Zonder boer geen voer! 5000 jaar voedselproductie in Peelland
Zonder boer geen voer! 5000 jaar voedselproductie in Peelland We zouden het vandaag de dag bijna vergeten; hoe afhankelijk we zijn van de opbrengst van het platteland. Graan, groenten, vlees en melkproducten vormen de basis van ons dagelijks voedsel. Tegenwoordig komt ons eten van heinde en ver, maar vroeger was dat heel anders. De eerste boeren die zich in het Peelland vestigden zorgden in de vroegste perioden voor zichzelf en later voor de voedselvoorziening van hun directe omgeving. Zij werden zo voor de stedelingen een belangrijke bondgenoot. Deze tentoonstelling laat aan de hand van archeologische vondsten en historische objecten zien hoe de scheiding tussen voedselproducenten en -consumenten langzaam is ontstaan en hoe het ‘boeren’ in de Peel in de afgelopen 5000 jaar is veranderd.
Vroege prehistorie In het kort... Boerderijen: Er zijn weinig aanwijzingen voor huizenbouw in de steentijd. De plattegronden die gevonden zijn wijzen op eenvoudige rechthoekige huizen met rietgedekte daken. In het midden van het huis stond een lange rij palen met daarop een ligger die de dakconstructie droeg. Wanden waren gemaakt van gevlochten takken, besmeerd met leem. Landbouwtechnieken: Aanvankelijk werd de grond bewerkt met hakken van gewei of hout en mogelijk ook met stenen werktuigen. Vee werd niet alleen gehouden voor het vlees, maar ook om het voor het eergetouw te kunnen spannen. Naast koeien en varkens hield men schapen en geiten, die wol en melk leverden en uiteindelijk ook nog opgegeten konden worden.
Boeren voor jezelf De oorsprong van het boerenleven in Peelland ligt in de nieuwe steentijd, het neolithicum. De oudste sporen van bewoning die we in dit gebied kennen, worden gedateerd rond 3000 v. Chr. De boeren verbouwden hun graan op akkers bij het huis en hielden vee dat ze op nabijgelegen weides lieten grazen. Ze woonden met het gezin en eventuele grootouders op een boerderij, waarbij de dieren waarschijnlijk ‘s nachts en in de winter in het huis stonden. Verdere familie woonde in de buurt, maar er waren nog geen dorpen. Boerderijen lagen los verspreid door het landschap dat nog grotendeels bedekt was met bos.
Gereedschap: Veel gereedschap uit deze periode wordt niet teruggevonden. Werktuigen van hout, been en gewei (waarvan we elders wel voorbeelden kennen) zijn vergaan. Toch mogen we er van uitgaan dat men ook hier van dergelijke werktuigen gebruik maakte. Stenen bijlen zijn de meest tastbare overblijfselen.
De grond werd bewerkt met hakken van hout of been/gewei en later met een eenvoudige vorm van de ploeg: het eergetouw. Voortgetrokken door mens- of dierkracht trok deze ploeg alleen een voor in de grond maar keerde de zode niet.
Producten: Men hield schapen, varkens en runderen. Of men van de melk al boter en kaas maakte is onbekend. Verbouwd werden gerst en de tarwesoorten emmer en eenkoorn.
Alles werd zelf gemaakt: aardewerk, kleding, houten en stenen gereedschap en rieten manden. Voedsel werd verbouwd en aangevuld met de opbrengst van de jacht en zoektochten in de omgeving.
Landschap: Het land was bebost, met af en toe open plekken waar akkers aangelegd werden. In de beekdalen lagen weides.
Deze boeren waren echte all-rounders en waren voor hun levensbehoeften van niemand afhankelijk.
Eerste boeren in Peelland Uit de periode van de eerste boeren zijn in de Peel maar heel weinig vondsten bekend. Over het algemeen betreft het solitair begraven potten, of als losse vondst aangetroffen stenen bijlen, maalstenen en potscherven. Uit de gemeente Aarle-Rixtel kennen we de meeste voorbeelden. Mogelijk wijst dit erop dat daar sprake was van een bewoningsconcentratie, maar omdat er nog geen aanwijzingen zijn voor steentijdboerderijen weten we dat niet zeker. In Zuid-Limburg lieten de eerste boeren al 1500 (!) jaar eerder hun sporen achter. De grond was wel geschikt voor landbouw, maar het lijkt erop alsof men de voorkeur gaf aan het jagen en verzamelen als belangrijkste bestaanswijze. Toch mogen we er wel van uitgaan dat mensen de grond bewerkten en dat ze vee hielden. Waarschijnlijk bouwden ze ook zwaardere huizen dan voorheen. De stenen bijlen geven in ieder geval duidelijk aan dat er zwaar hout gekapt werd – om te ontbossen voor de aanleg van akkers of om bomen te winnen voor huizenbouw.
Late prehistorie In het kort... Boerderijen: Huizen die zowel woonhuis als stal zijn. In de ijzertijd worden ze relatief kleiner, waarschijnlijk vanwege de overgang van het houden van voornamelijk runderen naar schapen. Vanaf de bronstijd ook gebruik van spiekers – opslagschuurtjes die op palen boven de grond stonden om optrekkend vocht en ongedierte buiten te houden. Landbouwtechnieken: In de bronstijd gaat men over op het gebruik van Celtic Fields, kleine omwalde akkertjes van ongeveer 40 bij 40 meter. Deze werden bewerkt met een eergetouw. Trekkracht werd belangrijk: de eerste houten schijfwielen worden voor karren gebruikt. Met karren is het immers eenvoudiger grote hoeveelheden oogst van het veld naar de opslagplaats te brengen. Gereedschap: Om te ploegen maakt men nog steeds gebruik van het eergetouw. De stenen bijlen verdwijnen en worden aanvankelijk vervangen door bronzen bijlen, later door bijlen van ijzer. Ongetwijfeld werden de werktuigen aangevuld met gereedschap van hout en gewei, zoals scheppen en hakken. Producten: Men verbouwde tarwe, gerst, gierst, lijnzaad en huttentut. In de bronstijd hield men vooral runderen en daarnaast schapen, in de ijzertijd draait dit om en ligt de nadruk meer op het houden van schapen en geiten dan op runderen. Landschap: De akkers lagen op de hogere zandgronden. Door het intensievere gebruik van het landschap raken de vruchtbare akkers uitgeput en ontstaan er in de metaaltijden meer heidegebieden en zandverstuivingen.
Boeren voor elkaar In de brons- en ijzertijd was er sprake van gemengde ‘landbouwbedrijven’ die nog grotendeels zelfvoorzienend waren. Het vee sliep in het huis. Akkers (‘Celtic Fields’ of raatakkers) werden aangelegd door kleine percelen te begrenzen met kleine walletjes. Onlangs zijn in Someren bij Hoenderboom nog zulke eeuwenoude raatakkers aangetroffen. Omdat de grond steeds uitgeput raakte, gebruikte men een relatief groot akkergebied waarbij akkers afwisselend gebruikt werden of braak lagen. Als het huis na zo’n dertig jaar aan vervanging toe was, werd dat herbouwd in de buurt van de akkers die op dat moment in gebruik waren. Op deze manier ontstonden er ‘zwervende erven’. Sommige mensen hoefden niet al hun tijd te besteden aan het boerenbedrijf. Zij werden vrijgemaakt om zich bezig te houden met het gieten van brons en later met het winnen en bewerken van ijzer. Dit gebeurde nog maar op zeer beperkte schaal – metaal was zeldzaam en de ‘smid’ draaide zeker ook mee in de gewone dagelijkse bezigheden van een boer. Metaalbewerking vraagt echter om speciale kennis en ervaring waarmee hij mogelijk extra respect afdwong. Samen met een toenemende bevolking zien we in deze periode ook individualisering optreden: mensen worden apart begraven onder grafheuvels en sommigen zijn duidelijk ‘rijker’ dan anderen.
Zwervende erven Opgravingen in Someren, Boekel, Helmond en Gemert brachten vondsten uit de brons- en ijzertijd aan het licht. De boeren die hier woonden begroeven de verbrande resten van hun doden op centrale plaatsen in urnen onder grafheuvels. Ondanks het feit dat zij niet in neder-zettingen vlakbij elkaar woonden, voelden zij zich wel degelijk verbonden, wat zich uitte in het gebruik van vergelijkbaar aardewerk en een collectief begrafenisritueel. De nederzettingen ‘zwierven’ rond de urnenvelden en de herkenbare, goed zichtbare grafheuvels gaven aan dat men een langdurige band met de grond had opgebouwd. Uit recent onderzoek is gebleken dat ook de omwalde akkers eeuwen lang in gebruik bleven. De bekendste Peelland-vondsten uit de bronstijd zijn wellicht de ‘joekels van Boekel’: twee grote voorraadpotten die in 2004 tijdens een grote opgraving werden aangetroffen. IJzertijdvondsten kennen we met name uit Someren: bij het Waterdaelonderzoek kwamen, naast een urnenveld met 185 graven, de sporen van 30 boerderijen, honderden bijgebouwen opslagkuilen en waterputten aan het licht.
Romeinse tijd In het kort... Boerderijen: Grote woonstalhuizen, vergelijkbaar met een grote variant van de ijzertijdhuizen. In Lieshout, Helmond, Deurne en Someren zijn lange boerderijen opgegraven met een verdiepte potstal. In de Peel zijn geen aanwijzingen voor stenen Romeinse villacomplexen, zoals die bijvoorbeeld in de Kempen wel zijn aangetroffen (met badhuis, verwarming en waterleiding). Landbouwtechnieken: De Romeinen introduceren hier een groot aantal technische innovaties, waarbij gedacht kan worden aan de introductie van nieuwe gereedschappen en landbouwwerktuigen. Er zijn ook aanwijzingen voor potstallen, waarin de mest opgevangen werd op stro of plaggen. Het mestmengsel werd over de akkers uitgereden.
Boeren voor de Romeinen Wanneer de Romeinen in deze regio arriveren, ontstaan er geleidelijk aan kansen voor boeren met handelsgeest. Het Romeinse leger is groot en heeft geen tijd om haar eigen voedsel te produceren. Legerkampen vormen een markt voor de lokale boeren die graan, varkens en runderen leveren. In ruil daarvoor krijgen zij glazen flessen, bronzen vaatwerk, mantelspelden (fibulae) en rood geglazuurd aardewerk (terra sigillata). De Romeinse luxe doet zo zijn intrede in de boerenhuishoudens. Voor het eerst wordt er overigens ook met geld gehandeld: de Romeinen introduceren muntgeld als betaalmiddel.
Gereedschap: Belangrijkste aanvulling zijn de keerploeg en een verbeterde vorm van het trekjuk. Daarnaast uitbreiding van variatie in ijzeren werktuigtypen, met name voor houtbewerking (zoals de zaag).
Omdat de vraag naar landbouwproducten zo groot is, ontstaan er in de regio langs de Romeinse grens villae, grote boerenbedrijven. In de Peel hebben we daar echter geen aanwijzingen voor.
Producten: Men hield koeien en varkens. De Romeinen brachten kippen mee naar onze streek. Lokaal verbouwde men gerst, emmertarwe, gierst, haver, erwten, duivenboon en vlas. Invoer door Romeinen van broodtarwe, peer, perzik, druif, walnoot, tamme kastanje en diverse Provençaalse kruiden. Nog in de Romeinse tijd worden deze uiteindelijk allemaal ook lokaal verbouwd.
De inheemse boeren kregen naast de luxegoederen ook de beschikking over uitheems voedsel. Kruiden als koriander, selderij en dille deden hun intrede. Samen met walnoten, dadels, vissaus en kip raakte de eettafel van de lokale bevolking dus langzaam gevuld met voedsel dat soms van ver moest worden aangevoerd, maar dat uiteindelijk tot de locale producten zou gaan behoren.
Landschap: Door de Romeinen is de regio veel meer gestructureerd: het cultuurlandschap wordt grootschalig ingedeeld. Er liggen vooral akkers op de leemrijke dekzandgronden. Toenemende bevolkings dichtheid zorgt ervoor dat het landschap op grote schaal wordt ontgonnen.
Tussen rijksgrens en Gallië De boeren in de Peel lijken aan de Romeinse overheersing vooral veel voordeel gehad te hebben. Ze zaten ver genoeg van de grens om verwijderd te zijn van opstanden, maar er was genoeg contact met het leger om een bescheiden luxe te vergaren, zoals blijkt uit vondsten uit Someren, Lieshout, Deurne en Helmond. Het grootste deel van de bevolking woonde in nederzettingen die lijken op nederzettingen uit de late ijzertijd. Bij Brandevoort in Helmond was waarschijnlijk een verzamelplaats voor landbouwproducten. In grote boerderijen en lange opslagschuren werden goederen verzameld en verhandeld aan de grenszone, in ruil voor luxe aardewerk en kostbare producten. In de Peel is nog geen rijk villa complex opgegraven. Het gebied kan bestempeld worden als een overgangszone tussen de verstedelijkte gebieden in Gallië en de militaire zone (de Limes) in het rivierengebied. Net als in de voorgaande perioden woonde de bevolking op de hoger gelegen, vruchtbare stukken in het landschap. In de vitrine zijn enkele bijzondere vondsten uit Lieshout te zien, die duidelijk wijzen op de Romeinse invloed en aanwezigheid in de regio.
Vroege en volle middeleeuwen In het kort... Boerderijen: Lange rechthoekige gebouwen, met lemen wanden en rieten daken. De kennis van steenbouw en dakpannen uit de Romeinse tijd zijn verdwenen. Vee staat in het huis, maar de potstal zien we in deze periode niet terug. De waterput werd gemaakt van een uitgeholde eiken boomstam. Landbouwtechnieken: Vermoedelijk kenmerkte het landbouwsysteem zich in de vroege middeleeuwen door een weide-braakstelsel. Akkers werden gedurende een aantal jaren achter elkaar bebouwd, en lagen dan een jaar braak. Bemesting vond plaats door afgevallen blad en de groei van onkruid. Gereedschap: Veel kennis uit de Romeinse tijd lijkt verloren te zijn gegaan in de ‘duistere eeuwen’ direct na hun vertrek. De variatie in gereedschap neemt af, maar de basis blijft hetzelfde. Producten: Verbouw van rogge, gerst, haver en vlas, houden van rund, varken, schaap, geit, kip, en tamme gans. Landschap: De regio raakt aanvankelijk ontvolkt waardoor nieuwe bossen konden ontstaan op oude akkergebieden. Nieuwe bewoners in de regio leggen akkers aan op open plekken met een humusrijke bodem in het bos. Als de bevolkingsdruk toeneemt worden de broekbossen in de beekdalen platgebrand om akkers, hooi- en weidelanden aan te kunnen leggen. Het weide-braak stelsel dat wordt toegepast resulteert echter in uitputting van de akkers. Op zoek naar vruchtbare grond ontginnen de boeren steeds meer gronden. Aan het eind van deze periode is er daardoor bijna geen bos meer over.
Boeren voor de heer Na het vertrek van de Romeinen stortten de handelsnetwerken in. Veel boeren verlieten het Peelland en de mensen die achterbleven, vielen terug op gewoontes uit de ijzertijd: men zorgde voor zichzelf en enkele ambachtslieden zorgden voor de ‘extra’s’. Door de sterk afgenomen bevolkingsaantallen raakte het land in eerste instantie grotendeels weer bebost. Het vee werd geweid in de vochtige en grasrijke beekdalen, terwijl de akkers aangelegd werden op de oude bosbodems op hoger gelegen, droge gronden. Na kap of platbranden waren deze vruchtbare bodems geschikt voor primitieve landbouw. Naast het weiden van varkens in bossen, liet men ook vaak rundvee in de bossen grazen. Wat overbleef waren zwaar verarmde en uitgeloogde bodems die deels met heide begroeid raakten. In de samenleving verandert er in de loop van deze eeuwen veel: steeds vaker betekent het in eigendom hebben van grond het bezitten van macht. Het recht op bestaansbronnen raakt verdeeld onder de adel en de vrije boeren. Horige boeren verkeren in een afhankelijke positie en zijn onderworpen aan de wensen van hun leenheer.
Domeinen en herenhoeven Rond 500 lijkt de post-Romeinse ‘bewoningsdip’ voorbij te zijn. In die periode worden er nieuwe boerenerven rond Someren gebouwd. Aan het eind van de 7e en het begin van de 8e eeuw ontstaan vervolgens nederzettingen van drie tot vier erven met een hoofdgebouw en een waterput. Zo’n ‘Merovingische domein of hof’ was een zelfstandige eenheid waarvan de bedrijfsvoering over werd gelaten aan de afhankelijke boeren. De domeineigenaar bewoonde het hof niet permanent, maar kwam af en toe op bezoek. Een voorbeeld van zo’n ‘hof‘ werd in 2001 aangetroffen bij een opgraving in Aarle-Rixtel-Strijp. Het werd waarschijnlijk rond 1100 verlaten. Ook in Bakel (achter de Molen), Deurne (Grote Bottel), Beek en Donk (Oude Toren) en in Milheeze (zuidrand) zijn nederzettingen uit deze volle middeleeuwen opgegraven. In de Karolingische tijd valt een onderscheid te maken tussen afhankelijke hoeven en herenhoeven, waar afhankelijke arbeid verricht moet worden. De inrichting van het landschap wordt zodoende een afspiegeling van de sociale ongelijkheid, die nog eens versterkt wordt door de oprichting van kerken binnen de domeinen. Een vroeg voorbeeld daarvan uit de Peel is de kerk van Bakel.
Late middeleeuwen In het kort... Boerderijen: Grote ‘bootvormige’ woonstalboerderijen, met stal en voorraadzolder. De standpalen stonden later op stenen poeren. Het omliggende erf was vaak afgebakend door een greppel of een staketsel van palen. Daarbinnen stonden naast het hoofdgebouw ook één of meerdere schuren. Dikke eiken stammen van bomen die honderden jaren oud, die tot waterput werden uitgehold waren rond 1250 allemaal gekapt. Waterputten werden vanaf die tijd opgebouwd met gestapelde plaggen op de velg van een versleten karrenwiel. Landbouwtechnieken: Ter verbetering van de van nature arme zandgronden worden de akkers vanaf de late middeleeuwen bemest met een mengsel van mest en heideplaggen en graszoden. Gereedschap: Gereedschap wordt steeds meer toegespitst op een bepaald ambacht, wat mogelijk is door goedkoper smeedwerk. Handig gereedschap blijft overigens onveranderd in gebruik, zoals de spanzaag die de Romeinen introduceerden. Producten: Door de opkomende textielnijverheid in Vlaanderen en Brabant neemt de schapenhouderij in de late middeleeuwen in omvang toe. Daarnaast andere handelsproducten als rogge, vlas, gerst, hop en turf. Landschap: Lintvormige gehuchten en gehuchten met een driehoekig pleintje rond een centrale akker, met aan de andere kant vaak een beekdal dat ontgonnen werd om als hooiland te dienen. Het stenen kerkgebouw en de bijbehorende begraafplaats bevonden zich nog op de oude plaatsen. Veel gebieden (gemeynten) zijn eigendom van de ‘dorpsgemeenschap’: ze dienen voor het maaien van gras, kappen van hout, steken van turf, houden van bijen, vangen van vis en weiden van vee.
Boeren voor de stad De late middeleeuwen (1000-1500 na Chr.) worden gekenmerkt door een sterke agrarische groei, met name zichtbaar in een toename van het aantal akkers. Deze uitbreiding hing nauw samen met een forse groei van de bevolking. Bovendien werden steden als Helmond, EIndhoven en ’s-Hertogenbosch in toenemende mate afhankelijk van de opbrengst van de boeren uit deze streken. Zij speelden daar handig op in en specialiseerden zich in de teelt van handelsgewassen zoals rogge (voor brood), vlas (voor linnen) en gerst en hop (voor bier) en in het houden van schapen voor de lakennijverheid. De oude maatschappelijke indeling - het onderscheid tussen lijfeigenen, horigen en vrijen vervaagt, omdat iedereen onderworpen is aan de macht van de kerk. De beheerders van de domeinen, die over het algemeen in handen van abdijen zijn, eigenen zich goederen en rechten toe. Deze ‘heerlijke rechten’ vormen de basis voor de lokale machtsuitoefening. De bevolking groeide waarschijnlijk nog fors door tot omstreeks 1350. Hoewel de bevolking in andere gebieden in deze tijden ten gevolge van pestepidemieën drastisch afneemt, lijkt dit onheil aan de Peel voorbij te zijn gegaan.
Groei en bloei De vondsten vanaf de late middeleeuwen zijn talrijk. Niet alleen omdat men over veel meer spullen ging beschikken dan ooit te voren, en omdat er veel meer mensen waren, maar ook omdat de plaggenbemesting ervoor zorgde dat een groot deel van het huishoudelijk afval op de akkers werd uitgereden. Opgravingen in Gemert, Someren, Deurne, Lieshout, Helmond en Mierlo geven een goed beeld van de diversiteit in vondsten: geïmporteerd aardewerk uit het Duitse rijngebied, molenstenen uit de Eifel, lokaal vervaardigde kogelpotten, leren schoenen en houten kuipen. Met name opgravingen bij het Oude Huys in Helmond en het Hooghuis in Gemert hebben uitzonderlijke vondsten opgeleverd die wijzen op bewoners van hoge adel.
Nieuwe tijd In het kort... Boerderijen: Kleinschalige boerderijen, met als kenmerk dat woonhuis, potstal (verdiepte stal voor mestopvang) en schuur onder een lang gestrekt dak waren ondergebracht (langgevelboerderij). Bij grotere bedrijven werden aparte schuren gebouwd voor vee en oogst. Deze erven hadden ook vaak een bakhuisje. Daarnaast grootschalige ontgininnigsboerderijen, ‘ingevoerd’ door ontginners van buiten de regio. Landbouwtechnieken: Plaggenbemesting bleef gangbaar tot in de 20e eeuw en werd pas gestaakt met de komst van kunstmest. Door de eeuwenlange plaggenbemesting is op de oude akkercomplexen een dik ‘esdek’ ontstaan. Trekkracht komt van zowel koeien als ossen, soms ook stoommachines. Nieuw is de grotere schaal van ‘bewaarmethoden’: pekelen, wecken en inblikken maken de houdbaarheid van producten veel langer dan voorheen. Gereedschap: De werktuigen worden door mechanische innovaties versneld, wat resulteert in de mogelijkheid steeds intensievere landbouw te bedrijven. Producten: In Peelland wordt met name rogge geteelt, rundvee en schapen gehouden. Producten als wol en hout gewonnen en vis gevangen. Daarnaast is turf vanaf de 19e eeuw een belangrijk handelsproduct geworden. Landschap: Steeds meer cultuurlandschap, met akkers en weiden, maar ook veel speciaal voor houtgebruik aangelegde ‘bossen’ en visvijvers voor de visproductie. De opbouw van het landschap blijft tot in het begin van de 20e eeuw een afspiegeling van het laatmiddeleeuwse landbouwsysteem.
Boeren in versnelling Aan het eind van de middeleeuwen komt de Peelregio in zwaar weer. Dorpen ontvolken, vele bewoners sterven of trekken weg naar verre streken om niet terug te keren. Ondanks dat er in politiek opzicht in de 17e eeuw niet veel ten goede veranderde en men bijvoorbeeld jarenlang zowel aan het Noorden als aan het Zuiden belasting verschuldigd was, beginnen de Peellandbewoners vol goede moed aan de wederopbouw van hun streek. Voor de boeren betekent het een continuering van wat er in de middeleeuwen was ingezet: schaalvergroting en een duidelijke rol in de maatschappij als leverancier van voeding. In de dorpskommen vinden we rond 1800 geen of weinig boeren, maar vooral verzorgers (smid, bakker, slager, herberg, bestuurders), verzorgden (‘particulieren’, renteniers, weduwen) en in enkele dorpen ook handelaren en wagenvoerders. Vanaf 1800 zorgen bevolkingsdruk en welvaart voor een welhaast onbeperkte groei in productvariatie en oorsprongsafstand. De industriële revolutie draagt er later bovendien toe bij dat er meer aangevoerd kan worden over langere afstanden (onder ander door gebruik van stoomschepen).
Mest en turf Boeren op de droge zandgronden met een voortdurend tekort aan mest was niet eenvoudig. Berekeningen laten zien dat voor iedere bunder (hectare) land die een boer bezat, hij per jaar zo’n 120 karrenvrachten mest uit moest rijden. Omdat zijn land verdeeld was over vele kleine percelen, ontstaan door de verkaveling, kwam dat neer op zo’n 16 dagen per jaar mestrijden. De Peel kende bovendien een specifieke waterhuishouding die de landbouw extra bemoeilijkte. Veel boeren in de Peel gingen dan ook over op turfwinning en het winnen van ijzer. Toen door de ontginningen nieuwe landbouwgrond beschikbaar kwam, nam het aantal grote boerenbedrijven toe. Boerenzonen uit Noord-Nederland (waar te weinig landbouwgrond was) met een protestantse achtergrond vestigden zich in nieuwe woonkernen zoals de dorpen Rips en De Dompt: uit de grond gestampte dorpen met loodrecht op elkaar geplande straten met arbeiderswoningen. In 1925 kwam er een school en een jaar later een noodkerk. In dat jaar werd de naam De Dompt veranderd in Elsendorp, genoemd naar de Norbertijn Gerlachus van den Elsen, die een belangrijke rol vervuld heeft bij de oprichting van de Boerenleenbanken en de Christelijke boerenbond.
Heden In het kort... Boerderijen: Familiebedrijven met sterke specialisatie of multifunctionele activiteiten. De schaalgrootte verschilt sterk per bedrijf en wordt bepaald door de ondernemer zelf, zijn omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde waarde die het bedrijf levert aan de samenleving. Voorschriften en milieuwetten, maar ook banken, kunstmest- en veevoederproducenten hebben een grote invloed op de bedrijfsvoering en schaalvergroting. Landbouwtechnieken: De grote vooruitgang in gewasveredeling en de beschikbaarheid van kunstmest maken vanaf 1950 hogere opbrengsten mogelijk. Ruilverkavelingen veranderen het landschap. De agrarische sector evolueert naar precisie-landbouw, waarbij het verbeteren van het bodemleven en het creëren van sluitende kringlopen centraal staan. Gereedschap: Precisielandbouw maakt gebruik van satellietwaarnemingen, GPS, sensoren en computers in trekkers, waardoor er met minder bemesting en gewasbeschermingsmiddelen een hogere opbrengst gerealiseerd kan worden. Daarnaast steeds meer werk uitgevoerd door robots: Koeien kunnen worden gemolken met een melkrobot, en er komen bladplukrobots in de kas. Producten: Grote variëteit aan gewassen – in het Peelland voornamelijk gras, maïs, aardappelen en tuinbouwproducten. Daarnaast koeien, varkens, kippen en eieren. Sinds 2000 is het aantal dieren ongeveer gelijk gebleven maar is het aantal bedrijven aanzienlijk afgenomen. Landschap: Volledig cultuurlandschap – verdeeld in stukken met agrarische, toeristische, industriële en woonbestemming. In het afgelopen decennium is daar het omzetten van landbouwgronden naar nieuwe natuur bijgekomen.
Boeren van nu In de afgelopen eeuw is voor veel mensen het besef van de onderlinge afhankelijkheidsrelatie tussen boer en consument vervaagd. Zelden is men zich bewust van het feit dat we allemaal afhankelijk zijn van de voeding die boeren om ons heen produceren. Het eten op het bord wordt nauwelijks nog in verband gebracht met zaaien en oogsten, seizoenen of klimaat. Toch is er ruimte voor een nieuwe toekomst. De laatste jaren is de roep om ‘dichter bij de natuur’ te leven steeds duidelijker aanwezig. Het verlangen naar lokale en duurzame producten neemt toe en ‘de boer’, het erf en het platteland worden herontdekt. Dat is ook terecht – het boerenerf is immers veel meer dan alleen een voedseltuin: het biedt erfgoed, natuur, biodiversiteit, gezondheid, zorg, rust en recreatie. De kern van het boerenbedrijf blijft echter de productie van (grondstoffen voor) voedsel, waar ook in de toekomst een onverminderd grote vraag naar zal zijn. Het alternatief om terug te keren naar de situatie van onze verre voorouders en opnieuw te leven van onze eigen opbrengst, is voor de meeste van ons immers geen haalbare kaart of wens.
Landbouw en erfgoed Peelland kent nog veel oude boerenerven. Boeren boeren vaak al van generatie op generatie op hetzelfde erf en hetzelfde stukje grond. Deze erven zijn historische parels waarvan het belang vaak nog onvoldoende wordt erkend. De bodem van het landbouwgebied herbergt bovendien nog veel archeologische resten. De grond levert dus niet alleen landbouwproducten maar ook informatie over onze geschiedenis; ons erfgoed. Archeologie en landbouw staan daardoor wel eens met de ruggen tegen elkaar, maar het gedeelde belang blijkt groter dan gedacht. Door het boerenverleden te onderzoeken en erover te vertellen aan een groot publiek, kunnen archeologen laten zien dat het boerenbedrijf al van oudsher een zeer belangrijke rol vervult en dat wij allen een gezamenlijk boerenverleden bezitten. Dat is goed voor het behoud van ons erfgoed maar ook voor het imago van het hedendaagse boerenbedrijf – juist omdat zoveel mensen vergeten schijnen te zijn hoeveel dat voor ons allen betekent. Het gezamenlijke belang van boeren en archeologen heeft geleid tot het project Zonder Boer Geen Voer.
Zonder boer geen voer! in Gemert Op initiatief van: Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (Vereniging van vrijwilligers in de archeologie), ZLTO, SAS (St. Archeologisch Samenwerkingsverband) Boerenbondsmuseum en AWN Naar een idee van en uitgevoerd door: Echo tekst en presentatie Met medewerking van: Provinciaal depot voor bodemvondsten Noord-Brabant Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant gemeente Gemert-Bakel gemeente Helmond Gemeentemuseum Helmond gemeente Boekel gemeente Aarle-Rixtel Heemkundekring De Vonder Asten en Someren Heemkundekring De Kommanderij Gemert Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond PION (Platteland in Ontwikkeling). Voor meer informatie over het project en de activiteiten: www.zonderboergeenvoer.nl De tentoonstelling en nevenactiviteiten zijn financieel mogelijk gemaakt door: SRE aanjaagfonds GEO, SAS, Boerenbondsmuseum, ZLTO, Peelnetwerk en de Rabobanken Peelland Noord en Peelland Zuid.
Zonder boer geen voer is gebaseerd op een idee van Richard Jansen (Gemeente Oss/Universiteit Leiden) en Yvonne Lammers (Echo tekst en presentatie), en eerder uitgevoerd in Stadsarchief Oss in opdracht van Gemeente Oss en Universiteit Leiden.