A
ARCHEOLOGIE
J . H . G . G A W R O N S K I - P. S . M . K R A N E N D O N K
DAMRAK EN ROKIN
Archeologie en de Noord/Zuidlijn IN AMSTERDAM Hoewel de eerste plannen voor de Noord/Zuidlijn al in de jaren '50 van de vorige eeuw van de tekentafel kwamen, kwam het project pas vanaf de jaren '80 echt van de grond. Toen was de techniek van het ondergronds boren in de instabiele Nederlandse ondergrond voldoende ontwikkeld. Gelet op de vele archeologische vondsten die met de aanleg van de eerste metro in het Amsterdamse centrum, de Oostlijn, aan het licht kwamen, was er in een vroeg stadium van de nieuwe planvorming ook aandacht voor de archeologische gevolgen. De afdeling Archeologie van Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam stelde in 1997 een bureaustudie op waarmee de te verwachten archeologische waarden op het tracé van de Noord/-Zuidlijn in kaart werden gebracht (Veerkamp 1998). Dit leidde in 2003 tot een projectplan Archeologie Noord/Zuidlijn, dat in opdracht van het Project Bureau Noord/Zuidlijn wordt uitgevoerd (Kranendonk 2003, 2005)
a een fase van voorbereidend veldonderzoek en sonderingen vond in 2005/6 het eerste omvangrijke archeologische veldonderzoek plaats op het Damrak (Kranendonk en Gawronski 2006). Dit is in 2007 en 2008 gevolgd door opgravingen bij de aanleg van de stationsput op het Rokin. Terwijl de werkzaamheden nog in volle gang zijn, volgt hier een tussentijds verslag van de stand van zaken tot nu toe.
N
Onderzoeksplan De Noord/Zuidlijn zal Amsterdam Noord vanaf het Buikslotermeerplein, via het Centraal Station, Damrak, Rokin, Vijzelstraat, Ferdinand Bolstraat en het Scheldeplein verbinden met de Zuidas in Amsterdam Zuid (figuur 1). Het tracé is zo gekozen, dat de gehele metrolijn nagenoeg de bestaande infrastructuur volgt: enerzijds wegen (Nieuwe
1
TRACÉKAART VAN DE NOORD/ZUIDLIJN.
Leeuwarderweg, Ferdinand Bolstraat), anderzijds (voormalige) waterlopen: het IJ en de Amstel. Vanaf de kop van het Damrak, ter plaatse van de Nieuwe Brug, gaat de lijn ondergronds onder het centrum door met twee tunnelbuizen, die worden geboord via het Rokin, Vijzelgracht en Ferdinand Bolstraat en bij het Scheldeplein weer bovengronds komen. Deze oplossing was ingegeven door de voorwaarde om sloop van de bebouwing in de historische binnenstad te vermijden en de bestaande infrastructuur in stand te houden. Afbraak van bovengronds erfgoed treedt vrijwel niet op. Het ondergronds erfgoed wordt wel aangetast, en wel specifiek op de locaties van de verticale bouwputten van de stations. Voor die onderdelen van het metrotracé is uitgaande van een evaluatie van de geplande civiel technische ingrepen en hun invloed op het verwachte archeologisch erfgoed een afgewogen
38
archeologisch onderzoeksplan opgesteld. Dit plan richt zich op de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van zowel de stad Amsterdam als de rivier de Amstel. Het onderzoek heeft een uitgesproken cultureel-historische component, waarbij met de archeologische sporen, structuren en vondsten naar meer inzicht wordt gestreefd in de stedelijke ontwikkeling en de materiële cultuur van Amsterdam. Tegelijkertijd neemt het ecologisch-geologisch onderzoek een belangrijke plaats in het programma in. Niet alleen zal de aandacht uitgaan naar het landschap, klimaat en milieu ten tijde van het ontstaan en de vroege ontwikkeling van middeleeuws Amsterdam. Aangezien op de stations deels tot zelfs 35 m -NAP (station Ceintuurbaan) zal worden ontgraven, ontstaat ook de mogelijkheid onderzoek te doen aan de gehele Holocene
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008
2
afzettingsgeschiedenis tot in de top van het Pleistoceen. Voor grote delen van Amsterdam geldt dat deze laag zich bevindt op 11 meter-NAP. Op grotere diepte (25 m en dieper) is Eemklei aanwezig. Met name in de top van het pleistoceen is het mogelijk resten van mammoet, wolharige neushoorn etc. aan te treffen.
OUDSTE STADSPLATTEGROND VAN AMSTERDAM VAN CORNELIS ANTHONISZN. (1544) MET DAAROP DE DRIE BELANGRIJKSTE ONDERZOEKSLOCATIES EN HET TRACÉ VAN DE NOORD/ZUIDLIJN. (ZUID = BOVEN, NOORD = ONDER)
Er is bewust gekozen voor een multi-disciplinaire aanpak, waarbij de verschillende onderzoekslocaties als onlosmakelijk met elkaar verbonden onderdelen van de historische stedelijke structuur van Amsterdam worden geanalyseerd. Voor de verwerking van de archeologische gegevens wordt een historisch topografisch referentiekader over de specifieke onderdelen van de stad en de stadsrivier ontwikkeld aan de hand van uiteenlopende historische bronnen. Uiteindelijk zijn drie locaties geselecteerd voor een intensief archeologisch onderzoek vanwege hun situering binnen de historische stad en hun specifieke rol in de urbane structuur: het Stationsplein (aan te leggen station), het Damrak (startschacht voor de boortunnel) en Station Rokin (figuur 2). Alle drie locaties houden verband met de loop van de Amstel. De rivier kan gezien worden als
3 S A M E N VAT T I N G Sinds het midden van de jaren ‘90 van de twintigste eeuw is de afdeling Archeologie van het Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam betrokken bij de aanleg van de Noord/Zuid metrolijn. Binnen het tracé van de Noord/Zuidlijn zijn drie locaties (Stationsplein, Damrak en Rokin) geselecteerd voor een intensief archeologisch onderzoek. Alle drie zijn zij gelegen in de (voormalige) Amstel c.q. de monding van de Amstel in het IJ. Het onderzoek richt zich op de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van zowel de stad Amsterdam als de rivier de Amstel. Enerzijds is er sprake van een uitgesproken cultureel-historische component, anderzijds neemt het ecologisch-geologisch onderzoek een belangrijke plaats in. In dit artikel is een eerste beeld geschetst van de opzet van het onderzoek en de uitgevoerde werkzaamheden tot april 2008. Zowel het veldwerk als de uitwerking van de gegevens zal nog meerdere jaren in beslag nemen.
DE INGEZETTE ZEEFINSTALLATIE OP HET DAMRAK. LINKS EEN DEEL VAN DE CAISSON, OP DE ACHTERGROND HET CENTRAAL STATION.
39
A
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008 slagader van de stad Amsterdam, waarlangs de vroege stad ontstond. Vanaf beide oevers (de huidige Warmoesstraat en de Nes aan de oostzijde, de Nieuwendijk en Kalverstraat aan de westzijde) werd de Amstel steeds verder aangeplempt voor nieuwbouw, en dijde de stad in oostelijke en westelijke richting uit. Het stationsplein markeert de riviermonding en het IJ, het Damrak is de locatie van de allereerste haven van de stad die eeuwen in gebruik bleef en het Rokin is de stadsrivier die met de aanleg van de Dam in de 13de eeuw werd afgesloten en ingeklemd kwam te liggen in een dichtbebouwd en intensief gebruikt deel van de stad.
Damrak
4 DOCUMENTATIE WERKZAAMHEDEN ONDER DE CAISSON.
5 AANLEGGEN VAN EEN PROFIEL DOOR DE AMSTELAFZETTINGEN.
6 HET VRIJLEGGEN EN INMETEN VAN EEN DEEL VAN HET AANGETROFFEN LANDHOOFD VAN DE 16DE EEUWSE NIEUWE BRUG.
40
In 2005 is op het Damrak gestart met het eerste grootschalige onderzoek. Hier werden twee van de geplande drie caissons afgezonken tot een diepte van ca. 21 en resp. 25 m -NAP. Ze dienen als startschacht voor de tunnelboormachine. De meest zuidelijke, en grootste, caisson ligt precies in het midden van de Nieuwe Brug. Deze brug is een van oorsprong laat middeleeuwse verbinding tussen de oostelijke en westelijke oever van de Amstelmonding. Van oorsprong was het een houten brug die in de loop der eeuwen uit steen werd opgetrokken. In 1681 was de brug onderdeel van het nieuwe waterbeheerssysteem van Amsterdam, een initiatief van burgemeester Hudde, en voorzien van een dubbele sluis (Carasso-Kok 2004). Belangrijk voor de archeologische vraagstelling was de rol van de brug als verbindingmiddel en vooral de invloed van de brug op de verspreiding van materiële overblijfselen die vanaf de brug te water zijn geraakt. Het afzinken van beide caissons is archeologisch intensief begeleid aangezien er veel vondsten op deze locaties in de rivierbodem werden verwacht. Er is gekozen voor een driesporenbeleid waarbij het archeologisch programma volledig in het civiel-technische werk werd opgenomen. Dit betekende dat voor beide processen de nodige flexibiliteit en aanpassingsvermogen was vereist. De caisson werd afgezonken door overdag twee ploegen elk ca. 4 uur onder de caisson de grond te laten losspuiten met hoge druk waterkanonnen. In deze ploegen was standaard 1 archeologisch medewerker opgenomen, die tijdens het spuit- en pompwerk onder de caisson de werkgebieden kon documenteren, eventuele concentraties van vondsten en nadere sporen of stratigrafische verschijnselen in kaart kon brengen en gericht in situ vondsten kon verzamelen. Tegelijkertijd werd een industriële
VITRUVIUS
I N D E J A R E N ‘ 5 0 van de twintigste eeuw werden plannen gesmeed, de binnenstad van Amsterdam beter toegankelijk te kunnen maken en houden. Deze plannen bestonden onder meer uit de aanleg van een uitgebreid metrostelsel. In de jaren ’70 werd de eerste concretisering hiervan zichtbaar in de vorm van de metro Oostlijn. De aanleg van deze metro Oostlijn leidde, door gebruikmaking van de zogenaamde caissonmethode, tot grootschalige bovengrondse vernietiging van cultureel erfgoed. Met name in de Nieuwmarktbuurt (de Lastage) werden grote delen van de historische bebouwing opgeofferd. Dit leidde destijds tot maatschappelijke onrust (Nieuwmarktrellen).
zeefinstallatie in het afpompsysteem ingebouwd die dagelijks door zes tot tien archeologen werd bemand (figuur 3). Met deze zeef die was voorzien van twee zeefdekken met verschillende maaswijdtes (bovendek 4 x 4 cm, onderdek 1 x 1 cm), kon alle onder de caisson afgepompte grond op vondstmateriaal groter dan een centimeter worden doorzocht. Ook kleiner materiaal, zoals spelden en munten, werd verzameld uit de onder de zeef geplaatste bezinkcontainer, van waaruit de slurrie per buis werd afgepompt naar een schip in het IJ. Ten slotte vond een meer gedetailleerde documentatie plaats door het team archeologen, dat ’s avonds na het afzinkwerk onderzoek onder de caisson uitvoerde. Deze zogenaamde ploeg 3 bracht bodemprofielen in kaart (figuur 4), nam gericht bodemmonsters (met het oog op het onderzoek naar landschap, klimaat en milieu) (figuur 5), verzamelde vondsten per context, meette de (afzink)vlakken in en legde de situatie fotografisch vast (figuur 6). De vondsten en bodemmonsters van het veldwerk van 2006 zijn nu zodanig verwerkt en geordend dat op allerlei deelgebieden vervolg- en specialisten onderzoek kan worden uitgevoerd. Door de gecombineerde aanpak van grondig zeven en in situ documentatie is een uitgebreid vondstcomplex met benodigde documentatie beschikbaar dat naar schatting 90% van de materiële neerslag bevat uit het segment Damrakbodem dat onder de caisson is verwijderd. Het bijzondere van deze archeologische dataset is dat het een zeer uitgebreid en samenhangend materieel en ecologisch monster vertegenwoordigd van circa 20.000 m3 rivierbodem, op basis waarvan een inschatting gemaakt kan worden van de
NUMMER 4
JULI 2008
Van de aanleg van onder meer een ringlijn en een Noord/Zuidlijn werd voorlopig afgezien. Begin jaren 90 van de twintigste eeuw was het ondergronds boren in de 'slappe' Nederlandse bodem dermate uitgekristalliseerd, dat ook de plannen voor de aanleg van een Noord/Zuidlijn nieuw leven werden ingeblazen. Deze Noord/-Zuidlijn, als verbinding van Amsterdam Noord via Amsterdam Centrum met Amsterdam Zuid/WTC, zal de dagelijkse stroom van 200.000 tot 300.000 reizigers in 16 minuten van Noord naar Zuid moeten brengen. Doordat de lijn zoveel mogelijk de bestaande infrastructuur volgt, en de tunnel zelf op grote diepte zal worden geboord, kan het bovengrondse erfgoed nu worden ontzien. Anders is dit voor het ondergrondse, archeo-
logische, erfgoed. Met name ter plaatse van de aanleg van de stations, waarvoor tot 35 meter diep zal moeten worden ontgraven, leidt dit tot een grootschalig vergraven van aanwezig erfgoed. Voor een aantal geselecteerde locaties in de binnenstad van Amsterdam betekent dit dan ook een noodzakelijk intensief archeologisch onderzoek. De uitzonderlijke werkomstandigheden (ten dele hyperbaar werken onder een caisson) en grote dieptes nopen tot een onalledaagse opgravingstactiek, waarbij van zowel de civiel technisch aannemer als de archeologie een grote mate van aanpassingsvermogen en flexibiliteit wordt gevraagd.
7 EEN KLEINE GREEP UIT DE COLLECTIE BOOTSHAKEN (VOOR CONSERVERING) VAN HET DAMRAK.
8 ONTGRAVING VAN EEN DEEL VAN DE NOORDELIJKE VERDEELHAL OP HET ROKIN. OP DE ACHTERGROND GEBOUW INDUSTRIA AAN DE DAM
41
A
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008 scheepsbewegingen rond de Nieuwe Brug en het Damrak in z’n totaliteit, zeker als men zich realiseert hoe beperkt dit monster is op het totale volume van de Damrakbodem.
Rokin
9 DEEL VAN EEN DWARSPROFIEL DOOR DE BOVENSTE VULLINGSLAGEN VAN DE AMSTEL. volledige materiële cultuur in dit deel van de Amstel. Wat betreft de geofysische structuur van de rivier, zijn met een systematische bemonstering met pollenbakken voldoende gegevens voorhanden om een complete bodemsectie door de Amstelmonding en onderliggende afzettingen (tot 25 m -NAP) te beschrijven en ecologisch te onderzoeken. Het diepste punt van de Amstelbedding bevindt zich op ca. 11,5 m -NAP. Onder deze Amstelafzettingen is sprake van verschillende, gelaagde, mariene sedimenten. De verschillende afzettingen worden door middel van onder meer pollen en zaden- , diatomeeën- en korrelgrootteonderzoek intensief beschreven en geanalyseerd op gegevens die inzicht kunnen bieden in de genese van de rivier. Het totale vondstcomplex van zo’n 450.000 items is inmiddels geïnventariseerd en opgesplitst in tal van verschillende deelcollecties die ieder afzonderlijk worden uitgewerkt. Bijvoorbeeld, de ca. 110.000 fragmenten botmateriaal zijn geanalyseerd naar diersoorten. Dit geeft een overzicht in grote lijnen van consumptiedieren maar ook van diersoorten die in de Amstel of de stad voorkwamen. Er zijn meer dan 200.000 fragmenten aardewerk die voor het overgrote deel bestaan uit geglazuurd, roodbakkend aardewerk. Een andere relatief grote groep is het Rijnlandse steengoed. In mindere mate aanwezig is het NoordHollands sgrafitto aardewerk, Weser- en Werraaardewerk, fayence, porselein en industrieel aardewerk. Onder de aardewerkvondsten zijn opvallend weinig complete voorwerpen: het materiaal is grotendeels gefragmenteerd. Dit is niet te wijten aan het werkproces, waarbij
logischerwijs een verhoogde mate van fragmentatie optreedt. Integendeel, refitting van een aantal groepen van aardewerk heeft laten zien, dat slechts in enkele gevallen objecten tot ca. driekwart samengesteld konden worden. Het merendeel was dus al sterk gefragmenteerd en zeer incompleet in de rivierbodem aanwezig. Het zou er op kunnen wijzen dat in dit deel van de Amstel van een zekere waterdynamiek sprake was die tot herdistributie heeft geleid maar ook dat hier afval werd gedumpt dat al uit scherven bestond. Hoe anders is het beeld voor de metalen vondsten. Met bijna 70.000 objecten is dit de derde categorie in omvang. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat deze groep voor zo’n 55.000 objecten uit spijkers bestaat. Een andere opvallende omvangrijke groep zijn de bijna 1.500 messen, voor het merendeel uit de periode 1450 - 1550 en met in de meeste lemmeten nog duidelijk een keur. Nader onderzoek zal onder meer duidelijk moeten maken, of hier sprake is van een partij lemmeten (halffabrikaten) die in Amsterdam verder afgewerkt zouden worden. De vondsten zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een werkplaats, al dan niet gesitueerd in of bij de Nieuwe Brug. Behalve deze grote hoeveelheid vondsten, die inzicht geven in handelscontacten en productie, bevat de collectie verschillende objecten die het maritieme karakter van de locatie weerspiegelen, zoals een serie van bijna 400 bootshaken (figuur 7). Deze hoeveelheid is een goede graadmeter voor de intensiteit van
42
Voor station Rokin zal een bouwput van ca. 190 x 25 meter tot een diepte van ca. 25 m -NAP worden ontgraven. In de jaren 2004 - 2007 zijn voor het station de diepwanden, de vloer en het dak aangelegd. Op deze wijze is een gesloten bouwkuip ontstaan. In februari 2008 is begonnen met het ontgraven onder dak. Station Rokin ligt ter plaatse van het in 1937 dichtgeplempte noordelijke deel van de Amstel. Resten van de oudste bewoning van Amsterdam zijn aangetroffen op de beide oevers van de Amstel. Vanaf de 13de eeuw werd vanuit beide oevers c.q. ontginningsassen steeds weer land op de Amstel gewonnen door systematische aanplemping. De aanleg van de diepwanden (tot zo’n 35 meter diep) en het dak is in de afgelopen jaren archeologisch begeleid, waarbij de eerste informatie over de te verwachten archeologische resten werd verzameld. Mede op basis van de sondering- en boorgegevens van het Project Bureau Noord/-Zuidlijn, ontstaat het beeld dat de Amstel zich hier tot zo’n 11 meter -NAP in het landschap heeft ingesneden. De sonderingen laten tevens zien, dat de oever naar het oosten gelijkelijk oploopt (binnenbocht), terwijl aan de westzijde sprake lijkt te zijn van een veel steilere oeverovergang (buitenbocht). Het basisveen, en de overgang van Holoceen naar Pleistoceen, lijkt voor het grootste deel van het Rokin nog intact aanwezig te zijn. Deze gegevens veronderstellen dat er nog volop mogelijkheden zijn op het Rokin met betrekking tot het onderzoek naar landschap, milieu en klimaat. In 2006 en vervolgens in 2008 is een eerste onderzoek uitgevoerd in het noordelijk deel van het Rokin waar een open werkput die tot een diepte van ca. 7, 5 m -NAP werd ontgraven (figuur 8). Meerdere dwarsprofielen (figuur 9) en een enkel lengteprofiel konden worden aangelegd en gedocumenteerd en grote hoeveelheden vondsten zowel laagsgewijs als vaksgewijs verzameld (figuur 10). Behalve onderzoek in de bouwput zelf, is de afgevoerde grond structureel op de stortlocatie op vondsten nagelopen. Hierbij werd systematisch met metaaldetectoren gewerkt. De gevolgde aanpak in de put en op de stortlocatie leverde een grote hoeveelheid vondsten en gegevens op, met een grote intrinsieke kwalitatieve waarde met betrekking tot de gestelde onderzoeksvragen. Opvallend en goed herken-
VITRUVIUS baar is de locatie van het beursgebouw dat in 1608-1611 naar ontwerp van Hendrick de Keyser op de kop van het Rokin over het water werd gebouwd. Middels overkluizingen was het mogelijk met binnenvaartschepen met gestreken mast onder de Beurs en de Dam van Rokin naar Damrak te varen. Voor de bouw van de beurs van de Keyser is een deel van de Amstel bouwrijp gemaakt. Hiertoe is ogenschijnlijk de Amstel deels afgedamd geweest. Binnen de gecreëerde bouwput is de vervuilde slibbodem weggegraven, waarna een pakket van ‘schone’ kleiplaggen voor de bouwvloer werd opgebracht. Vanaf dit pakket zijn de funderingspalen voor de Beurs geslagen. Behalve de aanlegfase van de Beurs, had ook de afbraakfase in 1836 zijn sporen in het bodemarchief achtergelaten. Aan de oostzijde van de bouwput lijkt het bovenste pakket opvulling met daarin baksteenpuin en delen van houten balken hiermee verband te houden. In februari 2008 begon de eerste fase van ontgraven van de gesloten bouwput van het Rokin. In totaal zijn er 5 fases tot ca. 27 m -NAP en na elke ontgravingsfase wordt een stempelraam aangebracht om de diepwanden van de stationsbak te verstevigen. Het archeologisch onderzoek is het meest intensief bij de eerste fase, waarbij de bouwput tot een diepte van ca. 6,5 m -NAP werd ontgraven, aangezien op dat niveau nog de complete opgevulde Amstelbedding aanwezig is. Bij de uitvoering van het archeologisch werk is ook weer een twee sporen beleid gevolgd om het hoogst mogelijke vondstrendement te bereiken. Enerzijds was er een opgraving ter plekke op het Rokin als onderdeel van het civiel technische-werk zelf. Anderzijds is de afgevoerde grond ook op de stortlocatie intensief op vondsten nagelopen. Hier was dagelijks een team van ca. tien medewerkers aanwezig, waarvan het merendeel de grond met metaaldetectoren heeft onderzocht. Het team op het Rokin bestond uit een ochtend- en middagploeg van ca. acht medewerkers elk. De ontgraving verliep met twee kranen die ieder gelijktijdig aan de oost- en westzijde werkten. De ontgraving werd uitgevoerd door twee kranen die van zuid naar noord werkten en waarbij de ontgraven grond door het archeologisch team op vondsten werd nagelopen (figuur 11). Voor een stratigrafisch onderscheid werd de grond laagsgewijs doorzocht en werd het verloop van de Amstelvulling gedocumenteerd middels dwarsprofielen waarvan er in totaal in deze eerste fase 34 zijn aangelegd. Onder meer konden meerdere resten van nieuwtijdse kadewerken in de
NUMMER 4
JULI 2008
GREEP UIT DE AARDEWERKVONDSTEN UIT DE NOORDELIJKE VERDEELHAL. ZIJ REIKEN VAN DE 13DE TOT IN DE 19DE EEUW.
VERZAMELEN VAN VONDSTEN OP HET ROKIN, TEN TIJDE VAN HET ONTGRAVEN VAN HET EERSTE NIVEAU TOT CA. 6,5 M –NAP.
DEEL VAN EEN DWARSPROFIEL DOOR DE AMSTEL TIJDENS DE EERSTE ONTGRAVINGSFASE.
43
VITRUVIUS
NUMMER 4
JULI 2008
LOPENDE DE OPGRAVING OP HET ROKIN WERD DAGELIJKS EEN SELECTIE VAN DE VONDSTEN TENTOONGESTELD IN DE VITRINE VAN BMA IN DE BAZEL AAN DE VIJZELSTRAAT.
vorm van funderingspalen in kaart worden gebracht. Hiermee samenhangend zijn de verschillende opvullingslagen, waarvan de jongste (buiten de definitieve aanplempingslaag van 1937) uit de 19de tot 20ste eeuw dateert. Goed herkenbaar zijn ook de ingravingen, die wijzen op uitbaggeren voor de vaargeul van de Amstel en die al vanaf de 17de eeuw gedateerd kunnen worden. Ondanks dit uitbaggeren en schoonhouden van de vaargeul werd ogenschijnlijk zonder scrupules de traditie van het dumpen van afval in de Amstel voortgezet, getuige de dikke pakketten met stadsvuilnis (figuur 12). Een tweede documentatiecriterium was de registratie van de herkomst in het horizontale vlak. Hierbij werd de vakken indeling van het ontgravingsstramien aangehouden. Deze vakkenindeling is te koppelen aan de reële perceelindeling van de bebouwing aan de beide oevers van het Rokin aan de Kalverstraat en de Nes-zijde. Een van de doelstellingen bij het onderzoek is een relatie te leggen tussen de verspreiding van het vondstmateriaal in de rivierbodem en aard van de bebouwing op de oever. Verschillende topografische en cartografische bronnen uit de 16de tot de 19de eeuw kunnen worden ingezet als onderlegger voor een reconstructie van de bewoningsgeschiedenis en de verschillende nijverheidsactiviteiten in de gebouwen langs het Rokin. Door koppeling van de materiële cultuur en het historische socio-economische
kader kan met dit onderzoek van het Rokin de ontwikkeling van een specifiek stuk stad veelzijdig in kaart worden gebracht. De eerste fase van ontgraving heeft tot nu toe zo’n 1.500 zakken, formaat vuilniszak, met vondsten, opgeleverd. Ook dit complex vertoont een enorme variëteit in zowel de hoeveelheid als de intrinsieke kwaliteit van de vondsten per vak en laag (figuur 13, figuur 14). De dateringen lopen van vooral de 19de en 18de eeuw door tot in de 13de eeuw. Na het vervolg van de ontgraving tot 12 m - NAP in de tweede fase die in juni 2008 plaatsvindt, zal pas blijken hoe de vondstsituatie in de onderste lagen van de rivierbedding is. Het archeologisch veldonderzoek aan de Noord/-Zuidlijn zal nog voortduren tot 2009. Dan begint een volgende fase van onderzoek waarbij de gegevens van de verschillende opgravingslocaties met elkaar kunnen worden vergeleken. Onder meer de toegepaste databasestructuur zal dan gebruikt kunnen worden tot het doen van statistische analyses. Op die wijze zullen trends, maar ook anomaliën in de vondstcomplexen nagegaan en onderbouwd kunnen worden en kan gewerkt worden naar een geïntegreerd, multidisciplinair onderzoeksrapport. Duidelijk mag zijn, dat hiervoor nog enkele jaren benodigd is, maar ook dat daarmee een eerste basis gegeven kan worden voor meerdere jaren verdergaand synthetiserend onderzoek.
44
STEENGOEDKRUIK UIT RAEREN (DUITSLAND), LAATSTE KWART 16DE EEUW, MET WAPENSCHILD VAN AMSTERDAM.
J.H.G. GAWRONSKI en P.S.M. KRANENDONK
Afdeling Archeologie Bureau Monumenten en Archeologie Postbus 10718, 1001 ES Amsterdam
Literatuur – Veerkamp, J. Mammoeten in Amsterdam. Een archeologische verkenning langs de Noord/Zuidlijn. Amsterdam. Amsterdam, 1998. – Carasso-Kok, M. (red.). Geschiedenis van Amsterdam, Deel I en II. Amsterdam, 2004 – Kranendonk, P.S.M. Projectopdracht Archeologische Begeleiding Noord/Zuidlijn Amsterdam. Amsterdam, 2003. – Kranendonk, P.S.M. Herziene Projectopdracht Archeologische Begeleiding Noord/Zuidlijn Amsterdam. Amsterdam, 2005. – Kranendonk, Peter en Jerzy Gawronski. Zeven op het Damrak. Archeologie en de Noord/Zuidlijn. In: Gawronski, J., F. Schmidt en M.-TH. Van Thoor, 2006. Amsterdam. Monumenten en Archeologie 5, p. 11 - 17.
Beeldmateriaal Figuur 1: Project Bureau Noord/Zuidlijn, Amsterdam. Alle overige: Bureau Monumenten en Archeologie, Amsterdam.