Zondag 4 oktober, 10:00 uur (leesdienst) Tekst: Joh. 13: 34-35: ‘Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander lief hebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander lief hebt. Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander’. Thema: Het kenmerk van de Koningskinderen Punten: 1. Het is een nieuw kenmerk. 2. Het is een actie-kenmerk. 3. Het is een getuigend kenmerk. Liturgie: Psalm 89: 1, 3 Psalm 119:5 Lezen: Johannes 13: 21-38 Psalm 146: 1, 5, 6, 8 Psalm 81: 1, 2 Psalm 36: 2, 3 Gespreksvragen bij de preek: 1. Waarom is het een nieuw gebod om elkaar lief te hebben. Het was toch onder het Oude Testament ook al zo dat je elkaar lief moest hebben. Denk bij het antwoord aan wat er staat in vers 34: 'gelijk Ik u liefgehad heb'. Kijk ook eens naar vers 15. 2. – Is het wel mogelijk om dit nieuwe gebod na te volgen? Het gaat immers diep. Hoe kan het alleen? Lees eerst Joh. 15:12. Daar staat bijna precies het zelfde als in onze tekst. En lees dan Joh. 15: 4 en 5 voor het antwoord. – Let ook eens op de woordjes blijft en blijven in het hele stukje Joh. 15:1-17. Hoe vaak komt dat voor in dit Schriftgedeelte? Zo belangrijk is dat 'blijven'. Hoe is het daarmee bij u / bij jou? 3. Lees Matth. 5:16. 'Laat uw licht alzo schijnen......' Wat is het verband met onze tekst? Laat u, laat jij uw/jouw licht schijnen voor de mensen? Denk daar eens heel praktisch over na als u/je terugdenkt aan de achterliggende week. Hoe ging het met het schijnen van uw licht. Wanneer was dat? Wanneer had u het kunnen doen, maar deed u het niet? En denk er eens heel praktisch over na voor de komende week. Waar kunt u / kun jij je licht laten schijnen? 4. In het eerste gedeelte van Johannes 13 gaat het over voeten wassen. Het is het minste werk. Lees Joh. 13:14. – Wat laat de Heere Jezus ons hier zien over Hemzelf en over wat Hij wil doen? Hebt u / heb jij Hem nodig gekregen? – En wat zegt Hij er hier over hoe Zijn discipelen naar elkaar moeten zijn? Geef eens voorbeelden van hoe je dit doet naar elkaar als leden van de gemeente. 5. Jezus heeft de Zijnen liefgehad 'tot het einde'. Wat betekent dit? Mediteer er maar over. Behoort u al aan Hem toe? Voor de jongste kinderen: 1. De Heere vraagt van ons dat we elkaar liefhebben. Wat moet je doen als je boos bent op een vriendje of vriendinnetje? 2. In de preek gaat het ook over de Wijnstok. Iemand zegt dat Hij de Wijnstok is. Wie is dat? Wie zijn de ranken? 3. De Heere Jezus had zelfs Zijn vijanden lief. Hij gaf er Zijn leven voor. Hoe gaf Hij Zijn leven? Leestip: Psalm 133, Filippenzen 2:1-18. De gelezen preek is van ds A.T. Vergunst
Zondag 4 oktober, 18:30 uur (leesdienst) Liturgie: Psalm 89 : 1 Geloofsbelijdenis: 12 Artikelen Psalm 17 : 3 Lezen: Johannes 3 : 1 – 21 Psalm 97 : 1 , 6 , 7 Psalm 43 : 1 , 3 Psalm 27 : 7 Tekst: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ (Johannes 3: 16) Punten: 1. Zondaarsliefde 2. De noodzaak van het geloof 3. Zendingsroeping Gespreksvragen: 1. Johannes noemt nadrukkelijk het tijdstip dat Nicodemus tot Jezus kwam (Joh. 3: 2) a. Wat zegt dat over Nicodemus? b. Wat zegt dit over de Heere Jezus? c. Wat betekent dat voor ons? 2. De Heere Jezus onderwijst Nicodemus. Hij wijst hem op de noodzaak van de wedergeboorte. a. Waarom is wedergeboorte nodig? Vergelijk Dordtse Leerregels Hoofdstuk 3/4, art. 11 en 12. b. Wat bedoelt Paulus als hij spreekt over ‘het bad der wedergeboorte’ (Titus 3: 5). 3. Luther noemt Johannes 3: 16 “de Bijbel in miniatuur” a) Waarom? b) Is het vanuit vers 16 terecht om te zeggen: God houdt ook van u/jou? Wat hoort daar bij? 4. Wat betekent dat het geloof slechts kan rusten in het kruis van Christus? (Vgl. vers 14) 5. Het Evangelie moet in de gehele wereld gepredikt worden. a. Wat betekent dat voor onze zendingsroeping? Bidden we om nieuwe zendingswerkers? b. In de preek wordt Mattheüs 24: 14 genoemd. Wat zegt deze tekst ons? Voor de jonge kinderen: 1. De Heere Jezus zegt dat Mozes in de woestijn een slang verhoogd heeft. a. Waar staat dat in de Bijbel? b. Waarom moest Mozes dat doen? c. Wat gebeurt er dan? 2. De Heere Jezus zegt dat Hij ook ‘verhoogd’ moet worden. a. Wanneer is dat gebeurt? b. Waarom moest dat gebeuren. c. Wat zegt vers 15 daarover?
De gelezen preek is van ds G. Kuijt
Zondag 11 oktober 10:00, ds W.A. Zondag Tekst: Psalm 23 vers 4a: Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij.’ Thema: Wandelen door een donker dal Punten: 1. Met de aardse herder 2. Met de Goede Herder Liturgie: Psalm 31: 1, 2, 3 Psalm 119: 6 Lezen: Genesis: 37:12-36 en Markus 4: 35-41 Psalm 30:5, 6, 7, 8 Psalm 107: 6, 7 Psalm 91: 5 Gespreksvragen bij de preek: 1. De herder gaat met de kudde op weg naar de “zomerweide”. Hij moet daarvoor een lange reis maken. Wat betekent dit gegeven voor de inhoud van Psalm 23 (vers 4)? 2. Op weg naar de zomerweide moet de herder door gevaarlijke dalen (valleien) met aan weerszijden steile bergwanden. Waarom zijn die valleien een bedreiging voor de schapen? 3. Leg eens de relatie tussen Psalm 23 vers 4 en de gelezen Schriftgedeelten (Genesis: 37:12-36 en Markus 4: 35-41). Waarom hebben we deze gedeelten gelezen? 4. Lees met elkaar Handelingen 4: 1-32 (zie leestip). Waarom konden Petrus en Johannes amen zeggen op Psalm 23 vers 4a? Wat kun je zeggen over de plaats van het gebed? 5. Noem nog eens twee geschiedenissen uit het Oude Testament en twee geschiedenissen uit het Nieuwe Testament waaruit blijkt dat Gods kinderen ‘in de schaduw van de dood’ verkeerden, maar toch niet vreesden omdat de Herder (de Heere) bij hen was. 6. In Psalm 42 worden zielenvragen en lichamelijke noden in het leven wel vergeleken met een storm en met hoge golven. Zie in het bijzonder vers 8: “De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; Al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan”. Lees en overdenk deze psalm en in het bijzonder dit vers (met kanttekening 18) eens. 7. Wat kun je leren uit de geschiedenis van ‘de storm op zee’ (zie vorige vraag) voor je persoonlijke leven? Is jouw levensscheepje al in zo’n storm geweest? Is het onder ogen krijgen van de vraag “Mijn ziele doorziet gij uw lot, hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?” ook zo’n ‘storm in je leven’? Heb jij toen de Stem van Christus gehoord waardoor de storm ging liggen en er vrede in je ziel kwam? 8. Kunnen gebeurtenissen in je leven (ziekte, rouw) of in het wereldgebeuren (aanslagen, oorlogen) een ‘schaduw van de dood’ vormen? Mag je ook dan de toevlucht tot de Herder nemen? Voor de jongste kinderen: 1. Schapen zijn bang als ze door een donker dal moeten gaan. Ben jij bang in donker? 2. Als de schapen bang zijn, letten ze goed op de herder. Wat doe jij als je bang bent? Ga je dan bidden? 3. De discipelen waren bang in de storm op het meer van Galilea. Wat gingen ze doen? Wie zorgde ervoor dat ze niet meer bang waren? Wat gebeurde er? Leestip: Jeremia 23 vs 1-8; Daniel 3; Handelingen 4: 1-32.
Zondag 11 oktober 18:30, ds W.A. Zondag Thema: HC Zondag 50. De vierde bede: om dagelijks brood Punten: 1 De vraag in deze bede 2 De erkenning in deze bede Liturgie: Psalm 113: 1, 4 Psalm 104: 14 Lezen: Mattheüs 7: 1-14 Psalm 65: 7, 8, 9 Gebed des Heeren 4, 5, 10 Psalm 111:2, 3 Gespreksvragen: 1. In het ‘Onze Vader’ komt de bede ‘vergeef ons onze schulden’ na de bede ‘ geef ons heden ons heden dagelijks brood’. Is dat niet merkwaardig? Zou de volgorde niet andersom moeten zijn? Moet de bede om ‘dagelijks brood’ worden ‘vergeestelijkt’ (in die zin dat het gaat om het eten van het levende Brood, zie Johannes 6 vers 27)? 2. Geef commentaar op de volgende stelling: “Uit de woorden ‘geef’ blijkt dat een mens recht heeft op onderhouding van zijn lichaam. God moet het dus wel geven”. 3. In de vierde bede gaat het om het ‘heden’. Wat betekent dat dan voor morgen, overmorgen, volgende week, volgende maand, volgend jaar? Leg eens een verband met Exodus 16 (dat gaat over het manna, zie leestip). 4. Wat is het verband tussen de vierde bede en de gezongen psalmen(in het bijzonder Psalm 65 en 104)? 5. De vierde bede gaat over ‘ons dagelijks brood’. Waarom ‘ons’ en niet ‘mijn’ brood? 6. Wat zijn de twee vruchten van de bede om ons dagelijks brood volgens het antwoord op vraag 125? Leg daarbij eens een verband met Psalm 127 vers 2: “Het is tevergeefs dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminde als in den slaap geeft”. 7. Wat heeft de vierde bede te zeggen over de geschiedenis van de verzoeking van Jezus in de woestijn om van stenen broden te maken (Matt. 4: 2-4)? 8. Noem eens twee geschiedenissen uit de bijbel waaruit blijkt dat mensen wat betreft het voedsel geen vertrouwen in God stelden en daarin beschaamd zijn uitgekomen. 9. Lees eens de geschiedenis van ‘de rijke man en Lazarus’ (Lukas 16: 19-31, zie leestip). Wat heeft deze geschiedenis te zeggen over de vierde bede? Voor de jongste kinderen: 1. Als je bidt: ‘Heere zegen deze spijze’. Wat bedoel je dan? 2. Is het nodig om te bidden om ‘ons dagelijks brood’. Het koren groeit toch ‘gewoon’ op het land, het graan wordt toch ‘gewoon’ geoogst en de bakkers maken er toch ‘gewoon’ brood van? 3. Bij het bidden om ‘dagelijks brood’ gaat het niet alleen om je boterhammen. Om welke andere dingen in je leven vraag je dan? Leestip: Exodus 16; Lukas 16: 19-31; Johannes 6.
Zondag 18 oktober 10:00, ds W.A. Zondag Tekst: Psalm 23 vers 4b: Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Thema: Het gereedschap van de Herder. Punten: 1. Zijn stok 2. Zijn staf Liturgie: Psalm 62: 1, 8 Psalm 119: 7 Lezen: 1 Samuel 17: 20-37; Hebreeën 12: 1-8 Psalm 91: 5, 6, 7 Psalm 35: 1, 2 Psalm 48: 4, 6 Leestip: • Numeri 24: 10-25 (profetie van Bileam over de ‘scepter’ Christus); • Psalm 2 (ijzeren scepter/stok voor vijanden); • Mattheüs 5: 1-12 (zaligsprekingen); • Johannes 18:1-11 (Jezus als Goede Herder in plaats van de “schapen”) Gespreksvragen bij de preek: 1. Wat is de relatie tussen Psalm 23 vers 4a (in het bijzonder: “Gij zijt met mij”) en vers 4b (“Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij”)? 2. Het gereedschap van de herder bestaat uit een stok en een staf (met eventueel nog de slinger). Wat doet de herder hiermee (voor wie is de stok bestemd en voor wie de staf?) en wat is de geestelijke betekenis van de ‘stok’ en de ‘staf’? 3. Wat lezen we in het formulier voor de bevestiging van de predikant over de ‘stok’ en de ‘staf’? 4. Troost heb je alleen nodig in verdriet. Op welk verdriet doelt de dichter? Herken jij dat verdriet en heb je daarvoor ook de vertroosting van de Herder nodig? 5. De stok is nodig om de vijanden te verslaan. De christen heeft ook vijanden, welke zijn dat? Hoe worden deze vijanden verslagen? 6. Wat is het verband tussen Hebreeën 12: 1-8 en de ‘staf’ van de Herder? Waarom zijn kastijdingen in het leven van een kind van God nodig? 7. De discipelen zijn meerdere malen vertroost door het Woord waarin de Heere Jezus hen heeft onderwezen en dat Hij hen meegaf. Kun je enkele voorbeelden noemen? Heb jij al troost gekregen uit Christus’ woorden: “En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld”(Matt. 28:20). 8. Wat hebben de gezongen (of te zingen) Psalmen te zeggen over de ‘stok’ en de ‘staf’ van de Herder? 9. Geef eens commentaar op het volgende citaat (van ds. I. Kievit): “Door aanraking met de Herder wordt het schaap als schaap openbaar”.
Voor de jongste kinderen: 1. Wat is het verschil tussen de ‘stok’ en de ‘staf’? 2. Mag je dieren met een stok slaan? Waarom hebben schapen soms een tikje met de staf nodig? 3. Schapen worden blij als ze de staf van de herder zien. Waarom? 4. Krijgen Gods kinderen soms een ‘tik’ van de Heere? Hoe doet Hij dat?
Zondag 18 oktober 18:30, ds W.A. Zondag Thema: HC Zondag 51. De vijfde bede: Vergeef ons onze schulden Punten: 1. Schuld belijden 2. Schuld vergeven Liturgie: Psalm 113: 1, 4 Psalm 104: 14 Lezen: Mattheüs 18: 21-35 Psalm 51: 1, 5, 7 Psalm 103: 3, 5, 6 Gebed des Heeren: 6, 7 Leestip: Psalm 32, Psalm 51; Daniël 9: 1-19 (gebed van Daniël). Gespreksvragen: 1. Waarom horen de bede om het dagelijks brood en de bede om vergeving van de schuld bij elkaar (let op het voegwoord ‘en’)? 2. Om schuld te kunnen vergeven is nodig: (a) kennis van de schuld en (b) belijden van de schuld. Herken je dat in het dagelijkse leven? Wat vind je in dit verband van de volgende schuldbelijdenis: “Vader, als ik eventueel iets verkeerds gedaan heb, dan bied ik u hiervoor mijn welgemeende excuses aan”. 3. Het rechte belijden van de schuld voor de Heere gaat gepaard met het benoemen van concrete zonden. Dus niet algemeen ‘Heere, ik ben zo slecht, ik heb zoveel zonden gedaan’. Doe je dat ook? Durf je ook tegen elkaar te zeggen welke concrete zonden je (vaak) hebt gedaan, doet en hebt beleden? 4. Geef commentaar op de volgende stelling: “Een leugentje om bestwil kun je toch echt geen misdaad noemen en daarom ben ik ook geen misdadiger”. 5. Wat is het verschil tussen een ‘gebrek’ en een ‘zonde’? Wat is in dit verband ‘aanklevende boosheid’? 6. Waarom blijven Gods kinderen ook steeds maar weer vragen om ‘schuldvergeving’? Eén keer is toch wel genoeg? Geef in dit verband commentaar op de stelling: “Hoe meer een kind van God wordt ontdekt aan zijn zonden/zichzelf, hoe meer hij gaat zien van de heerlijkheid van Christus en uit Hem gaat leven”. 7. Wat is het verband tussen de vijfde bede en Psalm 51. Bestudeer deze Psalm eens goed en trek er enkele lessen uit ten aanzien van de drieslag “schuldkennis, schuldbelijdenis en schuldvergeving”. 8. Bij een schuldbelijdenis hoort ook de bereidheid om de straf op de zonden te aanvaarden. Waaruit blijkt dat de dichter van Psalm 51 de straf (welke?) erkende? In welke Zondag van de Heidelberger komt dit ‘aanvaarden’ ook terug? 9. Is de schuldbelijdenis de “grond” voor de schuldvergeving? Leg uit wat (wel) de grond van de vergeving van onze zonden is. Geef in dit verband eens commentaar op de volgende regel uit een gezang: “Niet het offer dat ik breng, niet de tranen die ik pleng. Schoon ik gansen nachten ween…”. 10. Schuldvergeving vindt plaats in een ‘weg van recht’. Wat wordt hiermee bedoeld? 11. Waarom hoort bij schuldvergeving die je van de Heere ontvangt, ook een bereidheid om jouw schuldenaren hun zonden te vergeven? Bespreek bij de beantwoording het gelezen of te lezen Schriftgedeelte (Matth 18). Doe jij dit ook heel concreet? Zo nee, waarom niet? Voor de jongste kinderen: 1. Als je thuis of op school ongehoorzaam bent geweest heb je schuld. Wat moet je dan tegen je vader, moeder, meester of juffrouw zeggen? En wat moet je tegen de Heere zeggen? 2. Durf jij tegen de Heere te zeggen wat je verkeerd hebt gedaan? En waarom kan en wil de Heere dit vergeven? 3. Als jou je ongehoorzame gedrag (door anderen en de Heere) wordt vergeven, wat moet jij dan doen als een jongen of meisje je heeft geslagen of heeft uitgescholden?
Zondag 25 oktober 10:00, ds W.A. Zondag Tekst: Psalm 23 vers 5: ‘Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders’. Thema: De maaltijd: 1. bereid 2. genuttigd Liturgie: Psalm 23: 1, 2 Psalm 119: 8 Lezen: Matt. 22: 1-14 Psalm 69: 2,10, 14 Psalm 111: 2, 3, 4 Psalm 90: 8 Leestip: • Jesaja 25 (profetie van ‘maaltijd’) • Lukas 5: 27-39 (maaltijd van Levi) • Lukas 7: 24-35 (getuigenis van Jezus) • Lukas 15 (o.a. verloren zoon) Gespreksvragen: 1. Het lijkt erop dat er in Psalm 23 vers 5 een ‘wending’ komt ten opzichte van de vorige verzen, nu David spreekt over een tafel die ten overstaande van de vijanden is. Toch past het beeld bij de ‘zomerweide’. Waarom? 2. De herder zuivert de zomerweide van ongedierte. Welke geestelijke toepassing kan worden gemaakt? 3. De ‘tafel’ is toegericht ‘tegenover de wederpartijders’. Welke ‘wederpartijders’ kennen Gods kinderen? Betrek hierbij HC Zondag 51. 4. In de geschiedenis van Levi (Lukas 5) wordt ook een maaltijd aangericht. Wie waren hier de ‘wederpartijders’? En wat was het antwoord van de Heere Jezus? 5. De Heere Jezus heeft de ‘maaltijd’ voor Zijn kinderen ‘bereid’. Hoe heeft Hij dat gedaan? 6. Gods kinderen leren dat de maaltijd ‘bereid’ is, maar dat het ook nodig is dat zij van deze maaltijd mogen gaan eten. Hoe gaan zij van de maaltijd ‘eten’? Herken jij beide zaken in je leven: a) door het geloof gezien dat die maaltijd bereid is en b) dat jij daarvan geestelijk mocht eten? 7. Waarom is voor Gods kinderen het Heilig Avondmaal een ‘tafel’ als bedoeld in Psalm 23 vers 5? 8. Ds. I. Kievit schrijft (in ‘De Heere is mijn herder’): “Ach hoe velen zijn hun eigen kok. Rechtzinnig in naam als het gaat over het feit dat de toerichting van de tafel enkel vrije genade is; van God uitgaat. Maar als het op de toepassing aankomt, ach dan is men weer volbloed Remonstrant.” Wat bedoelt hij hiermee? 9. Het beeld van Psalm 23 vers 5 zien we ook terug in de gelijkenis van de koninklijke bruiloft. Waarom kwamen de genodigden niet? Jij bent ook genodigd. Wat heb je met de uitnodiging gedaan? 10. In Openbaring 7 vers 16 lezen we: “Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten”. Waarom niet? Voor de jongste kinderen: 1. Waarom moet de herder de zomerweide ‘inspecteren’ voordat de schapen er mogen komen? 2. Welke gevaarlijke dieren moet de herder verjagen? 3. De Heere ‘verjaagt’ ook de vijanden van Zijn kinderen. Wie is de grootste vijand? 4. De Heere Jezus vertelde een gelijkenis over een bruiloft. Kwamen de mensen die waren uitgenodigd? Wie kwamen er wel? Jij bent ook uitgenodigd. Wat doe jij met deze ‘uitnodiging’?
Zondag 25 oktober 18:30, ds W.A. Zondag HC Zondag 52 (1). Vraag en antwoord 127: Vraag: Welke is de zesde bede? Antwoord: Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Dat is: Dewijl wij van onszelf alzo zwak zijn, dat wij niet een ogenblik zouden kunnen bestaan, en daartoe onze doodsvijanden, de duivel, de wereld, en ons eigen vlees, niet ophouden ons aan te vechten, zo wil ons toch staande houden en sterken door de kracht uws Heiligen Geestes, opdat wij in dezen geestelijken strijd niet onderliggen, maar altijd sterken wederstand doen, totdat wij eindelijk ten enenmale de overhand behouden. Thema: De geestelijke strijd: 1 Zwakke mensen 2 Sterke vijanden 3 Toch overwinnen Liturgie: Psalm 66: 1, 3 Psalm 66: 4 Lezen: Jakobus 1: 1-18 Psalm 18: 1, 9, 10 Psalm 138: 2, 3 Gebed des Heeren: 7, 8 Leestips: • Psalm 35 (teniet doen van vijanden Gods) • Mattheüs 4: 1-17 (verzoeking van Jezus) • Efeze 6 (geestelijke wapenrusting) Gepreksvragen: 1. Hoe kan het dat Gods kinderen ‘zwak’ zijn? Een wedergeboren mens is toch ‘sterk’? 2. Wie is de ‘driehoofdige vijand’? Hoe kan het dat die drie zo goed kunnen samenwerken? 3. Geef eens een voorbeeld uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament van kinderen van God die ‘zwak’ waren en ‘vielen’. 4. Doe hetzelfde als in vraag 3, maar geef nu voorbeelden van Gods kinderen die (door de genade Gods) staande bleven in de verzoeking. 5. Jezus werd door de Heilige Geest geleid naar de woestijn en werd vervolgens verzocht door de duivel. Hoe is dat mogelijk? Geest en satan werken toch niet samen? 6. Wat wordt bedoeld in Jakobus 1: 12-14. Spreken deze verzen elkaar niet tegen? Enerzijds wordt de mens zalig gesproken die verzoeking verdraagt, anderzijds wordt gezegd dat God niet kan ‘verzoeken’. 7. Wat bedoelt de apostel Petrus het als het gaat om de beproeving (1 Petrus 1:7): “Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus”. 8. We zongen een aantal psalmen. Betrek deze eens op de prediking / HC 52. 9. Lees Efeze 6 dat gaat over de wapenrusting Gods. Bespreek de door Paulus genoemde ‘wapens’ en leg eens uit wat ermee wordt bedoeld. Lees hiervoor de kanttekeningen of de uitleg in ‘Bijbel met uitleg’. 10. Herken jij ook de strijd tegen de ‘drie hoofdige vijand’? Zo ja, hoe voer jij die strijd? Zo nee, wanneer gaat dat veranderen? Voor de jongste kinderen: 1. Kinderen van God moeten vechten tegen ‘de duivel, de wereld en het eigen vlees’. Wat is de ‘wereld’? En wat is ‘het eigen vlees’? 2. Hoe moet je ‘vechten’ tegen de duivel? Hoe deed de Heere Jezus dat toen Hij in de woestijn verzocht werd? 3. Lezen in de bijbel en bidden tot God zijn belangrijke wapens in de strijd tegen de zonden. Doe jij dat ook?