Beroepen van vroeger (smalheer – smid/ zwaardveger) OPMERKING REDACTIE: EEN MISVERSTAND IS ER DE OORZAAK VAN DAT IN DE VORIGE AFLEVERING EEN STUKJE TEKST SMALHEERSMEERSMELTER NIET IS OPGENOMEN. DIT GELDT OOK VOOR SOMMIGE TOELICHTENDE TEKSTEN OVER SMEDEN. DAAROM VOLGT HIER EERST HET WEGGEVALLEN DEEL EN DAARNA DE INFORMATIE OVER DE GESPECIALEERDE SMEDEN. Smalheer Leenman, ambachtsheer '(De Staten) verklaarden [..] dat alle amptluiden, rechters, smalheeren, vassaalen 1 en andre ingezeetenen, ontslaaghen waaren van den eedt gedaan aan hem als Vorste deezer Landen.' (Hooft). (Bron WNT) 'Alle welcke zaken hoe verre verstaan moeten werden by de Grave den Smalheren gegeven ofte niet gegeven te zijn [..] t’sijner plaetse verklaert sal werden.' (De Groot) (Bron WNT) Smalnering Het vervaardigen van en de handel in smalle weefsels van o.a. zijde. In de Keuren van Haarlem wordt o.a. bepaald dat 'Niemant zal hier ter Stede vermogen te fabriceeren [..] eenige Soorten van Stoffen, de Smal-neering aangaande, ten zy hy alvorens zal hebben voldaan het Gild van de voorsz. SmalNeeringe, 2 270a (1749). Smalreeder, smalbaas 1
vazallen
Producent van smalle weefsels. Smalwerker, smalwever Een wever die weeft op een smalweefstoel. Omdat voor de smalweefstoel minder vaardigheid werd vereist dan voor de breedweefstoel, begon men als wever dikwijls eerst op een smalweefstoel totdat men het vak volledig beheerste. Smeersmelter In een advertentie in de Amsterdamsche Courant van 10 juni 1892 is 'Uit de hand te koop of wel te huur [..] een smeersmeltery met deszelfs toebehooren, staande en gelegen in de Nieuwe Lelystraat by de Baangragt, met een pakhuis daar annex, uitkomende op de Baangracht.' Smeer is dierlijk vet dat voor verschillende doeleinden werd gebruikt, zoals broodbeleg dat op het brood gesmeerd werd, smeermiddel om apparatuur, zoals wielen, soepel te laten draaien en als grondstof voor de kaarsenindustrie. In de smeersmelterij werd het vet gereinigd van vliezen, bloed en andere ongerechtigheden. Bliksmid of blikslager Bewerker van geplet en vertind plaatijzer, uitgeslagen in dunne bladen. Van blik werden en worden vooral veel huishoudelijke voorwerpen vervaardigd, maar ook bijv. verpakkingsmateriaal als koekjestrommels, bussen voor opslag, enz. Damastsmid De damastsmid legt staal met goud of zilver in of brengt er, ongeveer als bij het etsen, figuren en/of motieven op aan. Deze techniek zou ontwikkeld zijn in Damascus en wordt daarom ook wel damasceren genoemd. Dompermaker - profeytermaker De dompermaker had zich gespecialiseerd in het fabriceren van kandelaars
en kaarsendompers (om kaarsen te kunnen doven). Dorpssmid De dorpssmid kan men zien als een soort alleskunner. In de dorpen was hij degene die de paarden besloeg en allerlei gereedschappen en ijzeren gebruiksvoorwerpen uit de huishoudingen repareerde. Edelsmid De edelsmid bewerkt edele metalen: goud- en zilversmid. Fijnsmid De fijnsmid vervaardigde o.a. onderdelen voor geweren zoals de slotplaat, de haan en de pan, en onderdelen voor sloten. Ook bijv. naaldenmakers werden tot de fijnsmeden gerekend. Geschut- en klokgieter Zij vervaardigden kanonnen en klokken. Als grondstof werd aanvankelijk brons gebruikt, later voor de kanonnen ook ijzer. Verder ook wel kleingoed als vijzels. Fijnsmid De fijnsmid was o.a. nodig voor de ver vaardiging van het slot van een geweer. Zelfs dat maakte hij niet alleen. Zo zorgden haanvijlers met behulp van vijlen voor de definitieve vorm. Slotveermakers smeedden de verschillende veren, nodig voor het slotmechanisme. Dan waren er de schroevenmakers die de schroeven en bouten smeedden, de schroefkoppen vijlden en schroefdraden in de schachten tapten. Geweer- of roermaecker Deze vervaardigde uit de door anderen toegeleverde onderdelen als loop, lade en slot het complete vuurwapen. Harnassmid, harnasmaker De harnassmid is gespecialiseerd in het vervaardigen van harnassen. In feite was dit een verdwenen beroep, maar
door de hernieuwde belangstelling voor het verleden zijn er ook nu nog harnasmakers actief, waaronder enkele in Nederland. Ook de vervaardiging van maliënkolders behoorde tot zijn werk. Deze bestonden uit in elkaar gevlochten ringetjes.
Harnassmid aan het werk Houweelsmid Gespecialiseerd in de vervaardiging van houwelen en ook bijlen. Kachelsmid Deze was gespecialiseerd in de vervaardiging van kachels, zoals een sleeof plattebuiskachel. Ketelsmid (ketellapper) De ketelsmid vervaardigde o.a. (kook) ketels van rood of geel koper, voorzien van een ijzeren hengsel om ze boven het vuur te kunnen hangen. Deze ketels dienden o.a. om er eten in te kunnen koken voor mens of dier. De ketellapper was degeen die van huis tot huis
trok om ter plekke beschadigde ketels e.d. te repareren. Kettingsmid De kettingsmid was gespecialiseerd in het vervaardigen van kettingen in allerlei formaten. Klingensmid, klingenmaker De klingensmid was gespecialiseerd in het vervaardigen van degens, klingen, sabels en zwaarden, waar nodig tweesnijdend. Kogelsmid De kogelsmid vervaardigde geweer- en kanonskogels. Koudsmid De koudsmid, ook koudslager genoemd werkte zonder smidsvuur. Kunstsmid (siersmid) De kunstsmid was (is) gespecialiseerd in het vervaardigen van kunstsmeedwerk. Loopsmid, lopensmid, lopenmaker. De lopensmid vervaardigde de geweerlopen. Messensmid, messenmaker De messenmaker was gespecialiseerd in de vervaardiging van messen in allerlei soorten en maten. De heften werden weer door anderen, de heftenmakers, vervaardigd. Deze konden van allerlei materiaal zijn zoals hout, ivoor en edelmetaal. Mannen en vrouwen hadden een eigen mes, dat ieder bij zich droeg in een min of meer fraaie schede (vorken kwamen eerst in de negentiende eeuw algemeen in gebruik. Daarvoor werd vast voedsel met de vingers gegeten, eventueel gebruikte men de mespunt als vork). In de periode van de zeventiende en achttiende eeuw waren de Schagermessen tot de beste in Europa gerekend. Molensmid
De molensmid vervaardigde ijzeren onderdelen voor molens zoals het molenijzer. Nagelsmid Zie spijkersmid. Een nagel is een spijker met een grote platte kop. Pistoolmaker Smid die pistolen maakte. Ploegsmid De ploegsmid vervaardigde ploegen. Roermaker Zie geweermaker. Sendemaker Smid die gespecialiseerd was in het maken van zeisen (Jaarb. CBG 30, 1976, pag. 45) en zichten (korte zeisen voor het maaien van koren. Slotenmaker Vervaardiger van sloten en sleutels. Speldenmaker Vervaardiger van spelden. Spijkersmid, spijkermaker Van af het rond 1830 werd de spijkersmederij geleidelijk vervangen door mechanische productie. Voor die tijd werden dunne ijzeren staven aan een kant verwarmd tot hij roodgloeiend was en vormde dan met de hamer de steel van een spijker op het aambeeld. Vervolgens werd de spijker gescheiden met behulp van de hamer en een stuk scherp staal waarna de spijker met de scherpe punt in een z.g. cloyère2 werd geplaatst, waarna men er met hamerslagen een kop aan maakte. Er was ook toen een zekere verscheidenheid aan spijkers. Men maakte bijv. koploze spijkers (spijkers met verloren kop) voor meubelwerk tot spijkers met een lengte van 37 cm ten behoeve van de scheepsbouw. 2
spijkerbak
De spijkervervaardiging vond vooral in de streek rond Luik plaats. Daar werd vooral Zweeds ijzer gebruikt, dat van zeer goede kwaliteit was. Sporenmaker De sporenmaker vervaardigde sporen ten behoeve van de ruiters. Strijkijzermaker Strijkijzers kende men in een grote verscheidenheid. Zo had men speciale strijkijzers nodig om de plooikragen die we op schilderijen uit de gouden eeuw zien, in het model te strijken. Ook de mutsen die men droeg vergden speciale strijkijzers. Verder werden o.a. speciale strijkijzers gebruikt door corsettenmakers en hoedenmakers. Schoenmakers gebruikten een soort strijkijzer om de binnenzool in een schoen of laars vast te plakken. Naast de strijkijzers die op een kachel verwarmd moesten worden ontstonden er ook strijkijzers waar men een kooltje vuur of een gloeiend gemaakt binnenijzer in kon doen. In de provincie Groningen staat in het dorp Noordbroek een strijkijzermuseum, waar men een unieke collectie kan bezien. Vijlenkapper Vervaardiger van allerlei vijlen voor uiteenlopende doeleinden. De vijl wordt uit een staaf staal als een blank met gevest gesmeed. Dit in verschillende profielen. Vervolgens worden ze om het staal te harden uitgegloeid om het staal hard te krijgen. Na correctie en het verwijderen van ongerechtigheden kan het kappen beginnen. Er wordt, afhankelijk van het
doel, met behulp van scherpe beitels de gewenste tanding ingeslagen. Na het kappen worden de vijlen verhit tot 780 graden Celsius in een bad van lood, en krijgen daardoor een beschermlaagje dat voorkomt dat er roestvorming optreedt.
Wagensmid, wagenmaker Men kan dit zien als een combinatieberoep van timmerman en smid. De rijtuigen, wagens en karren worden met de hand gemaakt, maar op verschillende plaatsen moet versterking komen zoals het maken en bevestigen van ijzeren hoepels rond de wielen.
Zwaardveger Ambachtsman die zwaarden en andere slag- en steekwapens vervaardigt, repareert en schoonmaakt.
[wordt vervolgd]
De familiegroep met de naamdragers (van) Maesdam, Van der Maese, Vermaes en Verhouck uit Maasdam
I
1986 VERSCHEEN VAN DE HAND VAN M.A.M. DAM-MAST EN A.P. VAN DEN HOEK DE MONOGRAFIE ‘HET GESLACHT MAASDAM’, WAARIN DE NAKOMELINGEN ZIJN N
BEHANDELD VAN DE NAAR SCHATTING ROND 1530 GEBOREN EN TE MAASDAM WOONACHTIGE GEBROEDERS DIRCK EN LENERT JANSZ., DIE ALDAAR TOT DE GEZETEN BOERENSTAND BEHOORDEN.
(2e deel) IIIa. GHIJSBRECHT (GIJSBERT) ADRIAENSZ., woonde te Maasdam, overl. vóór 21 januari 1586. Hij huwde voor ca. 1580 met N.N., waars. overl. na 24 april 1601. Lenaert Janss. (zie gen. I-1) belastte op 21 januari 1586 een stuk land te Maasdam ‘aende mascant’, dat aan de westzijde werd belend door het weeskind van Gijssbrecht Ariaenss.42 Zeer wel mogelijk waren deze stukken land verkavelde voorouderlijke grond. Ook in een akte van 20 januari 1589 is het weeskind van Gijssbert Arienss. vermeld als belender van land ‘aende
maeskant’ te Maasdam.66 Adriaen Adriaenss., wonende op Maasdam, als voogd geweest zijnde en de administratie gehad hebbende van het nagelaten weeskind van zaliger Ghijsbrecht Adrijaenss., genaamd Jannige Ghijsbrechtsdr., kwam op 22 februari 1598 met haar man en voogd Adriaen Sebastiaenss., tot verrekening van de pacht die hij van haar land had gehad. Na verrekening van zijn diensten als voogd was hij nog 25 Car. gld. schuldig.67 Bij transport op 24 april 1601 door de erfgenamen van Fijken Gijsbertsdr. trad Corn(elis) Ariensz. van Rijderkerck op als gerechte bloedvoogd van de nagelaten weeskinderen van Gijsbert Ariensz. Dit betekent dat er tenminste nog twee minderjarige kinderen waren, wiens identiteit ik echter niet heb kunnen vaststellen. Tevens bleek uit deze akte de weduwe van Gijsbert de helft van 7 hont land in Maasdam te bezitten, dat gemeen lag met een gelijke hoeveelheid dat nagelaten was door Fijken Gijsbertsdr.68 Kind: 1. JANNIGE GHIJSBRECHTSDR, mogelijk overl. voor 24 april 1601. Zij huwde vóór 22 februari 1598 met Adriaen Sebastiaensz., woonde aan de dijk van het Oost-Zomerland (1599), te Puttershoek (1600, 1601), aan de Glypperdijk (1600), waard te Puttershoek (vóór 1598), boer op een gepachte stee te PutSAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 20 januari 1589. 67 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 36. 68 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 24 april 1601. 66
tershoek (1601), overl. na 10 mei 1601. Op 12 augustus1598 werd voor het gerecht van Puttershoek een verklaring afgelegd over een voordien ten huize van Adriaen Sebastiaenss. plaats gevonden hebben zaak over een zekere erfpacht69, terwijl een verklaring van 14 april 1599 betrekking heeft op een bijeenkomst die plaats had gevonden ten huize van Adriaen Sebastiaenss., ‘diertijt waert tot Pietershouck’.70 Deze behuizing moet een herberg of taverne zijn geweest. Vermoedelijk was de waard identiek met de echtgenoot van Jannige Ghijsbrechtsdr., want het blijkt niet dat er tegelijkertijd meerdere naamgenoten in en rond Puttershoek woonden. Ariaen Bastiaenss., als getrouwd hebbende Jannegen Gijsbertsdr., transporteerde op 23 juni 1599 aan Arijaen Arijaenss. Jongen 350 roeden ‘teellant’ aan ‘den maescant’ in Maasdam, oostelijk belend door Lenert Janss., zuidelijk strekkende tot in de diepte van de Maas, en noordelijk ‘den heerwech’. Dit land was voornoemde Jannegen aangekomen bij dode van haar bestevader (= grootvader) Arijen Janss. Hierna is een onafgemaakte akte ingeschreven waarin Arijaen Arijaenss. Jongen, ‘onsen inwonen(de) buyrman’ van Maasdam, een niet nader genoemde geldsom schuldig verklaarde te zijn aan Arijaen Bastiaens, wonende ‘aenden dijck van toostzomerSAD, Recht. Arch. Puttershoek inv. nr. 16, fol. 47 vs. 70 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 53. 69
lant’.71 Adriaen Sebastiaenss., wonende in Puttershoek, attesteerde op16 maart 1600 ten verzoeke van Pieter Gielliss. over een ca. drie jaar daarvoor aan Pieter verkocht paard.72 Met de aan ‘den Achterdijck’ onder de jurisdictie van Maasdam wonende Adriaen Joostenss. Smouter stelde de op Puttershoek wonende Adriaen Sebastiaenss. zich bij akte van 1 mei 1600 als borgen ten behoeve van Ghijsbrecht van Scharlaken Corneliss., koopman van ‘graynnen’ (greinen = zaden) tot Dordrecht vanwege 15 zakken zomergerst door Willem Willemss., wonende aan ‘den Groennen Wech’ onder de jurisdictie van Mijnsheerenland.73 Op 2 november 1600 verkocht Arijaen Bastiaens, wonende aan ‘den Glijpperdijck’ 325 roeden cijnsland in Maasdam, gelegen in drie verscheiden stukken en hem aanbestorven van Fijgen Gijsbertsdr., ‘zijn wijffs bestemoeder’ (= grootmoeder), aan Gijsbert Arijenss. ‘van Pietershouck’, die Arijaen dan zijn neef noemt.74 Bij landverkoop door de erfgenamen van haar grootmoeder Fijken Gijsbertsdr. op 24 april 1601 is er geen sprake van Jannige of haar man, die dan als mede-erfgenaam in de plaats van haar overleden vader had dienen te treden. Wel is er dan sprake van SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 23 juni 1599. 72 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 82 vs. 73 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 84. 74 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 2 november 1600. 71
de voor de weeskinderen van vader Gijsbert Ariensz. optredende bloedvoogd Corn(elis) Ariensz. van Rijderkerck.75 Mogelijk was Jannige voordien echter al kinderloos overleden. Op 10 mei 1601 procedeerde de onder Nieuwe Tonge wonende Cors Andriess. voor het gerecht van Puttershoek tegen Adriaen Sebastiaenss., wonende op Puttershoek. Cors eiste betaling van 1100 Car. gld. als rest van de koop van koren en de beterschap van de stede waar Adriaen dan op woont. Adriaen verweerde zich met te stellen dat hij het koren niet gekocht had en hij de stee niet van Cors maar van Pieter Giellenss. de Lette overgenomen had. Hij stelde dat zij beiden naar de Lette zouden gaan om rekening te doen en Adriaen verklaarde zich bereid resterend geld te betalen. Het gerecht stemde hiermee in.76 Kind, onmondig 24-4-1601.58 Kind, onmondig 24-4-1601.58 Eventueel nog meer kinderen. IIIb. ADRIAEN ADRIAENSZ. JONGHE (JONGEN), boer te Maasdam, heemraad van Maasdam (1601), overl. tussen 24 april 1601 en 10 mei 1602. Hij huwde vóór 1584 met Geertgen (Gerittgen) Pietersdr., woonde op ’t Gat onder de kerkelijke gemeente van Maasdam (1609), overl. na 30 juni 1620. Adriaen zal vernoemd zijn naar de eerste echtgenoot van zijn moeder. SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 24 april 1601. 76 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 111 vs. 75
Mogelijk was hij identiek met de Adriaen Adriaenss, die op 21 augustus 1587 voor schout en heemraden te Maasdam door Jan Corn(elis)s Bouffkens van zekere borgtocht werd bevrijd.77 In een gerechtelijke zaak van 20 november 1587 over de uitgang van zeker land van Pieter Hoffman is sprake van het land van Corn(elis) Arijens en Arijen Arijens nabij de Groenenwech onder Maasdam.78 De heiligegeestmeesters van Maasdam deden op 31 maart 1591 Arijaen Arijaenss. Jongen panden op zijn 7 hont vanwege een hoofdsom van een wilcoor met interest.79 Op 17 december 1591 verklaarde Arijaen Arijaenss. Jonge aan de Armen en de Heiligegeest van Maasdam 48 Car. gld. schuldig te zijn. Als zekerheid voor de aflossing stelde hij in het speciaal 7 hont cijnsland gelegen ‘aende Groenen wech’ in Maasdam. Dit land was aan de westzijde belend door zijn (niet bij naam genoemde) moeder en aan de zuidzijde door zijn broeder Corn(elis) Arijaenss.48 Dezelfde dag stelde Jongen zich ook als borg voor een schuldaflossing van (zijn zwager) Pieter Heijndricxss.48 Adriaen Arienss. Jongen, wonende op Maasdam , verklaarde bij akte van 20 december 1592 aan de Armen of Heiligegeest van Maasdam 69 Car. gld. schuldig te zijn, welk bedrag hij ontvangen had uit handen van de heiligegeestmeesters Arien Heijndricx van (den) Brouck snyder en Arien Joistenss. Smoutert. Hij zette hiervoor 7 hont cijnsland in SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 21 augustus 1587. 78 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 20 november 1587. 79 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 31 maart 1591. 77
Maasdam op hypotheek, belend west: zijn moeder, oost: het weeshuis van Dordrecht, zuid: zijn broeder Corn(elis) Arienss., en noord: ‘den gemeen lants Groenen wech’. 80 In een akte van 18 februari 1599 wordt Arijaen Arienss. Jongen genoemd als belender van een stukje executabel land van zijn zwager Gijsbert Arijaensz. (= de man van Jaepken Adriaensdr., zie gen. II-4) in de jurisdictie van Maasdam.81 Volgens de hiervoor al behandelde akte van 23 juni 159961 kreeg Arijaen Arijaenss. Jongen van Ariaen Bastiaenss., echtgenoot van Jannegen Gijsbertsdr., 350 roeden aan ‘de maescant’ te Maasdam overgedragen. In een vermoedelijk uit 1600 daterende akte -het laatste stuk met de datum ontbreekt- is Arien Arienz. Jongen vermeld als belender van land ‘aenden maescant’ te Maasdam, gelegen nabij land van (zijn oom) Lenert Janss.82 Geertgen Pietersdr., weduwe van Arien Ariensz. Jongen, met (haar zoon) Pieter Ariensz., als haar voor de gelegenheid gekoren voogd, verklaarde bij akte van 10 mei 1602 aan Jan Elantsz. met zijn zusters 233 Car. gld. 11 stuivers 1 oortgen schuldig te zijn vanwege verschenen landpachten. Voor de betaling hiervan verzekerde zij haar ‘huissinge, barch ende worven’, zoals dan door
haar gebruikt op het dorp Maasdam. Dit goed was belend noord: den Ouden Dijck’, oost: het huis en worf van Arien Pieterss. smidt, zuid: de Oude Maas, en west; de erfgenamen van Lenert Janss. Verder verbond zij in het speciaal nog ‘een swarte koeye’ die op het land van Jan Elants en de zijnen geweid werd en welke zij niet mocht vervreemden.83 Op de op 20 juli 1602 te Maasdam gehouden extra-ordinaris rechtdag eisten de weduwe en kinderen van Arien Arienss. Jongen van Claes Corn(elis)s. Snaijers schadeloosstelling van de door paarden van Snaijers aangerichte schade aan gewas.84 Geeriken Pieters op’t Gat werd in 1609 lidmaat te Maasdam.85 Op 21 november 1626 compareerden de Maasdamse heemraad Jacob Lenertss., met last en procuratie van Maritgen Ariensdr., weduwe van Gerrit Dirxs., en haar broeder Gijsbert Arienss., mede present en het transport concenterende, voor twee derde parten, en Dirck Corn(eliss.), wonende in de Polder (= Sint Anthoniepolder), als last en procuratie hebbende van Martgen Segers, voor een gerecht derde part. De beide akten van procuratie dateerden van 22 oktober 1626. Zij transporteerden aan Arien Lenerts, wonende op het dorp van Maasdam,
SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 20 december 1592. 81 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 18 februari 1599. 82 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, waars. akte jaar 1600.
83
80
SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 10 mei 1602. 84 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 20 juli 1602. 85 Archief Ned. Herv. Gemeente Maasdam, ongeïnventariseerd.
300 roeden ‘teelants’ aan ‘den maescant’ onder de jurisdictie van Maasdam, zuidelijk strekkende tot in de diepte van de Maas en noordelijk komende aan de ‘heer wech’. In de marge is genoteerd dat dit land eertijds door Arien Ariensz. Jongen was gekocht van Arij Bastiaensz., destijds getrouwd met Janneken Gijsbertsdr., en dat volgens de oude eigenbrief van 23 juni 1599, die aan de hier op te maken (originele) akte was gehecht en doorstoken.86 In de akte van 1599 werd echter gesproken van 350 roeden land. Martgen Segers met haar derde part in dit land was weduwe van Cornelis Ariensz., die een broer was van Maritgen en Gijsbert. Kinderen (volgorde onzeker): 1. PIETER ARIENSZ., mondig 10 mei 1602, gegoed te Maasdam, kinderloos overl. tussen 4 maart 1611 en 6 mei 1620. Pieter Ariensz. was op 10 mei 1602 gekoren voogd van zijn moeder; dus reeds mondig.73 Hij testeerde op 4 maart 1611 en vermaakte daarbij een stukje bouwland aan zijn broeder Gijsbert Ariensz., die dit op 6 mei 1620 voor zeven jaren verpachtte aan zijn broeder Cornelis Arienss. Jongen.87 Het betreffende testament is in ieder geval niet in het oud-rechterlijke archief van Maasdam teruggevonden. 2. MARITGEN ARIENSDR., overl. na 21 november 1626. Zij huwde waars. vóór ca. 1609 Gerrit (Gerard) Dirxsz., geb. vóór 1580, ge‐ rechtsbode van ’s-Gravendeel SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 21 november 1626. 87 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 6 mei 1620. 86
(vermeld 1612-1625), overl. tussen 23 april 1622 en 4 november 1625. Hij huwde 1e zeker vóór 1600 met Maergen Pleunendr. Op de te ’s-Gravendeel gehouden rechtdag van 20 februari 1614 eiste de ’s-Gravendeelse secretaris Niclaes Koenen van Geerit Dircxx. Bode een betaling vanwege een in 1596 door Geerit gepasseerde obligatie88 en op 10 september 1615 werd Gerit gedaagd door Pieter Hendricxss., mede uit naam van Lenaert Thonijss., met de eis tot betaling van drie achterstallige verlopen termijnen van een op 26 februari 1613 aldaar opgemaakte schepenschuldbrief.89 Op een niet nader genoemde datum in 1622 kwamen Jacob Wouterssen alijas haestige doot, ruiter onder het garnizoen van de heer van Kessel, gouverneur tot Heusden, en Geridt Dircxsen, bode tot ’s-Gravendeel, tot een akkoord over een tussen hen bestaand geschil. Geridt betaalde aan Jacob de som 114 gld., waarmee het geschil was beëin‐ digd.90 Op 23 april 1622 verklaarde Geridt Dircxss., bode en inwonende ‘buerman’ te ’s-Gravendeel, aan Dirck Witten, wonende in Charlois, 200 Car. gld. schuldig te zijn vanwege het afsluiten van een schepenobligatie die Geridt op 7 april 1597 voor schepenen te Charlois SAD, Recht. Arch. ’s-Gravendeel en Leerambacht inv.nr. 38, akten d.d. 22 februari en 6 maart 1614. 89 SAD, Recht. Arch. ’s-Gravendeel en Leerambacht inv.nr. 38, akte d.d. 10 september 1615. 90 SAD, Recht. Arch. ’s-Gravendeel en Leerambacht inv.nr. 2, akte jaar 1622. 88
verleden had (N.B. niet bewaard) ten behoeve van Pieterken Dircx, de moeder van Dirck Wittenss. Hij verzekerde de aflossing in het speciaal op het huis en de beterschap van erf waar hij dan in woont, gelegen aan de Lange Straet’ te ’sGravendeel.91 Maergen Ariensdr., weduwe van Geridt Dircxss. boode, geassisteerd met haar gekoren voogd Pieter Geridtss. timmerman, kwam op 4 januari 1625 met Pluntgen, Sara, Neeltgen en Lijsbet Dircxdochters, alle vier meerderjarige kinderen van Geridt Dircxss. bij zijn eerste huisvrouw Maergen Pleunendr., en met Dirck Geridtss., minderjarige zoon van Maergen Ariensdr. bij Geridt, geassisteerd met Willem Dircxss. als voogd van vaderszijde van de vijf kinderen, tot uitkoop. Maergen zou in het bezit blijven van het huis met de beterschap van het erf aan ‘de Lange Straet’ op het dorp ’s-Gravendeel, waarvoor zij ook de schulden in de boedel zou voldoen. De inboedel en het geld in de boedel zou half en half komen aan Maergen en aan de vijf kinderen. Haar zoon Dirck zou zij twee jaren in de kost houden voor 12 gld. jaarlijks -kennelijk werd die zoon over twee jaren dan 18 jaar- en voorts zou voornoemde Willem Dircxss., de broer van Geridt, bij het schiften van de goederen de boedel bevrijden van een borgstelling van 98 gld. met interest door Geridt Dircxss. voor zijn broer Willem gedaan ten behoeve
91
SAD, Recht. Arch. ’s-Gravendeel en Leerambacht inv.nr. 2, fol. 183 e.v.
3.
van de te Steenbergen wonende Arien Aertss. Bercheijck.92 GIJSBERT ARIENSZ., schuitvoerder, woonde op Oost-Duiveland (1622), overl. na 11 april 1622. Hij woonde vermoedelijk al in 1620 niet meer te Maasdam, aangezien hij zich op 30 juni dat jaar in een geding voor het gerecht aldaar door zijn zwager Gerrit Dircxss. liet vertegenwoordigen.93 Gijsbert Arienss. van Oost Duijvelant eiste op de op 29 maart 1622 te Maasdam gehouden rechtdag van (zijn achterneef, zoon van Lenaert Jansz., zie gen. I-2) ) Jacob Lenertss. van Maasdam de betaling van 12 pond 12 st. als rest van een obligatie. 94 Op de rechtdag van 11 april 1622 procedeerde Gijsbert tegen Arin Aerienss. Spies, de secretaris van Maasdam, vanwege allerlei kosten en schaden die de secretaris van hem te vorderen had, waaronder voor het op 24 mei 1620 uit Gijsbert’s naam gedane arrest op Jacob Lenertss. en de kosten van verlet, die Gijsbert met zijn schuit geleden had toen hij bij Jacob Lenerts om zijn geld kwam. Gijsbert’s gemachtigde, (zijn zwager) Gerit Dircxss., bode tot ’sGravendeel, was andermaal naar Jacob gezonden vanwege de geldvordering.95 Voornoemde Jacob Lenertss. was toevalligerwijze in
SAD, Recht. Arch. ’s-Gravendeel en Leerambacht inv.nr. 2, akte d.d. 4 november 1625. 93 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 30 juni 1620. 94 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 29 maart 1622. 95 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 11 april 1622. 92
4.
162996 voogd van een dan op het dorp Maasdam wonende en derhalve onmondige Gijsbert Arienss., die echter tot een uit Hoogvliet afkomstige familie behoorde. CORNELIS ARIENSZ. (DEN) JONGEN, volgt IVa.
IVa. CORNELIS ARIENSZ. (DEN) JONGEN, j.m. van Maasdam (1614), woonde op het Gadt (nabij het dorp Maasdam) op de Erven onder de jurisdictie van ’s-Gravendeel (1620), landgebruiker te Maasdam, overl. tussen 30 juni 1620 en 22 oktober 1626. Hij huwde Maasdam 30 november 1614 met Maeiken (Martgen, Marijken) Segersdr., j.d. van Maasdam (1614). Zij hertr. vóór 11 augustus 1633 met Dirck Jacobsz. Maijken Segers werd in 1614 lidmaat te Maasdam.75 Cornelis Arienss. Jongen, wonende op het Gadt op de Erven onder de jurisdictie van ’s-Gravendeel, verklaarde bij akte van 6 mei 1620 gehuurd te hebben van zijn broeder Gijsbaert Arienss., en dat ook met consent van Geertgen Pietersdr., hun moeder, ‘een stuyckgen teelants’ gelegen achter de kerk van Maasdam ‘aen (de) maescant’, welk land Gijsbaert aangekomen was bij dode van zijn broeder Pieter Arienss. en dat blijkens zekere attestatie of testament van 4 maart 1611 (N.B. te Maasdam niet terug te vinden). Hij huurde dit stukje bouwland voor de tijd van zeven jaren -het eerste jaar zou met kerstmis 1620 verstreken zijn- voor 12 Car. gld. jaarlijks. Als zekerheid stelde hij zijn per96
SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 27 mei 1629.
soon en goederen, terwijl (zijn achterneef; zoon van Dierck Jansz., zie gen. I3) Joest Dircxss., mede-heemraad van Maasdam, zich als zijn borg stelde. 97 Opmerkelijk is dat Arien Lenertsz., de zoon van Lenaert Jansz. (zie gen. I-2), boerde op een hofstede achter de kerk te Maasdam, zodat dit voorouderlijk grondbezit geweest zal zijn geweest, dat later dan verkaveld werd. Gerradt (Gerrit) Dircxss., als last en procuratie hebbende van zijn zwager Corn(elis) Ariens (den) Jongen, procedeerde op de op 30 juni 1620 te Maasdam gehouden rechtdag tegen (zijn achterneef) Jacob Lenertss. Cornelis was wettig gekoren voogd van zijn moeder Gerittgen Pieters en Gerrit trad mede op namens haar zoon Gisbert Ariens. Zij eisten van Jacob betaling van 9 pond 11 st. als rest van landpachten tot verschenen Kerstmis 1619.83 Met haar tweede man liet Maijken Segers op 11 augustus 1633 een zoon Jacob te Maasdam dopen. Kinderen: 1. NEESKEN CORNELISDR., ged. Maasdam 30 april 1617, van haar is verder niets bekend. 2. ANNEKEN CORNELISDR., ged. Maasdam 25 december 1618 (moeder genaamd: Pleunken Segers!), van haar is verder niets bekend.
[wordt vervolgd]
97
SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 6 mei 1620.
De levenskansen van buitenechtelijk geboren kinderen
B
UITENECHTELIJKE KINDEREN, OOK WEL NATUURLIJKE KINDEREN OF BASTAARDEN GENOEMD, VORMEN IN VEEL LANDEN EEN PROBLEEM VOOR DE SAMENLEVING OMDAT MEN TEGEN DE GANGBARE NORMEN HEEFT GEHANDELD. ONGEHUWDE VROUWEN DIE EEN KIND KREGEN WERDEN VROEGER VAAK ALS 'GEVALLEN VROUWEN', OF ERGER NOG, ALS 'VERVALLEN VROUWEN' AANGEDUID. DE SAMENLEVING STELDE, DAT ALS EEN VROUW DOOR HAAR LOSBANDIG GEDRAG IN DE PROBLEMEN KWAM, DAT HAAR VERDIENDE LOON WAS. DIT HARDE OORDEEL WAS IN VEEL OPZICHTEN ONTERECHT. BINNEN DE SAMENLEVING BESTOND GEDURENDE DE GEHELE 19E EEUW EEN DUBBELE MORAAL. PAS TEGEN HET EINDE VAN DE 19E EEUW WERDEN DOOR EEN HUMANERE WETGEVING EN INZET VAN DE VROUWENBEWEGING HET PERSPECTIEF VOOR MOEDER EN HAAR NATUURLIJK KIND LANGZAMERHAND WAT BETER.
Deze bijdrage gaat vooral over natuurlijke kinderen in de 19e eeuw omdat het probleem van buitenechtelijke kinderen zich toen in volle hevigheid voordeed. Buitenechtelijke kinderen kwamen door vele oorzaken heel veel voor. Dit ondanks het gegeven dat de opvattingen over het gedrag ten aanzien van vrouwen behoorlijk conformistisch was. De moraal bij de mannen daarentegen stond op een lager pitje; er gold alom een dubbele moraal,
waarbij de mannen deden wat hun uitkwam, en de lasten geheel op de schouders van de vrouwen legden In ons land bestonden stevige strafmaatregelen tegen vrouwen die uit wanhoop abortus pleegden. Babymoord of infanticide werd zwaar gestraft, in feite met de doodstraf door verwurging. In katholieke streken was de houding vaak wat soepeler dan in de protestantse gebieden van ons land. Katholieken hebben nu eenmaal een wat lichtvoetiger houding en een minder dogmatische levensinstelling die dichter bij het leven staat. Oorzaken van illegitimiteit Er was een grote reeks van oorzaken voor de vele natuurlijke kinderen in die dagen zoals diepe armoede, oorlog, mobilisatie van mannen, de veelvoorkomende prostitutie als broodwinning, en mannenschaarste. Veel buitenechtelijke kinderen ziet men vaak in tijden van oorlog en economische crises. Bedenk dat het begin van de 19e eeuw ons land een periode van grote armoede doormaakte waarbij veel honger werd geleden. Door de invoering van de aardappel als volksvoedsel was de voedselsituatie in ons land zeer kwetsbaar geworden. Deze periode van armoede noemt men wel de periode van het pauperisme1. Deze armoede had vele oorzaken. Voor een deel was die verbonden met de opkomst van de moderne industrie. Vooral in de nieuwe industriesteden (zoals in ons land Maastricht) werd veel honger geleden, en de gemiddelde levensduur bedroeg slechts 40 jaar. 1
pauper= arm
Daarnaast waren er vele oorlogen met gedwongen mobilisatie, ook van Nederlandse mannen. Denk ook aan de Franse tijd (1795-1813), de oorlogen van Napoleon en later ook de gevolgen van de Belgische oorlog (1830-39). De verarming begon geleidelijk rond 1780 en duurde tot ongeveer 1855, toen geleidelijk aan de economie begon aan te trekken.
De Tiendaagse Veldtocht van 1831 Pauperisme De verarming begon in ons land dus rond 1780 manifest te worden. Slecht bestuur en het achteruitgaan van de handel en het verliezen van de 4e Engelse oorlog (1780-1784) hadden een grote werkloosheid ten gevolge. In sommige steden zat 50% van de gezinnen zonder vast inkomen. De armenvoorzieningen schoten tekort. De ontevredenheid was algemeen en groot, het land kwam steeds meer in de greep van moedeloosheid en moreel verval. De Franse bezetting vanaf 1795 verergerde de armoede nog meer. Na de Franse bezetting (1815) bleef de economie in het slop, mede vanwege uitgebreide herstelbetalingen en oorlogslasten, o.a. aan Engeland. Nadien was er dan de Belgische opstand (1830-1839) die veel ellende bracht waarbij we een groot leger op de been moesten houden van honderdduizend soldaten. Dit op een totale bevolking van minder dan 2 miljoen. Veel gezinnen waren zonder kostwinner daar deze aan het
front lag. In feite was Nederland rond 1840 failliet. Daarna (1843-48) kwam tot overmaat van ramp nog de aardappelziekte. De situatie was zo slecht dat de bevolkingsgroei stagneerde en de kindersterfte rampzalig was zoals genealogen bij hun onderzoek regelmatig kunnen constateren. Daar komt nog bij dat door verzwakking van de bevolking er weinig weerstand bestond tegen infectieziekten, die in de 19e eeuw bijzonder ernstig verliepen en massale sterfte veroorzaakten. De zeden veranderden Maar er was meer dan uitsluitend de armoede, ook de zeden veranderden. Tegen het einde van de 18e eeuw zien we mede door de opkomst van het liberalisme ook andere zeden en normen ontstaan. De Franse revolutie (1789) had grote invloed op het denken in ons land. Dit alles bracht een verdere ommekeer van de waarden en normen. De zeden werden duidelijk losser zoals je aan de damesmode uit die dagen mag opmaken. Deze teneur werkte zelfs door in het damesondergoed, waarbij de 'directoire' gangbaar werd. Deze merkwaardige naamgeving van dit damesondergoed werd genoemd naar de naam van de Franse regering in die dagen: namelijk het Directoire (1795-1799)1. Franse bezetting en de illegitimiteit De Franse bezetting en de Franse wetgeving uit deze periode hebben in Nederland ook invloed gehad op de
1
Het was een broekje met korte pijpjes, die met elastiek gesloten waren. Directoireelastiek was nog tot voor kort een courant artikel in manufacturenzaken.
directe en indirecte toename van illegitieme kinderen. In deze periode werd het wettelijke huwelijk ingevoerd; kerkelijke huwelijken waren slechts toegestaan nadat men voor de staat was getrouwd. Aangezien er bij de burgerlijke huwelijken tevens naar de militaire achtergronden van betrokkene werd gevraagd, bestond veel weerstand tegen het huwelijk. In deze periode werd een algemene dienstplicht ingevoerd waarbij Nederlandse jonge mannen gedwongen werden in het Franse leger te dienen. De burgerlijke stand die werd ingevoerd, gezien als instrument om meer Nederlandse soldaten te kunnen werven. Animo om wettelijk te trouwen was er dus niet. De nieuwe huwelijkswetgeving, door Napoleon in het Burgerlijk Wetboek ingevoerd, stond bovendien niet toe kerkelijk te trouwen voordat men bij de Burgerlijke Stand in de echt verbonden was. Een belangrijk punt bij het burgerlijke huwelijk was verder dat mede door de papieren rompslomp de legeskosten zo hoog waren dat heel wat mensen die wel zouden willen trouwen dit gewoonweg niet konden betalen. Samenwonen was in veel gevallen de enige oplossing, ook al was men niet getrouwd. De kinderen uit deze verbintenissen werden vaak als bastaarden betiteld. Het verschijnsel volksleger Tijdens de Napoleontische periode ziet men de komst van een volksleger. Daarvoor kende men uitsluitend be-
roepslegers. Deze volkslegers werden gevormd door gedwongen militaire dienst. Ook Nederland moest veel soldaten leveren. De massale bewapening en grote volksleger bevorderden, zoals wij ook tijdens de bezetting en bevrijding na WO II zagen, het aantal buitenechtelijke zwan gerschappen. Bedenk dat de echtgenoten vaak zelf onder de wapenen waren, en dat hun terugkomst zeer onzeker was. Om problemen te voorkomen, voerde Napoleon de regeling in dat vaderschapsacties bij natuurlijke kinderen verboden waren. Dankzij de Napoleontische oorlogen en de dienstplicht verloor Nederland 30.000 van zijn bekwaamste krachten en potentiële kostwinners. Dat lijkt niet zo veel, maar bedenk dat Nederland een achtste van het aantal inwoners had van nu. Na de Franse bezetting was er een mannentekort; dat kan een factor zijn geweest bij de stijging van het aantal onwettige geboortes. Veel natuurlijke kinderen in begin 19e eeuw Een en ander leidde tot een drievoudige toename van het aantal onwettig geboren kinderen, en dat is slechts een zeer conservatieve raming. In feite is dit getal nog aanzienlijk hoger geweest. Zoals iedere genealoog weet was in deze periode de kindersterfte rampzalig, en dit geldt nog in versterkte mate voor de kinderen van ongehuwde ouders. Er is echter een opmerkelijk verschil zoals genealogen wellicht zullen hebben opgemerkt. Het aantal buitenechtelijke zwangerschappen was onder
de stedelijke bevolking minder groot dan men mocht verwachten, terwijl dit niet het geval was bij de gegevens op het platteland. Hiervoor is een goede verklaring. We geven Amsterdam als voorbeeld. De toestand in de steden De meeste buitenechtelijke zwangerschappen kwamen voort uit seksuele uitbuiting bij dienstboden. Vaak ging dat met medeweten van de vrouw des huizes die het ondergoed van haar vrouwelijk personeel controleerde. Meisjes die een dienstje hadden, vormden een risicogroep; het waren meestal kwetsbare meisjes en vrouwen uit de arbeidersklasse. Vaak waren het keurige vrouwen, helemaal niet losbandig die de burgerlijke fatsoensnormen na aan hun hart lagen. Zodra een vrouw door haar broodheer zwanger was gemaakt, werd zij gewoonlijk zonder pardon op straat gezet. Daarmee raakte zij in een onmogelijk positie, niet alleen voor zich zelf maar ook voor haar kind dat zij niet kon onderhouden en opvoeden en geen onderdak kon bieden. Vondelingen In veel gevallen trachtte men de zwangerschap te verbergen. Abortus was een mogelijkheid die sommige meisjes benutten. Dat betekende een eivliessteek, met een groot risico op bloedingen en infecties. Zeker 10% van de vrouwen stierf ten gevolge van deze ingreep. Binnen Amsterdam was er een vrouwennetwerk1 dat het mogelijk maakte de baby te verdonkeremanen. Een bekende manier om van een baby 1
De zogenoemde 'Vereeniging Onderlinge Vrouwen bescherming' (V.O.V.)
af te komen was het kind te vondeling te leggen. Dit was formeel wel strafbaar, maar bij veel katholieke weeshuizen was er een 'kinderluik' waar men het kind stiekem kon neerleggen. Veel van deze stedelijke pasgeborenen belandden in weeshuizen waar hen een droevig lot wachtte. Slechts 10-20% van deze kinderen bereikte de leeftijd van 10 jaar. Amsterdam overweegt invoering babyluik. Het Bureau Jeugdzorg Amsterdam denkt erover een babyluik te maken waar moeders anoniem een pasgeboren baby kunnen achterlaten. Aanleiding is het groeiend aantal vondelingen, zei voorzitter Janssen vrijdag in Twee Vandaag. Dit jaar zijn in Amsterdam vijf baby's te vondeling gelegd. Een kerk in Johannesburg kwam enkele jaren geleden op het idee om voor vondelingen een luik in de muur te maken. In Duitsland hebben kerken en ziekenhuizen veertig Babyklappen in gebruik.2 'Een babyluik is een verwarmd hokje waar moeders hun ongewenste baby anoniem kunnen afgeven. Na het openen van het luik heeft de moeder nog een paar minuten de tijd om zich te bedenken. Daarna gaat het deurtje dicht en gaat er een belletje rinkelen. De verpleging haalt de baby direct uit het luik. Het kindje wordt dan onderzocht, ver2
De Volkskrant 12-7-2003 en 20-1-2009
zorgd en later ter adoptie opgegeven. Op deze manier wordt tegengegaan dat ongewenste baby’s op straat te vondeling worden gelegd'.1 De weeshuizen waren niet berekend op het grote aantal wezen en vondelingen. Naar schatting waren er tijdens de top van de hongerperiode ongeveer 4050.000 weeskinderen op een bevolking van minder dan 2.000.000. Vaak kwamen de jongens op zee terecht, en de meisjes belandden na een zwangerschap in een dienstje in de prostitutie. Veel van deze ongewenste pasgeborenen stierven na de geboorte ook door infanticide (babydoding). Dat probeerde men wel verborgen te houden, maar het was bekend dat er heel wat kinderlijkjes in de Amsterdamse grachten dreven. Vrouwen zwaar gestraft Zoals gezegd, op zowel tevondelinglegging als infanticide stonden strenge straffen. Napoleon, die kinderen als de soldaten van de toekomst zag, bepaalde dat vrouwen die zich hieraan schuldig maakten de doodstraf door wurging aan de schandpaal verdienden (wet van 1811). Deze strafmaat werd na het vertrek van de Fransen in onze wetgeving gehandhaafd. Dit publieke schandaal, waarvan de achtergrond goed bekend was, bepaalde de autoriteiten vaak tot terughoudendheid bij de vervolging. Het aantal rechtszaken voor infanticide was gering in aantal, en het merendeel werd nog gesepo1
Aldus SEVENDAYS, Weekkrant voor jong Nederland
neerd ook of er volgde ontslag van rechtsvervolging wegens gebrek aan bewijs. In die gevallen dat het tot een veroordeling kwam, werd de straf via gratieverzoek aan de koning omgezet in tuchthuisstraf. Uit bovenstaande wordt duidelijk dat men de gegevens over ongehuwde zwangerschap in de steden, door het ontbreken van goede verslaglegging, moet wantrouwen. Gereformeerd Burgerweeshuis van Rotterdam aan de Goudsche wagenstraat Mildere beoordeling van illegitimiteit. In 1854 werd de doodstraf voor infanticide geschrapt uit het Wetboek van Strafrecht. Er kwam een milder regime, en uiteindelijk volgde decriminalisering in nieuwe wetgeving (1886). Naast deze decriminalisering was er ook een verandering van opvatting ontstaan ten aanzien van deze gevallen vrouwen. Vooral vooruitstrevende vrouwen trokken zich het lot van deze kwetsbare vrouwen aan. Maar ook kerkelijke instanties lieten zich niet onbetuigd. Het Magdalenahuis (1882) in Zetten en Beth Palet2 (1885) te Amsterdam werden daartoe opgericht.
2
Wijkplaats, schuilplaats ( Jozua 15:27)
De Hemmense dominee, auteur, filantroop en prominent lid van Het Reveil Otto Gerhard Heldring stichtte in 1849 het 'Asiel Steenbeek' voor wat toen 'gevallen boetvaardige vrouwen' werden genoemd, in 1858 het opvoedingsgesticht TalithaKumi voor meisjes van wie de opvoeding was verwaarloosd, en vervolgens de wijkplaats voor 'oudere gevallen meisjes' (prostituees) Bethel in 1861. Daarna is er nog een Magdalenahuis voor zwangere meisjes gesticht. Dit werk is later door Hendrik Pierson overgenomen. In Zetten ligt de 'Heldringstichting'.
Een kijkje op de binnenplaats van Huize Beth Palet, Prinsengracht 775, in 1932 Daar werden vrouwen slechts opgenomen als zij voor hun zonde boete wilden doen. Veel vrouwen gaven echter de voorkeur aan een wat neutralere benadering. In dit kader moet de Vereniging Onderlinge Vrouwenbescherming worden genoemd. waarbij mevrouw Annette Versluys-Poelman een voortrekker was. Zij wist voldoende fondsen bij elkaar te krijgen voor de oprichting van een neutraal verzorgingshuis. Dat zou uiteindelijk het bekende opvanghuis Annette in de Helmerstraat worden. De kracht Van Huize Annette was, dat men nazorg bood, zodat de vrouwen bij hun terugkeer in de maatschappij zichzelf en hun kind konden onderhouden. Huwelijk vaak te duur Een punt bij de beoordeling van ongehuwd moederschap is dat veel mensen zich het huwelijk financieel niet konden permitteren; ook het kerkelijk huwelijk bleef daardoor achterwege. Deze mensen leefden dus ongehuwd samen en lieten hun kinderen dopen. Op papier waren deze kinderen dus
buitenechtelijk, maar voor de kerkelijke gemeenschap toch niet. Vooral de Vincentiusvereniging heeft geprobeerd deze vorm van samenleven te 'reguleren'. Een belangrijke ontwikkeling was dat voor minvermogenden het gratis huwelijk in de tweede helft van de 19 e eeuw werd ingesteld. Meestal op maandagmorgen kon men gratis groepsgewijs trouwen. Vaak werd snel na het gratis burgerlijk huwelijk een kerkelijk huwelijk ingezegend. Momenteel wil men weer de mogelijkheid van het gratis huwelijk ernstig terugdrin-
gen, omdat ook vermogende mensen van deze gratis voorziening (te) veel gebruik maken. Natuurlijke kinderen op het platteland Hoe was de toestand op het platteland in vergelijking met de stad? Deze verschilde in veel opzichten, vooral omdat men een zwangerschap door het veel inniger sociale netwerk moeilijker kon verbergen. Dat het ondanks de sociale controle mogelijk blijkt zelfs vier kinderen te dragen en daarna om te brengen zonder dat iemand het merkte, zien we dezer dagen in de verschrikkelijke
drama's in Nij Beets en Geleen. Over Nij Beets: 'De ouders en de jongere zus van Sietske, Maaike (23), zeiden niet op de hoogte te zijn geweest van de vier zwangerschappen. Dat is opvallend, aangezien de werkgever van de vrouw, tandarts [N.N.] dit wel was. Sietske was eens zo overduidelijk zwanger, dat cliënten haar zelfs openlijk feliciteerden. Ze verklaarde dat ze draagmoeder was voor een ander stel'.1 Vandaar dat natuurlijke kinderen frequenter voorkomen. In tegenstelling tot de stad waar ieder mondje er een te veel was, werd op het platteland ieder extra kindje als toekomstig hulpje verwelkomd. Trouwens op het platteland waren de meeste vrouwen zwanger wanneer ze trouwden. De patroon van de Vincentius Vereniging, Vincentius à Paulo (15811660) Vleselijke conversatie, voor het huwelijk, was eerder regel dan uitzondering al werd dat nooit zo hardop gezegd. Een jonge boer moest verzekerd zijn van een nageslacht omdat hij rond zijn 45e het zware boerenwerk niet meer aankon. De sociale druk was bovendien zo groot dat men een meisje met een kind niet kon laten zitten. 1
Elsevier 7 aug. 2010
Betere levenskansen Als regel kan men stellen dat de levenskansen van een buitenechtelijk kind op het platteland aanzienlijk beter waren dan in de stad. Vaak werd dit extra mondje in het ouderlijke gezin van het zwangere meisje als jongste telg opgebracht. Soms kon een huwelijksbelofte niet worden nagekomen omdat er een ernstige zaak (bijvoorbeeld ernstige ziekte) tussen kwam. Nochtans waren de levenskansen ook van deze kinderen redelijk. De kansen van een vrouw met een buitenechtelijk kind op een goed huwelijk waren echter wat slechter. Vaak trouwden zij nogal eens een weduwnaar met kinderen en werd door deze het voorkind als eigen kind geaccepteerd. In tegenstelling tot de stad, waar de kinderen vaak slecht af waren en jong stierven, was dit op het platteland zeker niet het geval. In de meeste gevallen was er weinig verschil in de vooruitzichten van natuurlijke kinderen en die van gewone kinderen. Het is duidelijk dat natuurlijke kinderen op het platteland een heel andere voorgeschiedenis hadden dan de seksueel misbruikte vrouwen die noodgedwongen een kind kregen en verder aan hun lot werden over gelaten. Thuisopvang was in die gevallen geen optie, mede gezien de woonomstandigheden van de meeste stedelijke arbeiders. Dat lag op het platteland meestal wat anders. Conclusie De meeste genealogen zullen regelmatig met het verschijnsel buitenechtelijke kinderen (bastaarden) worden geconfronteerd. De genealoog moet zich dan afvragen of het echte buitenechtelijke kinderen waren. Maar ook voor de
echte buitenechtelijke kinderen is de positie en de oorzaak vaak verschillend. Onwettige kinderen op het platteland, vooral in de zuidelijke katholieke gebieden, hadden redelijk goede levenskansen, en hun perspectief in het leven was niet veel anders dat van de gewone kinderen. Waarschijnlijk konden buitenechtelijke kinderen op het platteland beter gesitueerd worden binnen de sociale situatie. Vaak waren extra kinderen zelfs een voordeel. In de stad hadden buitenechtelijke kinderen nauwelijks een redelijk levensperspectief; als ze de baring overleefden en uiteindelijk als vondeling in een weeshuis konden worden opgenomen dan was de kans van het bereiken van de tienjarige leeftijd slechts 10-20%. Toen de wetgeving na 1850 verder werd gehumaniseerd werden de kansen voor buitenechtelijke kinderen geleidelijk aan wat beter, maar ze hadden echter ook in wettelijke zin (denk aan erfenissen) minder rechten, en hun perspectief bleef minder dan dat van wettige kinderen. Literatuur S.de Langhe, Bastaarden en hun levenslot. Historia juni 2010, pag. 9 J.W. Koten, Armenzorg in vroeger tijden, een genealogische handreiking. (2009) Delft Alvo. Lize Stilma, Gevallen & opstaan, Beth Palet 1885-1985, 100 jaar, (1985). Het gaat over het Amsterdamse opvangs/doorgangshuis Beth Palet voor ongehuwde moeders en hun kinderen.
Overlijdensen begrafenis rituelen in de 18e eeuw (vervolg)
I
N HET BOEK 'HANDLEIDING TOT DE KUNST VAN BRIEVENSCHRIJVEN' WORDEN VOORBEELDEN VAN ALLERLEI SOORTEN BRIEVEN GEGEVEN. BRIEVEN AAN FAMILIE, VRIENDEN, HOGER GEPLAATSTE PERSONEN, MINNEBRIEVEN, MAAR OOK IN DIT RIJTJE WAT UIT DE TOON VALLENDE BEGRAFENISVOORSCHRIFTEN. UIT DE TEKST BLIJKT DAT DE MEESTE 'REGELS' BEDOELD ZIJN VOOR DE BETERE STANDEN. IN 40 REGELS WORDT STAP VOOR STAP BESCHREVEN WELKE EISEN ER WORDEN GESTELD WIL MEN TENMINSTE NIET UIT DE TOON VALLEN. WE GAAN VERDER MET REGEL
10.
(2e deel) 10. Tweemaal daags verschijnen de aansprekers aan het sterfhuis om verslag te doen en om te informeren of er nog iets geregeld moet worden. 11. De naaste bloedverwanten komen de volgende dag bij elkaar om bijzonderheden te bespreken, de rouwbrieven1 te versturen, de begrafenisbrieven 2 op te stellen en te laten drukken en een concept lijst van de genodigden te maken. Vervolgens krijgen ze de beschikking over de opstelling van de plaatsen
van de dragers. Ondertussen regelen de vrouwen de rouwkleding voor bewoners en personeel van het sterfhuis, en het doodkleed3. 12. Bij de hogere standen geeft men het personeel rouw4, maar de opvatting dat hen geen rouw toekomt wordt ook gehuldigd. Alleen de lijfknecht 5 zou zwarte kousen en handschoenen moeten dragen en dat gedurende zes weken. Sommigen laten hem ook nog gedurende die tijd een hangende lamfer dragen. 13. Is er door de overledene een testament opgemaakt, dan wordt de notaris uitgenodigd om het te openen, tenzij er executeurs zijn benoemd of de erflater heeft bepaald dat het testament pas na een bepaalde tijd mag worden geopend. Mocht het naar het oordeel van de notaris nodig zijn, dan kan hij overgaan tot het verzegelen van de inventaris. 14. Op de tweede dag is men gewoon het lijk te kisten en vervolgens plaatst men de kist in een zijkamer. Overdag laat men de kist openstaan, maar ’s nachts sluit men de kist. Berkhey schrijft: In Enkhuizen hangen protestanten kortere of langere linten, al naar gelang van de leeftijd van de overledene, aan de deur terwijl rooms katholieken er een zwart kruis voor zetten. In Deventer hangt men een kleinere of grotere lantaarn, al naar Het kleed over de doodskist Het geschenk van rouwkleding of andere dingen, of het geld daarvoor, dat aan dienstboden wordt gegeven bij het overlijden van een van de huisgenoten. 5 Persoonlijke bediende
3 4
De brief van kennisgeving van iemands overlijden. 2 Een gedrukt stuk waarbij men tot ie mands begrafenis wordt uitgenodigd. 1
gelang de leeftijd, aan de woning. Deze lantaarn waarin zich een uitgebluste kaars bevindt, wordt 's avonds binnen gezet. In Zeeland pleegt men stro op de stoep van het huis uit te strooien. 15. De naaste familie die op de derde dag weer bij elkaar komt, bestelt de wijn, bij voorkeur Rijnse wijn, in het geval men ’s avonds begraaft met een beperkt aantal gasten of met boetes. Zonder boetes mag men ook Franse wijn gebruiken. Het aantal genodigden wordt nu definitief vastgesteld en er wordt een conceptlijst opgesteld van de volgorde in de begrafenisstoet.
1e paar: de kinderen in de leeftijd van zes tot acht jaar met een begeleider, 2 paar: de echtgenoot van de overledene met de oudste zoon, 3 paar: de overige zoons, de oudste op de hogerhand1, 4 paar: de vader van de overledene aan de hogerhand met de vader van haar echtgenoot, 5 paar: de broers van de overledene, 6 paar: de broer van haar man, 7 paar: de zwagers die met de zusters van de overledene zijn gehuwd, 8 paar: de zwagers die met de zusters van haar man zijn gehuwd, 9 paar: de ooms van de overledene,
7 7
Een deftige begrafenis te voet . Uit: J. le Francq van Berkhey, Natuurlijke historie van Holland, 1776. (Atlas van Stolk) 16. De rangorde in de stoet is de volgende wanneer de overledene een gehuwde vrouw is:
10 paar: de ooms van haar man, 11 paar: de volle neven van de overledene, 12 paar: de volle neven van haar man, En een statige, adellijke, begrafenis met koetsen (zelfde herkomst)
De genoemden moet men met hun echtgenotes tot de begrafenis uitnodigen en schrijven op de brief: De heer NN en echtgenote, maar meestal zijn er nog meer familieleden uit te nodigen. Etc. 17. De bloedverwanten van de overledene gaan voor de bloedverwanten van de achtergebleven partner. Dus als er een man of weduwnaar wordt begraven dan wordt zijn vader boven die van zijn vrouw, en zijn broer boven die van zijn vrouw geplaatst. Maar men mag geen neef van de overledene boven een oom van zijn vrouw plaatsen. Men verdeelt eerst de wederzijdse bloedverwanten in gelijke graden van verwantschap en dan heeft in dezelfde graad, hij die van de zijde van de overledene bestaat altijd de voorrang en zijn er twee of meer van dezelfde zijde, in dezelfde graad, dan geeft men de oudste de voorrang.
N.B. Tegen deze regel mag niet gezondigd worden wil men opspraak voorkomen! 18. Wil men met een bepaald aantal genodigden begraven, dan moet men hen vragen of ze wel gehoor geven aan de uitnodiging. Wil men bijvoorbeeld met 12 paar begraven dan moeten de aansprekers eventuele uitvallers vervangen door de volgende personen op de lijst.
en de tafel moet een zwarte doek worden gehangen. Porselein en schilderijen hoeven tegenwoordig niet meer verwijderd te worden. Voor de gasten moet er geraspt brood1, peper, zout, glazen, lamfers, beffen en mantels beschikbaar zijn. Ook bespreekt men enkele justitiedienaren om bij de begrafenis te assisteren. Men betaalt de boetes en bespreekt de lantaarns in geval van een avondbegrafenis. Berkhey: De burgerstand laat gewoonlijk de naaste buren vragen of ze afscheid willen nemen van de overledene. Zij worden ontvangen met een geraspt broodje of gekruid koekje en een glas wijn of bier. Dit doet men over het algemeen bij het overlijden van jongelui en kinderen. Bij de laatsten worden ook alle speelkameraadjes gevraagd. Vroeger werden de kinderen ook nog onthaald op rijstebrij met suiker en kaneel, maar sinds het afnemen van de kostbare 'doodmalen' is ook dit gebruik verdwenen. 19. Bij het vergeven van de draagplaatsen moet men niet vergeten te denken aan het personeel van het sterfhuis en/of de buitenplaats, omdat ieder van hen een draagplaats toekomt. Als er met lantaarns wordt begraven of als er weinig bloedverwanten zijn, dan geeft men de draagplaatsen aan hen die de overledene verzorgd en opgebaard hebben.
In de kamer waar de familie wordt ontvangen moeten zwarte gordijnen worden opgehangen, en over de spiegel 1
broodje met een ruwe, geraspte korst.
De begrafenis van Maria Louisa van Hessen Kassel, de echtgenote van Johan Willem Friso op 13 juni 1765 in de Grote of Jacobiner Kerk van Leeuwarden. Duidelijk te zien zijn de rouwmantels en de om de hoed gewonden lamfers.
20. Op de dag van de begrafenis moeten het rouwkleed en de baar bijtijds worden bezorgd, de aanspreker moet naar de doodgraver om het graf te controleren, zodat er niets mankeert. 21. De naaste bloedverwanten, in rouwkleding gekleed, moeten zich tijdig met hun echtgenotes naar het sterfhuis begeven. Daar worden ze naar een aparte kamer geleid waar de weduwe,
moeder of zus van de overledene gecondoleerd kan worden. De dragers en de heksluiters worden gewoonlijk in een zijkamer waar de kist staat geplaatst terwijl de lantaarndragers voor de deur bij de lantaarns gaan staan.
22. Voor de genodigden komen gaan de meeste bloedverwanten naar de rouwkamer. De twee eersten plaatsen zich achter de tafel met de naaste bloedverwanten aan weerskanten. Voor de stoep staat een aanspreker en een die de genodigden wijst waar ze moeten zijn. De anderen zijn bezig om lamfers op de hoeden te bevestigen en handschoenen te laten passen. De dragers e.d. moeten bijtijds aanwezig zijn.
'Mijnheer ik neem veel deel in uw droefheid en verlies, en wensch dat UE. hem (of haar) in de eeuwige Heerlykheid wederom met vreugde zult aanschouwen'. Daarna buigt hij eerst voor de naaste bloedverwanten aan weerszijden van de tafel en vervolgens voor de overige heren en stelt zich op in het gezelschap. De rouwdragers en naaste bloedverwanten ontvangen iedereen met ongedekt hoofd en zwijgen en buigen slechts om voor de condoleantie te bedanken. 23. Als de tijd van de begrafenis nadert komt een der aansprekers binnen en vraagt aan de eerste rouwvoerder of de kist gesloten mag worden. Als het antwoord bevestigend is, wordt dat gedaan. 24. Niet lang daarna komt één van de aan‐ sprekers weer binnen en zegt dat iedereen aanwezig is en vraagt aan de eerste rouwvoerder of men maar niet zal beginnen. Als het antwoord ja is, zetten de dragers de kist voorzichtig op de baar en plaatsen zich in volgorde, de langste achteraan. De heksluiters gaan in de gang bij de rouwkamer staan. Een begrafenisbriefje uit de 17e eeuw waarin wel erg veel familierelaties worden opgesomd1: Ieder die binnenkomt gaat naar de tafel, buigt voor de rouwvoerder en condoleert hem met de woorden: 1
Uit: Koddige en Ernstige Opschriften.op Luyffens, Wagens, Glazen, Uythangborden en andere taferelen van Hieronymus Sweerts (1682)
[wordt vervolgd]
Onderzoek naar de Militaire Orden (1e deel)
IN
APRIL VAN HET JAAR
2010 HEB IK EEN LEZING VERZORGD OVER HET ONDERWERP 'DE MILITAIRE WILLEMSORDE' NAAR AANLEIDING VAN IN DE PERS VERSCHENEN ARTIKELEN. DAARIN WERD GESUGGEREERD DAT, MOCHT MARCO KROON ZIJN MILITAIRE WILLEMSORDE WORDEN ONTNOMEN, HIJ DE EERSTE PERSOON SINDS HET BESTAAN VAN DEZE ORDE ZOU ZIJN DIE DIT OVERKOMT. DAT HIJ DE EERSTE ZOU ZIJN IS ECHTER NIET JUIST, WANT IN DE REGISTERS VAN DE KANSELARIJ DER MILITAIRE WILLEMSORDE, WAARVAN IK UITTREKSELS MAAK, ONTDEKTE IK DAT ER IN DE PERIODE 1815 TOT 1831 ALLEEN AL 58 RIDDERS VAN DE VIERDE KLASSE EN TWEE RIDDERS VAN DE DERDE KLASSE ZIJN GEWEEST WAARVAN DE BENOEMING NA VERLOOP VAN TIJD IS INGETROKKEN DOOR ROYEMENT OF ZELFS NOOIT IS UITGEREIKT.
Ridderkruis (IIIe klasse) van de Militaire Willemsorde Eerst moet ik terug naar de periode toen ik met deze orde werd geconfronteerd. Enige jaren geleden vond ik een voorouder van mijn vrouw, Frederik Karel Nicolaas van Bijlevelt, die geëerd was met de Militaire Willemsorde. Dit vormde voor mij de aanleiding om deze toekenning eens nader te onderzoeken. Tijdens dit onderzoek stuitte ik toeval-
lig op een ander koninklijk besluit, waarin aan militairen toestemming werd verleend tot het dragen van het Legioen van Eer. En zoals elke genealoog dat waarschijnlijk doet begon ik automatisch de daarin voorkomende namen te lezen. Daarbij viel mijn oog op de naam Jacobus Smeesters, de schoonvader van Frederik Karel Nicolaas van Bijlevelt. Vanaf dat moment was mijn interesse in beide orden geboren, en daarmee begon een zoektocht in de literatuur over deze orden en in verschillende archieven. Deze ervaringen wil ik graag met jullie delen en met behulp van voorbeelden uit mijn eigen praktijk zal ik proberen het proces stapsgewijs te doorlopen, zodat het voor iedereen duidelijk is waar je welke gegevens kunt vinden en welke verwijzingen van belang zijn. Alvorens hier nader op in te gaan is het van belang om een stukje geschiedenis met de daarbij ontstane regelgeving van de Willemsorde te bespreken. Legioen van Eer Deze onderscheiding is ingesteld door Napoleon Bonaparte in 1802; de eerste onderscheidingen werden uitgereikt in 1804. Doordat het zuiden van Nederland met het huidige België deel uitmaakte van het Franse Keizerrijk en met de inlijving in 1810 van het Koninkrijk Holland het overige deel van Nederland eveneens werd ingelijfd, is ook een groot aantal Neder-
landse militairen en burgers vereerd met het Legioen van Eer.
dat Nederland een eigen Orde in het leven zou gaan roepen. Toen Napoleon op 26 februari 1815 van Elba vluchtte en in juni van dat jaar bij Quatre Bras en Waterloo slag leverde met de geallieerden, werd de instelling van een Nederlandse dapperheidsonderscheiding versneld. Aankomst in 1813 in Scheveningen van Koning Willem I
Na het herstel van het Nederlandse gezag in 1813 werden er onmiddellijk maatregelen genomen om alle uiterlijke kenmerken van de Franse periode uit te bannen. Zo werd in de grondwet van 1814 in artikel 43 aangekondigd dat 'de Souvereine Vorst eene Ridderorde willende instellen' en vervolgens werd in artikel 44 bepaald: 'dat ingezetenen geen vreemde orden mogen aannemen zonder bijzonder verlof van de Souvereinen Vorst'. Verder werd bij Koninklijk Besluit van 7 juli 1815 No 29 in artikel 1 bepaald: 'dat alleen permissie gegeven wordt voor het dragen van (vreemde) orden als deze door de wettige Soevereinen van de verschillende rijken erkend zijn'. Om tegemoet te komen aan de vele militairen die vereerd waren met het Legioen van Eer was het noodzakelijk
Aanvankelijk was het de bedoeling van Koning Willem I om de aan die militairen uitgereikte onderscheiding van het Legioen van Eer te vervangen door de Willemsorde. Wat duidelijk naar voren komt in een antwoord van 4 mei 1815 aan Bernard Prins van Saxen-Weimar, waarin de koning hem te kennen geeft: '[..] Wij de door hem ontvangen decoratie van het Legioen van Eer door de Militaire Willemsorde zullen remplaceeren'. Toen echter de Franse koning het Legioen van Eer erkende liet Koning Willem I deze gedachtegang varen, omdat het in strijd was met het hierboven genoemde koninklijk besluit. Wel moesten alle dragers van het Legioen van Eer opnieuw bij het Franse Gouvernement een nieuwe aanvraag indienen onder vermelding van de reden waarom zij de orde hadden ontvangen. Nadat de eerste certificaten in 1816 bij de Kanselarij der Militaire Willemsorde waren ontvangen, volgde via een koninklijk besluit de verleende toestemming tot het dragen van het Legioen van Eer.
lende informatie kunt vinden. Zo vindt iedere benoeming plaats via de hiërarchische lijn, dat wil Militaire Willemsorzeggen door tussende komst van de regimentsBij Koninklijk Besluit commandant via de van 30 april 1815 is commandant van het deze militaire orde leger of marine naar het ingesteld voor militaiverantwoordelijke Mire daden, terwijl voor nisterie of Departement civiele daden de Orde van Oorlog of Marine. En van de Nederlandse voor zover deze aanvraLeeuw werd ingesteld. gen uit het voormalige En het daarbij horende Nederlands-Indië kwa'Reglement van Administratie en Discipline voor de Militaire men via de gouverneur-generaal naar Willemsorde' werd bij Koninklijk Be- het Ministerie van Koloniën. Van daar sluit van 25 juni 1815 No 10 goedge- werd de voordracht verder geleid naar het Kabinet van de Koning of later Kokeurd. De Militaire Willemsorde bestaat uit ningin die vervolgens weer advies vroeg aan de Kanselier der Militaire vier graden: Willemsorde. Als het om militairen 1) Grootkruis of Ridder 1e klasse, 2) Commandeur of Ridder 2e ging die in het buitenland waren geboren, werden er vaak via klasse, het Departement van 3) Officier of Ridder 3e Een onderBuitenlandse Zaken inklasse, scheiding kan lichtingen ingewonnen. 4) Ridder of Ridder 4e klasook weer Ook kwam het voor dat se. worden ingede kanselier en/of het In de wet en het reglement van trokken! ministerie te rade ging de Militaire Willemsorde staan bij het Departement van voor ons genealogen enkele interessante bepalingen (artikelen). Bestu- Justitie. Met andere woorden, achter dering van dit reglement heeft mij elke aanvraag kan een behoorlijke enorm geholpen bij mijn zoekproces. correspondentie schuilgaan, en daarZo staat hierin onder andere beschre- mee ook een potentiële informatiebron ven het afleggen van de eed, de in- voor onderzoekers vormen. schrijving in het register, de omschrijving van daden, de voordracht door In dit reglement wordt onder andere anderen, de aanvraag door de militair ook aangegeven in welke gevallen de zelf (recht van reclame), oneervol ge- onderscheiding kan worden ontnomen, bijvoorbeeld door wangedrag, een drag, het recht op ridderloon, enz. Kortom een leidraad voor de genealoog veroordeling, desertie en/of onzedelijk welke informatie je kunt verwachten gedrag. Ook de stukken die bij de uiten waar je onderliggende en/of aanvul- zetting uit de Militaire Willemsorde Het Legioen van Eer
(royeren) behoren zijn een interessante bron van informatie.
Sinds haar ontstaan in 1815 is de Willemsorde meer dan 6000 keer uitgereikt. De eerste benoemingen vonden plaats bij Koninklijk Besluit van 8 juli 1815 No 15 voor de veldslagen van Quatre Bras en Waterloo en hadden grotendeels betrekking op daden van moed, beleid en trouw tijdens deze veldslagen. Maar ook daden die betrekking hadden op de omwenteling van 1813-1814 en van gevechten in de periode 1793-1794 werden beloond met de Militaire Willemsorde. In 1841 werden zelfs de toen nog levende officieren die de slag van de Doggersbank in 1781 hadden bijgewoond beloond
met een Militaire Willemsorde. Tijdens de Belgische Opstand van 1830 tot 1832 werden verscheidene Willemsorden toegekend aan militairen voor onder andere de opstand in Brussel, de Tiendaag se Veld tocht en de heldhaftige verdediging van de Citadel van Ant
werpen. Het leeuwendeel van de toekenningen (circa 4000) heeft echter betrekking op de krijgsverrichtingen in het voormalige Nederlands Oost-Indië. De laatste toekenning op 29 mei 2009 aan Marco Kroon is uitgebreid besproken in de landelijke pers. Hoe kom je aan de weet of iemand is benoemd in de Militaire Willemsorde? Meestal wordt in officiële akten, zoals een huwelijks- , geboorte- en overlijdensakte, de titel van Ridder der Militaire Willemsorde vermeld. Echter bij overlijdensaktes is dit niet altijd het geval. De oorzaak hiervan moet worden gezocht in het feit dat deze aangifte vaak door anderen dan familie werd gedaan die hiervan niet op de hoogte waren of er minder waarde aan hechtten. Bij het 125-jarige bestaan van de Militaire Willemsorde in 1940 publiceerde de voormalige Secretaris van de Kanselarij der Militaire Willemsorde de heer Köffler het boek 'De militaire Willemsorde 18151940' met daar in de namen van de ridders, de kwaliteit waarin men de orde verwierf, de datum van het Koninklijk Besluit van benoeming, geboorte- en overlijdens-jaar en de naam van eventuele veldtochten waarin de 'uitstekende daden' werden verricht.
In 1982 werd door P.G.H. Maalderink het boek gepubliceerd 'De Militaire Willemsorde sedert 1940'. Het boek werd uitgegeven onder auspiciën van de Kanselier der Nederlandse Orden en was voorzien van een voorwoord van koningin Beatrix. Hierin staan alle benoemingen vanaf 1940 (tot 1982). De start van een onderzoek naar een ridder begint altijd via de hierboven genoemde literatuur. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat geroyeerde ridders uiteraard niet op deze eretafel worden vermeld. Vervolgens kan in het register dat door de kanselarij is bijgehouden de desbetreffende ridder worden opgezocht (ook geroyeerde ridders staan hierin met doorhaling van hun naam en de reden van het schrappen uit dit register). Een andere potentiële bron is de vermelding van de ridders in de Staatscourant en eventuele andere landelijke en locale kranten. Immers het reglement schrijft voor dat het gepubliceerd moest worden in de Staatscourant. Met behulp van de informatie uit de hierboven vermelde literatuur is het Koninklijk Besluit van de toekenning eveneens bekend. Hiermee kan nader onderzoek gedaan worden naar de toekenning en aan de hand voorbeelden zal ik dit zoekproces stapsgewijs toelichten.
waarvan ik naast de hierboven vermelde boeken er nog twee wil noemen. De Militaire Willems-Orde van F.H.A. Sabron (1912 heruitgave 2000) en Moed en Deugd van J.A. van Zelm van Eldik (2003). In deze twee belangrijke naslagwerken is veel achtergrondinformatie met betrekking tot de Militaire Willemsorde te vinden. De twee al eerder genoemde standaardwerken, te weten Köffler (periode 1815 - 1940 en Maalderink (1940 1980), hebben betrekking op de vermelding van de namen van de ridders. Paul Knevel, directeur van het Legermuseum in Delft, heeft een brochure samengesteld over een tentoonstelling ter gelegenheid van het 185-jarig bestaan van de Militaire Willemsorde Moed, beleid en trouw (Delft, 2000). Ook bestaat er nog een boek over de laatst benoemde ridders uitgegeven ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de Militaire Willemsorde, getiteld De laatste Ridders (Den Haag, 1990). In Armamentaria No 45 (2010) is eveneens een artikel verschenen van Paul Knevel over de laatste ridders waaronder Marco Kroon. Op de site van het Legermuseum staan nog meer literatuurverwijzingen naar de Militaire Willemsorde. Jaarboek Armamentaria 2002/2003
Ten slotte wil ik u erop wijzen dat er meer boeken zijn verschenen over dit onderwerp
[wordt vervolgd]
Overzicht Publicaties [87] F.W. van Alderwegen: Fragmentgenealogie 'Van Alderwegen'. [Vooral 's-Gravenhage, 1600-1953.] Meded.blad NGV-afd. Delfland, sept./okt. '10. A. Hoekstra: Bij de kwartierstaat van Hendrik Beärda Bakker(1903-1995), arts. [(In 1983 familienaam Bakker gewijzigd in Bearda Bakker, daarvóór is Beärda voornaam; Bakker, Toens, Bearda, Van Dijk.] Gens Nostra, okt. 10. J.A. Nota: Kwartierstaat van Jan II van Berlaer (vervolg). Gen. Tijdschr. v. O.Brabant, apr. '10. J.J.F. Lots: De genealogische relatie tussen Jan IV Berthout van Berlaer (ca. 1350-1425) en Johanna Eijkmans (1861-1945). Gen. Tijdschr. v. O.Brabant, jan. '10. M.J.H. van Dooremolen: Genealogische sprokkelingen uit Woensel (1). [Met Boons (Corstiaens) (1670-1783), Gruijthuijsen (16e eeuw-1746), Kerckhoffs/Van de Kerckhoff (ca. 1510-1754] Gen. Tijdschr. v. O.Brabant, apr. '10.
[Schema, 1239-2010] Ned. Leeuw, aug./okt. '10. H. van den Brink: De lotgevallen van een emigrantengezin (2). {Met 'Bijlage: Stamreeks Broeders', 15e eeuw-2006] Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, juli '10. M.J.H. van Dooremolen: genealogische sprokkelingen uit Strijp. [Met o.a. De Decker (Deckers) (16e/17e eeuw1720), Jochems (16e/17e eeuw-1674), Veders (Veters) (17e en 18e eeuw)] Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, jan. '10. H.J.L.M. Fragment genealogie familie Dolmans (Maastricht en omgeving). [1562-1923.] Limb. Tijdschr. v. Geneal., sept. '10. M.J.H. van Dooremolen: Nogmaals Van Dooremalen. [1675-1891] Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, juli '10. Idem (vervolg). [In verschillende plaatsen gesplitst, 16e eeuw-1807.] Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, okt. '10. P. Nan: De familie Duijves, alias Schuijtemaker, uit Avenhorn. [16201741, met schema 14e eeuw-1757] Westfriese Fam. sept. '10.
G.H. Klopman: Genealogie Van den Bosch uit Uddel. [1680-1934] Veluwse Geslachten, sept. '10.
K.J. Slijkerman: De oudere generaties van de familiegroepen Fonckert uit Rhoon - De nazaten van Adriaen Jansz. Fonckert. [Vóór 1600-1746] Ons Voorgeslacht, sept. '10.
R. de Neve: De verwantschap tussen Carlos prins de Bourbon de Parme en Annemarie Gualthérie van Weezel.
R.J. van der Maal: Genealogie van de familie Gualthérie van Weezel en haar afstamming uit het West-
Brabantse geslacht Van Weezel. [1620-1996.] Ned.Leeuw, aug./okt. '10. R.J. van der Maal, R. de Neve, J.R. Smit: De voorouders van Annemarie Cecilia Gualthérie van Weezel. [Kwartierstaat, Crommelin, De Visser, Landweer, met 'Bijlage: Carlos Prins de Bourbon de Parme'(kleine kwartierstaat)]Ned.Leeuw, aug./okt. '10. W. Nolten: Oorlogsdagboek 1940 1945 van Christiaan Johann Henskens (vervolg). [Met kwartierstaat, Ubachs, Engelen, Roelings.] Limb. Tijdschr. v. Geneal., sept. '10. A. Veldhuis: Kwartierstaat van de kinderen van Teunis Hoeven en Aartje Drost uit Hulshorst. [Ten Hove, De Weerdt] Veluwse Geslachten, sept. '10. J.J.F. Lots: De familie Houbraken uit Dordrecht en haar voorgeslacht. [16e eeuw-1781.] Ons Voorgeslacht, okt. '10. M.A.P.M. van Iersel: Kwartierstaat Van Iersel (vervolg). Gen. Tijdschr. v. O.Brabant, jan. '10. S. Kieft: Vervolg parenteel Kieft, slot. [1890-2008.] Westfriese Fam., sept. '10. H.M. Kuypers, E.W. Roscam Abbing: Een uitzonderlijke vererving. [Met schema's en 'fragment parenteel', vooral patroniemen, familienamen: Kimmenaer, Overheyn, Coninck, Delfshaven, 16e eeuw-1718] Ons Voorgeslacht, sept. '10. A. Neggers: "Godt beter 't" - Een zoenaccoord uit 1598 & de familie Van
Krieken uit Haaren. [16e eeuw-1785.] Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, apr. '10. Idem (vervolg). [1655-1926] Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, juli '10. H.E. van Lagen: Geknot parenteel Van Lagen, o.a. te Essen onder Garderen (Deel 1). [Ook Klomp, Van den Broek, 1665-1951] Veluwse Geslachten, sept. '10. J.J.F. Lots: Kwartierstaat LotsKamphuis III. Gen. Tijdschr. v. O.Brabant, okt. '10. K.J. Slijkerman: De familiegroep met de naamdragers (Van) Maesdam, Van der Maese, Vermaes en Verhouck uit Maasdam. (1e deel). [1500-1604] Erfgoed, okt. '10. M. Delbaere: De huwelijksperikelen van Margareta van Oostenrijk. [Met schema, 1428-1578] Vlaamse Stam, sept.-okt. '10. A.J. Stasse: Kwartierstaat van Dick Passchier (geboren 1933). [De Lange, Van Loon, Stempels] Gens Nostra, nov. '10. J. Schuurman van Rouwendal: Kwartierstaat van Janna Plate. {Geb. 1892, Van den Heetkamp, Van de Pol, Van Beek] Veluwse Geslachten, sept. '10. K.F. van Dijk: Cornelis Jansz. (de) Rodenburg, secretaris en koster van De Lier (ca. 1524-ca. 1598) en zijn naaste verwanten. [Genealogie tot 1627] Ons Voorgeslacht, okt. '10. J.J.F. Lots: Kwartieren Van Spaendonck, Verheijden & Van Bus-
sel. Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, apr. '10. A. Oosterbroek: Een zeldzame naam Vernoemingsreeksen Hendrik Vedder. [Hattem, 1580-1932, ook De Weerdt en Breunis] Veluwse Geslachten, sept. '10. R. de Neve: Genealogie van enkele takken van de uit Utrecht afkomstige Predikantenfamilie De Visser. [16e eeuw2006.] Ned. Leeuw, aug./okt. '10. N. van der Woude: Een kleine kroniek Twee eeuwen Wegter in Almelo. [Met 'Stamreeks Wegter', 1770-1988] Gens Nostra, okt. '10.
M.J.H. van Dooremolen: Van de Wildenbergh (Waalre & Woensel). [Ca. 1600-1925.] Gen. Tijdschr. v. O.Brabant, apr. '10. R. de Neve, J.R. Smit: Genealogie van de met Suriname verbonden tak van het Groningse geslacht Wilkens. [16571957, met: 'Bijlage 2. Kwartieren van Remke Ellerus, schoonmoeder van Wilke Hinderks (generatie II)' (kort, vóór 1707] Ned.Leeuw, aug./okt. '10. H. van den Brink: De ontbrekende schakels van Witlox. [15e en 16e eeuw.] Gen. Tijdschr. v. O.-Brabant, okt. '10.
EEN SPELD IN EEN HOOIBERG ZOEKEN: ONBEGONNEN WERK?
M
IJN VADER HAD TWEE HALFBROERS MET DE NAAM DE WAIJ. DEZE FRIESE FAMILIE WAS OP HET EINDE VAN DE 19E EEUW IN DELFT KOMEN WONEN. HET SPOOR LEIDDE VANUIT DELFT VIA BOLSWARD NAAR WORKUM. DAAR HIELD DE FAMILIENAAM AL SNEL OP MET DE OP 17 AUGUSTUS 1807 OVERLEDEN KORNELIS SJOERDS DE WAY. HET BETROF EEN POTTENBAKKERSFAMILIE WAARVAN HET BEROEP STEEDS VAN VADER OP ZOON WAS OVERGEGAAN. DIT GEGEVEN BLEEK LATER VAN CRUCIAAL BELANG TE ZIJN.
Kornelis Sjoerds (de Way) en Jantjen Meinerts waren op 30 september 1759 in Workum gehuwd. Beiden waren ook uit Workum afkomstig. Toen kwamen de problemen. Want omdat er nog geen familienaam werd gebruikt, was ik, bij het zoeken naar de doop van Kornelis, aangewezen op het patroniem van zijn vader: Sjoerd. Toen bleek dat ik voor een enorme hooiberg was komen te staan. Gegeven de huwelijksdatum van Kornelis zou hij tussen 1720 en 1740 geboren kunnen zijn. In die periode bleken er maar liefst negentien Korne-
lissen in Workum gedoopt te zijn waarvan de vader Sjoerd heette! Onbegonnen werk dus; of toch niet? Nu waren er zeven Kornelissen van hetzelfde ouderpaar, dat al eerder een zoon met diezelfde naam had laten dopen. Hierdoor kon ik het aantal van negentien terugbrengen tot twaalf. Hoewel de hooiberg nu wat minder groot was geworden, bleef de speld toch nog steeds erg klein.
Van de twaalf verschillende ouderparen, waarvan de vader Sjoerd heette en die een zoon Kornelis hadden laten dopen tussen 1720 en 1740, waren er drie bij waarvan de moeders mijn bijzondere aandacht trokken. Zij voerden namelijk het patroniem Kornelisdr.
Genealogisch onderzoek is een serieuze zaak en geen spelletje: 'Wie van de drie?'. Het kwam er op neer dat ik dit onderzoek jarenlang liet liggen in de hoop dat op enig moment nadere gegevens met betrekking tot dit probleem zouden kunnen opduiken. In de loop der jaren was ik mij steeds meer gaan interesseren in oude belastingregisters. Zo nam ik ook kennis van de quotisatieregisters van Friesland uit 1749. De quotisatie was een belasting naar draagkracht, welke mede werd bepaald door het uitgeoefende beroep. Per plaats werd een register aangelegd op persoon en beroep
Uiteraard was ik zeer benieuwd naar het quotisatieregister uit 1749 van Workum. Van de twaalf door mij geselecteerde 'vaders Sjoerd' kwamen er acht in het kohier voor. En van die acht was er maar één die pottenbakkersbaas was. En hij bleek
ook nog gehuwd met één van de drie door mij geselecteerde moeders met het patroniem 'Kornelisdr.' Zo prikte ik me, na 20 jaar, alsnog aan de speld in de hooiberg. Op 11 november 1736 lieten Sjoerd Pytters en Jetske Kornelis hun zoon Kornelis dopen in Workum. Dit echtpaar was op 23 mei 1734 in Workum gehuwd. Kort daarvoor, op 31 december 1733, had Sjoerd Pytters zich als burger in Workum laten inschrijven. Hij was afkomstig uit Bolsward, waar hij op 20 februari 1707 werd gedoopt als zoon van Pieter Sjoerds en Antie Beerns. Hij bleek te zijn vernoemd naar zijn grootvader, Sjoerd Pieters, die weer uit Workum afkomstig was Ondertussen ben ik met deze familie al tot ca. 1635 gekomen. Het mag duidelijk zijn dat zonder het belastingregister van 1749 dit onderzoek nooit succesvol had kunnen worden voortgezet.
⤩
Terug naar de middeleeuwen! HET WAS EEN ZONDAGMIDDAG ERGENS EIND OKTOBER1. SLECHTS EEN KLEINE GROEP MENSEN HAD ZICH VOOR DE MIDDAGDIENST NAAR DE STADSKERK BEGEVEN. DE RUIMTE VULDE ZICH MET ONS GEZANG. NA DE BIJBELLEZING KONDIGDE DE PREDIKANT AAN TE GAAN PREKEN OVER ‘DE ZEGENINGEN VAN DE REFORMATIE’. ALS MEDIËVISTE PUR SANG VOELDE IK MIJN TENEN KROMTREKKEN. KON EEN DERGELIJKE TITEL NOG IETS GOEDS BELOVEN? HET RESULTAAT WAS EVEN VOORSPELBAAR ALS BEDROEVEND.
Vooroordelen Alle bekende vooroordelen klonken weer eens van de kansel. Men las de Bijbel niet, er werd niet in de volkstaal gepreekt en iedereen was gewoontegetrouw of bijgelovig. Geen levend geloof, geen heil en zegen; slechts diepe duisternis lag in deze eeuwen over de aarde. Maar, o zegen, daar kwamen Maarten Luther en Johannes Calvijn als Gods gezonden boden om het volk te redden uit deze ellende. En daarmee kwam alles weer goed. Ketterij De goedwillende dominee tekende mijns inziens precies de protestantse houding tegenover de middeleeuwen. Hoewel er de laatste tijd steeds meer aandacht lijkt te komen voor middel1
Hervormingsdag 31 oktober
eeuwse fenomenen als het kloosterleven en de mystiek van Meister Eckhart of Jan van Ruusbroec, is voor menig protestant het begrip ‘middeleeuwen’ nog altijd synoniem aan ketterij en aflaathandel. Een periode waar we met enige huiver op terugzien, en waaruit we gelukkig zijn bevrijd. De vroege kerk komt steeds meer in beeld als inspiratiebron voor gemeente zijn in de marge, maar met de eeuwen daarna weten we nog niet zo goed raad. De tijd waarin het christendom tot bloei kwam, is veelal slecht geïntegreerd in het protestantse kerkhistorisch besef. Jan van Ruusbroec (12911381) afgebeeld op een postzegel uit 1981, het jaar waarin zijn 600e sterfjaar werd herdacht. Met het negeren van de middeleeuwen sluiten we ons echter af voor een millennium aan christelijk denken en leven. Hoewel het enige voorbereiding kost om middeleeuwse teksten in hun eigenheid te lezen, ligt er een schat aan doordenking over kerk en dogma, politiek en samenleving op ons te wachten. En de middeleeuwse kerkgeschiedenis blijkt soms verrassend te verbinden met onze tijd. Als pleidooi voor een hernieuwde oriëntatie op de middeleeuwen werk ik daarom hieronder drie thema’s uit die opvallende raakvlakken vertonen met de kerkelijke actualiteit. Daarin kom ik de mid-
deleeuwer tegen als medegelovige van wie ik iets kan leren. Inculturatie Ons startpunt is de 9e eeuw. De Lage Landen waren nog grotendeels onontgonnen gebied, slechts spaarzaam bevolkt door Friezen, Saksen en Franken. Vanuit het zuiden trokken de Franken steeds verder op, richting het huidige Utrecht en nog verder, en in hun kielzog volgde het christelijk geloof. De Franken waren al lang overgegaan tot het christendom en zagen zich meer en meer als opvolgers van het WestRomeinse rijk. Het was hun politiek geworden om in elk veroverd gebied de bevolking tot het christendom te bekeren. Helaas ging dat er niet altijd even zachtzinnig aan toe, en schuwde Karel de Grote bijvoorbeeld weinig middelen om mensen zover te krijgen. Naast dwang en zwaard bestond er echter ook een leger aan missionarissen die zich in het nieuwe Frankische land verspreidden. Zij maakten soms gebruik van het keizerlijk geweld, maar vaak ook probeerden ze met wijsheid en tact het evangelie onder de mensen te brengen. Een beproefd middel vormde daarbij de inculturatie van het christendom: heidense gebruiken en plaatsen werden omgevormd en kregen een plek binnen de christelijke cultuur. Nog altijd vieren
we Kerstmis daarom op de donkerste dagen van het jaar. De evangeliën vormden de kern van het kersteningprogramma. Maar er bestond wel een diepe kloof met de cultuur die helden hoogachtte en weinig begreep van de oosterse setting. Een prachtig voorbeeld van een poging die kloof te overbruggen is de Heliand. In de Heliand worden heldenepos en evangelie met elkaar verbonden. In een context van Saksische burchten en strijders laat de schrijver Christus het kwaad overwinnen door zijn dood. Hoewel het evangelieverhaal intact blijft, is Christus vooral de grote held die voortdurend wordt tegengewerkt door kwade machten. En in dat meeslepende verhaal zie ik de link met onze tijd. De Bijbel in 'Gewone Taal', het evangelie lezen met buitenstaanders, aansluiten bij hun leefwereld – het blijken allemaal inzichten die we door de middeleeuwen heen hebben overgeleverd gekregen. Die enthousiaste monnik die het evangelie probeerde begrijpelijk te maken, daarin herken ik mijn missionaire drive bij de ontmoeting met mijn nietchristelijke medemens. Meister Eckhart (12601327) Stedelijke samenleving Een tweede link met onze tijd vinden we in een ontwikkeling die vanaf de
13e eeuw doorzette: de uitdagingen van de stad. De opkomst van de stedelijke samenleving en de leegloop van het platteland brachten begin 13e eeuw nieuwe pastorale uitdagingen met zich mee. De parochiepriesters in de almaar groeiende steden waren veelal niet voldoende geschoold om al hun leden van passend geestelijk voedsel te voorzien. Tevens verschenen er op verschillende plekken in Europa ketterse groepen die het gezag van de kerk ontkenden. In antwoord op deze situatie ontstonden de bedelorden (zoals de dominicanen en franciscanen)1 die al snel een grote toeloop kenden. Hun voornaamste doel was het bieden van pastoraat en volkstalige prediking aan de snel toenemende stadsbevolking. Hun kloosters stonden dan ook niet ergens afgelegen op het platteland, maar middenin de steden, als uitdrukking van hun pastorale aanwezigheid. Vanuit die kloosters trokken de broeders echter ook door het omringende land voor evangelieprediking en biecht. Uitgangspunt daarbij was de apostolische uitzending: de broeders hadden geen
1
De dominicanen of predikheren (Ordo Praedicatorum, O.P.) vormen een kloosterorde die in 1216 is gesticht door Dominicus Guzman (circa 1170-1221) ten tijde van de kruistocht in de Languedoc tegen de Katharen. De franciscanen of minderbroeders ( Ordo Fratrum Minorum, O.F.M.) vormen een kloosterorde bestaande uit volgelingen van Franciscus van Assisi. Franciscus kwam uit Umbrië (Italië), en samen met zijn metgezellen schonk hij al zijn bezittingen aan de armen om zelf in pure armoede verder te leven. De franciscanen behoren tot de bedelorden. Zo proberen zij Christus na te volgen.
bezittingen en leefden van het gegevene. De bedelorden kenden een enorme populariteit, voornamelijk omdat zich onder hen uitmuntende predikers bevonden. Het was de bedelbroeders er alles aan gelegen om de prediking toe te snijden op hun publiek. In het geval van de middeleeuwse stedeling betekende dat het leveren van aansprekende voorbeelden over het geleefde christelijke leven. Voor een publiek van universitaire studenten echter spitte men spannende theologische kwesties uit. Oude vrouw lezend in een lectionarium; zogenaamd portret van Rembrandts moeder, Neeltgen Willemsdr van Zuijdtbroeck, overl. 1640 (Gerard Dou, ca. 1630) Deze insteek werd gezegend met kerken vol mensen die soms voor het eerst het evangelie op een aansprekende manier kregen uitgelegd. En als antwoord op die prediking veranderden velen hun leven. De houding van de bedelorden laat ons vragen genoeg om als eenentwintigsteeeuwers bij stil te staan. Bijvoorbeeld of onze kerken herkenbaar zijn als pastorale bakens in de stad, en of we werkelijk alle moeite doen om onze prediking bij de luisteraars te laten landen. Een nog dringender vraag komt op bij de laatste verbinding die ik tussen de middeleeuwse kerkgeschiedenis en het heden wil leggen. Het betreft een tamelijk nieuw verschijnsel in onze
kerken dat vaak nog onbenoemd blijft: de groeiende groep singles, waarvan vrouwen het grootste deel uitmaken. Vrouwenoverschot In de 13e en 14e eeuw waren ongehuwde vrouwen geen onbekend verschijnsel. De stad was onder vrouwen populair, omdat daar passender banen beschikbaar waren dan het zware plattelandswerk. Veel steden kenden hierdoor een overschot aan zelfstandige vrouwen die het sociaal gezien niet gemakkelijk hadden. Ook de kerk wist niet goed raad met deze specifieke doelgroep. Op wonderlijke wijze loste dit probleem zich op door een opwekkingsideaal dat ook de bedelorden had geïnspireerd: de vita apostolica. Dit ideaal hield een combinatie van het actieve en contemplatieve leven in. De mensen die zich hieraan wijdden, wilden zich én sociaal dienstbaar inzetten én een religieus georiënteerd leven leiden. In de Zuidelijke Nederlanden ontstonden uit dit ideaal de begijnengemeenschappen. In deze gemeenschappen (begijnhoven) woonden vrouwen bij elkaar die zich overdag dienstbaar maakten in de armen- en ziekenzorg of in ambachtelijk handwerk als weven en spinnen. De uren waarop zij niet werkten, vulden zij met geestelijke bezinning en kerkgang. Het
is bekend dat onder hen ook vele goed opgeleide vrouwen een plek vonden die de anderen leerden Bijbellezen en in de theologie onderwezen. Wie aan de Catharinastraat in Breda de poort van het Begijnhof binnenstapt, waant zich eeuwen terug in de tijd. Ondanks de onmiddellijke nabijheid van de drukke binnenstad heerst hier een serene sfeer die nog altijd herinnert aan de vroegere begijnengemeenschap.
bieden. Eeuwenlang konden de begijnen zo een belangrijke pijler van sociale en geestelijke zorg in de stad vormen. Hun aanvankelijk kwetsbare positie als zelfstandige vrouwen was omgevormd tot een krachtig getuigenis. Esther Jonker schreef aan de Universiteit Leiden een proefschrift over het Amsterdams Perikopenboek1 (zie hieronder), gedateerd 1348, één van de oudste Nederlandse Bijbelhandschriften, waarop zij op 1 december 2010 hoopt te promoveren. Dit artikel verscheen op 25 juni 2010 in het Nederlands Dagblad in enigszins gewijzigde vorm.
Begijnen vormden echter een lastige kwestie voor de kerk. Ze legden geen geloften af, zoals nonnen, en zaten niet veilig opgeborgen achter dikke kloostermuren, maar waren actief aanwezig in de stad. Ze konden ook zonder problemen het begijnhof weer verlaten. Omdat hun levenswijze moeilijk onder het reguliere gezag viel te plaatsen, werden begijnen op veel plekken in Europa verboden. In de Zuidelijke Nederlanden waren de dominicanen zich echter bewust van de grote spirituele kracht die de begijnen binnen de stad vormden. De ‘antiketterorde’ bij uitstek ontfermde zich over de begijnhoven door er de biecht af te nemen en geestelijke leiding te
Opmerking redactie: Lees voor meer over begijnen en klopjes het artikel over pastoor De Vos en 'zijn' klopje(s) in een komende aflevering.
Op de volgende pagina ziet u een fragment uit het Amsterdams Perikopenboek gevonden in Het Amsterdamse Lectionarium van C.C. de Bruin, Leiden 1970
1
Perikopenboek: liturgisch boekwerk met afgepaste schriftgedeelten (perikopen) die op zon- en feestdagen voorafgaand aan de preek in de volkstaal werden voorgelezen.
In dien tiden stont Jan Baptiste indie woestine bider Jordanen daer hi plach te predekene ende bi hem stonden twee fiere jongheren. Ende Jan sach Jhesum wandelende ende seide: Siet tlam Gods; Ende die jongheren hoorden dat Jan dit sprac ende volgheden Jhesum na; Jhesus keerde hem omme ende sach dat hem dese volchden ende seide hem; Wat zoect ghi; Si seeghen hem; Rabbi: dat spreect alse vele alse meester- waer woenstu? Jhesus seide te hem weder; Comt ende beziets; Si quamen ende saghen waer hi woende ende bleven bi hem den dach al dore; ende het was wel die tiende ure van dien daghe; doen si quamen tote hem; Nu was Andries Symoen Pieters broeder een vanden tween die ghehoort hadden van Janne ende Jhesum na ghevolget waren; Dese Andries doe hi van Jhesum des