Zonder boer geen voer!
5000 jaar voedselproductie in de Kempen
Financieel mogelijk gemaakt door: Rural Alliance / Netwerken met Energie, het SRE Aanjaagfonds GEO, het Prins Bernhard Cultuurfonds Noord Brabant, Rabobank De Kempen West, ZLTO en de gemeente Bladel.
Zonder boer geen voer 5000 jaar voedselproductie in de Kempen.
We zouden het vandaag de dag bijna vergeten; hoe afhankelijk we zijn van de opbrengst van het platteland. Graan, groenten, vlees en melkproducten vormen de basis van ons dagelijks voedsel.
Aanjaagfonds GEO Noord Brabant
De Kempen West
Op initiatief van: Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland, ZLTO afdeling Bladel en de gemeente Bladel. Uitgevoerd door: Echo tekst en presentatie, met medewerking van Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland, ZLTO en ZLTO afdeling Bladel, regioarcheoloog Ria Berkvens van de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, de gemeente Bladel, Cultuurpost Bladel, de heemkundekringen Pladella Villa en ‘t Loons Heem, Archeologisch Centrum Eindhoven, en Coöperatie KempenGoed. In het kader van de tentoonstelling zullen ook andere activiteiten worden georganiseerd, waaronder een streekproductenmarkt en diverse lezingen. Zonder boer geen voer is gebaseerd op een idee van Richard Jansen (Gemeente Oss/Universiteit Leiden) en Yvonne Lammers (Echo tekst en presentatie), en eerder uitgevoerd in Stadsarchief Oss in opdracht van Gemeente Oss en Universiteit Leiden.
Tegenwoordig komt ons eten van heinde en ver, maar vroeger was dat heel anders. De eerste boeren die zich in de Kempen vestigden zorgden in de vroegste perioden voor zichzelf en later voor de voedselvoorziening van hun directe omgeving. Zij werden zo voor de stedelingen een belangrijke bondgenoot. Deze tentoonstelling laat aan de hand van archeologische vondsten en historische objecten zien hoe de scheiding tussen voedselproducenten en -consumenten langzaam is ontstaan en hoe het ‘boeren’ in de Kempen in de afgelopen 5000 jaar is veranderd.
In het kort...
Boeren voor jezelf
Boerderijen: Er zijn weinig aanwijzingen voor huizenbouw in de steentijd. De plattegronden die gevonden zijn wijzen op eenvoudige rechthoekige huizen met rietgedekte puntdaken. In het midden van het huis stond een lange rij palen met daarop een ligger die de dakconstructie droeg. Wanden waren gemaakt van gevlochten takken, besmeerd met leem.
De oorsprong van het boerenleven in de Kempen ligt in de nieuwe steentijd, het neolithicum.
Landbouwtechnieken: Aanvankelijk werd de grond bewerkt met hakken van gewei of hout en mogelijk ook met stenen werktuigen. Vee werd niet alleen gehouden voor het vlees, maar ook om het voor het eergetouw te kunnen spannen. Naast koeien en varkens hield men schapen en geiten, die wol en melk leverden en uiteindelijk ook nog opgegeten konden worden. Gereedschap: Veel gereedschap uit deze periode wordt op de zandgronden niet teruggevonden. Werktuigen van hout, been en gewei (waarvan we elders wel voorbeelden kennen) zijn vergaan. Toch mogen we er wel van uitgaan dat men ook hier van dergelijke werktuigen gebruik maakte. De stenen bijlen zijn echter de enige tastbare overblijfselen. Producten: Men hield schapen, varkens en runderen. Of men van de melk al boter en kaas maakte is onbekend. Verbouwd werden gerst en de tarwesoorten emmer en eenkoorn. Landschap: Het land was bebost, met af en toe open plekken waar akkers aangelegd werden. In de beekdalen lagen weides.
De oudste sporen van bewoning die we in dit gebied kennen, worden gedateerd rond 3000 v. Chr. De boeren verbouwden hun graan op akkers bij het huis en hielden vee dat ze op nabijgelegen weides lieten grazen. Ze woonden met het gezin en eventuele grootouders op een boerderij, waarbij de dieren waarschijnlijk ‘s nachts en in de winter in het huis stonden. Verdere familie woonde in de buurt, maar er waren nog geen dorpen. Boerderijen lagen los verspreid door het landschap dat nog grotendeels bedekt was met bos. De grond werd bewerkt met hakken van hout of been/gewei en later met een eenvoudige vorm van de ploeg: het eergetouw. Voortgetrokken door mens- of dierkracht trok deze ploeg alleen een voor in de grond maar keerde de zode niet. Alles werd zelf gemaakt: aardewerk, kleding, houten en stenen gereedschap en rieten manden. Voedsel werd verbouwd en aangevuld met de opbrengst van de jacht en zoektochten in de omgeving. Deze boeren waren echte all-rounders en waren voor hun levensbehoeften van niemand afhankelijk.
De eerste boeren in Veldhoven Tijdens opgravingen in Veldhoven, in 2010, werden de oudste resten van boerderijen in Noord-Brabant aangetroffen. Deze resten stammen uit het midden-neolithicum en zijn vergelijkbaar met vondsten met de zelfde datering die elders in Zuid-Nederland zijn aangetroffen. Uit deze periode zijn maar heel weinig vondsten in Noord-Brabant bekend. Over het algemeen betreft het solitair begraven potten. Terwijl in Zuid-Limburg de eerste boeren al 1500 (!) jaar eerder hun sporen achterlieten, lijkt het hier heel stil te zijn geweest. De grond was wel geschikt voor landbouw, maar het lijkt erop alsof men zich liever hield bij het jagen en verzamelen als bestaanswijze. Door de vondsten in Veldhoven is nu gebleken dat terwijl de Drentenaren hun Hunebedden bouwden en een boerenbestaan leidden, er ook in Veldhoven geboerd werd. Een van de huizen die zij bouwden was 35 meter lang, wat in die tijd nauwelijks voor kwam. Er wordt vermoed dat zowel de mensen als de dieren en de voorraden onderdak vonden in hetzelfde gebouw.
In het kort...
Boeren voor elkaar
Boerderijen: Huizen die zowel woonhuis als stal zijn. In de ijzertijd worden ze relatief kleiner, waarschijnlijk vanwege de overgang van het houden van voornamelijk runderen naar schapen. Vanaf de bronstijd ook gebruik van spiekers – opslagschuurtjes die op palen boven de grond stonden om ongedierte buiten te houden.
In de brons- en ijzertijd was er sprake van gemengde ‘landbouwbedrijven’ die nog grotendeels zelfvoorzienend waren. Het vee sliep in het huis. Akkers (‘Celtic Fields’ of raatakkers) werden aangelegd door kleine percelen te begrenzen met kleine walletjes.
Landbouwtechnieken: In de bronstijd gaat men over op het gebruik van Celtic Fields, kleine omwalde akkertjes van ongeveer 40 bij 40 meter. Trekkracht werd belangrijk en uit gebieden elders zijn de eerste houten schijfwielen bekend – duidend op het gebruik van karren. Met het gebruik van karren kan de productie opgevoerd worden: het is immers eenvoudiger grote hoeveelheden van het veld naar de opslagplaats te brengen. Gereedschap: Om te ploegen maakt men nog steeds gebruik van het eergetouw. De stenen bijlen verdwijnen en worden aanvankelijk vervangen door bronzen bijlen, later door bijlen van ijzer. Ongetwijfeld werden de werktuigen aangevuld met gereedschap van hout, zoals scheppen en hakken. Producten: Men verbouwde tarwe, gerst, gierst, lijnzaad en huttentut. In de bronstijd hield men vooral runderen en daarnaast schapen, in de ijzertijd draait dit om en ligt de nadruk meer op het houden van schapen en geiten dan op runderen. Landschap: De akkers lagen op de hogere zandgronden. Door het intensievere gebruik van het landschap raken de vruchtbare akkers uitgeput en ontstaan er in de metaaltijden meer heidegebieden en zandverstuivingen.
Omdat de grond steeds uitgeput raakte werden de akkers telkens verplaatst. Als het huis na zo’n dertig jaar aan vervanging toe was, werd dat herbouwd in de buurt van de akkers die op dat moment in gebruik waren. Op deze manier ontstonden er ‘zwervende erven’. Sommige mensen hoefden niet al hun tijd te besteden aan het boerenbedrijf. Zij werden vrijgemaakt om zich bezig te houden met het gieten van brons en later met het winnen en bewerken van ijzer. Dit gebeurde nog maar op zeer beperkte schaal – metaal was zeldzaam en de ‘smid’ draaide zeker ook mee in de gewone dagelijkse bezigheden van een boer. Metaalbewerking vraagt echter om speciale kennis en ervaring waarmee hij mogelijk extra respect afdwong. Samen met een toenemende bevolking zien we in deze periode ook individualisering optreden: mensen werden apart begraven onder grafheuvels en sommigen zijn duidelijk ‘rijker’ dan anderen.
Zwervende erven In de Kempen zijn op verschillende plaatsen vondsten uit de brons- en ijzertijd gedaan. Opgravingen in Bergeijk, Oirschot, Veldhoven, Bladel, Eersel, Reusel-De Mierden, maar bovenal bij het knooppunt Ekkersrijt in Son brachten vondsten uit de bronstijd aan het licht. De boeren die hier woonden begroeven de verbrande resten van hun doden op centrale plaatsen in urnen onder grafheuvels. Ondanks dat zij dus niet in nederzettingen vlakbij elkaar woonden, voelden zij zich wel degelijk verbonden, wat zich uitte in het gebruik van vergelijkbaar aardewerk en een collectief begrafenisritueel. Deze traditie zette zich voort in de ijzertijd, zoals onder andere is gebleken in Riethoven. Hoewel het accent binnen het boerenbedrijf wat verschoof en de huizen kleiner werden, bleven de nederzettingen rond de urnenvelden ‘zwerven’ en gaf men met de herkenbare, goed zichtbare grafheuvels aan dat men een langdurige band met de grond had opgebouwd.
In het kort...
Boeren voor de Romeinen
Boerderijen: Grote woonstalhuizen, vergelijkbaar met een grote variant van de ijzertijdhuizen. Daarnaast villa-complexen (met badhuis, verwarming en waterleiding) met een haast regionale functie. Het hoofdgebouw van een villa-complex is veelal een stenen gebouw met een pannendak. Daarbij liggen grote en kleine spiekers en stallen.
Wanneer de Romeinen in de Kempische regio arriveren, ontstaan er geleidelijk aan kansen voor boeren met handelsgeest. Het Romeinse leger is groot en heeft geen tijd om haar eigen voedsel te produceren.
Landbouwtechnieken: De Romeinen introduceren hier een groot aantal technische innovaties, waarbij gedacht kan worden aan de introductie van nieuwe gereedschappen en landbouwwerktuigen. Er zijn ook aanwijzingen voor potstallen, waarin de mest opgevangen werd op stro of plaggen om hem zo over het land uit te kunnen rijden. Gereedschap: Belangrijkste aanvulling zijn de keerploeg en een verbeterde vorm van het trekjuk. Daarnaast uitbreiding van variatie in ijzeren werktuigtypen, met name op het gebied van houtbewerking (waaronder ook de zaag). Producten: Men hield koeien en varkens. De Romeinen brachten kippen mee. Lokaal verbouwde men gerst, emmertarwe, gierst, haver, erwten, duivenboon en vlas. Invoer door Romeinen van broodtarwe, peer, perzik, druif, walnoot, tamme kastanje en diverse Provençaalse kruiden. Nog in de Romeinse tijd worden deze uiteindelijk allemaal ook lokaal verbouwd. Landschap: Door de Romeinen is de regio veel meer gestructureerd: het cultuurlandschap wordt grootschalig ingedeeld. Er liggen alleen nog akkers op de leemrijke dekzandgronden. Bevolkingsintensivering zorgt voor een op grotere schaal ontgonnen landschap.
Legerkampen vormen een markt voor de lokale boeren die graan, varkens en runderen leveren. In ruil daarvoor krijgen zij glazen flessen, bronzen vaatwerk, mantelspelden (fibulae) en rood geglazuurd aardewerk (terra sigillata). De Romeinse luxe doet zo zijn intrede in de boerenhuishoudens. Voor het eerst wordt er overigens ook met geld gehandeld: de Romeinen introduceren muntgeld als betaalmiddel. Omdat de vraag naar landbouwproducten zo groot is, ontstaan er villae, grote boerenbedrijven. Ze worden aangestuurd door een Romein uit de stad en meerdere mensen (gezinnen) leveren gezamenlijk een zeer grote productie. De inheemse boeren kregen naast de luxegoederen ook de beschikking over uitheems voedsel. Kruiden als koriander, selderij en dille deden hun intrede. Samen met walnoten, dadels, vissaus en kip raakte de eettafel van de lokale bevolking dus langzaam gevuld met voedsel dat soms van ver moest worden aangevoerd, maar dat uiteindelijk tot de locale producten zou gaan behoren.
Rijkdom in Hoogeloon en Oirschot De boeren in de Kempen lijken aan de Romeinse overheersing vooral veel voordeel gehad te hebben. Contact met het leger zorgde voor rijkdom, zoals blijkt uit een in Bladel aangetroffen graf uit ongeveer 50 v. Chr., zonder wapens maar met Romeinse producten. Het grootste deel van de bevolking woonde in nederzettingen zoals aangetroffen in Reusel, Riethoven, Hoogeloon en Oirschot. De laatste twee zijn daarvan het meest interessant: in beide plaatsen werd een Romeins villa-complex aangetroffen. Deze villae moeten zeer indrukwekkend geweest zijn: voor het eerst werd er in steen gebouwd en de afmetingen van het complex waren in de ogen van de lokale bevolking enorm. In Hoogeloon bevond zich bovendien een imponerende grafheuvel met grafmonument (de ‘Kaboutersberg’). De Romeinse invloed was dan ook voelbaar op materieel en immaterieel gebied.
In het kort...
Boeren voor de heer
Boerderijen: Lange rechthoekige gebouwen, met lemen wanden en rieten daken. De steenbouw en dakpannen uit de Romeinse tijd zijn verdwenen. Vee staat in het huis, maar ook de Romeinse potstal zien we in deze periode niet terug.
Toen de Romeinen zich uit deze streken teruggetrokken hadden, stortten de handelsnetwerken in. Veel boeren verlieten de Kempen en de mensen die achterbleven, vielen terug op gewoontes uit de ijzertijd: men zorgde voor zichzelf en enkele ambachtslieden zorgden voor de ‘extra’s’.
Landbouwtechnieken: Vermoedelijk kenmerkte het landbouwsysteem zich in de vroege middeleeuwen door een weide-braakstelsel. Akkers werden gedurende een aantal jaren achter elkaar bebouwd, en lagen dan een jaar braak. Bemesting vond in dat jaar plaats door afgevallen blad en de groei van onkruid.
Door de sterk afgenomen bevolkingsaantallen raakte het land in eerste instantie grotendeels weer bebost. Het vee werd geweid in de vochtige en grasrijke beekdalen, terwijl de akkers aangelegd werden op de oude bosbodems op hoger gelegen, droge gronden. Na kap of platbranden waren deze vruchtbare bodems geschikt voor primitieve landbouw. Naast het weiden van varkens in bossen, liet men ook vaak rundvee in de bossen grazen. Wat overbleef waren zwaar verarmde en uitgeloogde bodems die deels met heide begroeid raakten.
Gereedschap: Veel kennis uit de Romeinse tijd lijkt verloren te zijn gegaan in de ‘duistere eeuwen’ direct na hun vertrek. De variatie in gereedschap neemt wat af, maar de basis blijft hetzelfde. Producten: Verbouw van rogge, gerst, haver en vlas, houden van rund, varken, schaap, geit, kip, en tamme gans. Landschap: De regio raakt aanvankelijk ontvolkt en daardoor opnieuw bebost. Nieuwe mensen in de regio leggen hun akkers aan op open plekken met een humusrijke bodem in het bos. Als de bevolkingsdruk toeneemt worden stukken bos platgebrand om akkers aan te kunnen leggen. Het weide-braak stelsel dat wordt toegepast resulteert echter in uitputting van de grond. Op zoek naar vruchtbare grond ontginnen de boeren steeds meer gronden. Aan het eind van deze periode is er daardoor bijna geen bos meer over.
In de samenleving verandert er in de loop van deze eeuwen veel: steeds vaker betekent het in eigendom hebben van grond het bezitten van macht. Het recht op bestaansbronnen raakt verdeeld onder de adel en de vrije boeren. Horige boeren verkeren in een afhankelijkheidspositie en zijn onderworpen aan de grillen van hun leenheer.
Begraven in Meerveldhoven Grootschalig archeologisch onderzoek in Reusel, Hulsel, Bladel en Dommelen heeft bewoningssporen uit deze periode aangetoond. Sporen van begravingen uit de vroege middeleeuwen zijn gevonden in Bergeijk, Geldrop en Veldhoven. In het grafveld in Meerveldhoven bij Veldhoven zijn verschillende krijgergraven gevonden. Het mooiste voorbeeld is een graf dat bekleed werd met planken waardoor een soort grote kist ontstaan was. In dit graf werden naast een maaltijd voor in het hiernamaals, de resten van een schild, een speer, een kort zwaard en een lang zwaard aangetroffen. Ook in Hoogeloon bij Vossenbussel en Broekenseind is een grafveld onderzocht. Hierin werden onder andere diverse glazen kralensnoeren aangetroffen, waardoor we vermoeden dat het in die gevallen gaat om vrouwengraven.
In het kort...
Boeren voor de stad
Boerderijen: Grote ‘bootvormige’ woonstalboerderijen, met centrale stal en voorraadzolder. De standpalen stonden op een stenen fundering (poeren). Het omliggende erf was vaak afgebakend door een greppel. Daarbinnen stonden naast het hoofdgebouw ook één of meerdere schuren en de waterput.
De late middeleeuwen (1000-1500 na Chr.) worden gekenmerkt door een sterke agrarische groei, met name zichtbaar in een toename van het aantal akkers.
Landbouwtechnieken: Ter verbetering van de van nature arme zandgronden worden de akkers vanaf de late middeleeuwen bemest met een mengsel van mest en heide- en grasplaggen.
Deze uitbreiding hing nauw samen met een forse groei van de bevolking. Bovendien werden steden als Den Bosch en Antwerpen in toenemende mate afhankelijk van de opbrengst van de Kempische boeren. Zij speelden daar handig op in en specialiseerden zich in de teelt van handelsgewassen zoals rogge (voor brood), vlas (voor linnen) en gerst en hop (voor bier) en in het houden van schapen voor de lakennijverheid.
Gereedschap: Gereedschap wordt steeds meer toegespitst op een bepaald ambacht, wat mogelijk is door goedkoper smeedwerk. Oude ‘best-sellers’ blijven overigens onveranderd in gebruik, zoals de spanzaag die de Romeinen introduceerden.
De oude maatschappelijke indeling - het onderscheid tussen lijfeigenen, horigen en vrijen vervaagt, omdat iedereen onderworpen is aan de macht van de kerk. De beheerders van de domeinen, die over het algemeen in handen van abdijen zijn, eigenen zich goederen en rechten toe. Deze ‘heerlijke rechten’ vormen de basis voor de lokale machtsuitoefening.
Producten: Door de opkomende textielnijverheid in Vlaanderen en Brabant nam de schaapsteelt in de late middeleeuwen in omvang toe. Daarnaast andere handelsproducten als rogge, vlas, gerst en hop.
De bevolking groeide waarschijnlijk nog fors door tot omstreeks 1350. Hoewel de bevolking in andere gebieden in deze tijden ten gevolge van pestepidemieën drastisch afneemt, lijkt dit onheil aan de Kempen voorbij te zijn gegaan.
Landschap: Lintvormige gehuchten rond een centrale akker, met aan de andere kant vaak een beekdal dat ontgonnen werd om als hooiland te dienen. Het stenen kerkgebouw en de bijbehorende begraafplaats bevonden zich nog op de oude plaatsen. Veel gebieden (gemeynten) zijn eigendom van de ‘dorpsgemeenschap’: ze dienen voor het maaien van gras, kappen van hout, steken van turf, houden van bijen, vangen van vis en weiden van vee.
Offers op de akker De vondsten uit de volle middeleeuwen zijn talrijk. Niet alleen omdat men over veel meer spullen ging beschikken dan ooit te voren, en omdat er veel meer mensen waren, maar ook omdat de plaggenbemesting ervoor zorgde dat een groot deel van het huishoudelijk afval op de akkers werd uitgereden. Opgravingen in Eersel, Bladel, Dommelen, Best en Bergeijk geven een goed beeld van de diversiteit in vondsten: geïmporteerd aardewerk uit het Duitse rijngebied, lokaal vervaardigde kogelpotten. Toch blijkt niet alles wat op oude akkers aangetroffen wordt ‘afval’ te zijn. Recent onderzoek in Veldhoven heeft laten zien dat boeren kennelijk zeer bewust munten en devotiehangertjes in hun akkers begroeven. De munten werden gezamenlijk begraven (wat een verklaring als ‘verloren’ onwaarschijnlijker maakt) en dateren uit verschillende perioden, wat wijst op een herhaald ritueel – een terugkerend gebruik. Waarschijnlijk mogen we dit interpreteren als een vorm van volksdevotie, waarbij men trachtte Gods zegen op de akkers te verkrijgen.
In het kort...
Boeren in versnelling
Boerderijen: Kleinschalige boerderijen, met als kenmerk dat woonhuis, potstal (verdiepte stal voor mestopvang) en schuur onder een lang gestrekt dak waren ondergebracht. Bij grotere bedrijven werden aparte schuren gebouwd voor vee en oogst. Deze erven hadden ook vaak een bakhuisje. Lemen wanden werden in de 18e en 19e eeuw steeds vaker vervangen door bakstenen muren.
Direct na de middeleeuwen, aan het eind van de 16e eeuw, komt de Kempense regio aanvankelijk door de oorlog met Spanje in zwaar weer. Dorpen ontvolkten, vele bewoners stierven of trokken weg naar verre streken om niet terug te keren.
Landbouwtechnieken: Plaggenbemesting bleef gangbaar tot in de 20e eeuw en werd pas gestaakt met de komst van kunstmest. Door de eeuwenlange plaggenbemesting is op de oude akkercomplexen een dik ‘esdek’ ontstaan. Trekkracht komt van zowel koeien als ossen, soms ook stoommachines. Nieuw is de grotere schaal van ‘bewaarmethoden’: pekelen, wecken en inblikken maken de houdbaarheid van producten veel langer dan voorheen. Gereedschap: De werktuigen worden door mechanische innovaties versneld, wat resulteert in de mogelijkheid steeds intensievere landbouw te bedrijven. Producten: De Kempen produceren met name rogge, rundvee, schapen, wol, tabak/sigaren, vis en hout. Bijzonder is de import van ossen uit Denemarken omdat lokaal niet aan de vraag kon worden voldaan. Landschap: Steeds meer cultuurlandschap, met akkers en weiden, maar ook veel speciaal voor houtgebruik aangelegde ‘bossen’ en visvijvers voor de visproductie. De opbouw van het zandlandschap blijft tot in het begin van de 20e eeuw een afspiegeling van het laatmiddeleeuwse landbouwsysteem.
Bladel zag in 1583 bijna heel de veestapel verdwijnen, in Eersel bleven dat jaar van de 300 huizen er maar 3 overeind. Ondanks dat er in politiek opzicht in de 17e eeuw niet veel ten goede veranderde en men bijvoorbeeld jaren lang zowel aan het Noorden als aan het Zuiden belasting verschuldigd was, beginnen de Kempenaren vol goede moed aan de wederopbouw van hun streek. Voor de boeren betekent het een continuering van wat er in de middeleeuwen was ingezet: schaalvergroting en een duidelijke rol in de maatschappij als leverancier van voeding. In de periode vanaf de 18e eeuw neemt de vraag naar meer, en meer bijzondere producten, zoals bijvoorbeeld tabak, hand over hand toe. Bevolkingsdruk en welvaart zorgen voor een welhaast onbeperkte groei in productvariatie en oorsprongsafstand. De industriële revolutie draagt er later bovendien toe bij dat er meer aangevoerd kan worden over langere afstanden (onder ander door het gebruik van stoomschepen).
In gevecht met de grond Boeren op de droge zandgronden met een voortdurend te kort aan mest was niet eenvoudig. Berekeningen laten zien dat voor iedere bunder (hectare) land die een boer bezat, hij per jaar zo’n 120 karrenvrachten mest uit moest rijden. Omdat zijn land verdeeld was over vele kleine percelen, ontstaan door de verkaveling, kwam dat neer op zo’n 16 dagen per jaar mestrijden. Koeien werden overigens ook met name gehouden voor de mestproductie en in veel mindere mate voor de productie van melk en vlees. Het was voor boeren uit andere gebieden niet altijd duidelijk waarom de boeren op de zandgronden zo bleven ‘keuteren’ – zij hadden er geen idee van hoe groot het gevecht was om in het wankele evenwicht een zo zeker mogelijk bestaan op te richten. De lokale bevolking was echter taaier en flexibeler dan men dacht en de Kempense boeren gingen uiteindelijk over op een intensivering van de veehouderij. Bovendien zocht men steeds meer steun bij elkaar, wat bijvoorbeeld uitmondde in de oprichting van de Noordbrabantse Christelijke boerenbond, een voorloper van het huidige ZLTO.
In het kort...
Boeren van nu
Boerderijen: Familiebedrijven met sterke specialisatie of multifunctionele activiteiten. De schaal-grootte verschilt sterk per bedrijf en wordt bepaald door de ondernemer zelf, zijn omgeving, de afzetmarkt en de toegevoegde waarde die het bedrijf levert aan de samenleving.
In de afgelopen eeuw is voor veel mensen het besef van de onderlinge afhankelijkheidsrelatie tussen boer en consument vervaagd. Zelden zijn mensen zich bewust van het feit dat we allemaal afhankelijk zijn van de voeding die de boeren om ons heen produceren. Het eten op het bord wordt nauwelijks nog in verband gebracht met zaaien en oogsten, seizoenen of klimaat.
Landbouwtechnieken: De grote vooruitgang in gewasveredeling en de beschikbaarheid van kunstmest maken vanaf 1950 hogere opbrengsten mogelijk. Ruilverkavelingen veranderen het landschap. De agrarische sector evolueert naar precisielandbouw, waarbij het verbeteren van het bodemleven en het creëren van sluitende kringlopen centraal staan. Gereedschap: Precisielandbouw maakt gebruik van satellietwaarnemingen, GPS, sensoren en computers in trekkers, waardoor er met minder bemesting en gewasbeschermings-middelen een hogere opbrengst gerealiseerd kan worden. Daarnaast steeds meer werk uitgevoerd door robots: koeien kunnen worden gemolken met een melkrobot, en er komen bladplukrobots in de kas. Producten: Grote variëteit aan gewassen – in de Kempen voornamelijk gras, maïs, aard-appelen en tuinbouwproducten. Daarnaast koeien, varkens, kippen en eieren. Sinds 2000 is het aantal dieren ongeveer gelijk gebleven maar is het aantal bedrijven afgenomen van 250 naar 175. Landschap: Volledig cultuurlandschap – verdeeld in stukken met agrarische, toeristische, industriële en woonbestemming. In het afgelopen decennium is daar het omzetten van landbouwgronden naar nieuwe natuur bijgekomen.
Toch gloort er een nieuwe toekomst. De laatste jaren is de roep om ‘dichter bij de natuur’ te leven steeds duidelijker aanwezig. Het verlangen naar lokale en duurzame producten neemt toe en ‘de boer’, het erf en het platteland worden herontdekt. Dat is ook terecht – het boerenerf is immers veel meer dan alleen een voedseltuin: het biedt erfgoed, natuur, biodiversiteit, gezondheid, zorg, rust en recreatie. De kern van het boerenbedrijf blijft echter de productie van voedsel, waar ook in de toekomst een onverminderd grote vraag naar zal zijn. Het alternatief is immers terug te keren naar de situatie van onze verre voorouders en opnieuw te leven van onze eigen opbrengst, maar dat is voor de meeste van ons geen haalbare kaart.
Boeren en archeologen Het Kempisch platteland kent nog vele oude boerenerven. Boeren boeren vaak al van generatie op generatie op hetzelfde erf en hetzelfde stukje grond. Deze erven zijn historische parels waarvan het belang vaak nog onvoldoende wordt erkend. De bodem van het landbouwgebied herbergt vaak bovendien nog vele archeologische resten. De grond levert dus niet alleen landbouwproducten maar ook resten van ons erfgoed. Archeologie en landbouw staan daardoor wel eens met de ruggen tegen elkaar, maar het gedeelde belang blijkt groter dan ooit gedacht. Door het boerenverleden te onderzoeken en erover te vertellen aan een groot publiek, kunnen archeologen immers laten zien dat het boerenbedrijf al van oudsher een zeer belangrijke rol vervult en dat wij allen een gezamenlijk boerenverleden bezitten. Dat is goed voor het behoud van ons erfgoed maar ook voor het imago van het hedendaagse boerenbedrijf – juist omdat zoveel mensen vergeten schijnen te zijn hoeveel dat voor ons allen betekent. ZLTO en de archeologische vereniging Kempen en Peelland namen daarom het initiatief voor deze tentoonstelling om u te laten delen in ons rijke boerenverleden.