ruimte en door investeringen in hun bedrijfspand, waardoor de fysieke uitstraling van de wijk verbeterd (Pijlman et al., 2010). Uit de enquête is gebleken dat de ZZP’ers vooral zorgen dat de directe omgeving van hun bedrijf schoon blijft. De bereidheid om deel te nemen aan schoonmaakacties in de wijk is laag, daarentegen heeft een kwart van de ondernemers in de afgelopen 3 jaar geïnvesteerd in zijn of haar pand. Het gaat hierbij om zakelijke investeringen en niet om investeringen omtrent woongenot. Met deze investeringen hebben zij bijgedragen aan de fysieke kwaliteit van de wijk en dat heeft een positief effect op de leefbaarheid in de wijk.
Levendigheid en reuring De mogelijke bijdrage die ZZP’ers kunnen leveren aan de levendigheid en bedrijvigheid in de wijk kon niet worden toebedeeld aan een van de dimensies in het leefbaarheidsmodel. Toch wordt wel verondersteld dat de aanwezigheid van ZZP’ers de levendigheid kan vergroten. Om te onderzoeken in hoeverre hiervan sprake is, zijn de klantbezoeken van de ZZP’ers in beeld gebracht, met de gedachte hoe groter de aanloop van de bedrijven, hoe groter de levendigheid en de reuring in de wijk. De resultaten laten echter zien dat bijna de helft van de ZZP’ers helemaal nooit klanten ontvangt en nog een groot deel ontvangt minder dan 2 klanten per week. De meeste ZZP’ers gaan daarnaast zelden of nooit een rondje wandelen door de wijk tijdens hun lunchpauze. Geconcludeerd kan worden dat de ZZP’ers weinig bijdragen aan de levendigheid en reuring in de wijk. Ze ontvangen weinig klanten en zijn zelf ook beperkt te vinden in de wijk. Terugkijkend naar het leefbaarheidsmodel betekent dit dat dit onderzoek de bijdrage van ZZP’ers slechts op twee dimensies kan ondersteunen. ZZP’ers vergroten de veiligheid in de wijk door de sociale controle te vergroten, overlast te melden en overlastveroorzakers aan te spreken. Terwijl zij zelf weinig overlast veroorzaken. Daarnaast dragen zij bij door de publieke ruimte te verbeteren, door het schoonhouden van de directe omgeving en door investeringen in hun pand. Dit geeft het volgende beeld van het leefbaarheidsmodel. De oranje gemarkeerde dimensies en subdimensies tonen de bijdrage van de ZZP’er.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
101
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Figuur 10.2 De positieve bijdrage van de ZZP’ers aan de leefbaarheid De volgende empirische deelvraag is: ‘In hoeverre zorgt de realisatie van deze vastgoedconcepten voor ZZP’ers voor behoud of toename van de aanwezigheid van ZZP’ers in de wijk’? Uit de data blijkt dat er onder de ZZP’ers met verhuisplannen weinig behoefte is aan vastgoed dat zich speciaal richt op ZZP’ers. De meesten willen zich opnieuw in of aan huis vestigen. De behoefte aan de faciliteiten die vaak geboden worden in deze speciale vastgoedconcepten blijkt eveneens klein onder de totale groep ZZP’ers. Wanneer de men opnieuw een locatiekeuze moeten maken voor het bedrijf laten de ZZP’ers zich vooral leiden door de aanwezigheid van goede woonruimte. De speciale vastgoedconcepten vergroten de aantrekkelijkheid van een wijk niet, waardoor de realisatie zeer waarschijnlijk niet zal leiden tot een toename van het aantal ZZP’ers. Of het zal zorgen voor het behoud van de aanwezige ZZP’er is moeilijk te zeggen. Het aantal ZZP’ers met verhuisplannen is beperkt. Ongeveer 30% van deze groep wil zich na de verhuizing vestigen in een bedrijfsverzamelgebouw, maar slechts 10% specifiek gericht op ZZP’ers. De laatste deelvraag is gericht of de vraag hoe de bijdrage van de ZZP’er vergroot kan worden. De ZZP’ers zijn hiervoor bevraagd naar hun bereidheid om zich meer in te zetten voor de wijk. De meeste ZZP’ers hebben echter aangegeven te druk te zijn om hun inzet in de wijk te vergroten. De bereidheid om zich in te zetten als bewoner lijkt daarnaast groter, dan die in de rol als ondernemer. Diegenen die wel bereid lijken, zoeken het vooral in activiteiten die dicht bij de aard van hun onderneming liggen oftewel activiteiten in het verlengde van hun bedrijfsactiviteiten. Om de bijdrage van de ZZP’ers te vergroten kan men proberen inzicht te krijgen in de bedrijfsactiviteiten van de ZZP’ers om ze vervolgens actief te benaderen voor de wijkinzet. Echter diegenen die zich willen inzetten voor de wijk zullen vaak ook zelf het initiatief nemen. De hoofdvraag in dit onderzoek luidt: ‘In hoeverre dragen ZZP’ers en het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers bij aan een leefbare wijk en hoe kan deze (mogelijke) bijdrage vergroot worden?’ Op basis van alle resultaten kan (voorzichtig) worden geconcludeerd dat ZZP’ers bijdragen aan de leefbaarheid in de wijk door de veiligheid in de wijk te vergroten en de publieke ruimte te verbeteren en te onderhouden. Tussen de drie onderzoekswijken zijn relatief weinig verschillen gevonden. Tussen de diverse branches zijn ook slechts kleine verschillen waargenomen. Het algemene beeld dat naar voren komt, wordt door de diverse onderzoekswijken en branches ondersteund.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
102
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Het realiseren van vastgoedconcepten voor ZZP’ers zal de leefbaarheid in de wijk weinig verbeteren, omdat dit waarschijnlijk niet zal leiden tot een toename van het aantal ZZP’ers in de wijk. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de ZZP-netwerkkantoren een mooie invulling vormen van vaak leegstaande panden. Een pand waar gewerkt wordt en mensen aanwezig zijn, zorgt voor een prettiger beeld dan een leegstaand pand. Bovendien is in deze panden vaak flink geïnvesteerd waardoor de fysieke uitstraling van de wijk verbeterd is. Op deze manier hebben deze vastgoedconcepten wel bijgedragen aan het verbeteren van de leefbaarheid in de wijk. Een manier om de bijdrage van ZZP’ers te vergroten is niet echt gevonden. Tijd blijkt de belangrijkste factor te zijn die de inzet van de ZZP’ers bepaald. De meeste ZZP’ers zijn simpelweg te druk met hun onderneming om zich actief met wijkzaken bezig te houden. Er zijn wel enkele ZZP’ers die zich willen inzetten voor de leefbaarheid in de wijk. Deze mogelijke bijdragen moeten gezocht worden in lijn met de bedrijfsactiviteiten van de ZZP’er.
10.2
Discussie
De grootste kritische factor van dit onderzoek zit in het aantal respondenten dat heeft deelgenomen aan de enquête. In totaal hebben 94 ZZP’ers de enquête volledig ingevuld. Dit aantal is te klein om echt betrouwbare (95%) uitspraken en conclusies te doen. De resultaten kunnen daarom niet gegeneraliseerd worden naar de totale populatie en zijn slechts indicatief. In dit onderzoek zijn diverse acties ondernomen om de respons te verhogen. Het nabellen van de ZZP’ers was daarbij het meest effectief. Door kort persoonlijk contact neemt de bereidheid om deel te nemen aan het onderzoek toe. Door tijdgebrek zijn slechts 100 ZZP’ers via telefonisch contact herinnerd aan het onderzoek. De respons had groter kunnen zijn als alle ZZP’ers waren nagebeld. Dit onderzoek heeft zich specifiek gericht op drie onderzoekswijken. In deze drie onderzoekswijken staat de leefbaarheid onder druk. De wijken vormen daardoor geen goede afspiegeling van een gemiddelde woonwijk in Nederland. Dit is een bewuste keuze geweest in dit onderzoek, maar desondanks is het wel belangrijk om in het achterhoofd te houden dat de resultaten enigszins vertekend kunnen zijn door de keuze van de onderzoekswijken. De betrokkenheid van ZZP’ers in woonwijken waar men niet kampt met leefbaarheidsproblemen kan bijvoorbeeld heel anders uitvallen. Voor de gegevensverzameling zijn de adressen uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gebruikt. In het Handelsregister worden ZZP’ers niet apart geregistreerd waardoor een pure selectie op deze groep ondernemers lastig is. Daarnaast bleken de gegevens niet up-to-date, waardoor de onderzoekspopulatie in werkelijkheid waarschijnlijk kleiner is. Dezelfde gegevens zijn gebruikt bij het bepalen van de wijkeconomie. Hierdoor zijn de resultaten enigszins vertekend. Het zou beter zijn geweest om de gegevens uit het Handelsregister te vergelijken met de adressen uit bijvoorbeeld het LISA-bestand. De kosten voor dit bestand waren echter te hoog, waardoor er voor gekozen is om alleen de gegevens uit het Handelsregister te gebruiken. De focus van dit onderzoek heeft gelegen op de ZZP’ers zelf. Zij vormen de grootste bron van data. Hierin schuilt het gevaar van sociaal wenselijke antwoorden. De ZZP’ers kunnen een te positief beeld schetsen van hun eigen gedrag. Door de manier van vraagstelling is geprobeerd om dit zo veel mogelijk te ondervangen. Daarnaast hebben enkele ZZP’ers aangegeven weinig betrokken te zijn bij de wijk, omdat men vooral werkzaam is vanuit een andere locatie. Toch blijken hun scores over het algemeen weinig af te wijken van de scores van de andere ZZP’ers. Echter moet men zich wel realiseren dat sommige ZZP’ers alleen hun postadres in de wijk hebben, maar daar niet economisch actief zijn. Ten slotte had het afnemen van diepte-interviews met enkele ZZP’ers nog verdere diepgang aan het onderzoek kunnen geven. Door met hen in gesprek te gaan over de antwoorden en resultaten kunnen deze in perspectief worden gezet en wellicht nader worden verklaard. Daarnaast kunnen deze diepte-interviews verder inzicht geven in de manieren waarop de betrokkenheid van de ZZP’ers vergroot kan worden. Men krijgt een beeld van de achterliggende motivatie, waardoor een kwalitatief onderzoek een goede aanvulling kan vormen op de afgenomen enquêtes.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
103
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
11
Aanbevelingen
11.1
Beleidsaanbevelingen
De resultaten van dit onderzoek wijzen op een geringe betrokkenheid van de ZZP’ers in de wijk. Daarnaast kunnen de veronderstellingen uit de wetenschappelijke literatuur op basis van de resultaten slechts beperkt worden onderbouwd. ZZP’ers hebben in dit onderzoek een positieve invloed op de veiligheid in de wijk en op het verbeteren van de publieke ruimte. Vanuit gemeentelijke instanties en woningcorporaties wordt er geïnvesteerd in het verbeteren van de leefomgeving door de wijkeconomie te stimuleren. Er wordt onder andere geïnvesteerd in vastgoed gericht op ZZP’ers. Ondanks het feit dat de vaak leegstaande panden die worden omgebouwd tot flexwerkplek/ZZPkantoor zorgen voor een verbetering van de fysieke uitstraling van de wijk, kan men op basis van dit onderzoek onder enig voorbehoud, gezien het feit dat de resultaten slechts gebaseerd zijn op een kleine groep ZZP’ers, aanbevelen om de investeringen niet te richten op de groep ZZP’ers maar op ondernemers met een grote betrokkenheid bij de wijk. Voor veel ZZP’ers is de keuze om te werken in een bepaalde wijk puur bepaald door het feit dat men ook woonachtig is in de wijk. Vanuit hun rol als bewoner willen zij zich vaak wel inzetten voor de wijk, maar als ZZP’er zien de meeste geen rol voor zichzelf weggelegd bij het verbeteren van de leefbaarheid. Op twee van de zes dimensies is in dit onderzoek een positieve bijdrage vastgesteld van ZZP’ers, bij ondernemers met een sterke betrokkenheid bij de wijk is het aannemelijk dat de invloed op de leefbaarheid groter is. Daarnaast kan de branche van invloed zijn op bijdrage van de ondernemer. Bedrijven in de detailhandel of de horeca hebben bijvoorbeeld een inloopfunctie waardoor zij de levendigheid van de wijk kunnen vergroten. Voor het stimuleren van de wijkeconomie zou men op basis van de resultaten moeten investeren in ondernemers met een grote betrokkenheid bij de wijk en dit geldt over het algemeen niet voor de meeste ZZP’ers in de wijk. Aanbeveling 1: Concentreer de inzet op ondernemers met een grote betrokkenheid bij de wijk Een gemeente of woningcorporatie kan er desondanks voor kiezen om te investeren in de groep ZZP’ers, omdat men bijvoorbeeld deze groep ondernemers goed wil faciliteren. Dan is het van belang om de behoefte aan vastgoed en faciliteiten goed te inventariseren. Waar liggen de behoeftes en moeten deze behoeftes worden opgevangen in de wijk of is men bereid om daarvoor een bepaalde afstand af te leggen. De vraag is dan ook in hoeverre de vastgoedbehoefte van ZZP’ers moet worden gefaciliteerd in de wijk? Is het een probleem dat ZZP’ers naast het werken vanuit huis voor 1 of 2 dagen in de week een werkplek opzoeken buiten de wijk, waar men de faciliteiten vindt die in de wijk ontbreken? Daarnaast zijn er veel commerciële partijen die markt zien in de groep ZZP’ers en die hiervoor faciliteiten creëren op diverse plekken in de stad. Er ontstaat steeds meer aanbod. Is er naast dit commerciële aanbod nog behoefte aan ruimte in de wijk zelf? En welke meerwaarde heeft een werkplek om de hoek voor de ZZP’ers in de wijk? Voordat men gaat investeren in vastgoed voor ZZP’ers moet men deze zaken goed inzichtelijk maken. Aanbeveling 2: Inventariseer de behoefte aan vastgoed en faciliteiten in de wijk goed Daarnaast is gebleken dat ZZP’ers de locatiekeuze van hun bedrijf vooral laten afhangen van de kwaliteit van de woonruimtes in de wijk. Indien men deze groep ZZP’ers wil trekken naar een bepaalde wijk is het van belang om de woningvoorraad goed op orde te hebben. Woningcorporaties kunnen hier op inspelen door de hun vastgoedportefeuille goed te onderhouden en te zorgen voor een aantrekkelijk woningaanbod. Daarnaast zijn in mindere mate de prijzen van het bedrijfsvastgoed en de aanwezigheid van informele werkplekken van invloed op de locatiekeuze. Aanbeveling 3: Zorg voor een goed onderhouden woningvoorraad Tot slot zijn er diverse ZZP’ers in de wijk die wel hebben aangegeven dat zij willen bijdragen aan de leefbaarheid van de wijk. Men zoekt de bijdrage vaak in activiteiten die in het verlengde liggen van hun eigen
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
104
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------bedrijfsactiviteiten. Nodig deze ZZP’ers uit om mee te denken over de toekomst van de wijk. Welke ideeën hebben zij en welke rol zien zij hierin voor zichzelf weggelegd? Het is ook van belang om deze ZZP’ers te ondersteunen en te faciliteren bij de uitvoering van hun ideeën. Denk met ze mee, want goede en succesvolle projecten ontstaan vaak in de wijk en deze worden niet van bovenaf opgelegd. Voor initiatieven moet draagvlak zijn en dat moet tot stand komen in de wijk. Een lokale ambassadeur voor een initiatief werkt daarbij vaak motiverend en inspirerend. Aanbeveling 4: Inventariseer en faciliteer initiatieven vanuit ZZP’ers
11.2
Aanbevelingen voor verder onderzoek
De belangrijkste aanbeveling voor verder onderzoek is dat er een grootschalig onderzoek zal moeten worden uitgevoerd naar de invloed van ZZP’ers op de leefbaarheid in de wijk in aanvulling op dit onderzoek. Het huidige onderzoek kan worden gezien als een verkennend eerste onderzoek, maar om daadwerkelijk inzicht te krijgen in de bijdrage van ZZP’ers zijn meer resultaten nodig om de betrouwbaarheid te vergroten. Bij een grootschalig onderzoek is het daarnaast waarschijnlijk ook mogelijk om onderscheid te maken in de twee groepen ZZP’ers: de thuiswerkende ZZP’er en de ZZP’er die werkzaam is vanuit speciaal bedrijfsvastgoed gericht op ZZP’ers. Het onderscheid in deze twee groepen blijft interessant, wellicht is er een verschil in betrokkenheid bij de wijk. Ten slotte zullen bij een grootschalig onderzoek meerdere onderzoekswijken betrokken zijn. Hierbij kan men diverse type wijken onderzoeken en onderscheid maken tussen wijken met en zonder leefbaarheidsproblemen. Op deze manier geven de resultaten een afspiegeling van een gemiddelde woonwijk in Nederland en kan men inzichtelijk maken in hoeverre de betrokkenheid van ZZP’ers invloed heeft op de leefbaarheidsituatie in de wijk. In het theoretische deel van dit onderzoek is ingegaan op het feit dat leefbaarheid zowel een objectieve als een subjectieve kant heeft. Aan de hand van de enquête is de invloed van de ZZP’er vooral op een objectieve manier inzichtelijk gemaakt. In een vervolgonderzoek kan het daarom ook interessant zijn om de subjectieve beleving in beeld te brengen. Dit zou men bijvoorbeeld kunnen doen door wijkbewoners te vragen naar hun beleving van de bijdrage van ZZP’ers. Hoe kijken zij aan tegen deze groep ondernemers? En wat merken zij van hun aanwezigheid in de wijk? De groep wijkbewoners is sowieso een interessante groep voor vervolgonderzoek. Om de invloed van ZZP’ers te bepalen is een vergelijking met de scores van wijkbewoners interessant. Veel ZZP’er zijn namelijk tevens woonachtig in de wijk, waardoor het lastig is om te bepalen in hoeverre hun resultaten betrekking hebben op hun rol als ondernemer of op hun rol als bewoner. Door de resultaten van bewoners met ZZP’ers te vergelijken, krijgt men een beeld van de ‘meerwaarde’ van de ZZP’ers. Doen zij bijvoorbeeld vaker melding van overlast dan een gemiddelde bewoner? Hebben zij een grotere wijkinzet? En maken zij meer gebruik van de voorzieningen in de wijk? Daarnaast is een vergelijking met andere ondernemers interessant. In hoeverre is de bedrijfsgrootte bepalend voor de wijkinzet? En is de inzet van ondernemers in bijvoorbeeld de detailhandel en de horeca groter dan bij de groep ZZP’ers. Dit is zeer waarschijnlijk, omdat zij vaak een lokale klantenkring hebben en zich hierdoor waarschijnlijk sterker betrokken voelen bij de wijk. Een vergelijking tussen beide groep op alle zes dimensies kan de verschillen inzichtelijk maken. Tot slot kan worden aanbevolen, zoals al besproken in de discussie, om in eventueel vervolgonderzoek ook diepte-interviews op te nemen. Door met de ZZP’ers in gesprek te gaan krijgt men een beter beeld van de achterliggende motivatie voor de wijkinzet en de leefbaarheid.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
105
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Literatuurlijst Aalders, R., Bakkeren, A., Kok, J. & Twigt, T. (2008). De Kracht van de wijk. Belang van wijkeconomie voor de leefbaarheid in Amsterdamse Krachtwijken. Amsterdam: Rabobank Amsterdam, Gemeente Amsterdam en MKB-Amsterdam. Algemene Rekenkamer (2008). Rapport Krachtwijken; monitoring en verantwoording van het beleid. ’s Gravenhage: Algemene Rekenkamer. Algemene Rekenkamer (2010). Tweede Kamer dossier 30 955 aanpak wijken. Vinddatum 30 september 2010, op http://www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=89010&type=org ANP (2010, 30 september). Streep door Vogelaarheffing. Trouw. Archined (z.d). De zegeningen van de markt. Vinddatum 9 april 2011, op http://www.archined.nl/opinie/de-zegeningen-van-de-markt/ Arnhem in Cijfers (2010). Statistische informatie over de stad Arnhem. Vinddatum 22 april 2010, op http://arnhem.incijfers.nl/ Atlas voor Gemeenten (2008). Atlas voor Gemeenten 2008, thema leefbaarheid. Utrecht: Atlas voor gemeenten. Baarda, D.B. & de Goede, M.P.M. (2006). Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek (Vierde druk). Groningen: Wolters-Noordhoff. Blom, I. (2010). Wijkeconomie en leefbaarheid in Stedenwijk. Utrecht: Universiteit Utrecht. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Den Haag: Boom onderwijs. Bolt, G. & Torrance, M.I. (2005). Stedelijke herstructurering en sociale cohesie. Utrecht: DWG/NETHUR. Boode, C.C. (2007). Handreiking Wonen en Leefbaarheid. Deeluitwerking Regionale Woonvisie SRE. Eindhoven: Ruimte Economie Zorg. Boonstra, B. & Roso, M. (2009). Wijken die werken – de relatie tussen stedenbouwkundige kenmerken en wijkeconomie. Delft: TNO. Bordewijk, P. (2007) Het grotestedenbeleid. In C.A. de Kam & A.P. Ros (Eds.), Jaarboek Overheidsfinanciën 2007. Den Haag: SDU Uitgevers. Bruishuis (z.d). Deelnemers Bruishuis. Vinddatum 22 april 2011, op http://www.bruishuis.nl/?page_id=114 Bulterman, S. (2008). Themabericht 2008/06. Wijkeconomie: minder beleid, meer ondernemerschap. Vinddatum 20 oktober 2010, op http://overons.rabobank.com/content/images/Wijkeconomie_tcm64-74663.pdf
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
106
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Bulterman, S., Van Klink, A. van & Schutjens, V. (2007). Ondernemers en hun bedrijven in de wijk: het cement voor de economische pijler. In J.S. Van Dijk (Ed.), De economische kracht van de stad (pp. 129-144). Assen: Van Gorcum. Buurtalliantie (2009, 26 November). Nieuwe kansen voor de wijkeconomie (debat). Amsterdam. CBS (2010). Zelfstandige zonder personeel. Vinddatum 18 november 2010, op http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/toelichtingen/alfabet/z/zzp.htm Couwenberg, B. (2010). Zal de wijk echt gaan werken? Opzoek naar de mogelijkheden voor wijkeconomie in aandachtswijken. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen. Damen Consultants (2001). Mogelijkheden voor functiemenging in stadsvernieuwings- en herstructureringswijken. Den Haag: Ministerie van VROM. De Hart, J., Knol, F., Maas-de Waal, C. & Roes, T. (2002). Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. De Jager, F. (2009). Wijken zitten vol met verborgen ondernemers! Vinddatum 1 oktober 2010, op http://www.woonstadrotterdam.nl/Pub/Woonstad-Rotterdam/Afbeeldingen-en-Documenten/Wij-Rotterdam,2009-nr-2.pdf De Vocht, A. (2004). Basishandboek SPSS 12 voor Windows. Utrecht: Bijleveld Press. De Wit, A. & Flintoff, A. (2010). In de lift. Een kritisch perspectief op de gentrificatie van de Amsterdamse Indische Buurt. Amsterdam: Huurdersvereniging Oost en het Spekulatie Onderzoeks Kollektief. De Wit, M. (2010). Thuiswerker werkt niet meer thuis. Vinddatum 24 december 2010, op http://www.intermediair.nl/artikel/het-nieuwe-werken/151496/thuiswerker-werkt-niet-meer-thuis.html deWerkkamer.com (z.d). Flexibele, betaalbare werkplekken in Amsterdam-Oost en de Pijp. Vinddatum 12 februari 2011, op http://www.dewerkkamer.com/vestigingen/item/pretoriusstraat?category_id=2 Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn (2009). Stadsdeelanalyse Haagse Hout 2009. Den Haag: Gemeente Den Haag. Dienst Ruimtelijke Ordening (2006). …Amsterdam, the place to be! Amsterdam: Gemeente Amsterdam. DLC Architectuurhistorici (2000). Invullen en uitbreiden. Een cultuurhistorische verkenning van naoorlogse wijken in Den Haag 1945-1965. Rotterdam: Steenhuis stedenbouw/landschap. DSO Den Haag (2009). Onderzoeksrapport nul-meting Mariahoeve. Den Haag: Gemeente Den Haag. DSO Den Haag (2010). Stand van zaken Mariahoeve per september 2009. Den Haag: Gemeente Den Haag. Duyvendak, J.W. & Veldboer, L. (2000). Gelijkheid en verschil in het wonen; over angst voor verlating, protest tegen verdringing en de dreiging van vermindering van keuzevrijheid. In M.C. Meindertsma (Ed.), Stadslab; over stedelijke vernieuwing en herstructurering. Rotterdam: KEI.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
107
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------EIM (2011). Trendstudie MKB en ondernemerschap. Ontwikkelingen, vooruitblik en beleidssignalen. Zoetermeer: EIM BV. Eigen Haard (2010). Nieuwe flexplek in Amsterdam-Oost. Vinddatum 12 februari, op http://www.eigenhaard.nl/smartsite.shtml?id=102415 Esselink, R. & Meurs, M. (2010). Werken in de wijk. Onderzoek wijkeconomie Enschede. Enschede: I&O Research. Etin Adviseurs (2008). Eindrapport starterinfrastructuur Flevoland. ’s Hertogenbosch: Etin Adviseurs. Florida, R.L. (2003). Cities and the Creative Class. Vinddatum 20 oktober 2010, op http://people.vanderbilt.edu/~james.c.fraser/publications/Cities%20and%20the%20Creative%20Class.pdf Florida, R.L. (2005). The flight of the creative class: the new global competition for talent. New York: HarperCollins. G32-Sociale Pijler (2010). Brief aan Tweede Kamer: Voorzetting Wijkenaanpak Rijk en steden. Vinddatum 1 november 2010, op http:// www.nicis.nl/dsresource?objectid=201696 Geheugenvanoost (z.d). Hoe ik in Amsterdam-Oost kwam te wonen. Vinddatum 6 april 2011, op http://www.geheugenvanoost.nl/page/225/nl Gemeente Amsterdam (2009). Notitie samenhangende visie op aantrekkelijke voorzieningen in de Transvaalbuurt. Vinddatum: 5 april 2011, op http://www.oost.amsterdam.nl/publish/pages/146464/7.notitieaantr.voorzieningen_versiestuurgroep_.pdf Gemeente Arnhem (2007). Wijkactieplan Malburgen. Vinddatum 16 maart 2011, op http://www.malburgen.nl/filesmb/Wijkactieplan%20arnhem_malburgen_0.pdf Gemeente Arnhem (2009). Leefbaarheid en Veiligheid in Arnhem. Kernpublicatie veiligheidsmonitor 2009. Arnhem: Gemeente Arnhem, Afdeling Onderzoek en Statistiek. Gemeente Arnhem (2010a). Wijkmonitor. Arnhem: Gemeente Arnhem, afdeling Onderzoek en Statistiek. Gemeente Arnhem (2010b). Wijkprofiel 2010. Arnhem: Gemeente Arnhem, afdeling Onderzoek en Statistiek. Gemeente Den Haag (2010). Den Haag in Cijfers. Vinddatum 9 april 2011, op http://denhaag.buurtmonitor.nl/default.aspx?quickstep Gemeente Den Haag (z.d). Geschiedenis van Mariahoeve en Marlot. Vinddatum 10 april 2011, op http://www.denhaag.nl/home/bewoners/to/Geschiedenis-van-Mariahoeve-en-Marlot.htm Gemeente Schiedam (2010). Nota Wijkeconomie 2010-2015. Schiedam: Gemeente Schiedam. Grotestedenbeleid (2010). GSB III. Vinddatum: 2 november 2010, op http://www.grotestedenbeleid.nl/huidig_beleid/gsb_iii/ Grotestedenbeleid III 2005-2009. Samenwerken aan de krachtige stad. (2005). Vinddatum 2 november 2010, op http://www.grotestedenbeleid.nl/actueel/Publicaties/
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
108
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Haagse herinneringen (z.d). Korte geschiedenis van Mariahoeve. Vinddatum 10 april 2011, op http://www.haagseherinneringen.nl/pagina/132/korte_geschiedenis_van_mariahoev Hagens, J., Van der Krabben, E. Kooijman, S., Harmelink, H., Van der Hoek, E. & Loman, C. (2009). Wijkeconomie: de kleine ondernemer aan het woord. Ondernemerschap in de wijk en stad: Vastgoed en Ruimtelijke Ordening in het kader van kortlopend STIP-onderzoek 2008. Vinddatum 9 september 2010, op http://www.bureaubuiten.nl/download/Eindrapport%20Wijkeconomie.pdf Holwerda, J. (2010, 4 november). Het Nieuwe Werken: Weg met de aanwezigheidscultuur! Lof, 8-13. Inzicht Marktonderzoek (2010). ZZP BV Amersfoort: Huisvesting. Vinddatum 1 november 2010, op http://www.zzpbv.nl/wp-content/uploads/Onderzoek_Huisvesting_ZZPers2010.pdf Kamer van Koophandel (2009). ZZP’ers (en andere eenpersoonsbedrijven) in Zuidwest-Nederland 2009. Vinddatum 2 november 2010, op http://www.zuidwestnederlandincijfers.nl/storage_downloads/zzp-ers%20in%20ZuidwestNederland%202009.pdf KEI (2010). Dossier 56-wijkenaanpak. Vinddatum: 12 november 2010, op http://www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1888 KEI (2011a). Amsterdam, Transvaalbuurt. Vinddatum 21 april 2011, op http://www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1897&item_type=project&item_id=327 KEI (2011b). Arnhem, Malburgen. Vinddatum 20 april 2011, op http://www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1897&item_type=project&item_id=90 Kleine Loods (z.d). Kleine Loods. Business center Mariahoeve. Vinddatum 9 april 2011, op http://www.kleineloods.nl/kosten-werkplek/ Kloosterman, R.C. (2009). New urbanity in an old city: the case of Amsterdam. In S. Ada (Ed.), Cultural Policy and Management Yearbook 2009 (pp. 76-90). Amsterdam: Boekmanstudies. Kloosterman, R.C. & Poppegaai, M. (2010). ZZP’ers zichtbaar gemaakt. Nieuwe invulling plinten Krugerplein, Amsterdam. Rotterdam: SEV. Kösters, L. (2009a). Sterke groei zelfstandigen zonder personeel. Sociaaleconomische trends, 7-10. Kösters, L. (2009b). Sterke groei zelfstandigen zonder personeel voorbij. Vinddatum 22 september 2010, op http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2009/20092885-wm.htm Kösters, L. & De Vries, R. (2010). Meer zelfstandigen zonder personeel geven er de brui aan. Vinddatum 6 oktober 2010, op http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2010/20103029-wm.htm Leidelmeijer, K., Marlet, G., Van Iersel, J., Van Woerkens, C. & Van der Reijden, H. (2008). De Leefbaarometer. Leefbaarheid in Nederlandse wijken en buurten gemeten en vergeleken. Den Haag: VROM.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
109
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Leidelmeijer, K. & Van Kamp, I. (2003). Kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid. Naar een begrippenkader en conceptuele inkadering. Bilthoven: RIVM. Louw, E. (1999). Perspectief voor woon-werkwoningen. Een verkenning naar een nieuw woningtype. Delft: Delft University Press. Louw, E. (2004). Functiemenging wonen en werken. Inspiratiepapers Woonwijken van de Toekomst. Gouda: Habiforum. Lupi, T. (2007). Van probleemwijk naar krachtstad. Agora, 23, 4-7. Mackloet, A., Schutjens, V. & Kortweg, P. (2006). Starten vanuit huis: bittere noodzaak of verkozen lifestyle? Een exploratief onderzoek in twee stadswijken. Utrecht: NETHUR. Malburgen (z.d). Historie Malburgen. Vinddatum 22 april 2011, op http://www.malburgen.com/historie/ Marlet, G. (2010). Bedrijf in de buurt. TPEdigitaal, 4, 93-105. Marsman, G. & Leidelmeijer, K. (2001). Leefbaarheid Schipholregio: meer dan geluid alleen. Amsterdam: RIGO. Meijer, P.C.A., de Waard, C.A.C. & Vroonhof, P.J.M. (1999). ZZP’er: Ondernemer of werknemer. Amsterdam: Economisch Bureau ING. Meijer, P.C.A. & Vroonhof, P.J.M. (2002). ZZP’ers onder het vergrootglas. Kengetallen, spelers en behoefte aan dienstverlening. Den Haag: RZO. Ministerie van Economische Zaken (2008). Brief aan Heemskerk en Vogelaar aan Tweede Kamer. Vinddatum 15 oktober 2010, op http://www.kei-centrum.nl/websites/kei/files/brief%20wijkeconomie%20tweede%20kamer.pdf Ministerie van Economische Zaken. (2009). Zes miljoen euro voor versterking wijkeconomie. Vinddatum 2 augustus 2010, op http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2009/08/20/zes-miljoen-euro-voor-versterking-wijkeconomie.html Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2009). Wijken! in uitvoering Amsterdam-Oost. Vinddatum 4 april 2011, op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2009/11/30/wijken-in-uitvoeringamsterdam-oost-deel-1.html Nicis (2008). Bloei en verval van vroeg‐naoorlogse wijken. Den Haag: Nicis Institute. Novum (2010, 26 november). Rechtbank haalt streep door Vogelaarheffing. Trouw. O+S Amsterdam (2010a). Feiten en cijfers. Vinddatum 5 april 2011, op http://www.os.amsterdam.nl/feitenencijfers/buurtcombinaties/ O+S Amsterdam (2010b). Amsterdam in cijfers 2010. Vinddatum 5 april 2011, op http://www.os.amsterdam.nl/publicaties/50095/
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
110
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------OKA services (z.d). Bedrijventerrein De Bakenhof. Vinddatum 22 april 2011, op http://www.okaservices.nl/de-bedrijventerreinen/de-bakenhof Ouwehand, A. & Van Meijeren, M. (2006). Economische initiatieven in stadswijken. Een verkennend onderzoek. Gouda: Habiforum. Pijlman, L. (2009). Van confectiepak naar maatpak. Effectieve strategieën voor het stimuleren van de wijkeconomie. Arnhem: Seinpost Adviesbureau BV. Pijlman, L., Van den Hazel, R., Vaessen, M., Fokkema, M., Borgmeijer, E., Draaijer, P., Nieuwenhuis, W., Radstake, E., Korthals Altes, W., Louw, E., De Wolff, H., Van der Sluis – Van Meijeren, M., Adriaanse, C., Ouwehand, A., Romein, A., Trip, J.J. & Hoekstra, J. (2010). Handboek wijkeconomie. Arnhem/Delft: Seinpost Adviesbureau BV/Onderzoeksinstituut OTB/TU Delft. Pols, L., Van Amsterdam, H., Harbers, A., Kronberger, P. & Buitelaars, E. (2009). Menging van wonen en werken. Den Haag/Bilthoven: Planbureau voor de leefomgeving. PON (2009). Leefbaarheid: feiten in beeld. Begrip voor leefbaarheid. Tilburg: PON. Porter, M.E. (1998). Clusters and the new economics of competition. Harvard Business Review, nov/dec, 77-90. Saunders, M., Lewis, P., & Thornhill, A. (2008). Methoden en technieken van onderzoek. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Rabobank Nederland (2006). Werk aan de wijk. Aanbevelingen voor economisch beleid in de Rotterdamse stadswijken, op basis van een analyse in Zuidwijk, Vreewijk en het Oude Noorden. Rotterdam: Rabobank Rotterdam. Raspe, O., Weterings, A., Van den Berge, M., Van Oort, F., Marlet, G., Schutjens, V. Steenbeek, W., Ponds, R. & Sleutjes, B. (2010). Bedrijvigheid en leefbaarheid in stedelijke woonwijken. Den Haag/Bilthoven: Planbureau voor de Leefomgeving. RIGO (2004). Leefbaarheid van wijken. Den Haag: Ministerie van VROM. Schreuder, H. & Poppegaai, M. (2010). Latte voor onzichtbare ZZP’ers. Het Experiment, 2, 8-9. Seinpost Adviesbureau BV (2009). Leefbaarheidsplan K5. Arnhem. SER (2010a). Advies Zzp’ers in beeld: Een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel. Vinddatum 28 september 2010, op http://www.ser.nl/~/media/DB_Adviezen/2010_2019/2010/b29123.ashx SER (2010b). SER in ontwerpadvies: De ZZP’er verdient meer aandacht in het beleid. Vinddatum 28 september 2010, op http://www.ser.nl/nl/actueel/persberichten/2010-2019/2010/20100928.aspx Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (2004). Stedelijke Vernieuwingsplan Transvaalbuurt. Vinddatum 7 april 2011, op http://www.kei-centrum.nl/websites/kei/files/svplantransvaalbuurt%5B1%5D.pdf Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (2007). Wijkaanpak Amsterdam-Oost. Vinddatum 7 april 2011, op http://www.kei-centrum.nl/websites/kei/files/wijkaanpaktransvaalbuurt%5B1%5D.pdf
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
111
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Stokking, K.M. (2010). Bouwstenen voor onderzoek en opleiding. Vinddatum 23 oktober 2010, op http://studion.fss.uu.nl/Bouwstenenonline/Bouwstenenonline.html Storteboom, J. & Den Uyl, J. (2003). Functiemenging in vooroorlogse wijken. Eindrapportage functiemenging in vooroorlogse wijken – praktijkonderzoek. Amsterdam: KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing. Stuurgroep Transvaal (2010). Buurtuitvoeringsprogramma Transvaalbuurt 2011. Vinddatum 2 februari 2011, op http://www.oost.amsterdam.nl/publish/pages/299548/bup_transvaalbuurt_2011.pdf Telegraaf (2010). SER geeft definitie van zzp’er. Vinddatum 9 november 2010, op http://www.telegraaf.nl/dft/nieuws_dft/7777432/__SER_geeft_definitie_van_zzp_er__.html Thornborg, H.W.M., Leidelmeijer, K., Dassen, A.G.M. (2006). Leefomgevingskwaliteit en leefbaarheid: naar beleidsevaluatie en onderzoek. Bilthoven: MNP. Van den Berg, J. & Stijenbosch, M. (2009). Atlas bedrijvencentra. Een inventarisatie van bedrijvencentra met voorzieningen. Nieuwengein: Stogo onderzoek + advies. Van den Berge, M. (2009) Bedrijvendynamiek in woonwijken. Wijken stedelijke woonwijken af? Utrecht: Universiteit Utrecht. Van der Cammen, H. & De Klerk, L. (2003). Ruimtelijke ordening. Van grachtengordel tot Vinex-wijk. Utrecht: Het Spectrum. Van der Voordt, T. & Lans, W. (z.d). Beschrijvend onderzoek. Vinddatum 2 mei 2011, op http://team.bk.tudelft.nl/Publications/2000/Ways%20to%20study%20prelininary%20Dutch%20versions/05Bes chrijvend%20onderzoek.htm Van de Valk, L. (2008, 3 januari). Ondernemer houdt zijn straat netjes. Sociaal geograaf over wijkaanpak. NRC Handelsblad. Van Dinteren, J. (2010). Hoe werken we straks? En waar? S+RO, 4, 40-45. Veldboer, S. (2008). Mariahoeve werkt: kleine ondernemers houden wijk vitaal. Beukblad, 4-5. Volkshuisvesting (z.da). Malburgen-Oost Noord. Vinddatum 22 april 2011, op http://www.volkshuisvesting.nl/content/index.asp?mnu_id=2&id=353 Volkshuisvesting (z.db). Malburgen-Oost Zuid. Vinddatum 22 april 2011, op http://www.volkshuisvesting.nl/content/index.asp?mnu_id=3&id=587 VROM (2007). Actieplan Krachtwijken. Van Aandachtswijk naar Krachtwijk. Vinddatum 13 september 2010, op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2007/07/01/actieplan-krachtwijk-vanaandachtswijk-naar-krachtwijk.html VROM (2008). Leefbaarometer. Hoe leefbaar is onze buurt of wijk? Vinddatum 13 september 2010, op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2008/10/07/brochureleefbaarometer.html
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
112
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------VROM (2009). Leefbaarheid door de tijd. Vinddatum 13 september 2010, op http://www.keicentrum.nl/websites/kei/files/KEI2003/documentatie/Leefbaarheiddoordetijd_WWI_211009.pdf VROM (2010). Introductiedossier bewindslieden. Portefeuilles Wonen, Werken, Integratie en Rijksgebouwendienst. Vinddatum 11 november 2010, op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/richtlijnen/2010/11/05/introductiedossierbewindslieden-portefeuilles-wonen-wijken-integratie-en-rijksgebouwendienst.html VROM-raad (2001). Grotestedenbeleid, voorzetten en verbouwen. Advies over grotestedenbeleid. Den Haag: VROM-raad. VROM-raad. (2006). Stad en stijging: sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing. Den Haag: OBT bv. Vroonhof, P.J.M., Bruins, A. & de Vries, N. (2010). Aantal zzp’ers in de periode 2000-2009. Zoetermeer: EIM. Vroonhof, P.J.M, Overweel, M.J. & De Muijnck, J.A. (2001) Zelfstandigen Zonder Personeel: Waarheden en Mythes. Zoetermeer: EIM. Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press. Woonstad Rotterdam (2009). Themanummer: Wijkeconomie. Vinddatum 1 oktober 2010, op http://www.woonstadrotterdam.nl/Pub/Woonstad-Rotterdam/Afbeeldingen-en-Documenten/Wij-Rotterdam,2009-nr-2.pdf WSA Stedelijke ontwikkeling (2005). Mariahoeve voorzien? Kerngegevens en onderzoek naar wijkeconomie en voorzieningen. Vinddatum 5 april 2011, op http://www.identiteitenbranding.nl/pdf/Mariahoeve_Wijkeconomievoorzieningen_WSA.pdf
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
113
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Bijlage 1
Indicatoren Leefbaarheid SRE
Fysieke factoren Bebouwingsdichtheid Woonmilieu Type woonmilieu
(waardering van bestaand beleid)
Objectief (= aanwezig)
Staat van de woning
Waarde Groen- en speelvoorzieningen Verkeer
Voorzieningenniveau (primair)
Beleving
(waardering van de praktijk)
Overlast Subjectief (= beleving)
Onderhoud Onderhoud
Afstand tot woning Onderhoud Openbaar vervoer Fietspaden Aansluiting op snelweg Winkels Scholen Medische Bibliotheek Straatverlichting Parkeergelegenheid Sfeer van de woning Sfeer van de woonomgeving Gebruik van voorzieningen Vervuiling (zwerfvuil, opvangmogelijkheid afval, hondenpoep) Verkeer (verkeerd parkeren, verkeersdrukte, verkeersveiligheid) Criminaliteit (vernieling, inbraak)
Sociale factoren Bevolkingssamenstelling Etnische samenstelling Besteedbaar inkomen (sociaal-economische samenstelling) Leeftijdsopbouw Omvang van de huishouding (geschiktheid van de woning) Geschiktheid Kwaliteit van de woning Voorzieningenniveau Recreatief klimaat (secundair) Cultureel klimaat Verenigingsleven Horeca Sport- en spelverenigingen Hobbyclubs
Interactie tussen mensen
Veiligheid
Hangjeugd
Overlast
Brechtje Schildkamp
Betrokkenheid bij straat / wijk / dorp Betrokkenheid bij vereniging Mate van contact met overige bewoners Onveilige plekken (onoverzichtelijk, onplezierig)
Criminaliteit Bedreiging Diefstal Geweldpleging Te hard rijden / verkeerslawaai Andere bewoners / wijkgenoten Geluid (horeca) Drugsgebruik
Radboud Universiteit Nijmegen
114
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Bijlage 2
Indicatoren Leefbaarometer
Indicatoren -
I Dominantie vrijstaande woningen 2 Dominantie tweekappers 3 Dominantie flats met meer dan 4 verdiepingen 4 Dominantie etagewoningen 5 Dominantie boerderijen en tuinderijen Dominantie stedelijke statuswoningen 7 Dominantie suburbane statuswoningen 8 Dichtheid 9 Percentage sociale huurwoningen 1 Dominantie 1940-1959 bouw 1 Dominantie 1970-1979 bouw 1 Dominantie vroegnaoorlogs (1945-1960) 1 Dominantie vooroorlogse bouw (tot 1940) Waarde verkochte huurwoningen Aandeel sloop 1Geluidsbelasting railverkeer 1Geluidsbelasting totaal 1Nabijheid groot water 1Groene ruimte tussen vroegnaoorlogse bouw 2Water in de wijk 2Uitzicht op binnenwater 2Nabijheid supermarkt Nabijheid bankfiliaal Nabijheid groot winkelcentrum Aandeel niet-werkende werkzoekenden Dominantie inkomens tot 2x modaal 2Dominantie minimuminkomens 2Dominantie inkomens meer dan 2x modaal 2Aandeel niet-westerse allochtonen 3Aandeel hoogopgeleiden 3Dominantie middelbare paren zonder kinderen Dominantie jonge paren zonder kinderen 3Dominantie oudere paren zonder kinderen 3Dominantie jong alleenstaand 5Dominantie middelbaar alleenstaand 3Aandeel ouderen Aandeel gezinnen met kinderen 3Homogeniteit gezinnen met oudere kinderen 3Homogeniteit gezinnen met jonge kinderen 4Dominantie eigenaar bewoners 4Verhuizingen (mutatiegraad) 4Vernielingen Verstoring openbare orde Geweldsmisdrijven Diefstal uit de auto 4Overlast 4Nabijheid natuurgebied 4Nabijheid bos 4Nabijheid kust
Brechtje Schildkamp
Dimensie woningvoorraad
Dimensie Publieke ruimte
Dimensie Voorzieningen
Dimensie Bevolkingssamenstelling
Dimensie Leefbaarheid en sociale samenhang bevolking
Dimensie Veiligheid
Niet toebedeeld aan een dimensie
Radboud Universiteit Nijmegen
115
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Bijlage 3
Indicatoren Leefbaarheidsbarometer K5
Sociale samenhang Persoonlijk leven Rapportcijfer onderlinge betrokkenheid Rapportcijfer omgang bewoners Omgang met andere etniciteiten Ontmoeten buurtgenoten Rapportcijfer inzet voor buurt Rapportcijfer thuis voelen Binding gezin Aanvragen WMO-loket Gezondheid Jeugd Ervaren gezondheid Cliënten maatschappelijk werk Percentage overlast door buurtbewoners Percentage contact buurtbewoners Percentage actief in de buurt Lid maatschappelijk netwerk Aangelegde dossiers ivm schoolverzuim per 1.000 inwoners Schorsingen ivm schoolverzuim per 1.000 inwoners Proces verbaal ivm schoolverzuim per 1.000 inwoners Vrijwilligerswerk per 1.000 inwoners Aanbod mantelzorg per 1.000 inwoners Aantal verenigingen / vrije tijd per 1.000 inwoners Sportdeelname vereniging / sportschool Bewonerscomité actief Religiositeit Betrokkenheid bewoners Sociale cohesie Binding school Burger Percentage opkomst verkiezingen Meldingen overlast bij politie Totaal aantal aangiftes bij politie Klachten bij woningcorporaties Meldingen bij meldpunt schoon, heel en veilig Bezoeken gemeentelijke website Betrokkenheid bij gemeente
Woningen en woonomgeving Objectieve gegevens Aantal woningen per 1.000 inwoners Percentage huurwoningen Percentage koopwoningen Gemiddelde woningwaarde Percentage eengezinswoningen Percentage meergezinswoningen Leegstand woningen Meldingen gemeentewerken Woonduur Percentage woningen – vooroorlogs Percentage woningen – 1945-1970 Percentage woningen – 1971-1990 Percentage woningen – 1991-2004 Leeftijd woningen Subjectieve gegevens Rapportcijfer algemene groenvoorziening
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
116
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Rapportcijfer kwaliteit woningen Rapportcijfer aanbod parkeerplaatsen Rapportcijfer verlichting Rapportcijfer overlast; lawaai Rapportcijfer overlast; vervuiling Rapportcijfer overlast; uitgaan Rapportcijfer verkeersoverlast Heel Percentage tevredenheid aanwezigheid groenvoorziening Percentage tevredenheid onderhoud groenvoorziening Beoordeling leven en wonen Beoordeling openbare verlichting Beoordeling aanbod winkels dagelijks Beoordeling keuzeaanbod woningen Percentage verkeersoverlast Percentage vandalisme/vernieling Percentage overlast zwerfafval/rommel op straat Percentage overlast horeca
Veiligheid
Voorzieningen
Brechtje Schildkamp
Objectieve gegevens Aangiften woninginbraak per 1.000 inwoners Aangiften geweld per 1.000 inwoners Aangiften diefstal per 1.000 inwoners Aangiften overlast/vernieling per 1.000 inwoners Aangiften totaal Aantal meldingen overlast per 1.000 inwoners Meldingen totaal Incidenten overlast van/door jeugd Aantal incidenten geweld per 1.000 inwoners Aantal incidenten in het verkeer per 1.000 inwoners Aantal verkeersslachtoffers per 1.000 inwoners Verwijzingen naar Bureau Halt per 1.000 inwoners Meldingen kindermishandeling per 1.000 inwoners Aantal tienermoeders per 1.000 inwoners Subjectieve gegevens Rapportcijfer veiligheidsgevoel Rapportcijfer aanwezigheid politie / toezicht Rapportcijfer criminaliteitsbeleving Percentage gevoelens van onveiligheid Percentage tevredenheid veiligheid Percentage jeugdcriminaliteit Objectieve gegevens per 1.000 inwoners Culturele activiteiten, vrije tijd en religie Accommodaties Activiteiten door professionals Activiteiten door gemeenschap Speelruimte, jeugdactiviteiten, opvoedondersteuning en educatie Accommodaties Activiteiten door professionals Activiteiten door gemeenschap Ouderenondersteuning en activiteiten Accommodaties Activiteiten door professionals Activiteiten door gemeenschap Gezondheidszorg en welzijn Accommodaties Activiteiten door professionals
Radboud Universiteit Nijmegen
117
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Activiteiten door gemeenschap Winkels en OV Accommodaties Activiteiten door professionals Activiteiten door gemeenschap Aantal winkels Subjectieve gegevens Rapportcijfer aanbod speelvoorzieningen Rapportcijfer onderhoud speelvoorzieningen Rapportcijfer aanwezigheid winkels Rapportcijfer aanwezigheid scholen Rapportcijfer algemene voorzieningen Percentage tevredenheid speelmogelijkheden voor kinderen Percentage tevredenheid sportvoorzieningen Percentage tevredenheid voorzieningen jeugd & jongeren Percentage tevredenheid voorzieningen gehandicapten Percentage tevredenheid voorzieningen ouderen Bron: Seinpost Adviesbureau BV, 2009, pp. 53-65
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
118
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Bijlage 4
Begeleidende brief + enquête ZZP’ers
Organisatie Contactpersoon Adres Woonplaats Arnhem, 5 april 2011 Betreft: Uitnodiging voor enquête Geachte heer / mevrouw, Graag wil ik u uitnodigen om deel te nemen aan een enquête over u, de ZZP’er in de wijk. Het aantal zelfstandigen zonder personeel neemt al jaren toe en daarmee is ook het belang van deze groep ondernemers gegroeid. Achter veel voordeuren in stedelijke woonwijken gaan florerende bedrijven schuil en steeds meer instanties zien dat u als ZZP’er een belangrijke bijdrage kan leveren aan uw wijk. Voor mijn studie planologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen ben ik bezig met een onderzoek naar de relatie tussen ZZP’ers en de leefbaarheid in de wijk. Een onderzoek naar de manieren waarop ZZP’ers een bijdrage kunnen leveren aan een leefbare wijk. Dit onderzoek voer ik uit bij Seinpost Adviesbureau BV in Arnhem. U staat centraal in dit onderzoek en daarom vraag ik u om als ZZP’er in Malburgen-Oost enkele vragen te beantwoorden.
Meedoen via internet Meedoen kan eenvoudig door naar de volgende internetpagina te gaan:
www.thesistools.com/malburgen-oost
Daar vindt u de enquête online. U kunt meedoen tot
en met vrijdag 22 april 2011. Het invullen duurt ongeveer 10-15 minuten. Uw gegevens zullen uiteraard volledig anoniem worden behandeld en zullen alleen voor dit onderzoek worden gebruikt. Mocht u geïnteresseerd zijn in de resultaten van dit onderzoek, dan kunt u dit aangeven aan het eind van de enquête. U zult dan na de afronding van het onderzoek een digitale versie van de resultaten ontvangen. Voor vragen of onduidelijkheden kunt u mij bereiken via:
[email protected] Alvast hartelijk dank voor uw deelname! Met vriendelijke groet, Brechtje Schildkamp Masterstudent Radboud Universiteit Nijmegen
[email protected]
N.B. Uw adresgegevens zijn afkomstig van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Mocht u niet werkzaam als ZZP’er, dan hoeft uiteraard niet deel te nemen aan deze enquête.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
119
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Enquête: ZZP’ers in Malburgen-Oost Deel I
Uw werksituatie
1. Hoeveel uur per week bent u werkzaam als zelfstandige zonder personeel (ZZP’er)? 0 tot 12 uur per week 12 tot 24 uur per week 24 tot 36 uur per week Meer dan 36 uur per week 2. Heeft u naast uw ZZP-onderneming ook nog andere inkomsten uit ander werk? Ja Nee 3. In welk jaar bent u gestart met uw ZZP-onderneming in Malburgen-Oost? …….(jaar) 4. Wat was de belangrijkste reden om uw bedrijf in Malburgen-Oost te vestigen? Ik woon in Malburgen-Oost (ga door naar vraag 6) Beschikbaarheid bedrijfsruimte Gunstig ondernemersklimaat Aanwezigheid ZZP-netwerkkantoor Huurprijzen Bereikbaarheid per auto Bereikbaarheid per openbaar vervoer Parkeergelegenheid Voorzieningen in de wijk Anders, namelijk 5. Bent u naast werkzaam ook woonachtig in de wijk Malburgen-Oost? Ja Nee 6. Welke van de volgende uitspraken is het meest op uw werksituatie van toepassing? Ik werk vanuit huis Ik werk vanuit een bedrijfsruimte aan huis Ik werk vanuit een bedrijfsverzamelgebouw in de wijk Malburgen-Oost Ik werk vanuit een bedrijfsverzamelgebouw buiten de wijk Malburgen-Oost Ik werk vanuit een bedrijfsruimte in de wijk Malburgen-Oost Ik werk vanuit een bedrijfsruimte buiten de wijk Malburgen-Oost Ik werk bij opdrachtgevers op locatie 7. Hoeveel uur per week werkt u gemiddeld op een locatie in de wijk Malburgen-Oost? 0 uur 1 tot 12 uur per week 12 tot 24 uur per week 24 tot 36 uur per week 36 uur of meer per week
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
120
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------8. Bent u bekend met het ‘Bruishuis? Ja Nee (ga door naar vraag 11) 9. Werkt u weleens vanuit het ‘Bruishuis’? Ja Nee (ga door naar vraag 11) 10. Hoe vaak werkt u vanuit het ‘Bruishuis’? Dagelijks 3 – 4 dagen per week 1 – 2 dagen per week Een paar keer per maand Een paar keer per jaar Deel II
Voorzieningen en bedrijvigheid
11. Onder welke branche valt uw ZZP-onderneming? Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Vervoer en opslag Informatie en communicatie Financiële instellingen Verhuur en handel in onroerend goed Advisering, onderzoek en overige zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg Onderwijs Detailhandel en horeca Cultuur, sport en recreatie Persoonlijke dienstverlening (kapper/kinderopvang et cetera) Overige dienstverlening Anders, namelijk …….. 12. Is aan de buitenkant van uw pand zichtbaar dat uw bedrijf daar gevestigd is? Ja Nee 13. Welk percentage van uw totale zakelijke bestedingen doet u in Malburgen-Oost? (schatting) Minder dan 5% 5 tot 25% 25 tot 50% 50 tot 75% 75 tot 95% Meer dan 95% 14. Welk percentage van uw totale persoonlijke bestedingen doet u in Malburgen-Oost? (schatting) Minder dan 5% 5 tot 25%
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
121
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------
25 tot 50% 50 tot 75% 75 tot 95% Meer dan 95%
15. Kunt u aangeven hoe vaak u gebruik maakt van de volgende voorzieningen in Malburgen-Oost? Dagelijks Een paar Een paar Een paar Nooit Niet van keer per keer per keer per jaar toepassing / week maand niet aanwezig in de wijk Supermarkt Bakker Slager Groenteman Kapper Kinderopvang Café Lunchroom/ broodjeszaak Restaurant Print- en kopieerwinkel Deel III
Sociale samenhang
16. Hoe vaak heeft u contact met buurtbewoners? Dagelijks Een paar keer per week Een paar keer per maand Een paar keer per jaar Minder dan een paar keer per jaar Nooit 17. Met hoeveel andere ZZP’ers die gevestigd zijn in Malburgen-Oost heeft u contact? ……..ZZP’ers 18. Hoe vaak heeft u contact met andere ZZP’ers in Malburgen-Oost? Dagelijks Een paar keer per week Een paar keer per maand Een paar keer per jaar Minder dan een paar keer per jaar Nooit 19. Met hoeveel andere ondernemers die gevestigd zijn in Malburgen-Oost heeft u contact (niet ZZP’ers)? ……..…ondernemers
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
122
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------20. Hoe vaak heeft u contact met andere ondernemers (niet ZZP’ers) in Malburgen-Oost? Dagelijks Een paar keer per week Een paar keer per maand Een paar keer per jaar Minder dan een paar keer per jaar Nooit 21. Kunt u aangeven in welke mate u het eens ben met de volgende uitspraken op een schaal van 1 tot 7, waarbij 1 staat voor ‘volledig mee oneens’ en 7 voor ‘volledig mee eens’. Volledig mee oneens
Volledig mee eens
Ik zet me in voor de wijk
1
2
3
4
5
6
7
Ik voel me betrokken bij de wijk
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
Ik voel me medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid in de wijk Mijn dagelijks leven speelt zich grotendeels af in Malburgen-Oost Ik vind het belangrijk dat buurtbewoners weten waar ik gevestigd ben met mijn bedrijf Ik heb regelmatig contact met de directe buren van mijn bedrijf
22. Kunt u aangeven of u lid bent van de volgende netwerken/commissies? Lid
Geen lid
Niet van toepassing / niet aanwezig
Bewonerscomité in Malburgen-Oost Ondernemersnetwerk in Malburgen-Oost Ondernemersnetwerk in Arnhem Landelijk ondernemersnetwerk ZZP-netwerk in Malburgen-Oost ZZP-netwerk in Arnhem Landelijk ZZP-netwerk 23. Kunt u aangeven welk antwoord op de volgende stellingen op u van toepassing is? Altijd
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
Ik woon informatiebijeenkomsten over de wijk/buurt bij Ik neem deel aan activiteiten in de wijk Ik financier met mijn bedrijf activiteiten voor de wijk Ik drink een kopje koffie met buurtbewoners Ik doe vrijwilligerswerk in Malburgen-Oost Ik organiseer activiteiten voor bewoners uit de wijk (bijvoorbeeld workshops, buurtbarbecue et cetera) Ik organiseer activiteiten voor ZZP’ers in de wijk (bijvoorbeeld een netwerkborrel)
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
123
Niet van toepassing
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Ik organiseer activiteiten voor alle ondernemers in de wijk (bijvoorbeeld een netwerkborrel) Mijn bedrijf functioneert als ontmoetingsplek voor de wijk Ik werk samen met andere ondernemers uit de wijk aan opdrachten voor klanten 24. Welk percentage van uw klanten komt uit Malburgen-Oost? (schatting) Minder dan 5% 5 tot 25% 25 tot 50% 50 tot 75% 75 tot 95% Meer dan 95% 25. Welk percentage van uw klanten komt uit Arnhem? (schatting) Minder dan 5% 5 tot 25% 25 tot 50% 50 tot 75% 75 tot 95% Meer dan 95% 26. Welk percentage van uw leveranciers komt uit Malburgen-Oost? (schatting) Minder dan 5% 5 tot 25% 25 tot 50% 50 tot 75% 75 tot 95% Meer dan 95% 27. Welk percentage van uw leveranciers komt uit Arnhem? (schatting) Minder dan 5% 5 tot 25% 25 tot 50% 50 tot 75% 75 tot 95% Meer dan 95% Deel IV Veiligheid 28. Heeft u vanuit uw werkplek zicht op de straat? Ja Nee 29. Hoe vaak heeft u in de afgelopen 3 jaar melding gemaakt van zwerfafval/rommel op straat bij lokale autoriteiten? (gemeente, politie, woningcorporatie etc.) 0 keer, want er is geen sprake van zwerfafval/rommel op straat in Malburgen-Oost 0 keer, maar er is wel sprake van zwerfafval/rommel op straat in Malburgen-Oost
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
124
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? -------------- 1-2 keer 3-4 keer 5 keer of vaker 30. Hoe vaak heeft u in de afgelopen 3 jaar een klacht ingediend over slecht beheer of achterstallig onderhoud bij lokale autoriteiten? (gemeente, politie, woningcorporatie etc.) 0 keer, want er is geen sprake van slecht beheer of achterstallig onderhoud 0 keer, maar er is wel sprake van slecht beheer of achterstallig onderhoud 1-2 keer 3-4 keer 5 keer of vaker 31. Hoe vaak heeft u in de afgelopen 3 jaar melding gemaakt van vandalisme/vernieling bij lokale autoriteiten? (gemeente, politie, woningcorporatie etc.) 0 keer, want er is geen sprake van vandalisme/vernieling in Malburgen-Oost 0 keer, maar er is wel sprake van vandalisme/vernieling in Malburgen-Oost 1-2 keer 3-4 keer 5 keer of vaker 32. Hoe vaak heeft u in de afgelopen 3 jaar melding gemaakt van andere soorten overlast bij lokale autoriteiten? (gemeente, politie, woningcorporatie etc.) 0 keer, want er is geen sprake van andere overlast in Malburgen-Oost 0 keer, maar er is wel sprake van andere overlast in Malburgen-Oost 1-2 keer 3-4 keer 5 keer of vaker 33. Spreekt u overlastveroorzakers aan op hun gedrag? Altijd Vaak Soms Zelden Nooit Niet van toepassing 34. Kunt u aangeven welk type overlast uw onderneming in de afgelopen 6 maanden heeft veroorzaakt voor de wijk? (meerdere antwoorden mogelijk) Geluidsoverlast Parkeeroverlast Verkeersoverlast (bijvoorbeeld door laden/lossen) Vervuiling / afval Anders, namelijk……… Geen van bovenstaande
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
125
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Deel V
Publieke ruimte
35. Kunt u aangeven welk antwoord op de volgende stellingen op u van toepassing is? Altijd Vaak Soms Zelden
Nooit
Niet van toepassing
Ik houd de openbare ruimte rondom mijn bedrijf schoon Ik neem deel aan acties om de wijk schoon te houden (inzamelen zwerfafval) 36. Bent u zelf eigenaar van het pand waar uw bedrijf gevestigd is? Ja Nee, ik huur dit pand 37. Heeft u in de afgelopen 3 jaar geld geïnvesteerd in het opknappen van het pand van waaruit u werkt? Ja Ja, maar hoofdzakelijk om het woongenot te vergroten (ga door naar vraag 39) Nee (ga door naar vraag 39) 38. Welk bedrag heeft u geïnvesteerd in het pand? Minder dan €1.000 €1.000 tot €5.000 €5.000 tot €15.000 Meer dan €15.000 Deel VI
Levendigheid
39. Hoeveel klanten/bezoekers ontvangt u op uw bedrijf in een gemiddelde week? Ik ontvang nooit klanten Minder dan 2 klanten 2 tot 5 klanten 5 tot 10 klanten 10 tot 15 klanten Meer dan 15 klanten 40. Kunt u aangeven welk antwoord op de volgende stellingen op u van toepassing is? Altijd Vaak Soms Zelden
Nooit
Niet van toepassing
Ik ga in de pauze een rondje wandelen door de wijk Ik maak gebruik van voorzieningen in de wijk om met klanten af te spreken Deel VII Vergroten van bijdrage 41. Kunt u aangeven in welke mate u het eens ben met de volgende uitspraken op een schaal van 1 tot 7, waarbij 1 staat voor ‘volledig mee oneens’ en 7 voor ‘volledig mee eens’. Volledig mee oneens Volledig mee eens Ik zou me graag actiever willen inzetten 1 2 3 4 5 6 7 voor de wijk Ik zou wijkbewoners graag een 1 2 3 4 5 6 7 snuffelstage willen bieden bij mijn bedrijf
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
126
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Ik zou graag actief betrokken worden bij ontwikkelingen in de wijk Ik ben bereid samen met andere ZZP’ers wijkactiviteiten te organiseren Ik ben bereid om wijkactiviteiten te organiseren in ruil voor korting op huurprijzen Ik wil me inzetten voor acties om de wijk schoon te houden Ik word door de gemeente onvoldoende betrokken bij de ontwikkeling van de wijk Ik ben te druk met mijn bedrijf om activiteiten te organiseren voor de wijk
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
42. Wat zijn de belangrijkste factoren die uw inzet in de wijk bepalen? (meerdere antwoorden mogelijk, maximaal 3) Tijd Geld Woongenot Contacten in de wijk Persoonlijke belangen Zakelijke belangen Anders, namelijk…………… 43. Op welke (niet eerder genoemde) manier zou u een bijdrage kunnen leveren aan een leefbare wijk? ………………………….. Deel VIII
Vestigingsmotieven
44. Bent u van plan om binnen 3 jaar te verhuizen met uw bedrijf? Ja (ga naar vraag 45) Nee (ga naar vraag 48) 45. Wat zijn hiervoor de belangrijkste redenen? (meerdere antwoorden mogelijk, maximaal 3) Huidige ruimte is te klein Huidige ruimte is te duur Slechte bereikbaarheid per auto Onvoldoende parkeergelegenheid Slechte bereikbaarheid per openbaar vervoer Onvoldoende voorzieningen in de wijk Overlast in de wijk Wijk voldoet niet langer aan de eisen Weinig contact met buurtbewoners Weinig contact met andere ondernemers Weinig contact met andere ZZP’ers Anders, namelijk……….. 46. Waar wilt u zich dan gaan vestigen? Op een andere plek in Malburgen-Oost Op een bedrijventerrein in Arnhem In een andere (woon-)wijk in Arnhem
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
127
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? -------------- Buiten Arnhem Buiten Nederland 47. Welk type bedrijfsruimte wilt u als verhuist met uw bedrijf? Werkplek in huis Bedrijfsruimte aan huis Losse bedrijfsruimte Vaste ruimte in een bedrijfsverzamelgebouw Flexibele ruimte in een bedrijfsverzamelgebouw (te huur per dagdeel) Vaste ruimte in een bedrijfsverzamelgebouw specifiek gericht op ZZP’ers (netwerkkantoor) Flexibele ruimte in een bedrijfsverzamelgebouw specifiek gericht op ZZP’ers (netwerkkantoor) Anders, namelijk…………. 48. Kunt u aangeven hoe groot uw behoefte is aan onderstaande faciliteiten op een schaal van 1 tot 7, waarbij 1 is geen behoefte en 7 grote behoefte. Geen behoefte
Grote behoefte
Een plek waar ik mijn klanten kan ontvangen
1
2
3
4
5
6
7
Ontmoeting met andere ZZP’ers
1
2
3
4
5
6
7
Flexibele werkplekken (te huur per dagdeel)
1
2
3
4
5
6
7
Kopieer- en printfaciliteiten
1
2
3
4
5
6
7
Koffie en lunchfaciliteiten
1
2
3
4
5
6
7
49. Stel dat u opnieuw een keuze moet maken in welke wijk u zich vestigt met uw bedrijf. Kunt u aangeven hoe belangrijk de volgende zaken zijn bij uw vestigingskeuze. Heel Belangrijk Neutraal Niet Helemaal niet belangrijk belangrijk belangrijk Aanwezigheid van goede woonruimte Prijzen van bedrijfsvastgoed Aanwezigheid van bedrijfsvastgoed speciaal gericht op ZZP’ers Aanwezigheid van professionele / formele werkplekken Aanwezigheid van informele werkplekken (koffiehuis, lunchroom of een café) Aanwezigheid van vergaderruimtes in de wijk Aanwezigheid van flexibele werkruimtes (te huur per dagdeel)
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
128
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tot slot nog enkele algemene vragen 50. U bent… Man Vrouw 51. In welke periode bent u geboren? Voor 1950 Tussen 1950 en 1959 Tussen 1960 en 1969 Tussen 1970 en 1979 Tussen 1980 en 1989 Na 1990 52. Wat is de hoogste opleiding die u heeft voltooid? Lagere school/basisschool LBO/VBO/MAVO/VMBO HAVO/VWO/MBO HBO WO Anders, namelijk……… 53. Wat is de samenstelling van uw huishouden? Alleenstaand Alleenstaand met thuiswonende kind(eren) Samenwonend / gehuwd Samenwonend / gehuwd met thuiswonende kind(eren) Woongroep Anders, namelijk……. 54. Wenst u een digitale versie te ontvangen van de resultaten van dit onderzoek? Ja Nee (einde vragenlijst) 55. E-mailadres …………………….. Hartelijk dank voor uw deelname!
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
129
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Bijlage 5
Resultaten
Frequentietabellen achtergrondinformatie ZZP’ers Tabel 0.1 Geslacht ZZP’ers Geslacht Man Vrouw Totaal
Aantal ZZP’ers 61 33 94
% ZZP’ers 64,9% 35,1% 100%
Tabel 0.2 Woonachtig in de wijk Woonachtig in de wijk Aantal ZZP’ers Ja 85 Nee 9 Totaal 94
% ZZP’ers 90,4% 9,6% 100%
Tabel 0.3 Geboortejaar ZZP’ers Geboortejaar Aantal ZZP’ers Voor 1950 8 Tussen 1950 en 1959 8 Tussen 1960 en 1969 25 Tussen 1970 en 1979 38 Tussen 1980 en 1989 15 Na 1990 0 Totaal 94
% ZZP’ers 8,5% 8,5% 26,6% 40,4% 16% 0% 100%
Tabel 0.4 Hoogst voltooide opleiding ZZP’ers Hoogst voltooide opleiding Aantal ZZP’ers Lagere school/basisschool 0 LBO/VBO/MAVO/VMBO 8 HAVO/VWO/MBO 17 HBO 48 WO 17 Anders 4 Totaal 94
% ZZP’ers 0% 8,5% 18,1% 51,1% 18,1% 4,3% 100%
Tabel 0.5 Samenstelling huishouden ZZP’ers Samenstelling huishouden Alleenstaand Alleenstaand met thuiswonend(e) kind(eren) Samenwonend/gehuwd Samenwonend/gehuwd met thuiswonend(e) kind(eren) Woongroep Anders Totaal
Aantal ZZP’ers 14 5 40 32 1 2 94
% ZZP’ers 14,9% 5,3% 42,6% 34,0% 1,1% 2,1% 100%
Aantal ZZP’ers 5 18 32 39 94
% ZZP’ers 5,3% 19,1% 34,0% 41,5% 100%
Frequentietabellen werksituatie ZZP’ers Tabel 0.6 Uren werkzaam als ZZP’er Uren werkzaam als ZZP’er 0 tot 12 uur per week 12 tot 24 uur per week 24 tot 36 uur per week Meer dan 36 uur per week Totaal
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
130
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 0.7 Werksituatie ZZP’ers Werksituatie Vanuit huis Bedrijfsruimte aan huis Bedrijfsverzamelgebouw in de wijk Bedrijfsverzamelgebouw buiten de wijk Losse bedrijfsruimte in de wijk Losse bedrijfsruimte buiten de wijk Bij opdrachtgevers op locatie Totaal Tabel 0.8 Inkomsten uit ander werk Inkomsten uit ander werk Aantal ZZP’ers Ja 29 Nee 65 Totaal 94
Aantal ZZP’ers 43 10 2 6 4 3 26 94
% ZZP’ers 45,7% 10,6% 2,1% 6,4% 4,3% 3,2% 27,7% 100%
% ZZP’ers 30,9% 69,1% 100%
Tabel 0.9 Startjaar ZZP-onderneming Startjaar ZZP-onderneming Aantal ZZP’ers In de periode 2009-2011 35 In de periode 2006-2008 32 In de periode 2001-2005 14 In het jaar 2000 of eerder 13 Totaal 94
% ZZP’ers 37,2% 34,0% 14,9% 13,8% 100%
Tabel 0.10 Vestigingsmotivatie ZZP’ers Vestigingsmotivatie Aantal ZZP’ers Woonachtig in de wijk 82 Beschikbaarheid bedrijfsruimte 6 Gunstig ondernemersklimaat 1 Anders 5 Totaal 94
% ZZP’ers 87,2% 6,4% 1,1% 5,3% 100%
Transvaalbuurt Tabel 0.11 Vergelijking onderzoekspopulatie en steekproef Transvaalbuurt naar branche Branche Aantal ZZP’ers in Aantal ZZP’ers Verwachte aantal in onderzoeksin de steekproef steekproef obv populatie onderzoekspopulatie Industrie 6 0 Bouwnijverheid 26 2 2,9 Vervoer en opslag 6 0 Informatie en communicatie 33 7 3,7 Verhuur en handel in 4 0 onroerend goed Advisering, onderzoek en overige 99 7 11,2 zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg 6 1 0,7 Cultuur, sport en recreatie 73 7 8,3 Persoonlijke dienstverlening 9 1 1,0 Overige dienstverlening 10 4 1,1 Totaal 272 29
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
131
Verschil
-0,9 3,3 -4,2 0,3 -1,3 0,0 2,9
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Tabel 0.12 Chi-kwadraat Transvaalbuurt Branche Chi-square
a
12,337
6
df Asymp. Sig.
,055
a. 5 cells (71,4%) have expected frequencies less than 5. The minimum expected cell frequency is ,7. Tabel 0.13 Startjaar ZZP-onderneming Transvaalbuurt Startjaar ZZP-onderneming Aantal ZZP’ers In de periode 2009-2011 4 In de periode 2006-2008 11 In de periode 2001-2005 6 In het jaar 2000 of eerder 8 Totaal 29
% ZZP’ers 13,8% 37,9% 20,7% 27,6% 100%
Tabel 0.14 Klanten uit de Transvaalbuurt en Amsterdam Welk percentage van uw klanten komt uit de Uit de wijk wijk of uit de stad? Minder dan 5% 93,1% 5 tot 25% 3,4% 25 tot 50% 0,0% 50 tot 75% 0,0% 75 tot 95% 3,4% Meer dan 95% 0,0% Totaal 100% Tabel 0.15 Leveranciers uit de Transvaalbuurt en Amsterdam Welk percentage van uw leveranciers komt uit Uit de wijk de wijk of uit de stad? Minder dan 5% 82,8% 5 tot 25% 6,9% 25 tot 50% 3,4% 50 tot 75% 0,0% 75 tot 95% 3,4% Meer dan 95% 3,4% Totaal 100%
Uit de stad 10,3% 17,2% 24,1% 27,6% 13,6% 6,9% 100%
Uit de stad 20,7% 20,7% 27,6% 13,8% 10,3% 6,9% 100%
Tabel 0.16 Gebruik voorzieningen in de Transvaalbuurt voor klantenbezoek Ik maak gebruik van voorzieningen in de wijk Aantal ZZP’ers % ZZP’ers om met klanten af te spreken Altijd 0 0,0% Vaak 3 10,3 Soms 9 31,0 Zelden 6 20,7 Nooit 8 27,6 Niet van toepassing 3 10,3 Totaal 29 100%
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
132
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 0.17 Nadere analyse van meldingen overlast in de Transvaalbuurt 0 keer 1 of 2 keer 3 Zwerfafval of rommel op straat 61,5% 19,2% Slecht beheer of achterstallig onderhoud 50,0% 31,8% Vandalisme of vernieling 42,9% 38,1% Overige overlast 55,0% 15,0%
of vaker 19,2% 18,2% 19,0% 30,0%
N 26 22 21 20
Tabel 0.18 Factoren die de inzet in de Transvaalbuurt bepalen (N=29) Factoren Aantal ZZP’ers % ZZP’ers Tijd 18 62,1% Geld 5 17,2% Woongenot 14 48,3% Contacten in de wijk 12 41,4% Persoonlijke belangen 10 34,5% Zakelijke belangen 2 6,9% Anders 1 3,4%
Mariahoeve en Marlot Tabel 0.19 Vergelijking onderzoekspopulatie en steekproef Mariahoeve en Marlot naar branche Branche Aantal ZZP’ers in Aantal ZZP’ers Verwachte aantal in onderzoeksin de steekproef steekproef obv populatie onderzoekspopulatie Industrie 3 1 0,4 Bouwnijverheid 43 3 6,0 Vervoer en opslag 6 0 Informatie en communicatie 32 4 4,5 Financiële instellingen 1 0 Verhuur en handel in 5 1 0,7 onroerend goed Advisering, onderzoek en overige 93 12 13 zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg 6 1 0,8 Cultuur, sport en recreatie 9 4 1,3 Persoonlijke dienstverlening 16 3 2,2 Overige dienstverlening 7 1 1,0 Totaal 247 30 Tabel 0.20 Chi-kwadraat Mariahoeve en Marlot Branche Chi-square
a
8,811
df Asymp. Sig.
8 ,358
a. 7 cells (77,8%) have expected frequencies less than 5. The minimum expected cell frequency is ,4.
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
133
Verschil
0,6 3 4 0,3 -1,0 0,2 2,7 0,8 0,0
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 0.21 Frequentie contacten in Mariahoeve en Marlot (% ZZP’ers) (N=94) Contact met ZZP’ers Dagelijks 3,3% Een paar keer per week 13,3% Een paar keer per maand 16,7% Een paar keer per jaar 3,3% Minder dan een paar keer per jaar 3,3% Nooit 60,0% Totaal 100% Tabel 0.22 Aantal contacten in Mariahoeve en Marlot N Minimum Aantal contacten met andere ZZP’ers 30 0 Aantal contacten met andere 30 0 ondernemers (niet ZZP’ers)
Maximum 5
Mean 0,83
Std. Deviatie
25
2,87
5,655
Tabel 0.23 Zichtbaarheid bedrijfsvestiging Mariahoeve en Marlot Is aan de buitenkant van uw pand zichtbaar dat uw Aantal bedrijf daar gevestigd is? ZZP’ers Ja 1 Nee 29 Totaal 30 Tabel 0.24 Klanten uit Mariahoeve & Marlot en Den Haag Welk percentage van uw klanten komt uit de wijk of uit Uit de wijk de stad? Minder dan 5% 73,3% 5 tot 25% 20,0% 25 tot 50% 3,3% 50 tot 75% 3,3% 75 tot 95% 0,0% Meer dan 95% 0,0% Totaal 100%
1,367
% ZZP’ers 3,3% 96,7% 100%
Uit de stad 36,7% 16,7% 13,3% 13,3% 0,0% 20,0% 100%
Tabel 0.25 Nadere analyse van meldingen overlast Mariahoeve en Marlot (% ZZP’ers) 0 keer 1 of 2 keer 3 of vaker N Zwerfafval of rommel op straat 76,5% 23,5% 0,0% 17 Slecht beheer of achterstallig onderhoud 68,8% 25,0% 6,3% 16 Vandalisme of vernieling 53,3% 48% 6,7% 15 Overige overlast 75,0% 25,0% 0,0% 12 Tabel 0.26 Aanspreken overlastveroorzakers in Mariahoeve en Marlot (% ZZP’ers) Altijd Vaak Soms Zelden Ik spreek overlastveroorzakers aan op 0,0% 13,6% 72,7% 13,6% hun gedrag
Brechtje Schildkamp
Nooit
N
0,0%
75
Radboud Universiteit Nijmegen
134
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? ---------------
Malburgen-Oost Tabel 0.27 Vergelijking onderzoekspopulatie en steekproef Malburgen-Oost naar branche Branche Aantal ZZP’ers in Aantal ZZP’ers Verwachte aantal in onderzoeksin de steekproef steekproef obv populatie onderzoekspopulatie Industrie 10 1 2,3 Bouwnijverheid 43 6 9,9 Vervoer en opslag 7 0 Informatie en communicatie 14 3 3,2 Verhuur en handel in onroerend 1 0 goed Advisering, onderzoek en overige 44 11 10,1 zakelijke dienstverlening Gezondheids- en welzijnszorg 5 2 1,2 Onderwijs 6 1 1,4 Cultuur, sport en recreatie 23 4 5,3 Persoonlijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal
14 6 173
4 3 35
0,9 0,7
Branche a
21,424
df Asymp. Sig.
8 ,006
a. 6 cells (66,7%) have expected frequencies less than 5. The minimum expected cell frequency is ,7. Tabel 0.29 Geboortejaar ZZP’ers Malburgen-Oost Geboortejaar Aantal ZZP’ers % ZZP’ers Voor 1950 2 5,7% Tussen 1950 en 1959 4 11,4% Tussen 1960 en 1969 7 20,0% Tussen 1970 en 1979 12 34,3% Tussen 1980 en 1989 10 28,6% Na 1990 0 0% Totaal 35 100% Tabel 0.30 Startjaar ZZP’ers in Malburgen-Oost Startjaar ZZP-onderneming Aantal ZZP’ers In de periode 2009-2011 19 In de periode 2006-2008 9 In de periode 2001-2005 5 In het jaar 2000 of eerder 2 Totaal 35
Brechtje Schildkamp
% ZZP’ers 54,3 25,7 14,3 5,7 100%
Radboud Universiteit Nijmegen
-1,3 -3,9 -0,2 0,9 0,8 -0,4 -1,3 3,1 2,3
Tabel 0.28 Chi-kwadraat Malburgen-Oost Chi-square
Verschil
135
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 0.31 Inkomsten uit ander werk Malburgen-Oost Inkomsten uit ander werk Aantal ZZP’ers % ZZP’ers Ja 15 42,9% Nee 20 57,1% Totaal 35 100% Tabel 0.32 Organisatiegraad van de ZZP’ers in Malburgen-Oost
Bewonerscomité in de wijk Ondernemersnetwerk in de wijk Ondernemersnetwerk in de stad Landelijk ondernemersnetwerk ZZP-netwerk in de wijk ZZP-netwerk in de stad Landelijk ZZP-netwerk
Lid
Geen lid
8,8% 17,1% 17,1% 17,1% 9,1% 12,5% 23,5%
88,2% 80,0% 82,9% 80,0% 87,9% 87,5% 76,5%
Niet van toepassing/niet aanwezig 2,9% 2,9% 0,0% 2,9% 3,0% 0,0% 0,0%
N 34 35 35 35 33 32 34
Tabel 0.33 Frequentie gebruik voorzieningen in Malburgen-Oost
Supermarkt Bakker Slager Groenteman Kapper Kinderopvang Café Lunchroom/broodjeszaak Restaurant Print- en kopieerwinkel
Dagelijks
Een paar keer per week
Een paar keer per maand
Een paar keer per jaar
Nooit
17,1% 2,9% 2,9% 2,9% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0%
48,6% 11,8% 11,8% 11,8% 0,0% 6,3% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0%
22,9% 14,7% 5,9% 11,8% 9,1% 0,0% 3,0% 11,8% 9,4% 9,1%
8,6% 17,6% 35,5% 26,5% 18,2% 0,0% 6,1% 29,4% 12,5% 6,1%
2,9% 52,9% 44,1% 47,1% 66,7% 84,4% 90,9% 52,9% 71,9% 75,8%
Niet van toepassing /niet aanwezig in de wijk 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 6,1% 9,4% 0,0% 5,9% 6,3% 9,1%
Tabel 0.34 Gebruik voorzieningen in Malburgen-Oost voor klantenbezoek Ik maak gebruik van voorzieningen in de wijk Aantal ZZP’ers % ZZP’ers om met klanten af te spreken Altijd 0 0,0% Vaak 0 0,0% Soms 5 14,3% Zelden 2 5,7% Nooit 22 62,9% Niet van toepassing 6 17,1% Totaal 35 100% Tabel 0.35 Leveranciers uit Malburgen-Oost en Arnhem (% ZZP’ers) (N=94) Welk percentage van uw leveranciers komt uit de wijk Uit de wijk Uit de stad of uit de stad? Minder dan 5% 88,6% 65,7% 5 tot 25% 8,6% 14,3% 25 tot 50% 2,9% 11,4% 50 tot 75% 0,0% 0,0% 75 tot 95% 0,0% 2,9% Meer dan 95% 0,0% 5,75 Totaal 100% 100%
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
136
N
33 34 34 34 33 32 33 34 32 33
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 0.36 Nadere analyse van meldingen overlast Malburgen-Oost (% ZZP’ers) 0 keer 1 of 2 keer 3 of vaker Zwerfafval of rommel op straat 75,0% 16,7% 8,3% Slecht beheer of achterstallig onderhoud 68,8% 25,0% 4,8% Vandalisme of vernieling 68,4% 31,6% 0,0% Overige overlast 42,9% 52,4% 4,8% Tabel 0.37 Factoren die inzet Malburgen-Oost bepalen (N=35) Factoren Aantal ZZP’ers Tijd 26 Geld 7 Woongenot 9 Contacten in de wijk 14 Persoonlijke belangen 8 Zakelijke belangen 13 Anders 0
N 67 59 55 53
% ZZP’ers 74,3% 20,0% 25,7% 40,0% 22,9% 37,1% 0,0%
Vergelijking naar branche Tabel 0.38 Frequentie contacten met buurtbewoners naar branche (% ZZP’ers)
Dagelijks Een paar keer per week Een paar keer per maand Een paar keer per jaar Minder dan een paar keer per jaar Nooit Totaal
Advisering, onderzoek en overig (=30) 20,0% 46,7% 20,0% 13,3% 0,0%
Cultuur, sport en recreatie (N=15) 13,3% 60,0% 13,3% 6,7% 0,0%
Informatie en communicatie (N=14) 28,6% 57,1% 7,1% 0,0% 7,1%
Bouwnijverheid
0,0% 100%
6,7% 100%
0,0% 100%
0,0% 100%
Tabel 0.39 Frequentie contacten met andere ZZP’ers naar branche(% ZZP’ers) Advisering, Cultuur, sport en Informatie en onderzoek en recreatie communicatie overig (=30) (N=15) (N=14) Dagelijks 6,7% 0,0% 0,0% Een paar keer per week 10,0% 33,3% 7,1% Een paar keer per maand 20,0% 20,0% 28,6% Een paar keer per jaar 10,0% 20,0% 1,0% Minder dan een paar keer 10,0% 6,7% 7,1% per jaar Nooit 43,3% 20,0% 57,1% Totaal 100% 100% 100%
Brechtje Schildkamp
Radboud Universiteit Nijmegen
(N=11) 45,5% 45,5% 9,1% 0,0% 0,0%
Bouwnijverheid (N=11) 0,0% 27,3% 27,3% 9,1% 9,1% 27,3% 100%
137
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 0.40 Frequentie contacten met andere ondernemers naar branche (% ZZP’ers) Advisering, Cultuur, sport en Informatie en onderzoek en recreatie communicatie overig (=30) (N=15) (N=14) Dagelijks 0,0% 6,7% 0,0% Een paar keer per week 10,0% 6,7% 7,1% Een paar keer per maand 26,7% 40,0% 21,4% Een paar keer per jaar 16,7% 6,7% 14,3% Minder dan een paar keer 10,0% 0,0% 0,0% per jaar Nooit 36,7% 40,0% 57,1% Totaal 100% 100% 100% Tabel 0.41 Aantal contacten met andere ZZP’ers in de wijk naar branche Advisering, Cultuur, sport onderzoek en en recreatie overig (=30) (N=15) Mean 1,72 3,53 Std. Deviatie
3,058
Bouwnijverheid (N=11) 0,0% 18,2% 36,4% 36,4% 0,0% 9,1% 100%
Informatie en communicatie (N=14) 1,21
Bouwnijverheid
1,762
1,88
3,701
(N=11) 2,18
Tabel 0.42 Aantal contacten met andere ondernemers in de wijk naar branche Advisering, Cultuur, sport Informatie en onderzoek en en recreatie communicatie overig (=30) (N=15) (N=14) Mean 1,83 2,43 1,00 Std. Deviatie
4,683
3,435
Tabel 0.43 Gemiddelde scores op wijkinzet naar branche Advisering, Cultuur, sport onderzoek en en recreatie overig (=30) (N=15) μ σ μ σ Ik woon informatiebijeenkomsten 1,79 ,978 1,93 1,269 over de wijk bij Ik neem deel aan activiteiten in de 1,93 ,842 2,07 ,961 wijk Ik financier met mijn bedrijf 1,25 ,518 1,27 ,704 activiteiten voor de wijk 1,50 ,962 1,73 1,280 Ik doe vrijwilligerswerk in de wijk Ik organiseer activiteiten voor 1,41 ,780 1,57 1,158 bewoners uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor 1,18 ,476 1,14 ,363 ZZP’ers uit de wijk Ik organiseer activiteiten voor alle 1,11 ,416 1,00 ,000 ondernemers uit de wijk 10,07 3,396 9,455 2,945 Totale score
Brechtje Schildkamp
Bouwnijverheid (N=11) 6,18
1,732
Informatie en communicatie (N=14) μ σ
8,232
Bouwnijverheid (N=11) μ
σ
1,64
,842
2,10
1,287
1,86
,949
2,20
1,033
1,00
,000
1,30
,675
1,15
,555
1,90
,994
1,23
,832
1,60
,843
1,00
,000
1,40
,699
1,00
,000
1,30
,675
8,846
2,478
11,80
5,116
Radboud Universiteit Nijmegen
138
---------------ZZP’ers: de toekomst voor een leefbare wijk? --------------Tabel 0.44 Aantal uren werkzaam in de wijk naar branche (% ZZP’ers) Advisering, Cultuur, sport en onderzoek en recreatie (N=15) overig (N=30) 0 uur per week 10,0 13,3 1 tot 12 uur week 33,3 33,3 12 tot 24 uur per week 33,3 20,0 24 tot 36 uur per week 10,0 20,0 36 of meer uur per week 13,3 13,3 Totaal 100% 100%
Informatie en communicatie (N=14) 28,6 35,7 14,3 0,0% 21,4 100%
Bouwnijverheid
Informatie en communicatie (N=14) 42,9% 57,1% 100%
Bouwnijverheid
(N=11) 36,4 36,4 9,1 9,1 9,1 100%
Tabel 0.45 Zicht op openbare ruimte naar branche (% ZZP’ers) Heeft u vanuit uw werkplek zicht op straat? Ja Nee Totaal
Advisering, onderzoek en overig (N=30) 70,0% 30,0% 100%
Cultuur, sport en recreatie (N=15) 60,0% 40,0% 100%
(N=11) 54,5% 45,5% 100%
Tabel 0.46 Nadere analyse van meldingen overlast naar branche(% ZZP’ers) Advisering, onderzoek en overig Cultuur, sport en recreatie (N=15) (N=30) 1 tot 2 3 keer of 1 tot 2 3 keer of 0 keer 0 keer keer vaker keer vaker Zwerfafval of rommel op 61,9% 23,8% 14,3% 90,0% 10,0 0,0 straat Slecht beheer of achterstallig 68,4% 21,1% 10,5% 62,5% 25,0 12,5 onderhoud 47,1% 41,2% 11,8% 75,0% 12,5 12,5 Vandalisme of vernieling 37,5% 37,5% 25,0% 44,4% 33,3 22,2 Overige overlast Tabel 0.47 Nadere analyse van meldingen overlast naar branche (% ZZP’ers) Informatie en communicatie (N=14) Bouwnijverheid (N=11) 1 tot 2 3 keer of 1 tot 2 3 keer of 0 keer 0 keer keer vaker keer vaker Zwerfafval of rommel op 60,0% 20,0% 20,0% 75,0% 25,0% 0,0% straat Slecht beheer of achterstallig 70,0% 20,0% 10,0% 62,5% 12,5% 25,0% onderhoud 50,0% 50,0% 62,5% 37,55 Vandalisme of vernieling 0,0% 0,0% 75,0% 12,5% 12,5% 66,7% 33,3% Overige overlast 0,0% Tabel 0.48 Aanspreken overlastveroorzakers naar branche Ik spreek overlast Advisering, Cultuur, sport en veroorzakers aan op hun onderzoek en recreatie gedrag overig (N=30) (N=15) Altijd 0,0% 9,1% Vaak 8,3% 36,4% Soms 79,2% 18,2% Zelden 8,3% 27,3% Nooit 4,2% 9,1% Totaal 100% 100%
Brechtje Schildkamp
Informatie en communicatie (N=14) 0,0% 21,4% 50,0% 14,3% 14,3% 100%
Radboud Universiteit Nijmegen
Bouwnijverheid (N=11) 0,0% 9,1% 54,5% 18,2% 18,2% 100%
139