1
ZO LANG MOGELIJK ZELFSTANDIG
Inleiding “De ouderen worden min of meer gedwongen om in hun eigen huis te blijven wonen ook als de zorgvraag bij hen toeneemt. De meeste mensen zullen ook graag zelfstandig in hun wijk met bekenden blijven wonen maar de verzorging en verpleging die zij eventueel nodig hebben moet zodanig geleverd worden dat dit ook mogelijk is. Het is voor de zorgvragers belangrijk dat zij de zorg waar zij behoefte aan hebben ook krijgen en dat dit op een transparante manier gebeurt. Met de invoering van de Wmo en de modernisering van de Awbz wordt voor de ouderen en gehandicapten duidelijk dat zij meer verantwoordelijk worden voor hun situatie en meer ondersteuning van de naaste omgeving moeten krijgen. Op zich hoeft daar niets mis mee te zijn, maar het mag niet zo zijn dat mensen die dit niet kunnen aan hun lot worden overgelaten. Voorkomen moet worden dat zij in een sociaal isolement terecht komen” (seniorenraad Maastricht). Dit is des te dringender nu mensen met de behoefte aan een zorgzwaartepakket van 1 t/m 4 geen recht meer hebben opgenomen te worden in een verzorgings- of verpleeghuis. Ook mensen met een vrij grote zorgbehoefte zullen thuis moeten blijven wonen. In de komende periode komt de zorg voor 12.000 mensen met een zware indicatie onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Met ingang van 2015 wordt de huishoudelijke hulp voor midden- en hogere inkomens geschrapt. Veel wordt overgelaten aan het beleid van de gemeente. De seniorenraad noemt hier in kort bestek de elementen die van belang zijn om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen: eigen woning, de woonomgeving, het voorkómen van isolement, eigen verantwoordelijkheid, sociale omgeving en wijkgerichte zorg. Fysieke omgeving Bij de fysieke omgeving denken we vooral aan de eigen woning, de buurt en verplaatsingsmogelijkheden. Wonen De meeste ouderen wonen – ook op hoge leeftijd – nog zelfstandig. Ouderen zijn ook honkvaster dan vroeger. Velen zijn huiseigenaren en zijn gehecht aan hun eigen omgeving. Er is dan ook weinig doorstroming. De meerderheid van de woningen van ouderen en chronisch zieken is onvoldoende berekend op de toekomst. Slechts een derde van de zelfstandig wonende ouderen woont in een voor ouderen geschikte woning. Het merendeel van de ouderen anticipeert ook niet op een eventuele toekomst van chronische ziekte. In verband met de vergrijzing is afstemming van de woningvoorraad op de bevolkingssamenstelling voor verbetering vatbaar. Van de gemeenten heeft 56% te weinig huizen voor senioren. Berekeningen wijzen uit dat er tot 2018 jaarlijks 36.000 – 40.000 voor ouderen geschikte woningen bij moeten komen. Het gaat erom, dat woningen geschikt moeten zijn of eenvoudig geschikt gemaakt kunnen worden voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. We noemen dit levensloopbestendig bouwen. Eisen daarvoor zijn onder meer geformuleerd in de z.g. WoonKeur voor nieuwbouw. De gemeente Tilburg eist, dat 30 – 40% van alle nieuwbouw levensloopbestendig wordt gebouwd. De behoefte kan echter maar gedeeltelijk worden opgevangen door nieuwbouw. De oplossing lijkt vooral te liggen in de aanpassing van de bestaande woningen waarin ouderen wonen. Normen daartoe zijn geformuleerd in de WoonKeur voor bestaande bouw. De gemeente Tilburg eist dan ook, dat alle nieuwbouwwoningen voldoen aan de eisen voor aanpasbaar bouwen. De gemeente kan stimuleren, dat bestaande bouw feitelijk wordt aangepast. Ouderen in aangepaste woningen maken minder gebruik van thuiszorg.
2
Iedere gemeente zou vooruitlopend op de te verwachten bevolkingssamenstelling moeten vaststellen, hoeveel en wat voor soort woningen noodzakelijk zal zijn en daarop een tijdige planning maken. De Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting heeft een model ontwikkeld om na te gaan, wat voor soort woningen in een wijk noodzakelijk zijn. Dit model inventariseert het aanwezige aantal mensen met een lichte, matige of zware mobiliteitsbeperking en doet een prognose m.b.t. de toekomstige ontwikkeling. Voor elk van deze categorieën wordt nagegaan, aan welke eisen een woning moet voldoen. Tenslotte worden de aanwezige woningen geanalyseerd. Uit dit model kan dan een plan voor de toekomst worden ontwikkeld. Bij woningaanpassing speelt ook de aanwezigheid van thuistechnologie. Enerzijds betreft dit technische aanpassingen in de woning en domotica. Anderzijds de technische mogelijkheden om relatie te leggen met een diensten- en zorginstantie. De Woonstichting De Marken rond
Deventer heeft een betaalbaar pakket aan thuistechnologie. Ouderen kunnen daaruit zelf kiezen en worden daarbij bijgestaan door opgeleide senioren. Woonomgeving Echter niet alleen de woningen moeten geschikt zijn om daar tot op hoge leeftijd in te wonen, ook de buurt moet levensloopbestendig zijn. Naarmate mensen ouder worden en de vitaliteit en actieradius afneemt, raken ze voor hun dagelijkse behoeften en vertier steeds meer aangewezen op hun directe woonomgeving. Een levensloopbestendige wijk is enerzijds een wijk waarin bewoners zich goed kunnen verplaatsen zonder onnodige hindernissen tegen te komen en anderzijds een wijk waarin de eerste levensbehoeften op bereikbare afstand aanwezig zijn. Dit vraagt om aanpassingen gericht op het vergroten van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en openbaar vervoer, de overzichtelijkheid van verkeerssituaties en de kwaliteit van de openbare ruimte en bestrating. Een wijk waarin bewoners zich goed kunnen verplaatsen moet minstens voldoen aan de volgende eisen: Geschikte bestrating. De bestrating van stoepen en pleinen is van grote invloed op de toegankelijkheid. Eén losliggende tegel of opstaande straatkei kan een gemene val betekenen. Dus geen of zo min mogelijk hindernissen in de vorm van drempels en opstapjes. Genoeg ruimte op de stoep voor rollators en elektrische rolstoelen . Duidelijke oversteekplaatsen met voldoende tijd voor oversteken ook als men langzaam loopt; Banken voor mensen met een beperkt uithoudingsvermogen, ook in winkelgebieden; Verhoogde kruispunten met goede oversteekplaatsen, maar tevens goed aflopende afstapjes. Goede verlichting. De gemeente Amersfoort heeft samen met vertegenwoordigers van de doelgroep de hoofdroutes in de stad nagelopen en bekeken wat de obstakels zijn. Dagelijkse voorzieningen In 2010 maakt 81% van de mensen met een lichamelijke beperking regelmatig gebruik van twee of meer buurtvoorzieningen. Dit betreft winkels met name voor primaire levensbehoeften, bibliotheek, bank of postkantoor. Tevens moeten we aandacht hebben voor de bereikbaarheid van apotheek en huisarts.
3
Daarnaast is het van belang, dat de omgeving uitnodigt om naar buiten te gaan. Het gaat dan om een schone, hele en veilige woonomgeving en enige recreatiemogelijkheid in de vorm van plantsoenen en parken. Met het oog op preventie is ook aanwezigheid van goed te bereiken sport- en beweegmogelijkheden in de buurt gewenst. Mogelijk kan men daarbij samenwerken met sportclubs en sportaccommodaties. Gedacht kan worden aan een buurtrenovatie: hoe ziet de buurt er uit en wat kan er verbeterd worden? Een belangrijk aspect is ook de toegankelijkheid van gebouwen, onder meer van uitgangsmogelijkheden, sportactiviteiten, sociaal culturele activiteiten, welzijnsactiviteiten of zorgsteunpunt.. Een aantal gemeenten stelt subsidies ter beschikking om toegankelijkheid van gebouwen te verbeteren, zoals de aanleg van een lift of invalidentoilet of het verbreden van een gang. Het is van belang in gemeentelijke bouwverordeningen hier aandacht aan te schenken. Vervoersvoorzieningen In een onderzoek in 2006 belemmeren vooral ontoegankelijke woningen en gebouwen de mogelijkheid om te blijven wonen. Op de tweede plaats staan echter vervoersproblemen. Het gaat daarbij enerzijds om aangepast Wmo-vervoer. Het doel van collectief Wmo-vervoer is het voorzien in lokaal en regionaal sociaalrecreatief verveer van mensen die niet van regulier openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Anderzijds gaat het om toegankelijkheid van haltes en van reguliere vervoersvoorzieningen en lengte van wachttijden. We hebben het hierbij ook over lage-vloerbussen, aangepaste halteperrons, de route naar de halte of het station, de leesbaarheid van reisinformatie, e.d. De openbaarvervoersmaatschappijen zijn wettelijk verplicht hun toegankelijkheid te verbeteren. In enkele gemeenten zijn OV ambassadeurs werkzaam om hulp te bieden en instructies te geven m.b.t. vervoer, onder meer in Enschede. In de regio Twente functioneert de Servicelijn 7, een bus die gratis is voor Wmo-pashouders en waar twee OV-ambassadeurs meerijden. Daarnaast is informatievoorziening van belang. In Dordrecht is een proef gehouden om te zien, of en welke belemmeringen mensen met een beperking hebben, als ze gebruik maken van regulier openbaar vervoer. De proef viel niet zonder meer positief uit.. De gemeente kreeg de aanbeveling om bepaalde haltes zo te veranderen dat rolstoelers veilig de bus in kunnen rijden. Naar de vervoerders is het advies gegeven om chauffeurs voorlichting te geven over het reizen met een beperking. De chauffeurs moeten direct naast de stoeprand stoppen en de geluidsinstallatie in de bus aanzetten. Chauffeurs moeten ook met wegrijden wachten totdat mensen met een beperking zich veilig hebben geïnstalleerd.
Sociale omgeving Niet alleen de fysieke omgeving is van belang, maar misschien nog belangrijker is de sociale omgeving. Kwetsbare situaties Ruim een kwart van de ouderen van 65 jaar of ouder is kwetsbaar. Kwetsbare ouderen zijn veelal op het eerste gezicht redelijk gezond, maar zitten in een geleidelijk proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en vaak sociale tekorten. Kwetsbaarheid bij ouderen is een proces Het is veelal een geleidelijk proces. In de beleving van ouderen gaat het dan om gezondheidsproblemen, de angst te verliezen wat dierbaar is, kwaliteit van leven. Het sociale netwerk van mensen in kwetsbare situaties brokkelt vaak geleidelijk af en meestal ondernemen ze weinig om dit tegen te
4
gaan. Het is van belang vroegtijdig te signaleren als ouderen aan het begin staan van het proces van toenemende kwetsbaarheid. Mensen met een beperking ondervinden vaak te weinig begrip bij directe familie en bekenden. Ook medewerkers van instanties hebben vaak vooroordelen. Psychische kwetsbaarheid uit zich onder meer door geheugenverlies, sombere stemming, gevoel van eenzaamheid, e.d. Sociale kwetsbaarheid uit zich vooral door gevoel van eenzaamheid. We moeten hierbij onderscheid maken tussen isolement en eenzaamheid. Isolement is het tekort aan sociale contacten en er vaak uit eigen beweging niet toe kunnen komen zelf contacten te leggen. “Sociaal isolement kan het beste worden voorkomen door het bevorderen van sociale samenhang. Het is van belang dat mensen onderdeel uitmaken van een sociaal netwerk in hun eigen buurt en een ‘buurtgevoel’ hebben. Dat moet bij voorkeur worden ontwikkeld voordat ouderen kwetsbaar worden”( Adviescommissie Ouderenbeleid Utrecht). Preventief huisbezoek en de weg wijzen naar contactmogelijkheden kan hier veel betekenen. Veel mensen zijn gebaat bij “lotgenotencontacten”. Ervaringen met elkaar delen kan het leven voor jezelf draaglijker maken. Dergelijke contactmogelijkheden moeten wel op bereikbare afstand aanwezig zijn. De sociale cohesie in de wijk geeft aan hoe mensen met elkaar omgaan. Hoe meer er sprake is van saamhorigheid in de buurt, hoe groter het gevoel van veiligheid en het welbevinden van de burger. “In het begrip veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen fysieke en sociale veiligheid. Sociale veiligheid grijpt dieper in het bestaan van de mens in. We doelen dan op die aspecten van zekerheid en het op je gemak voelen in de eigen omgeving, die voortkomen uit vertrouwd contact met elkaar. De positieve gevoelens die daaruit ontstaan, bepalen de subjectieve veiligheidsbeleving van de burger. Het gevoel van onveiligheid wordt al te vaak genegeerd als het gaat over de integratie van vooral ouderen in de lokale gemeenschap. Ouderen die zich onveilig voelen in hun omgeving zullen minder bereid zijn naar buiten te gaan en zelf contacten te leggen of te onderhouden met hun ‘buitenwereld’. Minder contact en een gebrekkige sociale integratie kan leiden tot vereenzaming” (Ouderen Advies Raad Bergen op Zoom). Eenzaamheid is het gevoel niet begrepen te worden en niet in staat zijn intensieve contacten te leggen. Het creëren van contacten op zich is onvoldoende; contacten moeten een bepaalde intensiteit hebben. Hier is een soort buddy of coach noodzakelijk. Het is mogelijk om samen met familie, vrienden of bekenden een toekomstplan te maken. Gemeenten kunnen projecten organiseren die eenzaamheid tegengaan en zelfregie bevorderen Met name het beleid t.a.v. ‘probleemwijken’ heeft een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. Aanvankelijk lag de nadruk op de fysieke omgeving, zoals de woningen. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft in 2005 met haar rapport “Vertrouwen in de buurt” met name de aandacht gevraagd voor de sociale aspecten van de wijk. In een aantal gemeenten worden alle huishoudens thuis bezocht met de vraag, wat men wil betekenen voor de wijk. Ook kwetsbare ouderen kunnen wel degelijk iets betekenen voor hun omgeving. Het gaat erom de eigen mogelijkheden te leren onderkennen. Er kan dan een actieve buurtgroep ontstaan. Er ontstaat betere communicatie tussen verschillende bevolkingsgroepen en maatschappelijk onderwerpen en problemen worden bespreekbaar gemaakt. Soms ontstaan er vrijwillige associaties van bewoners, die gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de woon- en leefsituatie. Het buurtinterventieteam Morgenstond is een groep van 20 bewoners die in hun eigen wijk werken aan veiligheid en leefbaarheid. Zij signaleren grof vuil, incidenten en vernielingen en spreken mensen op straat aan op ongewenst gedrag. Zij werken nauw samen met politie, gemeente en woningbouwvereniging. De gemeente kan dit soort vrijwillige wijkteams
5
stimuleren. Het staat of valt vaak door de coördinator. Door aan hem of haar erkenning en ondersteuning te geven kan de gemeente het team bevorderen . Contactcentra Een levensloopbestendige wijk kan niet zonder ontmoetingsplekken. Grote rol is er weggelegd voor de buurthuizen, een multifunctioneel activiteitencentrum waar men samen komt met buurtgenoten onder meer voor het noodzakelijke kopje koffie. Hier maakt men contact met anderen. Dit voorkomt isolement en werkt preventief t.a.v. eenzaamheid. Het kan zijn om zich nuttig te maken. Vrijwilligerswerk is de beste remedie tegen isolement en eenzaamheid. Men kan ook heengaan om te kaarten, te darten of te biljarten. De interactie tussen wijkbewoners wordt versterkt. In 2004 heeft de woningbouwvereniging in Enschede een huurwoning er beschikking gesteld als gemeenschappelijke ontmoetingsruimte. In de Vinex-wijk Vathorst te Amersfoort hebben de bewoners in 2007 een Stichting De Kamers opgericht. De Stichting heeft een ruimte ter beschikking gesteld om kunst- en cultuuractiviteiten te organiseren ten dienste van wijkopbouw, welzijn en weerbaarheid. Ze biedt een ontmoetingsruimte voor de groeiende groep 55-plussers. Buurthuizen blijken goed succes te hebben. Ze verschillen van elkaar in omvang, breedte van het aanbod, de samenhang van het aanbod en de mate van betrokkenheid van de wijkbewoners. Het gevaar bestaat echter, dat door de bezuinigingen buurthuizen worden gesloten. Buurthuizen kunnen uitgroeien tot wijkservicepunten. Ze zijn enerzijds gericht op het ondersteunen van kwetsbare wijk- en dorpsbewoners; anderzijds op samenwerking tussen organisaties. Er zijn twee soorten wijkservicepunten. De een legt accent op brede voorzieningen voor de wijk voor alle wijkbewoners. De andere richt zich op een beperkte categorie kwetsbaren in de directe omgeving. Functies van een wijkservicepunt zijn onder meer: cursussen, open inloop, verhuur aan derden, horeca, mantelzorgondersteuning, vrijwilligersondersteuning, maar ook brede school met kinderopvang, maatschappelijk werk, gezondheidscentrum, huisartsenpost, bibliotheek, sport en winkels. Vaak worden vrijwilligers ingeschakeld bij de activiteiten. Door meer voorzieningen onder één dak te brengen en faciliteiten te delen wordt de samenwerking bevorderd. Het is belangrijk om: Functies te combineren die elkaar inhoudelijk kunnen versterken; Een logische mix van functies te creëren zonder de overzichtelijkheid geweld aan te doen; Te zorgen voor een gezonde mix, dus niet alleen functies voor mensen met een ziekte of beperking; De Inhoudelijke samenwerking te versterken door een samenhangend aanbod te realiseren. Mensen met een beperking moeten hier terecht kunnen., bijvoorbeeld in dagverzorging, e.d. In een levensloopbestendige wijk is een dienstenpakket noodzakelijk dat aansluit aan de behoeften van de wijkbewoners. Dit dienstenpakket richt zich op kwetsbare wijkbewoners, maar ook op vitalere wijkbewoners. Beide categorieën kunnen vaak als vrijwilliger het dienstenpakket mogelijk maken. Hierbij kan worden aangesloten bij wat een welzijnsorganisatie reeds in de wijk te bieden heeft. Een belangrijk onderdeel is informatie en advies. In een levensloopbestendige wijk is er een informatiepunt, vaak in combinatie met een Wmo-loket. Hier ligt ook een taak voor persoonlijke adviseurs, zoals ouderenadviseurs.
6
Zorg Aan mensen, die aangewezen zijn op zorg, wordt nog maar heel beperkt de indicatie gegeven van intramurale zorg. Dat houdt dus in, dat het mogelijk moet zijn thuis te blijven wonen, ook als men aangewezen is op soms zwaardere zorg. Informele zorg Het denken is omgeslagen van wat men niet meer kan naar wat men nog wel kan. Maximale zelfredzaamheid staat voorop. Naast collectieve voorzieningen dragen individuele voorzieningen bij 81% van de cliënten er duidelijk toe bij, dat men zelfstandig kan blijven wonen. Toch zal men ook vaak zijn aangewezen op de hulp van anderen. Door de toenemende decentralisatie van beleid naar de gemeenten zal er toenemende behoefte bestaan aan mantelzorg en de druk op mantelzorg toenemen. Er zal een tekort ontstaan aan professionele hulpverleners en daardoor een groter beroep op eigen mogelijkheden, mantelzorgers en vrijwilligers. Een goede mantelzorgondersteuning is noodzakelijk. Steeds meer personen herkennen zichzelf als mantelzorger. Men raakt ook meer bekend met ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers. Er zijn echter duidelijk meer mantelzorgers dan door gemeenten worden bereikt. De bekendheid met respijtzorg blijft onder meer achter. Veel gemeenten hebben geen zicht op de beschikbaarheid van respijtzorg. Juist respijtzorg is echter zeer belangrijk. Immers mantelzorgers lopen de kans kwetsbaar te worden, op hun gezondheid in te leveren en hun geestelijke draagkracht staat onder druk. Het blijkt overigens, dat “burn-out” minder het gevolg is van de directe mantelzorg, maar vooral van de vaak bureaucratische rompslomp – het aanvragen van hulp, het indienen van rekeningen, het zich niet begrepen voelen – die met mantelzorg gepaard gaat. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen onderzoek te doen naar de grenzen en mogelijkheden van mantelzorg. Samenwerken en praktische ondersteuning zijn belangrijk. De wijkverpleegkundige kan hier veelal een initiërende en coördinerende rol vervullen. Het is van belang, dat gemeenten daar oog voor hebben en meer samenwerken met wijkverpleegkundigen. Doelstellingen van gemeentelijk mantelzorgbeleid moeten zijn: het bereiken van mantelzorgers; het betrekken van mantelzorgers bij het beleid; het zorgen voor tijdelijk vrijaf van mantelzorgers; het adviseren en begeleiden van mantelzoregrs. Daar naaste familie echter vaak verder weg woont, zal men ook aangewezen zijn op vrijwilligers. De bereidheid om vrijwilligerswerk te doen varieert. Ongeveer een derde van de bevolking is daar nauwelijks toe bereid, maar tweederde wel. Meer dan een derde van de bevolking moet daar wel voor worden gevraagd. Ongeveer 42% van de inwoners boven de 18 jaar doet aan vrijwilligerswerk. Veel vrijwilligerswerk wordt gedaan door ouderen, maar er ligt nog een potentie. Immers iedereen is wel in staat iets voor een ander te betekenen. Drempelloos vrijwilligerswerk is erop gericht ook mensen met een lichamelijke functiebeperking te begeleiden in het doen van vrijwilligerswerk. Men begeleidt de vrijwilligers van intake tot en met plaatsing. Er zijn vaak meer mensen die hulp willen bieden dan er mensen om hulp vragen. Men wil niet graag afhankelijk zijn of hecht sterk aan de privacy. Vaak weet men ook niet waar men hulp kan vragen. In het kader van de Wmo wordt in dit kader gesproken over de Civil Society. Er is veel informele betrokkenheid bij buurten: vriendengroepen, verenigingsleven. Ouderen moeten oog krijgen voor de mensen in hun straat en buurt, zowel in vragende als in aanbiedende zin. De Adviescommissie voor het Ouderenbeleid in Utrecht adviseert dan ook:
7
1. Voor veel burgers zijn de begrippen nabuurschap of burenhulp herkenbare begrippen. Gebruik die in de publiciteit. 2. Besteed aandacht aan de mogelijkheden van ouderen een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij. 3. Zorg dat problemen waar nodig doelgroepgericht worden aangepakt. Een integrale aanpak heeft de voorkeur. 4. Faciliteer de welzijnsorganisaties voldoende om de benodigde ondersteuning te kunnen geven. 5. Ondersteun de relatie ouderen en jongeren. 6. Bevorder dat in alle wijken een “huis in de wijk” komt waar alle diensten vindbaar en toegankelijk zijn. Bevorder ontmoetingsplekken op buurtniveau. Sluit daarbij aan op wat er in de buurt al aanwezig is. 7. Hang op de deuren van de “huizen in de wijk” en buurtcentra posters op waarop de activiteiten van die week staan vermeld. Eigen ideeën van burgers worden vaker omgezet in vrijwilligersprojecten. Op een aantal plaatsen, onder meer in Utrecht en Amersfoort, bestaan projecten “buurthulp”. Hierbij is sprake van een soort ruilrelatie. Mensen kunnen vaak via elektronische media vraag en aanbod kenbaar maken. Een professional brengt de koppeling tot stand. Deze hulpverlening op buurt- of wijkniveau is laagdrempelig en staat open voor alle buurtbewoners vanuit onderlinge betrokkenheid. In Noord Holland moet men op een aantal plaatsen lid worden van de organisatie voor een klein bedrag. Er is dan sprake van een soort coöperatief verband. Dat kan stimuleren echt hulp te vragen, omdat men ervoor heeft betaald. Van belang is wel, dat het project grote bekendheid heeft in de wijk en dat er goede samenwerking is met diegenen, die reeds bij mensen thuis komen. Buurthulp is een belangrijke methode van wijkopbouw, het opbouwen van sociale contacten in de wijk. Juist ouderen zijn hier vaak op aangewezen. Isolement en behoefte aan verdergaande hulp kan hiermee vaak worden voorkomen. De gemeente kan samenwerkingsverbanden in lokale samenlevingen stimuleren en daarbij burgers activeren. Samenhang met de Wmo blijft echter te veel achter. De meeste gemeenten hebben en steunpunt vrijwilligerswerk, maar niet elk steunpunt krijgt de gelegenheid steun aan vrijwilligerswerk op een aangepaste wijze vorm te geven. Movisie doet onder meer de volgende aanbevelingen: Ga uit van de kracht van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties in de meest brede zin; Ontwikkel beleid in samenwerking met vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties. Al te vaak ontwerpen gemeenten een vrijwilligersbeleid zonder burgers erbij te betrekken. Maak meer gebruik van burgers, vrijwilligersorganisaties en bedrijfsleven bij de uitvoering van beleid. Activeer burgers en vrijwilligersorganisaties. Faciliteer professionele organisaties bij het aantrekken van vrijwilligers en geef ze de ruimte in te gaan op initiatieven van burgers.
8
Neem de regie. Breng de verschillende partijen bij elkaar om samen af te spreken, wie welke rol speelt bij ontwikkeling en uitvoering van beleid. Formele zorg Er is versnippering van zorg en ondersteuning. Het zorgaanbod speelt niet altijd in op een integrale aanpak. Ouderen lopen het risico afhankelijk te worden van meer zorgaanbieders die naast elkaar werken. Zorg- en hulpverleners moeten elkaar kennen, samenwerken en van elkaar weten wat ze doen. Zij moeten goed samenwerken met gemeenten en zorgverzekeraars. De samenwerking tussen de eerste lijn, de thuiszorg, specialisten ouderengeneeskunde en gemeenten moet veel beter. Ook hier heeft de wijkverpleegkundige een belangrijke rol. Er is behoefte aan wijkgericht werken. In Rotterdam spreekt men van een zorgzame wijk. De gemeente heeft bij het aanbesteden van huishoudelijke zorg gesteld, dat deze op het wijkniveau moet worden aangeboden en georganiseerd en dat er met wijkteams moet worden gewerkt. Wijkgerichte dienstverlening vraagt om een krachtig wijkteam, dat is ingebed in een wijknetwerk en waarvan de leden elkaar steunen en samen initiatieven ontwikkelen en uitvoeren Professionals moeten zich richten op: versterken van de eigen kracht van burgers; afgaan op de vraag; binden en verbinden; integraal werken; signaleren en agenderen. Van belang is hierbij de samenwerking tussen zorg en welzijn. Welzijn nieuwe stijl gaat uit van de vraag achter de vraag en van de kracht van de burger. Men tracht problemen te signaleren, onder meer door inzet van wijkcoaches of door huisbezoek. Men tracht de problemen op te lossen in samenwerking met de burgers. Welzijnswerk nieuwe stijl is dan ook bij uitstek buurtgericht werken. Naast welzijnswerkers nieuwe stijl komt een nieuw soort opbouwwerker op. Diens taak is het: present zijn en contacten leggen in het werkgebied; analyseren met betrokkenen; signaleren en agenderen; ontwerpen met belanghebbenden; faciliteren en ondersteunen van initiatieven; activeren en mobiliseren; netwerken ontwikkelen en regisseren en processen en voortgang bewaken. Daarnaast komt de ‘participatiemakelaar’ op met een ondersteunende functie voor de eigen activiteiten van burgers. Eerstelijns zorgverleners moeten gezondheidsrisico’s tijdig signaleren en effectieve maatregelen doen toepassen met aandacht voor preventie en gezond gedrag. Men moet burgers ondersteunen in het voeren van regie over hun eigen gezondheid, en wel in een vroeg stadium. Samenwerking in de wijk Ouderen zullen langer thuis blijven wonen, als ze het vertrouwen hebben, dat er hulp aanwezig zal zijn, als beperkingen zich aandienen. Een samenhangend pakket van wonen en zorg in de buurt betekent dat er veel organisaties hun taken en werkwijzen op elkaar moeten afstemmen. Nu wordt nog te veel ad hoc samengewerkt met een of twee partijen. Voor een allesomvattende aanpak op wijkniveau is samenwerking nodig tussen alle organisaties die zich bezig houden met wonen, zorg en welzijn. De gemeente heeft daarbij een regierol. De gemeente is als opdrachtgever en regisseur bij uitstek geschikt om partijen bij elkaar te brengen. De gemeente zal moeten aangeven, welke maatschappelijke problemen moeten worden
9
aangepakt en waar de prioriteiten liggen. Volgens de Raad voor Volksgezondheid en Zorg
moeten gemeenten alle zorg in de wijk regelen en evalueren. Onder stimulering van de gemeente moeten de partners van zorg, wonen en welzijn tot een goede samenwerking komen. Daartoe moeten zij multidisciplinaire wijkteams, ook wel schakelteams genoemd, opzetten Hierin werken in elk geval de huisarts, de verpleegkundige en maatschappelijk werk samen. Het schakelteam coördineert de hulpverlening. Alle wijkbewoners met een zorg- en dienstenvraag moeten bij het team terecht kunnen. Van belang is een opbouwwerker nieuwe stijl, die inzicht heeft in de wijk en de behoeften van de bewoners en die de samenwerking van professionals en vrijwilligers in de wijk coördineert. De opbouwwerker moet trachten de relatie tussen vrager, professional en vrijwillige buurtbewoners tot stand te brengen. Vrijwilligers worden vaak ingeschakeld bij bijvoorbeeld klussendiensten. De maatschappelijk werker moet functioneren als casemanager, de contactpersoon voor iemand die hulp nodig heeft. Woonservicegebieden zijn een voorbeeld van samenwerking in de eerste lijn. Het doel is bijdragen aan het langer zelfstandig wonen van ouderen en mensen met beperkingen. Zorgen welzijnsinstellingen werken daarbij samen. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente te zorgen voor een goede inbedding in de wijk. Kenmerken van een woonservicegebied zijn : een samenwerkingsverband tussen minstens twee organisaties op het gebied van zorg en welzijn binnen een bepaald gebied met het doel zelfstandigheid en zelfredzaamheid van ouderen en mensen met een beperking te bevorderen en hen in contact te brengen met elkaar en met andere wijkbewoners. Organisaties zorgen gezamenlijk voor een gebiedsgericht aanbod van fysieke en sociale voorzieningen op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Een volwaardig woonservicegebied omvat 10.000 – 15.000 inwoners. Een gezamenlijk gebouw is een onderdeel van de strategie. De meeste inspanning in de zones is gericht op ontmoeting, informatie en advies, activiteiten en nieuwbouw van woningen. Ouderen blijken in woonservicegebieden langer zelfstandig te blijven wonen. Mensen binnen een straal van 500 meter van het servicepunt zijn zelfredzamer en ervaren minder problemen met hun woning en woonomgeving. Zij gaan minder snel in welbevinden achteruit, zijn sociaal actiever en kunnen beter omgaan met hun problemen. Samenwerking tussen professionals en burgers Er doen steeds meer vormen van geleide vrijwilligerswerk hun intrede. Belangrijk is een goede samenwerking tussen professionals en vrijwilligers. De grens tussen professionele organisaties en vrijwillige organisaties verandert. Professionele organisaties moeten meer gaan samenwerken met vrijwilligers. Dat vraagt van beide kanten een nieuwe manier van denken en met elkaar omgaan. Professionals hebben vaak nog te weinig oog voor de behoeften van vrijwilligers. Men werkt nog te veel aanbodgericht. Zorgorganisaties moeten inzetten op activeren van zorgvragers en een goed beleid voor werving en begeleiding van vrijwilligers. Ze moeten zicht hebben op de behoeften die voortkomen uit een goed samenspel tussen cliënt, vrijwilligers en professionals. Vrijwilligers moeten een volwaardige positie krijgen in het personeelsbeleid. Professionals zullen zich meer moeten inzetten op een ondersteunende taak. De vraag is echter, of vrijwilligers ook onderdelen van de
10
verzorgende taak kunnen en mogen overnemen. In feite dragen vrijwilligers bij aan het welzijn van cliënten, maar voeren weinig zorgtaken uit.
In Enschede vindt een experiment plaats met wijkcoaches. De wijkcoaches oriënteren zich in de wijk. Zij zoeken contact met wijkbewoners, die hulp of ondersteuning nodig hebben. Zij bieden zo veel mogelijk zelf hulp aan, maar zoeken ook wijkbewoners, die bereid zijn enige ondersteuning te geven. In Utrecht wordt de aanstelling van sociale makelaars gestimuleerd. Deze ondersteunen bewoners en bewonersgroepen door te reageren op vragen en te anticiperen op zowel ongewenste als kansrijke situaties. Zij activeren bewoners, ondersteunen initiatieven, analyseren buurtproblemen en verwijzen door. In Eindhoven wilde de woningbouwvereniging de voortuinen opknappen. Een opbouwwerker werd gevraagd de mensen thuis te bezoeken om hun medewerking te vragen. Hij constateerde tevens feitelijke problemen van de bewoners. Er ontstond een samenwerkend team van professionals, dat samen met vrijwilligers de problemen aanpakt. Vergelijkbare aanpakken zien we in Leeuwarden en in Groningen. In ’s Hertogenbosch is in een probleemwijk een project gestart, waarbij de opbouwwerker, de maatschappelijk werker en vrijwilligers met elkaar samenwerken. De maatschappelijk werker ontmoette gezinnen, die praktische problemen hadden, bijvoorbeeld met orde in het huishouden, financiële administratie, e.d. Zij vroeg de gezinnen of die gedurende bijvoorbeeld een jaar begeleid wilden worden. De opbouwwerker zocht vrijwilligers voor de begeleiding en leidde hen op. Samen zorgen zij voor matching. De maatschappelijk werker houdt contacten met het gezin; de opbouwwerker begeleidt de vrijwilliger. Deze aanpak heeft enige overeenkomst met maatjesprojecten. In Venlo zijn in een wijk zowel een wijkteam van professionals als een wijkteam van burgers opgericht. In dit laatste team zijn ook bestaande voorzieningen, onder andere de supermarkt en de wijkpolitie, betrokken. De behoefte van het individu en diens omgeving staat centraal. Tegelijk doet de aanpak een beroep op de betrokkenheid van het individu bij diens wijk en omgeving. Het opbouwen van een informeel netwerk begint bij simpelweg de bewoners te vragen wat er bij hen leeft in de wijk. Bewoners willen graag meedenken en de handen uit de mouwen steken. Beide teams werken met elkaar samen onder het begrip Venlodrome. Gezamenlijk werken zij een plan uit voor de wijk. Een reeds bestaand centrum is de gemeenschappelijke zetel van de teams. Hier kunnen bewoners ook terecht met hun vragen of elkaar ontmoeten bij het drinken van een kop koffie. Dit project was zo succesvol, dat de wethouder die dit initiatief initieerde, nu is aangesteld als stimulator in andere wijken.
11
Conclusie Om mensen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, is een samenhangend complex van maatregelen noodzakelijk. De gemeente moet daarbij de regie voeren. Op basis van een analyse van het bestaande aanbod en de aanwezige en te verwachten vraag moet een concreet stappenplan worden gemaakt. Het moet duidelijk worden waar de prioriteiten liggen, waar intensivering is gewenst, waar blinde vlekken in de stad aanwezig zijn. Vervolgens moet op basis daarvan een wijkgerichte projectstructuur worden opgezet waarlangs partijen gezamenlijk aan de ambitie ten aanzien van wonen, welzijn en zorg invulling geven. Onder regie verstaan wij: 1. Het bij elkaar brengen van partijen, het tot stand brengen van afstemming en het bevorderen van goede samenwerking in het belang van en in samenwerking met de burgers in een wijk; 2. Het stimuleren en eventueel faciliteren van initiatieven. Faciliteer zorgaanbieders zodat ze hun aanbod meer vanuit een multifunctioneel centrum in de wijk kunnen aanbieden en kunnen samenwerken; 3. Het vervullen van de makelaarsrol met kennis, kunde en daadkracht, die weet te overtuigen en te coördineren 4. Het hebben van een gezaghebbende projectleider. 5. Het sluiten van een convenant met deelnemende partijen en binnen dat kader het geven van grote vrijheid in de uitwerking; 6. Het binnen de gemeente uitzetten van een duidelijke beleidslijn. 7. Het stimuleren van bewoners tot eigen initiatief en activiteiten. Woerden, 15 februari 2013 Kees Tilanus