Quickscan Innovatie in stedenbouw Stedenbouw met/zonder stedenbouwer
Van There, I Fixed It tot Faciliterende Stedenbouw en weer terug
Stroom Den Haag Januari t/m juli 2012
Steden met/zonder stedenbouwer Bijdrage Stroom Den Haag aan de inventaristaie bottom-up projecten in de stad op verzoek van het Stimuleringsfonds voor Architectuur Dat er aan de stad gewerkt wordt zonder dat er een stedenbouwer aan te pas komt is één ding. Wat daarvan de betekenis is voor de ontwikkeling van de stad is een andere. Beide zaken zijn van belang in het nadenken over de toekomst van de stad, de stedenbouw en de rol van de stedenbouwer. Stedenbouw vatten we hierbij op als de discipline die zich bezig houdt met het maken van een stad: denken over het grotere verhaal van de stad, ontwerpen aan continuïteit, benoemen van belang en betekenis van plekken voor de stad, daarbij het kleinste schaalniveau verbindend met het grotere. Zoals architect en sociaal historicus Bernard Rudolfsky overal ter wereld voorbeelden zocht en vond van architectuur die zonder architecten tot stand gekomen was, zo zie je de laatste tijd een toenemende belangstelling voor projecten waarin stad gemaakt wordt zonder dat er stedenbouwers aan te pas komen. Die plotselinge belangstelling vindt plaats tegen de achtergrond van een economische crisis als gevolg waarvan er veel minder geld beschikbaar is voor publieke stedenbouw en er een beroep gedaan wordt op de zelfwerk-en redzaamheid van burgers. De stedelijke bottom-up projecten laten zien dat die zelfwerkzaamheid al een feit is en ze tonen aan dat het ondanks de crisis toch mogelijk is om iets te ontwikkelen. Dat roept twee vragen op. Allereerst welke aspecten van deze projecten nu precies anders zijn dan de 'standaard' stedenbouwkundige projecten waardoor ze beter gedijen in deze tijd. En ten tweede wat de stedenbouwers daarvan kunnen leren zodat ze ofwel op deze manier zelf projecten kunnen ontwikkelen ofwel op een goede manier kunnen reageren op dit initiatieven van anderen. In beide vragen ligt de vraag besloten naar de toekomst van de stad en stedenbouw. Het Stimuleringsfonds voor Architectuur vroeg architectuurcentra een inventarisatie te maken van bottom-up projecten in de stad. Stroom Den Haag heeft gekozen voor een antwoord dat gaat over wat er te leren valt van bottom-up. We bewandelden daarvoor drie wegen. Om te beginnen hebben we géén nieuwe inventarisatie van bottom-up projecten gemaakt. In de afgelopen jaren zijn in diverse quickscans en projecten van Stroom aspecten van bottom-up stedenbouw de revue gepasseerd, overigens zonder dat we daar op voorhand naar op zoek waren. We geven daarvan een overzicht waarin tevens gepoogd wordt de verschillende relaties tussen bottom-up en top-down te schetsen. Het overzicht eindigt bij Haagse Havens, een initiatief van Stroom Den Haag, de afdeling stedenbouw van gemeente Den Haag i.s.m. Mobiel Projectbureau OpTrek en R-MIT/TU Delft. Haagse Havens draait feitelijk om het in de praktijk onderzoeken van een nieuwe manier van werken aan de stad: meer vanuit het gebied, langzamer en anders gefinancierd. We hebben architect en publicist Iris Schutten gevraagd om het onderzoek van Haagse Havens te beschouwen in de context van de veranderingen in stedenbouw en hier een kritisch essay over te schrijven. Tot slot nodigde Stroom tien gasten uit voor een actief tafelgesprek rond de vraag hoe we voorbij de populaire fascinatie voor bottom-up kunnen geraken om te komen tot iets dat blijvender is van waaruit zich een nieuwe vorm van stedenbouw kan ontwikkelen. Als je daarvoor een masterclass zou ontwerpen, hoe ziet deze er dan uit? Bovengenoemde drie onderdelen worden in het nu volgende verder uitgewerkt.
Quickscan Haagse Bottom-up stedenbouw in diverse gedaanten Als we een aantal bottom-up voorbeelden op een rij zetten die tijdens Stroom-projecten aan de orde zijn geweest kun je een lijn trekken van 'het nemen van initiatief door onderop' naar 'het faciliteren van initiatief door bovenaf.' Daartussen zie je de verschuiving ontstaan in de verhouding tussen bottom-up en top-down.
Je zou kunnen zeggen dat de kern van bottom-up schuilt in een mentaliteit die we bij Stroom de There, I Fixed It (T.I.F.I.) mentaliteit hebben genoemd. Deze wordt gekenmerkt door creativiteit, zelfredzaamheid, improvisatietalent, denken in oplossingen, gevoel van verantwoordelijkheid en het vermogen om van het gewone iets buitengewoons te maken. There, I Fixed It is ontleend aan de gelijknamige blog waarop mensen hun vaak hilarische reparaties posten. Het was ook de titel van een tentoonstelling bij Stroom (maart-mei 2011), de tweede in het meerjarige Upcycling programma waarin we nieuwe perspectieven op waardecreatie tonen en onderzoeken. There, I Fixed It was als het ware het antwoord op de eerste tentoonstelling Up to You (2010). In de T.I.F.I. tentoonstelling stelden we het principe van making do centraal. In The Practice of Everyday Life (1988) traceert en identificeert de Franse filosoof Michel De Certeau praktijken en tactieken van wat hij faire avec, making do of improviseren noemt. Consumenten, TV-kijkers, wandelaars, koks zijn allemaal betrokken in het manipuleren en daarmee het componeren van een soort anti-disciplines. Ze houden zich namelijk niet aan de regels en improviseren er op los. Andere termen die De Certeau hiervoor gebruikt zijn toe-eigening, stropen, poiesis (van het Griekse poiein, creëren, uitvinden, genereren) en bricolage (van de Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss). Dit soort activiteiten zijn verborgen, zo schrijft De Certeau, en verspreid over gebieden die beheerst worden door productiesystemen die steeds minder en minder ruimte laten voor consumenten of gebruikers om te improviseren. Desondanks zijn er ontelbare manieren om aan making do te doen. In dit proces veranderen consumenten van passieve ontvangers tot onerkende producenten, dichters van hun eigen zaken, baanbrekers in een jungle van rationele functionaliteit. En daarmee creëren zij waarde, zo is onze overtuiging.
Parallel aan die tentoonstelling gingen studenten van de Willem de Kooning Academie op zoek naar voorbeelden van T.I.F.I. in Den Haag. Ze vonden zelfgefabriceerde looppaden, kattentrappetjes, bankjes, beveiliging, bekabeling, tuinhekken. Stuk voor stuk voorbeelden waar geen overheid aan te pas is gekomen. De studenten vonden ook voorbeelden van anti-T.I.F.I.: ingrepen die een alternatief gebruik of eigen initiatief tegen moeten gaan, zoals balken op bankjes die liggen moeten voorkopen of strips die skaten moeten tegen gaan. In een notendop schuilt hierin de spanning tussen top-down en bottom-up: de regulering en standaardisering van bovenaf en het verzet daartegen en het eigen maken door onderop.
Doe Het Zelf luidde het motto van de Haagse Dag van de Architectuur in 2011. Ter voorbereiding daarvan organiseerden we een ADHD (Actueel Den Haag Debat) waarin zes Haagse Doe Het Zelvers hun initiatieven presenteerden. Van een broedplaats in een oude brouwerij, een modewinkel in een leegstaand onverhuurbaar pand en een onderzoek naar potenties van braakliggende terreinen, naar een Bedrijfs Investerings Zone in Scheveningen, bewonersactie in het chique Van Stolkpark en een initiatief van om een aantal bedrijfspanden uit te breiden met woningen. Bezoekers van ADHD en de DvdA konden hun idee voor de stad op de viltjes met anderen delen. Uit de bovengenoemde voorbeelden blijkt al hoe divers de Doe Het Zelf-stad is. Initiatieven op projectniveau, zoals een broedplaats of een winkel in een leegstaand pand, zijn vaak de voorbeelden die het eerst in gedachten schieten. In Den Haag zijn daar meerdere mooie voorbeelden van. De Grote Pyr (volledig in zelfbeheer en zelfbouw gerealiseerd woon-werk pand) is een aloude bekende, meer recent zijn het Free Architecture Surf Terrain in Scheveningen, de collectieve moestuin in het Pandercomplex van kunstenaar Annechien Meier, Emma's Hof, een tuin die geïnitieerd en aangelegd is door omringende bewoners of de indoor Skatehal in de Binckhorst. Allemaal voorbeelden van plekken en gebouwen die op initiatief van een bewoner, kunstenaar of ondernemer met een goed idee tot stand zijn gekomen. De gemeente heeft bij alle projecten een rol gespeeld - op gebied van vergunningen of mede-financiering maar het initiatief kwam uit een andere hoek. Minder voor de hand liggend zijn de voorbeelden van de
Bedrijfs Investeringszone, een vehikel dat betrokkenheid en eigen initiatief van ondernemers moet stimuleren of de bewoners in het Van Stolkpark die tot kantoorpand verbouwde woningen opkochten om ze weer als woonhuis te verkopen. Tot waar reikt Doe Het Zelf en Bottom-up eigenlijk? Wat te denken van het Aegonplein? Dat plein was een van de locaties tijdens de tweede quickscan stedenbouw (2011) met als onderwerp Eigen initiatief in openbare ruimte. Aanleiding was het bericht dat de gemeente werkt aan een nieuwe nota openbare ruimte waarin veel meer ruimte wordt gelaten aan eigen initiatief (voornamelijk omdat er geen geld meer is). Wat betekent dat vroegen wij ons daarop af en nodigden een groep Haagse ontwerpers uit om met voorbeelden te komen. Het Aegonplein in Mariahoeve is zo'n voorbeeld: een stenig stationsplein dat door Aegon omgetoverd is in een keurige groene zone met kunstobjecten. Aegon kwam met het idee, zou alles betalen en het beheer op zich nemen, op voorwaarde dat het plein Aegonpein zou gaan heten. Het plein is openbaar, maar straalt privaat eigendom uit. En Aegon bepaalt dan ook veel. Zo moest de start van de avondvierdaagse voortaan ergens anders plaatsvinden om het vertrappen van het grasveld te voorkomen. Een ander voorbeeld is de Bedrijfs Investerings Zone, een uit Engeland overgewaaid concept (Business Improvement District) voor zelfbeheer en ontwikkeling van openbare ruimte. Weliswaar moet een groot deel van de ondernemers zich achter de BIZ scharen, maar is het verder een top-down ingezet instrument. De openbare ruimte is de plek waar bottom-up het meest kan schuren. Want wat voor de een een mooi initiatief is, is voor de ander een inbreuk op zijn leefomgeving. Op die plekken is het de vraag wie oog houdt voor het publieke belang, overigens zonder dat deze altijd eenduidig te beantwoorden is.
Nutsvereniging Erasmusveld zoekt juist naar dat collectieve belang in het ontwerp en beheer van de openbare ruimte. Makkink&Bey ontwierp een organisatiemodel voor een woonwijk in wording waarbij de openbare ruimte en publieke voorzieningen niet als laatste maar juist als eerste worden aangelegd. Bewoners van de nieuwe wijk verenigen zich in een Nutsvereniging en dragen zorg voor schoon water, voor energie en compost. Zo ontstaat een gemeenschap van mensen nog voor de woonwijk gerealiseerd is en zijn bewoners betrokken bij de kwaliteit en inrichting van hun openbare ruimte. Dit project, dat onderdeel is van het Stroomprogramma Foodprint, is een voorbeeld van bottom-up in de zin dat het bewoners een actieve rol wil geven in de vormgeving en het beheer van de openbare ruimte, maar het is tegelijk ook een door een ontwerpbureau bedacht model dat niet uit de bewoners zelf komt. Bovendien ondersteunt de gemeente het haalbaarheidsonderzoek. Aan het project Haagse Havens gaat de nieuwe gebiedsvisie op de Binckhorst van de gemeente vooraf. In die gebiedsvisie geen grote lonkende vergezichten maar pas op de plaats. De gemeente zal slechts initiatiefnemer zijn voor de Rotterdamse Baan en voor het overige faciliterend werken. Ze doet een beroep op bewoners, ondernemers, ontwikkelaars om met initiatieven te komen voor het gebied. Die oproep volgt op tientallen jaren waarin het nemen van initiatieven ontmoedigd werd omdat er grootse plannen waren met dit gebied. Nu de gemeente geen geld meer heeft kijkt het naar haar burgers en vraagt ze om het zelf te doen. Dat dit ook de nodige scepsis oproept blijkt wel tijdens de gesprekken die we gedurende Haagse Havens voeren. Dat laat onverlet dat gemeente wel degelijk zoekt naar initiatieven. Binnen Haagse Havens zijn drie case studies ontwikkeld rond bottom-up initiatieven: Hybride Kiosk, initiatief van kunstenaar Sabrina Lindemann om een publieke kiosk voor de Binckhorst te ontwikkelen die zowel programma ontwikkelt als ontmoetingsplek is en diverse economische functies vervult; Case Study
House, ontwikkeld door E19architecten, dat de vervuiling van de Binckhorst als startpunt neemt voor het ontwerp van een woonhuis dat ontwikkeld en gefinancierd wordt door de 'vervuilers' zelf, nl. de bedrijven; Autonië, een manifestatie rond de cultuur van de auto van Hans Venhuizen waarmee tevens een impuls gegeven wordt aan het herstellen van de automotive waardeketen. Het zijn drie projecten die niet door de gemeente geinitieerd worden, maar door ondernemers en ontwerpers. Gedurende Haagse Havens zijn dit de cases waaromheen het gesprek over de andere rol van de verschillende spelers gevoerd wordt.
Haagse Havens wordt gepresenteerd op de Internationale ArchitectuurBiennale in het NAi in Rotterdam. In die presentatie hebben we getracht de verschillende praktijken in een beeld te vatten: de officiële 'topdown' visie van de gemeente (op de grote mupi), de drie bottom-up initiatieven (op de driehoeksborden), het onderzoek naar de eigenheid van het gebied (op driehoeksborden en lichtbak), en het commentaar van de straat daarop (op stickers). Met Haagse Havens komen we uit aan het andere eind van het bottom-up spectrum: daar waar de top wel ruimte wil maken voor bottom-up, maar dat ook graag in de hand wil houden. Al was t maar om het aan te laten sluiten bij de stedenbouwkundige visie van de gemeente. Hier toont zich de zoektocht naar de nieuwe rol van de publieke stedenbouw: hoeveel kun je loslaten zonder je positie te verliezen, wat betekent faciliteren, hoe ga je om met initiatieven die niet passen? Iris Schutten heeft dat proces beschreven in het essay Faciliterende stedenbouw.
Faciliterende stedenbouw Iris Schutten, maart 2012 Stedenbouw is bezig zichzelf opnieuw uit te vinden. Waar jarenlang gebouwd werd voor een groeimarkt op basis van aanbod, zijn momenteel de transformatiemarkt en de vraag leidend. Oude strategieën gebaseerd op grondexploitatie, algemene doelgroepen en lange termijn visies werken niet meer. Het gevolg is dat planvorming stil komt te liggen, terreinen braak liggen en gebouwen leeg staan. Waar sommigen nog geloven dat het ooit wel weer goed komt met de bouwproductie daalt bij anderen meer en meer het besef in dat we op een totaal nieuwe manier zullen moeten gaan werken omdat met de huidige crisis ook de tijden voorgoed veranderd zijn. De vraag van dit moment is hoe nieuwe methodes van stad maken in de praktijk gebracht kunnen worden. Doe het zelf coaching voor de stedenbouw De Russische econoom Nikolai Kondratieff heeft laten zien dat crises volgen op maatschappelijke omwentelingen zoals de industriële revolutie, het ontstaan van de spoorwegen, de introductie van de auto en nu het informatietijdperk. Wat deze crises gemeen hebben is dat de wereld er ná de crisis compleet anders uitziet dan ervóór; met andere werkvormen, organisatiestructuren, ruimtelijke ordening en andere spelers aan het roer. Ook de huidige crisis wordt gezien als zo’n omslagpunt en zet ertoe aan om de stad – en het maken van de stad - opnieuw te doordenken. De Nederlandse ruimtelijke ordening kende de afgelopen eeuw een steeds grotere mate van top-down regulering, uniformiteit en grootschaligheid, waarvan de burger zich afhankelijk opstelde. Nieuwe generaties begeven zich echter in toenemende mate in meer horizontale structuren. Ze bewegen zich in allerlei (onzichtbare) netwerken en zijn via nieuwe, snelle, flexibele structuren maatschappelijk en 1 politiek betrokken. Varend op de woelige baren van systeemverandering zien we een ander soort gebiedsontwikkeling ontstaan. Er wordt een omslag gemaakt van de grote naar kleine schaal, van hoge investeringen aan de start naar een meer geleidelijke cashflowplanning, van integraal ontwerp naar losse korrel planning, van enkele leidende professionals naar een praktijk met vele spelers, van eindbeeld naar startbeeld, van vertrouwen op standaardmethoden naar het experimenteren met 2 nieuwe. Dat heeft consequenties voor zowel de financiële, juridische, ruimtelijke als procesmatige kanten van gebiedsontwikkeling. Twee aspecten zien we overal terug: de introductie van de factor tijd en het centraal stellen van het bestaande; mensen, netwerken, gebouwen en vragen die reeds voorhanden zijn. De nieuwe richting voor de stedenbouw wordt gezocht in het verbinden van deze lokale krachten tot nieuwe perspectieven en het geven van ruimte en tijd om deze stap voor stap te ontplooien. In Den Haag wordt met het project Haagse Havens geprobeerd uit te vinden wat dat betekent voor de stadsontwikkeling. Een soort doe het zelf coachingstraject voor de stedenbouw, met zowel de gemeentelijke praktijk, academische denkers en onderzoekende ontwerpers als kunstenaars, urban curators en plaatselijke ondernemers aan tafel. De Haagse Havens bestaan uit de bedrijventerreinen de Binckhorst en Laakhaven. Een eiland eigenlijk, omsloten door spoor-, water- en doorgaande wegen waaromheen zich woonwijken bevinden. Vijf jaar geleden leek het er op dat de oude plaatselijke bedrijvigheid plaats zou moeten maken voor grootstedelijke kantoren, appartementencomplexen en recreatievoorzieningen. De tot dan toe richting gevende masterplannen zijn inmiddels terzijde geschoven en ingeruild voor het idee van organisch ontwikkelen. De gemeente handhaaft alleen het plan om dwars door het gebied een nieuwe snelwegaansluiting te maken, de Rotterdamsebaan, waarvoor een deel van de bestaande bebouwing gesloopt zou moeten worden. Daarnaast wil zij nog steeds dat het gebied zich ontwikkelt richting een gemengd woon-werkgebied om daarmee de verwachte groei op te vangen, maar geeft aan daar zelf niet méér aan te willen doen dan ‘faciliterend optreden’. De crux voor een nieuwe manier van stad maken zou wel eens in dat begrip besloten kunnen liggen. Reeds vanaf haar ontstaan kenmerkt het gebied zich door spontane groei. Geen enkel grootschalig masterplan - of het nu die van Berlage, Dudok of OMA betreft - heeft er ooit doorgang kunnen vinden. Het ontwikkelde zich gedurende honderd jaar tot een onhollandse lappendeken vol uitersten. Tussen de bedrijfshallen en kantoorgebouwen zijn een kasteeltje uit de achttiende eeuw en een katholieke begraafplaats te vinden, alsmede portieketagewoningen uit de jaren vijftig, een skatepark in een oude loods, duiventillen, de broedplaatsen Bink 36 en de Caballero fabriek als ook 1
Zie ook Joop Hazenberg, Change - Hoe de netwerkgeneratie Nederland gaat veroveren, uitgeverij Balans, Amsterdam, 2009. 2 Naar aanleiding van de presentatie van Maarten van Tuijl en Tom Bergevoet (temp.architecture) tijdens de debatavond ‘Nieuwe regels, nieuwe kansen. Is er een alternatief voor het bestemmingsplan?’ Georganiseerd door temp.architecture i.s.m. Vereniging Deltametropool en Stroom Den Haag, Den Haag 29 februari 2012.
meer low-profile kunstenaarsateliers, een roeivereniging, braakliggende terreinen, leegstaande kantoren en een jachthaven. Als er ergens nog iets kan in Den Haag dan is het hier. Het is een gebied dat barstensvol mogelijkheden zit doordat er ruimte is, de contrasten groot zijn en de toekomst onzeker is. De nieuwe ‘gebiedsaanpak’ straalt dit gevoel alleen niet uit. Zij kenmerkt zich door het haast ontbreken van een communicatiestrategie. De veelkleurige hardcover brochures vol fullcolour foto’s en fotomontages van het OMA-plan zijn teruggebracht tot een raadsbesluit dat minder ambitie uitstraalt. De gemeente stelt door de economische crisis geen andere keuze te hebben dan een slow down mentaliteit, waarin de boogde plannen niet van tafel zijn, maar alleen later en alleen met inzet van anderen zullen worden bereikt. Er wordt gehoopt op het verschijnen van ontwikkelaars die in navolging van de aanleg van de Rotterdamsebaan van de Binckhorstlaan een ‘stedelijke boulevard’ gaan maken, een aanpak die eerder aan lijkt te sluiten bij de oude dan bij de nieuwe strategie. Het Haagse Havens project laat juist zien dat de huidige vertraging een inhoudelijke verbetering van de plannen op zou kunnen leveren, die tijd geeft te werken aan het geleidelijk laten ontstaan van een gelaagder en gevarieerder stad dan bij grootschalige ontwikkeling mogelijk zou zijn, die bovendien dieper geworteld is in de bestaande stedelijke structuren. De langzame transformatie kan met net zoveel overtuiging en enthousiasme worden gepresenteerd als de eerdere plannen. “De Binckhorst heeft het, en in de Binkhorst kan het! Hier werken we aan de stadsontwikkeling 3.0, 3 synergetisch, interactief, innovatief, open source en zonder eindbeeld!” Specific solutions for specific conditions De nieuwe stedenbouwer, ontwikkelaar of architect ontwerpt niet meer voor abstracte doelgroepen maar voor en met specifieke gebruikers op een specifieke plek, resources benuttend die ter plekke reeds voorhanden zijn. Resources in de meest brede zin van het woord: naast bestaande gebouwen en/of materialen, ook lokale kennis, energie, netwerken en kapitaal. Het belang van het kijken naar wat er is, wordt urgenter. Beleidsmakers, stedenbouwers en architecten denken 'hun' locaties vaak goed te kennen, er bestaan immers tekeningen en statistische gegevens van. Maar onder deze formele lagen zijn in de loop van de tijd andere lagen ontstaan die slechts zijn op te sporen als men het vogelvluchtperspectief verlaat en zelf de geleefde stad in duikt. Vaak worden dan nieuwe feiten ontdekt die niet alleen veel zeggen over de behoeftes maar ook over de potenties van een plek. Zoals Marcel Proust al eens schreef: 'Bij de ware ontdekkingsreis gaat het niet om het 4 verkennen van nieuw terrein, maar om het zien met andere ogen.' De oude manier van stedenbouw bedrijven ging nogal eens aan de plek voorbij, om zich te focussen op een nieuw bedacht ideaalbeeld, ver in de toekomst. Dat daarmee ook veel van het bestaande kapot wordt gemaakt, is ook in de Binckhorst gebleken. Zo is een groot aantal autodealers inmiddels uitgeplaatst. Hun vertrek blijkt een grote impact op de nog resterende bedrijven te hebben. Met hun verdwijnen, en binnenkort ook nog het vertrek van een groot deel van de autosloperijen, wordt zodanig in plaatselijke economische ketens gesneden dat voor een groot aantal bedrijven een omzetverlies van 30% geen uitzondering is. Hans Venhuizen en Sabrina Lindemann stellen nu een omgekeerde werkwijze voor. Vanuit een analyse en herwaardering van wat de cultuur van de auto kan betekenen proberen zij om samen met de betrokken ondernemers tot nieuwe branches, samenwerkingen en voorstellen te komen waarmee niet alleen de cultuur en stedelijke structuur van het gebied, maar ook de economie een boost zou kunnen krijgen. De manifestatie Autonië, die in het voorjaar van 2013 plaats zal vinden, moet juist versterken wat er ís, in plaats van wat moet komen, 5 door de kwaliteiten van het bestaande in te zetten als ‘humus voor vernieuwing’. Zolang stedenbouwers, ontwerpers en beleidsmakers niet de tijd nemen om goed naar een gebied te kijken blijft het veranderpotentieel van deze humus verborgen en daardoor onbenut. Studenten van de TU Delft brengen daarom vóór de start van hun ontwerpproject het gebied 6 gedetailleerd in kaart. Dit is vreemd genoeg een vrij onbekende werkwijze in het onderwijs. Toch levert hun datamining een schat aan inzichten op, maar wordt pas urgent als er ook actief conclusies aan verbonden kunnen worden en het zaken met elkaar weet te verbinden. Door het complexer worden van stedelijke systemen en de grotere hoeveelheid aan personen die bij stadsontwikkeling betrokken zijn, is het maken van duidelijke infographics en interactieve kaarten een nieuwe vaardigheid die binnen de stedenbouw steeds belangrijker zal worden. Het is dè manier om vanuit een veelheid aan gegevens complexe samenhangen zichtbaar te maken. Denk aan het programma 3
Web 3.0 behelst de trend waarbij internettoepassingen meer op elkaar zijn afgestemd, kunnen samengaan of geïntegreerd kunnen worden. Web 3.0 wordt beschouwd als de derde fase in de ontwikkeling van het internet, een vervolg op Web 2.0. 4 Beeldend kunstenaars spelen vaak een rol in het anders kijken naar de geleefde stad. In de Binckhorst organiseert de beeldend kunstenaar Wilma Marijnissen al jaren zwerftochten om het gebied vanuit een ander perspectief te laten zien. 5 Naar analogie van Paul Meurs, ‘In de ban van het land van ooit, de nieuwe toekomst van Nederland’, in: Hans Venhuizen, Geest en grond, Bureau Venhuizen i.s.m. Erfgoedhuis Zuid Holland, Rotterdam 2004. 6 Faculteit bouwkunde, afdeling ®MIT, onder leiding van Iwert Bernakiewicz, Sarah Stroux en Job Roos
‘Nederland van boven’ waarin infographics de factor tijd aan kaarten toevoegen en op interactieve 7 kaarten ogenschijnlijk onsamenhangende gegevens met elkaar kunnen worden gecombineerd. Het gedetailleerd kijken naar dat wat er is en het gebruiken van specifieke eigenschappen als materiaal voor ontwikkeling zijn ook uitgangspunten van het experiment Case Study House. Momenteel maken milieucontouren en geluidszones rondom bedrijven en (spoor-)wegen het nagenoeg onmogelijk om een plek te vinden waar wonen toegestaan wordt. De hindercirkels zijn gebaseerd op globale afstanden en oude gegevens. Veel bedrijven hebben milieuruimte die ze niet nodig hebben; ze blijken gemoderniseerd en/of verduurzaamd. Zowel E19 architecten als de gemeente inventariseren momenteel wat er wèrkelijk gebeurt, om zo tot een andere kaart te komen. 8 Het gaat echter minstens drie jaar duren voordat de nieuwe kaart operationeel kan zijn. Tot die tijd zit het gebied grotendeels op slot. Corine Keus en Nanne Verbruggen van E19 architecten gaan daarom twee stappen verder. Zij zoeken niet de ‘gaten’ op waar woningbouw wèl zou mogen, maar onderzoeken hoe zelfs op de meest belaste, onmogelijke plekken gewoond zou kunnen worden. Daarvoor worden oplossingen gezocht voor de als negatief en belemmerend bestempelde eigenschappen. E19 ontwikkelt woningtypologieën die bestand zijn tegen de belasting van geur en/of stof, geluid en gevaren die zich bij de lokale industrie voordoet en wil minstens één woning daadwerkelijk bouwen. Uitzonderlijke situaties kunnen leiden tot bijzondere woningen, toegerust voor specifieke wensen. De manier waarop een woning is ontworpen maakt een plaatselijke bestemmingswijziging mogelijk, en biedt de stedenbouwer een nieuw soort bouwsteen om mee te werken. Zij spelen daarnaast met de gedachte daarvoor ook plaatselijk onbenut kapitaal in te zetten – de ene bouwer heeft weleens een werknemer die een dag niets te doen heeft, de ander heeft regelmatig beton over. Zijn deze restanten van het productieproces in te zetten voor de ontwikkeling van een nieuwe woning? Kan er zo, in plaats van met financieel kapitaal ook met andere middelen en door meerdere, lokale, partijen geïnvesteerd worden in de gebiedsontwikkeling? En zou de toekomstige bewoner niet op eenzelfde manier kunnen mee-investeren in zijn eigen woning door de mate van zelfwerkzaamheid in het ontwikkel, plan- en/of bouwproces vrij invulbaar te maken? Wat uit het Haagse Havens project nu al valt te concluderen is, dat hoewel het besef er zeker is dat de tijden veranderd zijn en nieuwe werkwijzen uitgevonden moeten worden, de stedenbouwpraktijk weerbarstig is, ook binnen de gemeente. Aan de ene kant roept zij initiatiefnemers op om met voorstellen te komen, en aan de andere kant worden bestaande initiatiefnemers soms niet herkend. Er is enerzijds behoefte aan vernieuwende projecten, en anderzijds blijkt hoe lastig het is om innovatieve voorstellen te faciliteren binnen bestaande regelgeving en ruimte. Dat geldt ook voor het project Hybride Kiosk, van initiatiefnemers Denis Oudendijk en Sabrina Lindemann. Dit project - een kleinschalige kiosk in de openbare ruimte waarin ontmoeting, lokaal programma centraal staan - zou zo’n welkome stap in de richting van het door-ontwikkelen van de Binckhorst kunnen zijn. Tot op heden is het echter nog niet gelukt om dit initiatief tot uitvoer te brengen. Faciliteren, het maken van verbindingen. De blik richten op het lokale zet nog geen ontwikkeling in gang. De wind in de zeilen van de boot die enerzijds afgaat op lokale potenties en die anderzijds koerst op een globale visie van gebiedstransformatie bestaat uit het werkwoord faciliteren. Zonder het faciliteren zou de boot nauwelijks vooruit komen. ‘Faciliteren’ wordt door velen echter gauw te passief opgevat, alsof de facilitator pas in actie komt als een vergunning wordt aangevraagd. Met een dergelijke laissez-faire houding zou het beleid zich niet onderscheiden van wat de gemeente overal en sowieso al doet. Faciliteren, dat zowel ‘facere’ (maken, doen) als ‘li’ (band) in zich draagt, betekent letterlijk ‘het maken van verbindingen’. Hierbij wordt niet gedoeld op fysieke verbindingen als wegen of bruggen, maar op 'vergemakkelijken', ‘mogelijk maken’, ‘voorzieningen beschikbaar stellen’ en ‘het begeleiden van het samenwerkingsproces van een groep’. In deze betekenissen is het allerminst een afwachtend maar vooral een actief woord. Het betekent dat je tijd, ruimte en aandacht besteedt aan de zachte kanten van het vak; het bij elkaar brengen van stakeholders, het actief publiek maken van informatie ten 9 behoeve van een open source urbanism, het zichtbaar maken en verbeelden van mogelijkheden. Dat 7
Ook de Zweedse professor Hans Rosling heeft methoden ontwikkeld om een veelheid aan data tot leven te wekken: in bewegende diagrammen die complexe zaken in één oogopslag visualiseren. 8 Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan kost minstens één jaar en de bijbehorende bestemmingsplanprocedure en beroepszaken kunnen zomaar minstens twee jaar in beslag nemen. 9
Open source urbanism refereert aan het open source ontwikkelen van computerprogrammatuur e.d. en gaat over het gezamenlijk werken aan het maken van de stad. Merijn Oudenampsen was één van de eersten die de term ‘Open Source Urbanism’ duidde: ‘.. een publiek domein dat zich toelegt op het van onderaf produceren van kennis en macht, en een open stedelijke broncode welke participatie aanspoort ... ’ Uit: Open Source Urbanism: een eerste aanzet, Flexmens, 2008. http://www.flexmens.org
betekent dat niet al het budget uitgegeven kan worden aan de hardware alleen, maar dat ook geïnvesteerd moet worden in de software: met uren, kennisontwikkeling, bemiddeling, enthousiasme etc. Zoals Floor Tinga het omschrijft: “Wie spontane initiatieven de ruimte wil geven, kan niet achterover gaan leunen en kijken wat komt. Juist dan zijn leiderschap en visie onontbeerlijk. Voor de gemeente Den Haag geldt dat wanneer ze organische ontwikkeling in de Binckhorst tot een succes wil maken, ze zich net zo proactief moet opstellen als de doe-het-zelf pioniers waar ze zo naar 10 verlangt.” Grote, logge woningbouwcorporaties, ontwikkelaars en gemeentelijke diensten zouden zich moeten vernieuwen tot organisaties waarbinnen kleinschaliger en flexibeler gewerkt kan worden en waarbij meer ruimte ontstaat voor meer en kleinere partijen om bij te dragen aan de ontwikkeling van de bestaande stad. Hun plek zal deels worden ingenomen door nieuwe ontwikkelaars of combinaties, zoals APPM en Urhahn Urban Design die met de Binckcubator vastgoedeigenaren en initiatiefnemers proberen te verenigen om vitalisering en transformatie op gang te brengen. Ook E19 architecten zou zich samen met plaatselijke ondernemers als ontwikkelaar kunnen gaan opstellen en tijdelijke initiatieven als de skatehal zouden hun plek zelf vanuit de tussentijd voorbij de tussentijd kunnen ontwikkelen. De vraag is of je dat nog stedenbouw kan noemen, of dat je het beter kunt hebben over ontwikkelend beheer. Nu er meer dan genoeg gebouwen zijn, gaat het niet persé om het maken van nieuwe stad, maar om het naar onze eigen hand zetten van de bestaande stad. In de loop van de tijd 11 en van binnen uit. Zoals het een goed coachingstraject betaamt, zou niet alleen het denken en plannen centraal moeten staan, maar vooral het visualiseren en het doen. Learning by doing door Autonië, Hybride Kiosk en Case Study House ook werkelijk uit te voeren, liefst niet volgend jaar maar vandaag. Het zijn kleine projecten, maar hun kracht is dat ze sleutelen aan het DNA van zowel de stad als de stedenbouw zelf. Daarmee kunnen ze op de langere termijn minstens zulke structurele veranderingen bewerkstelligen als een Rotterdamsebaan. ‘Het doen’ zal zorgen voor het maken van nieuwe verbindingen, voor het boven tafel krijgen van nieuwe nieuwe methodes van stad maken en kan bovendien vertrouwen geven in een nieuwe aanpak. Want dat is wat bij veel stakeholders, lokale ondernemers en potentiële bewoners nu nog ontbreekt. ‘Wie zegt dat na een aantal jaar niet opnieuw het roer omgegooid gaat worden?’ Laten we afgaan op Kondratieffs analyse. Met de huidige crisis zijn ook de tijden voorgoed veranderd, ná de recessie functioneert de wereld op een compleet andere manier; met andere werkvormen, organisatiestructuren, ruimtelijke ordening en andere spelers aan het roer. We kunnen die nieuwe tijd nu alvast starten, simply by getting ourselves involved.
10
Floor Tinga, Gebiedsontwikkeling in een snelkookpan, Cahier ‘Organische gebiedsontwikkeling: Balkan in de Polder?’ Mondriaanfonds (voormalig Fonds BKVB), Amsterdam juni 2012 11 Ontwikkelend beheer is een strategie waarbij ontwikkeling en beheer zowel organisatorisch, beleidsmatig, financieel en ontwerptechnisch één worden, zodat de stad ruimte kan geven aan ontwikkelingen in en impulsen uit de samenleving. Zie ook: Sabrina Lindemann en Iris Schutten, Stedelijke transformatie in de tussentijd, Hotel Transvaal als impuls voor de wijk, Sun Trancity, Amsterdam, april 2010.
Masterclass Innovatie in stedenbouw De economische crisis wordt de laatste twee jaar vaak genoemd als belangrijkste reden om voor een andere manier van stadsontwikkeling te kiezen, maar feitelijk is de crisis het laatste zetje dat nodig was om de stedenbouw anders te gaan organiseren. Een aantal andere ontwikkelingen vroeg al veel langer om een passend antwoord. Zoals de groeiende behoefte om zelf de (woon)ruimte te bepalen, weerstand tegen sturing van bovenaf, toenemende internationalisering en tegelijk lokalisering, ontstaan van informele platte netwerken, beschikbaarheid van kennis over allerlei zaken waardoor professionals niet meer de enige zijn met de antwoorden, vormgeven van nieuwe gemeenschappen en impact van nieuwe media en informatietechnologie op onze leefomgeving. Specifiek voor de stedenbouw komt daar nog bij dat er vooral in de bestaande stad gewerkt moet worden, met bestaande bewoners, partijen, bebouwing, belangen, cultuur en structuren. Dat de discussie over bottom-up gevoerd wordt tegen de achtergrond van de economische crisis heeft als gevolg dat het beroep op de gewenste zelfredzaamheid niet inhoudelijk maar vooral economisch gemotiveerd lijkt. "Het beginsel van sociale veerkracht mag niet door de overheid misbruikt worden als alibi voor bezuinigingen. De logica moet niet zijn dat alles wat de overheid niet meer kan waarmaken mensen nu maar zelf moeten oplossen. Het uiteindelijke doel is niet dat de overheidsfinancien op orde komen. Het doel is dat mensen meer greep krijgen op hun eigen leven doordat hun eigen netwerk tegenslagen kan opvangen en problemen kan oplossen." Aldus Pieter Hilhorst in de Groene Amsterdammer over Do it Ourselves (21 juni 2012, p.27). De ingrijpende verandering waar stedenbouwers, maar ook professionals in de zorg, politiek, woningbouw of onderwijs zich door bovenstaande voor gesteld zien is het verschuiven van het top-down perspectief naar bottom-up, met een mengvorm van die twee als resultaat. Het gaat dus niet om een vervanging van de eerste door de laatste, maar om een nieuw evenwicht tussen die twee. Dat vergt een cultuuromslag, zowel aan de top als op de bottom. De top maakt ruimte, zorgt voor een uitnodigend beleid. De bottom zal initiatief moeten tonen, mede-verantwoordelijk willen zijn en risico durven nemen. Maar hoe dat uit werkt voor de stad en stedenbouw zal nog moeten blijken. In veel bedrijven leiden bovenstaande ontwikkelingen tot een gevoelde noodzaak om te innoveren, om nieuwe organisaties en verbanden te smeden, een nieuwe manier van communiceren aan te leren of andere investeringsmodellen te testen. Niet zelden wordt daarbij ook inspiratie gezocht buiten het bedrijf. Als de stedenbouw een antwoord wil kunnen formuleren op de vragen van deze tijd, dan zal het voorbij haar fascinatie voor bottom-up moeten komen en lessen trekken uit de veranderende omstandigheden en andere praktijken. Stel nu dat je daar een masterclass voor ontwerpt wie zijn dan de masters? Wat zijn de belangrijkste lessen? Waar gaan de excursies naar toe? Welke theorie is onontbeerlijk? Welke praktijkoefening krijgen de deelnemers? En wie zijn eigenlijk die deelnemers, m.a.w. wie moeten die innovatie in stad maken op gang helpen? In diezelfde Groene, waarin talrijke voorbeelden van doe het zelf of bottom-up te lezen zijn, probeert Henri Beunders dit fenomeen te duiden. Hoe hoopvol hij de ontwikkelingen ook vindt, hij betwijfelt of de beleidsmakers de verandering van werken aan kunnen. Zij willen meerjarenplannen, structuren, kaders en randvoorwaarden; en daar zijn de spontane acties niet tegen bestand. "Het blijft wachten op een overheid die welwillend maar gelaten toekijkt wat die burgers allemaal bedenken en doen, en die op het juiste moment de helpende hand toesteekt, en zich daarna weer terugtrekt, en zich dan beperkt tot het erop toezien dat er geen fundamentele weten worden overtreden. (...) Een fundamentele andere rol voor de ambtenaar is nog niet geformuleerd in deze 21e eeuw, met aan de ene kant het vacuüm van de terugtredende overheid en aan de andere kant de oprukkende activistische burger. Overheid en ambtenarij wankelen nog altijd heen en weer tussen dirigisme en loslaten." (Groene Amsterdammer, Do it Ourselves, 21 juni 2012, pag 39.) Met deze vraag als vertrekpunt nodigde Stroom tien gasten uit om die masterclass vorm te geven. Mariska van den Berg en Afaina de Jong onderzochten allebei een aspect van de bottom-up stad: Mariska keek naar bottom-up initiatieven in de beeldende kunst en architectuur en analyseerde verschillende werkwijzen, Afaina maakte een inspiratieboek vol met grote en kleine internationale voorbeelden van DIY. Michiel de Lange is mede-oprichter van The Mobile City, een organisatie die onderzoek doet naar de invloed van nieuwe media op stedelijke context, en organiseerde begin dit jaar een conferentie over de sociale stad van de toekomst met een hoofdrol voor ‘eigenaarschap’. Jelte Boeijenga is onderzoeker van en schrijver over onder meer de grootschalige en top-down kant van de
stedenbouw. Roos Berendsen is zelf initiatiefnemer en onderzoekende stedenbouwer en werkt aan een onderzoek naar de Haagse methode van omgang met de tijdelijke stad (invulling van braakliggende terreinen). Leonie Langevoort is leek op het gebied van stedenbouw maar een expert op veranderkunde, waarvoor ze ondermeer een afdeling oprichtte binnen PwC (voorheen Price Waterhouse Coopers). Stedenbouwkundige Willemijn Lofvers leidde de twee quickscans in Den Haag waar eigen initiatief aan de orde kwam en onderzoekt de relatie tussen het publieke en private in de woonomgeving. Iris Schutten is architect en publicist, initiatiefnemer van verschillende projecten en schrijver van een essay over faciliterende stedenbouw n.a.v. Haagse Havens. Willemijn de Boer is directeur van Anna Vastgoed en Cultuur, een organisatie die leegstaande panden tijdelijk beheert en invult met cultureel maatschappelijke functies en organisaties. Hans Karssenberg is partner bij Stipo en een pleitbezorger van 'stad zijn' in plaats van 'stad maken'. De contouren van de masterclass zijn tijdens twee gesprekken geschetst. Op basis daarvan is de Stadsklas ontwikkeld. Ruwe opzet De context waarin stedenbouwers werken is in financieel, ruimtelijk, sociaal en politiek opzicht veranderd. Aan de vanzelfsprekende groei van welvaart, bevolking en stedelijk ruimtegebruik is een einde gekomen. Er is weinig tot geen geld meer bij de oude vertrouwde partners. Het vertrouwen in expert kennis en de legitimiteit van professionals daalt. Het zelfbewustzijn van bewoners neemt toe. Mede onder invloed van digitale mediatechnologieën en online cultuur groeit de wens om het zelf te doen. Stedenbouw is zo een proces geworden waaraan allerlei nieuwe spelers zijn gaan deelnemen. Steeds vaker maakt complete nieuwbouw plaats voor langzame transformatie van onderaf. Kleinschalige bottom-up ontwikkelingen zijn niet zozeer een antwoord op die verschuivingen als wel een logisch onderdeel ervan. In die veranderlijke wereld is het voor stedenbouwers belangrijker dan ooit om te begrijpen wat je doet en waarvoor. De Stadsklas heeft als doel om stedenbouwers inzicht te bieden in de veranderde context, een andere attitude t.a.v. de stad en haar bewoners te ontwikkelen en samen tot nieuwe instrumenten te komen voor het kijken, communiceren, samenwerken, verbinden en ontwerpen. De zeven vetgedrukte begrippen vormen de leidraad voor de Stadsklas. De Stadsklas zal gesprekken afwisselen met excursies, zal workshops en voordrachten bevatten, zal zich vooral buiten afspelen waar deelnemers in gesprek gaan en leren trekken uit de dagelijkse praktijk van de stad zoals die zich op diverse locaties voordoet. Thema’s en vragen die gedurende de Stad School aan de orde zullen komen zijn: De goede stad Wat is een goede stad? Waarom werk je daaraan? In een socratisch gesprek bevragen we elkaar op onze vooronderstellingen,. Alle stedenbouwers hebben ideeën en beweegredenen, drijfveren en idealen – impliciet of expliciet - waarom zij hun vak uitoefenen en wat zij nastreven. Tijdens dit gesprek raken persoonlijke motieven en vakinhoudelijke inzichten elkaar voortdurend. Deelnemers laveren tussen tussen is en ought en bepalen voor zichzelf waar hun grenzen liggen. Immers, wanneer de grond onder je voeten schudt, dien je goed te weten waarom je doet wat je doet. De geleefde stad Het vak stedenbouw was lang een vak waarin sturing, beheersing en planning voorop stonden. ‘Wanneer iedereen maar doet waar ie zin in heeft, wordt het een bende of gebeurt er niets’, lijkt de grondgedachte van de ouderwetse top-down sturing. Nu veel legitimatie voor die top-down sturing lijkt weg te vallen en grootschalige ontwikkelingen stilvallen, blijkt plots dat stedelijke lokaties waar mensen de ruimte krijgen om te doen wat zij graag willen doen vaak de leukste plekken zijn. Hoe kun je als stedenbouwkundige omgaan met de inherente spanning van ‘georganiseerde chaos’, van co-creatie, zelforganisatie, communitybuilding, burgerkracht en social enterprises? Welke taal spreekt de geleefde stad en hoe kun je daarnaar leren luisteren, je inleven en ruimte geven? Nieuwe verhalen Wat zijn nieuwe verhalen waarmee we het vak opnieuw inhoud kunnen en moeten geven? Verhalen over nieuwe technologieën, leegstand als grondstof, voedsel, waardeketens, placemaking, arrival city of stadsintelligentie. Hoe verbinden we de stedenbouw opnieuw met deze maatschappelijke werkelijkheid? Hoe kom je tot nieuwe aanleidingen en ingangen voor de relevante verhalen? Is er een nieuwe manier nodig om de nieuwe verhalen te vinden en te duiden: veldwerk, research op straat, visual storytelling?
Onderscheiden en verbinden De stad functioneert in een netwerk: regionaal, nationaal en internationaal. Dat betekent dat zowel de mate waarin je je als stad kunt onderscheiden van anderen als die waarin je daar verbindingen mee weet te leggen van groot belang is. Hoe werken we met de resources en kwaliteiten van onze relatief kleine steden ten opzichte van megasteden? Wat hebben we met elkaar gemeen en wat zijn strategieën die we kunnen adapteren op kleine schaal? Wat zijn juist unieke punten van onze kleine steden die we kunnen exporteren als stedenbouwproducten of tools naar grotere steden die hier met hun groei of verandering juist behoefte aan hebben? Community en coproductie Stedelingen ontwikkelen zich steeds meer van louter consumenten tot actieve producenten van de stad. Op welke manier engageer je je als stedenbouwer met deze groep? Kijk je naast het faciliteren van de eigen micro-initiatieven ook naar het integreren ervan in de macro ontwikkelingen van de stad? Design Thinking Naast deze inhoudelijke thema’s spelen het anders leren kijken en anders leren ontwerpen een belangrijke rol in de Stadsklas. Anders leren kijken is een voorwaarde voor een andere omgang met de stad en bovengenoemde thema’s. Het heeft te maken met oog krijgen voor wat zich onder je ogen afspeelt, het ter discussie durven stellen van wat vanzelfsprekend is, het open staan voor nieuwe perspectieven op de vertrouwde realiteit. Deze aspecten van ‘kijken’ zullen centraal staan tijdens travels en bijdragen van diverse kunstenaars. Het anders leren ontwerpen is niet zozeer een voorwaarde maar meer een gevolg van die veranderde omgang met de stad. Als je de andere context in ogenschouw neemt en je realiseert dat deze andere vaardigheden vraagt van de stedenbouwer, kun je niet anders dan concluderen dat dat ook geldt voor de manier van ontwerpen. Welke taal en tekening, welke beeld en visualisaties sluiten aan bij die nieuwe manier van werken?