Iedereen kent de schathemelrijke, razend aantrekkelijke Wessel Quist, bijnaam Q. Hij is een wereldberoemde trance-dj, producer, en de oprichter van het Moonbeam-event: een internationaal openlucht dance-event bij volle maan waar alles en iedereen in zilver gehuld is. En ondanks zijn overvolle agenda slaagt Q er ook nog in er een woest liefdesleven op na te houden: hij is een beruchte player met een onnavolgbare seksdrive. Nina de Wit solliciteert bij Q Productions op de vacature van personal assistant voor Q. Ze wil na haar hippieachtige, grenzeloze opvoeding niets liever dan een burgerlijke baan, huis en man. Maar Q, gedreven door iets onbespreekbaars uit zijn verleden, is allesbehalve burgerlijk.
twee grote passies in haar leven: muziek en verhalen. Al op jonge leeftijd schreef ze voor haar eigen plezier zowel fictie als poëzie en muziek. Een studie Nederlands en Engels, een nachtelijk bestaan op de poppodia van Nederland en een carrière in het uitgeefvak volgden. Met de Q-serie maakt ze haar debuut als schrijfster.
ZIN
© Victor Schiferli
Jackie van Laren (Amsterdam, 1968) heeft
ROMAN
JACKIE VAN LAREN
WWW.BOEKERIJ.NL ISBN 978-90-225-7373-0
augustus 2015
oktober 2015 9 789022 573730 NUR 301
1
JACKIE VAN LAREN
ZIN MIJN MAAND MET Q
JACKIE VAN LAREN
ZIN
MIJN MAAND MET Q
‘Fysiek is altijd psychisch.’ – Koot en Bie, De Klisjeemannetjes
Dag 1: woensdag
‘De sollicitatiecommissie is lekker bezig, zo te horen. Kunnen jullie je even beheersen tot ik zelf ook de kans heb gehad om te praten met degene die misschien mijn persoonlijke assistent gaat worden?’ Hij staat achter me, in de deuropening, en hij heeft de donkerste, gruizigste, sexyste, me-tot-in-het-diepst-van-mijn-ziel-rakendste stem die ik ooit heb gehoord, ondanks de sarcastische ondertoon. Ik zit aan mijn stoel geplakt en kan me niet omkeren, al zou ik willen. Wat voor man moet er in godsnaam bij zo’n stem horen? Hoe hij eruitziet kan bijna alleen maar een teleurstelling zijn vergeleken bij hoe hij klinkt. ‘O, hallo Q, je bent er!’ Caroline van Kasteren Beijlevelts houding verandert op slag. Ze steekt haar borsten een beetje vooruit, en haar onderlip ook. Ik geloof zowaar dat ze kronkelt in haar stoel. ‘Hier, Q, ga zitten, ik moet net met Argentinië bellen, dus ontzettend fijn dat je er bent.’ Len van Zwachtelen plooit zijn karperlippen in een onderdanige glimlach en hijst zich uit zijn stoel. Hij kijkt op zijn horloge, haalt verontschuldigend zijn schouders op naar niemand in het bijzonder en glibbert de deur uit. Ik hou mijn adem in: als de manager International Production & Merchandise en de zakelijk directeur al zo reageren op de directeureigenaar van Q Productions, dan ligt het misschien niet helemaal aan mij. Ik weet namelijk echt niet meer hoe ik het heb. En dan heb ik hem alleen nog maar gehoord. Wat zal er gebeuren als ik hem zie? De eigenaar van De Stem loopt nu achter me langs, ik voel het
prikken in mijn nek maar beweeg mijn hoofd niet. Ik denk alleen maar: zeg iets, zeg in godsnaam nog iets. ‘Zeg Wes, heb jij trouwens die ene strobe gezien, die grote met die stekker die ik zelf heb gesoldeerd?’ vraagt Taco Groot, het hoofd Equipment & Road Management. Hij kijkt verstrooid om zich heen; blijkbaar is hij de enige die niet van kleur verschiet als de baas binnenkomt. ‘Ik zat net beneden in de kisten te graven toen Nierika-dinges hier binnenkwam.’ En tegen mij: ‘Sorry, ik ben de andere helft van je naam vergeten…’ ‘Namasté,’ zegt De Stem. Elke letter zingt dwars door me heen. ‘Nierika-Namasté. Niet een naam die je snel kunt vergeten, lijkt mij.’ En dan verschijnt hij in mijn blikveld. De tijd vertraagt. Taco praat verder over de strobe, Caroline kronkelt nog een beetje na, maar dat is allemaal niet meer dan decor voor de hoofdpersoon die zojuist de scène is binnengewandeld. Hij is lang, met brede schouders en stevige armen. Hij draagt een dunne, zachte gebreide trui met een v-hals in een diepe kleur nachtblauw, die zijn gespierdheid tegelijk verhult en accentueert. Dure trui, denk ik; een goedkope trui zit niet zo mooi. En: dat zijn eigen spieren, geen sportschoolspieren. Hij gaat tegenover me zitten terwijl hij Taco antwoord geeft. Ik hoor nauwelijks wat hij zegt; ik kijk door mijn wimpers naar zijn handen. Brede handen met stevige vingers; zeesterren van handen. Niet van die lange gevoelige metroseksuele poëtenvingers, maar vingers van handen die gewend zijn uit mouwen gestoken te worden. Voorzichtig bestudeer ik zijn gezicht. Zijn ogen. Zeegroen glitterend, tot spleetjes geknepen onder rechte wenkbrauwen, afstandelijk, koel, in tegenspraak met de sensuele curve van zijn mond. Rossig bruin warrig haar; lang genoeg om over zijn voorhoofd te vallen maar niet zo lang dat het in een staart kan. Krachtige kin, maar ook weer niet hoekig. En midden in dat gezicht een stevige neus. Niet te groot, mooi recht, een neus met attitude. Ik vraag me af of hij nou knap is, of eigenlijk helemaal niet. Er valt over te twisten. Ik weet alleen maar dat ik nog nooit zo’n verpletterend aantrekkelijke man heb gezien.
Mijn adem wordt een beetje gejaagd. Ik weet niet of ik nog iets kan uitbrengen; ik hoop maar dat Q – Wes? – nog een tijdje met Taco over apparatuur blijft praten en dat ik nog even de tijd heb om mezelf bij elkaar te rapen. Ik vind het al eng genoeg om te solliciteren. En ik realiseer me dat ik eigenlijk vrijwel niets van deze man weet. Hij is dj, dat weet ik dan weer wel, en volgens mij is hij wereldberoemd. Quist, Armin van Buuren, Tiësto, dat zijn de namen die zelfs ik, verstokt Simon & Garfunkel-luisteraar en totale no-no op het gebied van recentere popmuziek, wel voorbij heb horen komen. Dj Quist. Ik had geen idee hoe hij eruit zou zien; ik had hem wel even kunnen googelen van tevoren. Woont hij in Amsterdam? Heeft hij een gezin, of misschien wel een vriend? Of allebei? Is hij niet belachelijk rijk? Ik herinner me ineens dat dj Quist een keer voor een goed doel een heel weekend zijn privévliegtuig beschikbaar heeft gesteld; het was zelfs op het achtuurjournaal. Even een snelle interne realitycheck: de afgelopen zesentwintig jaar van mijn leven zijn vergleden zonder dat ik iemand kende die ook maar in de verste verte iets als een eigen vliegtuig bezat – een auto, wat zeg ik, een bakfiets was al een heel wapenfeit – en nu zit ik hier plotseling met een levensechte vliegtuigeigenaar aan tafel. Ik slik maar eens. ‘Zeg, je gaat me toch niet vertellen dat iedereen je ook echt de hele tijd Nie-ri-ka-Na-mas-té noemt?’ zegt De Stem. O jee, Q praat tegen me. Het zindert zo bij mij naar binnen dat ik bijna niet eens hoor wat hij zegt. Mijn tong plakt tegen mijn gehemelte en slechts met een olympische inspanning slaag ik erin hem los te trekken, hopend dat ik niks heb gescheurd en er niet een stroom bloed mee naar buiten gutst als ik mijn mond opendoe om te antwoorden. ‘Riek,’ kraakt er iets. O, dat is mijn stem. Ik probeer het nog een keer. ‘De meeste mensen noemen me Riek.’ ‘Riek?!’ zegt Q en hij leunt vol ongeloof naar voren. O jee, hij komt dichterbij. Taco begint te lachen. ‘Wat een geweldige ouderwetse naam! Riek!
Als je je haar zwart verft kan je zo in de Jordaan gaan staan zingen! Amsterdam huiuilt, waar het eens heeft gelachen…’ jammert hij met doorleefde tragiek. ‘En wat zeggen de andere mensen?’ vraagt Q, zijn stem nu zacht en laag. ‘Ehm…’ Ik begrijp hem niet. Ik begrijp bijna niks meer als deze man zo naar me kijkt. Vlinders in mijn buik is een understatement, het is meer een vlucht enthousiaste pteranodons die daarbinnen tekeergaat. ‘Als de meeste mensen je Riek noemen, dan zijn er ook mensen die je iets anders noemen. Wat zeggen zij dan?’ ‘Q, dat is toch nauwelijks van belang voor deze sollicitatie? Het is vast een aardig meisje en als ze die rare blazer uittrekt ziet ze er best representatief uit, maar ze heeft duidelijk bij lange na niet genoeg ervaring om je personal assistant te worden. Ze is echt veel te licht voor de functie.’ Caroline praat met voelbaar genoegen over mijn hoofd heen. Help, wat is er mis met mijn jasje? denk ik paniekerig. Toen ik het vanochtend aantrok wist ik zeker dat het het beste kledingstuk was dat ik in de aanbieding had voor de gelegenheid; ik had het uitgebreid getest op mijn vader. En toen ik eenmaal op het perron stond, veel te vroeg natuurlijk, had ik geen moment gedacht dat het jasje zelf een probleem zou kunnen opleveren – ik had me hooguit druk gemaakt over of het niet naar wierook of wiet zou ruiken. Alles bij ons thuis ruikt namelijk naar wierook of wiet. Het grote, vervallen strandhuis bij Groet waar ik woon, met mijn ouders en nog wat van die vage types, is net Villa Kakelbont; het is nou niet een omgeving waar je snel een net colbertje zou dragen. Ik dácht tenminste dat het een net colbertje was, en mijn vader dacht ook dat het een net colbertje was. Hij verafschuwt die dingen; ik gokte er dus op dat hij wel een expert zou zijn. ‘Het is weer eens wat anders dan een strandtent of de supermarkt,’ had hij vanuit zijn pluizige begroeiing van grijs haar opgemerkt tijdens de colbertjestest. Mijn vader doet niet aan scheren of knippen en ik weet eigenlijk niet echt meer hoe zijn gezicht eruitziet. ‘Maar moet je nou echt al drie dagen van tevoren je hele verzameling bloesjes
uitproberen onder dat jasje? Zodra je dat ding aantrekt zie je er voor mij uit als een vreselijke kantoortijger. Als ik niet zoveel van je zou houden, dan zou ik niks met je te maken willen hebben.’ Mijn ouders zijn dan wel een stel harige tie-dye-vrije-liefde-allesmoet-kunnen-retrohippies, ze zijn in elk geval niet bang om hun gevoelens te uiten. Sterker nog, toen mijn moeder mij uitgebreid ging uitleggen waarom ze het nodig had om met zo veel mogelijk mannen seks te hebben, namelijk voor haar fysieke en emotionele ontwikkeling, wilde ik niets liever dan dat ze ophield met het uiten van haar gevoelens. Ik was twaalf en verlangde nogal naar een moeder die een kopje thee voor me zette als ik uit school kwam. In plaats daarvan trof ik haar liggend op de grond in de gang aan, verwoed neukend met een wildvreemde kerel. Tja, wat doe je, als prepuber met theebehoefte? Je stapt dan maar over je moeders fysieke en emotionele ontwikkeling in progress heen, zodat je tenminste de keuken in kan om zelf die kop thee te zetten. Ik wil zo graag van die wierook-met-wietgeur en die hippietoestanden af; ik wil zo graag een normaal iemand zijn. Een kind met nette, burgerlijke ouders gaat blowen, neemt dreadlocks, gaat naar onbeschrijflijke muziek luisteren en als het even kan in een kraakpand wo nen. Ik ben opgegroeid in een kraakpand, tussen de nederwietwolken, de ongewassen sliertkapsels en de protestherrie. Doe mij dus maar een gezonde dosis burgerlijkheid, een fles shampoo en een plaat van Simon & Garfunkel. Ach ja. Het voordeel is dan wel weer dat ik dankzij mijn bijzondere jeugd bijna nergens van opkijk. Ik had het helemaal voorbereid natuurlijk, controlfreakerig als ik ben: trein naar Amsterdam Centraal, rechtsaf langs het Muziekgebouw en de Passenger Terminal, kwartiertje lopen en hop, daar stond ik voor een nieuwbouwpand met in strakke letters Q Productions boven een nette entree, zonder enig spoor van een bel. Hoefde ook niet: de deur zoefde vanzelf open zodra ik dichterbij kwam. De hal was glad en glanzend: zwart marmer op de vloer, muren van
getint glas, een paar palmbomen in potten op wieltjes. Ze stonden er niet voor de mooi maar waren duidelijk opzij gerold om ruimte te maken voor een heel eiland aan flightcases met het bedrijfslogo erop. Ik vond mezelf een hele held dat ik wist dat die zwarte kisten met hoekstukken en wielen en ingewikkeld uitziende sluitingen flightcases he ten, maar mijn zenuwen werden er niet minder van. Er was een soort balie in een hoek. Er lagen bedrukte zeilen overheen en er stond een rek met lampen tegenaan. Geen mens te zien. Ik zal wel paniekerig om me heen gekeken hebben, maar gelukkig dook er een onverwachte redder op. ‘Hallo? Zoek je iets?’ Een man van, gok ik, begin dertig kwam tevoorschijn van achter de flightcases. Hij had een kaalgeschoren hoofd met een spinnenweb erop getatoeëerd, een heel groot gat in zijn oorlel met daardoorheen een stukje buis, een zilveren staafje in zijn wenkbrauw en alleen maar zwarte kleren aan, maar uit al die woestheid keken een paar vriendelijke bruine ogen me aan. ‘Hoi,’ zei ik een beetje bibberig, ‘ik ben Nierika-Namasté de Wit.’ Ik wachtte even om te zien hoe hij op het contrast tussen mijn best bizarre voornaam en mijn über-Hollandse achternaam zou reageren. Zelf denk ik overigens dat ik nog met de schrik ben vrijgekomen: in het kraakpand waar ik opgroeide liep ook een meisje met de welluidende maar onuitspreekbare naam Psilocybe rond. Hij vertrok geen spier. Of althans, hij vertrok precies genoeg spieren om zijn wenkbrauw, ijzerwaar en al, vragend op te hijsen. ‘Ik kom solliciteren. Op de functie van pa?’ ‘Ah,’ zei hij, verhelderd. ‘Dat komt mooi uit. Je bent precies op tijd, kom mee naar boven, dan maak ik een kop koffie voor je. Ik ben Taco, by the way, ik ben van de spullen.’ We namen de lift naar de zesde. De deur gleed open. Mijn hartslag zette nog een tandje bij van de zenuwen en ik volgde Taco-van-despullen door een open ruimte vol bureaus maar met slechts één be woner, die nieuwsgierig opkeek, groette en toen gauw weer aan de slag ging met zijn hypersnel uitziende wafeldunne laptop.
Her en der verspreid lagen allerlei dingen: zilveren zitzakken, bakken vol polsdikke kabels, een soort zilveren troon, rekken met ingewikkeld uitziende panelen met veel knopjes en gaten om pluggen in te steken. Van de lift door de kantoortuin liep ik achter Taco aan naar een soort keuken. Blijkbaar ging het hier allemaal gebeuren, want Taco wuifde me naar een stoeltje en ging vervolgens aan de slag met het enorme, duur uitziende retro designkoffiezetapparaat. ‘Ristretto, espresso, latte macchiato, cappuccino…? We bezuinigen hier niet op de cafeïne, hoor.’ ‘Ik vind gewoon zwart met een beetje suiker eigenlijk het lekkerst,’ mompelde ik en ik ging voorzichtig zitten. Taco grijnsde goedmoedig en drukte op een paar knoppen van het koffieapparaat, dat direct begon te borrelen en stomen. ‘Even kijken of iedereen er al is,’ zei hij en hij schoot energiek de keuken uit. Ik keek naar mijn handen en probeerde mijn gierende zenuwen onder controle te houden. Ademhalingsoefeningen, reiki, yoga; bij mij thuis is ‘rielekst’ worden – en blijven – ongeveer prio nummer één, dus ik heb een heel arsenaal aan technieken voorhanden. Maar er zit blijkbaar niet direct iets bij wat helpt bij het Kalmeren van de Zenuwen voor een Belangrijke Sollicitatie, want ik was nog niet veel rustiger toen Taco terugkwam met in zijn kielzog een oerlelijke man en een onwaarschijnlijk mooie vrouw. Hij zette een kop zwarte koffie voor mijn neus en stelde ze aan me voor. ‘Len van Zwachtelen, zakelijk directeur, Caroline van Kasteren Beijle velt, International Production en Merchandise.’ Hij wees op zijn eigen borstkas. ‘Taco Groot, hoofd Spullen.’ ‘Head Equipment en Road Management,’ zei Caroline geërgerd. ‘Wanneer ga je het nou eens serieus nemen, Taco?’ Haar stem was laag en sexy, net als haar decolleté. Ik kreeg meteen, boven op de gierende zenuwen, een ongemakkelijk gevoel van deze Caroline; ze bekeek me met een gezicht alsof er een onsmakelijk insect spartelde in de koffie die Taco voor haar neerzette. Er zat niks in de koffie, behalve koffie. Dus ik was waarschijnlijk het insect. Niet goed voor het zelfvertrouwen, deze gedachte.
Caroline keek op een formulier dat ze had meegenomen en nam, voor zover ze die niet al had, de leiding van het gesprek. De sollicitatie was blijkbaar officieel begonnen. ‘Dus, Nierika-Namasté. Ik moet zeggen dat je een ongebruikelijke naam hebt.’ ‘Evenveel lettergrepen als Willem-Alexander,’ zei ik, nog steeds bloednerveus maar niet van plan me de kaas van het brood te laten eten. ‘Wel beduidend minder chic. Maar daar gaat het nu even niet om. Je hebt gesolliciteerd op onze vacature voor, eh, personal assistant.’ Ze zei het met alweer zo’n ingetogen vies gezicht. ‘Ik zie hier dat je alle benodigde kwalificaties lijkt te hebben: marketing, eventmanagement, international business and trade – toe maar – personeels- en facilitymanagement… Alleen ontbreekt het je aan relevante werkervaring. Sterker nog: het ontbreekt je aan werkervaring, punt. Je hebt… twee jaar geleden je diploma gehaald?’ Ik knikte en voelde me als in die reclame voor het leger waarin het hokje ‘ongeschikt’ wordt dichtgekrast. ‘Wat heb je dan in de tussentijd gedaan?’ ‘Nou, ik heb bij de strandtent in Groet, waar ik woon, de administratie opgezet en het inkoopbeleid aangescherpt. En bij de super in Groet heb ik de versafdeling anders ingericht en ik heb…’ ‘Ja, dank je. Ik weet genoeg. Dit gaat een kort gesprek worden en dat komt mooi uit, want ik heb nog meer te doen. Len, heb jij nog iets?’ Ze keek met haar ijsblauwe ogen naar de zakelijk directeur, die tot nu toe alleen had geobserveerd. Hij schraapte zijn keel en liet zijn blik langzaam over me heen gaan, van mijn haar via mijn borsten naar mijn handen die op tafel rustten. Ik voelde zijn oogbollen bijna over mijn huid glibberen. ‘Ze is wel, eh, representatief,’ zei hij tegen Caroline, alsof ik er niet bij zat. Hij lijkt op een karper, dacht ik, een onbeleefde, dikke kantoorkarper, en hoewel zijn vettige grijns me tegenstond, moest ik toch op mijn wang bijten om niet te lachen.
‘Misschien moeten we haar even een, eh, typetest laten doen,’ mompelde hij met zijn vissige lippen. ‘Honderdvijftig aanslagen per minuut, staat hier,’ zei Caroline, wijzend op mijn sollicitatiebrief. ‘Dat klopt toch, neem ik aan?’ ‘Ja, eh, dat klopt, natuurlijk klopt dat. Ik wil best een test doen, hoor, als jullie dat graag willen, het maakt mij niet uit, je mag me blinddoeken, haha, ik heb het diploma gehaald, eh…’ Ik hoorde mezelf ratelen als een kip zonder kop, maar toen veranderde er iets essentieels in de atmosfeer. Het was alsof er iemand een raam open had gezet, of misschien juist dicht had gedaan. Ik hield abrupt mijn mond. Q was binnengekomen. Terwijl ik nog zit bij te komen van de verpletterende indruk die Q op me heeft gemaakt, gaat Caroline enthousiast verder met het opsommen van redenen waarom ik niet geschikt ben voor de baan. Ik ben dan wel best representatief (afgezien van mijn jasje), maar ik heb een onmogelijke naam, zeker voor internationale communicatie. Ik heb geen rijbewijs en hoewel ik blijkbaar iets van marketing moet hebben opgepikt tijdens mijn opleiding, heb ik nergens in mijn sollicitatie iets vermeld over social media. En dat terwijl social media de belangrijkste manier is om in contact te komen met de doelgroep van de Q Productions-events. Ik ben nog nooit eerder iemands pa geweest, en al helemaal niet van iemand die zo high profile is als Q. En Q was zelf helemaal niet zo geporteerd van een pa, dus dan wil hij toch zeker niet een groentje dat hij alles moet uitleggen? Want het is wel duidelijk dat ik niets van de scene afweet. Ik ontmoet maar zelden iemand die ‘geporteerd’ zegt. Bij mij thuis zeggen ze dat het niet ‘rielekst’ is, of dat de ‘vibe’ niet goed is. En wat zou het betekenen dat Q eigenlijk geen pa wil? Waarom hebben ze me dan uitgenodigd? Ik kijk tersluiks naar Q. Ik wens zo hard als ik kan dat hij nog iets zegt, zowel om Carolines negative vibe, waar ik eigenlijk niet zo van geporteerd ben, te laten ophouden als gewoon om het hypnotiserende
geluid van zijn stem nog een keer te horen. Zijn gezichtsuitdrukking lijkt iets duisterder te worden. Ik hou mijn adem in. ‘Ik heb nog steeds geen antwoord.’ Caroline valt stil en ik kijk hem waarschijnlijk aan met een gezicht zo intelligent als een amoebe. ‘Jezus. Wat zeggen de mensen die je geen Riek noemen tegen je?’ Ongeduldig, arrogant; aardig is anders. Hij is blijkbaar gewend om op zijn wenken bediend te worden. En ik vind het geloof ik nog sexy ook. Heel sexy zelfs; nog even en ik moet dweilen, zo sexy vind ik het. O jee, o jee. ‘Eh, ehm, o, dat bedoel je. Ehm… nou, mijn vader noemt me, eh, Manestraal,’ mompel ik blozend, ‘maar dat bedoelt hij als koosnaampje.’ ‘Manestraal!’ Q slaat plotseling met een hand op tafel en ik spring van schrik op in mijn stoel. Maar zijn ogen glanzen ineens geamuseerd, alsof hij een binnenpretje heeft. ‘Nu komen we ergens. Manestraal, daar kan ik mee werken. Moonbeam, alsof het zo had moeten zijn. Die strandtent, ik neem aan dat daar ook wel eens een feest wordt georganiseerd en dat je dus wel degelijk ervaring hebt met events. Die supermarkt is mooi voor de f&b-kant van het verhaal. En je kunt met social media overweg, want je zit op LinkedIn en Facebook en Twitter. Ik heb je gevriend.’ Caroline kijkt sexy-verbijsterd. Ik heb dat nog nooit iemand zien doen. ‘Ik wist niet eens dat je in huis was vanochtend, Q,’ zegt ze met haar zwoele stem, ‘jij vertelt ook niks.’ ‘Ik heb vanaf vanochtend een uur of vijf in de studio gezeten, ik heb toch nog een jetlag. Waar anders dacht je dat ik was; dat nummer moet toch af voor vrijdag?’ Hij antwoordt haar met merkbaar ongeduld, wat ik stiekem leuk vind. Moet ze maar niet zo poseren. Tegen mij gaat hij verder: ‘Daarom was ik ook aan de late kant voor je sollicitatie. Mijn laptop was aan het rekenen. Ik wilde daarop wachten, even luisteren wat ik had. Wat weet je van wat we doen?’ Hop, van de hak op de tak. Maar zijn stem wordt weer zachter.
Vriendelijker. O jee, dat is nog veel onweerstaanbaarder dan al die geprikkeldheid en arrogantie. ‘Ik heb op de website gekeken; jullie organiseren dansfeesten in aller lei landen en jij bent dj.’ Ik krijg het er met redelijk vaste stem uit. ‘Dance,’ corrigeert hij me fluweelzacht. ‘Niet dans.’ Mijn hart maakt een harde bonk als ik in zijn ogen kijk. ‘Versmelten’ is het woord dat in me opkomt en ik voel een ongecontroleerde piek van pure lust door me heen knetteren. Weet hij dat hij dit effect op vrouwen heeft als hij zijn stem precies zo laat klinken, als hij zo voorover leunt en zo dwars door je heen kijkt met die peilloze ogen als de zee op een zonnige lentemorgen? Ik ken de zee, ik woon ernaast. Het is geen bombastische metafoor; zijn ogen zijn echt zo. Ik moet me beheersen om mijn eigen ogen niet dicht te laten zakken en weg te dromen in een lange, verslindende kus met deze man; mijn binnenste wordt week en strak tegelijk terwijl hij praat en ik hang nog net niet hijgend aan zijn lippen. ‘Ons belangrijkste exportproduct is dus Moonbeam, miss Manestraal; Moonbeam is een open air trance-event bij vollemaan, met zilver als themakleur en dresscode. Daar draaien we nu voor het grootste deel op, als bedrijf.’ Aha, denkt de laatste kronkel van mijn hersens die nog min of meer normaal functioneert: dat verklaart al die zilveren attributen. En aha, daar hebben we zijn binnenpretje. ‘Ik ben net terug van een mini-Moonbeam in Dubai, bij zo’n olieprins die de hele boel in de tuin van zijn paleis wilde hebben. Het was nogal op korte termijn, vandaar dat er nu wat spullen rondslingeren hier; we hebben de jet volgestouwd en zijn maar gewoon gegaan.’ Hij harkt een hand door zijn haar en ik zie dat hij er wel een beetje moe uitziet. Ik wou dat ik door zijn haar kon harken. Wat is dat nu weer voor een rare gedachte ineens? Ik ken die man helemaal niet en ik zit hier een beetje te, nou ja, te soppen ongeveer, door hoe zijn stem klinkt. En hoe hij zijn hand door zijn haar haalt. Gelukkig heeft hij volgens mij niet echt in de gaten hoe ik van hem in
de war raak, want hij praat gewoon verder met die lekkere gruizige stem van hem. ‘Over iets meer dan drie weken hebben we weer een officiële Moonbeam in Nederland, in Het Twiske deze keer, en we zijn bezig met een locatie in Argentinië voor over zo’n tweeënhalve maand, vandaar dat Len even is gaan bellen. Verder hebben we nog een platenlabel waarbij ik mijn eigen muziek uitbreng en waarbij we ook internationaal aanstormend talent een kans geven, maar dat brengt bij lange na niet zoveel op als Moonbeam.’ ‘Nou, Q, niet overdrijven, jouw tracks verkopen geweldig, vooral de downloads, en je webradioshow loopt ook fantastisch.’ Caroline doet haar uiterste best om zijn aandacht weer op haar gericht te krijgen, maar hij blijft tot mijn schrik strak naar mij kijken terwijl hij haar lijzig antwoordt: ‘Ja, dat wéét ik, maar qua bijdrage aan het bedrijfsbelang weegt Moonbeam zwaarder dan QLabel, en al helemaal dan QTranceMission. Dat is eigenlijk meer marketing dan iets anders.’ Ik zit in mijn stoeltje, gevangen als een konijn in het licht van een koplamp in een donkere nacht. Mijn hart bonkt alsof ik heb gerend. Wat gebeurt er allemaal? ‘Moonbeam heeft ook een merchandiselijn: kleding, tassen, hoedjes, dat soort dingen. Dat doen we samen met Aziz Light, een jonge upcoming modeontwerper en stylist, en dancefanaat. Ken je hem?’ Ik schud mijn hoofd. Ik ben niet zo’n modeontwerpersexpert, met mijn tweedehands jasje. Het lijkt Q niet te deren, want hij gaat gelukkig meteen verder. Ik adem zo geluidloos mogelijk door mijn neus. Van binnen stormt het; ik kan de tsunami al bijna voelen. ‘Het spul wordt in de markt gezet door verschillende high-end warenhuizen: De Bijenkorf, Harrods, dat soort werk. Dat is voornamelijk Carolines ding. We zitten verder op dit moment midden in de ontwikkeling van verschillende nieuwe concepten voor internationaal uitrolbare dance-events, we doen af en toe privé- en bedrijfsfeesten voor klanten met genoeg geld – de gig in Dubai dus bijvoorbeeld – en verder ben ik in gesprek met John de Mol over een soort So You Think You
Can DJ-achtig format, maar ik weet nu nog niet zeker of we daar wel uit komen… Voel je je wel goed?’ Hij reikt over de tafel en raakt met zijn vingertoppen heel licht de rug van mijn hand aan. Het is bijna niets, maar het is genoeg. Het minieme contact van huid op huid ontketent de dreigende tsunami en ik voel de bevrijding na al die opgebouwde spanning door me heen rimpelen. Ik bijt op mijn lip om niet te zuchten en merk dat mijn wangen nog harder beginnen te gloeien. En ik kan alleen maar denken: zou hij het weten? Zou hij weten dat ik zojuist ongeveer het beste orgasme van mijn leven heb gehad, alleen maar door naar hem te lúísteren? En pinnnnng, mijn innerlijke controlfreak komt online om me te vertellen dat ik werkelijk onmogelijk voor deze man kan werken. Ik zie mezelf al klaarkomend de ene vergadering na de andere door stuiteren. ‘Eh, ja, het gaat wel, hoor,’ mompel ik onhandig, ‘volgens mij was de koffie een beetje sterk…’ Q grinnikt. De zon gaat op, op dat gezicht van hem. ‘Taskmaster, heb je de koffiemachine weer op de kill-stand gezet?’ Taco haalt zijn schouders op. ‘Ze leek me wel een pittige tante. Die lust wel een stevige bak, dacht ik nog. Sorry, Manestraal, wil je wat wa ter?’ ‘Graag,’ breng ik krakend uit, blij dat mijn smoes wordt geaccepteerd, hoewel de manier waarop Q naar me blijft kijken nou niet echt geruststellend te noemen is. ‘Wat denk je ervan?’ zegt Taco over zijn schouder, terwijl hij in een ijskastje graaft. Hij komt boven met een flesje Bru, Belgisch mineraalwater dat heerlijk smaakt en gelukkig niet zo heel hard bruist. Ik neem gauw een grote slok. ‘Wil je bij ons werken of zeg je, nah, laat maar?’ ‘Serieus?’ Mijn stem klinkt gelukkig weer redelijk normaal. Taco kijkt me verwachtingsvol aan. ‘Moet ik dat nu zelf zeggen? Eh, nou…’ Mijn hersens razen. Ik dacht dat dit de baan van mijn leven zou kunnen zijn, ik dacht dat ik voor het
eerst van mijn leven eens echt mazzel had toen ik volkomen onverwacht werd uitgenodigd – ik reageerde nog op de valreep op de advertentie en alle bezwaren die Caroline tegen mij opwierp had ik natuurlijk zelf ook allang bedacht, maar toch, no guts, no glory. En nou zit ik hier en moet ik er zelf iets over zeggen. Terwijl Q zo indringend naar me kijkt. Ik slik. ‘Het lijkt me een geweldige kans en een heel bijzonder bedrijf, maar ik weet niet of ik…’ ‘Kun je morgen beginnen?’ valt Q me haastig in de rede. Caroline had net haar mond opengedaan om iets te gaan zeggen – het zou me niet verbazen als ze iets ongeporteerds in de planning had – maar ze doet hem gelukkig meteen weer dicht. Ze lijkt stomverbaasd en kijkt even naar Taco. Die haalt zijn schouders op en gaat weer aan tafel zitten. ‘Eh, nou, eh, ja, op zich wel…’ O jee, wat voel ik me klunzig als Q zo naar me kijkt. De prehistorische vogels zijn alweer begonnen aan een nieuwe vlucht in mijn buik. ‘Mooi, dat is dan geregeld. Dertig dagen proeftijd.’ Q somt in hoog tempo een aantal arbeidsvoorwaarden op: een laptop, een telefoon, een onkostenvergoeding, een salaris waarvan ik bijna uit mijn stoel val. Er staan ook dingen tegenover die ik zal moeten doen: flexibel omgaan met mijn werktijden en ook in het weekend of ’s nachts willen werken, het niet erg vinden om te reizen, soms zelfs op stel en sprong, me in zilveren kleren hullen (hierbij meen ik een hint van een glimlach te zien), ‘en morgenochtend om acht uur beginnen. Dan doet Caroline wel even een rondje met je.’ Hij pauzeert even. ‘O, en dan nog iets. Die verplichting van dertig dagen, die geldt dus ook voor jou.’ Ik kijk hem niet-begrijpend aan. En verdrink meteen weer in die ogen. Hij blaast zijn adem hoorbaar door zijn neus uit. ‘Ik ben niet de makkelijkste,’ zegt hij. ‘Ik ben heel vaak een humeurige eikel en ik stel hoge eisen aan de mensen met wie ik samenwerk. Ik wilde dus eigenlijk hele maal geen assistent, want ik weet gewoon dat niemand het met me
uithoudt. Maar ik word helemaal gek van mijn eigen leven op het moment en Taco en Caroline hebben net zo lang op me ingepraat tot ik dit wilde proberen.’ Hij vindt het niet leuk om dit te vertellen, dat zie ik zo. Onder al die bazigheid en stekeligheid is hij eigenlijk een beetje kwetsbaar, denk ik, en ik smelt des te harder. ‘Als ik de moeite neem om te proberen met een assistent samen te werken,’ gaat hij verder, ‘dan verwacht ik hetzelfde van mijn assistent. Ik leg me vast voor dertig dagen en ik verlang hetzelfde van jou. Na die dertig dagen kijken we of het werkt. Dus hoe moeilijk ik het je ook maak – en ik ga het je heel moeilijk maken – je blijft een maand lang gewoon naar je werk komen.’ Op de een of andere manier heb ik het gevoel dat dit om meer dan werk gaat. Ik zie aan de verbaasde gezichten van Caroline en Taco dat dit voor hen ook nieuw is. ‘Dat heb je niet als eis neergelegd bij het gesprek vorige week met Paul Roberts,’ zegt Caroline. ‘Dat hij dertig dagen zou moeten blijven. Die Paul was echt een goeie, ik ben verbaasd dat je hem niet hebt ge nomen. Bij de andere gesprekken kwam dit ook niet aan bod.’ ‘Nu zeg ik het wel. Ik heb het net besloten.’ Q legt zijn handen op tafel en het is duidelijk dat hij niet van plan is het verder te bespreken of uit te leggen. ‘Morgen acht uur,’ zegt hij tegen mij. Langzaam dringt tot mijn verdwaasde brein door wat hij zegt. Ik ben dus aangenomen? Maar dan realiseer ik me wat het betekent als ik hier om acht uur moet zijn. ‘Acht uur? Echt waar?’ ‘Wat,’ zegt hij, al half opgestaan uit zijn stoel. ‘Te vroeg voor je?’ De stekeligheid en de arrogantie zijn weer helemaal terug. Ik reken razendsnel uit: fietsen naar de bushalte in Schoorl, overstappen op de trein in Alkmaar… ‘Nee, nee, het gaat wel, ik moet dan alleen om zes uur ’s morgens weg van huis. Dus uiterlijk half zes opstaan. Moet kunnen,’ zeg ik zo luchtig als ik kan. Hij is de keuken al uit, alleen zijn hand krult zich nog om de deurpost.
Hij veert eraan terug als aan een elastiekje en zijn hoofd en schouders komen weer in beeld. Bonk, doet mijn hart weer. ‘Ik stuur een auto om je op te halen. Kwart over zeven.’ Dan is hij echt weg. Mijn dertig dagen bij Q Productions zijn begonnen.
Dag 2: donderdag
Ik heb natuurlijk niet kunnen slapen. De hele nacht zag ik het gezicht van Q voor me, hoorde ik zijn stem en voelde ik de resten van de opwinding naknetteren. En tegelijk schaamde ik me kapot. Ik kan bijna niet geloven wat er is gebeurd. Zijn stemgeluid en één kleine aanraking waren genoeg. Wat ben ik voor bakvis dat ik me zo van de wijs laat brengen door een gast met een leuk hoofd en een mooie stem? Na de Vreselijke Man zou ik toch beter moeten weten. Om vijf uur ’s morgens vond ik het gewoel en gezweet en de broeierige gedachten wel genoeg. Van een lange koude douche en een grote kop hete koffie zou ik wel weer een beetje bij de mensen moeten komen. Dus sleepte ik me mijn bed uit. Na de ijzige douche en een eerste kop vloeibaar asfalt met suiker staarde het volgende probleem me levensgroot in het gezicht: wat moest ik in godsnaam aan? Na die opmerking van die vreselijke Caroline gisteren had ik mijn enige nette jasje het liefst meteen in het kampvuur gekieperd. Een kleine archeologische opgraving in mijn kledingkast later wurmde ik me dan maar in het Donkergroene Jurkje. De Vreselijke Man heeft ooit gezegd dat deze kleur groen goed werkt bij mijn rossig blonde haar en dat mijn ogen er zo mooi bij uitkomen, dus heb ik die kleur sinds mijn zeventiende gemeden als de pest. Maar een paar weken geleden besloot ik eindelijk dapper dat het nu wel genoeg was geweest. Wat een overwinning. Ik heb het ding sindsdien één keer gedragen en voelde me er toen de hele dag raar in. Daarna heb ik het zo goed mogelijk verstopt onder in mijn kast. Maar goed, aangezien ik eigenlijk wel verwacht dat
ik me sowieso de hele dag raar zal gaan voelen maakt het allemaal niks uit en kan ik het Jurkje net zo goed aandoen. Plus, het is het nieuwste kledingstuk dat ik bezit. Plus, het staat eigenlijk best goed; vervelend genoeg heeft de Vreselijke Man gelijk. Ik vraag me wel eens af of ik de vm ooit kan afschudden; hij zit op mijn schouder als een duiveltje en verpest met zijn giftige gemompel alle fysieke ervaringen met mannen die ik sinds hem heb gehad. Dat waren er sowieso niet veel; één nacht met de vm was genoeg om over het algemeen al bij het tongzoenstadium de bibbers te krijgen. Maar Q is anders. Alle regels waren ineens het raam uit. Ik werd al helemaal gek van het geluid van zijn stem, stel dat hij me zou omhelzen! Ik zou vast acuut in een gelukzalig coma wegzakken. Maar het is wat mij betreft uitgesloten dat zoiets ooit zou gebeuren – hij is niet alleen vanaf nu mijn baas, hij staat blijkbaar ook bekend als een enorme player, met een voorliefde voor naalddunne sterretjes met lange blonde manen, siliconenlippen en chirurgisch gemanipuleerde boezems. Niet echt mijn ideale man. Ja-ja, ik geef eerlijk toe dat ik hem gegoogeld heb. Ik kon toch niet slapen, dus kon ik mijn tijd net zo goed besteden aan een beetje onderzoek, nietwaar? Ik werd er niet vrolijk van. Hij is dus echt héél beroemd, en ook echt héél rijk – Quote 500-rijk – en hij verslijt vrouwen alsof hij er per stuk voor wordt betaald. Verder staat hij bekend om zijn wispelturigheid: het ene moment is hij charmant en onweerstaanbaar en het volgende moment heeft hij de omgangsvormen van een brillospons. Hij is ook echt een briljante dj en een geweldige producer; hij heeft een heel eigen stijl binnen de trance neergezet en hij wordt de hele tijd overladen met platina platen, mtv Awards, Grammy’s en prijzen voor elektronische muziek. Nou weet ik zo goed als niks van trance, maar de lijst van internationale artiesten met wie hij heeft samengewerkt is verbijsterend. Niet alleen is hij de eerste man die ik heb ontmoet in mijn leven die een vliegtuig bezit, hij is ook de eerste met een eigen Wikipedia-pagina, en meteen zo’n lange dat je een heel eind naar beneden moet scrollen
om alles te lezen. En hij is de eerste van wie ik zo schrikbarend in de war raak. Uiteindelijk zit ik, aangekleed en voor mijn doen flink in de make-up, bij wijze van ontbijt de rest van de pot koffie weg te klokken. Het is intussen half zeven: nog drie kwartier te gaan. Ik zit al een half uur te kijken naar BamiSwami, die met uiterste concentratie zonnegroeten uitvoert op de vloer van de gezamenlijke woonkamer. Hij heeft er nu tien op zitten en begint onvermoeibaar aan de elfde; je zou toch denken dat de zon de boodschap nu wel begrepen heeft. Eigenlijk heet BamiSwami gewoon Kenny; zijn ouders waren een van de eerste ‘Chin. Ind. Rest.’-eigenaren in Noord Holland en Kenny kan geweldig lekkere bami maken. Plus hij is een fanatieke Bhagwan-aanhanger. Vandaar zijn bijnaam. Behalve mijn ouders en ik, en Kenny, wonen er nog zes van die types in het huis, en er zijn altijd nog wel een paar logés. Ik ben de enige zonder dreadlocks, piercings, tatoeages of monochrome fladderkleren. In Villa Kakelbont ben ik een minderheidsgroepering van één. Tijd is een raar iets: zo kruipt hij nog vooruit, zo is er ineens een hele bups van verstreken. Als ik voor mijn gevoel voor de miljoenste keer op mijn telefoon kijk is het, toch nog onverwachts, ineens zover. Ik spring uit mijn stoel, schiet in mijn jas, grijp mijn tas en sprint naar de voordeur. Zodra ik een voet naar buiten steek stopt er een grote zwarte auto met donkere ramen voor de deur, zo’n ding dat heel hoog op zijn wielen staat. Het bestuurdersraampje zakt naar beneden en een man in een Q Productions-sweater vraagt: ‘Nierika-Namasté de Wit?’ Ik knik en sluit de deur achter me. Intussen is de chauffeur uitgestapt en houdt hij het achterportier voor me open. ‘Hallo, jij weet dus wel hoe ik heet, maar ik weet niet hoe jij heet,’ zeg ik met een brede grijns tegen hem. Ik heb gezien dat er driver op zijn rug staat. ‘Heeft iedereen bij Q Productions kleren waarop staat wat ze voor werk doen?’ Hij schiet in de lach, steekt zijn hand uit en zegt: ‘Hoi, ik ben Bob.’ ‘Serieus? Bob? Jij bent dus echt altijd de bob?’
‘Ja-ja-ja,’ bromt hij goedmoedig. ‘Stap nou maar in, meis, anders wordt de baas nog boos. En nee, we hebben niet allemaal kleren met onze functie erop, maar ik rij ook op de vrachtwagen als we ergens heen gaan voor een event, daar is die trui eigenlijk voor bedoeld.’ A-ha. Ik was echt even bezorgd dat ik een trui met ‘Q’s Personal Assistant’ op de rug aan zou moeten. Dat zou al met al nog raarder voelen dan het Donkergroene Jurkje. In de auto is het een andere wereld, een wereld van boterzachte lederen bekleding en airconditioning, zacht zoemende motor, deinende vering, een privacyscherm tussen Bob en mij. Als we wegrijden is het scherm zwart, maar Bob doet er iets mee waardoor het ineens doorzichtig wordt. Ik zie zijn gezicht in de achteruitkijkspiegel. Hij grinnikt; ik zal wel ogen als theeschoteltjes hebben. En ineens dringt het opnieuw tot me door en begint mijn hart te bonken: mijn eerste werkdag voor dj Quist, de verwarrendste man ter wereld, is begonnen. O jee. Boing, klinkt het naast me; ik spring bijna omhoog van schrik. Er ligt een iPhone naast me op de bank. Die had ik helemaal niet gezien toen ik instapte. Mijn eerste gedachte is dat hij misschien van Bob is, of van iemand die hem is vergeten, maar als ik de telefoon op pak zie ik een berichtje. Goeiemorgen Ni-Na, ben je al onderweg? Het is Q. Mijn hart gooit er nog een schepje bovenop. Ik klik de app open, haal diep adem en antwoord: Zojuist weggereden. Was je bang dat ik niet zou komen? Doodsbang, antwoordt hij direct, en ik zie dat hij nog een bericht aan het typen is. En ja hoor, nog geen seconde later: Deze iPhone is voor jou. Op kantoor staat een ultrabook voor je. Je contract zit in een leren map achter de bestuurdersstoel. Lees het door en onderteken het. Zo, dat zijn nog eens duidelijke instructies. Iets in me protesteert ogenblikkelijk tegen die bazige toon. Wat als ik het er niet mee eens ben? typ ik fronsend. Ik krijg geen
antwoord. Ik wacht nog heel even en besluit dan toch in de map te kijken, waar inderdaad een contract in zit, van maar twee velletjes. Alles wat we gisteren hebben afgesproken staat erin, ook het onderdeel waarbij ik me vastleg om dertig dagen lang naar mijn werk te blijven komen, wat er ook gebeurt. Er zit een pen bij om te ondertekenen, ik heb hem al in mijn hand… Nee, wacht eens even, ik laat me zo niet toespreken. Ik mag dan weke knieën van die man krijgen, dat betekent nog niet dat ik maar gewoon over me heen moet laten lopen. … Ni-Na? typ ik. Ik zie dat hij meteen begint te typen. Heb je al getekend? Eerst antwoord, reageer ik. Ik begin er bijna lol in te krijgen; zonder dat hij in de buurt is lukt het best om net te doen alsof ik dapper ben. Je nieuwe naam. Nina. Stukken beter dan die hele riedel. Dus jij bepaalt voortaan hoe ik heet? Ik twijfel of ik gevleid of geërgerd moet zijn. Hij heeft een naam voor me bedacht. En eentje die ik nog leuk vind ook; waarom ben ik daar zelf niet op gekomen? Mijn rationele kant gaat roemloos ten onder en mijn hart springt op. Zou Q vannacht ook aan mij hebben gedacht? Zou hij ook niet hebben kunnen slapen en hebben liggen denken hoe hij me voortaan zou noemen? Ik had geen zin om die hele achterlijke naam van je uit te spellen. Toen ik het zag staan was het precies goed. Heb je nou al getekend of hoe zit dat? Zo, hatsekiedee, dat zet me weer met mijn beide benen op de grond. Nu zal ik toch ook moeten bedenken of ik het nou wel of niet een probleem vind om me voor dertig dagen vast te leggen. Wat kan me eigenlijk overkomen? Hoe moeilijk kan hij het me maken? Zou hij tegen me gaan schreeuwen? Zou ik dat heel erg vinden? Ik maak me geloof ik meer zorgen dat ik meteen uit mijn Hema-onderbroek glij zodra ik zijn stem hoor. Maar daar weet ik wel iets op: ik kan altijd nog een of andere meditatie oefening van de plank trekken. Niets werkt zo anti-erotiserend als een meditatieoefening.
Ik aarzel nog heel even maar dan onderteken ik het contract, voor ik de moed verlies. Zo: voor de komende dertig dagen heb ik de coolste baan van Nederland. Denk ik. Hoop ik. Ik wil net antwoorden dat ik heb getekend, als ik door het privacy scherm zie dat Bobs iPhone oplicht in de handsfreehouder. Ik kan me niet beheersen en druk mijn neus tegen het scherm. Ja hoor, hij heeft Q aan de lijn. Ik kan niet horen waar ze het over hebben, maar we nemen de eerstvolgende afslag en de stem van Bob klinkt bescheiden door een intercom: ‘Even een klein omweggetje om de baas op te pikken, meis.’ Ik kijk om me heen en heb geen idee waar we naartoe gaan. Na een tijdje krijg ik het gevoel dat het omweggetje iets groter is dan het verkleinwoord suggereert en wordt mijn nieuwsgierigheid me te veel. Ik klop op het privacyscherm. Bob laat het meteen zakken. ‘Waar gaan we heen, Bob?’ ‘Jan Tabak. Trubbels in het liefdesleven van de baas als je ’t mij vraagt, maar dat is niks nieuws, hè. Hij heeft altijd wat aan zijn kar hangen.’ ‘Wie is Jan Tabak?’ vraag ik, me stom voelend. ‘Dat hotel in Bussum, weet je wel?’ Bob grinnikt naar me via de achteruitkijkspiegel. ‘Caroline van Kasteren komt uit Naarden,’ mompelt hij vanuit zijn mondhoek, met een vette knipoog. Heeft Q iets met Caroline, de geporteerde jasjeshater? Ik laat mijn hoofd achterovervallen tegen de bank. Natuurlijk heeft hij iets met haar. Hoe stom ben ik dat ik iets anders had kunnen denken? Boing, komt er uit de iPhone naast me op de bank. Míjn iPhone. Tjonge. Ik heb een prehistorische Nokia en ik moet wel even wennen aan de hipheid van het hebben van een smartphone. Heb je getekend? Hij is niet snel van zijn à propos, ondanks zijn liefdestrubbels. Ja, typ ik terug, tevreden? There’s always room 4 improvement. En dan draaien we een parkeerplaats op. Q komt vrijwel direct naar buiten, met grote vastberaden passen. Zijn gezicht staat op onweer. Hij heeft dezelfde kleren aan als gisteren
en zijn haar is nat. Hij rukt de deur van de auto open nog voordat Bob uit heeft kunnen stappen en schuift naast me op de achterbank. ‘Wat een graftent, dat hotel. Nooit meer,’ zegt hij tegen niemand in het bijzonder, en tegen mij: ‘Ik zeg het maar vast: ik heb een enorm kuthumeur.’ ‘O,’ mompel ik intelligent, maar hij is volgens mij alweer vergeten dat ik naast hem zit, want hij kijkt strak uit het raam, af en toe snuivend. Hark, daar gaat zijn hand weer door zijn haar. Hark, hark. En net als gisteren zou ik ook wel een keertje willen harken. Ik ben ergens wel blij dat hij me zo negeert, dan kan ik tenminste proberen mijn kalmte te bewaren. Ik ben nog niet eens klaar met me schamen over gisteren; ik moet er niet aan denken dat het me nog een keer gebeurt. O jee o jee, wat is die man schandalig aantrekkelijk. Ik begluur hem stiekem en probeer geluidloos te ruiken. Hij ruikt enorm lekker. Ik ruik zeep – hij heeft natuurlijk net gedoucht – maar daaronder zit iets unieks. Kruidig en zoet tegelijk, en een beetje herfstig. Appel met kaneel. Zoals zijn haar rossig bruin is als een boom in herfstkleuren. Ik krijg nog aandrang tot huis-tuin-en-keukenpoëzie als ik niet snel stop met ruiken. Bob heeft het privacyscherm weer omhooggedaan maar niet ondoorzichtig gemaakt, en nu komt zijn stem uit de speaker zweven: ‘Kantoor, huis of thuis, baas?’ ‘Thuis,’ gromt Q, nog steeds fanatiek uit het raam starend. ‘Nina gaat mee.’ O. Hij was me dus nog niet vergeten. Ik kijk strak naar voren, durf niks te zeggen, en probeer te begrijpen wat het onderscheid is tussen ‘huis’ en ‘thuis’. Het zal wel belangrijk zijn, want ik vang via de achteruitkijkspiegel een blik van Bob op die zo veelbetekenend is dat hij dwars door het scherm heen brandt, maar ik weet niet wat ik ervan moet ma ken. Ik probeer geen spier te vertrekken. Uit een ooghoek zie ik dat Q intussen driftig op zijn telefoon zit te tikken. ‘Je ultrabook wordt naar mijn huis in Amsterdam gekoerierd; je kan net zo goed daar beginnen en ik moet andere kleren aan en onder mijn eigen douche,’ mompelt hij zonder op te kijken.
‘Maar je hebt toch al gedoucht?’ vraag ik, met een blik op zijn nog vochtige haar. Hij rilt. ‘Smerige hoteldouche. Je komt er ranziger onder vandaan dan je eronder gaat. En nee, ik ben geen hygiënefreak en ik heb geen smetvrees. Ik douch gewoon het liefst thuis.’ Je hoeft je heus niet te verantwoorden, denk ik, en waarom vertel je mij dit eigenlijk? Maar ik zeg niks; ik knik alleen en hou net als Q de rest van de rit mijn mond stijf dicht. Q’s Thuis blijkt op de Westelijke Eilanden te staan en in eerste instantie had ik niet gedacht dat het een woonhuis zou kunnen zijn. Het is namelijk een loods van een oude scheepswerf. Een heel oude scheepswerf, als ik het gebouw eens goed bekijk. Het is deels van hout en ziet eruit alsof het er al sinds de Gouden Eeuw staat. Het is enorm, voor een woonhuis, maar aan de straatkant heeft het maar weinig ramen. Al die theorieën dat je aan iemands interieur kunt aflezen wat voor soort persoon de bewoner is… zou dat ook voor het exterieur van een huis gelden? Q komt aan de buitenkant in elk geval even gesloten over als zijn woonloods. De binnenkant is een heel ander verhaal. De ingang is een grote, met een alarm beveiligde schuifdeur waar met gemak een flinke boot doorheen zou kunnen, maar de enorme ruimte binnenin wordt in tweeën gedeeld door een mooi afgewerkte houten muur met daarin de echte voordeur en een raam. Er loopt een houten trap omhoog en er zit nog een binnenvoordeurtje op de eerste verdieping. In het andere deel van de loods staan twee auto’s en een motor geparkeerd en er ligt een afgetuigde zeilboot op een trailer, maar dan nog is er ruimte om een aardig rondje te rollerskaten, mocht je dat willen. Ik kan het niet helpen en vraag me af of dit ook een afspiegeling is van de bewoner. Heeft hij ook een binnenmuur? En wat zit daar dan achter? Q steekt de sleutel in het slot en laat me, nog steeds zwijgend, binnen in een flink ruime en verrassend lichte woonkeuken. Houten muren, houten plafond en authentiek uitziende hanenbalken maken het ge zellig en er zijn grote ramen die uitkijken over het water. Het huis aan
de waterkant heeft een enorme vlonder met sloophouten loungemeu bilair en roestige fakkels en vuurkorven. Het is vast heel fijn zitten daar, op een zoele zomeravond. Binnen staat er een grote eikenhouten eettafel voor de ramen, met allemaal verschillende houten stoelen eromheen. Alles is even karakteristiek afgeleefd en tegelijk stijlvol en trendy. Op één wand zit een verzameling kleine ouderwetse tafelschemerlampjes vastgeschroefd. Ze lijken uit de muur te groeien als paddenstoelen uit een boomstronk. In contrast met al die doordachte gezelligheid ziet het kookgedeelte er juist nogal industrieel uit; het zou niet misstaan in de keuken van een middelgroot hotel. Veel roestvrij staal en grote branders; een rek met stevige pannen, een oven die groot genoeg is voor een weeshuis. De stilte tussen Q en mij is zo zwaar aan het worden dat je hem bijna kunt raspen en over de pasta strooien. ‘Hou je van koken?’ breng ik krakend uit als ik het niet meer uithou. Ik ben bijna ademloos van de moeite die het kost om iets te zeggen. Q kijkt me aan met een ondoorgrondelijke blik. ‘Op zich wel. Ik heb er alleen niet veel tijd voor. Ziet het er hier uit alsof ik van koken hou?’ Hij kijkt om zich heen alsof hij het voor het eerst probeert te zien. Hij lijkt een beetje verbaasd. ‘Ik geloof niet dat een vrouw me ooit eerder die vraag heeft gesteld,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Hoeveel vrouwen heb je je keuken laten zien dan?’ Ik doe mijn best luchthartig te klinken, hoewel ik dood sta te gaan van ongemakkelijkheid. Het voordeel van Q’s slechte humeur is wel dat er ook meteen weinig kans is dat de… eh, gebeurtenis van gisteren zich herhaalt. Mijn lichaam zou niet durven. Hij denkt na. ‘Déze keuken? Weinig. Niemand.’ Hij denkt nog even na. ‘Caroline is hier wel eens geweest… maar toen ging het niet over koken. Normaal gesproken komen de vrouwen met wie ik omga hier niet, en dat is maar goed ook.’
Zijn wenkbrauwen zijn meteen weer een ontoegankelijke rechte balk boven zijn ogen. Wat heb ik verkeerd gezegd? En heeft het soms iets te maken met de beladen blik van Bob die ik opving in de achteruitkijkspiegel? Wie weet hoe ongewoon het is dat Q me mee hiernaartoe heeft genomen; misschien voelt hij zich wel net zo ongemakkelijk als ik. En als hij Caroline dan wel heeft meegenomen… was dat dan werk? Of iets anders? Voordat ik er verder over kan piekeren wordt er aangebeld. Saved by the bell. Q wappert met zijn hand naar de eettafel dat ik moet gaan zitten en gaat opendoen. Hij komt terug met een klein laptoptasje, dat hij voor me op tafel legt. ‘Zo. Hier is je laptop; Taskmaster heeft alles voor je ingesteld. Hij zal er wel een a4’tje instructie bij hebben gedaan. Ga je gang.’ ‘Taskmaster?’ Gisteren hoorde ik hem dat ook al zeggen. ‘Taco. Taak. Task. Taskmaster.’ Hij flappert nog een keer ongeduldig met zijn hand en fronst, voordat hij verdergaat. ‘In die koelkast daar staat fris, daar is het koffieapparaat en de cupjes staan ernaast. Ik ga douchen. Ik wil niet dat je in de rest van het huis komt. Als ik klaar ben praten we verder over hoe we het gaan aanpakken.’ Hij rukt een deur open en beent de keuken uit. Toch weer ademloos blijf ik achter, starend naar de deur, mijn hersens klikkend als een fruitmachine. Direct, check. Kortaf, check. Humeurig, check. Ondanks dat woest aantrekkelijk, check. Bingbingbingbingbing, jackpot, dj Quist is de ideale Gevarenlijst-kandidaat. Vervelend genoeg ben ik natuurlijk veel te geïntrigeerd om lang stil te staan bij de gevaren van de Gevarenlijst. Waarom mag ik de rest van zijn huis niet zien? Wat is dat nou weer voor een Blauwbaard-achtige opmerking? En waarom neemt hij zijn dates niet mee hiernaartoe? Waar neemt hij ze dan mee naartoe? Naar zijn andere huis? Waar zou dat staan? En wat is er zo anders aan Caroline dat zij hier wel mag komen? Is dat vanwege het werk? Of… Ik voel iets kouds samenknijpen in mijn borstkas. Is dat omdat het met haar serieus is? Als ik internet mag geloven heeft hij nog nooit een relatie gehad die langer duurde dan
een week. Misschien hebben ze woorden gehad, misschien is hij daar wel zo chagrijnig van… Ik roep mezelf tot de orde. Ik ken deze man nog geen vierentwintig uur. Ik heb geen enkel recht om ook maar iets van zijn privéleven te vinden. Ja, oké, ik vind hem waanzinnig aantrekkelijk, maar hij is internationaal extreem succesvol en belachelijk rijk – Paris Hilton en Kim Kardashian likken nog net niet de grond schoon waarop hij heeft ge lopen. Waarom zou hij ook maar de minste gedachte bij mij hebben? Dus, waarom vind ik het een verschrikkelijk idee dat ik een man ontmoet die alle regels die ik heb opgesteld na de vm zó van tafel veegt, om er direct daarna achter te komen dat hij misschien wel voor het eerst van zijn leven een serieuze relatie heeft? Ik neurie zachtjes de melodie van ‘Ironic’ en hoor in mijn hoofd de woorden.
It’s like meeting the man of my dreams And then meeting his beautiful wife And isn’t it ironic, don’t you think It’s like rai-y-ai-ain on your wedding day…
Ik rits de laptoptas open en haal er zo’n wafeldunne laptop uit. Er zitten ook een muis en een oplader bij. Alles is klein en licht en enorm nieuw. En inderdaad, een papier met wachtwoorden en andere instructies, met een viltstift ondertekend met ‘Taco’. Ik open de laptop, start hem op en volg de instructies. De batterij is vol en zo te zien mijn mailbox ook: ik scrol verbaasd door een heleboel mails. Het merendeel is in het Engels. O, wacht eens even, dit is Q’s mail. Is het de bedoeling dat ik zijn mail voor hem ga lezen? En ook voor hem ga beantwoorden? Ik kan het me bijna niet voorstellen, dat is toch veel te persoonlijk? Aan de andere kant: misschien is dat nou wel precies wat een pa moet doen. Ik zie een heel rijtje e-mails van een
[email protected], allemaal gemarkeerd als ‘urgent’. Na een innerlijk moreel debat van ongeveer twee seconden klik ik de laatste e-mail in het rijtje open. En
voordat ik het weet ben ik helemaal afgeleid, want de e-mails van Zara du Chatigny lezen als een tragische driestuiverroman met veel Franglishtaalfouten. Blijkbaar is zij een versleten vrouw. Q heeft een paar keer met haar afgesproken, en de laatste keer is zelfs vrij kort geleden. Ik tel op mijn vingers en kom uit op… veertien dagen. Twee weken geleden! Zou hij met haar, en tegelijk met Caroline… Zou dat soms de reden zijn dat ze ruzie… Ik sluit de laptop met een vinnig gebaar. Mijn hoofd tolt. Ik wil dit helemaal niet weten. De deur gaat open, een stuk minder agressief dan hoe hij eerder gesloten werd, en ik voel meer dat ik zie dat Q weer binnenkomt. Of misschien is het dat ik hem ruik. Hij ruikt zo mogelijk nog lekkerder dan eerder. Ik klap snel de laptop weer open en bestudeer het scherm zonder iets te zien. ‘Werkt het allemaal?’ vraagt hij, en hij komt achter me staan. Dicht achter me. O jee. ‘J-eh-ja, alles doet het; ik wilde even kijken hoe snel hij weer opstart nadat je hem dicht hebt gedaan.’ ‘Heel snel. Flashdrive, hè,’ mompelt Q boven mijn kruin. Ik draai me om in mijn stoel, voor zover dat lukt. Hij heeft een zwart t-shirt aangetrokken en een zwarte trainingsbroek. Blote voeten. Blote armen. Stevige armen. Ja hoor, ik had gelijk: eigen spieren, geen sportschoolbiceps. ‘Voel je je alweer wat beter?’ vraag ik, mijn stem een muizenpiepje in mijn oren. ‘Hm-mm, gaat wel. Ik voel me in elk geval weer schoon.’ Hij denkt even na. ‘Dat je hier zo zat toen ik binnenkwam – ik vond het… wel leuk.’ Wat zou hij daar nou mee bedoelen? Hij lijkt verbaasd. Alsof hij niet helemaal kan geloven dat ik hier zit, en dat hij dat nog leuk zou kunnen vinden ook. Hij zet zijn handen op de leuning van de stoel en leunt voorover. Zijn neus raakt bijna de mijne en zijn ogen haken zich vast in mijn ziel.
‘Weet je waar ik zin in heb?’ Ik schud mijn hoofd voorzichtig en doe mijn best het oogcontact niet te verbreken. Mijn hart klopt in mijn keel. ‘Ik wil je zoenen,’ mompelt Q tegen mijn lippen, zijn stem hypnotisch, ‘en dat is raar, want ik hou helemaal niet van zoenen. Doe het ook nooit, eigenlijk.’ Zijn lippen strijken zacht tegen de mijne en de volgende tien minuten, of misschien zijn het dertig seconden, of twee eeuwen, verglijden in een wervelstorm van sensaties. Het is alsof ik hem overal voel, op en door mijn hele lichaam, terwijl alleen zijn lippen me daadwerkelijk aanraken en niets anders doen dan zachtjes proeven met kleine, vochtige hapjes. Mijn ogen gaan dicht van pure overweldigdheid. Als hij stopt, open ik ze langzaam en ga ik meteen weer kopje-onder in die zeegroene oneindige blik, maar terwijl we elkaar aankijken zie ik dat er iets verandert. Iets verschuift, neemt afstand. Hij strekt zijn rug en kijkt nog even zwijgend op me neer, een harder wordende glans in zijn ogen. ‘Kunnen we niet gewoon even neuken?’ ‘W-wat?’ Ik stamel ervan. ‘Vannacht is het ook al niks geworden. Ik word helemaal gek van onafgemaakte seks, ik sta strak en dat is slecht voor mijn humeur, zoals je ongetwijfeld hebt gemerkt. Ik moet het gewoon kwijt. Je lijkt me lekker. Simpel.’ Zijn stem wordt steeds bozer. Hij loopt achteruit tot hij midden in de keuken staat, zijn armen wijd, alsof hij wil zeggen: Nou? Komt er nog wat van? Wat waarschijnlijk inderdaad precies is wat hij wil zeggen. Ik weet werkelijk niet wat ik moet antwoorden. Die man is een achtbaan voor mijn zintuigen en een centrifuge voor mijn emoties. Het is nog geen half tien en ik voel me nu al uitgewrongen. Hoe moet ik de rest van de dag doorkomen, wat zeg ik, de rest van de maand? Hm, ik begin te begrijpen waarom hij er bij voorbaat van uitgaat dat geen assistent het voor elkaar krijgt om dertig dagen op zijn lip te zitten. Als hij die lip het ene moment gebruikt om je gek te kussen en het volgende moment om je in koelen bloede een onbetamelijk voorstel te doen.
Zou hij nou echt verwachten dat ik na één zoen (weliswaar een geweldig lekkere) mijn jurk van mijn lijf scheur en mezelf verleidelijk over de keukentafel drapeer? Ik heb al veel rare dingen van dichtbij meegemaakt, maar er is toch echt een grens aan wat ik doenbaar vind. ‘Ik heb… nog nooit iemand ontmoet die zo, ehm, direct is op dit gebied,’ weet ik er eindelijk uit te krijgen. Hij zet zijn handen in zijn zij en doet me na. ‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zo stijf reageert op dit gebied, en zeker niet iemand met jouw achtergrond. Ik had wel verwacht dat je flexibeler zou zijn, zeg.’ Mijn achtergrond? ‘Wat weet jij van mijn achtergrond?’ Hij kijkt me schamper aan. ‘Dacht je dat ik iemand zou aannemen zonder een antecedentenonderzoek? Ik heb een lopende deal met rc Investigations. Het eerste wat ik heb gedaan nadat ik je cv had gezien was een belletje naar rc.’ Daar denk ik even over na. Los van het feit dat hij me zonder dat ik het wist heeft laten onderzoeken – waar ik boos over zou zijn als ik niet zo in de war was – hoe zien mijn antecedenten er in ’s hemelsnaam uit? ‘Kind van hippie-ouders met dubieuze moraal, wanhopig aan het proberen niet in hun voetsporen te treden?’ Ik heb nog nooit een bekeuring gehad, niet eens voor fietsen zonder licht, en een strafblad heb ik al helemaal niet. ‘Ik ben benieuwd of dat bedrijf veel heeft gevonden. Volgens mij heb ik tot nu toe niks opmerkelijks gedaan behalve afstuderen. Gezien mijn achtergrond.’ Ik klink een beetje mokkend, ik kan er niks aan doen. Mijn vader zou uit zijn plaat gaan; privacywetgeving, al helemaal in dit vreselijke internet tijdperk, is een van zijn stokpaarden. Als hij iets kan verzinnen om een protestmars voor te organiseren zal hij het niet nalaten. ‘Weinig,’ geeft Q toe. ‘Erg weinig. Maar wat wel duidelijk werd is dat je niet uit een conventioneel gezin komt, en dat pleit voor je. Mijn bedrijf is een onconventioneel bedrijf. Ik ben een onconventionele man met onconventionele wensen en behoeften. Ik heb een assistent nodig die… daarmee kan omgaan, in de ruimste zin van het woord.’
‘Ehm… hoeveel mensen hadden er eigenlijk gesolliciteerd?’ vraag ik, vastbesloten om niet op zijn onconventionele wensen en behoeften in te gaan. Hij haalt zijn schouders op en iets van zijn broeierige boosheid lijkt te verdampen. ‘Iets van vierhonderd-nog wat.’ ‘En heb je die allemaal laten checken?’ ‘Nee natuurlijk niet, idioot. Alleen degenen die ik wilde spreken.’ Hij begint te ijsberen; ik zie meteen een Donald Duck-stripje voor me waarin oom Dagobert een groef in de vloer heeft gesleten van het rondjes lopen. Ik vond dat vroeger vreselijk grappig. Ik zal wel ongemerkt grinniken, want Q’s hoofd schiet omhoog. ‘Wat?’ grauwt hij. Aha. Hij is dus nog steeds boos. Is dat omdat ik niet juichend uit mijn jurk ben gesprongen toen hij het woord ‘neuken’ liet vallen? Ik haal een paar keer diep adem. Dit is zo níét hoe ik me mijn eerste werkdag bij Q Productions had voorgesteld. ‘Oké,’ barst hij plotseling uit, alsof ik hem tot een antwoord dwing. ‘Je bent de vierde die ik heb gezien. Len, Caroline en Taco hebben er meer gesproken. De eerste twee die ik sprak waren sowieso niks. Die derde was wel te doen maar toen ik jouw sollicitatie binnen had wist ik dat het iets zou kunnen zijn. Ik moest je zien om te weten of het zou kunnen werken of niet.’ Hij gaat haastig verder. ‘Er is iets wat je moet weten. Ik leef bij mijn instinct. Alles wat ik doe is nu, in the moment, honderd procent gebaseerd op intuïtie. Zo maak ik muziek, zo leef ik, zo neem ik zakelijke beslissingen.’ Hij valt even stil, fronst en haalt diep adem. ‘Zo heb ik tot nu toe overleefd.’ ‘Overleefd?’ Ik sta voorzichtig op uit mijn stoel. ‘Je kunt het toch nauwelijks overleven noemen, met alles wat je hebt bereikt. Je hebt dit huis, en nog een huis, toch? En een berg geld, je bent wereldberoemd…’ Ik gebaar omdat ik niet weet hoe ik verder moet gaan. Hij kijkt me zo doordringend aan dat mijn adem stokt. ‘Dat andere huis is een snoeilelijke, protserig grote kast in Blaricum. Ik slaap er wel eens maar ik woon er niet. Taco gebruikt het als werkplaats en er staat een hoop troep opgeslagen die we nergens anders kwijt
kunnen. Dit hier heb ik zelf gebouwd. Het is een stuk kleiner en bij lange na niet zo luxe, maar hier ben ik… veilig.’ Hij stopt met ijsberen en zijn toon wordt een fractie zachter. ‘Ik weet niet waarom ik je dit allemaal vertel. Ik ken je niet. Ik weet ook niet waarom ik dacht dat ik je wilde spreken voor deze baan toen ik je foto zag op je cv. Er was iets. Ik wil…’ Drie grote passen en hij staat recht tegenover me, bijna neus aan neus. ‘Ik zoek iemand die ik kan vertrouwen,’ mompelt hij met zijn magische stem, en voor ik kan reageren kust hij me weer. Minder zacht en voorzichtig deze keer; hij likt mijn onderlip en ik laat hem binnen. Hij trekt me tegen zich aan, duwt me naar achteren tot ik tegen de tafel leun. Hij bestormt mijn mond. Zijn hand glijdt over mijn been naar beneden, kruipt onder de zoom van mijn jurk en reist gloeiend heet weer naar boven. Als ik niet tegen de tafel zou leunen zou ik vast in elkaar zakken; mijn huid lijkt een lichaam van stromend magma te omhullen. Zijn lippen en tong zijn overal. Ik grijp zijn schouders, streel zijn nek, krul mijn vingers in zijn haar, hij maakt een geluidje tussen een grom en een kreun en zijn hand klimt verder omhoog. En nog verder. Ik voel zijn vingers verkennen en ergens van veraf realiseer ik me dat ik iets zal moeten doen, maar ik weet niet of ik de kracht kan vinden. Een zachte streling langs het kant van mijn string. Ik heb nog nooit zo’n verlangen gevoeld, zo’n leegte die vervulling eist, maar zodra zijn vingers het bewijs van mijn opwinding bereiken verstijf ik. ‘Stop. Alsjeblieft, ik kan niet, ik heb dit nog nooit…’ zeg ik verstikt. Hij verstijft ook. ‘Wat? Wat heb je nog nooit?’ ‘Dit, ik heb dit nog nooit gedaan, nog nooit meegemaakt, nog nooit zo…’ Q zucht, sluit zijn ogen en fronst. Hij leunt een beetje naar achteren en de koele lucht stroomt tussen onze lichamen. De hitte vervliegt zo abrupt, ik begin bijna te rillen. Ik had niet gedacht dat ik me na de vm nog zo goed zou kunnen voelen in de armen van een man. ‘Dat meen je niet. Je bent nog maagd.’ Ik haal diep adem en strijk mijn haar uit mijn ogen. Dan verzamel ik al mijn moed en kijk Q recht aan. ‘Nee. Ik ben geen maagd meer. Ik heb
een keer seks gehad met een man. Eén keer maar. Maar dat was zo’n… onprettige ervaring dat ik daarna nooit meer…’ Ik bijt op mijn lip en kan gewoon niet verder praten, ik voel me zo beschaamd en ellendig dat de vm ook dit moment voor me heeft besmet. Q kijkt me aan met een uitdrukking die ik niet kan plaatsen. ‘Ben je… verkracht?’ vraagt hij voorzichtig. Hij heeft alleen nog mijn hand vast en ik voel zijn duim zacht strelen. Ik schud mijn hoofd. ‘Nee. Nee, niet echt, het was meer… Het gebeurde niet tegen mijn zin, ik bedoel, ik was het ermee eens dat het moest gebeuren, alleen had ik niet gedacht dat het zo… zo…’ ‘Het moest gebeuren? Van wie moest het gebeuren? Waarom moest het gebeuren?’ Ik schud mijn hoofd. Ik kan hem dit niet vertellen, ik krijg het er gewoon niet uit. ‘Luister goed, Nina,’ zegt Q, zacht maar indringend, ‘seks is iets goeds, iets fijns, iets moois zelfs.’ Hierbij grinnikt hij scheef en een beetje vreugdeloos. ‘Als het er tenminste van komt. Maar het is nooit iets wat moet. Ik hou van seks, ik ben een hedonist en een libertijn, ik wil genieten zoveel ik kan, maar nooit als het móét. Ik kan niet geloven dat het voor jou zo voelt, en ik beloof je hier, nu, bij dezen, dat ik er alles aan zal doen om te zorgen dat dat anders wordt. Dat jij het net zo kunt ervaren als ik. Dat je van seks kunt genieten, zonder angst en zonder strings attached, gewoon omdat het lekker is.’ Zijn stem zoemt door me heen, maar toch, ik verstijf; ik wil helemaal niet van hem leren genieten omdat het lekker is, ik wil helemaal niks met hem. Hij is dan wel onweerstaanbaar, maar hij is ook in het afgelopen kwartier gepromoveerd tot de onbetwiste aanvoerder van de Gevarenlijst. Na hem komen eerst tien lege pagina’s voordat de volgende naam verschijnt. Hij merkt het natuurlijk meteen. ‘Rustig aan,’ mompelt hij in mijn oor, ‘het hoeft niet nu. We gaan eerst iets anders doen. Blijf staan, ik kom zo weer terug.’ Hij laat mijn hand los en ik voel me direct verloren, zo midden in zijn
keuken. Voor ik het weet en voor ik ook maar de tijd heb gehad om al mijn door elkaar gehusselde emoties weer op volgorde te leggen komt hij terug de keuken in, in een spijkerbroek en met een dun grijs jasje over zijn zwarte t-shirt. ‘Kom,’ zegt hij, ‘we gaan iets kopen. Dat helpt.’
Dag 3: vrijdag
Ik zit bij Bob in de auto, op weg naar mijn tweede werkdag bij Q Productions, mijn gloednieuwe laptop en telefoon voor het grijpen in mijn gloednieuwe tas. Stel dat er iets gebeurt en ik iets moet doen, dan ben ik er klaar voor. Ik zou zo in de gauwigheid niet weten wat er zou kunnen gebeuren, maar toch. Als ik een ridder was, dan was het motto op mijn banier vast wees bereid. Ik hoop van harte dat ik vandaag meer echt aan de slag kan, want gisteren was, hoewel enerverend, nou niet een dag waarop ik ingewerkt ben geraakt of eens flink de handen uit de mouwen heb kunnen steken. Het was interessant, dat wel. Ik heb weer de halve nacht wakker gelegen om over Q te piekeren, om alles wat hij had gezegd en gedaan voor mezelf te herhalen tot ik er scheel van in mijn bedje lag. Hij zegt dat hij iemand zoekt die hij kan vertrouwen en natuurlijk wil iets in mij dan meteen opspringen en als het braafste meisje van de klas met een priemende vinger in de lucht roepen: ‘Ikke, ikke!’ Want wie zou zo’n man nou niet willen redden? Maar dan is er nog de Gevarenlijst. Die hij zo glorieus aanvoert. Dilemma. Ik kijk naar mijn in elkaar geknoopte vingers, die rusten op de zachte stof van mijn nieuwe rok. Ja-ja, ik heb allemaal nieuwe kleren aan, kleren die heel lekker zitten en waar ik me verbazingwekkend mooi in voel, hoewel ze eigenlijk heel eenvoudig zijn. Een zwarte rok, een lichtblauwe zijden bloes, een zwart jasje en behoorlijk hoge zwarte hakken, maar ze zijn zo goed gemaakt dat ze heerlijk zitten. Zelfs mijn ondergoed, voor zover aanwezig, zit zalig. Mijn bh is van het zachtste,
lichtste kant en past zo goed dat ik zou kunnen vergeten dat ik hem aanheb. Alles wat ik nu draag, inclusief mijn tas, en nog veel meer, hebben we gisteren gekocht. Q joeg me de hele P.C. Hooftstraat door en liet me ongeveer alles passen. Alles waar ik maar een heel klein beetje enthousiast op reageerde kocht hij, of ik wilde of niet. Bedrijfskleding, noemde hij het. Gek genoeg begon ik er na een tijdje plezier in te krijgen; het was net alsof ik al die kleren voor iemand anders aan het kopen was. Voor die ander kon ik mijn best wel doen. De verbazing kwam weer terug toen ik een paar tassen mee naar huis kreeg. Niet alles; het was veel te veel. Ik verklaarde gedecideerd dat het nooit allemaal in mijn kast zou passen. Daar moest Q om grinniken en hij bood prompt aan om de rest tot nader order bij hem thuis te bewaren, maar ik moest hem dan wel beloven dat ik vandaag alleen maar kleren zou dragen die we samen hadden gekocht. Ik heb me trouw (maar licht tandenknarsend) aan die belofte gehouden, hoewel ik nu af en toe wel een beetje ongemakkelijk in mijn rokje zit. Het ligt niet aan het rokje, het rokje zit heerlijk. Het is meer… Nou ja. Beloofd is beloofd. Gisteren besloot Q om een uur of vier al dat hij er genoeg van had. Hij was moe, wilde slapen, en was van plan midden in de nacht weer op te staan om in de studio te gaan werken. Hij had nog steeds een jetlag van Dubai en hij had tenslotte ook nog eens een slechte nacht achter de rug, met een op niets uitgelopen oefening in vrouwen verslijten. Wie hij had geprobeerd te verslijten vertelde hij niet, maar het werd wel duidelijk dat het niet Caroline was. Die Zara van al die e-mails was het ook niet. Het was een Amerikaanse, iemand met wie hij wel eens had gewerkt, en ze was intussen al weer weg. Wat een drukte. Hij heeft volgens mij alleen al een pa nodig om zijn seksleven goed te plannen en hoewel dat me aan de ene kant nogal de bibbers geeft, ben ik toch ook blij dat Caroline en hij niet… Ho. Stop. Het gaat me niets aan.
Of althans, het gaat me een beetje aan. Het is dus inderdaad de bedoeling dat ik zijn e-mails lees en dat ik ze voor hem ‘voorsorteer’, zoals hij het zelf noemt. E-mails van dames die iets van hem willen moeten in een apart mapje, waar hij naar eigen zeggen alleen in kijkt als hij zich dood verveelt. E-mails over events of privéboekingen moeten in de urgentiemap en dingen die te maken hebben met pers en promotie moet ik zelf afhandelen: afwijzen wat onzin is (Hoe weet ik dat nou? Help!) en de rest moet ik in de agenda zetten. Gelukkig heb ik ook nog andere taken, naast het beheren van Q’s mailbox. Tussen het geld over de balk smijten door vertelde hij dat Q Productions een levensgroot probleem heeft met opslag: na elke Moonbeam zijn er ontzettend veel spullen over. Ik had er geen idee van dat allerlei bedrijven dingen aanbieden om zo’n feest aan te kleden en dan hopen dat het als een soort marketing werkt. Geen gekke gedachte: die events zijn gigantisch. De regel is dat de spullen eigendom worden van Q Productions. Er wordt flink gesloopt en geroofd door de feestgangers, dus als je zou beloven dat je na afloop alles netjes teruggeeft, kom je waarschijnlijk in de problemen. Maar goed, zelfs na sloop en roof is de berg overgebleven props blijkbaar enorm, en Q heeft geen zin om veel geld aan de opslag ervan uit te geven. Het gevolg is dat er overal zilveren spullen rondslingeren. Ik stelde voor om een deel, of misschien wel alles, te veilen voor een goed doel. Volgens Q heeft Moonbeam zo veel invloed dat wereldwijd elk zilveren artikel, alle tassen, hoedjes, schoenen, stoelen en tafels, you name it, er inmiddels direct meteen mee worden geassocieerd – en als er zo veel fans zijn, dan zou dat toch wat moeten opleveren? Ik begon meteen te plannen: als je nu uitzoekt wat je nog kunt of wilt hergebruiken en je begint de veiling deze zomer, dan heb je tegen de tijd dat Serious Request begint een flink bedrag, en als je het daar aanbiedt heb je ook meteen media-aandacht. Q vond het volgens mij wel leuk. Hij keek me in elk geval lang aan en gaf me een glimlach waar ik van smolt. Hij zou veel vaker moeten lachen; ongelooflijk hoe dat zijn gezicht transformeert. Hij is eigenlijk best serieus. Of misschien is hij niet zo gelukkig, ondanks al zijn succes.
Ik probeer met al deze herinneringen vooral niet te denken aan hoe de dag eindigde, maar nu ik weer in de auto zit is het onmogelijk om mijn gedachten een andere kant uit te sturen, hoe hard ik het ook probeer. Nadat Q had aangekondigd dat hij het welletjes vond voor de dag gaf hij Bob opdracht me naar huis te brengen. We kwamen uit de Bijenkorf, dus Q was een stuk dichter bij zijn eigen huis dan bij het mijne, maar toch wilde hij eerst naar Groet, wat Bobs wenkbrauwen omhoog joeg tot in zijn haargrens. Blijkbaar is Q normaal gesproken niet zo’n thuisbrenger. Onderweg bespraken we het veilingidee en gaf hij me die hartverlammende glimlach. En toen deed hij het weer. Hij begon me weer te zoenen. Langzaam, voorzichtig, o zo teder deze keer, ik wist niet wat me overkwam. Het was… romantisch, een woord dat ik niet snel met Q in verband zou hebben gebracht na alles wat ik online over hem heb gelezen. Hij fluisterde dingen als ‘Wees maar niet bang’ in mijn oor en hield me dicht tegen zich aan. Ik verdronk in zijn herfstige geur en voelde me veilig, terwijl tegelijk de heerlijkste opwinding door me heen trok. Hij deed niets anders dan me langzaam kussen en mijn borsten strelen. Net zo lang tot ik zijn naam in zijn oor hijgde en de wereld explodeerde in een sterrenregen. Ik hoorde nog net geen violen. En nu kan ik niet ophouden met denken aan hoe geweldig het toen voelde – en hoe afschuwelijk ik me er achteraf over voel. Hij staat verdomme op de Gevarenlijst en ik lig een beetje in zijn armen te kreunen als het eerste het beste willoze hertje waar hij interesse in toont! Ik heb mijn gedachten nog lang niet op orde als ik voor de tweede keer over de drempel stap bij Q Productions. Er werken zo’n tweehonderd mensen, heeft Q me gisteren verteld, hoewel die niet altijd allemaal op kantoor zitten, en er is nog een klein legertje stagiairs dat wordt opgetrommeld als er een event nadert. Hij heeft me wel meer verteld, maar het enige waar ik nu aan kan denken is of ik hem straks weer zal zien. En hoe zal het dan zijn? Wat zal hij dan doen? Wat zal ik doen?
Wat er ook gebeurt, ik heb me in elk geval voorgenomen dat het afgelopen moet zijn met het gezoen en gefrutsel. Het betekent niks voor hem en als ik niet oppas betekent het straks veel te veel voor mij. Ik neem de lift naar de zesde en loop naar de keuken. Ik hoop dat ik onderweg iemand tegenkom die me kan vertellen waar mijn bureau staat, en eigenlijk hoop ik dat het Taco is, want die lijkt me nog wel het vriendelijkst. Bob is ook aardig, maar die zit zelden op kantoor dus hij kan me vast niet verder helpen. Ik kom onderweg niemand tegen. Het lijkt wel of er nog niemand aan het werk is om half acht ’s morgens. De koffiemachine staat aan maar ziet eruit als een uitdaging; geen idee hoe ik er koffie uit moet krijgen. Ik sta zachtjes voor me uit te mopperen tegen het ding, dat hardnekkig weigert zijn geheimen prijs te geven, als ik ineens een vriendelijke klap op mijn schouder krijg. Ik schrik me half dood. ‘Hé, Manestraal, goeiemorgen! Ik heb van Wes gehoord dat jullie gisteren een beetje aan retail therapy hebben gedaan? Was het leuk? Wes is de enige man die ik ken die beter kan shoppen dan een vrouw, hoewel hij verder niet verslaafd is aan hoge hakken of zo… Shit, je ziet er goed uit! Zal ik je laten zien hoe het koffieapparaat werkt?’ Taco heeft ’s morgens vroeg blijkbaar een verpletterend goed humeur. Niet dat ik nou zo langzaam op gang kom, maar dit level van enthousiasme vóór achten is zelfs voor mij even slikken. Ik trek mijn rokje nog eens recht en onderdruk de neiging om over mijn schouder naar mijn billen te kijken. Nee, je ziet er niks van. ‘Graag, en ja, het was wel leuk. Niet wat ik had verwacht van een eerste dag werken, moet ik zeggen. Gelukkig heeft Q wel min of meer uitgelegd wat hij wil dat ik ga doen.’ Taco knikt grinnikend en geeft me een kop koffie. ‘Ik probeer Wes al een jaar aan te praten dat hij een assistent nodig heeft, maar hij wilde er tot nu toe helemaal niks van weten. Blij om te horen dat hij toch om is. Ik heb die vacature samen met Len uiteindelijk maar gewoon online gezet. Wes wist er niks van, anders hadden we hem nooit zover kunnen krijgen. Hij was eerst echt not amused, maar
hij heeft gelukkig wel de moeite genomen al die vierhonderd-zoveel reacties te lezen. Hij had er een stapeltje kanshebbers uit gevist, maar toen kwam jouw sollicitatie op het laatste nippertje binnen, zul je altijd zien, en jij bent het nog geworden ook. Good for you! Je lijkt me een goeie, Manestraal, een pittige dame die zich niet gek laat maken, en dat heeft hij nou net nodig. Hij krijgt steeds meer moeite om genoeg tijd te vinden voor de studio, terwijl dat natuurlijk is waar zijn hart ligt. Wat hij écht goed kan.’ Ik knik, drink mijn koffie, luister naar Taco, die vertelt hoe goede trance ontstaat. Intussen vraag ik me af waarom hij hem Wes noemt en geen Q. Als ik genoeg moed bij elkaar heb geraapt en ernaar vraag, kijkt Taco even naar de stalen neuzen van zijn werkschoenen en mompelt: ‘Hm, da’s gewenning. We kennen elkaar al sinds de middelbare school. Op een gegeven moment is er iets gebeurd en daarna wilde hij niet dat iemand zijn voornaam ooit nog zou gebruiken. Hij wil er niet over praten. Wij waren al vrienden en ik kon er niet aan wennen hem Q te noemen in plaats van Wes. Van mij kan hij het hebben.’ Taco’s toon is van enthousiast naar bloedserieus gegaan. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat wat er gebeurd is, iets heel ernstigs moet zijn geweest. Maar doorvragen lijkt geen goed idee. Taco en Q zijn oude vrienden en Taco neemt hem overduidelijk in bescherming. Wie ben ik dan om te denken dat ik na twee dagen en een paar verzengende kussen het recht heb om in iemands verleden te graven? Ho, stop, het gaat me niets aan – als ik het maar vaak genoeg tegen mezelf blijf zeggen krijg ik vanzelf professionele distantie. Hoop ik. ‘Um, Taco… Heb ik eigenlijk een bureau hier? Of, eh, ik weet niet hoe druk je het hebt maar zou je me misschien kunnen laten zien wat waar zit in het gebouw?’ ‘Tuurlijk!’ Hij klinkt meteen weer vrolijk. ‘We hebben zes verdiepingen, maar beneden en een deel van één hoog gebruiken we voor spullen. Mijn afdeling.’ Hij grijnst en klopt op zijn borstkas. ‘Ik kan het je wel even laten zien, het is alleen niet mooi en ook niet erg netjes. Heb je die koffie al op?’
Ik knik, zet mijn kop neer en loop achter hem aan, een trap af, helemaal terug naar de begane grond. We komen uit in de ontvangsthal, waar nu geen flightcases meer staan. Het was me al opgevallen toen ik binnenkwam. De planten staan weer netjes decoratief te zijn en de receptiebalie is ontdaan van zeilen en andere zaken. ‘Caroline heeft gisteren bedacht dat het handig zou zijn als je hier zou zitten, want dan zijn de receptie en de telefoon ook meteen bemand. Meestal hebben we een stagiaire, maar degene die we nu hebben heeft een griepje gescoord. Eigenlijk moeten de marketingmeiden dan invallen, maar die voelen zich daar natuurlijk te goed voor.’ Hij grinnikt goedmoedig. ‘Maar goed, Caroline kan wel meer willen. Boven heb je gewoon een bureau, hoor. En ik gok dat je nogal eens met Wes…’ Hij stopt even en kijkt me van onder zijn gepiercete wenkbrauw aan. ‘… Q dus, mee zal gaan naar optredens, als hij op tv komt en zo, dat soort shit. Dus je zal wel niet zo vaak achter je bureau zitten.’ Gelukkig, ik heb een bureau. Het lijkt me nogal eenzaam om hele dagen hier beneden te moeten zitten, met alleen die planten om tegen te praten. Aan de andere kant: als ik iets van afstand wil bewaren, dan is niet de hele tijd op Q’s lip zitten misschien wel een voordeel. Ik grinnik stilletjes, denk aan gisteren en krijg het meteen weer warm: zijn lip was zo zacht en lekker, als ik er eenmaal op zou zitten, dan zou ik er waarschijnlijk nooit meer af willen. Taco neemt me mee een deur door die zo slim in de wand is weggewerkt dat hij me nog niet was opgevallen. Achter de deur betreed je een andere wereld: het lijkt wel of ik in de catacomben van een theater ben beland. Betonnen vloeren en kale muren, de ramen zijn dichtgetimmerd met dik spaanplaat. ‘Inbraakbeveiliging,’ zegt Taco als hij mijn blik volgt. ‘Het is niet optimaal maar tot nu toe is het afdoende.’ Aan het plafond hangen onbarmhartig felle tl-buizen en op de betonnen vloeren staan stapels flightcases. Ze hebben nummers en ik zie dat er op de vloer vakken met corresponderende nummers zijn geschilderd. Stellingkasten aan de muur met lampen erin, en kabels, en andere zaken waar ik niet een-twee-drie van zie waar ze voor zijn, maar
één ding hebben ze gemeen: ze zijn allemaal groot. Een doos vol duimdikke bouten, een rol staalkabel waar je een containerschip mee kunt aanmeren. ‘Ik heb hier een binnentrappetje gebouwd,’ zegt Taco, wenkend, ‘want ik had geen zin om steeds maar buitenom te gaan. Al het kleine grut bewaar ik op eenhoog, maar er ligt intussen ook een hoop promotietroep die hier helemaal niet hoort. Ik wil dat niet tussen mijn spullen hebben, maar het kan nergens anders staan.’ ‘O,’ roep ik terwijl ik achter Taco aan een steile houten trap op klim, ‘Q zei gisteren dat hij wil dat ik daar iets aan doe. Aan die promotiedingen. Ik weet niet precies wat jullie allemaal hebben opgespaard, maar ik heb voorgesteld om het te veilen en het bedrag aan Serious Request te geven…’ Taco staat al boven en strekt een hand naar me uit om me de laatste treden op te helpen. Ik kan niet zeggen hoe blij ik ben dat hij vóór mij naar boven is gelopen. Ik weet wel dat mijn rokje lang genoeg is om niks te laten zien, maar toch. Hij moest eens weten. Ik voel mijn wangen gloeien, maar beloofd is beloofd. ‘Briljant idee! Ik zal blij zijn als die crap weg is. Het is echt van alles, meubels, schemerlampen, er liggen een paar grote zilveren dobbelstenen waar je op kan zitten, skippyballen…’ ‘Skippyballen?’ ‘Ja, hier. Een hele berg.’ Taco wijst achter een stellingkast in een hoek, en inderdaad, daar liggen een stuk of zes zilveren skippyballen. ‘Wil je er een?’ vraagt hij ondeugend. Ik moet lachen. Was Q maar zo relaxed en gezellig… Hoewel, misschien was hij ook wel een stuk minder opwindend als hij niet zo ingewikkeld was. ‘Ik zou niet weten waar ik een skippybal moet laten, maar het haalt wel het kind in je naar boven! Ik had vroeger een oranje skippybal, zo een met een oog, niet met twee van die spenen om je aan vast te houden, zoals deze. Ik was met mijn vader mee geweest naar het tankstation, vast om shag te halen of zo, en toen kreeg ik ineens een skippybal van hem. Er hing een tros van die dingen buiten aan een stang, dat kan ik
me nog herinneren. Ik had natuurlijk nooit gedacht dat ik er een zou krijgen; er was bijna nooit geld voor dat soort dingen. Ik heb de hele weg naar huis geskippy’d. Ik heb hem nog heel lang gehad, maar op een dag was hij toch verdwenen. De meeste dingen verdwenen meestal wel weer een keer, waar wij woonden…’ Ik lach een beetje weemoedig en zie ineens dat Taco me nogal indringend staat te observeren. ‘Ook je speelgoed?’ vraagt hij. ‘Huh?’ Ik was bijna al weer vergeten waar het over gaat. ‘Verdween ook je speelgoed zomaar?’ ‘Ja, meestal wel. Het voordeel is wel dat ik me niet zo aan dingen hecht. Dat is wel zo makkelijk. Het zijn maar spullen, hè.’ Taco kijkt bedenkelijk. ‘Zeg, je hebt het wel over mijn baan, hoor!’ grapt hij, maar ik zie aan zijn ogen dat ik iets over mezelf heb verteld waarvan hij nog niet zeker weet of hij dat goed vindt of niet. En ik weet dan weer niet of ik dat erg vind of niet, want zou hij nu aan Q gaan vertellen dat mijn speelgoed vroeger in rook opging (letterlijk, trouwens, want volgens mij verkocht mijn vader nogal eens spullen om aan geld voor wiet te komen) en dat ik zielig ben? Of misschien dat ik onthecht ben? Of dat ik… Wacht. Ik pak mezelf bij mijn mentale nekvel en schud: hoe kom ik erbij dat hij iets over mij aan Q zou willen vertellen? Wat een onzin. We maken een snel rondje op de eerste verdieping, waarbij Taco me laat zien waar alle props liggen die hij graag kwijt zou willen. Intussen krijg ik een spoedcursus eventlogistiek. Het gaat vooral over lichtplannen en -ontwerpen, over veiligheid en genoeg stroom hebben (zeker op sommige van de bizarre plaatsen waar Moonbeam tot nu toe al is geweest), over transportcontainers, noodaggregaten en afzethekken. Het meeste wordt gehuurd of ter plaatse gebouwd, het liefst in samenwerking met lokale kunstenaars, maar Taco heeft een verhoudingsgewijs bescheiden set ‘spullen’ in eigen beheer, voornamelijk om snel een mini-Moonbeam te kunnen inrichten bij een
vermogende particulier met een respectabele lap grond achter zijn of haar huis. Voor de grote events maakt hij het basisontwerp en knutselt hij schaalmodellen in elkaar in de werkplaats in Q’s andere huis, dat dus ook nog vol staat met zilveren props. (Ik maak een mentale notitie: zilveren spullen in andere huis ook wegwerken.) Zodra het ontwerp klaar is, stelt hij de technische specificaties voor het event op en coördineert hij de opbouw ter plaatse. Caroline kleedt de boel aan en regelt de merchandise, Len koopt of huurt in wat er op de specs-lijst staat, is contactpersoon voor de beveiliging en moet daarbij in de gaten houden dat er ook nog wat aan verdiend wordt, en Q doet de muziek. Hij draait altijd twee uur zelf maar boekt ook andere grote namen en aanstormend talent. En voilà: je hebt een feest van wereldniveau. Zoals Taco het vertelt klinkt het eenvoudig. Toch zit het gebouw van zes verdiepingen vol met mensen die hard aan het werk zijn en is er ook nog een heel legertje freelancers en vrijwilligers stand-by om een handje toe te steken en een Moonbeamer-badge te krijgen voor ieder event waarbij ze hebben geassisteerd. Die badges zijn enorm gewild en er zijn zelfs fanaten die op eigen kosten de hele wereld afreizen om geen Moonbeam te hoeven missen. ‘Je klinkt verbaasd, dat mensen dat zouden doen,’ zeg ik, terwijl we door een deur gaan van opslag- naar kantoorruimte. We staan ineens midden tussen de voornamelijk jonge, modieus geklede hbo-meiden, een ploeg van zeker twintig in een ruim opgezet open kantoor dat bijna de hele rest van de verdieping bestrijkt. Ze zijn van het soort waar ik meestal niet mee kon opschieten toen ik mijn opleiding deed en ze zitten bijna allemaal te bellen. ‘Offline Marketing,’ zegt Taco tegen mij, en tegen de afdeling zegt hij: ‘Q’s assistent.’ Ik steek mijn hand op en vang een paar blikken, van nieuwsgierig tot vijandig. Taco loopt gelukkig meteen door, dus ik heb een excuus om te maken dat ik wegkom voor ik er onzeker van kan worden. Een soortgelijk proces herhaalt zich bij andere afdelingen. Taco’s eigen afdeling, die de hele tweede verdieping bestrijkt, bestaat uit een
forse roedel jongere versies van hemzelf die met dingen bezig zijn die er ingewikkeld uitzien. Er staat stevige muziek op, maar grappig genoeg geen dance. Een paar jongens kijken op en steken een hand in de lucht. In de lift naar de derde mompelt Taco tegen mij: ‘Ik moet nog een keer zorgen dat ik Offline Marketing verplaats zodat wij dichter bij de spullen kunnen zitten, maar dan hebben we weer niet genoeg ruimte. En hoe krijg ik al die chicks verhuisd? Die gaan allemaal klagen en willen niks tillen, ik zie het al helemaal voor me. Kunnen wij de hele dag met stoelen en tafels slepen.’ Op drie hoog zit Online Marketing, een paar grote ruimtes vol laptops, tablets, smartphones en voornamelijk jongens, van die gasten met brillen, baarden en beanies. Ik zie één meisje met paars haar en een jarenvijftigbril. Op vier hoog is er een grote afdeling Ticketsales en een kleine afdeling die ict en websitemanagement doet, hoewel Taco toegeeft dat hij het grote ict-werk zoals serverbeheer eigenlijk zelf doet. Dat is zo gegroeid, en daarnaast vinden Q en hij het wel zo veilig op die manier. Q’s nummers zijn tenslotte een belangrijke bron van inkomsten en alles is natuurlijk digitaal. Er is ook een grote kamer met mannen die er beduidend minder flamboyant uitzien dan de collega’s die ik tot nu toe heb gezien. Dat zijn de controllers, het zijn er wel een stuk of tien. Volgens Taco zijn die eigenlijk vooral bezig met geldhandel, omdat er zo veel verschillende valuta’s binnenkomen. Op vijf hoog komen we langs de afdeling P&O, die bestaat uit twee gezellig ogende, wat oudere dames die blijkbaar aan Caroline rapporteren, en de afdeling Production & Merchandise, Carolines echte afdeling. Er zijn veel bureaus en maar één collega; ook Caroline zelf is gelukkig in geen velden of wegen te bekennen. Blijkbaar is iedereen ‘aan het scouten’, zoals er wordt geroepen van achter een berg zilveren boa’s. Er verschijnt een vriendelijk meisjeshoofd boven de veren en een hand die vrolijk wuift. Alles ligt vol met voornamelijk zilveren tasjes, schoenen, hoedjes, handschoenen en lappen stof. Op alle bureaus liggen stapels mode- en interieurmagazines en op een blinde muur staat mood
boards in grote zilveren stencilletters op een dieppaarse achtergrond. Er hangen inderdaad een paar borden met allerlei dingen bij elkaar geprikt: uitgescheurde plaatjes, fliedertjes stof, ik zie zelfs een zilverig glanzende koffiepad met een prikker midden door zijn hart. Op de zesde ben ik al geweest, daar is de directiekeuken annex vergaderplek. Er is ook een vergaderzaal, maar die wordt vaker gebruikt om in te werken dan om in te vergaderen: het is een overloopplek geworden om stagiairs in kwijt te kunnen tijdens toptijden, omdat het pand te klein begint te worden. ‘Waarom woon je eigenlijk nog bij je ouders?’ vraagt Taco ineens, als we in de keuken even stoppen voor nog een kop koffie. ‘Je bent al zesentwintig, hiervoor had je toch ook al een baan? Wil je niet op jezelf wonen in Amsterdam?’ Ik moet even nadenken voor ik die vraag goed kan beantwoorden. Hij heeft wel een punt. ‘Nou, weet je, ik woon niet echt “bij mijn ouders”, eigenlijk al jaren niet meer. We wonen met een groep mensen in een groot huis dat bijna op het strand staat. Het is een soort, tja, een soort kunstenaarskolonie zou ik haast zeggen, al is mijn kunstzinnige bijdrage daar echt nihil. Het is meer dat mijn vader, mijn moeder en ik daar alle drie wonen, dan dat ik nou echt bij mijn ouders woon. Mijn ouders zijn ook niet echt een stel of zo, ik bedoel, ze zijn altijd heel goed bevriend geweest, maar ze zijn niet, ehm, exclusief met elkaar. Nooit geweest ook.’ Terwijl ik het zeg valt me op hoe raar dat waarschijnlijk allemaal klinkt, maar Taco knikt alsof het hem volkomen duidelijk is. ‘Ik ben zelf niet zo, hoor,’ zeg ik zachtjes. Ik neem gauw een slok koffie. ‘Je hoeft je nergens voor te schamen, we maken hier van alles mee. De sfeer op een dance-event is niet echt enorm… eh, Biblebelt, zal ik maar zeggen, en hier op kantoor gebeurt ook wel eens wat, zeker als er laat doorgewerkt moet worden. Mensen zijn mensen, hè?’ Ja, dat is een waarheid waar Johan Cruijff nog een puntje aan kan zuigen. Maar toch zou ik niet zo willen leven als mijn ouders. Ik geloof dat ik best kinderen zou willen, maar dan wel met een partner met wie ik een echte relatie heb, wat dat dan ook betekent. Ik denk alleen dat
ik zo iemand nooit zal kunnen vinden, en al helemaal niet als ik me in eens aangetrokken blijk te voelen tot een man als Q, die een set waarden en normen hanteert die ongeveer diametraal tegenover de mijne staan. Taco observeert me terwijl ik mijn koffie opdrink. Ik voel zijn vriendelijke bruine ogen kijken, maar terugkijken durf ik niet goed. Hoe hard ik mezelf ook tot de orde roep, ik blijf maar denken: wat zou hij van me vinden? Hij is Q’s beste vriend, wat zou hij Q over mij vertellen? ‘Zullen we nog even in de studio kijken? Volgens mij zit Wes er nog steeds, hij is gisternacht teruggekomen en ik heb hem sindsdien niet meer naar buiten zien komen.’ Ik schrik op uit mijn gedachten. En ik schrik meteen nog een keer: kan Taco gedachten lezen, dat hij precies nu over Q begint? Ik zoek snel naar iets om te zeggen. ‘Ben jij hier dan ook de hele tijd geweest?’ ‘Ik ben wel even naar huis geweest voor een tukje en schone gear,’ hier plukt hij aan zijn t-shirt, ‘maar ik maak ook lange dagen nu, met Moonbeam Het Twiske en Argentinië in de pijplijn. Ik moet voor de jongens uit blijven werken, zodat zij kunnen maken wat ik verzin. Voor Het Twiske heb ik alles al rond, maar vooral Argentinië moet echt de bom worden, want Zuid-Amerika is een enorme markt. Als we daar goed binnenkomen worden we in no time twee keer zo groot. En het is de ingang naar Noord-Amerika. Daar hebben we op eventgebied nog steeds geen poot aan de grond. Trance begint daar nu mainstream te worden, maar het is nog niks vergeleken met wat het zou kunnen zijn.’ ‘Jeetje,’ zeg ik, ‘ik had geen idee dat jullie er op die manier mee bezig waren. Het lijkt wel Stratego.’ Taco grinnikt. ‘Ik vind het wel een uitdaging om een show te verzinnen die echt anders is, iets wat mensen nog nooit hebben gezien, waar ze nog lang over zullen napraten. En Wes vindt dat ook geweldig, hij wil altijd shit maken die mensen over de streep trekt. Vroeger, toen we net begonnen, waren we public enemy number one voor gemeentes. We hadden feesten onder viaducten en in polders, zonder vergunningen natuurlijk, en we kregen altijd enorme boetes en gezeik achteraf. Veel
negatieve publiciteit. Maar nu? Nu staan ze in de rij, omdat een Moonbeam zo veel mensen naar een kleinere plaats kan trekken dat ze een jaar op de toeristeninkomsten kunnen draaien. Kijk, dat zijn dan toch dingen waar ik van kan genieten.’ Taco’s gezicht straalt van enthousiasme en ik krijg het gevoel dat ik op een plek ben aanbeland waar echt iets gebeurt, iets belangrijks, iets wat het leven van mensen ten goede keert. Mijn vader zou het geweldig vinden. ‘Kom mee, dan gaan we even kijken hoe het met de muziek staat.’ Ik zet mijn koffiekop neer en loop achter hem aan. ‘Dit is officieel de stilteruimte,’ zegt Taco als we over de nog steeds lege afdeling lopen. ‘Het is eigenlijk bedoeld voor iedereen die even rustig aan iets creatiefs wil werken. Alleen zit het hier bij elke Moonbeam binnen no time bomvol met extra stagiairs en vrijwilligers, dus dan is het hier echt niet stil meer. Let maar op: over een paar dagen is het hier weer helemaal afgeladen met gastjes die hun ding komen doen voor Moonbeam Het Twiske. En als Argentinië dichterbij komt zal het wel helemáál aanstampen worden. Geniet dus nog maar even van de rust, want hier staat jouw bureau.’ Hij loopt een klein hoekkamertje binnen. Er staan een bureau en een plant, en het zonlicht valt er naar binnen. Ik vind het een prettig plekje en draai een rondje om alles goed te bekijken. ‘Waar gaat die deur naartoe?’ ‘Naar de studio. Je komt meteen in de control room, en daar in de gang zit nog een deur. Aan de andere kant, bij de wc’s, heb je nog een deur die direct de booth in gaat.’ Ik voel me dom. ‘Booth?’ ‘Waar je de vocalen opneemt. De rest is meestal elektronisch, samples en zo, dus daar heb je geen geïsoleerde ruimte voor nodig.’ ‘O. Ja. Natuurlijk. En waar is Q’s kamer?’ ‘Hij heeft eigenlijk geen kamer, hij heeft de studio. Hij gebruikt de control room meestal als zijn werkkamer. Kom, we gaan even kijken. De control room heeft geen rood licht, maar de booth wel. Niet naar binnen gaan als het licht brandt, je weet wel.’
Taco wiebelt met zijn wenkbrauwen en opent de deur met een brede glimlach, maar ik zie hem direct verstijven. Ik sta achter hem en kijk langs hem heen om te zien wat er aan de hand is. Ik bevries. De kans bestaat dat ik nooit meer ontdooi. Caroline staat met haar rug naar ons toe over een tafel geleund. Haar haren zijn los en warrig en haar rok is opgestroopt tot rond haar middel. Q staat over haar heen gebogen; hij heeft een handvol van haar haren stevig vast. Hij stoot ritmisch en ademt hoorbaar door zijn neus. Verder maken ze geen van beiden ook maar een enkel geluid. Ik kan hun gezichten niet zien. Het ziet er vreselijk uit: koud, mechanisch, liefdeloos. Als dat is wat Q mij wil leren, dan wil ik het nog minder graag weten dan ik al dacht. Ik voel het schuren vanbinnen. Ik wil het niet, ik heb mijn uiterste best gedaan om het te voorkomen, maar ik realiseer me dat het al te laat is. Ik voel iets. Ik voel iets en nu doet het me pijn om hem zo… zo te zien páren met een andere vrouw. Stomme, stomme ik. Ik loop weg, het kamertje uit, en ik sta op de gang met mijn armen om me heen geslagen op mijn lip te bijten. Taco sluit de deur onhoorbaar en komt achter me aan. Eén blik is al voldoende. ‘Nee hè? Je gaat me toch niet vertellen dat hij jou nou ook al te pakken heeft?’ Hij heeft een diepe, geërgerde frons op zijn voorhoofd. ‘Te pakken?’ kraak ik. ‘Ik weet niet hoe hij het doet, maar vrouwen vallen altijd voor hem. Allemaal. Hij hoeft maar te kijken en ze vinden hem geweldig. Je hebt gisteren de hele dag met hem door de stad gesjouwd… Is er wat voorgevallen?’ Hij kijkt me indringend aan. ‘Ik wil je echt niet kwetsen, hoor, maar ik moet je wel waarschuwen. Wes doet niet aan trouw. Hij doet het met iedereen, hoe hij wil, wanneer hij wil en volledig op zíjn voorwaarden. Dus ga nou niet denken dat je iets bijzonders met hem hebt, of hebt gehad, of whatever, want zo werkt het gewoon niet bij hem.’ ‘Ja, daar was ik ook al achter,’ mompel ik.
‘Dus er is wél wat gebeurd tussen jullie?’ Ik ben verbaasd over hoe geïrriteerd hij is, terwijl hij eerder zo onaangedaan leek. ‘Ja, nou, eh, we hebben gezoend. Eerst in zijn huis, in Amsterdam, twee keer eigenlijk, en toen vertelde ik hem iets over mezelf wat ik beter voor me had kunnen houden, denk ik, en toen later nog een keer in de auto toen hij me naar huis bracht… Het was allemaal best onschuldig, hoor, gewoon een beetje zoenen…’ Ik kijk een tijdje naar mijn voeten en mompel dan uiteindelijk: ‘Maar het voelde eigenlijk wel bijzonder, op de een of andere manier. Ik bedoel, ik dacht dat ik er verder niet zo veel van zou… Nou ja, maar toen ik ze net zo zag dacht ik toch…’ Ik hoor mezelf hakkelen dus ik hou mijn mond en kijk voorzichtig op naar Taco. De frons is verdwenen en hij heeft een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Jullie hebben gezoend.’ Ik knik. ‘Seriously?’ Ik knik nog een keer. Taco schudt zijn hoofd. ‘Je dolt me. Hij zoent niet. Wil hij niet, net zoals hij zijn voornaam niet meer wil gebruiken. Hij heeft wel meer van die rare dingen; hij laat mensen bijna nooit in zijn huis in Amsterdam; hij heeft iets met douchen…’ Hij denkt even na en telt dan op zijn vingers af: ‘Ehm, hij verdomt het om ondergoed te dragen, hij wil absoluut no way smeerkaas eten, hij heeft een hekel aan etiketten, hij doet het met iedereen maar hij wil per se geen seks hebben in een bed… Heeft hij je echt gezoend?’ ‘Waarom wil hij niet zoenen?’ Ik denk even na en herinner me dat hij daar zelf ook iets over zei, vlak voordat hij het voor het eerst deed, maar ik was op dat moment zo gespannen dat ik het nu niet meer helemaal zeker weet. ‘Hij kan het wel heel goed,’ zeg ik voorzichtig, terwijl ik probeer al Q’s andere opmerkelijke gewoontes meteen weer te vergeten. Dat van die geen onderbroeken, daar had ik gisteren dus ook iets van
meegekregen bij het shoppen, aangezien hij categorisch weigerde om ook maar één slipje voor me aan te schaffen. Zelfs geen Hemaonderbroek. Maar geen seks in een bed? Wat is dat nou voor een rare regel? Taco grinnikt vreugdeloos. ‘Verbaast me niks dat hij het goed kan. Hij kan bijna alles goed. Maar sinds vroeger, sinds dat, eh, dat ene is gebeurd, heeft hij het volgens mij niet meer gedaan. Zoenen bedoel ik. Ik weet eigenlijk niet eens of hij het daarvoor wel heeft gedaan, hoor, ik bedoel, hij was pas veertien…’ Abrupt houdt hij zijn mond. Blijkbaar heeft hij iets gezegd wat hij niet had willen zeggen, want hij kijkt me even schuldbewust aan voor hij verdergaat: ‘Hij vindt het te persoonlijk. Het komt te dichtbij. Maar seriously nou even, heeft hij je écht…?’ Ik knik. Hoe bizar is dit eigenlijk, ik heb daarnet onbedoeld gezien hoe mijn baas op de meest ongenuanceerde manier seks had en dat was business as usual, en we staan ons hier te verbazen over het feit dat hij me heeft gezoend. ‘Wow,’ zegt Taco terwijl hij een hoop lucht uitblaast, ‘ik neem alles terug. Dat is best wel bijzonder.’ ‘Ja nou, ik wil er zelf liever niet aan herinnerd worden; ik voel me er nogal ongemakkelijk over.’ Ik raap mezelf bijeen en probeer gedecideerd te klinken. Het is nou niet echt een waarheidsgetrouwe afspiegeling van hoe ik me voel, maar als ik niet hier en nu begin met afstand scheppen, dan wordt het nooit meer iets. ‘Het was wel leuk, ik bedoel, het voelde fijn, maar ik snap ook wel dat Q nou niet echt het huisjeboompje-beestjemodel is. Dus maak je geen zorgen, ik lig niet in de kreukels. Het gaat allemaal vanzelf weer over. Misschien moet ik gewoon maar aan het werk gaan, maar, ehm, kan ik niet tijdelijk ergens anders gaan zitten dan in dat kamertje? Ik bedoel, ze zullen nu wel zo’n beetje klaar zijn en dan komen ze naar buiten en dan zit ik daar. Lijkt me nogal… ongemakkelijk.’ Taco knikt. ‘Je kunt wel even in de vergaderzaal gaan zitten, kom maar mee. Heb je je laptop en al je spullen?’
Ik knik. ‘O, en nog bedankt dat je alles zo snel klaar had, en je uitleg was ook heel duidelijk. Ik kon zo inloggen en alles. Wel een beetje gek dat ik Q’s e-mail moet lezen, maar goed, dat zal wel wennen.’ Ik loop achter hem aan, kies een stoel aan de vergadertafel en haal mijn laptop uit mijn tas. ‘Ik, eh, ik ga maar weer eens aan de slag,’ zegt Taco. Hij lijkt uit zijn doen, alsof wat hij net in de studio heeft gezien hem helemaal niet lekker zit. Ik weet hoe hij zich voelt. ‘Heb je alles wat je nodig hebt? Ik heb op je telefoon alles geïnstalleerd, alle telefoonnummers, e-mailadressen, en een berichtenappje, dus je kunt me zo bereiken als je nog iets van me nodig hebt. Nou, zet ’m op, hè?’ Hij wappert een beetje met zijn hand en verdwijnt. Ik ben alleen. In de vergaderzaal, op een stille verdieping waar op dit moment volgens mij verder alleen Q en Caroline aanwezig zijn. Blijkbaar zijn ze nog steeds niet klaar, want anders had ik ze toch wel uit de studio horen komen? Ik wil het allemaal niet weten, vertel ik mezelf, terwijl ik mijn oren spits en blind naar mijn beeldscherm staar. Zo krijg ik geen werk gedaan. Ik sta op en sluit de deur van de vergaderzaal. Ik weet niet precies hoe lang ik achter elkaar heb doorgewerkt, maar ik heb al een flinke deuk geslagen in Q’s e-mails en ik heb een Marktplaats-account aangemaakt om zilveren spullen te veilen. Ik ben van plan om te beginnen met de skippyballen en ik duik in mijn tas op zoek naar mijn iPhone, zodat ik wat foto’s kan maken. ‘Godver, hier ben je dus! Ik zoek me het lazarus!’ Bam, ik knal van schrik met mijn hoofd tegen de tafel en kom wrijvend over de zere plek boven water. Q staat briesend in de deuropening, zijn haar rechtovereind. ‘Waarom zit je niet in je kamer? Ik heb het hele pand uitgekamd, tot Taco me vertelde dat hij je hier had neergezet. Waarom antwoord je niet als ik je app? Ik geef je toch geen iPhone voor de kat z’n viool?’ ‘S-sorry, ik was aan het werk, hij zat nog in mijn tas, eh…’ Ik graaf
nogmaals in mijn tas en zie als ik de gewraakte telefoon eenmaal te pakken heb, een hele sliert berichten van Q. ‘Maar ik heb helemaal niks gehoord,’ mompel ik. Q staat al naast me en hij rukt zo ongeveer de iPhone uit mijn hand. ‘Dat is omdat je hem op stil hebt staan. Niet doen. Ik wil je kunnen contacten als ik je nodig heb.’ Er liggen misschien wel honderd mogelijke opmerkingen op mijn tong, sommige gekwetst, sommige verontschuldigend en sommige vilein, maar ik hou mijn mond stijf gesloten. Ik kijk op naar Q, voel zijn magnetisme over me heen spoelen, en ik doe het enige wat ik op dit moment kan. Ik knik. ‘Waar ben je mee bezig?’ vraagt hij, al iets minder woest. ‘Eh, je e-mail opruimen. En iets verzinnen voor al die zilveren dingen die jullie kwijt willen.’ Hij knikt. ‘Goed. Prima. Waarom zit je hier en niet in je kamer?’ Ik bloos tot in mijn haarwortels terwijl ik probeer te verzinnen hoe ik moet antwoorden. ‘Ik wilde, eh… ik wilde niet storen,’ zeg ik uiteindelijk zachtjes. Ik durf hem bijna niet aan te kijken. Hij kijkt alsof hij water ziet branden, maar dan ineens zie ik het kwartje vallen. Hij haalt diep adem en harkt zijn haar naar achteren. ‘Kutzooi. Ik dacht al dat ik de deur hoorde.’ Ik weet niet wat ik moet zeggen en staar naar de tafel. Het is een tijdje onaangenaam stil, maar dan begint hij ineens snel te praten. ‘Oké. Niet dat ik je een verklaring verschuldigd ben, maar het was geen goed idee. Dat wat je hebt gezien. Ze bood het aan, ik zat vast met mijn groove, ik dacht dat het zou opluchten, dat de boel weer zou gaan stromen, maar het deed niks voor me. Ik heb daarna nog twee uur naar mijn scherm zitten kijken en er kwam niks. Helemaal niks. Dat kloteding is nóg niet af. Misschien moet ik het gewoon weggooien, want het zuigt, zoals het nu is. Ik móét het hebben voor vanavond, ik zit bij dwdd en ik zou het meenemen als primeur.’ Nog een hark door zijn haren en hij begint heen en weer te lopen. Ik knik alsof ik het allemaal volkomen begrijp, maar ik heb echt geen idee wat ik moet zeggen.
IJsbeer, ijsbeer, hark, hark. ‘Na dwdd is er een feestje van Aslan Serin in Bitterzoet. Hij vraagt of ik een uurtje kom draaien.’ Ik knik. IJsbeer, hark. ‘Ik wil dat je meekomt.’ ‘Wat moet ik dan doen? Ik weet niet zoveel van tv, en helemaal niks van draaien. Ik weet niet eens wie Aslan Serin is.’ ‘Vechtsport. Martial arts-gala. Kijk je geen tv?’ ‘Ehm, ik weet niet zoveel van tv, zei ik toch?’ Ik probeer komisch te kijken en haal mijn schouders op. Q glimlacht even maar ijsbeert verder. Hij lijkt hardop na te denken: ‘Ik wil, weet je wat ik wil? Ik wil je er gewoon bij hebben vanavond. Ik… wil je bij me in de buurt hebben. Volgens mij… volgens mij voel ik me beter als je in de buurt bent, ik weet ook niet waarom. Nee. Wacht.’ Hij staat ineens stil. ‘Pak je spullen en kom mee, ik wil dat je nú bij me komt zitten in de studio.’ De luide elektronische muziek spoelt door me heen en eigenlijk vind ik het best lekker, hoewel ik normaal gesproken toch echt meer van gitaarliedjes hou. In mijn fantasie zie ik de organen in mijn lichaam gezellig meevibreren op de beat en het kriebelt wel een beetje in mijn voeten, maar ik weet niet precies hoe ik op deze muziek moet dansen. Ik sta vrijwel onvindbaar in een slechtverlicht hoekje, buiten het gewoel maar met goed zicht op de dansvloer en het dj-podium. Volgens mij kan niemand me zien, dus ik heb mijn hoge hakken uit gedaan en ze in mijn tas gestopt. Ondertussen heb ik toch wel een beetje gekreukelde voeten gekregen en het is heerlijk om de vloer onder mijn vermoeide voetzolen te voelen. Ik weet dat Q weet waar ik sta; ik voel dat hij naar me kijkt. Bij dwdd keek hij ook af en toe naar me, maar aangezien ik achter hem zat moest hij wel opletten dat hij niet achterstevoren zat op het moment dat er een draaiende camera op hem gericht was. Ik moest er erg van grinniken en tegelijkertijd voelde ik bij elke blik weer iets fladderen in mijn buik. Ik kan dan wel tegen mezelf zeggen dat ik het niet moet voelen, maar er is gewoon niks tegen te doen. Het fladdert als hij kijkt. Punt.
Ongemerkt vloeit het ene liedje over in het andere en de 200-plus beautiful people op de dansvloer juichen en steken hun handen in de lucht. Het is niet zo goed als wat Q heeft gemaakt toen ik bij hem in de studio zat, maar dat heeft hij al een keer gedraaid aan het begin van zijn set. Weer een woord geleerd: een optreden van een dj heet blijkbaar een set. Ik vond het een wonderbaarlijke ervaring om hem aan het werk te zien. Ik hoefde niks te doen behalve bij hem in de studio zitten met mijn laptopje en doen alsof ik ook hard aan het werk was. Intussen zat ik natuurlijk over zijn schouder mee te kijken hoe hij rondom een paar losse brokjes zang die hij al eerder had opgenomen een heel liedje in elkaar knutselde. Al heet het bij hem geen liedje en ook geen nummer, het heet een track. Weer zo’n woord. Af en toe vroeg hij aan me of iets werkte, of het genoeg lift had, of punch, of een andere rare term die ik niet kende maar waarbij ik me toch wel iets kon voorstellen. Ik kon gek genoeg meestal wel een zinnig antwoord geven en hij nam mijn antwoorden tot mijn verrassing heel serieus. Ik raakte gaandeweg volledig in beslag genomen door de man die ik tevoorschijn zag komen terwijl hij aan het werk was. Hij was zo puur en integer, zo wáár, in alle opzichten. Zijn boosheid was verdwenen, hij ging helemaal op in wat hij aan het doen was en ik kon zien dat hij op dat moment, toen het begon te lukken, een intens soort geluk ervoer. Het was bijzonder om te zien en het maakte hem zo mogelijk nog aantrekkelijker. Met de track in de pocket (letterlijk: op een usb-stick) en Q eindelijk in een goed humeur was het geen straf om met hem en Bob te eten in het Mediacafé op het Westergasfabriekterrein, voordat dwdd begon. Het verraste me dat hij er echt op stond dat Bob meeat, hoewel Bob zelf geloof ik net zo lief een patatje had gehaald. Ik vond het wel leuk van Q. Ik vond het nog leuker van hem dat hij onder de tafel mijn hand een tijdje vasthield. Ik kon me bijna voorstellen dat we vriendje en vriendinnetje waren en dat ik daar onbezorgd van kon genieten. Het kost me steeds meer moeite om mezelf te blijven vertellen dat Q de gevaarlijkste Gevarenlijstman is die ik tot nu toe ben tegengekomen,
zeker na zo’n kijkje achter de schermen van Q’s emoties in de studio, maar als ik een beetje afstand neem moet ik toch echt concluderen dat hij nog geen centimeter verwijderd is geraakt van de koploperpositie. Sterker nog, misschien is hij wel gestegen, als dat nog mogelijk is. Als hij nou niets meer dan een superaantrekkelijke, onaardige eikel zou zijn, dan was het allemaal een stuk simpeler, maar hoe meer ik van hem zie, hoe complexer hij blijkt te zijn, hoe geïntrigeerder ik raak. O jee, o jee. In mijn gepeins verwikkeld heb ik niet gemerkt dat Q de dj-tafel heeft overgedragen aan een ander. Ik heb pas door dat hij niet meer op het podium staat als ik ineens een vleug van zijn onmiskenbare appelmet-kaneelgeur ruik en hij een seconde later naast me opduikt. Hij glimlacht en ik kan niet anders dan terug lachen. Hij is volkomen onweerstaanbaar met zijn 200.000-volt-smile. We staan even een beetje dom naar elkaar te grijnzen en dan stapt hij dichter naar me toe. Zijn arm kruipt over mijn schouder, hij trekt me zachtjes tegen zich aan, en voor ik het weet sta ik met mijn arm om zijn middel en mijn neus in het holletje van zijn nek zachtjes met hem heen en weer te deinen op de doorbeukende trance. Ik voel hem in mijn haar mompelen: ‘Was het een goed setje?’ Ik knik. Het timbre van zijn stem trilt in mijn binnenste. Hij trekt me nog iets dichter tegen zich aan. Ik zou moeten protesteren maar hoe kan ik dat nou? Hij heeft het ideale postuur om tegenaan te leunen en bij weg te kruipen en hij voelt echt heerlijk om vast te houden. Een beetje teddyberig, niet zo’n magere bonenstaak, maar ook niet te dik. De stevige arm die om me heen ligt is warm en veilig. Ik moet mijn verstand verloren hebben; ik leg mijn hand op zijn borst. ‘Je hebt je schoenen uit.’ Ik knik weer. Er gaat een rilling van plezier over mijn rug. Ik snuffel voorzichtig aan zijn oorlel. Ik voel hem grinniken en zijn neus woelt in mijn haar. ‘Zere voeten?’ Hij wacht niet op antwoord, tilt me een klein stukje van de grond en draagt me een paar stappen tot ik tegen de muur leun.
‘Hier,’ zegt hij in mijn oor, ‘rust maar even uit.’ Hij wrijft zachtjes zijn neus tegen mijn nek, net achter mijn oor, en snuift mijn geur op. ‘Mmm,’ doet hij tevreden, en hij leunt een beetje tegen me aan. Ik word helemaal slap en warm vanbinnen. Ik voel zijn lippen over mijn wang glijden tot ze de mijne tegenkomen en dan verdwijnt zomaar de rest van de wereld, terwijl hij me langdurig en innig kust. Met mijn laatste nog functionerende hersencel denk ik: ik had me nog zo voorgenomen dat dit niet meer zou gebeuren. Maar ik zou niet weten hoe ik hiermee zou kunnen ophouden. Het voelt gewoon veel te goed. Er komt een moment dat we moeten stoppen, voornamelijk uit zuurstofgebrek, en we staan een beetje verdwaasd, neus aan neus, snel en oppervlakkig tegen elkaars halfgeopende mond te ademen. Ik merk ineens dat hij zachtjes, ritmisch tegen me aan wrijft en de directheid, de aardsheid daarvan windt me enorm op. ‘Ik word helemaal gek van je,’ mompelt hij, ‘we moeten ergens heen.’ Hij kijkt om zich heen. Ergens heen? Wat? Wat bedoelt hij? Mijn mistige brein doet het bijna niet meer. Maar dan pakt hij mijn hand en trekt me mee een hoek in. Hij probeert zomaar een klein deurtje dat me nog helemaal niet was opgevallen en als het meegeeft glippen we snel een slechtverlicht gangetje vol lege kratten en petflessen in. Ik laat me meevoeren door zijn roekeloosheid en voel me geweldig. De muziek is ook met de deur dicht nog goed te horen, maar verder is er gelukkig helemaal niemand. Hij duwt me tegen de muur, zijn hand knoopt snel mijn jasje open en terwijl hij me opnieuw wild begint te kussen trekt hij mijn bloes uit mijn rok. Hij streelt mijn blote rug. Ik woel door zijn haar, heerlijk zacht, en aai hem zachtjes achter zijn oor. Hij maakt een verzaligd geluid en kust me harder, leunt vol tegen me aan. Hij is erg opgewonden: het harde bewijs duwt tegen mijn onderbuik. Ik voel dezelfde opwinding, het komt omhoog als een golf en mijn binnenste trekt samen van verlangen. Zijn hand glijdt onder de band van mijn rok, zoekend en vragend, en hij mompelt hees en verwonderd in mijn oor: ‘Je hebt écht geen slipje aangetrokken…’ ‘Ik doe altijd wat ik beloof,’ fluister ik, en ik merk dat dat hem alleen
maar meer opwindt. Ik kan bijna niet meer staan, alsof ik geen bot meer in mijn lichaam heb, alleen maar snelstromende, gloeiend hete energie. Op de een of andere manier lukt het hem om zowel mijn rok omhoog als zijn broek los te krijgen. Hij doet nog een condoom om ook, en dat allemaal tijdens een blarentrekkend hete kus waarbij ik in de meest letterlijke zin weerloos aan zijn lippen hang. ‘Ik wil dit,’ mompelt hij tegen mijn lippen, ‘ik wil dit zo enorm, ik slaap al twee nachten niet, zo graag wil ik dit, als je niet wilt moet je het nu zeggen, want ik weet niet of ik nog kan stoppen…’ Ik kan helemaal niks meer zeggen. Ik laat hem mijn been optillen en om zijn middel slaan. Ik voel zijn handen onder mijn billen, ik voel hoe hij me moeiteloos optilt en ik voel zijn hitte en hardheid tegen me aan, me binnendringen, me langzaam ontsluiten en vullen en overnemen. Het enige wat ik kan doen is me aan hem vastklampen terwijl hij het ritme kiest en het dan opdrijft en opdrijft en opdrijft tot we samen schudden van pure emotie en overprikkeling en langzaam, langzaam weer neerkomen op aarde. We staan voor mijn gevoel een hele tijd woordeloos tegen elkaar aan geleund. ‘Gaat het?’ vraagt hij uiteindelijk zachtjes. Ik zit weer met mijn neus in het holletje van zijn nek en durf er niet zo goed uit. Hebben we nou net seks gehad? Tegen een muur, in een club vol feestende bn’ers? Zijn hand glijdt zachtjes door mijn haar, heel lief eigenlijk, maar er branden tranen achter mijn ogen. Ik voel me raar en in de war, verraden door mijn eigen lichaam: principeloos, willoos, niets waard. Ik wil zo snel mogelijk weg. ‘Ik denk dat ik maar beter even naar de wc kan gaan,’ mompel ik tegen zijn huid. Hij ruikt nog steeds heerlijk. ‘Ja, tuurlijk,’ zegt hij, en hij helpt me mijn rok en bloes een beetje te fatsoeneren. Als alles weer min of meer op zijn plaats zit strijkt hij mijn haren naar achteren. Ik kijk hem kort aan, mijn ogen nog steeds branderig. Ik
denk dat hij het ziet in mijn blik, ondanks het halfduister, want ik zie hem fronsen. ‘Zo terug,’ zeg ik voor hij zijn mond kan opendoen, en ik glip langs hem heen. Op mijn blote voeten schuif ik tussen de feestende soapies en presentatrices van spelshows, voetballers en winnaars van talentenjachten door. Ik vind mijn tas, die eenzaam achtergelaten tegen de muur leunt, en voor ik verder kan nadenken sta ik ineens buiten. Een paar stappen verder, bij het Renaissance Hotel, vind ik een taxi. Ik stap in, geef mijn adres op en zet mijn iPhone op stil. Ik leun achterover en laat mijn tranen de vrije loop.
Dag 4: zaterdag
Ik slaap zo lang mogelijk uit. Op een goed moment hou ik het natuurlijk niet meer uit in bed, dus dan maar de douche in. Ik blijf er lang onder staan; pas als ik rimpelige vingers krijg draai ik de kraan weer dicht. Ik hul me in mijn oudste, comfortabelste yogabroek en lubbershirt en schuif mijn rimpelige voeten in een paar teenslippers. Ik ontbijt langzaam en uitgebreid, dan maak ik een wandeling langs het strand. Het is kippenvelfris, maar het voelt in elk geval wel alsof mijn hoofd schoonwaait. Ik laat mijn verstilde iPhone in mijn tas; ik kijk er niet eens naar. Gek genoeg heb ik best lekker geslapen, hoewel ik de hele weg naar huis geluidloos heb zitten huilen. Of eigenlijk klinkt dat te actief: ik deed niks, alleen stroomden er de hele tijd tranen over mijn gezicht. Ik ben er nog niet achter of dat nou was omdat ik verdrietig was, of boos, of dat het kwam omdat iets wat al heel lang binnen in me opgesloten had gezeten plotseling was bevrijd. Misschien een beetje van alle drie. Ik weet nog niet of ik het wel wil begrijpen; ik kan eigenlijk niet kiezen tussen er heel diep over nadenken en het heel diep wegstoppen. Ik moet ook bedenken of ik wel voor Q Productions wil blijven werken. Of ik dat kan. Of ik Q nog onder ogen kan komen; of ik mezelf nog onder ogen kan komen als ik hem onder ogen kom. Of ik het kan opbrengen om hem nooit meer te zien. Ik wil niets liever dan terugrennen zijn armen in, hoewel ik zeker weet dat hij niet op me zal zitten te wachten, en ik wil al net zo graag wegrennen om hem nooit meer te hoeven tegenkomen, hoewel ik
vermoed dat hij me niet zomaar zal laten gaan. Als het woord ‘tweestrijd’ nog niet had bestaan, dan had het nu, op dit moment, voor me uitgevonden moeten worden. Na een paar uur lopen kom ik fris uitgewaaid maar niet minder verward weer terug in Villa Kakelbont. Iedereen gaat er zo zijn gang en ik kan ongestoord naar mijn kamer sluipen. Het is intussen al tegen vieren en er komt een bui aanzetten over zee; ik ben net op tijd binnen. Ik zit op mijn bed en gluur naar mijn tas. In mijn tas zit mijn iPhone; ik ben me daar zo van bewust dat het een wonder is dat hij er geen gat in brandt. Ik heb het tot nu toe kunnen vermijden om te kijken of Q heeft geprobeerd contact met me op te nemen, maar ooit zal ik er toch aan moeten geloven. Ik tel tot tien. Elf. Twaalf. ‘Watje,’ zeg ik hardop en ik gris mijn tas naar me toe. Het hele scherm van mijn iPhone is gevuld met berichten. Een hoop chatberichten maar ook een paar belletjes, sms’jes en e-mails. Ik open eerst de chat. 23.46: Nina, waar blijf je? Toen zat ik volgens mij net in de taxi. 23.58: Ik sta even met Aslan te praten, hij vraagt of ik nog een setje wil draaien. Waar ben je? 00.05: Jezus Nina! Waar ben je! 00.15: Je bent weggegaan! Godverdomme je bent gewoon weggegaan! Dan twee uur niks, maar hij heeft wel twee keer gebeld zonder iets in te spreken. Dat laatste bericht knaagt aan me: hij klinkt zo gewond. Ik bedenk dat hij misschien ook niet zo goed weet wat hij ermee aan moet, ondanks zijn zo ruime ervaring in het vrouwen verslijten. Als het tenminste waar is wat Taco zei, dat het zo extreem bijzonder is dat hij met me wil zoenen. Misschien, denk ik plotseling, is wat ik heb gedaan ook wel heel
zelfzuchtig. Ik voel me meteen schuldig dat ik me niet meer heb beziggehouden met zijn gevoelens, maar het volgende bericht maakt daar gelukkig meteen weer een eind aan. 03.35: Dit had nooit zo uit de hand mogen lopen. Het gebeurt niet nog een keer. 03.46: Ik zei dat je je iPhone niet op stil moest zetten. Hardhorend of hardleers? Blijkbaar kreeg meneer de pest in dat ik niet antwoordde, denk ik, zachtjes gniffelend. Net goed. Krijgt hij haar van op zijn borst. Hmpf, dat had ik eigenlijk beter niet kunnen denken, want ik krijg het meteen een paar graden warmer van de gedachte aan zijn blote borst, al dan niet met haar. Bah, hij verdient het niet, de chagrijn. 04:26: Nina, ik kan niet slapen. En dat is dan ineens weer heel kwetsbaar. Mijn vinger hangt even boven de knop om te antwoorden, maar dan bedenk ik dat hij dat om vier uur ’s nachts schreef en dat hij zich nu waarschijnlijk wel weer heel anders zal voelen. Misschien is hij woest, of misschien is hij een nieuwe vrouw aan het verslijten, wie zal het zeggen. Als ik al iets tegen hem ga zeggen, dan moet ik eerst weten wat ík nu eigenlijk wil, in plaats van maar de hele tijd te reageren op hem. Hij is tenslotte Mr. Intense-and-in-the-Moment, met elke vijf seconden een humeurwisseling, dus als ik me op hem blijf richten kan ik wel aan de gang blijven. Ik scrol helemaal naar beneden en scan de overgebleven berichten met een half oog. Ze variëren van zuur tot verbijsterd, sarcastisch, kwetsbaar en bijtend, maar hij heeft me bijna elk uur wel een bericht gestuurd. Na lang nadenken typ ik: Sorry voor verdwijntruc/radiostilte. Ben erg geschrokken, had tijd nodig. Nog geen vijf tellen later begint de iPhone te trillen. Ik zet het schuifje van de ‘stil’-stand om en neem op met mijn hart in mijn keel. ‘Hallo?’ Mijn stem kraakt ervan. Er stuitert een niet te reproduceren stroom gevloek mijn oor in; ik hou de telefoon een eindje van me af en vecht tegen de aandrang om
het gesprek meteen weer te beëindigen. Volgens mij voelt hij het, want ineens houdt hij op met vloeken en hoor ik hem vragen: ‘Nina? Ben je er nog? Nina?’ ‘Ja, ik ben er nog,’ zeg ik timide. Zijn boosheid lijkt verdwenen. ‘Ik dacht dat je weer weg was.’ ‘Sorry, sorry… Ik… Het vloog me gewoon zo naar de keel, ik moest naar buiten. Ik wou echt niet zomaar weggaan, maar het ging allemaal zo snel…’ Het blijft een tijdje stil aan de andere kant. ‘Het ging veel te snel. Heb je gelijk in, vond ik ook. Ik weet ook niet wat er nou precies gebeurde, ik… Normaal verlies ik ook niet zo alle controle. Ik baal er nogal van. Dat ik het zo uit de hand heb laten lopen. Was niet de bedoeling. Ik wou je niet laten schrikken, ik wou je juist langzaam laten wennen.’ Ik weet niet of wel wil wennen aan wat jij wilt, denk ik, maar tegelijkertijd voel ik zijn stemgeluid weer kriebelen onder in mijn buik. ‘Nina, ik moet zo naar L.A.’ ‘Naar L.A.?’ Ik kan er niks aan doen, ik klink geschrokken. Ik vind het helemaal geen leuke gedachte dat hij zo ver weg zal zijn, ook al praat hij erover alsof het een ommetje naar de snackbar is. ‘Ja, ik ben net gebeld door de Wierczinsky Brothers. Van Dystopia.’ O ja, die film die vorig jaar zo veel Oscars heeft gewonnen. Dat heb ik dan nog net meegekregen in het parallelle universum dat Villa Kakelbont heet. ‘Ik had een track gemaakt voor die film en nu willen ze dat ik de hele score maak voor Dystopia II. Dus ik ga er even heen om te overleggen wat en wanneer. Komt een beetje onverwacht, en ook wel soort van ongelegen eigenlijk, maar ik kon moeilijk nee zeggen.’ ‘Tuurlijk,’ mompel ik, toch weer veel te veel onder de indruk om met een intelligenter antwoord op de proppen te komen. Het blijft even stil, maar dan zweeft zijn verpletterende stemgeluid mijn systeem weer binnen. ‘Luister, Nina. Ik moet er even over nadenken, hoe ik hiermee verder wil, maar ik bel je als ik er ben.’ ‘Oké,’ fluister ik, en dan is hij ineens verdwenen.
De rest van de middag, en de avond, en een heel deel van de nacht blijf ik nadenken over wat hij nou zei. Hoe hij hiermee verder wil. Waarmee? Met mij? Met mij als mens, of met mij als geval-dat-moeiteheeft-van-casual-seks-te-genieten? Ik pieker tot ik het niet meer hou en geef dan toe aan mijn fantasie en mijn rechterhand. Zelfs als hij er alleen maar in mijn hoofd bij is, is het fantastisch.
Dag 5: zondag
Het is een grauwe, regenachtige dag. Ik zit tegenover mijn vader voor een zondags potje dammen, maar ik kan mijn gedachten er niet bij houden. ‘Manestraal, wat is er met je aan de hand? Ik veeg je zo van het bord!’ Mijn vader grinnikt in zijn baard. Hij is net stoned genoeg om gezellig te zijn zonder slaperig of zweverig te worden; als hij zo is geniet ik meestal erg van zijn gezelschap. ‘O, niks, ik moet gewoon nogal nadenken over mijn nieuwe baan.’ ‘Je nieuwe baan? Of je nieuwe baas?’ Hallo. Wanneer is mijn vader zo scherp geworden? ‘Je kijkt elke vijf seconden naar die mooie nieuwe telefoon die je van hem hebt gekregen. Je hele energie verandert als je het over hem hebt.’ Mijn vader grijnst breed. ‘Je weet wat ik altijd zeg. Als het goed voelt moet je het doen.’ ‘Pa-hap,’ verzucht ik, op de toon van een wanhopige tiener die zich gêneert voor haar ouders. Wat op dit moment ook zo is. ‘Niks voor jou, kind, om zo onder de indruk te zijn. Ik dacht altijd dat de wereld jou niet kon raken. Ik ben een zoeker, jij niet. Jij weet het allemaal al.’ Hij wiebelt met zijn wenkbrauwen. Was het maar zo eenvoudig. Wist ik het maar. Ik heb al duizend keer uitgerekend hoe lang het vliegen is naar L.A. Hij heeft nog steeds niet gebeld, terwijl hij er allang had moeten zijn. Wat zou dat betekenen, áls het al iets betekent? ‘Kijk, daar ga je weer. Weer naar die telefoon. Daar is een woord
voor, hè, dat weet je. Ik heb het niet zo op die psychotherapeutische termen, maar dit vind ik aardig obsessief worden, hoor.’ Ik weet dat hij me plaagt, maar toch knaagt het even. Ben ik obsessief bezig met Q? Kun je na vier dagen al door iemand geobsedeerd zijn? Ik weet één ding: ik kan niet stoppen met denken over, en dus ook aan, Q. Alles wat hij heeft gezegd, afgewisseld met hoe hij klinkt, ruikt en voelt, afgewisseld met het gevoel dat hij bij me teweegbrengt, en dan beginnen we weer van voren af aan met wat hij heeft gezegd. Als dit een ob sessie is, dan moet het maar, want ik kan er op dit moment toch niks aan doen. Ik zal de hele rit moeten uitrijden, al weet ik niet waar het eindstation is. Hoe dan ook: die telefoon hou ik bij de hand, al word ik geplaagd door tien harige, stonede hippievaders met iets te veel inzicht. Na nog twee potjes dammen, waarbij ik genadeloos word afgeslacht hoewel mijn vader ondertussen met een joekel van een joint in zijn mondhoek zit, heb ik er genoeg van. Nog steeds geen bericht van Q. Ik moet iets doen, ik word gek van dat gewacht. Iets fysieks, iets wat meer beweging veroorzaakt dan damstenen verplaatsen. Ik zet een nieuwe pot thee en neem hem mee naar mijn kamer; misschien dat een grondige interne reorganisatie me goed zal doen. Ik ben in principe een sentimentele bewaarder, maar onder de juiste, meestal vrij gestreste omstandigheden verander ik in een weggooi-gremlin. Niets wat zo opruimt in de bovenkamer als het opruimen van de slaapkamer. Binnen het uur heb ik twee vuilniszakken vol. Eén zak met ecologisch verantwoorde brandbare artikelen die het kampvuur in kunnen – we hebben standaard een kampvuur op het terras tot het te koud wordt; daarna hebben we binnen de open haard – en één vuilniszak met zooi die de reguliere vuilverwerking in moet. Ik begin de opruimopluchting al een beetje te voelen, maar dan raak ik afgeleid door wat ik in mijn hand heb. Het is mijn tienermeisjesdagboek, een dik, handgemaakt gebeuren met een Indiase feel. Het papier zal ook wel zelfgebrouwen zijn, van oude sarongs en de rijst van vorige week, want het is van dat wollige, schilferige spul dat in één keer je vulling leegslurpt als je er met een vulpen op schrijft. Toch heb ik dat ge
daan, met een vulpen schrijven; inktklodders en al. Ik weet nog dat ik er stellig van overtuigd was dat wat ik in mijn dagboek schreef een stuk meer waar was als ik een vulpen gebruikte. Een Bicje kon geen waarheden produceren, zo’n afgeknaagd plastic ding was goed voor boodschappenlijstjes, niet voor zielenroerselen. Potlood was helemaal uit den boze, want uitgumbaar. Mijn zielenroerselen waren niet uitgumbaar, ze waren eeuwig en onmetelijk diep en belangrijk. Ik was zeventien, wat moet ik ervan zeggen? Ik haal mijn schouders op en doe even een intern poldermodelletje. Het kampvuur, of toch nog even niet? Voordat ik het weet zit ik op mijn bed met mijn dagboek open op mijn knieën om nog één keer te kijken voordat ik de ecologisch verantwoorde vernietiging van mijn jeugdige overmoed in gang zet. Ik ging door een fase waarin ik probeerde een interessant handschrift te hebben en ik experimenteerde met van die rondjes boven de i in plaats van een punt. Vreselijk; zo meisjesachtig. Ik schreef ook een heel rare g, en een ouderwets soort z die ik soms bijna per ongeluk nog wel gebruik. En wat gebruikte ik veel uitroeptekens!!! en hoofdletters!!! Tegen mijn zin schakel ik over van kijken naar lezen. Tegen mijn zin omdat ik weet wat erin staat en omdat ik weet dat ik eigenlijk niet in al te veel detail aan die periode in mijn leven wil terugdenken, maar tegelijk kán ik niet anders dan eraan terugdenken met mijn hoofd zo vol Q. Niettegenstaande zijn notering-met-stip op de Gevarenlijst is hij zomaar, zonder enige moeite, langs mijn interne hartbewaking gegleden, en geef het maar toe, Nierika-Namasté, je vond het heerlijk. Heerlijk!!! Seks met Q was HEERLIJK!!! Hoofdletters met uitroeptekens. Ik had niet gedacht dat het kon, na de vm. Ik lees hoe ik worstelde met mijn uiterlijk, hoe onzeker ik was, hoe moeilijk ik het had op de middelbare school. Mijn eigen puberwoorden roepen de beelden moeiteloos op; ik zie het weer voor me alsof ik er nog middenin zit. Al die andere meisjes. Ze hadden allemaal van dat lange, steile, bleekblonde haar dat altijd precies op de goeie manier een tikje verwaaid zat, alsof ze zo uit een shampooreclame kwamen wandelen. En van die grote oorringen, precies de goeie laarsjes en precies de goeie
spijkerbroek, precies het goeie truitje en precies het goeie jasje. De juiste mobiel (ik had helemaal geen mobiel natuurlijk), de juiste tas, de juiste ouders. En ze waren van precies de goeie soort rankheid. Niet dat ik nou zo vreselijk dik was, maar ik voelde me altijd zo verschrikkelijk misplaatst met mijn rosblonde krullenbos en mijn ronde billen en mijn Waterlooplein-legerkisten en mijn linkse hippieouders. Mijn moeder was ervan overtuigd dat ik seks nodig had en ze ervoer het als haar moederlijke plicht om mij daarbij een duwtje in de rug te geven. Volgens haar was het essentieel voor mijn zelfvertrouwen, omdat het wel de tijd was – welke zeventienjarige droomt er nu niet van om de ongebreidelde mogelijkheden van de lagere regionen eens even stevig te verkennen. En als ik eenmaal die hobbel van de eerste keer had overwonnen, zou ik vast dapper genoeg zou zijn om een jongen te vinden om mee verder te experimenteren. Mijn moeder is de overtuiging toegedaan dat alles in het leven een leerproces is. Met als einddoel een soort hogere staat van verlichting. Toen ik zeventien was, was haar leercurve op het vlak van de, ahem, seksuele energie – die zo rond mijn twaalfde was ingezet – nog lang niet afgerond. Vervelend genoeg was mijn moeder niet alleen gezegend met een ongebreidelde honger naar kennis, ze wilde de opgedane kennis ook graag in praktijk brengen. Dus daar stond ik met mijn ontluikende seksualiteit onder mijn arm, te schudden van de hormonen en de onzekerheid, en daar was mijn moeder, vol enthousiasme en goede bedoelingen. Met de oplossing. Namelijk: ik had seks nodig. Ja-ja. Gelukkig zoekt ze op dit moment haar heil in een studie middeleeuwse hermetica, wat zo slaapverwekkend is dat het op geen enkele manier schade kan doen. Dat was wel anders toen ik zeventien was. Mijn moeders leermeester van dat moment was een verbazend magere, nootbruine Indiase man met nog meer haar op en aan zijn hoofd dan mijn vader. Het haar was wit en zag eruit alsof het altijd wuifde in de wind, ook binnen. Osho Chandra heette hij; ze noemde hem OC. Op z’n Engels: Osieie. Hij had altijd erg weinig kleren aan, weer of geen weer, en ik had geen idee hoe
oud hij was. Misschien was hij dertig, misschien was hij honderddrie, er was geen peil op te trekken. Hij was bizar lenig en bezigde een speciaal wortelchakra-gefocust soort tantrische yoga, waarin hij mijn moeder onderwees maar dat in mijn oningewijde puberogen vooral over zijn eigen wortel ging en vaak gewoon eindigde in neuken op een yogamatje. Hoe dan ook, OC wist volgens mijn moeder precies wat ik nodig had om ‘verder te komen’, voorbij de ‘blokkades’ die mij ‘belemmerden’. Nu teruglezend in mijn dagboek zou ik wel tegen mijn jongere zelf willen schreeuwen: het zijn hormonen! Geen blokkades! Gewoon wachten, het gaat vanzelf over. Maar ja. Nu is het te laat. Mijn dagboek gaat met een klap dicht. Verder lezen gaat niet, maar het mag wel terug de kast in; ik kan het toch nog niet aan de brandstapel toevertrouwen. Op zich is mijn doel bereikt: mijn kamer is opgeruimd. Mijn hoofd is helaas nog steeds verre van leeg. Q heeft nog steeds niet gebeld. Ik heb honger, merk ik ineens, als de heerlijke geur van BamiSwami’s bami mijn neus binnendrijft. Eten. Lekker. Q heeft nog steeds niet gebeld. Ik ben niet erg sociaal aan tafel. Mijn vader kijkt me bezorgd aan. Mijn moeder schept me na mijn eerste bordje bami nogmaals op en wisselt een blik van verlichte verstandhouding met mijn vader. Ik trek me weer terug in mijn opgeruimde kamer. Q heeft nog steeds niet gebeld. Ik kijk naar mijn telefoon tot ik mijn ogen niet langer open kan houden en dan, verdoofd door de hele emotionele achtbaan en mijn eigen onzekerheid, afgestompt van het wachten en het hopen en de teleurstelling, val ik in slaap met het ding in de aanslag. Voor het geval dat.
Dag 6: maandag
Het trillen en het licht rukken me godzijdank uit een ijzingwekkende David Lynch-achtige droom, waarin ik gehuld in niets dan indirecte belichting voor eeuwig langs een weg loop en nergens kom, begeleid door van die retro onderkoelde-seriemoordenaar-muziek. ‘Hullo,’ mompel ik krakend in de iPhone, terwijl ik probeer mijn hersenkronkels te ontwarren. ‘Nina.’ Ik ben meteen wakker. Ik schiet omhoog en kijk even snel naar het scherm van mijn telefoon – het is kwart over een – en dan hou ik hem gauw weer aan mijn oor, om geen lettergreep van die stem te hoeven missen. ‘Ik zit in de studio hier. Ik kom er verdomme niet uit.’ ‘Zit je opgesloten?’ vraag ik, toch nog wollig van de slaap. Het blijft even stil. En dan: ‘Nee, gek, die track waar ik aan werk; ik kom niet uit die track. Ik moet iets maken, nu meteen, er moet een actiescène gechoreografeerd worden op de score, hebben ze nodig voor de trailer, over twee dagen gaan ze schieten. Ik zit al uren te kloten, ik wil dat je hiernaartoe komt. Vorige keer hielp het ook.’ ‘Waar naartoe? Je bent toch in L.A.?’ Weer even stil. ‘Laatste keer dat ik keek wel, ja. Wat is het probleem? Ben je net wakker of zo?’ ‘Het is midden in de nacht hier… Ik sliep, sorry.’ Ben ik een slechte pa, denk ik ineens met angst en beven, als ik niet
meteen vanuit mijn remslaap met mijn hersens messcherp in de vouw overeind schiet? ‘O ja, tuurlijk. Ik was de tijd kwijt, ik zit al ik weet niet hoe lang in mijn eentje tussen de geluiddempende schuimrubberen muren. Een soort isoleercel met een mengtafel en ik kan me voor geen meter concentreren. Maar goed. Luister. Ik ga zo ophangen, dan bel je Liselore Hengelman, zit in je adressen in je iPhone. Liselore is mijn reisagent. Ik heb haar op de loonlijst, je kan haar midden in de nacht bellen, daar wordt ze voor betaald. Ik heb haar net ge-smst en ze is een vlucht voor je aan het regelen. Commercial als het zo uitkomt en anders een zakenjet, wat maar als eerste opstijgt. Laat me weten wat je eta is. Ik ga proberen een beetje te slapen hier. Zodra je er bent, kijken we of we het samen wel voor elkaar krijgen… Shit, Nina…’ Hij klinkt moe, gefrustreerd, kortaf, eenzaam, een beetje verward en o, zo, zo sexy… En hij zei ‘we’. O jee, o jee, ik smelt. Niet alleen glijdt die stem van hem zo mijn systeem binnen en jaagt daar alle processen op hol, hij zegt er ook nog dingen mee waar ik helemaal week van word, al herhaal ik het woord ‘Gevarenlijst’ nog zo vaak voor mezelf. Gelukkig kan hij niet zien hoe ik verzaligd terugzak in mijn kussen. Gelukkig kan ik mezelf ook niet zien; ik zou me doodschamen. ‘Oké Q,’ antwoord ik zachtjes. Wat kan ik anders zeggen? ‘Ik kom eraan.’ Ik hoor hem zijn adem uitblazen. ‘Ik zie je snel,’ zegt hij, net zo zachtjes, en dan hangt hij op. Een krap uur later, op een onmogelijk tijdstip al met al, zit ik in mijn eentje in een zakenjet waar twaalf mensen in passen. Liselore had alles al geregeld toen ik haar belde. Er reed een auto voor en er stond een vliegtuig op Schiphol. Zo simpel is het blijkbaar, als je maar voldoende geld hebt. Ik kijk stilletjes om me heen met nog net niet mijn onderkaak op mijn knieën van verbazing over de luxe die me omringt. Mijn stoel zit absurd lekker en kan helemaal plat, en ik heb een heerlijk zacht dekentje en een kussen gekregen. En een kop verse muntthee.
Ik schrok eerst toen ik een leeg vliegtuig in stapte, maar ik ben gelukkig niet helemaal alleen: er is ook een stewardess die Monique heet. Ben je eigenlijk wel stewardess in zo’n soort vliegtuig? Misschien ben je wel air hostess of zoiets, hoewel ik dat net zo gruizig vind klinken als een massage met een happy ending. Laat ik daar nou maar niet te veel over nadenken; ik ben al genoeg in de war. Monique vertelde me bij binnenkomst dat het een empty leg-vlucht is. Dat blijkt een vlucht te zijn waarbij het vliegtuig op een bepaalde plaats nodig is, en daar dus sowieso heen moet vliegen. Als je daar dan toevallig ook naartoe moet, dan kun je veel goedkoper dan normaal meevliegen, maar je moet wel op het goede tijdstip weten in te stappen. Ik ben maar blij dat ik niet zo veel geld hoef te kosten. Ik zou niet we ten hoe ik moest kijken als dit hele vliegtuig alleen voor mij was gehuurd; ik ben tenslotte van de budget-, niet van de businessclass. Ik drink mijn thee, klap mijn stoel naar beneden – dat gaat elektrisch en vloeiend en zeker niet met een klap – installeer me onder mijn dekentje en denk dat ik de komende veertien uur wel klaarwakker zal blijven, starend naar het glanzende notenhouten fineerplafond. Ik geloof ook wel dat ik films zou kunnen kijken op die enorme platte tv die in de wand zit ingebouwd, als ik daarom vroeg, maar mijn hoofd zit al zo vol. Als ik mijn ogen weer open staat Monique de stewardairhostess naast me. Ze schudt zachtjes aan mijn schouder. Ik moet mijn stoel rechtop zetten want we gaan bijna landen… Landen? Voordat ik me er goed en wel van bewust ben dat ik de hele vlucht heb liggen tukken als een tijger, krijg ik een kop koffie en een grote goudgele croissant voorgeschoteld. De croissant is zo luchtig en bladerig dat ik hem bijna hoor knisperen op zijn bordje. Hij is nog een beetje warm en smaakt goddelijk. Heeft Monique nou net een croissant voor me gebakken? Bizar. Al even bizar is de auto die op me staat te wachten als ik uit de jet klauter. Ik heb nog nooit van mijn leven zo’n lange auto gezien, het is een soort horizontale giraffe van een auto en je zou bijna verwachten
dat hij in het midden nog een extra set wielen nodig heeft, omdat hij anders zou doorbuigen en met zijn buik over het asfalt zou schuren. Als ik er eenmaal in zit neem ik mezelf zo goed en zo kwaad als het kan in ogenschouw. Legergroen linnen rokje en jasje, beige t-shirt dat volgens het label voor tachtig procent uit zijde bestaat. Allemaal prachtige kleren uit de Q-retail-therapy-collectie, maar volgens mij is er van de mooiheid niet veel over en ben ik flink verkreukeld. Niks aan te doen. Er zit wel een verschoninkje in mijn rugzak, ook uit de Q-collectie. Een mooi, ragdun, koraalrood jurkje dat een godsvermogen heeft gekost; perfect voor het weer in L.A. Ik zou me er nu ter plekke in kunnen wurmen. Ik ben onzichtbaar achter die donkere ramen en er is genoeg ruimte voor zeker vijf paaldanseressen met veren op hun kont om zich hier simultaan om te kleden. Maar ik geloof niet dat het veel zou uit maken. Ik ben vanbinnen nog wel het kreukeligst, en daar helpen geen schone kleren tegen. Ik kan alleen maar hopen dat Q minder aan representativiteit hangt dan Caroline. Caroline. Jezus, ik bedenk ineens dat Q op dezelfde dag zowel met haar als met mij seks heeft gehad. Ik was zo van de kaart van het feit dat ik überhaupt seks heb gehad, met niemand minder dan Q nog wel, dat ik hele maal vergeten ben om na te denken over de rest van de dag. Ik ril ervan; ik vind het bij nadere beschouwing een onaantrekkelijk, onsexy, onsmakelijk gribusidee. Er is een in mijn ogen tamelijk ongezellig woord voor twee mannen die met dezelfde vrouw naar bed zijn geweest. Kutzwagers. Dus wat zijn Caroline en ik dan van elkaar? Piemelschoonzussen? Ieuw. Dubbel ieuw. Mijn ouders hebben altijd benadrukt dat het gezond is om je grenzen te verleggen, maar holy guacamole, dit gaat wel erg ver. En dan merk ik dat er ook nog eens iets heel naars competitiefs in mij omhoogschiet. Daar heb ik anders nooit last van; ik word er onaangenaam door verrast. Maar ik vond het zo lekker met Q dat iets oerachtigs in mij hem blijkbaar meteen helemaal voor mezelf wil.
Driedubbel ieuw. ‘Ik besluit hier en nu…’ zeg ik hardop tegen mezelf in de airconditio ned ruimte in de stretchlimo, ‘… dat er niets meer gaat voorvallen tussen Q en mij. Dat ik alles zal doen om onze relatie professioneel te houden en dat ik op geen enkele manier emotioneel betrokken mag raken bij hem.’ Zo. Weg ermee. Ik hou van mijn grenzen, ik wil ze voorlopig lekker laten liggen waar ze liggen. Ik ben twee dingen helemaal vergeten. Uit het raam kijken waar we zijn (niet dat ik de weg hier weet) en Q bellen dat ik eraan kom. Maar nu draaien we al een oprit op, er zwaait een hek open en ik zie een zorgvuldig gemanicuurd en geïrrigeerd grasveld, doorspekt met subtropisch aandoend geboomte en gestruikte waar ik de naam niet van weet. De limo houdt halt bij een zware, statige voordeur. Als ik de gezichtsuitdrukking van de deur zou moeten omschrijven, dan zou ik zeggen dat hij fronst. Terwijl ik uit de limo word geholpen door de chauffeur (een soort lokale Bob, hoewel ik te bleu ben om beleefd te zijn en zijn naam te vragen) zwaait de fronsende voordeur open. Ik verwacht een fronsende, rijzige man achter de fronsende voordeur. Maar nee, het is een kort, nogal vierkant figuur met knalrood haar en een ringbaard rondom een brede grijns. ‘Hi, ik ben Danny Wierczinsky,’ roept hij, iets te hard. ‘Jij bent zeker Nina?’ Ik knik, en voordat ik van de verrassing bekomen ben dat ik zomaar met een van de Wierczinsky Brothers sta te praten, komt er nog zo’n figuur in beeld. ‘Hallo, ik ben Larry. Zijn broer.’ Larry gooit geheel ten overvloede een duim richting Danny, want ze lijken als twee druppels water op elkaar. ‘Zijn oudere broer.’
‘Twee minuten, dude. Blijf je me dat nou voor eeuwig inwrijven?’ ‘Ja. Kom binnen, Nina. Quist heeft zichzelf opgesloten in de studio en we mochten de grootmeester van de groove alleen storen om jou binnen te laten.’ ‘Hij zit er best al lang in, dus we weten niet echt zeker of hij nog leeft.’ ‘Heeft Mercedes hem dan geen eten gegeven?’ ‘Volgens mij wel. Maar ik geloof dat hij in al die tijd niet eens naar buiten is gekomen om te pissen.’ ‘Iets te veel info, dude.’ Terwijl de broers me omringen met zinnen die elkaar aanvullen en over elkaar heen buitelen tot mijn oren ervan tuiten, word ik zonder pardon naar een uithoek van het huis geleid. Blijkbaar hebben ze dus een studio. Er is plek zat, dat moet ik zeggen. Ik zie in het voorbijgaan een enorme woonkamer, met ramen die uitkijken op een enorme tuin met daarin een enorm zwembad. Er is ook een enorme keuken, het domein van hun huishoudster Mercedes, en een zaal die door de gebroeders Kwek en Kwak, die non-stop doorcommuniceren, wordt aangeduid als de media room. Het is een thuisbioscoop die niet onderdoet voor Tuschinksi 6, maar volgens Danny gebruiken ze hem vooral om te wii-en en om oldskool gta te spelen. Na die mededeling grinniken ze allebei als een stout jongetje. En dan sta ik voor de deur van de studio. Danny en Larry laten me er achter met de mededeling dat als ik iets wil eten of drinken, ik Mercedes moet ‘deployen’, alsof ze een apparaat van het ministerie van Defensie is. ‘Ik snap het wel,’ hoor ik de ene broer zeggen terwijl ze weglopen. ‘Ja, ik ook, dude,’ zegt de andere. ‘Had me ook verbaasd als het een peroxideblonde bimbette met plastic boobs was geweest waar hij op zit te wachten.’ Oké. Ik ben dus géén peroxideblonde bimbette met plastic boobs, en ik vermoed dat dat in de ogen van de gebroeders W. iets positiefs is. Dat idee geeft me precies genoeg zelfvertrouwen om de deurkruk ter hand te nemen en voorzichtig te draaien. Het is nogal donker binnen; ik zie geen steek na al dat zonovergoten Californische interieur. Ik glip voorzichtig door een smalle kier, sluit de
deur achter me en wacht om mijn ogen te laten wennen. Langzaam worden er een paar lichtjes zichtbaar op een immense mengtafel, met ontelbare schuifjes en knopjes waar ik geen chocola van kan maken. Erboven een slapend beeldscherm, dat een heel klein beetje licht genereert. Ernaast een bank, en op die bank een slapende Q. Voor mij genereert hij ook een klein beetje licht en als een mot die een levensgevaarlijke kaarsvlam niet kan negeren, sluip ik naar hem toe. Ik bestudeer hem zo afstandelijk als ik kan. Wat een waanzinnig aantrekkelijke brok man ligt daar. Zelfs met zijn ogen dicht is hij nog volkomen onweerstaanbaar. Op een heel andere manier onweerstaanbaar dan hoe ik hem tot nu toe heb leren kennen: hij ziet er ongelooflijk lief uit. Groot en breed en stevig, maar tegelijk zacht en warm en knuffelbaar. Ik wil hem het liefst in mijn armen nemen en op mijn schoot laten slapen, en dan zachtjes door die herfstbruine lokken van hem strelen. Mijn hand kruipt naar zijn gezicht, mijn vingers strekken zich en raken de zijdezachte krul op zijn voorhoofd. Ik strijk heel voorzichtig, mijn hart vol van iets wat niet in één woord te vatten is. ‘Mmm, Nina,’ mompelt Q in zijn slaap. Of althans, dat denk ik. Dat hoop ik, dat het dat is wat hij mompelt. En dan: bam! Hij schiet recht omhoog, grijpt mijn pols in een bankschroefklem en kijkt met dode ogen strak langs me heen. Stokstijf zit hij, kaarsrecht. Al het warme en zachte is verdwenen en ik schrik zo dat ook ik me even niet kan bewegen. Hij lijkt wel een zombie, zijn gezicht is vertrokken in een grimas. Ineens snap ik dat hij nog slaapt. Mijn pols schrijnt, zo hard heeft hij hem vast, maar met mijn andere hand streel ik opnieuw zijn haar en ik fluister: ‘Q, wakker worden… Ik ben het… Rustig maar…’ En net zo plotseling komt hij uit die enge rigor mortis en wordt hij echt wakker, en dan doet hij weer iets wat ik totaal niet verwacht. Hij keert zich naar me toe en begraaft zijn gezicht in mijn t-shirt, hij kruipt tegen me aan, slaat zijn arm om me heen en houdt me vast alsof hij zou verdrinken als hij per ongeluk losliet. Ik streel zijn hoofd, mijn vingers door zijn haar, en zijn kwetsbaarheid beneemt me de adem.
‘Nina, Nina, ik dacht dat je nooit meer kwam,’ voel ik tegen mijn buik, zijn adem heet en wanhopig door de stof van mijn t-shirt. ‘Je zou me toch bellen? Ik wilde slapen maar ik lag wakker, en toen ben ik toch in slaap gevallen. Kom hier, kom asjeblieft hier.’ Hij tilt zijn hoofd een klein stukje op en kijkt omhoog, zijn wenkbrauwen opgetrokken. Ik kijk naar beneden in dat geweldig mooie gezicht van hem, die ogen die licht geven in het halfduister, en ik kan me op slag niks meer herinneren van wat ik met mezelf heb afgesproken in de limo op weg hiernaartoe. Ik kan me niks meer herinneren, punt. Ik wil alleen maar bij hem zijn en laat hem me zachtjes naar beneden trekken, een paar sterke armen in, tegen een slaperig warm lijf aan. Appel en kaneel; heerlijk. Ik nestel me in het holletje waar ik precies in lijk te passen en voel hoe hij bezitterig en innig tegelijk een been over me heen legt en zijn neus in mijn haar steekt. We liggen een tijdje stil zo, zwijgend genietend van elkaars gezelschap. Het klinkt raar maar ik heb hem vreselijk gemist. Ik ken hem nu vijf dagen, ik heb hem anderhalve dag niet gezien en ik heb hem gemist alsof hij een geamputeerd lichaamsdeel was dat nu weer op zijn plek is gezet. Dit kan toch niet waar zijn? ‘Nina, kom hier,’ mompelt hij in mijn haar. ‘Ik ben hier,’ zeg ik, opkijkend naar zijn gezicht. ‘Mmm,’ komt er verstikt uit hem, en dan landt zijn mond op de mijne. Traag, behoedzaam, maar onvermijdelijk beginnen we aan een kus die langzaam wint aan urgentie, totdat de hitte ervan afslaat en we happen en likken en hijgen en tegen elkaar aan wrijven en niet weten waar we moeten beginnen om alles wat we zouden willen doen en voelen zo snel mogelijk te realiseren. Ik wou dat ik een octopus was, met acht armen die hem overal tegelijk konden voelen en strelen, met honderden kleine zuignapjes die hem overal tegelijk kusjes konden geven en hem nog dichter tegen me aan doen kleven. Hij grijpt tussen zijn schouderbladen en maakt precies genoeg ruimte tussen onze lichamen om in één vloeiende beweging zijn t-shirt over zijn hoofd te kunnen trekken.
Glorieus. Ik word omringd, bedwelmd door zijn geur en glij met mijn hand over zijn schouder, zijn borst. Het is een verrassende, verslavende combinatie van stevig gespierd vlees en een zijdezachte huid. Bij het diffuse licht in de studio zie ik iets van hoe belachelijk goedgebouwd hij eigenlijk is. Niet dat hij de tijd neemt om ervoor te trainen; ik ken nu zijn agenda een beetje en ik weet dat hij geen bewuste aandacht besteedt aan zijn spierbundels. Hij is gewoon zo. ‘Jij ook, uit,’ fluistert hij buiten adem in mijn haar. Hij plukt aan mijn jasje en mijn top en ik manoeuvreer en wurm en spartel tot mijn kleren door de lucht vliegen en ik bloot behalve mijn beha – een mooi crème kanten gevalletje – tegen zijn borstkas aan smelt. Zo heerlijk stevig omkleed met fluweel. ‘Wat ben je lekker zacht,’ fluister ik tegen zijn nek. ‘Niet zo zacht als jij,’ krijg ik terug, bijna onhoorbaar, terwijl zijn handen me overal tegelijk lijken te strelen. Ik voel hoe vreselijk opgewonden hij is en ik ben er zelf niet anders aan toe. Ik ben bijna helemaal bedolven onder hem, ik kan niet wachten om hem ook nog in me te voelen en ik wrijf schaamteloos tegen hem aan; ik kan er ook niks aan doen. Hij reageert meteen met een verstikt geluidje en ik krijg een hele boel snelle hete kusjes en likjes terwijl hij wriemelt om uit zijn broek te komen. ‘Wacht even,’ mompelt hij, en hij frutst een condoom uit zijn zak. ‘Heb je die altijd bij je?’ vraag ik verbaasd, voor heel even uit het moment gehaald door de absurde handigheid waarmee hij het ding opzet. Afrolt. Aantrekt. Of wat je dan ook doet met een condoom. ‘Altijd,’ zegt hij, terwijl hij geconcentreerd, langzaam, verzaligd tegen mijn vochtige brandpunt aan zakt. Het contact doet de wereld verdwijnen. We bewegen een beetje tegen elkaar aan, niets anders bestaat meer dan het punt waar we elkaar raken, waar hij heel beheerst een klein stukje bij me binnendringt. En nog een klein stukje. Afgemeten schokjes die vonkenregens door mijn zenuwbanen schieten. Ik hoor hem een soort grom uitbrengen, en ik maak een geluidje terug, volkomen gefocust op dat gevoel van gevuld worden door hem. Omringd door hem. Alles is hem.
‘Je bent zo strak,’ fluistert hij op een hete ademtocht, ‘zo lekker,’ en weer een schokje. Maar nog houdt hij in. Ik word gek, ik wil alles, helemaal, zijn hele lengte en breedte. Hij is goed uitgerust op de geslachtsorganenafdeling, ik kan niet anders zeggen. De vorige keer tegen de muur voelde ik wel dat hij geen kleintje had, maar nu ik onder hem lig en hem helemaal kan ontvangen, nu merk ik pas hoeveel er is. En ik wil het allemaal. ‘Kom hier, stop hem erin,’ hijg ik dringend en niet zo elegant, en ik grijp zijn billen en trek hem zo dicht mogelijk tegen me aan. Heerlijke mannenkadetten heeft hij, met zachte haartjes erop. Ik kneed. Hij geeft de beheersing op en met een geluid dat uit zijn tenen komt begint hij te stoten, ongeremd, duwen en draaien, helemaal erin. Ik hou het niet meer. ‘O, ik kom klaar,’ fluister ik verhit in zijn oor, bijna verbaasd. Met weer zo’n grom en een rasperig ‘Nina!’ komt hij ook, met één laatste diepe stoot en een aanstormende bibber van zijn tenen tot zijn haarwortels. We blijven doodstil liggen, ik weet niet voor hoe lang. Het is alsof er iets wereldschokkends is gebeurd, iets groots, iets wat bezongen zou moeten worden in een wereldhit. Ineens branden de tranen weer; ik voel me vreselijk kwetsbaar. Hij merkt het. Beweegt een beetje zodat hij mijn gezicht kan zien. ‘Heb ik je pijn gedaan?’ vraagt hij bezorgd. Ik zie zijn ogen ook verdacht glanzen, maar misschien beeld ik me het alleen maar in. Ik schud mijn hoofd en kijk hem aan, peilend in het halfduister, hopend in zijn ogen terug te zien hoe ik me voel. Maar hij kijkt weg. Verstrakt een beetje en begint zich langzaam los te maken uit onze omhelzing. Voorzichtig, maar onstuitbaar. Woordeloos reikt hij me mijn kleren aan. Hij ontdoet zich van het condoom, trekt zijn broek weer omhoog en met die roofdierachtige, economische elegantie die zijn bewegingen kenmerkt trekt hij zijn shirt weer aan. Ik kleed me ook aan en voel me verscheurd door de plotselinge afstand tussen ons, de muur die hij heeft opgetrokken. Hij zegt nog steeds niks. Loopt een paar stappen het kleine studiootje in en vindt op de tast een lichtknop.
Meteen baden we in een onbarmhartige halogeengloed en ik knijp mijn ogen dicht. Hij draait aan een dimmer tot het licht beter te verdragen is, werpt me een duistere blik toe en drukt op een paar knoppen op de mengtafel. Het beeldscherm komt tot leven en de mengtafel zelf knippert een keer met al zijn lampjes tegelijk, alsof ook hij nu goed wakker wordt. Q trekt een extreem ingewikkeld vormgegeven bureaustoel naar zich toe, gaat zitten en begint te werken. Ik lijk niet meer te bestaan, en wat er net tussen ons was lijkt nooit gebeurd. Ik veeg mijn ogen af en zit op de bank, me af te vragen waar ik in vredesnaam voor gekomen ben. Een uurtje of twee later is die vraag weer verdwenen. Q is met een laserscherpe focus met zijn track bezig. Hij heeft een paar brokjes vocalen helemaal verbouwd, hij heeft een groove opgebouwd uit allerlei geluidsfragmenten en hij heeft de structuur in elkaar gezet. En nu maakt hij laag over laag van nieuwe geluiden, soms ritmisch, soms eerder een soort soundscape. We hebben nog steeds geen woord gewisseld, maar af en toe kijkt hij over zijn schouder en dan knik ik als ik vind dat het goed klinkt. Wat meestal zo is. Soms kijk ik hem vragend aan en dan sleutelt hij nog even door. Ik ben net als vorige keer helemaal gegrepen door het proces, door wat er met Q gebeurt als hij muziek creëert. Er is geen twijfel mogelijk: wat hij doet en kan is heel bijzonder. En terwijl hij bezig is, is hij volkomen puur. We zitten samen in een soort bubbel, een eigen wereld, begrensd door de muren van de studio, en ik wou dat dit moment eeuwig duurde. Natuurlijk zijn zulke wensen onzinnig. De track komt af, het moment gaat voorbij, de gebroeders W. komen luisteren en vinden het geweldig. Mercedes brengt broodjes en koffie. De gebroeders bellen allerlei mensen, roepen met veel Californische superlatieven hoe awesome ze het vinden en laten stukjes horen door de telefoon. Q zegt weinig in het algemeen en helemaal niets tegen mij in het bijzonder, maar de paar keer dat hij zijn mond opendoet vloert zijn stemgeluid me totaal, elke keer opnieuw. Ik ben gevangen in zijn aantrekkingskracht, zelfs als hij me zo ongenadig buitensluit.
Ik denk eigenlijk dat we hoognodig aan een Gesprek toe zijn en ik denk dat Q dat ook wel vindt, maar ik zie er nogal tegen op. Wat zou hij gaan zeggen? Dat ik niet moet zeuren? Dat seks met hem bij de baan hoort? Door de telefoon had hij iets gezegd over dat het hem te snel ging, dat hij de controle niet wilde verliezen… Zou hij er de stekker uit trekken, nog voordat ik zelf de kans heb gehad om tegen hem te zeggen dat ik niet wil dat dit nog een keer gebeurt? Hoe raar het ook klinkt, dat lijkt me dus vreselijk. Tweestrijd, tweestrijd… En het wordt er niet beter op als de avond valt en we bij de gebroeders wegrijden. Het Gesprek zou zomaar ineens kunnen beginnen, maar we zitten daar maar naast elkaar te zwijgen. Hij omdat hij me nog steeds buitensluit, ik omdat ik het liefst door de grond zou zakken van ellende. Ik kan alleen maar hopen dat het beter wordt als we onze accommodatie bereiken.
Dag 7: dinsdag
Het is een prachtige avond, zoals volgens mij elke dag en elke avond hier prachtig zijn. Ik zit, met mijn nieuwe, loeidure gewaad ongegeneerd opgestroopt tot mijn bovenbenen, op de rand van een enorm zwembad met uitzicht. Het huis waar het zwembad bij hoort ligt op een heuvel. Volgens mij is dit nou een infinity pool, zo’n zwembad dat zo is aangelegd dat het lijkt of het water van de rand van de tuin af stort. Mooi hoor. Alles is hier groot. En duur. En mooi. De verlichting, de marmeren vloer van het terras rond het zwembad, het met een snorrenkammetje uitgekamde en met een nagelschaartje bijgehouden gras… En het interieur van het huis is helemaal om flauw van te vallen. Ik geloof niet dat ik het echt mooi vind in de esthetische zin van het woord, qua smaak dus – wat zeg ik, het is om vlekken en strepen van te krijgen zo lelijk vind ik het – maar luxe is het wel. We zijn op een feestje van Oscarwinnaar Quentin Finch, van origine een Nieuw-Zeelander, beroemd om a) zijn veelzijdige acteertalent, b) zijn compromisloze werkethiek, c) zijn gevoel voor humor, en berucht om a) zijn temperament – een lontje van net een millimeter, gok ik –, b) zijn afgrijselijke veeleisendheid, en c) zijn weigerachtigheid om permanent naar L.A. te verhuizen. Hij huurt dit monsterlijke huis voor de duur van zijn ‘klusje’, een spektakelfilm over koning Leonidas, en heeft Q vanmorgen gebeld of hij zin had om langs te komen voor een gezellig borreltje. Ze blijken elkaar goed te kennen en noemen elkaar Q-ball 1 en 2. Op het gezellige borreltje zijn ongeveer vijftig wereldberoemde
artiesten uit film en muziek aanwezig, plus een drankverzameling die, als je zou kijken naar het gemiddelde aantal dollars per glas, volgens mij regelrecht het Guinness Book of Records in zou kunnen. Dure mensen, dure booze. Q drinkt bijna nooit. Maar hij wilde er wel even heen. Dus ik moest mee, ook al zag ik er vreselijk tegen op; ik weet natuurlijk helemaal niet wat ik moet zeggen tegen al die beroemdheden. Gelukkig kan ik me niet voorstellen dat Q me op dit moment ergens voor nodig heeft: toen we binnenkwamen werd hij direct opgeslokt door een groepje dat volgens mij voornamelijk bestaat uit muzikanten, hoewel ik slecht ben in celebrityspotten. Ik herken nooit iemand, maar volgens mij waren het een rockzanger, een gangsta-rapper en zo’n jonge zangeres die net haar tienerdoelgroep aan het ontgroeien is en meteen heel raar gaat doen. Ze had een hoog opgesneden badpak aan met een riempje eromheen en een paar extreme hakken eronder en ze had maar voor de helft haar. De nog harige helft was paars. De andere helft was glanzend kaal. Ik greep mijn kans om even naar buiten te glippen. Zo in betrekkelijke eenzaamheid op de rand van het zwembad, met mijn schoenen ernaast en mijn voeten erin, is het wel uit te houden. En ik zit al sinds gisteren te snakken naar een momentje om even mijn gedachten rustig op een rijtje te zetten. We hebben nog steeds het Gesprek niet gehad. Eigenlijk is de dag gisteren heel vreemd geëindigd, en vandaag is even vreemd begonnen. Er is me maar één ding duidelijk: Q is extreem onberekenbaar. Het ene moment is hij superafstandelijk, het volgende enorm kwetsbaar, dan weer is niets hem te gek, dan weer wil hij met rust gelaten worden… En ik krijg mijn gedachten er maar niet omheen wat hij nu eigenlijk van me wil. Ik ben er wel achter wat hij níét van mij wil: hij wil niet met me eten. Of althans, niet met mij alleen. Toen we uit eten gingen met Bob erbij was er niets aan de hand, en ook met de gebroeders W. samen was er geen vuiltje aan de lucht, maar gisteravond, en ook vanmorgen en vandaag rond lunchtijd, wilde hij nadrukkelijk niet samen eten. En we hebben ook niet samen geslapen.
Het is gewoon te raar. Q zit niet in een hotel maar in een bungalow, op een terrein dat eigendom is van Edge Case, het productiebedrijf dat de film van de gebroeders W. produceert. De luxe bungalows zijn speciaal gereserveerd voor Kort Bezoek van Belangrijke Gasten. Het zijn lage, Mexicaanserige casa’tjes met van die extreem bolle dakpannen erop, gegroepeerd rond een zwembad, beetje gras erbij, groot hek eromheen, overal bougainville. De huisjes zijn vanbinnen behoorlijk ruim; dat van Q heeft een aardige woonkamer, een open keuken en drie slaapkamers met ieder hun eigen badkamer. Heel wat meer ruimte dan een suite in zelfs een veelsterrenhotel. Toen we binnenkwamen kreeg ik heel even een soort bizar vakantiegevoel, maar toen wees Q me woordeloos een slaapkamer en verdween hij nog steeds woordeloos in de zijne. Ik was zo in de war dat ik nauwelijks wist wat ik moest voelen, maar fijn was het in elk geval niet. Er lag een lijst met opbelvoedsel van allerlei nationaliteiten in de keuken; ik vond dat ik als pa toch iets nuttigs moest doen (en überhaupt iets doen was vast ook wel goed tegen het rotgevoel), dus ik besloot het eten te regelen. Na aanhoudend bonken op Q’s slaapkamerdeur hoorde ik gemompel dat hij een pizza met tonijn wilde. Toen er werd gebeld kwam hij in stilte naar buiten om te betalen, maar de pizza koerier meldde dat er een lopende rekening met Edge Case was. Q knikte, pakte de dozen aan en sloot de deur. Hij gaf me mijn bestelling en volhardend zwijgend trok hij zich terug in zijn kamer met de zijne. De volgende ochtend (nauwelijks geslapen natuurlijk, en niet alleen vanwege het tijdsverschil) liet ik zonder overleg koffie, broodjes en verse jus komen, maar ik durfde niet op zijn deur te kloppen omdat ik niet wist of hij nog sliep. Ik had gelukkig mijn laptop en Q’s inbox zat behoorlijk vol, dus ik hoefde me niet te vervelen. Uiteindelijk kwam hij naar buiten, fris gedoucht en verpletterend aantrekkelijk, en nog steeds zonder woorden dronk hij zijn lauw geworden koffie. Het broodje raakte hij niet aan. Af en toe keek hij naar me met zo’n duistere, broedende blik. Ik wist niet waar ik het zoeken moest van ongemakkelijkheid. Ik was er intussen van overtuigd dat ik
iets volkomen verkeerd gedaan moest hebben, maar ik kon me bij god niet voorstellen wat. ‘Ja, ik vind dit dus moeilijk,’ zei hij ineens. ‘Ik kan dus niet… eh…’ Hij harkte door zijn haar en haalde een paar keer diep adem. ‘Sorry dat ik zo doe, maar ik kan er gewoon helemaal niet tegen om met iemand samen in zo’n huisje te zitten. En met iemand als jij trek ik het al helemaal niet.’ ‘Iemand als… ik?’ piepte ik, terwijl duizend rampscenario’s zich voor mijn geestesoog voltrokken. Hij vindt me dom, dik, lelijk, raar, dik, suf, te grote voeten, raar haar, dik, een gekke neus, dik… Nog een diepe zucht van Q. Geërgerd schudde hij zijn hoofd. Zijn haar zwiepte over zijn voorhoofd. Mmm, dat haar. ‘Nee, fuck, dat bedoel ik niet, niet dat er iets met jou is; ik bedoel dat ik alleen moet zijn. Ik kan niet met iemand… wonen. En al helemaal niet met iemand die me dus… iets doet.’ Bij dat laatste sprong hij ineens op, alsof het hardop zeggen hem een soort stroomstoot gaf. Hij beende heen en weer. ‘Het is maar voor even,’ zei ik zachtjes, ‘en ik kan toch ook naar een hotel gaan als je dat prettiger vindt?’ ‘Nee!’ zei hij. Hij stond meteen weer stil, zijn ogen op stormachtig. ‘Dat vind ik niet prettiger. Vraag me niet hoe het zit, want ik weet het ook niet.’ En toen greep hij zijn broodje en verdween weer in zijn slaapkamer. Terwijl ik zat bij te komen van het feit dat ik hem blijkbaar iets doe (maar wat dan? En is dat positief of negatief?), hoorde ik zijn telefoon gaan en hoorde ik hem daarna praten. Zelfs door een dichte deur heen voelde ik zijn stemgeluid kriebelen in mijn binnenste. Dat telefoongesprek was dus met Quentin Finch. Daarna kwam Q naar buiten met de mededeling dat we naar het feestje gingen en de vraag of ik nog meer kleren bij me had. Ik wees naar het dunne koraalrode jurkje dat ik aanhad, en voor ik het wist waren we weer aan de retail therapy. Hij kocht voor zichzelf een soort pak met een jasje waarin een hoodie ingebouwd zat (mooi maar casual en een beetje stout) en ik
kreeg deze jurk. Hij heeft bijna dezelfde kleur als mijn huid, dus op een bepaalde manier zie ik er nogal bloot uit. Maar het is zo stijlvol dat het kan en hij zit heerlijk, want hij is van een heel luxe soort ragfijn breisel. Hij rekt. En hij is luchtig. En ook handig: hij kan gewoon in de was. Ik moest ook nieuwe schoenen. Het zijn een soort doorzichtige Cinderella-muiltjes met flink hoge hakken geworden, om de illusie van blootheid zo min mogelijk te verstoren. Tot mijn verbazing val ik er niet mee om, al moet ik wel blijven nadenken als ik erop loop. Tijdens het hele koopcircus kwam Q gaandeweg weer helemaal bij. Alsof hij weer macht over de situatie kreeg. Hij begon zelfs weer een beetje tegen me te praten. Het was nog geen Gesprek, maar ik was al blij dat er een gewoon gesprekje mogelijk was. Ik liep nog steeds te kauwen op het feit dat ik hem blijkbaar iets doe en ergens diep vanbinnen woelt er nog steeds een gevoel dat dat onmogelijk iets slechts kan zijn. Toen ik honger kreeg gingen we ergens zitten. Ik nam een salade, hij een kop koffie. Hij zei dat hij later wel iets zou eten. En toen viel me ineens op dat hij blijkbaar consequent niet met mij alleen wil eten. Wat zou daar nu in godsnaam weer achter zitten? En zou hij met Caroline van Kasteren ook niet eten? Het is simpel: hoe langer ik Q ken, hoe minder ik hem snap. Tegelijk word ik natuurlijk meer gefascineerd en geïntrigeerd en nog een paar dingen die vast ook op -eerd eindigen en die per definitie niet goed voor de gemoedsrust zijn. (Geforceerd, gefrustreerd, geagiteerd… gemasturbeerd? Ah, genoeg gelachen.) Ik besluit dat ik misschien maar beter kan stoppen met piekeren, mijn voeten uit het water kan halen en mijn schoenen weer kan aantrekken, om te kijken hoe het met Q is. Ik heb nauwelijks iets gedaan wat op werken lijkt sinds ik ben aangekomen, maar je kunt nooit weten. Misschien is er hier ineens toch iets pa-achtigs te doen. Aangezien het avondeten erbij is ingeschoten heb ik inmiddels trek gekregen. Misschien zijn er binnen wel ergens hapjes, of chips of popcorn of zo. Ik grinnik; al deze dure mensen voelen zich vast te goed voor een bak popcorn. Als er al iets te eten is zal het wel microscopisch dunne, lasergefileerde hertenrug op een bedje van lichtgekneusde rucola
zijn, overgoten met enkele moleculen van een frambozenmousse. Of wat dan ook; ik weet al even weinig van designereten als van designer kleren. ‘Heeeee, jij bent toch Nina?’ hoor ik achter me, terwijl ik zo elegant mogelijk over het tuinpad van grafsteengrote marmeren tegels naar het huis trippel. Ik keer me om en bots bijna tegen een aangeschoten boom van een vent aan. Het is Quentin Finch, die in het echt nogal groot en breed uitgevallen blijkt te zijn. ‘Hallo, ehm, meneer Finch, ja, ik ben Q’s pa,’ zeg ik onhandig, en ik steek zo beleefd mogelijk een hand uit. ‘Zijn pa? Echt waar? Ik dacht dat je zijn meisje was. Ha, wat een grap. Zeg maar Quent. Wil je nog iets drinken?’ Hij grijpt mijn uitgestoken hand in zijn verkeerde hand en zwaait met een fles bier, die zijn andere hand bezet houdt. En vervolgens trekt hij me mee naar binnen, de muziek en de mensen in. Tot dusver lijkt het me een joviale figuur, die Quent. Ik kan me bijna niet voorstellen dat hij zo’n vervelende knurft kan zijn om mee te werken, als je alle verhalen mag geloven. ‘Weet je toevallig waar Q is gebleven?’ vraag ik hem als ik de balzaalgrote woonkamer rondkijk en hem nergens zie. Ik zie overigens wel eten. Kipkluifjes, gehaktballetjes, inktvisringen, garnalen, een soort bittergarnituur voor gevorderden. Mijn maag rommelt zo hard dat het boven de muziek uit hoorbaar moet zijn. ‘Honger?’ vraagt Quent met een sappige grijns. ‘Geeft Q-ball 2 zijn personeel niet te eten?’ Ondertussen trekt hij me richting hapjes met een warme hand om de mijne. ‘Waarom is hij eigenlijk Q-ball 2?’ vraag ik even later met een mond vol inktvisring. Niet al te damesachtig, maar ik heb te veel trek. ‘Niet dat dat nou iets is waar je in mijn vakgebied trots mee te koop loopt, maar ik ben ouder. Ik was er eerst, dus ik ben nummer 1. Bier? Inktvis moet zwemmen.’ Hij houdt zijn fles omhoog, ik knik, en hij koerst licht meanderend naar de hoek van de balzaal, waar een permanente bar onderdeel van het meubilair uitmaakt. Na drie inktvisringen en twee gehaktballetjes te hebben verzwolgen
zie ik dat Quent van zijn bierqueeste afgeleid is geraakt door een rijzige vrouw met een enorme bos donkerrood krulhaar. Ze speelt ook in films, dat weet ik zeker, maar ik moet even piekeren voor ik me haar naam herinner. O ja, Kate Carmel, en volgens mij komt ze ook uit NieuwZeeland. Ik heb ergens gelezen dat zij en Quentin samen de toneelschool hebben gedaan en nog steeds dikke vrienden zijn. Misschien moet ik eens even rondneuzen om te zien waar Q is gebleven, en een biertje kan ik zelf natuurlijk ook wel halen. Mijn koers naar de bar is een stuk rechter; ik krijg een flesje export-Heineken aangereikt van een ober met een onwaarschijnlijk regelmatig gezicht dat zo op tv kan en ik vraag me af of iedereen hier er soms standaard uitziet alsof hij of zij zo op tv kan. Ik zal wel vreselijk uit de toon vallen. Ik loop naar het terras, aan de zijkant van het huis deze keer, en besluit buitenom te gaan. Misschien is Q in de tuin en hebben we elkaar net gemist. Ik zie hem niet op het terras, dus ik loop een van de paden af. Ik gok erop dat ik bij het zwembad uitkom, en dat is ook zo, alleen loopt dit pad eerst nog achter een halfopen gebouwtje langs waar een buitendouche in zit. Ik hoor iets. Gehijg. Gefrutsel, gekreun. Een vrouwenstem. Ik trek mijn schoenen uit en sluip om het huisje heen. In het vage licht zie ik een paarse pluk haar op en neer bewegen op kruishoogte en ik zie Q star rechtop staan met zijn hoofd achterover. Ik sluip weer terug. Loop naar het huis met mijn schoenen in mijn ene hand en mijn bier in de andere. Wat een bestaan; van de Mickey Mouse Club naar de mtv Awards naar het pijpen van een dj in een tuin in de sterrenwijk van L.A. Op zich is het goed, ik ben meteen weer terug bij het gevoel dat ik had toen ik gisteren aan kwam rijden in de stretchlimo. Ontnuchterd, ellendig. Ik weet honderd procent zeker dat er niets, echt niets tussen Q en mij meer kan en mag voorvallen. Ik moet nog drieëntwintig dagen, volgens mijn contract. Dat moet toch vol te houden zijn.
Ik vind een betrekkelijk rustig hoekje waar ik mijn bier kan opdrinken en mijn evenwicht kan herstellen. Adem in… en uit. En in… Ik tel: vier in, twee vasthouden, vier uit, twee vasthouden, net zo lang tot ik het gevoel heb dat ik de boel weer in de hand heb en dat ik niet zal wegrennen of proberen mijn bierfles door een raam te gooien. Ik ben zo geconcentreerd bezig de boel in de hand te houden dat ik eerst niet in de gaten heb dat ik word aangesproken door een jonge, mediterraan-mooie acteur van wie ik me toch bij god niet meer kan herinneren hoe hij heet. Ik weet dat hij in een recente film die ik heb gezien een personage speelde dat Tony heette, maar ook de naam van de film wil even niet in me opkomen. Wat een brain melt. Het is het soort knappe man waar ik niks mee heb, maar hij doet zijn uiterste best me te vloeren met zijn Spaans geaccentueerde Engels. Ik speel van harte voor publiek: ik luister en glimlach terwijl hij – met behoorlijk goed gelukte humor overigens – vertelt over het project waar hij op dit moment aan werkt. Zolang ik zelf niet hoef te praten hou ik dit best vol, denk ik vol trots over mijn onverwachte professionaliteit, en in elk geval ziet het er vast net uit of ik het goed naar mijn zin heb. Maar dan voel ik plotseling een hand om mijn bovenarm. ‘We gaan, Nina,’ zegt Q in het Nederlands in mijn oor. Hij staat tegen me aan en houdt mijn blote arm vast alsof ik elk moment weg zou kunnen rennen. Mijn verraderlijke lichaam doet wat mijn geest absoluut niet wil: het smelt. Van zowel stemgeluid als aanraking smelt het als kaarsvet boven een vlam en vloeibaar vanbinnen knik ik gedwee. ‘Sorry Enrique, ik moet haar meenemen,’ zegt Q in zijn accentloze Engels; vriendelijk maar met een stalen ondertoon. De mooie Spaanse meneer knikt en haalt glimlachend maar verslagen zijn schouders op. O natuurlijk, Enrique Fuentes, denk ik terwijl ik me door Q laat meevoeren naar de voordeur. Gelukkig heb ik me dat in ieder geval nog herinnerd. Ik parkeer in het voorbijgaan mijn bierfles op een tafeltje en ga vervolgens blootsvoets de limousine in, schoenen nog steeds in de hand, met Q zo dicht achter me dat ik zijn warmte voortdurend blijf voelen.
‘Waar was je mee bezig?’ vraagt hij afgemeten zodra de deur dicht is en de auto weg zoeft. ‘Weet je niet wat voor man dat is, die Fuentes? De grootste playboy die er rondloopt. Erger dan heel Monte Carlo bij elkaar. Wat haal je je in je hoofd?’ Hij praat zacht en laag maar ik zie dat hij woedend is. ‘Ik was aan het wachten tot je… klaar was,’ zeg ik. Met een enorme krachtsinspanning blijf ik in die vonkende ogen kijken. Het duurt heel even voor hij de implicaties van mijn antwoord heeft verwerkt, maar dan zie ik hem slikken en knipperen. ‘Hoe…’ weet hij eruit te krijgen. ‘Ik kwam kijken of je iets nodig had. Ik kon je binnen niet vinden. Omdat je in het douchehokje zat met die kruising tussen Britney Spears en Miley Cyrus.’ Hij kijkt zowaar weg en harkt door zijn haar. Hij lijkt wel beschaamd. Ik heb meteen het gevoel dat ik te bot ben en tegelijk dat ik klink als een gechoqueerde tuttige ouwe tante. Hij is mijn baas nota bene, hij mag doen wat hij wil, en ik ben níét gechoqueerd. ‘Het is niet erg, hoor, ik bedoel, ik heb wel vaker mensen gezien die… eh, bezig wa ren. Je weet wel, iemand met mijn, nou ja, achtergrond en zo,’ zeg ik snel. ‘Ja, wél!’ zegt hij fel. ‘Het is wél erg. Ik begrijp ook niet waarom ik erop inging, ik bedoel, normaal zou het gewoon niet meer zijn dan het was, een lolletje, een momentje, maar ik kon er helemaal niks mee, ik stond daar en ik dacht alleen maar: wat doe ik hier in godsnaam? Ik begrijp gewoon helemaal niet wat er gebeurt. En toen ik het had afgebroken en ik naar je op zoek ging, stond je met die Fuentes te flirten en toen werd ik helemaal gek. Jezus!’ Weer een hark door zijn haar. ‘Ik ken mezelf gewoon helemaal niet meer terug.’ ‘Ik stond niet te flirten, Q, ik stond te luisteren. Hij begon tegen me te praten en ik was wel blij dat ik daar niet helemaal in mijn eentje stond als een soort raar muurbloempje tussen al die beautiful people die ik niet ken en waar ik natuurlijk als een vlag op een modderschuit tussen sta…’ Q begint met zijn hoofd te schudden en ik bedenk ineens dat we
misschien nu wel het Gesprek zitten te hebben. In elk geval praten we weer. ‘Je bent geen vlag op een modderschuit. Verre van.’ Die stem. Laag, warm, gruizig, intiem als een streling op een plek waar nooit iemand komt. O jee. Misschien moet ik nu gewoon maar meteen alles zeggen wat ik kwijt zou willen, nu we praten. Voor hetzelfde geld gooit hij dadelijk ineens de deur weer dicht. ‘Luister, Q,’ begin ik bevend, ‘ik snap er ook niks van, want nog los van dat je mijn baas bent, en dan is het toch gewoon eigenlijk sowieso helemaal niet oké, ben jij helemaal niet het soort man waar ik normaal gesproken iets voor zou voelen. Je bent veel te wild, te op jezelf gericht, te vrij… Ik hou van een meer degelijk model, een man die er altijd voor me is, op wie ik kan vertrouwen, bij wie ik me veilig voel, je weet wel. Huisje-boompje-beestje. Dat ben jij niet. Maar elke keer als ik me dat heb gerealiseerd en ik me voorneem dat ik voortaan gewoon professioneel met je om wil gaan, dan zie ik je weer, en, nou, dan hoef je alleen maar iets tegen me te zeggen, dan kan ik nauwelijks meer helder denken en wil ik gewoon… nou, alles eigenlijk… maar tegelijk vind ik het ook vreselijk eng, ik heb nog nooit iemand zo dichtbij laten komen, ik heb zo’n nare ervaring gehad, ik weet gewoon niet…’ Ik hou op om even een paar keer adem te halen. Zo, dat viel niet mee om allemaal achter elkaar te zeggen. Om niet afgeleid te raken heb ik me geconcentreerd op het lampje aan het plafond van de limo – het is een klein kitscherig kroonluchtertje waar je nogal omheen moet manoeuvreren bij het in- en uitstappen – en heb ik niet gekeken naar Q’s gezicht. Nu kijk ik. Hij ziet eruit alsof hij een enorme dreun heeft gehad. Mijn hart bonkt; dat komt toch niet door wat ik net heb gezegd? Hij is altijd zo zelfverzekerd en zo… zo in control; ik kan me niet voorstellen dat ik ook maar iets zou kunnen zeggen wat hem zou kunnen raken. ‘Voel je je niet veilig bij mij?’ Zijn stem kraakt vervaarlijk. ‘Denk je dat je me niet kunt vertrouwen? Ik… Heb ik iets gedaan waarmee ik je, eh…’ Hark door zijn haar. ‘Heb ik je pijn gedaan? Ik vroeg het gisteren ook al, toen je moest huilen nadat we… Maar je zei niks.’
Ik sper mijn ogen open. ‘Ik zei niks omdat jij niks zei, omdat je je zo afsloot! Ik durfde niet! Maar nee, ik geloof niet dat je me nou zozeer pijn doet; ik raak alleen zo vreselijk in de war van je en dat maakt me… nou, angstig. Onzeker. Ik vergeet gewoon helemaal wat het is dat ik wil.’ ‘Ja. Nee. Ik ook. Ik weet nauwelijks wat er gebeurt, ik voel me op de een of andere manier onbehaaglijk, onrustig, als ik je niet in de buurt heb. En ik voel me gevangen in een soort… gevoel, als je er wel bent. Iets waar ik geen controle over heb. En ik kan helemaal niet meer genieten van seks met andere vrouwen, het lijkt wel alsof ik alleen nog maar met jou wil; ik maak betere muziek met jou erbij, als een of andere vent tegen je aan staat te lullen, dan denk ik meteen het ergste en wil ik hem een dreun verkopen en jou aan je haren wegsleuren; ik word er gek van en ik vind het afschuwelijk.’ Hij stopt heel even en wrijft over zijn mond, alsof het hardop zeggen van al die woorden schuurt en raspt langs zijn lippen. Ik slik. Hij vindt het afschuwelijk. Nu gaat het komen; ik zet me schrap. ‘Afschuwelijk. Dat je je niet veilig bij me zou voelen. Ik wil niets liever dan je nare ervaring, wat het ook precies was, tenietdoen en je leren genieten zoals ik dat heb geleerd; zonder schuldgevoel, zonder restricties, zonder strings attached, alleen nu, in het moment. Dat is het enige wat telt. Alleen weet ik eigenlijk niet of ik dat nog kan, want holy crap, ik… ik wil iets heel raars voorstellen.’ Hij stopt weer, blijkbaar verbaasd door zijn eigen gedachtegang. Ik wacht af en durf me bijna niet te bewegen; het gaat ineens een heel andere kant op dan ik had gedacht. En ik weet nog niet of ik daar nu wel of niet blij mee ga zijn. ‘Als we nou eens…’ zegt Q en hij gaat verzitten en gebaart met zijn handen alsof hij een strijdplan uiteenzet, ‘als we nou voor de duur van je proeftijd, dus dertig dagen…’ ‘Drieëntwintig,’ piep ik. ‘O, je bent al aan het aftellen? Jezus. Is het zo erg?’ ‘Nee, nee, zo bedoel ik het niet, het is niet erg!’ Ik pak instinctief zijn
hand en trek die op mijn schoot. Hij kijkt er even naar maar trekt hem niet weg. ‘Oké. Als we nou voor de komende drieëntwintig dagen, eh, exclusief zijn. Shit zeg, dat heb ik echt nog nooit aan een vrouw voorgesteld. Goed. Ja. drieëntwintig dagen. Misschien voel je je dan wat veiliger, misschien kan ik eraan wennen om iemand om me heen te hebben, om jóú om me heen te hebben… Niet dat we een relatie hebben. Maar gewoon dat we niet met andere mensen naar bed gaan.’ ‘Ik wou eigenlijk helemaal niet meer met je naar bed gaan, maar ik weet niet hoe ik dat moet voorkomen,’ zeg ik kleintjes, ‘je bent gewoon zo asociaal aantrekkelijk.’ Hij kijkt daar een beetje verrast bij en begint dan te grinniken. Mijn hart springt op; hij zou echt vaker moeten lachen. En dan word ik aangestoken en ik grinnik mee en daar zitten we dan, als twee tieners te giechelen op de achterbank van een auto. Nou ja, een stretchlimo. Waar de achterbank langs de zijkant loopt en er een bar en een tv tegenover staan. ‘Jij ook, Nina,’ zegt hij, pretlichtjes in zijn toch al zo lumineuze ogen. ‘Wat?’ zeg ik nog nahinnikend. Hij trekt mijn hand in de zijne naar zich toe. Ik zit aan die hand vast, dus ik moet mee, of ik wil of niet. ‘Jij bent ook asociaal aantrekkelijk,’ mompelt hij betoverend tegen mijn wang, net naast mijn oor, vlak voordat hij me kust. Ik word bestormd, mijn gedachten stuiteren rond tussen dat ik hem iets doe, dat hij mij ook asociaal aantrekkelijk vindt, dat hij het allerlekkerst moet kunnen kussen van de hele wereld, dat hij blijkbaar voor zijn doen zojuist iets heel speciaals tegen me heeft gezegd, en dat ik, ook al druist het recht tegen al mijn rationele voornemens in, gevleid, getroost, gelúkkig ben, zo in zijn armen terwijl hij me wezenloos kust. Het duurt eindeloos en is peilloos diep, maar juist als we de bodem dreigen te raken en we waarschijnlijk even moeten afkoppelen om bij te ademen, gaat zijn iPhone. Met tegenzin vist hij het apparaat uit zijn broekzak. Hij houdt zijn arm om me heen; ik grijp mijn kans om tegen hem aan te kruipen en
mijn neus in het holletje van zijn nek te stoppen. Wat ruikt die man toch schandalig lekker. Hij is zo’n beetje het mannelijke equivalent van al die dode roodharige meisjes in Het parfum, die samen het lekkerste geurtje ter wereld vormden. Alleen is hij het in zijn eentje. En hij leeft nog, wat ik op zich een grote plus vind. ‘Caroline,’ gromt hij in de telefoon, duidelijk niet blij met haar timing. Ik verbijt een tevreden maar voor mijn doen veel te valse glimlach: ik weet dus in elk geval zeker dat zij hem de komende drieëntwintig dagen niet krijgt. Ik hoor haar Goois bekakte stem rap tetteren, maar ik ga zo op in het Q-snuffelen dat ik niet goed kan horen wat ze zegt. Ik voel hem echter wel met elke door haar uitgesproken zin gespannener worden, tot hij op het puntje van de bank zit en ik me noodgedwongen moet losmaken uit zijn nek. Hij geeft me een snelle blik die zegt dat hij dat zelf ook niet ideaal vindt, maar dan concentreert hij zich weer volledig op het gesprek. ‘Per wanneer weet jij dit? Per wanneer speelt het? Hm, we hebben niet veel tijd om iets anders te regelen.’ Ik zie hem denken (hark, hark), terwijl zij tettert. En dan neemt hij een besluit. ‘Ik kom gewoon meteen naar Amsterdam. De deal met de Wierczinsky’s is rond, ik had hier nog wel even willen hangen voor een dag of twee, maar beter dat ik…dat wé nu meteen maar terugkomen. Ja, Nina is hier ook. We zitten in de auto.’ ‘Liselore?’ zeg ik geluidloos tegen hem. Hij knikt. Ik voel me ineens, voor het eerst eigenlijk sinds ik uit het vliegtuig ben gestapt, een echte pa als ik haar nummer opzoek in mijn telefoon en een berichtje begin te tikken.
Dag 8: woensdag
Alweer een zakenjet, een iets kleiner model deze keer. Alweer zijn er geen andere passagiers aan boord. We hebben zelfs geen steward airhostess. Dit is Q’s eigen vliegtuig. Het is helemaal zwart vanbinnen en de muren zijn bekleed met een soort bont. Ik kan mijn ogen bijna niet geloven, maar er zit echt een klein vierkant mengtafeltje in het vliegtuig. En een groot rond bed, met zwartsatijnen lakens en een zwarte, langharige sprei in de vorm van een enorm beestenvel. Ik hoop dat het kunstbont is, anders is er ergens ter wereld een wolharige mammoet die het nu erg koud heeft. Gelukkig zijn er te midden van al die hysterie ook nog gewoon stoelen: zes stuks, bekleed met zwart leer. Toen hij me bij binnenkomst zag staren, zei Q dat hij niet verantwoordelijk is voor de stoffering en meubilering: het is een tweedehands vliegtuig. Een occasionnetje. De eerste eigenaar was een Colombiaanse drugsmagnaat met nogal een pornosmaak, vandaar het bont en het ronde bed. Het mengtafeltje is wel van Q: hij werkt nog wel eens door als hij onderweg is. Bij het opstijgen gingen we netjes in een stoel zitten met een riem om, en ik viel prompt in mijn stoeltje in slaap. Ik geloof dat ik vanaf het moment dat ik Q heb ontmoet bijna geen nacht meer van begin tot eind ononderbroken heb geslapen. Ik kom nu weer langzaam aan de oppervlakte. Ik heb een vrij glorieus uitzicht, namelijk de brede schouders van mijn baas, die achter zijn mengtafeltje zit met een koptelefoon op zijn herfstige bol. Door het
vliegtuigraampje begint een voorzichtige dageraad naar binnen te gluren en er is van dat waanzinnige gouden strijklicht dat alles eruit laat zien alsof het hyperrealistisch en magisch is. Q beweegt onbewust ritmisch mee met de beat die hij blijkbaar aan het opbouwen is, wat mijn mooie uitzicht onbedoeld van een extra lustvol randje voorziet. Hij zal mijn ogen wel in zijn rug voelen priemen, want hoewel ik geen geluid heb gemaakt en hij sowieso niks kan horen met die headphones op, draait hij zich ineens om. En als hij ziet dat ik wakker ben kijkt hij me met die hartstoppende glimlach van hem aan. In één vloeiende beweging trekt hij de koptelefoon van zijn hoofd, ontvouwt zich uit zijn stoel en loopt de paar passen naar waar ik zit, en al even vloeiend zakt hij door zijn knieën tot zijn gezicht het mijne bijna raakt. Zijn ogen staan verbazingwekkend zacht. ‘Wat slaap je lief,’ zegt hij, met die vloerende stem van hem, ‘ik heb nog nooit iemand met zo veel overgave en vertrouwen zien slapen. Het was heel inspirerend. Ik heb een tijdje naar je zitten kijken en toen kreeg ik allerlei ideetjes… Heb ik een beetje aan gewerkt.’ ‘Hoe lang heb ik in ’s hemelsnaam geslapen?’ zeg ik krakend, en ik aai over zijn wang. Hij verstijft eerst even, maar als ik mijn hand niet wegtrek ontspant hij weer onder mijn aanraking. Hij knippert ervan met zijn ogen. ‘Een uur of vijf, denk ik.’ ‘Zo lang? Jeetje. En hoe kan iemand nou met extra veel vertrouwen slapen?’ vraag ik, mijn hand nu op zijn schouder. Ik word iets wakkerder en ga een beetje meer rechtop zitten. ‘Slapen is toch gewoon slapen? Ogen dicht en zzz?’ Het voelt heerlijk om hem gewoon zo aan te raken, ik voel de energie ervan door mijn hand prikkelen en langs mijn arm kruipen. Alsof je reiki doet met iemand die onder zwakstroom staat. Hij glimlacht weer, een beetje droevig lijkt het wel. ‘Voor mij is dat helemaal niet zo vanzelfsprekend. Ik slaap sowieso weinig, maar als ik slaap, dan is het met één oog open.’ ‘Hoezo, wat kan je gebeuren?’
‘Je hebt geen idee, Nina,’ fluistert hij, vlak voor hij over me heen leunt en me kust. Heel zachtjes deze keer, geen passionele bestorming. Mijn wang, mijn neusvleugel, mijn oorlel, ik wil terug kussen maar krijg bijna de kans niet. ‘Ik wist niet dat je zo lekker was als je slaperig bent,’ mompelt hij in mijn haar. En dan kussen we echt, en glij ik uit mijn stoel om op mijn knieën tegenover hem terecht te komen, frontaal tegen elkaar aan, bam, en alle passie barst op vol vermogen los. Ik sleur aan zijn t-shirt, hij rukt aan mijn jurk. Voor ik het weet zit het hele ding om mijn middel en ben ik bloot en als was in zijn handen, en gromt hij verzaligd als hij merkt dat ik weer geen ondergoed aanheb. Hij heeft ook geen onderbroek aan, als gewoonlijk – gek eigenlijk dat ik dat na een paar dagen al als een volkomen normaal feit ervaar: dj Quist zit altijd in zijn blote kont in zijn spijkerbroek. Het is nogal erotiserend, de gedachte dat hij met al z’n opwinding een beetje tegen die ruwe stof zit te schuren, vechtend om eruit te komen. Het heeft zoiets oers, iets onstuitbaars. ‘Tijd om bij de Mile High Club te komen,’ ademt hij in mijn oor, ‘ik ga van alles met je doen op allerlei plekken, net zo lang tot je met evenveel overgave kan genieten van seks als van slapen.’ Hij trekt me op de vloer, maar ik spartel een beetje tegen. ‘Is dat malle bed niet veel lekkerder zacht?’ ‘Niet in een bed,’ zegt hij zachtjes maar beslist. Hij rolt half op me en wrijft zijn kruistocht-in-spijkerbroek precies zo tegen mijn blote, gewillige vlees dat ik moet vechten om nog maar één coherente gedachte in mijn hoofd te kunnen houden. Ik vecht. Het lukt. ‘Q, stop,’ zeg ik, meer een lustvol gekreun dan de gedecideerde uitspraak die ik voor ogen had, maar onder de omstandigheden klaag ik niet. ‘Ik wil op het bed. Taco heeft me verteld dat je het niet in een bed wilt doen, maar als ik van jou van alles moet overwinnen, dan wil ik dat jij ook…’ Hij wrijft. Ik kan niet verder praten. Ik kijk hem alleen maar aan en
probeer door het gesmeul heen te laten doorschemeren dat ik het meen. Zijn lustbewolkte blik haakt zich vast in de mijne en tot mijn verbazing hoor ik hem zeggen: ‘Oké… Kom, kom hier voor ik me bedenk. Jezus, wat doe je toch met me…’ We sluimeren bloot op het beestenvel. Het is voor het eerst dat ik hem helemaal kan zien, in voldoende licht om nu echt zeker te weten dat hij waanzinnig gebouwd is. Van zijn heerlijk gevulde armen en brede schouders tot zijn fab abs, zo strak dat je er wasbord met vingerhoedjes op kunt spelen, tot zijn lekkere billen, zijn heerlijke gespierde bovenbenen, en god, hij heeft zelfs aantrekkelijke voeten. En dan ben ik nog niet eens begonnen aan een lofzang op zijn love unit. Ik heb in mijn leven precies voldoende blote piemels gezien om te weten dat het mannelijk geslachtsorgaan nou niet uitblinkt op het gebied van de esthetica, hoeveel plezier je er ook aan kunt beleven. De meeste piemels zijn toch een beetje angstige worstjes, schuilend in een slecht geïsoleerd nestje van schaamhaar. Maar niet die van Q. Hij heeft, het klinkt raar, echt een Mooie Piemel. Fors, recht en roze, fier zelfs in ruste, met een lekker zacht velletje erop. Ik aai er voorzichtig overheen. Onder mijn aanraking komt hij opnieuw tot leven en Q’s ogen ontluiken. ‘Wil je nog een keer?’ Zijn stem, nog een beetje seks-omfloerst, is al meer dan genoeg om me klaar te maken voor de volgende ronde. Ik knik. Ik vind het zo geweldig dat ook hij iets heeft gedaan om uit zijn comfortzone te komen, dat ik meteen een stuk minder overweldigd ben. En minder bang, minder passief. Wat ik wel ben is enthousiast – en vrij onverzadigbaar. Tot mijn eigen verrassing. We doen het nog twee keer voor we eindelijk uitgeput in slaap vallen. Samen op het ronde bed, zijn arm om me heen, mijn kruin onder zijn kin. Als we het kantoor van Q Productions eindelijk betreden heb ik ogen op stelen. Dus dit is een jetlag, goed, weer wat geleerd. We hebben nog wel iets van twee uur liggen slapen op het bed, maar toen Q eenmaal goed wakker werd, voelde ik toch die muur van hem weer omhoogkomen. Misschien niet zo hard als eerst, want hij sloot me niet meer
compleet buiten, maar de manier waarop hij zich in totale stilte weer aankleedde en achter zijn werkstation kroop sprak boekdelen. Ik volgde hem door mijn oogharen en zag hoe hij op zijn laptop het nieuws las. The Huffington Post, Nu.nl, een paar sites en blogs die er van een afstandje uitzagen alsof ze over dance gingen. Ineens stak hij, nog steeds in stilte, een triomfantelijke vuist in de lucht. ‘Wat is er?’ vroeg ik natuurlijk, hoewel ik eigenlijk dacht dat ik wel geen antwoord zou krijgen. Ik had het mis, want hij keerde zich om en vertelde met die adembenemende glimlach van hem dat ‘Out There’, de track die hij voor dwdd had gemaakt waar ik bij zat, op 3 in de Mega Top 50 was binnengekomen en dat het nummer zo’n beetje alle dancecharts wereldwijd bestormde. Het was leuk om te zien hoe blij dat hem maakt; ik had verwacht dat hij een hit min of meer als normaal zou beschouwen. Bijna alsof hij er recht op zou hebben. Maar dat had ik dus mis. Ergens hoop ik dat hij zijn vreugde over zijn succes, en daarmee dus ook zijn onzekerheid over zijn werk, normaal gesproken niet zomaar met mensen deelt. Ik merk dat ik stilletjes op zoek ben naar alles wat ik zou kunnen benoemen tussen ons wat bijzonder is. Ik ben zo ontzettend vol van alles wat er tussen ons is voorgevallen; ik wil niets liever dan er meer van maken dan het is, maar ik weet maar al te goed wat hij heeft gezegd. Dat hij even tijdelijk niet met andere vrouwen naar bed wil. For the time being. Meer niet. Meer is het gewoon niet. Hoe hard ik ook probeer meer betekenis te leggen in alles wat hij doet of zegt, de waarheid is dat het hem in feite alleen maar gevaarlijker maakt. Ik moet er denk ik een nieuw woord voor uitvinden, want wat hij is gaat alle gevaar van Gevarenlijst-mannen dat ik tot nu toe heb ervaren zo ver te boven dat… Nou ja, het is eigenlijk een soort van surrealistisch om ze over één kam te scheren. Bovendien, met de andere Gevarenlijst-mannen heb ik nooit seks gehad. Ik heb ze alleen maar op de lijst gezet onder het motto: als ik al overwoog om met iemand seks te gaan hebben, dan zijn dit dus in elk geval alvast geen kandidaten. Q deed het gewoon met me, nog voor ik me goed en wel had gerealiseerd hoe gevaarlijk hij was. Voor ik het wist stak hij me in nieuwe kleren;
voor ik het wist was ik met hem aan de andere kant van de wereld, gezellig keuvelend met wereldsterren, omringd door adembenemende luxe. Q heeft, letterlijk en figuurlijk, mijn wereld op zijn kop gezet. Terwijl ik dit allemaal bedenk heb ik, tot mijn verrassing zonder jetlag-gerelateerde ongelukken, de zesde verdieping weten te bereiken. Ik heb mijn tas in mijn kamer gezet en een kijkje genomen in de vergaderzaal, want we hebben zo meteen Groot Overleg. Q ben ik onderweg kwijtgeraakt, die is zwijgend de studio in verdwenen. Daarvoor in de plaats heb ik Taco gevonden in de keuken op de zesde. Hij stelt meteen voor even samen een paar liter koffie te zetten voor de vergadering, want we zitten straks met z’n tienen om de tafel. Ik hoor de liftdeur open- en dichtgaan en ik hoor stemmen op de gang. Dat betekent dat behalve Len, Caroline en Taco ook de subhoofden nu langzaamaan wel zullen binnendruppelen: Leo Kerkhof, hoofd Controlling, die aan Len rapporteert en er heel vriendelijk en netjes uitziet; hij geeft me beleefd een hand als hij langs de keuken loopt. Bernice Roodenrijs is er voor Offline Marketing en voor Online Marketing komt er een snelle gast met gemillimeterd haar en een open blik. Ik had hem nog niet ontmoet en hij stelt zich voor als Victor Goedegebuure, ‘zeg maar v-Good, dat doet iedereen hier’. Beide marketingmanagers rapporteren aan Caroline. Verder is er nog een wat oudere, beetje moederlijke vrouw voor hr, een van de drie die ik bij het eerste rondje al even heb ontmoet. Zij heet Erna van Achteren. Die naam vind ik blijkbaar als enige hilarisch – ik bedoel, sorry, ziet nou niemand dat? Maar ik lach niet hardop. Plus, Erna is een schat, dat zie ik meteen. En als laatste heeft Taco een van zijn jongens uitgenodigd, een gast die een soort kopie van hem is, alleen wat jonger en wat verlegener. Hij heet Jur. Misschien heeft hij wel geen achternaam; hij wordt in elk geval alleen met zijn voornaam aan me voorgesteld. Wat hij in elk geval wel heeft is een baard, en best een lange ook. Wat zou het toch zijn met baarden tegenwoordig? Als ik een man van mijn leeftijd met zo’n enorme aangroei zie, dan denk ik meteen aan mijn pluizige vader. Als de tolerantie er niet van baby af aan bij
mij in was gedrild en het dus niet bijna genetisch onmogelijk voor me was om iemand te be- of veroordelen op zijn of haar uiterlijk, dan zou ik zo’n baardgebeuren meteen reden voor opname op de Gevarenlijst maken. ‘Hoe ging het?’ vraagt Taco terwijl hij me een volle kan koffie aanreikt. Hij kijkt me dusdanig veelbetekenend aan dat hij heel veel vragen moet hebben samengebald in die drie woorden. ‘Goed, op zich,’ zeg ik, niet bereid om al het werk te doen. ‘Wel een lichte jetlag.’ We zijn nog even alleen in het keukentje, niemand kan ons nu horen. Iedereen zit al in de vergaderzaal terwijl wij de laatste kannen, kopjes en suikerpotten verzamelen. Taco zucht, krabt in zijn nek, kijkt weg en trekt dan de stoute schoenen aan. ‘Wat heb je met hem gedaan? Ik zag hem net even snel in de studio en… hij is anders. Hij is stiller, maar tegelijk ook… chiller.’ Hij grijnst even. ‘Ik weet niet. Soort van innerlijke tevredenheid. Hij is altijd zo intens en zo op zijn hoede. Het is maar heel subtiel, hoor; als ik hem niet zo goed kende had ik het misschien niet eens gespot, maar er is echt iets met die dude gebeurd!’ ‘Komt het niet gewoon doordat het zo goed gaat met “Out There”?’ ‘Uhhh, nee?!’ zegt Taco, op een toon alsof ik het domste ooit voorstel. ‘Ik ben er vaker bij geweest dat een nummer goed ging lopen, maar dit is echt wat anders, hoor. Jullie doen het met elkaar, hè?’ Ik kijk om me heen om te checken dat écht niemand kan meeluisteren. Niemand kan meeluisteren. Ik knik, en bloos. ‘Hij doet het met iedereen, dus dat kan het niet zijn, dat jullie seks met elkaar hebben. Wat is het dan? Kijk, ik hoef geen details te weten van hóé jullie het doen, maar als er iets aan de hand is met Wes, dan moet ik dat wel weten. Als zijn beste vriend en als zijn zakenpartner.’ ‘En stel dat er iets… goeds met hem aan de hand is?’ vraag ik zachtjes. ‘Als het iets goeds is, dan hou ik helemáál mijn hart vast. Ik ken hem. Als hij zich ooit in zijn leven… Nou ja, als hij de deur eenmaal openzet, en het gaat dan mis… Man, ik wil er niet aan denken wat er dan gebeurt.
Hij heeft zo’n historie, bagage, littekens, the works. Maar nu moet ik dus wel meer details hebben. Wat is er gebeurd?’ ‘Nou… Hij, eh, hij heeft voorgesteld dat we, eh…’ Jeetje, dat voelt raar om hardop te moeten zeggen! ‘Dat we dus, eh, exclusief zijn voor de duur van mijn proeftijd. Dus een soort van twee proeftijden tegelijk, lijkt het wel, hè?’ Ik stop even om mijn woorden te kiezen. ‘Hoewel ik niet weet wat er gaat gebeuren als ik word aangenomen voor beide banen, zeg maar. Hij maakte wel heel duidelijk dat we geen relatie hebben. We doen het alleen exclusief met elkaar.’ ‘Exclusief,’ zegt Taco, zijn stem bijna uitdrukkingsloos van verbazing. ‘Wes. Exclusief. Seriously.’ ‘Ja, echt. Dat zei hij.’ ‘En jij? Wil je dat zo?’ Ik stop en denk opnieuw. ‘Tja, eigenlijk dacht ik altijd dat ik sowieso een heel ander soort iemand dan Q wilde, maar het is of ik het niet kan stoppen. Hij is gewoon te aantrekkelijk, te bijzonder, te… kwetsbaar ook af en toe. En het is… nou ja, ook gewoon te lekker met hem. Ik weet niet waarom ik je dit allemaal vertel. Best wel persoonlijk eigenlijk.’ ‘Kwetsbaar,’ zegt Taco. ‘Dus, elke keer als ik iets zeg, dan ga je één zo’n woord heel nadrukkelijk herhalen?’ Ik vind het grappig maar ook wel een beetje irritant hoe Taco reageert. ‘Ja, nee, sorry. Het is gewoon onverwacht. Hij laat zichzelf nooit zien, en al helemaal niet aan vrouwen.’ ‘Nou, dan heb ik er nog een voor je,’ zeg ik, want nu begin ik een beetje opstandig te worden. ‘We hebben het in een bed gedaan. In het vliegtuig. Hij wilde eerst niet, maar hij heeft het toch gedaan toen ik het vroeg. Zo. Nou weet je alles.’ Taco geeft me nog een koffiekan aan. ‘In een bed,’ zegt hij na een tijdje. We kijken elkaar aan en schieten dan ineens in de lach. En dan dragen we ieder een dienblad naar binnen. Toen de vergadering begon had ik nog steeds geen idee wat nu precies de crisis was waar we halsoverkop voor naar huis zijn gevlogen, maar
nu ik rustig in mijn hoekkamertje de notulen zit uit te werken begin ik steeds meer de omvang van de mogelijke ramp te overzien. Vervelend genoeg moet ik mijn ogen ongeveer openhouden met luciferhoutjes, waardoor ik niet zo goed opschiet als ik zou willen. Plus, mijn hoofd zit vol met allerlei stomende en stormende gedachten aan Q, die maken dat ik soms ineens een half uur naar mijn beeldscherm zit te staren zonder iets te zien. Maar ik laat me niet kennen. Ik zet mijn tanden op elkaar en tik door. Het beveiligingsbedrijf dat Moonbeam Het Twiske zou beveiligen, SecureCure, heeft de offerte ingetrokken. Dat is waar het in een notendop op neerkomt. Twee weken voor het zover is. Een event waar nu al tegen de dertigduizend kaartjes voor zijn verkocht en waar al een enorm logistiek plan voor is ontwikkeld: een kortingsdeal met de NS, pendelbussen vanaf Amsterdam Centraal, Amsterdam Sloterdijk en station Zaandam en vipvervoer over het water en per helikopter, want er zijn niet genoeg parkeerplaatsen in de buurt van het terrein om mensen met eigen vervoer te laten komen. En er worden zeker nog zo’n tienduizend lastminutekaartverkopen verwacht. Veertigduizend mensen is een grote groep. Je zal er maar friet voor moeten bakken! Als ze allemaal tegelijk op pad zouden gaan zonder beveiliging, dan kunnen ze zo een van de dorpen rondom het feestterrein onder de voet lopen. Als er mensen ziek worden of hulp nodig hebben, dan kunnen die zonder beveiliging niet worden afgeschermd of snel worden weggevoerd. De artiesten kunnen niet worden beveiligd, en de aanwezige apparatuur ook niet… De ingewikkelde en dure verzekering die is afgesloten om in allerlei mogelijke drama’s te voorzien, tot en met bodemverontreiniging aan toe, is compleet zinloos zonder een bij de omvang van het event passend beveiligingsplan. Hoe trancemuziek een bodem kan verontreinigen kan ik me overigens ook niet direct voorstellen, maar aan de andere kant: als veertigduizend mensen per ongeluk een flesje cola laten leeglopen op het grasveld, dan gebeurt er wel iets waar het gras waarschijnlijk niet zo blij mee is. Het onderdeel eventbeveiliging zit in het takenpakket van Len, de
financieel directeur. Dat is zo gegroeid, blijkbaar. Q Productions werkt al sinds jaar en dag samen met hetzelfde beveiligingsbedrijf, namelijk SecureCure. Dat is ook zo gegroeid. Geen enkele reden om aan te ne men dat er voor deze Moonbeam iets anders dan anders zou gebeuren op dit gebied. Tijdens de vergadering bleek dat er onverwacht wél reden was om aan te nemen dat er iets anders dan anders was gebeurd. Caroline had bij het openmaken van haar papieren post per ongeluk een envelop geopend die eigenlijk aan Len geadresseerd was, en die envelop bevatte de papieren bevestiging van het over de telefoon overeengekomen intrekken van de uitstaande SecureCure-offerte. Het eerste wat ze had gedaan was Q bellen, het tweede was bij Len binnenstormen. Die had gemeld dat hij al druk bezig was om een andere partij te regelen en daarmee was wat hem betreft de kous eigenlijk af; geen enkele reden om Q halsoverkop terug te laten vliegen uit L.A. Te laat: tegen die tijd zaten we al min of meer in de lucht. Het was wat Len betrof ook helemaal niet nodig geweest om op stel en sprong zo’n noodvergadering te organiseren. Alles was gewoon onder controle. Hij verwaardigde zich uiteindelijk toch om in een korte presentatie het nieuwe beveiligingsbedrijf te introduceren dat hij had gekozen, Halcyon Crowd Control. Het leek allemaal heel mooi: jonge, goedgetrainde mannen met nette pakken en duur uitziende technologie. Niks geen semi-politieuniformen en walkietalkies aan de riem. De futuristisch aandoende in ear-communicatiemiddelen bleken te werken met een ringleiding. Taco en zijn jongens zouden daarvoor over het hele festivalterrein ringleidingversterking moeten aanleggen. Taco en Jur begonnen bij die mededeling direct aan een onbegrijpelijke techneutendiscussie waarvan de conclusie min of meer was dat het kán, maar dat er erg veel extra werk en ook nogal wat kosten aan vastzitten. Len leek toch best tevreden; hij benadrukte nog maar eens dat het nieuwe bedrijf in heel korte tijd een uitstekend beveiligingsplan had neergelegd en dat hij er het volste vertrouwen in had. Caroline moest toch nog even een boos punt maken dat Len dit alle maal niet met haar had gedeeld, Len vond vervolgens dat ze niet zo
moest zeuren en dat ze niet almaar moest proberen alles naar zich toe te trekken. Hij had het toch allemaal netjes opgelost? Leo vroeg om een eerste inschatting van de extra kosten (‘Zeg tienduizend,’ zei Taco. Zoveel?! dacht ik) en hij wilde binnen 48 uur graag een exact bedrag horen. Erna vroeg of ze extra mensen moest inhuren, en waar die dan eventueel zouden moeten gaan zitten, want het vrijwilligersleger was al in stelling gebracht en als dat eenmaal op sterkte was, dan zou er geen mens meer bij kunnen op kantoor. v-Good vroeg zich af of hij op social media iets over die ringleiding moest zeggen en hij zou checken of er een Facebook-pagina of een Twitter-account van Halcyon was, terwijl Bernice hardop piekerde of ze een persbericht moest voorbereiden voor het geval de media er lucht van zouden krijgen dat er zo kort van tevoren van beveiliging was gewisseld. Er werd heen en weer gepraat, er werden afspraken gemaakt, het probleem leek na een uur vergaderen al niet meer echt een probleem en na nog een half uur vergaderen was iedereen ervan overtuigd dat het hele verhaal een storm in een glas water was. Er was in feite niets anders gebeurd dan dat Moonbeam een andere beveiliger in de arm had genomen. Trouw werk ik mijn aantekeningen en mijn herinnering uit in nette rechte zinnen. Ik lees mijn notulen nog een paar keer goed door en ik corrigeer de typefouten. Daarna mail ik het rond naar alle deelnemers. Zo; dezelfde dag nog in de pocket. Ik voel me een echte pa. Maar dan gaat er ineens een alarmbelletje af in mijn hoofd. Er ontbreekt iets, in al deze informatie. Er is iets waarover we het helemaal niet hebben gehad tijdens de vergadering. We hebben helemaal geen reden gehoord waaróm de offerte is ingetrokken. Heeft SecureCure de klus afgezegd? Het gaat nou niet om een klein feestje dat een of twee bouncers nodig heeft, dus ik kan me niet voorstellen dat ze zomaar het werk zouden laten lopen. Plus, ze zijn al jaren de vaste beveiligers van Moonbeam in Nederland. Of zou Len het zelf hebben afgezegd omdat hij een betere partij op het oog had? Maar dat lijkt me dan toch wel tricky, zo kort van tevoren, zeker als hij niet eerder met het nieuwe bedrijf heeft samengewerkt.
Ik kauw op de achterkant van een potlood en vraag me af waarom ik er überhaupt zo diep over nadenk. Wat weet ik nou helemaal van dancefeesten organiseren? Tegelijk heb ik last van mijn zeurende intuïtie. Er is hier iets aan de hand, iets wat niet helemaal snor zit, en eigenlijk ben ik bloednieuwsgierig. Ik klik zomaar eens wat rond op het netwerk. Taco heeft me overal toegang toe gegeven, zie ik: alle afdelingsmappen, zelfs de personeelsdossiers, en ook alle financiële gegevens. Zou dat een vergissing zijn? Ik ben nog maar in mijn proeftijd, stel nou dat ik kwaad zou willen! Mijn deur kraakt en ik kijk op – het is Taco die zijn grinnikende bol om de hoek steekt. ‘Zo, lekker bezig jij, meteen aan de slag met je notulen. Maar niet om het een of ander, je ziet eruit als een slaperige natte dweil, dus wat zeg je ervan als ik je nu even een slinger naar huis geef?’ ‘O. Nou, ehm. Tja. Dank voor het compliment, zal ik maar zeggen. Lijkt me lekker, ik kan zo slapen. Maar moet ik niet beschikbaar blijven voor Q?’ ‘Die is ook naar huis, meteen na de vergadering al. Ik had wel gedacht dat hij iets tegen je zou zeggen, onder de omstandigheden?’ Ik schud mijn hoofd en voel me meteen een soort van dubbel uitgewrongen: niet alleen ben ik doodmoe, ik voel me ook leeglopen als een ballonnetje bij de gedachte dat blijkbaar de muur tussen Q en mij weer tot de hemel is opgetrokken. Ik zou blij moeten zijn, qua Gevarenlijst, maar niets is minder waar. Dus klap ik gedecideerd mijn laptop dicht, stop hem in mijn tas en volg Taco naar buiten, naar een grote zwarte bus die vanbinnen doorleefd, maar op de een of andere manier toch ook gezellig Taco-achtig is. Er liggen lege Mars-wikkels, kabeltjes, meerdere pikzwarte zonnebrillen, boeken die eruitzien als woeste avonturenthrillers, een banaan op het dashboard… De achterbank is gelukkig een beetje in schaduwen gehuld, want volgens mij is het daar nog een veel grotere chaos. Ik kijk bewust niet, klim in de passagiersstoel en leg mijn tas op schoot. Taco rijdt met grommende motor weg en ik begin voorzichtig moed te verzamelen.
Na een kwartiertje hard werken heb ik dan eindelijk genoeg moed bijeengeraapt om mijn mond open te kunnen doen: ‘Eh, Taco? Ik zag daarnet toen ik aan het werk was dat, eh, je me overal rechten op hebt gegeven. Op het hele netwerk. Ik wilde even weten of dat per ongeluk was of expres.’ ‘Expres. In opdracht van Q. Hoezo? Wilde je bij onze staatsgevaarlijke geheime informatie?’ Taco grinnikt ontwapenend en kijkt even opzij. ‘Haha, ja echt. Nee, maar serieus, ik was een beetje aan het neuzen in allerlei mapjes naar aanleiding van de vergadering, omdat ik iets niet snap, en toen vroeg ik me ineens af of dat wel mocht. Ik ben nog maar in mijn proeftijd, en ik kan zomaar overal bij… Ik bedoel, niet dat ik nou zo’n cybernazi ben die vindt dat alles maar met rechten moet worden afgeschermd en zo, ik bedoel, verre van, ik met mijn linkse vrije radicale conditionering. Ik vind natuurlijk dat alles open en vrij toegankelijk moet zijn, maar…’ Ik zit te ratelen, ik hoor het. En hou dus abrupt mijn mond. ‘Hey, rustig nou, Manestraal. Je moet even je mand in, tukje doen, even weg uit die hele sfeer. Dan kom je wel weer tot jezelf. En je mag gewoon in alle mapjes. Q heeft dan wel moeite met je binnenlaten, maar hij heeft moeite met iedereen binnenlaten. Je bent al verder binnen dan… nou, wie dan ook, volgens mij. Hij vertrouwt je, voor zover hij dat kan.’ Aan die woorden hou ik me vast terwijl ik me uitkleed, een lange hete douche neem, in mijn stomste maar lekkerst zittende pyjama met beertjes kruip en in mijn bed ga zitten, met mijn laptop op schoot. Q vertrouwt me. Zou het echt? Hij had het gezegd, natuurlijk, dat hij iemand zocht die hij kon vertrouwen, maar… zou ik dan diegene kunnen zijn? En hoe kan hij dat nou zo zeker weten, ik bedoel, we kennen elkaar net acht dagen. En ineens snap ik waarom ik het naadje van de kous wil weten over die stomme offerte. Ik wíl dat Q me kan vertrouwen. Nee, ik wil dat hij óp me vertrouwt. Ik wil hem… volgens mij wil ik hem beschermen. O
jee, o jee, o jee, hoe diep zit ik hier al in? Dit is allang geen lust meer, dit is echt iets anders aan het worden. Ik wil gewoon echt niet tot het eindstation in deze train of thought blijven zitten, ik durf het gewoon nog niet te weten. Ik stap dus maar gauw uit, klap mijn laptop open en begin te zoeken naar alles wat ik over SecureCure kan vinden. En over Halcyon Crowd Control, onze nieuwe beste vriend. En binnen no time heb ik bewijs dat Len al een maand of drie geleden per e-mail in contact was met Halcyon, ruim voordat de offerte van SecureCure werd ingetrokken. Zou Len dat dan al allemaal hebben zien aankomen? Of heeft hij er op de een of andere manier soms zelf de hand in gehad? Sowieso raar, dat zo’n bedrijf een offerte uitbrengt die dan twee weken van tevoren nog niet eens goedgekeurd zou zijn, bedenk ik ineens. Terwijl het om zo’n groot event gaat. Mijn hoofd tolt nu echt. Ik kan hier geen chocola van maken, ik kan eigenlijk nergens meer chocola van maken en ik heb nog net de tijd om mijn laptop van mijn schoot te tillen en naast me op het bed te zetten voor ik met lichtsnelheid in slaap val.
Dag 9: donderdag
Ik weet nauwelijks meer hoe ik op kantoor ben gekomen (o ja, met behulp van Bob, trouwe redder in nood!) en ik weet nog minder hoe ik het eind van de dag ga halen. Mijn jetlag is nog lang niet weg en tegelijk is er van alles aan de hand waarbij een volledig functionerend brein een grote plus zou zijn. Ik heb Q nog niet gezien of gesproken, wat het allemaal ook niet eenvoudiger maakt. Ik loop op eieren en heb de neiging steeds over mijn schouder te kijken om te zien of hij daar toevallig ineens is. Maar dat is hij niet, en dat weet ik eigenlijk ook wel zonder te kijken. Ik kan zijn nabijheid bijna voelen, met al mijn zintuigen, en nu voel ik helemaal niks. Ja, haast. Ik voel haast. Er zijn namelijk rond de tachtig vrijwilligers binnengedruppeld vandaag, die allemaal een werkplek en een taak moeten hebben, en Caroline heeft bedacht dat ik Erna mooi kan helpen bij die monsterklus. Ik vind het natuurlijk helemaal niet leuk dat Caroline mij loopt rond te commanderen, maar toch verdraag ik het verbazingwekkend lankmoedig, omdat… ik weet, ik weet, wat zij niet weet. Namelijk dat ze seks met Q op haar platte afgetrainde buik kan schrijven, in elk geval tot het eind van mijn proeftijd. Gna-gna. Het goeie nieuws is dat ‘Out There’ nog steeds op alle lijsten aan het stijgen is, dat de downloads door het dak gaan en dat ik tussen de bedrijven door, als ik heel even achter mijn bureau zit uit te hijgen, een mailtje zie binnenkomen van de gema’s, wat voor Global Electronic Music Awards blijkt te staan. Een soort Oscar voor trancemuziek, weet
Google mij te vertellen. De belangrijkste onderscheidingen binnen het vakgebied, en ja hoor, Q is genomineerd. In twee categorieën: beste track van het jaar (voor ‘Out There’) en beste dj van het jaar. De uitreiking is al over een dikke twee maanden en het verbaast me dat zo’n nominatie dan nog zo op de valreep komt, maar blijkbaar kan het in dit muziekgenre gewoon zo hard gaan. Alles is digitaal, alles gaat meteen viral en dan is binnen no time de hele wereld op de hoogte. Alles in het nu. Net als Q zelf. Ik stuur een berichtje aan Q voor het geval dat hij zelf zijn e-mail niet leest en ik vertel het aan Taco. Kort daarna gonst hele bedrijf ervan. v-Good komt even langs en laat me een printje zien van een wereldkaart met een aantal statistieken die tonen waar de track allemaal is gedownload. Verbazingwekkend genoeg staat Bangladesh in die lijst, net als Nepal en Burundi. Landen waarvan ik niet direct had gedacht dat trance er heel groot zou zijn. Maar volgens hem heb je overal ter wereld wel een klein clubje zware fanaten, en soms ook al een flink wat groter clubje. Q heeft zich nog steeds niet op kantoor laten zien, en hij stuurt me ook geen berichtje terug. Ik was al blij dat ik een zakelijke noodzaak had om contact met hem te zoeken, want ik ben natuurlijk niet van plan zoiets afhankelijks als ‘waar ben je’ sturen. Maar ik wil wél weten waar hij is. Ik voel een zeurende, verdrietige leegte, alsof ik fantoompijn heb. Ik wil dat natuurlijk helemaal niet voelen. Net zoals ik niet wil voelen dat ik hem zou willen beschermen en troosten. Ik zou willen dat al zijn littekens en wonden en pijn en angst en verdriet uit het verleden in rook opgaan omdat ik bij hem ben. Dát zou ik willen. Ik lijk wel gek. Ik weet niet eens wat er allemaal precies met hem is gebeurd waardoor hij is geworden wie hij is, maar ik wou dat ik het voor hem kon oplossen. Eén ding is er handig aan Madame Caroline met haar bazigheid: doordat ze me alle kanten op commandeert weet ik wel meteen waar alles en iedereen is. En terwijl ik door het bedrijf heen en weer ren denk ik na over mijn gevoelens. Ik probeer ze te analyseren en te benoemen, ze in hokjes te stoppen om ze daarmee ongevaarlijk te maken. Maar elke minuut waarin ik niets van Q hoor tikt voelbaar pijnlijk voorbij,
met nog steeds al mijn gevoelens grommend en kwijlend en happend naar mijn gemoedsrust. ‘O, Nina?’ Stik, daar zal je Madame C. weer hebben. Ik draai me om, een beeldscherm met een bungelende vga-kabel in mijn armen. ‘Ach.’ Ze staat even stokstijf, overdreven verbijstering op haar gezicht. Ze heeft natuurlijke een perfecte outfit, een perfect kapsel, perfecte make-up. Volgens mij krijgt een f5-tornado haar looks nog niet uit model. ‘Nina, wat is er met je gebeurd? Ben je door de wringer gehaald? Ja, het is ook zwaar, hè? Ik vraag me wel af of je het zult volhouden bij ons, als ik je zo zie. Hoe dan ook, breng dit even voor me naar Leo Kerkhof, als je wilt.’ Ik zeg maar niks, want ik zou werkelijk niet weten hoe ik op haar moet reageren. Zo goed en zo kwaad als het gaat pak ik het stapeltje papier van haar aan. Eerst lever ik het beeldscherm af en zet ik een meisje van een jaar of zeventien met een babyroze mohawk en een ringetje door haar lip aan het werk; ze helpt mee filmpjes maken van gefotografeerd werk van bekende graffitiartiesten die speciaal voor deze Moonbeam iets ‘gezet’ hebben in het oude ndsm-droogdok. Graffiti blijk je niet te ‘maken’, maar te ‘zetten’. Het is net koffie. Het is de bedoeling dat het allemaal heel groot geprojecteerd wordt op het gras en de bomen. Milieuvriendelijke streetart in de natuur. Dan op een holletje naar Leo, die de papieren van me aanpakt, me op een stoel zet en een kop muntthee voor me haalt. Ik moet daar van hem vijf minuten blijven zitten en uitrusten. Intussen babbelt hij vriendelijk tegen me en maakt hij me aan het lachen met zijn overdreven uitroepen van wanhoop als zijn laptop niet meewerkt. Hij lijkt me echt een aardige, nette jongen. Niks voor de Gevarenlijst, en zeker niet het type dat ik had verwacht tegen te komen in een omgeving als deze. Hij ziet er ook nog eens helemaal niet zo verkeerd uit. De vijf minuutjes zijn balsem op mijn ziel en gesterkt verlaat ik zijn kamer, op naar de volgende crisis. Nog steeds geen bericht van Q.
Niemand schijnt het erg te vinden dat hij zich nog niet op kantoor heeft gemeld; blijkbaar zijn ze eraan gewend dat hij volkomen zijn eigen gang gaat. De stroom vrijwilligers droogt uiteindelijk op; overal zitten nu mensen met meest zelf meegebrachte laptops, tot op de trap aan toe, en ik heb van Erna begrepen dat er morgen nog meer komen. Er zijn ongeveer evenveel jongens als meisjes en hoewel ze zonder uitzondering aardig tegen me zijn krijg ik steeds meer het gevoel dat ik er absoluut niet bij hoor. Ik zie er gewoon helemaal niet zo doordacht cool, anders en zeker van mezelf uit. Ik snap bij ieder van originaliteit overlopend meisje dat ik binnen zie komen minder en minder wat Q uitgerekend met mij moet. En dan tel ik alle internationale beroemdheden die hij kent nog niet eens mee. Hij wordt omringd door de leukste, interessantste, mooiste vrouwen, hij kan ze allemaal krijgen, hij zal er ook wel een flink aantal hebben gehad, en hij heeft het over exclusiviteit. Met mij. Schiet mij maar lek. Nu de rust een beetje is weergekeerd kruip ik weer even achter mijn laptop en check de alweer volgelopen mailbox. Wat krijgt die man veel mail, er valt niet tegenop te organiseren. Het is al tegen vieren, zie ik als ik voor de zoveelste keer op mijn iPhone kijk om te zien of hij al heeft gereageerd. Natuurlijk niet. De dag is aan de ene kant omgevlogen van de drukte en aan de andere kant omgekropen van het wachten. En dan gebeurt het. Iets lijkt te veranderen, de lucht knettert een beetje, ik kijk op. De deur gaat open. Q. Hij vult mijn kamertje met zijn fysieke aanwezigheid, met zijn intensiteit en met zijn kenmerkende geur. Voor ik het in de gaten heb sta ik naast mijn bureau, mijn hart klopt in mijn keel, ik zie nog net dat hij er een beetje verwilderd uitziet en dan zet hij twee grote stappen en slaat zijn armen om me heen. Ik kruip weg. Neus in holletje, zacht en stevig, heerlijk veilig, ik voel dat zijn hart ook klopt als een waanzinnige en dan, gek genoeg, gaat het langzamer. Het mijne ook.
Ik voel het gebeuren: onze hartenklop past zich aan. Synchroniseert, slaat in de maat als een trancebeat, da-dum, da-dum, rustiger, rustiger, tevreden nu. Ik voel me alsof ik thuiskom, hoe raar is dat? Ik kijk omhoog langs zijn kin en zie dat hij zijn ogen dicht heeft. ‘Voel je dat?’ fluister ik. Hij knikt. Hij buigt zijn hoofd, ogen nog steeds dicht, zijn neus langs mijn wang, waar zijn die lippen? Ah. Daar zijn ze. Het is gek genoeg niet eens zo opwindend, het is vooral heel intens, zoals we daar staan, verstild, armen en lippen. Maar langzaam komt de kus op gang, het kan niet uitblijven, het is te lekker. Hij kan dit zo goed, hij is zo teder en tegelijk zo’n vulkaan. ik strijk door zijn haar, achter zijn oor, ik ben helemaal zacht en nat en gezwollen en overal klaar voor en ik geloof niet dat ik er iets tegen zou kunnen doen als hij hier midden op het bureau zou willen. Met de deur nog open. Ineens stopt hij en trekt me nog dichter tegen zich aan, omhoog, hij tilt me een stukje van de grond alsof ik niks weeg en ik voel zijn armspieren spannen. Ik had me nog niet gerealiseerd hoe sterk hij eigenlijk is. Dat idee is zo mogelijk nog opwindender dan zijn blote erectie in zijn spijkerbroek en ik hoor een soort kreun. Waarschijnlijk van mij. ‘Nina, Nina, waarom zei je niks?’ fluistert hij in mijn haar. ‘Ik stuurde je toch iets, over die gema’s?’ Mijn stem functioneert nog net. Hij laat me zachtjes zakken tot ik weer sta en hij opent zijn ogen langzaam, spleetjes van licht, omfloerst met iets wat complex en moeilijk in woorden te vatten is. Ze kijken recht mijn ziel in en even, heel even kijk ik in de zijne. Een afgrond van pijn en angst en kwetsbaarheid, een vuurbal van lust en drive en ambitie. Ik snap ineens iets beter dat hij over overleven spreekt, het is een jungle van rauwheid daarbinnen. Hij schudt zijn hoofd en de muur komt omhoog. Niet helemaal, maar genoeg om het moment te doorbreken. ‘De meeste vrouwen met wie ik omga bellen en mailen en chatten en sms’en me na één keer helemaal plat. Als ze mijn contactgegevens
tenminste hebben. Ik stel voor om een tijdje exclusief met je te zijn en jij stuurt me één berichtje, over iets zakelijks.’ Zijn stem klinkt vlak. Het is geen beschuldiging, meer een verbaasde constatering. ‘Ik wilde je niet storen… maar ik dacht dat je dat van die awards wel zou willen weten. Voor het geval je nog niet naar je e-mail had gekeken. En gisteren, toen jij al weg was, heeft Taco me naar huis gebracht en die zei dat het misschien ook wel goed zou zijn om even afstand te nemen en tot rust te komen, dus dat heb ik gedaan. Het leek me een goed idee, ik wilde ook wel even nadenken over alles wat er…’ Ik ratel weer. Ik stop meteen. ‘En?’ zegt hij na een tijdje. Het klinkt een beetje gevaarlijk. Hij kijkt door me heen met die brandende blik van hem. Ik laat mijn hoofd hangen, deels uit verlegenheid, deels uit een soort verslagenheid. Er is geen kruid tegen gewassen, hoe hard ik ook mijn best doe. Er zit niks anders op dan me gewonnen te geven. Ratioemotie: 0-1. ‘Ik heb je gemist,’ fluister ik. Ik kan het gewoon niet langer ontkennen en ik hoef niet eens op te kijken om te weten dat het zijn glimlach aansteekt. De volle wattage ervan. Zijn hand streelt mijn zij, mijn rug. ‘Ik vlieg zo naar Londen voor een setje van een uur.’ Natuurlijk. Ik knik, week van die stem, die hand, die hele man. ‘Ga mee, Nina.’ Natuurlijk.
Dag 10: vrijdag
Daar zitten we dan, in even mooi vormgegeven als slechtzittende wachtkamerstoeltjes, in een heel modern gemeentehuis van een niet zo heel groot dorp. Voor een overgemeentelijke bespreking (of hoe heet zo’n Interplanetary Council op microniveau?) over Moonbeam Het Twiske. Er zijn vragen gerezen over de veiligheid voor natuur en milieu en de overlast voor de bewoners in de omliggende dorpen, en dus is het hele topteam uitgerukt: Q, Taco, Caroline en Len. Mij krijgen ze er gratis bij. De overgang in decor en sfeer tussen gisteravond en vanmorgen is zo abrupt dat ik nog niet helemaal heb kunnen acclimatiseren; volgens mij kijk ik als een wilde uit mijn ogen. Die heb ik dan ook de hele nacht niet dicht kunnen doen. Ik ben verbaasd dat ik nog zo vol energie ben, dat ik niet onderuitzak tegen Q’s schouder. Niet dat ik dat niet zou willen natuurlijk, maar ik hou me in. Gisteren ging het van kantoor eerst naar Q’s Thuis op de eilanden, waar we voor mij wat schone kleren ophaalden uit de berg die hij voor me heeft gekocht en die bij mij niet meer in mijn kast past. Alles was keurig uitgepakt en opgehangen, met de kaartjes er nog aan, in de kast van zijn logeerkamer. Of eigenlijk logeerappartement: naast zijn binnen voordeur gaat een trap omhoog naar de ruimte boven de keuken en een deel van de woonkamer, en daar bevindt zich een geheel zelfstandige woonruimte, met alles erin. Woonkamer, slaapkamer, douche, wc, keukentje. Niet heel groot maar wel heel functioneel en met een geweldig uitzicht over het water en de boten. Ik kan me voorstellen dat een
student er een moord voor zou doen, wat zeg ik, ík zou er een moord voor doen als ik overwoog in Amsterdam te gaan wonen. Even kon ik me zelfs voorstellen dat ik er ook echt zou wonen, met al mijn nieuw gekochte kleren in de kast. Heel even maar. Meer tijd was er ook niet; we hadden precies een half uur. Bob stond buiten met draaiende motor, klaar om ons plankgas naar Schiphol te transporteren. Ik koos een zwart, grofgebreid jurkje – meer gat dan jurk – met een minimaal spaghettibandjes-hemdjurkje eronder. Omdat het jurkje nogal kort was, zo kort dat ik me moest scheren (en ik bedoel niet mijn oksels) om het met goed fatsoen aan te kunnen, trok ik er een soort zwarte yogabroek onder aan, maar dan van semitransparante zijden tricot. Zit heerlijk. Een paar zwarte JC Lita’s eronder en ik was klaar; ik voelde me reuze urban met mijn clunky heels. Q fronste een beetje naar die broek toen ik de slaapkamer uit kwam, maar toen ik naast hem stond zei hij, laag en verlekkerd: ‘Hmm, je bent met die schoenen aan bijna net zo groot als ik. Weet je wat voor mogelijkheden dat biedt?’ Ik had geen idee, maar de manier waarop hij het zei, plus het effect van zijn stemgeluid op mijn innerlijke chemische huishouding… Mmm, er liep een rilling over mijn rug. We scheurden naar het vliegtuig en het vliegtuig scheurde vervolgens naar Londen. In het vliegtuig werd er niet gescheurd maar hard gewerkt. Q ging woordeloos aan zijn werkstation zitten alsof ik er niet meer was. Ik begin daar al een beetje aan te wennen, dat hij zo in het moment kan zijn dat hij lijkt te vergeten dat hij niet alleen is. Ik greep mijn laptop en zodra ik online kon, ging ik verder met e-mail sorteren en graven naar documenten die me meer inzicht in ‘Beveiligingsgate’ zouden kunnen geven. Want het alarmbelletje was dan wel naar de achtergrond verdreven door de drukke dag, weg was het niet. Binnen een uur waren we geland, gecleard, gewassen en afgedroogd en verlieten we Heathrow in een luxe gechauffeerde mobiel van iets normalere proporties dan de luxe gechauffeerde mobielen in L.A. Het
interieur was ook een stuk minder hysterisch. Gewoon mooi zwart leer en getinte ramen en veel beenruimte; geen kroonluchters. Toen gingen we eten in een heel duur hotel met een of andere Engelse, al even dure meneer die Alfred heette, zo gay was als een draaimolen en Featherstonehaugh als achternaam had. Wat je als ‘fanshaw’ blijkt uit te spreken – wat een letterverspilling! Hij was musicalproducent. Voor zijn plezier, hoor, geld had hij toch al genoeg. Hij had ook een pa bij zich; een jonge, onwaarschijnlijk mooie Indiase man, luisterend naar de naam Ravi, die volkomen ondoorgrondelijk en mysterieus maar tegelijk geweldig dienstbaar bleef tijdens het hele diner. Q stelde me voor als zijn muze en assistent. Alfred Fanshaw glimlachte alwetend toen hij Q’s hand op mijn rug zag, maar ik liep te gloeien. Muze! Zo heeft nog nooit iemand me genoemd! Daarna deed Q nog even twee korte interviews in de hotellobby, een voor een muziekblad en eentje voor een online technomagazine, en toen gingen we naar het feest waar hij moest draaien. We hingen backstage een beetje rond, maakten een babbeltje met de andere dj’s, keken naar het publiek op een groot beeldscherm en zoenden stiekem een beetje achter een stapel flightcases. Hij fluisterde in mijn haar en streelde me op allerlei onbehoorlijke plaatsen tot ik stond te trillen van de opgebouwde spanning. Toen liet hij me los en hij grinnikte en mompelde dat we het later af zouden maken. Alleen zijn stemgeluid was dus weer genoeg voor het laatste zetje, en verdikke, hij zag het. Toen grinnikte hij nog harder. Ik kan er niks aan doen, maar als ik hem zie lachen, dan zingt mijn hart in mijn borstkas. Als ik daarvoor moet klaarkomen in een openbare ruimte, dan heb ik dat er nog wel voor over ook. Ik zit dus gewoon ontzettend te blozen op mijn keiharde wachtstoeltje in het gemeentehuis van Oostzaan. En dat is alleen nog maar doordat ik aan het eerste orgasme van de avond denk. Q zit naast me en ik voel hem kijken. Ik waag een blik en zie een hint van die lach. Hij mompelt ‘Was niet rot, hè?’ en harkt een hand door
zijn haar, deze keer niet uit frustratie maar overduidelijk uit tevredenheid. Ik zie Caroline scherp naar ons kijken; het kan niet anders of binnen nu en vijf seconden gaat ze een gênante vraag stellen. Drie… twee… ‘Dames, heren, als u mij wilt volgen?’ Een van belangrijkheid bijna uit haar mantelpak barstende middelbare dame komt ons halen om met de verzamelde burgemeesters en relevante wethouders te spreken. We rijzen dankbaar uit onze stoeltjes, onze respectievelijke achterwerken ondertussen ook mooi vormgegeven. Twee uur later staan we weer buiten, met tuitende oren. ‘Sufgeluld’ is waarschijnlijk de best passende term hier, in elk geval wat mij betreft. Misschien was er te weinig zuurstof in die vergaderzaal of zo; ik snak in elk geval naar buitenlucht. Q heeft zich verbazingwekkend goed geweerd; hij en Taco voerden eigenlijk het leeuwendeel van het gesprek. Ze hebben natuurlijk veel vaker met dit bijltje gehakt, toen ze net begonnen waren met feesten organiseren, toen alles nog semi-illegaal was en ze nog geen miljoenenbedrijf vertegenwoordigden. Toch was de discussie bijna vastgelopen. Ernstig vastgelopen. ZegMoonbeam-Twiske-maar-af vastgelopen. Ware het niet dat ik zo dom was om op dat moment mijn mond open te doen. ‘Briljante opmerking, Nina,’ zegt Taco tegen me. ‘Dat we daar niet zelf op gekomen zijn. En technisch gezien ook haalbaar, als ik genoeg machines meeneem om een goed scatternet neer te leggen.’ Machines zijn bij Taco computers, heb ik inmiddels geleerd. ‘Promotioneel een drama,’ zegt Caroline duister. ‘Het is veel te kort dag om nog zo’n switch te maken; mensen gaan hun geld terugvragen. Als we uiteindelijk vijftienduizend man binnenkrijgen, dan zal ik verbaasd zijn.’ ‘Laat dat nou maar aan v-Good over,’ zegt Q met die verpletterende ik-wil-er-verder-niets-over-horen-stem van hem. ‘Hij kan het milieuaspect benadrukken, dan gaat het alleen maar vóór ons werken. Als hij kan zorgen dat het vandaag of morgen viral gaat, dan hebben we tijd zat. En ik regel de dubbele line-up wel; er staan genoeg gastjes te springen om een keer op een Moonbeam te draaien.’
Wat had ik nou helemaal voorgesteld? Simpel. Geluidsoverlast was het onoverkomelijke probleem, dus ik zei: silent disco. Zorg dat iedereen bij binnenkomst een bluetoothkoptelefoon krijgt, draai voor de blote oren een beetje dromerige, zweverige muziek met weinig beat, en draai op de headsets het steviger werk. Dan heb je een soort 3d-Moonbeam. Moet je alleen wel twee keer zo veel dj’s programmeren. Tot mijn verbijstering was iedereen enthousiast. De burgemeesters zagen het geluidsoverlastprobleem in rook opgaan en waren vervolgens alleen nog maar blij met de revenuen die in de respectievelijke gemeente kassen konden stromen. Q vond het idee van een extra dimensie geweldig en Taco zat te stuiteren op zijn stoel bij het idee dat dit wel eens de grootste silent disco ooit zou kunnen worden en dat hij dat technisch ging realiseren. Zelfs Caroline kan, ondanks een paar praktische tegenwerpingen, niet ontkennen dat het een goed idee is. Ze blijft fronsen terwijl ze instapt bij Bob. Taco schuift achter haar aan, maar Q houdt me tegen als ik daarna wil instappen. ‘Nina, ik wil even samen de locatie bekijken. We kunnen het volgens mij lopen vanaf hier.’ Hij buigt zich naar het raampje, dat Bob snel laat zakken, ‘Bob, ik bel je als we je nodig hebben. Dank je wel.’ En hij keert zich om en loopt vastberaden een straatje in. Ik kijk even heen en weer tussen auto en Q, maar dan zie ik Taco’s gebaar. Ga achter hem aan, zegt dat gebaar. Ik knik, keer me om en moet bijna hollen om Q nog in te halen. Zwijgend lopen we naast elkaar. Hij weet de weg, we lopen zo het natuurgebied in. Het is nog best een eindje naar het beoogde festivalterrein, en voor ik het weet zijn mijn hersens weer aan een klein tripje down memory lane begonnen, terug naar gisteravond. Memory Lane is in dit geval zo opwindend dat een wandeling over de Wallen erbij zou verbleken en ik voel mijn wangen alweer gloeien. Q stond, vlak voordat zijn set begon, even met een meisje te praten. Ze fluisterde iets in zijn oor, hij lachte kort zonder dat zijn ogen meededen en toen ging ze weer weg, met een nogal teleurgesteld loopje.
‘Wat heb je tegen haar gezegd?’ vroeg ik, een beetje bezorgd. ‘Dat ik het een lief aanbod vond, maar dat ze me geen blowjob hoefde te geven tijdens mijn set.’ ‘Huh?’ was het enige wat ik kon uitbrengen. ‘Is echt niet de eerste keer dat ik het aangeboden krijg, hoor,’ zei Q, onbewogen. ‘Heb je zo’n aanbod ook wel eens… aangenomen?’ vroeg ik, tegelijk huiverend en bijna klinisch geïnteresseerd. ‘Wat denk je zelf?’ vroeg hij; de moeder aller retorische vragen. Ik beet op mijn lip. Hij grinnikte. ‘Maar vanavond niet. Nog los van onze, eh, afspraak, heb ik een paar ideetjes gekregen door die schoenen van je.’ We stonden inmiddels achter het podium, te wachten tot Q werd aangekondigd. Mijn hart klopte in mijn keel. Wat had hij in ’s hemelsnaam in zijn hoofd? ‘Tijd om die broek uit te doen,’ gromde hij in mijn oor. ‘Dat jurkje is meer dan genoeg, kijk om je heen.’ Hij knikte naar de drommen schaars geklede, dansende, zwetende, genietende mensen. Voordat ik er al te diep over na kon denken was ik al uit die broek geklommen, zo min mogelijk bukkend en zo hard mogelijk hopend dat áls iemand al mijn kant op keek, mijn ultrakorte jurkje niet al te veel prijs zou geven. Ik had nog wel even een angstmomentje om dat allemaal in die belachelijk hoge schoenen te doen, maar het ging net goed. Q gaf me een blik van goedkeuring die broeierig genoeg was om de stijging van de zeespiegel met een jaartje te versnellen. ‘Zo, en nu mee het podium op,’ zei hij tegen me, en hij trok me zonder pardon aan mijn hand mee toen zijn naam werd genoemd en het gejuich begon. ‘Wat moet ik doen?’ zei ik een beetje paniekerig, me vreselijk onhandig voelend. Hij gaf me een koptelefoon. ‘Zet op. Armen omhoog, ogen dicht en dansen.’ Dus dat deed ik. De eerste aanraking kwam na een minuut of vijf. Hij streek met zijn
hand langs mijn been. Mijn ogen gingen natuurlijk meteen open. Zijn blik ving de mijne en zijn grijns was roofdierachtig. Hij gebaarde dat ik mijn ogen weer dicht moest doen. Weer een paar minuten later voelde ik zijn hand weer, maar dan iets hoger. Net iets gevaarlijker. En zo ging het door; hij verleidde me terwijl hij de set van zijn leven draaide. Hoe hij zijn hoofd erbij kon houden is me een raadsel, maar tijdens de laatste track werkte hij met maar één arm. Zijn andere arm was om mijn middel geslagen en hield me tegen zijn op knappen staande erectie aan. Zijn hand zat onder mijn jurkje, ondervond daar verder geen hindernissen en wreef en masseerde en maakte me gek. Aan de achterkant duwde hij zichzelf ritmisch tegen me aan op de groove. Het was onverdraaglijk erotisch en lekker en hij timede het perfect, zodat ik werkelijk vonken sproeiend klaarkwam en als een lappenpop tegen hem aan zakte in de laatste paar maten van zijn laatste track. Hij moest me nog net niet van achter de mengtafel vandaan dragen; ik had zo ongeveer geen bot meer in mijn lijf. Ik heb geen idee of iemand heeft gezien wat er nou gebeurde, maar ik heb me voorgenomen dat als het zo zou zijn, ik me daar niks van ga aantrekken. Het is gebeurd en ik kan er niks meer aan doen, behalve de herinnering koesteren als het bizarst opwindende, meest publiekelijk seksuele moment uit mijn leven. Ik kan alleen maar hopen dat hij niet nog heel veel gekkere dingen gaat verzinnen. Hoe hij het heeft volgehouden weet ik niet, maar de hele afterparty backstage tot in de vroege uurtjes, en helemaal tot in het vliegtuig aan toe bleef hij keihard. Ik kon het zien, als ik het niet al kon voelen doordat ik er tegenaan geleund stond. Voordat de jet naar de startbaan was getaxied was hij al in me en tijdens het opstijgen maakten we het samen af, hard, heftig en snel, van alle weer opnieuw opgebouwde spanning. ‘Van mij,’ gromde hij op het moment suprême. Ik moest er weer van huilen, zo heftig was het, maar deze keer sloot hij zich niet af. Hij hield me vast, een beetje onhandig, en hij fluisterde mijn naam tot mijn tranen droogden.
Q kijkt naar me, onder het lopen. ‘Moet jij er ook nog aan denken?’ vraagt hij. ‘Aan gisteren. Vannacht, vanmorgen vroeg. Ik kan niet stoppen met eraan denken.’ Het is tegen twaalven en een aarzelend zonnetje schijnt door de ontluikende lentebomen. Het Twiske is echt een prachtig natuurgebied, water en gras, polder en bos, glooiing en vlakte, alles op loopafstand van elkaar. Het ruikt naar groen, natuur, ontwaken, nieuw leven. Het ruikt naar hoop. ‘Ik kan sowieso niet stoppen met aan je denken,’ zeg ik kleintjes. Hij geeft me een bleke glimlach. ‘Waarom klinkt dat toch alsof je het eigenlijk niet wilt? Ik wil je niet dwingen, ik wil niet dat je iets tegen je zin doet, ik wil alleen maar dat je er net zo van kunt genieten als ik. Dat je in het moment kunt zijn, dat je je niet meer geremd hoeft te voelen. Dat je niet hoeft te huilen als we… met elkaar vrijen.’ Hij denk even na. ‘Gek. Dat zeg ik eigenlijk nooit, vrijen. Ik zeg altijd seks, of neuken. Vrijen klinkt zo… alsof er meer aan de hand is.’ ‘Ik denk dat ik daar ook van moet huilen.’ ‘En… dat vind je niet goed?’ Hij loopt met zijn handen in zijn zakken en laat zijn kin op zijn borst zakken als hij dit zegt. Ik aarzel. Haal dan diep adem. ‘Ik, eh, ik denk het niet, nee. Je bent mijn baas, dat is één, en twee is dat je de baas van de Gevarenlijst bent, en drie is dat ik ondanks één en twee toch de hele tijd dingen doe met jou waar ik met mijn hoofd helemaal niet achter sta, maar die mijn lijf niet kan stoppen…’ Hij slaat abrupt af, een veel smaller pad in. Ik moet even een paar snelle stappen zetten om niet over een boomstronk te vallen en naast hem te blijven lopen. Zijn passen zijn lang en boos. ‘Gevarenlijst, wat is dat nou weer? Vertrouw je me nog steeds niet? Jezus, wat gebeurt er hier? Normaal kan ik niet hard genoeg mijn best doen om al die needy, clingy chicks van me af te slaan; na één keer seks willen ze zo’n beetje meteen dat ik de vader van hun kinderen word. En jij, met jou gebeurt er iets… iets dieps, en jij hebt er een probleem mee dat we samenwerken en seks hebben, en je zet me op een gevárenlijst? Terwijl ik je voorstel om exclusief te zijn? Christus,
wat moet ik nog meer doen?’ Hij klinkt even woest als hoe hij loopt. ‘Q, waarom heb je me aangenomen? Ik snap er niks van,’ zeg ik zachtjes terwijl ik probeer hem bij te houden. We stormen het smalle beboste paadje af. ‘Je wilde duidelijk helemaal geen pa, ik heb ook helemaal niet zo veel ervaring. En toch nam je me aan en kwam je met die regeling dat ik me voor dertig dagen moet vastleggen; ik heb voor mijn gevoel nauwelijks iets pa-erigs voor je te doen, maar je neemt me overal mee naartoe en je wilt de hele tijd seks met me. Waar ik maar geen nee tegen kan zeggen, ook al vind ik dat ik dat wel zou moeten doen, maar je bent gewoon te, eh, ik kan helemaal niet… en ik… Wat wil je toch van me?’ eindig ik wanhopig. ‘Ik wil, ik… wil…’ Plotseling houdt hij in, keert zich naar mij, grijpt me bij mijn bovenarmen en duwt me tegen een dikke boomstam. ‘Ik wil seks met je, ja, neuken, me in je verliezen, ik wil tracks maken over hoe graag en hoe vaak en hoe hard ik je wil neuken, ik wil dat niemand anders met je neukt dan ik en ik wil…’ Zijn adembenemende stem is rauw van emotie, maar wordt dan zachter, intenser. ‘Ik wil dat je loslaat. Dat je me vertrouwt, dat ik jou kan vertrouwen, dat je mij net zo graag wilt als ik jou wil, dat je me je verleden laat uitwissen en dat we… sámen… Toen ik je foto zag, op je cv, van je sollicitatie, had ik voor het eerst van mijn leven een gevoel – en dat had ik nog nooit gehad, echt nog nóóit – een gevoel dat er een heel kleine kans was dat jij, dat ik… dat ik het misschien toch niet helemaal alleen zou hoeven doen, en…’ Hij houdt mijn bovenarmen vast maar doet een stap achteruit en schudt zijn hoofd, als een dier dat met zijn zachte neus tegen iets stekeligs aan is gelopen. Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen en ik denk: hoe komt het toch dat je zo verschrikkelijk eenzaam bent vanbinnen? Zijn kwetsbaarheid vloert me nog veel harder dan hoe hij ruikt, of klinkt, of hoe goed hij kan zoenen of neuken of vrijen. Ik wil hem, ik wil hem redden. Zijn kin hangt weer op zijn borst en hij hijgt alsof hij heeft gerend. Ik hef mijn hand, langzaam, en strijk zachtjes door zijn haar. Hij kijkt op, zijn zeegroene, lichte ogen verdacht glanzend. ‘Hier. Nu. Dat is het enige wat telt,’ fluistert hij, als een levensreddende mantra.
Even later staan we te zoenen alsof elke seconde de laatste kan zijn. De vlammen slaan ervan af en binnen een paar tellen ben ik zo klaar voor hem als ik maar kan zijn. De schone jurk die ik vanmorgen vroeg bij hem uit de kast van de logeerkamer heb gerukt op weg van Schiphol naar kantoor – een eigenlijk iets te zomerachtig groen met blauw tricot geval – geeft zijn zoekende hand vrijelijk toegang en hij ondervindt precies zo weinig weerstand als hij verwacht. Ik voel de lentebries langs mijn onbeschermde, verhitte delen strijken als hij de zoom optilt. En dan doet hij iets waar ik niet op had gerekend. Hij zakt in een vloeiende beweging door zijn knieën, en kust me daar. Midden in de vrije natuur, in een recreatiepolder in Noord-Holland, tegen een boom langs een wandelpad waar ongetwijfeld elk moment een nietsvermoedende local met een golden retriever langs kan komen. ‘Q, niet doen,’ hijg ik wanhopig, mijn hand in zijn zachte, zalige haar. Ik kijk angstig om me heen. ‘Laat het los,’ fluistert hij tegen mijn schaambeen, ik voel zijn adem warmer dan de buitenlucht langs mijn hyperactieve zenuwuiteinden strijken. Ik kan het niet. Hoe kan ik nou loslaten en vergeten waar we zijn, dat we hier zo zichtbaar staan, hoe kan ik me nou overgeven aan… Hij doet iets met zijn tong. Ik doe mijn ogen dicht, grijp een handvol haar en wil meer. En nog meer, ik duw mijn hoofd tegen de boom en mijn bekken tegen dat zachte warme gekmakende dat daarbeneden gebeurt en hoewel ik hem niet kan horen voel ik hem grinniken. Het spoelt door me heen, mijn god, wat is dat geweldig. En dan doet hij nog iets met een vinger of twee erbij en hou ik het niet meer. Ik hoor het geluid dat ik maak als van een afstand en dan knettert de ontlading door me heen en zou ik in elkaar zijn gezakt als hij niet razendsnel was opgestaan om me te ondersteunen. Ik heb nauwelijks de tijd om bij te komen; hij leunt tegen me aan, bevrijdt zichzelf uit zijn designerjeans, slaat mijn been om zijn middel en glijdt met één welgemikte stoot naar binnen. Het is bijna te veel van het goede. Ik ben te overprikkeld om dit te kunnen verdragen. Maar verrassend genoeg brengen zijn warmte, zijn
geur overal rondom me, zijn nabijheid, zijn ritme en zijn urgentie me zo veel nieuwe oerzalige, onstuitbaar noodzakelijke prikkels dat ik ademloos met hem mee reis naar een tweede hoogtepunt, zo mogelijk nog vervullender dan het eerste. Tegen elkaar aan geplakt staan we, een beetje verdwaasd, uit te hijgen. Ik hoef gelukkig niet te huilen. Ik ben zo blij dat er niemand langs is gelopen, en tegelijk is als ik eerlijk ben die adrenalinerush bijna al lekker op zich. Ik heb losgelaten, precies zoals hij wilde, en ondanks de Gevarenlijst en alles wat mijn ratio zou kunnen opwerpen om het feest te bederven, ben ik bijna trots. En dan voel ik iets kriebelen. ‘Q?’ fluister ik in zijn nek. ‘Tizzer,’ mompelt hij dromerig, zijn warme adem in mijn haar. ‘Ik heb geloof ik een zakdoekje nodig.’ ‘O shit, shit,’ zegt Q hartgrondig, en hij maakt een beetje ruimte tussen ons. Zijn ogen zoeken de mijne en ik zie iets wat volgens mij lichte paniek is. En dat bij de man die altijd alles onder controle heeft. Hij voelt gehaast in de zakken van zijn ongetwijfeld onbetaalbare casual colbert-met-Mao-kraagje en vindt daar een luxe iPad poetsdoekje. ‘Gaat het hiermee?’ ‘Ja, tuurlijk, als ik maar iets heb. Eh, oeps, Monica Lewinsky-momentje, hè?’ Ik doe wat ik moet doen, meteen weer zo ongemakkelijk als ik maar zijn kan. Blijkbaar is dat hele loslaatgebeuren niet erg beklijvend. ‘Tijdelijk niet geschikt voor iPadpoetsen. Ik zal het wel even wassen,’ zeg ik grappend. Mijn ongemakkelijkheid wordt er niet minder van. ‘Niet te geloven dat ik er niet aan heb gedacht,’ mompelt Q, die zichzelf intussen weer heeft weggestopt. ‘Is me echt nog nooit overkomen. Jezus. Wat nu?’ Ik slik. ‘Fijn om te weten dat jij ook flink goed hebt losgelaten, dat dan weer wel. Niks aan de hand, ik ben aan de pil en heb behalve jou nog maar één keer, eh, en dat was dus mét, godzijdank. En jij doet het ook altijd mét. Toch?’ Hij knikt. ‘Dit was de eerste keer zonder. Ooit. Hoe kan ik zo stom
zijn?’ Hij wacht één ademteug. ‘Was wel fokking lekker, zonder. Godskolere christus tering Jantje.’ Ik proest zachtjes. ‘Wat?’ zegt hij, geërgerd, maar de grens van een lach ligt hoorbaar dichtbij. ‘Niks. Grappige vloek,’ zeg ik, ingehouden, en dan schieten we allebei zo vreselijk in de lach dat we hikkend slap tegen elkaar aan tegen de boom gekleefd hangen. Zo hard heb ik hem nog niet eerder horen lachen. Het geeft een enorme bevrijding. Niet dat de spanning tussen ons nu weg is, maar alle onuitspreekbare dingen, alle spoken uit het verleden, alles waarmee we worstelen wordt wel even naar de achtergrond verdreven. De adempauze is als een zomerbuitje na een broeierige middag. ‘Morgen moet ik draaien in Stockholm,’ zegt hij ineens, ontnuchterd. ‘Ik wil je erbij hebben.’ Ik aarzel. Hij wacht en kauwt op zijn onderlip, wat er bij hem ongelooflijk sensueel uitziet. ‘Q, ik… ik moet even naar huis. Ik wil mijn kleren wassen, en je doekje, en ik moet gewoon even uitrusten. Eén dag. Kan dat, denk je?’
Dag 11: zaterdag
Natuurlijk heb ik inmiddels spijt dat ik dit heb voorgesteld. Een dag uitrusten, hoe verzin ik het? Ik mis die man met elke vezel van mijn lichaam; ik zit met mijn iPhone in mijn hand vastgegroeid op zijn volgende bericht te wachten. Gelukkig stuurt hij er vaak een. De hele dag door. Gelukkig, gelukkig. Ik kan er niet meer omheen. Ik ben verliefd op hem, of ik wil of niet. Het is zoiets waarover je, als je jezelf de vraag stelt, geen seconde hoeft te twijfelen. Je weet het gewoon meteen, je kunt spartelen maar diep in je donder weet je precies hoe het zit. Ja. Verliefd. Op Q. Godskolere christus tering Jantje, in zijn woorden. Ik heb lang uitgeslapen en de was gedaan, zoals ik me had voorgenomen. Het iPad-doekje, klein schandlapje dat het is, hangt braaf te wapperen in de zeebries op het terras en me te herinneren aan almaar meer grenzen die ik met Q heb overschreden. Buitenbeffen, en seks zónder. Ook buiten. Tegen een boom. Ik voel mijn wangen weer eens gloeien en probeer te focussen op mijn laptop. Ik heb werk te doen. Gisteren was ik al met al nog behoorlijk laat thuis; we hebben met een groepje pizza gegeten op kantoor terwijl we het silent disco-idee verder uitwerkten. Q was toen allang naar Stockholm vertrokken. Er is nogal veel te regelen, zowel aan techniek als aan marketing, maar het ingewikkeldste deel heb ik tot mijn verrassing – en, laat ik eerlijk zijn, doodsangst – in mijn maag gesplitst gekregen. Van Caroline natuurlijk, ik heb het gevoel dat ik zo met open ogen in haar valkuil ben gelopen. Ik vroeg op een goed moment – stom, stom – hoe we aan de koptelefoons
zouden komen, en natúúrlijk zei ze: ‘Dat lijkt me een mooie klus voor jou, Nina, Ik ga ervan uit dat je, als je zoiets voorstelt, ook de contacten of op z’n minst de ideeën zult hebben om het ook daadwerkelijk te realiseren – of dacht je dat daar wel mensen voor zouden zijn binnen Q Productions?’ Eerlijk gezegd had ik nog helemaal niks gedacht; ik had alleen bedacht hoe we iets konden doen aan het bezwaar dat de verzamelde burgemeesters opwierpen tegen de potentiële herrie in Het Twiske. Ik had er niet op gerekend dat het idee opgepikt en vervolgens omarmd zou worden, ik had er nog minder op gerekend dat we het dus ook daadwerkelijk zouden gaan doen en ik had er totaal niet op gerekend dat ik nu op de een of andere manier tussen de dertig- en veertigduizend bluetoothkoptelefoons uit een hoge hoed moet zien te toveren. Len heeft me een bedrag voorgeschoteld wat het maximaal mag gaan kosten. Het lijkt heel wat, maar gedeeld door dertigduizend kom je nou niet uit op een gezond bedrag per koptelefoon. Ik kon natuurlijk het probleem niet oplossen terwijl we daar zaten, hoe hard Caroline ook naar me keek met zo’n gezicht van ‘nou, komt er nog wat van?’. Dus zei ik dat ik maandag met een plan zou komen. Daarom zit ik hier nu te piekeren boven mijn laptop. Op zich is het goed; nu heb ik tenminste iets om me af te leiden van het Q missen, of het met een rood hoofd terugdenken aan een van onze… ahum, sessies. Wat alleen ook niet meehelpt is dat ‘Out There’ de hele tijd op de radio is. Ik heb zonder er echt naar te luisteren al de hele dag een of andere commerciële zender aanstaan die niet al te hard kraakt en stoort op mijn vroegmiddeleeuwse transistorradio, en ‘Out There’ is benoemd tot dagdeun. Na elk journaal komt-ie voorbij. Ploep, zegt mijn telefoon. Ik heb een speciaal geluidje ingesteld voor als het Q is. Niet dat iemand anders me ooit een bericht stuurt, maar toch. Wat doe je? ‘Out There’ luisteren. Alweer?
Ja. Geen zin om een andere zender op te zoeken op de radio. Jij? Het blijft even stil, en dan: Op locatie. Over 20 min moet ik. Waarom ben je niet hier, dan draai ik beter. À la Londen? typ ik, met – ja hoor – een tomaatrood hoofd ondanks het feit dat ik alleen in mijn kamer zit. Ha. Dat ook, antwoordt Q meteen, gevolgd door een duiveltje en een smiley met uitgestoken tong. De hele middag en avond dat ik probeer een plan uit te werken voor die ellendige koptelefooncrisis zit ik nu al te twijfelen of ik Q erover zal vertellen, of hem om raad zal vragen. Maar elke keer doe ik het toch niet. Ik wil niet dat hij denkt dat ik het niet kan oplossen, of dat ik incompetent ben. Wat ik natuurlijk wel ben. Maar dat hoeft hij niet te weten, of althans niet meteen. Hij zal er toch wel snel genoeg achter komen, want ik kan me gewoon niet voorstellen dat dit tussen hem en mij langer standhoudt dan een paar dagen. Hij is geen relatiemateriaal –volgens mij is hij zelfs geen tijdelijk-exclusief-met-maar-één-iemandseks-hebben-materiaal. Ik krijg pijn in mijn buik van de gedachte dat het afgelopen zou zijn tussen Q en mij, ik voel het knijpen met die specifieke soort wanhoop van onafwendbare pijn. Koptelefoongate helpt ook al niet mee; ik krijg hoofdpijn van het piekeren. Shit, hoe ga ik het nou oplossen? En als ik me herinner wat Taco zei, dat hij zijn hart vasthield voor wat er zou kunnen gebeuren als Q zich ooit eens een keer voor iemand zou openstellen, nou, dan voel ik dus ook pijn. In mijn eigen hart. Bij voorbaat al. Buik, hoofd, hart, doet het nog ergens geen pijn op dit moment? Tjongejonge. Ik weet niet wat Wessel Quist gemaakt heeft tot wat hij nu is; waarom hij zo alleen is en zo uiterst spaarzaam met zijn emoties, maar ik voel toch echt dat er bij hem ook iets gebeurt als we samen zijn. Iets wat voor normale mensen misschien niet eens zo veel zou uitmaken, maar wat voor iemand als hij, die als een waakzaam roofdier door zijn eigen emotionele jungle navigeert behoorlijk wereldschokkend kan zijn. In L.A. Toen hij wakker werd, toen hij eerst zo omhoogschoot,
helemaal versteend, en daarna tegen me aan smolt. En toen hij zomaar voorstelde, alsof het hem zelf overviel, om exclusief te zijn. En gisteren, toen hij ‘samen’ zei, en vervolgens zo opging in onze vrijpartij dat Mr. Regenjas niet eens de kans kreeg om zijn ding te doen. Mijn hart bloedt, mijn hoofd klopt, mijn maag krampt. Ik ben tien dagen in dienst bij Q Productions en ik lig nu al in de kreukels qua geestelijke en fysieke gezondheid. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Het enige wat ik voor ogen had was een echte baan, liefst met internationale aspecten, bij een interessant bedrijf in plaats van de supermarkt en de strandtent. Een kantoor waar ik op kon gaan zitten (en dan zeggen: vandaag zit ik op kantoor!), en net doen alsof ik een gewone burger was met gewone burgerdromen om na te streven. Huisje-boompje-beestjebaantje-mannetje-kindje en geen Villa Kakelbont meer. En kijk me nou. Een wrak. Ploep. Ik doe een wilde graai naar mijn telefoon. Ik sta te draaien. Je kan toch niet teksten vanaf het podium? Ik krijg een filmpje toegestuurd van flitsend licht, knopjes en beeldschermen en daarachter wuivende armen en gejuich zo ver als oog en oor reiken. Vinden ze leuk als ik ze film. Heb je het naar je zin? vraag ik na even te hebben nagedacht. Nee O. Stik. Ik weet meteen niet meer wat ik nu moet zeggen. Mijn vinger zweeft nog boven het toetsenbordje als zijn volgende bericht alweer binnenkomt. Ik mis je, Nina. Nu moet ik slikken en komt er uit alle pijn op alle plekken in mijn lijf een harde snik naar boven die schokt en als een brok droog brood even in mijn keel blijft hangen voor hij naar buiten golft en de tranen over mijn wangen beginnen te stromen. Ik jou ook, typ ik terug.
Dag 12: zondag
Ik stap uit de tram bij het Magna Plaza, steek over en marcheer daadkrachtig voorbij de luxe Albert Heijn. Nog even en dan zie ik Q weer. Ik doe mijn best om cool te blijven maar het valt niet mee; ik zet het bijna op een hollen. Nog één straatje oversteken en ik sta er, netjes een uur voor aanvang: het Algemeen Handelsblad-gebouw. Het heeft eindelijk zijn langverwachte nieuwe functie gekregen. Niet iedereen is het erover eens dat het de beste functie is, geloof ik, maar nadat de Appleflagstore zo enthousiast het Hirschgebouw nieuw leven heeft ingeblazen, kan het ook weer niet de slechtste zijn. Er is namelijk een nieuwe ster aan het firmament van smartphones, tablets en goedkope ultrabooks, een bedrijf dat de strijd met Apple nogal direct lijkt aan te gaan. Het komt uit Taiwan en heet Hone, en hun productlijn heet INtuition, omdat alles nog makkelijker en intuïtiever te bedienen zou zijn dan wat Apple heeft bedacht, maar dan voor een kwart van de prijs. En dan krijg je dus de HoneIN Phone en de HoneIN Tab en dergelijke. De apparaten zijn al een tijdje te koop in Nederland. Je ziet er steeds meer mensen mee, vooral scholieren en vroege twintigers. Hone is hip: het ziet er goed uit, functioneert prima en kost niet de wereld. Ideaal dus. En het bedrijf heeft smaak: Q is geboekt om een uurtje te komen draaien op de grootse opening van hun Amsterdamse flagstore, wat ook live te volgen zal zijn op alle toestellen die ze verkopen. Diezelfde truc is drie maanden geleden in Parijs en een half jaar geleden in Londen bij de respectievelijke openingen ook al uitgehaald, en met groot
succes. Berlijn is de volgende flagstore die opent, maar daarna heeft Q er genoeg van, zoals Caroline me met opgeheven vinger instrueert zodra ik over de drempel ben gestapt. Maar half luisterend kijk ik om me heen, onder de indruk van wat er met het interieur van het gebouw is gebeurd. Het is alsof je een enorme computer of een telefoon bent binnengestapt; overal staan reusachtige moederborden, soldeerplaten, weerstandjes, chips – niet de eetbare variant – harde schijven en ga zo maar door. Er zijn loungepoefen die eruitzien als toetsenbordknoppen, met letters erop. Ik zou toch niet op de Delete-poef durven zitten – wie weet wat er dan met je gebeurt! Ik kijk nog eens om me heen of ik Q al ergens zie; onderweg kreeg ik nog een berichtje van hem dat hij er ook bijna was. Ik zie hem niet, maar Carolines stem dringt zich wel weer naar de voorgrond. ‘… onder geen voorwaarde accepteren dat Hone hem nog een keer voor iets probeert te strikken, want Q heeft er een hekel aan om te veel met één merk geassocieerd te worden. Hij wil niet eens dat er merkjes op zijn doucheschuim zitten, of was dat je nog niet opgevallen? Dat hij de labels van de shampooflessen af haalt voor hij ze in zijn badkamer zet?’ Ze kijkt me vorsend aan en ik moet werkelijk mijn uiterste best doen om mijn gezicht ontspannen te houden en vriendelijk te knikken. Vanbinnen sta ik intussen te sterven; ik ben nog nooit in zijn douche geweest en dus heb ik geen flauw benul wat hij met zijn shampooflessen uitvoert. Ik ben nog niet eens in zijn slaapkamer geweest. Zij blijkbaar wel. En dan mag hij me nog honderd berichten sturen dat hij me mist en dat hij onderweg is, maar die geaffecteerde troela met haar dure mantelpak en haar haren precies op nummer krijgt het toch in twee zinnen voor elkaar om me weer volkomen onzeker te maken. Zij is dus wel in zijn badkamer geweest. En in zijn slaapkamer. En in zijn leven. O jee. Hoe kan ik daar nou tegenop? ‘Rustig, Car,’ zegt Taco, die ineens naast haar opduikt. Hij heeft heel casual een kabel om zijn nek hangen zoals een arts een stethoscoop en hij ziet er zo fundamenteel anders uit dan Caroline dat je je bijna niet kunt voorstellen dat ze voor hetzelfde bedrijf werken. Een soort beauty/
beast-effect, als je ze zo naast elkaar ziet. Caroline kijkt opzij en schuin omhoog – Taco is een grote kerel, zelfs met haar hakken reikt haar kruin maar net tot zijn kin. Dan zie ik iets gebeuren in Taco’s ogen: ze verzachten als hun blikken elkaar kruisen. Caroline en hij kijken elkaar net iets te lang aan, maar dan schudt Caroline heel minimaal haar hoofd, bijna als om zich los te rukken, en is het moment weer voorbij. Als ik zelf niet zo verliefd was geweest had ik het waarschijnlijk niet eens gezien. ‘Ze zal echt niks doen wat Q niet wil. En maak je nou maar niet druk over straks, alles gaat als een zonnetje. Ik heb de boel weer helemaal aan de praat,’ zegt Taco. En tegen mij, ter verduidelijking: ‘Het duurde even voordat we licht en geluid hadden. Maar ik heb het opgelost, hoor, het ligt hier vol met hardware dus al moet ik al die tablets in serie schakelen om een beetje verlichting voor elkaar te krijgen, nou, dan doe ik dat toch gewoon. Gaan we ook niet over zweten.’ Ik knik. ‘Oké. Is Q er al? Hij stuurde me net nog een berichtje dat hij eraan kwam.’ ‘Een beetje pa had haar weekend er wel aan opgeofferd om met haar baas mee te gaan naar Stockholm,’ bitst Caroline. ‘En als je echt betrokken was, kwam je niet pas een uurtje voor aanvang binnenzeilen alsof je op de gastenlijst staat. Als je je werk had gedaan, dan had je nu precies geweten waar hij is.’ ‘Het is zondag, maar ik ben hier toch?’ antwoord ik, een beetje geschrokken van haar felheid. Zou ze me nou echt zo’n slechte pa vinden, of heeft ze er een probleem mee dat Q en ik met elkaar… nou ja, seksen? ‘En wat heb je in ’s hemelsnaam áán? Het is echt niet gewoon een openingetje van de supermarkt in Groet, hoor. De burgemeester komt, en ik heb de gastenlijst gezien, nou, alleen maar zakelijke en artistieke hotshots.’ Ik kijk verdwaasd langs mijn little black dress naar beneden en vraag me oprecht af wat ik daar nu fout mee kan hebben gedaan. Simpel maar netjes, net als mijn zwarte hakken. Het enige wat ik niet heb is een parel ketting, en daarom heb ik maar een schelpenketting om mijn nek
gedaan. Dat kwam er op een bepaalde manier nog het dichtst bij in de buurt, en de vorm van de ketting past mooi bij de halslijn van de jurk. ‘Car, laat nou, ze is ongeveer non-stop bezig geweest de afgelopen anderhalve week. Ze mag toch wel even één dag naar huis? Maak je niet zo druk.’ Taco wrijft een beetje over haar rug en legt even zijn grote technische hand in haar nek, net onder haar als altijd opgestoken, ijsblonde lokken. Ik zie haar een heel klein beetje tegen die ruwe palm aan leunen, maar dan herpakt ze zich, keert scherp om en loopt met klikkende hakken weg. ‘… catering controleren,’ komt er nog over haar schouder. Taco haalt zijn schouders op en kijkt alsof hij geen keus heeft dan zich erbij neer te leggen. ‘Caroline denkt altijd dat ze alles moet regelen. Ook als het niet haar feestje is. Ze bedoelt het uiteindelijk altijd goed, het komt alleen regelmatig nogal rottig haar strot uit. En ze kan vreselijk stressen, ze probeert die lat zo hoog mogelijk te leggen. Ik wou dat ze eens nadacht over wat zij zelf wil, want dat schiet er nogal bij in op die manier, hè?’ Ik knik, terwijl ik probeer te verwerken wat ik denk dat ik heb gezien. Taco en Caroline? No way! Het zal wel op mijn gezicht te lezen staan, want Taco grinnikt en vertrouwt me toe: ‘Vrijdag na dat burgemeestertjesgebeuren? Ging jij met Wes naar de locatie kijken…’ Hier bloos ik zo abrupt dat ik het gevoel heb dat ik licht geef. Taco ziet het en wiebelt met een wenkbrauw. ‘… dus het was leuk? Mmm, ja, ik reed dus terug met Caroline. In de auto. Dus.’ ‘Dus het was… leuk?’ vraag ik, nog steeds verbaasd. ‘Tsss,’ zegt Taco, ‘niet zó leuk, ik ben Wes niet, hè, hoe hard ik ook mijn best doe. Maar best leuk. Ik ben niet ontevreden. O, en plus: je ziet er goed uit, laat je niet gek maken. Wes zit boven, hij kwam vlak voor je binnen en hij zal wel de zeik in krijgen als hij merkt dat we hier maar staan te kletsen terwijl hij op je zit te wachten. Kom.’ Ik loop snel achter Taco aan een doorzichtige trap op en een kamertje in en bam, zo tegen een muur van herfst en kaneel aan. En die muur heeft armen, stevige armen die om me heen glijden alsof ze er horen.
‘Zo, voor mekaar,’ zegt Taco met een lach in zijn stem en ik hoor hem de deur achter zich dichttrekken. Ik weet niet precies hoe lang we zo staan voordat we iets zeggen, of überhaupt maar in beweging komen. Uiteindelijk is Q de eerste; hij mompelt: ‘Zo, dat doe ik nooit meer.’ Hij kijkt even recht mijn diepste wezen in met die ogen van hem en begint dan zacht en snel te praten. ‘Ik heb nagedacht gisteren en vanochtend – ik doe de laatste tijd ongeveer niks anders dan nadenken, ik word er helemaal lijp van. Ik wil je bij me hebben, maar ik verdraag het niet om de hele tijd iemand om me heen te hebben. Ik kan niet samenwonen of zo, alleen van het woord hardop uitspreken krijg ik het al Spaans benauwd. Dus wat moet ik nou? Ik heb staan draaien als een natte krant in Stockholm, leek echt nergens op. Ja, de mensen dansten wel, hoor, maar ik kan echt veel beter. Als jij erbij bent kan ik veel beter. Dus ik zit in een soort nachtmerrie van wel-niet, wel-niet. Ik word gek.’ Ik denk erover na en aai zachtjes zijn ene schouder, terwijl mijn hoofd op de andere ligt. Ik voel hem in mijn haar snuffelen. Ik ben zo warm vanbinnen, ik stroom helemaal over van het idee dat hij misschien ook wel, op zijn eigen manier weliswaar, verliefd is op mij. Ik durf het alleen niet te zeggen, uit angst dat ik het mis heb, of dat het hardop zeggen alleen al genoeg is om alles tot een grinding halt te laten komen. In plaats daarvan vraag ik voorzichtig: ‘Wil je dan ook dat ik ’s nachts bij je ben?’ ‘Ja! Maar… dus ook weer niet; ik kan gewoon niet slapen als er nog iemand is. Maar ik kan ook niet echt slapen als je er níét bent. Zie je mijn probleem? Ik heb dus zitten denken, kan je niet… eh, kan je niet in het gastenverblijf gaan zitten? Dan ben je in elk geval niet zo ver weg.’ ‘Groet is toch ook niet zo ver?’ Q grinnikt vreugdeloos. ‘Ver genoeg. Te ver, wat mij betreft. Wil je weten hoe vaak ik op het punt heb gestaan om naar je toe te rijden vannacht?’ ‘Ehm… ja?’ zeg ik en ik kijk hem verwachtingsvol aan. Nu grinnikt hij echt. ‘Volgens mij een keer of vier. Ik ben één keer
zelfs helemaal uit bed gekomen en ik had me al half aangekleed voor ik mezelf weer in de hand kreeg. Wat doe je met me?’ ‘Ik doe niks, volgens mij,’ zeg ik zachtjes, ineens weer heel onzeker. ‘Je doet niks, en dus doe je alles,’ zegt hij raadselachtig. ‘Wat wil jíj eigenlijk, Nina? Ik zit maar te bedenken wat ik wil, maar het is ook heel belangrijk voor me wat jij wilt.’ Hij walst inderdaad nogal over me heen met al zijn regels en eisen, maar wat ik wil is eigenlijk heel simpel. ‘Ik wil ook graag bij jou zijn. Ik word er bijna bang van hoe graag ik dat wil. Ik wil zo al mijn principes uit het raam gooien en me naar al je gekke regels schikken, als ik maar bij je kan zijn.’ Hij knikt, een mondhoek kruipt naar boven in een hint van een lach. ‘Al mijn gekke regels. Oké. Nou. Dan gaan we het dus gewoon proberen. We hebben nog zeventien dagen. Aan het eind maken we de balans op. Het idee dat deze afspraak eindig is maakt het ergens wel overzichtelijk. Beter om mee te dealen, voor mij. Weer een gekke regel.’ Hij harkt met een hand door zijn haar, stapt bij me vandaan, bedenkt zich dan en trekt me nogal woest tegen zich aan om me te zoenen. Als er niet iemand op de deur had geklopt, vijf minuten voordat Q moet beginnen aan zijn setje, dan waren we waarschijnlijk niet meer gestopt. Nu laten we elkaar een beetje schuldbewust los en delen een verwilderde blik. Q doet nog een keer een hark door zijn haar en hij is klaar voor de strijd. Ik volg hem de trap af, een stuk minder klaar voor wat voor strijd dan ook, mijn binnenste zingend. Ik ga bij hem wonen! Nou ja, boven hem. Maar in elk geval dichter bij hem. De officiële opening van de flagstore gaat in een roes aan me voorbij, evenals Q’s set. Ik zie hem af en toe naar me kijken en als onze blikken elkaar dan kruisen voel ik zo’n harde bonk in mijn borstkas dat het bijna seismisch meetbaar moet zijn. Ik kan mijn ogen nauwelijks van hem af houden, net als, zo zie ik als ik eens één seconde niet naar hem kijk, alle andere vrouwen in de ruimte. Ik zie Carina Duyms, dé actrice van het moment, die ook in Hollywood steeds vaker opduikt maar nog
steeds officieel in Amsterdam woont. Ze heeft haar tong nog net niet op haar kin hangen terwijl ze sensueel meebeweegt met de groove en verlekkerd naar Q staart. Ik vind haar in het echt minder mooi dan op de film. Dat kan ik van Rinke Bonninga niet zeggen. Rinke is zo’n superfris Gronings boerenmeisje dat het in één klap tot internationaal topmodel heeft geschopt. Zij is in het echt juist ongelooflijk mooi. Ook nog heel jong. En belachelijk lang en dun, een soort superelegante, rimpelloze, perfecte, buigzame wilgentak. Ze zwaait haar losse blonde haar, dat tot op haar stuitje valt, in de maat mee. Zij kijkt ook al naar Q alsof hij het achtste wereldwonder achter een draaitafel is, en ik zie dat hij haar opmerkt. Maar meteen daarna kijkt hij weer naar mij. Zijn ene wenkbrauw gaat even omhoog, alsof hij wil zeggen: Kijk mij lekker gaan. Ik lach en denk: vanavond slaap ik in zijn logeerkamer, en gek genoeg is dat heel wat dichter bij hem dan jullie ooit zullen zijn, mooie dames! ‘Hij is erg goed,’ hoor ik plotseling in mijn oor, in een nogal Duits geaccentueerd soort Engels. Ik draai me naar de bron van dat stem geluid en vind direct achter mijn schouder een Germaanse god in een duur pak: een lange, brede, blonde man die me met al zijn blauwogigheid uiterst geïnteresseerd staat op te nemen. Hij giet een langzame, bijna stroperige glimlach over me uit. Ik glimlach vriendelijk terug en steek mijn hand uit. ‘Hallo, ik ben Nina de Wit, Quists pa.’ ‘Dominik Fuchs, European Salesmanager voor Hone.’ Hij zegt het vol trots en ik merk dat hij een beetje verbaasd is dat ik maar zo weinig onder de indruk lijk. Ik knik, nog steeds vriendelijk, maar blijf met minimaal één oog aan Q haken. Dominik laat het er niet bij zitten en gooit meteen zijn zwaarste wapen in de strijd. ‘Wist je dat de ceo van Hone hier ook is? Hij is de op twee na rijkste man van Taiwan en hij is nog niet eens dertig! Ongelooflijk succesvol, volkomen rags-to-riches-verhaal. Echt bijzonder ook dat hij steeds weer de moeite neemt om te komen voor zo’n opening. Maar hij is een fanatieke trancefan, en Quist is de beste, hè? Hij komt alleen al voor de muziek. Kom, ik zal je even voorstellen.’
Ik laat me wegleiden met een hand op mijn rug. Ik kijk nog even snel om naar Q, die me een nogal bewolkte blik teruggeeft. Ik probeer steeds een klein stukje voor Dominiks hand uit te lopen, want ik krijg er de bibbers van. Niet alleen vind ik het ongepast om zomaar een wildvreemd iemand ongevraagd aan te raken onder het mom van beleefdheid, bescherming en weet ik veel wat voor achterhaalde semi-ridderlijke nonsens, ik ervaar het ook nogal als een onderstreping van mijn hulpeloosheid. En ik ben niet hulpeloos. Als deze Teutoonse stronk van een man zou weten onder welke bizarre omstandigheden ik ben opgegroeid, dan zou hij wel anders piepen. We houden halt voor een man die ongeveer even groot is als ik, een niet direct plaatsbaar oosters gezicht heeft en perfect verzorgd maar erg understated gekleed gaat. Naast hem is het pak van Dominik bijna geschikt om er een spelshow in te presenteren. ‘Liao, dit is Nina de Wit, Quists persoonlijke assistent. Nina, dit is Liao Huang, ook wel bekend als Mr. Hone.’ ‘Zeg maar Lee,’ zegt Mr. Hone in accentloos Engels, en hij steekt een perfect gemanicuurde hand uit. Ik schud de hand en onderga een blik die voelt alsof ik op hoge snelheid door een mri-scanner word getrokken. Blijkbaar ben ik oké, want Lee schenkt me een uiterst beheerste glimlach en vraagt of ik het een geslaagd openingsfeestje vind. Natuurlijk vind ik dat, en we wisselen smalltalk uit over Q, zijn vorige optredens voor Hone, en mijn recente betrekking als zijn assistent. Dominik probeert nog een of twee keer het gesprek weer naar zich toe te trekken, maar als hij merkt dat Lee niet van plan is los te laten staat hij er zwijgend en stronkachtig bij, met een langzaam verleppende glimlach om zijn lippen. Terwijl de koetjes en kalveren van het gesprek betrekkelijk moeiteloos over en weer dartelen en ik stiekem best tevreden ben over mijn professionele sociale vaardigheden, begint er een alarmbelletje te rinkelen. Gelukkig alleen in mijn hoofd, maar dat maakt het niet minder urgent. ‘Zeg Lee, mag ik je iets geks vragen?’ ‘Jazeker. Wat kan ik voor je betekenen? Een goed doel? Een sponsorship? Zeg het maar.’
‘O. Nou, in dat geval wil ik graag een helikopter,’ zeg ik met een uitgestreken gezicht, ‘want dat forensen is ook maar niks.’ Lee vertrekt geen spier. ‘Noem je merk.’ Daar heb ik niet van terug, aangezien ik geen helikoptermerken weet. Ik weet negen van de tien keer niet eens wat voor merk auto iets is. ‘Eeeh… Pluh,’ zeg ik, en ik steek mijn tong erbij uit. Lee schiet in de lach, iets minder beheerst dan hij misschien voor ogen had, maar wel ineens een stuk menselijker. ‘Nee serieus, ik heb wel een echte vraag.’ ‘Voor de draad ermee.’ ‘Maken jullie ook, eh, koptelefoons?’ ‘Uiteraard,’ zegt Lee. Ik leg hem zo gedetailleerd mogelijk uit wat er aan de hand is met Moonbeam Het Twiske, en vervolgens ook welk probleem ik moet zien op te lossen. Lee luistert geïnteresseerd. Knikt. Denkt er even over na. En zegt dan tegen Dominik dat hij het een briljante marketingzet zou vinden om in één keer veertigduizend bluetooth Hone-koptelefoons te verspreiden, midden in de doelgroep. Als er maar een goeie opdruk op staat. Tegen mij zegt Lee dat hij één voorwaarde heeft, namelijk dat Q vanavond met hem mee gaat eten. Dat kan ik regelen. Dan is het enige wat hij nog tegen Dominik zegt: ‘Do it.’ Twee uur later zitten we met een select gezelschap in Ciel Bleu, hoog boven Amsterdam, aan het raam. Ik heb nog nooit zulk lekker eten geproefd terwijl ik zo’n briljant uitzicht had; ik weet niet of ik nu moet kijken of kauwen. Toen ik aan Q vertelde dat ik de koptelefoons voor Moonbeam had geregeld op voorwaarde dat hij met Mr. Hone mee ging eten, dacht hij er een fractie van een seconde over na en zei hij achtereenvolgens: ‘Oké’, ‘Maar alleen als jij ook meegaat’ en ‘Wie was die lange gast die aan je rug zat?’. Dus nu zit ik naast Q aan tafel met Lee, Dominik, nog twee belangrij ke mensen uit het bedrijf van wie ik de naam niet heb onthouden en drie extreem goedverzorgde, gecocktailjurkte oosterse dames die duidelijk
gewend zijn aan dit soort etentjes. Ik voel me er erg naast detoneren, tot Q in mijn oor fluistert: ‘Duur restaurant, dure escortservice.’ Ik slik volgens mij hoorbaar, maar voel me daarna wel wat minder mislukt. Niet dat ik neerkijk op escort zijn, als beroepskeuze. Maar als het je werk is om netjes te eten in dure restaurants, met bijbehorende sprankelende tafelconversatie, dan is het nogal wiedes dat je dat ook goed kunt. Veel beter dan iemand als ik, die hier per ongeluk aan tafel beland is en er voor het merendeel als een houten klaas bij zit. De wijn vloeit rijkelijk, hoewel ik er weinig van drink en Q helemaal niets. Ik heb het gevoel dat zowel Lee als Dominik erg op me let; ze vragen me van alles en als ik dan eindelijk een grapje durf te maken vinden ze dat echt ontzettend leuk. De escortdames hebben met name erg veel aandacht voor Q. Het lijkt wel alsof hij is bedekt met een laagje goudglanzende honing. Naarmate het diner vordert wordt de sfeer broeieriger. Totdat Lee, bijna casual, aan het gezelschap voorstelt de avond voort te zetten in zijn suite ergens onder dit geweldige restaurant; hij verblijft in het Okura. Uit de toon waarop hij het zegt maak ik op dat hij zich er geen avondvullende yahtzeecompetitie bij voorstelt. Ik kan nog net een rilling onderdrukken; ik realiseer me dat als Q zou besluiten hierop in te gaan, het voor mij verdomd moeilijk zou worden om op een elegante manier weg te komen. Plus, zou Q me dat aanrekenen als contractbreuk? Ik heb eigenlijk geen idee hoe ver hij hierin zou gaan. Daarnaast vraag ik me natuurlijk meteen af of het al dan niet accepteren van de uitnodiging van Lee enige invloed heeft op het doorgaan van de koptelefoondeal. Ik kijk naar mijn bord en wacht; ik voel dat Q op het punt staat iets te zeggen. ‘Dat is een… interessante uitnodiging. Maar een die we vrees ik aan ons voorbij moeten laten gaan; ik heb nog een hoop werk te doen en ik zit graag ’s nachts in de studio.’ Ik kijk op, met naar ik hoop een neutrale gezichtsuitdrukking. Vanbinnen kan ik wel zingen van opluchting. ‘En… de jongedame?’ vraagt Dominik, half aan mij en tot mijn afschuw half aan Q. Mijn interne gezang houdt abrupt op.
‘Die doet wat ze wil, maar ik hoop van harte dat ze met me meegaat. Ze heeft een positief effect op me in de studio en ik waardeer haar oordeel nogal.’ Ik hoor Dominik mompelen: ‘Dat zal best’, of iets van een dergelijke strekking, maar ik kijk op naar Q en geef hem mijn warmste glimlach. Ik zie iets in zijn ogen antwoorden en voel mijn binnenste meteen weer zo heerlijk zacht worden. ‘Natuurlijk ga ik met je mee. Ik zit graag ’s nachts naast je in de studio als dat een volgende wereldhit oplevert,’ zeg ik nog, meer voor de overige aanwezigen aan tafel dan voor Q. ‘Zullen we gaan dan?’ Ik knik, we nemen afscheid en Lee zegt nog, op die afgemeten toon van hem: ‘Laat je productiechef en je technische man maar contact op nemen met Dominik voor die koptelefoons, dan komt het goed.’ In de garderobe adem ik langzaam uit; ik merk nu pas dat ik mijn adem had ingehouden. Ik heb geen jas meegenomen, het was een redelijk warme lentedag en ik had er niet op gerekend dat ik niet thuis zou eten. Q heeft weer zo’n onbetaalbaar soort colbertje dat nogal bedacht casual is en zowel voor een binnen- als een buitenjasje kan doorgaan. Tot mijn verrassing hangt hij het zorgzaam om mijn schouders. Het is het meest galante gebaar dat iemand ooit in mijn leven naar me heeft gemaakt en het komt uit de minst verwachte hoek. ‘We hadden toch afgesproken dat we exclusief zijn?’ mompelt Q met een glimlach in zijn stem. O, die stem. Ik smelt. Zijn geur omringt me; van zijn jasje en van hemzelf, en ineens staan we, verstopt tussen een ruim bemeten madammenbontjas en een enorm kasjmieren herengeval (het is verdorie lente, denk ik nog – zal wel van die dikke Oost-Europeanen van de tafel naast de onze zijn) zo heet te zoenen dat het gevaar bestaat dat we met garderobe en al in de hens vliegen. Ik voel hem voelen; ik voel ook hoe hard hij is. Nee, ik heb nog steeds geen onderbroek aan en ja, je kunt een ruit inslaan met zijn erectie, maar ik kan me er niet aan overgeven hier tussen de jassen, met slechts een gipsen wandje tussen ons en een setje dure dineerders en met een
betrapkans van zo’n 85%, gok ik. Als het niet meer is. Het bedienend personeel loopt erlangs heen en weer. Mensen zijn aan het afronden en staan op het punt om hun jas te gaan halen. Q is een Bekende Nederlander, wat zeg ik, een Internationale Ster. ‘Neeneeneenee,’ piep ik kleintjes, terwijl hij ons verder tussen de jassen manoeuvreert en zijn vingers de wateren testen. De wateren zijn er, in overvloed. Hij hoeft alleen maar iets te zeggen en ze zijn er al. ‘Laat het los,’ gromt hij in mijn oor, terwijl hij even frutselt. En dan voel ik hem, condoom en al, tegen mijn blote bovenbeen en zijn lippen over de mijne en zijn geur en zijn drang en ik hoop dat niemand kijkt – o mijn god wat is dat lekker als ik maar geen geluid maak als ik… klaar… kom… Ah. Het is zo voor elkaar. De hele episode heeft misschien wel minder dan een minuut geduurd, een telbaar aantal stoten. Zelfs het fatsoeneren lukt in minder dan dertig seconden, en dan struint Q met mij aan zijn hand naar de lift, een cat that ate the canary-uitdrukking op zijn gezicht. Post-coïtaal en tevreden is hij volgens mij nog net iets mooier dan als hij lacht, bedenk ik terwijl de turbolift bijna in vrije val frictieloos naar beneden zoeft. Q heeft intussen zijn mobiel in de hand. ‘Bob komt eraan,’ zegt hij. Dan staan we ineens buiten in de frisse avondlucht. Het is een mooie avond, fris maar niet echt koud. Toch ben ik blij met zijn jasje om mijn schouders.
Dag 13: maandag
Ik word vroeg wakker, hoewel het bed echt bizar comfortabel is. Daar lig ik dan, in Q’s logeerappartement. Ik vind het raar, maar tegelijk ook mooi dat mijn leven in een krappe twee weken tijd zo heeft kunnen veranderen, zo… nou, bijna overgenomen is door totaal andere wetmatigheden. Raar en mooi, maar vreemd genoeg vind ik het niet erg. Ik vind niks erg als het om Q gaat, dat blijkt maar weer; ik lig verhit te blozen terwijl ik de garderobesessie herbeleef. Weer een grens. Tjongejonge. We gingen natuurlijk helemaal niet naar de studio; we gingen zelfs niet meteen naar zijn huis. We gingen, heel onverwacht en zonder overleg, maar helemaal in gezamenlijke overeenstemming, een stukje wandelen. De Jozef Israëlskade af, tot we bij de Amstel kwamen, en toen nog een heel stuk langs het water. Er stond ergens een bankje, waar we even op gingen zitten. Bob was inmiddels gearriveerd; die stond een eind verderop op ons te wachten. Na een tijdje stilte vroeg Q wat dat nou was, met die koptelefoons. Die opmerking van Lee, vlak voor we weggingen. Waarom ik dat überhaupt had geregeld. Niet dat hij het geen goed idee vond; als je ergens een kans ziet moet je die natuurlijk grijpen, maar het leek hem nou niet iets wat direct bij mijn functie hoorde. Enigszins schoorvoetend vertelde ik hem hoe de vergadering was verlopen toen hij naar Stockholm was vertrokken; hoe Caroline mij handig de taak van het regelen van de koptelefoons, voor een minimaal budget, in de maag had gesplitst. En dat ik het hem niet had durven
vertellen toen ik erover zat te piekeren op zondag. En nu ik toch eenmaal bezig was: hoe onzeker ik was, en hoe hard het allemaal ging. Q luisterde, bijna bewegingloos. Hij hield mijn hand in de zijne en zei niks tot ik uitgepraat was. Toen staarde hij nog een tijdje uit over de Amstel. ‘De enige manier om te overleven is om precies te bepalen wat je wilt, je gevoel uit te schakelen, en er vervolgens zo recht mogelijk op af te gaan,’ zei hij plotseling. ‘Mijn favoriete quote is van Horatio Nelson: Desperate affairs require desperate measures. Stel een doel, leef in het nu, voel geen angst en geen schaamte om te doen wat je moet doen. Of,’ en dat zei hij zo zachtjes dat het vanbinnen begon te kriebelen, ‘wat je wílt doen. Ik heb het geleerd en het heeft me gered. Jij moet het ook inzien. Je hoeft niet onzeker te zijn, je hebt mij niks te bewijzen; als je me ergens voor nodig hebt, gebruik me dan. Dat zou ik bij jou ook doen.’ Weer was het een tijdje stil, en toen, als een laatste gedachte, zei hij: ‘Ik ga morgen wél even met Caroline praten.’ Nu lig ik me natuurlijk af te vragen of hij me gebruikt. En zo ja, waarvoor. En of ik dat erg vind. Volgens zijn filosofie zou ik dat niet erg moeten vinden en hem gewoon terug moeten gebruiken. Maar dat voelt natuurlijk helemaal niet goed; ik wil hem niet gebruiken, ik wil… tja. Wat wil ik eigenlijk? Het liefst zou ik natuurlijk willen dat Q niet de aanvoerder van de Gevarenlijst was, maar de man van mijn dromen, die dezelfde idealen nastreefde als ik. Huisje-boompje-beestje et cetera. In zijn geval zal het wel meteen een landhuis met een boomgaard en een menagerie zijn, maar het gaat om het idee. Samenleven, als een echt stel, veilig zijn bij elkaar, niet zo op jezelf teruggeworpen worden… En ineens lig ik heel hard te huilen in dit vreemde bed, als ik me realiseer dat ik me mijn leven lang, te midden van de hippies, alto’s, krakers en self-proclaimed creatieve stadsnomaden, eigenlijk verschrikkelijk eenzaam heb gevoeld. Iedereen om me heen is altijd volkomen met zichzelf bezig, met zijn eigen processen, ontwikkeling, emoties, noden en behoeften, terwijl ik juist een enorme interne drang voel om iets te delen. Liefde, angst, kracht, mijn leven…
Misschien is dat wel de belangrijkste reden waarom Q de Gevarenlijst zo onstuitbaar aanvoert: hij heeft met zichzelf bezig zijn tot een levensstijl, bijna een kunstvorm verheven. Ik heb opdracht gekregen om me om half negen beneden in de grote keuken te melden en gelukkig zijn mijn dikke huiloogjes tegen die tijd weer geslonken tot normale proporties. Ik prop mezelf weer in een of ander duur designerkleedje – meer een lange, crèmekleurige, dunne, heerlijk zachte trui dan een jurk, maar gelukkig valt hij tot net over de knie. Met laarzen. Vandaag wordt het een stuk frisser dan gisteren, heb ik op Buienradar gezien, en op de een of andere manier heb ik het nodig om me een beetje gewapend te voelen tegen Q. Om vijf voor half negen klim ik de trap af en sta ik voor Q’s binnenvoordeur, blij met de relaxte start. Dat is in elk geval alvast een voordeel van hier wonen: ik heb geen reistijd. Aangezien Q mijn werk is, begint de werkdag gewoon meteen. De deur gaat met een ruk open, nog voor ik de kans heb gekregen om te bellen of te kloppen. Q staat erachter, in een vaal t-shirt en een verwassen trainingsbroek, met ernstig afgetrapte All Stars eronder. Hij kijkt nogal verwilderd en pakt een beetje onhandig mijn hand vast. We staan elkaar nog heel even aan te kijken, niet helemaal zeker van wat we nu moeten doen, maar dan trekt hij me naar binnen en zoent me snel – en zacht en heerlijk – op mijn lippen. Daarna laat hij me ineens weer los, alsof ik heet ben en hij zich aan me brandt. Ik stap voorzichtig verder de keuken in, niet wetend wat te verwachten, maar tot mijn verbazing staan er een grote pot koffie en een mand verse broodjes en croissants klaar. Twee mokken en één bordje. ‘Ik heb al gegeten,’ zegt Q, en zijn stem doet wat hij altijd doet in mijn binnenste. Met slappe knietjes ga ik zitten. Hij schenkt me koffie in. ‘Vanmorgen even naar de bakker gefietst op de Haarlemmerdijk,’ zegt hij, wijzend op de broodjes. ‘Zijn vers. Ga ik niet elke dag doen, hoor, maar omdat het je eerste dag is hier, dacht ik…’ Hij kijkt weg, ineens ongemakkelijk.
‘Wat lief van je,’ zeg ik, met een klein brokje in mijn keel, dat ik gauw wegspoel met een grote slok koffie. Hij kijkt meteen weer naar mij en bestudeert mijn gezicht. ‘Heb je gehuild?’ vraagt hij scherp, maar meteen daarna schudt hij zijn hoofd. ‘Shit, het gaat me waarschijnlijk niks aan. Laat maar.’ ‘Je mag het wel weten, hoor,’ zeg ik zachtjes, tussen twee happen van het heerlijke brood door. ‘Ik moest vannacht een beetje huilen, omdat… nou, omdat alles zo aan het veranderen is in mijn leven, denk ik; en ook omdat ik…’ Ik aarzel heel even. ‘… ik wil denk ik iets wat gewoon helemaal niet kan, maar het lukt me niet om die droom los te laten. Dat maakt me wel een beetje verdrietig. Je weet wel, de harde werkelijkheid.’ Q snuift. ‘Hm. Ik ben een expert op het gebied van harde werkelijkheid. Bijna niks in je leven gaat zoals je zou willen. Daar kun je twee dingen aan doen, om er niet aan onderdoor te gaan. Je dromen afschaffen, dus je verwachtingen naar beneden bijstellen, of gewoon niet vooruitkijken. Als je op de een of andere manier in het nu kan blijven, dan is het minder pijnlijk. Je hebt minder teleurstellingen, minder momenten dat je merkt dat het niet wordt wat je had gewild, dat je mist waar je op hoopte.’ Zijn mond is een rechte lijn als hij het zegt; het komt eruit met een automatisme en een soepelheid alsof hij het zichzelf al duizend keer heeft verteld. Ik kauw even nadenkend. ‘Weet je, wat ik niet snap aan jou is dat je zo succesvol bent – alles lukt, je ziet er zo goed uit, iedereen wil iets met je, echt iedereen wil bij je in de buurt zijn, je hebt een enorm bedrijf en superveel geld – maar je lijkt daar helemaal niet blij mee te zijn. Je staat constant in een soort noodstand, alsof er elk moment een ramp kan gebeuren en het allemaal verdwenen kan zijn.’ ‘Is toch ook zo?’ zegt Q, laag en zachtjes. Ik zie aan de kreukels in zijn voorhoofd en de gepijnigde blik in zijn lumineuze ogen, dat dit gesprek heel dicht schampt langs die grote rauwe wond op zijn ziel. Ik wou dat hij me vertelde wat er is gebeurd, maar ik durf hem er niet naar te vragen. Ik kan alleen maar hopen dat hij er ooit uit zichzelf over zal beginnen. ‘Zolang je maar niet huilt om iets wat ik heb gedaan,’ zegt hij uitein
delijk. ‘Ik vind het geen leuke gedachte dat ik je pijn gedaan zou hebben; ik wil je juist helpen.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Zo zit het niet; ik weet dat je het op jouw manier goed bedoelt. We hebben alleen verschillende opvattingen over wat goed is. Ik denk dat het verschil me verdrietig maakte.’ Ik voel dat er weer iets begint te branden en knipper verwoed. Niet nu, alsjeblieft; het is al moeilijk genoeg om het erover te hebben en ik wil niet dat Q weet dat ik niet een klein beetje heb gehuild, maar dat ik heb liggen janken als een eenzame wolf en zo hard heb gesnikt dat ik er spierpijn van heb in mijn middenrif. Dat gaat hem niks aan. Hij kijkt bezorgd, neemt een paar grote slokken koffie en zegt dan zachtjes en een beetje verstikt, half in zijn mok: ‘Ik doe wel heel erg mijn best.’ We zitten nog even te zwijgen en onszelf weer in de hand te krijgen terwijl ik mijn broodje opeet en hij nog eens bijschenkt. ‘Even normale kleren aandoen,’ zegt hij opeens. Hij springt uit zijn stoel, rent bijna de keuken uit en komt kort daarna met zijn iPhone in zijn hand druk typend weer binnen. ‘Bob is er over tien minuten,’ zegt hij op een toon alsof het voorgaande gesprek niet heeft plaatsgevonden. Twee uur later zit ik in de vergaderzaal met Taco, Len en Caroline en ben ik getuige van een heel andere kant van Q. Het begint als een regulier werkoverleg, dat – naar ik nu begrijp – in principe elke maandag om een uur of elf plaatsvindt, maar Q heeft duidelijk maar één agendapunt dat er voor hem echt toe doet. En dat is het Dossier Koptelefoons. Alle andere zaken worden snel en misschien niet helemaal honderd procent zorgvuldig afgerond; ik moet als een bezetene aantekeningen maken om er later nog iets van in een verslag te kunnen weergeven. ‘Het silent-discoverhaal. Ik begrijp dat jullie eraan hebben gewerkt toen ik in Stockholm was.’ Q’s toon is zo hard dat zijn normaal gruizigdonkerbruine stem bijna blikkerig klinkt. Zijn ogen vlammen en hij zit daar als een toornige trance-Zeus aan het hoofd van de tafel, klaar om met een beukende bliksemschicht te gooien.
Taco kijkt hem een beetje bevreemd aan, maar neemt dan het woord en begint een monoloog over de technische consequenties. Ik begrijp er nog niet de helft van. Q laat Taco’s verhaal geduldig over zich uit stromen en knikt af en toe. Ondertussen kijkt hij naar Caroline. Ik zie aan haar dat ze niet goed weet wat ze met al die gefocuste intensiteit aanmoet; ze duwt haar borsten een beetje naar voren, gaat eerst recht zitten en probeert er zakelijk uit te zien, leunt dan weer achterover in een soort uitnodigend-zwoele houding. Aan het eind van Taco’s betoog is ze zo in de war dat haar ogen heen en weer flitsen van Q naar Taco en haar handen een beetje beginnen te trillen. Q heeft nog niet eens iets tegen haar gezegd. De spanning in de kamer is voelbaar. ‘En, Caroline, hoe gaan we aan de koptelefoons komen?’ zegt Q dan, zachtjes maar met een ingetoomde energie erachter die me doet denken aan een toren van speakers met het volume op 1. ‘Eh, ja, nou, ik hoop dat Nina haar werk heeft gedaan, want in het overleg afgelopen vrijdag werd wel duidelijk dat zij dit onderdeel van het project op zich moet ne…’ Caroline slikt omdat Q’s blik ineens verduistert. ‘… aangezien zij ermee kwam…’ zegt ze nog. ‘Wie is hier “manager International Production & Merchandise”?’ zegt Q, nog steeds heel zacht en dreigend. ‘Wie heeft die achterlijke, belangrijk klinkende Engelse functieomschrijving bedacht? Wie moet er zo nodig altijd overal met haar bemoeizuchtige neus tussen zitten en wie is er nu de eerste om een wat lastiger klusje direct over de schutting te gooien?’ Hij pauzeert omineus en telt dan af op zijn vingers: ‘Eén, Nina is mijn assistent, dus ik bepaal haar werkzaamheden. Twee, ze werkt hier nog niet eens twee weken en ze heeft een goeie, interessante en speelse oplossing voor Moonbeam Het Twiske aangedragen waarmee ze misschien het hele event wel heeft gered. En drie, je bent niet goed bij je hoofd als je van haar verlangt dat ze dan ook nog de hardware regelt. Ik vind het laag van je om het zo op haar bord te gooien, nog los van het feit dat het zonder enige twijfel bij jouw takenpakket hoort. Ik ga bijna denken dat je een andere agenda hebt.’
Caroline sputtert verontwaardigd en kijkt de kamer rond, zoekend naar steun. Ik kijk naar mijn handen en voel me ongelooflijk ongemakkelijk. Taco kijkt even duister naar Q als Q naar Caroline kijkt. Len kijkt uit het raam. ‘Nina zou vandaag met een plan komen,’ zegt Caroline als ze zich voldoende heeft herpakt. Ze slikt en gaat dan op een meer beschuldigende toon verder, rechtstreeks tegen mij: ‘Ik neem aan dat er nog niets op papier staat, Nina? Nee, dat zal wel niet. Je hebt zo je… afspraken met je werkgever. Lekker makkelijk om op die manier onder je verantwoordelijkheden uit te komen.’ Dat laatste bijt ze me toe, met vuurspuwende ogen. Ik ben perplex, wil toch iets zeggen, maar Q houdt een vinger omhoog. Hij spreekt nog steeds ijzig kalm, maar het is voor iedereen duidelijk dat hij woester dan woest is. ‘Caroline, ze hééft het geregeld. Ze heeft zich er eerst het hele weekend zorgen over gemaakt, toen heeft ze het geregeld en ze heeft me pas daarna verteld dat jij haar met die klus had opgezadeld. Ik weet niet wat voor spel je speelt, maar ik weet wel dat het hier en nu stopt. Ik heb geen tijd voor dit soort dingen. Nina vertelt je dadelijk wat de stand van zaken is. Als je hier wilt blijven werken, dan doe je gewoon je werk. Zonder extra agenda, met een glimlach op je gezicht. En verontschuldig je tegenover Nina. Dat heeft ze wel verdiend.’ Met die woorden ontvouwt Q zich uit zijn stoel met die roofdiersouplesse van hem, en hij beent de vergaderzaal uit. Een kwartier later zit ik nog na te bibberen achter mijn bureau. Ik heb Taco en Caroline na Q’s vertrek braaf verteld wat ik heb afgesproken met Mr. Hone. Caroline verontschuldigde zich, een beetje schoorvoetend, maar toch met een zeker respect voor het feit dat ik het inderdaad heb weten te regelen. Taco’s gezicht stond op vies weer met weinig vooruitzichten op zonneschijn in de nabije toekomst, maar hij zei dat hij Hone meteen even ging bellen. Ik geloof dat ik de hele interactie lang nul keer heb ademgehaald; ik kon wel door de grond
zakken van ongemakkelijkheid. En ik weet niet waarom Taco nu zo boos is op mij. Ik werk snel de notulen van de vergadering uit, mail ze rond en duik dan in mijn Marktplaats-account, omdat ik in de drukte van de afgelopen dagen helemaal geen tijd heb gehad om verder te gaan met de verkoop van de zilveren spullen. Ik heb tussen de bedrijven door wel al de nodige foto’s gemaakt en ik begin met uploaden, maar halverwege bedenk ik ineens dat ik niet zou weten waar het bedrag naar overgemaakt moet worden als er iets wordt gekocht. Ik zou natuurlijk even aan Len kunnen vragen welk rekeningnummer ik kan gebruiken, maar ik vertrouw hem nog steeds niet helemaal. Misschien volledig onnodig en onterecht, maar mijn onderbuik voelt gewoon niet goed. Ik ben uitgerust met een zeer kieskeurige onderbuik. Over het algemeen houdt hij zich vrij rustig, maar als-ie eenmaal begint met voelen, dan houdt dat niet zomaar een-twee-drie meer op. En ik heb nu eenmaal van mijn esoterisch driedubbel doorgestikte ouders geleerd dat onderbuiken niet zomaar genegeerd mogen worden. Misschien, bedenk ik, zou ik even bij Leo langs kunnen lopen. Sinds ik bij hem mocht uitrusten groeten we elkaar met een blik van verstandhouding en een klein glimlachje. Voor zover mijn onderbuik een vinger in de pap heeft bij de beslissing, lijkt Leo een veiliger keuze dan Len. Plus… misschien kan ik eens voorzichtig peilen bij Leo of hij soms iets heeft gehoord over dat nieuwe beveiligingsbedrijf, Halcyon, dat Len zo keurig en snel had geregeld, maar waar hij dus blijkbaar al maandenlang contact mee had voordat SecureCure ineens de opdracht teruggaf. Ik weet nog niet zeker of ik Leo wel genoeg kan vertrouwen; als hij heel trouw is aan zijn baas, of als ik er faliekant naast zit met mijn overactieve onderbuik, dan sta ik mooi voor aap. En dat is vast niet al te best voor het verdere verloop van mijn proeftijd, hoe enthousiast Q ook met me aan het workshoppen is om al mijn seksuele grenzen te verleggen. Ik kijk voor de zoveelste keer naar de deur van de studio. Q zit achter die deur.
Nadat hij is weggestormd uit de vergadering heb ik hem niet meer gesproken. Nou is dat nog maar een dik kwartier geleden, maar ik voel iets bleeks en ellendigs. Ik mis hem. Ik zucht diep en verklaar mezelf in niet mis te verstane bewoordingen voor gek. Met de moed der wanhoop probeer ik mezelf bij mijn nekvel te grijpen en omhoog te trekken, en wanneer ik dat na enig geworstel eindelijk voor elkaar krijg ga ik op zoek naar Leo. Ik vind Leo waar ik verwacht hem aan te treffen: in zijn werkkamer, gebogen over zijn toetsenbord. De andere bureaus zijn bezet door zijn collega-controllers; allemaal mannen. Ze zijn allemaal een beetje ernstig, kleurloos, en hoe ongezellig het misschien ook klinkt, ik vind ze nogal onderling inwisselbaar. Het lijkt wel een ondersoort: ‘financiële man’, net als ‘marketingmeisje’ een ondersoort is. Tussen zijn collega’s springt Leo er duidelijk uit als net wat beter gelukt, net wat langer, net wat knapper ook. Hij heeft keurig geknipt vlasblond haar, grijze ogen en beginnende inhammen in zijn haarlijn. Ik heb een vriendin die zweert bij mannen met van die fjorden. Een andere vriendin valt met name op lange jongens die van roeien houden, vanwege de brede schouders die dat oplevert. Ik vind zelf eigenlijk meestal mannen leuk die stevige armen hebben, en mooie handen, en een stem waar ik graag naar luister. We hebben vele uurtjes besteed aan het doorspreken van de fysieke kwaliteiten van de ene man of de andere en het opstellen van scores. Ik vraag me wel af hoe Q beoordeeld zou worden, en Leo, als die naast elkaar over tafel zouden gaan bij een van onze gesprekken. Ik probeer ze allebei met enige afstand te bekijken. Q is veel aantrekkelijker. Onweerstaanbaar zelfs, hypnotiserend bijna voor mij – en een heleboel andere vrouwen – maar ik kan er eigenlijk niet de vinger achter krijgen hoe dat komt. En zijn hele benadering van alles in het leven is geen pluspunt, gezien wat ik eigenlijk graag zou willen in mijn eigen leven. Hij is dan weer wel rijk en beroemd, wat mijn vriendinnen waarschijnlijk enthousiast als een pluspunt zouden aanmerken. Voor mezelf ben ik daar nog niet over uit. Leo daarentegen is helemaal niet beroemd en fysiek veel minder
verpletterend, maar dat wil nog niet zeggen dat hij niet oké is. Zijn fjorden zouden bij mijn ene vriendin zeker in de smaak vallen, zijn lengte bij de andere. Hij is niet zo breed als Q, maar hij beweegt zich wel met een soort stille zelfverzekerdheid. Sommige langere mannen staan er zo bij als een vraagteken, zo van ‘sorry dat ik hier ruimte in beslag sta te nemen’, maar dat heeft Leo niet. ‘Ha, Nina!’ zegt hij, behoedzaam enthousiast, als hij doorkrijgt dat ik in de deuropening sta te peinzen. ‘Wat kan ik voor je doen?’ Ik stop met peinzen en vergelijken, geef hem een welgemeende glimlach en kom binnen. Vijf minuten later heb ik in elk geval de eerste reden van mijn bezoek in de pocket: een rekeningnummer waarop ik de bedragen van verkochte artikelen kan laten storten. Het andere punt op mijn agenda vereist meer tact, en meer tijd, en ik moet op de een of andere manier Leo in zijn eentje zien te spreken. ‘Zullen we even koffie halen?’ stel ik strategisch voor, in de hoop dat het keukentje op deze verdieping leeg is. Het is niet zo groot en ook niet zo luxe als de keuken op de zesde, maar er staat wel een goeie koffiemachine en er is één klein tafeltje waar je even aan zou kunnen gaan zitten. Koffie, het bindmiddel op elk kantoor, zelfs het kantoor van zo’n gek bedrijf als dit. De andere controllers roepen zonder op te kijken een bestelling die Leo voor ze mee terug moet nemen, Leo springt met een grijns uit zijn stoel en hop, we staan met z’n tweeën in het keukentje koffie te brouwen voor het hele setje. Leo loopt braaf een paar keer op en neer om alles af te leveren en dan eindelijk staat hij voor mijn neus met lege handen en reik ik hem een koffie aan die voor hemzelf is bedoeld. ‘Wat wilde je vragen?’ zegt hij vriendelijk, onverwacht rechtdoorzee. Even ben ik een tikje onaangenaam verrast; ik wist niet dat ik zo doorzichtig was. ‘Ik, eh, nou…’ Tja, hoe verwoord je zoiets? Ook maar meteen oprecht dan. ‘Ik vroeg me af of je toevallig al eens eerder had gehoord over dat Halcyon Crowd Control. Dat beveiligingsbedrijf dat Len heeft ge regeld toen de afspraak met jullie normale beveiliger niet doorging.’
‘O, dat drama met SecureCure? Ja, wat een verhaal was dat, hè? Ik was verbaasd dat Len zo snel orde op zaken had gesteld, en nog voor een redelijk bedrag ook… Ik dacht echt dat we een enorme kostenpost op ons af zagen komen. Als we die Moonbeam hadden moeten afzeggen of verplaatsen, dan had dat al ik weet niet hoeveel gekost, dus ik verwachtte eigenlijk dat een andere beveiliger ons het vel over de neus zou halen omdat we een beetje in de hoek zaten. Het is al zo snel, er zijn al zo veel kaarten verkocht; je wilt het natuurlijk wel door laten gaan. En met al die voorwaarden met de verzekering… Nee, hij heeft dat echt boven verwachting netjes geregeld.’ ‘Maar was het niet zo dat dat nieuwe bedrijf al eerder in beeld was, volgens jou?’ Leo haalt zijn schouders en één wenkbrauw op. ‘Ik weet van niks. Hoezo?’ ‘Nou…’ Ik aarzel. Nu is het moment: eerlijk of politiek correct? Ik kijk nog eens goed naar Leo en ga voor eerlijk. ‘Weet je wat het is, Leo: misschien is het helemaal niet terecht, hoor, maar weet je wat ik nou zo raar vond? We kregen helemaal niet te horen waaróm SecureCure zich had teruggetrokken. We werken al langer met ze samen en er waren nooit problemen in het verleden, dus waar kwam dit nou ineens vandaan? Het bleef door mijn hoofd spelen, dus ik ben eens een beetje gaan zoeken op het netwerk. Toen vond ik e-mails waaruit bleek dat Len al een paar maanden eerder contact heeft gehad met dat Halcyon. En dat is nog niet alles: ik kwam een paar berichten tegen die me bijna doen denken dat het initiatief om de opdracht terug te trekken bij óns vandaan is gekomen, niet bij SecureCure. Dat is helemáál raar, nietwaar?’ Leo knikt en kauwt nadenkend op zijn onderlip. Dat heeft bijna iets schattigs, hij lijkt wel een klein jongetje. ‘Maar ik begrijp helemaal niet waarom wij de opdracht terug zouden draaien, zo laat in het traject,’ zegt hij peinzend. ‘Zo’n beveiliger heeft op dat moment al kosten gemaakt, misschien zelfs extra mensen ingehuurd voor zo’n grote klus…? Dikke kans dat we dan alsnog een rekening van ze zouden krijgen.’ ‘Krijg jij dat niet automatisch te zien dan?’ ‘Nee, ik zie eigenlijk vooral wat er binnenkomt, niet zo veel van wat
eruit gaat. Dus kaartverkoop en downloads en zo, dat krijgen wij op ons bord. Dat is al ingewikkeld genoeg, met al die valuta’s, geloof me. Len doet meer de uitgaven, ook omdat hij de hele begroting beheert, en omdat hij ook nog steeds een paar van die hands-on-dingen regelt, zoals dus de beveiliging.’ ‘Maar… kan je er wel bij, als je dat zou willen? Bij dat soort informatie?’ ‘Ik denk het wel; maar ik heb het eerlijk gezegd nog nooit geprobeerd. We zijn hier eigenlijk niet zo heel erg van de beveiliging en de toegangsrechten op het netwerk, behalve als het om Q’s muziek gaat, want die moet gewoon beveiligd zijn tegen hackers en dergelijke. Taco heeft ict er soort van bij, hè, maar het is niet zijn hoofdtaak en hij is voor op kantoor niet zo’n toegangsrechtenneuroot, dus… Ik kan wel eens kijken? Maar nou heb je me nog steeds niet verteld waarom je daar zo in geïnteresseerd bent…’ ‘Ik weet het zelf ook niet precies. Gut feeling, denk ik. Op de een of andere manier voelt het alsof er iets scheef zit en ik krijg niet boven water wat het is. Is dat slecht van me, dat ik daar dan in probeer te duiken? Ik wil ook geen schade doen of mensen vals beschuldigen of zo. Ik bedoel, ik werk hier pas twee weken – wat zeg ik, nog niet eens – maar het voelt gewoon raar.’ ‘Ik vind het wel betrokken van je,’ zegt Leo en hij kijkt me een beetje vreemd aan. ‘Eh… ik wil je eigenlijk een wedervraag stellen. Die hier echt helemaal niks mee te maken heeft. Maar nu we toch staan te praten…’ ‘Shoot,’ zeg ik, niet wetend wat te verwachten. ‘Nou… wil je een keer met me naar de film?’
Dag 14: dinsdag
Het ontbijt is een herhaling van zetten ten opzichte van de vorige dag. Tot mijn verrassing heeft Q opnieuw verse broodjes gehaald. Ik kijk hem veelbetekenend aan, maar hij haalt zijn schouders op met een vaag glimlachje en zegt dat het hem gisteren wel beviel om ’s morgens vroeg even naar buiten te gaan. Maar als het regent kan ik de verse broodjes op mijn buik schrijven, dat moge duidelijk zijn. Mee-eten doet hij niet; hij heeft op de fiets al een broodje naar binnen geschoven. Ik probeer de moed bijeen te schrapen om hem naar de samen-eten-hang-up te vragen, maar ik krijg het weer niet voor elkaar. Gisteravond lukte het ook al niet. Ik had hem eigenlijk de hele dag niet meer gezien, want vanaf het werkoverleg tot we naar huis gingen zat hij in de studio met de deur dicht. Net toen ik tegen half zeven dacht dat hij me waarschijnlijk was vergeten en ik maar gewoon naar mijn eigen huis moest gaan, kwam hij, wrijvend in zijn ogen, naar buiten. Zijn haar stond alle kanten op, waardoor hij er op een bijna aandoenlijke manier wollig uitzag. Tegelijk was hij geen spat minder sexy dan op welk moment ook van de dag of nacht. Q stond even stil toen hij Taco, die toevallig net een papiertje op mijn bureau kwam leggen, in het oog kreeg. Taco’s gezicht stond nog steeds op storm. Ik was hem in de loop van de dag een paar keer tegen het lijf gelopen en hij had geen woord tegen me gezegd. Het leek erop dat Q dezelfde silent treatment kreeg. Q keek kort naar Taco, die zich abrupt omkeerde en de kamer weer uit stampte, en daarna keek hij lang naar mij.
Ik smolt, zoals gewoonlijk. Maar een antwoord op de onuitgesproken vraag wat er met Taco aan de hand was had ik ook niet. ‘Kom,’ was alles wat Q zei, en ik ging achter hem aan alsof ik met een touwtje aan hem vastzat. Ik ergerde me bijna aan mezelf, zo geestdriftig sprong ik uit mijn stoel om hem te volgen. Bob stond al klaar bij de voordeur om ons het kleine eindje naar Q’s huis te rijden. We zaten naast elkaar achter in de auto, als bij afspraak zonder autogordel zodat we dicht tegen elkaar aan konden kruipen, maar verrassend genoeg gebeurde er niks. Ik voelde de aantrekkingskracht trekken en het verlangen branden als altijd, maar we zaten stil naast elkaar. Ik genoot van zijn gezelschap. En ik durfde te denken dat hij ook van het mijne genoot, want hij pakte mijn hand en hield die vast, voorzichtig alsof het een kostbaar object was. Voor het moment was dat genoeg. Toen we eenmaal voor zijn deur stonden bleek er iets verrassends in de achterbak van de auto te zitten: een krat vol etenswaren. Allerlei groenten staken nieuwsgierig hun hoofd boven de rand uit, ik zag flessenhalzen en verpakkingen, maar het werd me niet meteen duidelijk wat hier nou de bedoeling van was. Toen we uitstapten en Bob het krat naar binnen wilde dragen, nam Q het resoluut van hem over, zette het naast de deur op straat en stuurde Bob met een joviale klap op zijn schouder naar huis. Q begon, eenmaal binnen, op zijn gemak de ingrediënten uit het krat te downloaden naar zijn keukentafel. Hij legde ze in strikte slagorde voor zich neer. Ik kwam naast hem staan en keek toe tot ik het niet langer uithield. ‘Wat ga je doen?’ ‘Pasta maken,’ zei Q. ‘Met verse groente. Je zei toch dat het er hier uitziet alsof ik van koken hou? Nou, ik heb besloten daar dan maar eens naar te handelen.’ Drie kwartier later rook de hele keuken heerlijk, was Q’s t-shirt gedecoreerd met kleine kloddertjes tomatenpuree en zette hij zwierig een vol bord pasta met saus erop voor mijn neus, als een vulkaan met een verse lavarivier. Het was heerlijk, maar wel een beetje ongemakkelijk
om het op te eten met hem aan de overkant van de tafel, starend naar elke hap die ik nam. De vraag ‘Waarom eet je niet mee?’ brandde op mijn lippen, maar ik stelde hem niet; ik durfde het moment niet te verstoren. Ik denk dat ik ook gewoon te verbaasd was dat hij al die moeite voor me deed. ‘Vind je het leuk om me eten te geven?’ vraag ik nu, tussen twee happen van een vers broodje door. Ik kijk hem aan, zijn ogen twinkelen al maar zijn gezicht staat nog serieus als altijd. Tot die glimlach van hem de boel oplicht. Het duurt maar kort, maar het voltage is indrukwekkend. ‘Ja, vind ik leuk. Als een huisdier. Wees maar blij dat ik je geen Whiskas geef.’ Ik grinnik en gooi een broodje in zijn richting. Ik kan best goed mikken. Hij grist het handig uit de lucht en neemt er een woeste, moordende hap van. Zo, die is dood. Hij kauwt en kijkt me half lachend, half uit dagend aan, maar dan ineens bewolkt zijn blik en stopt hij met kauwen. Hij legt het broodje met extreme precisie op de rand van het aanrecht en loopt zonder iets te zeggen de keuken uit. Daar zit ik dan, in mijn eentje te ontbijten, en ik heb het gekke gevoel dat het mijn schuld is. Dat ik hem gedwongen heb iets te doen waar hij nog niet aan toe is. Maar aan de andere kant denk ik: net goed, jij doet dat ook de hele tijd bij mij en ik ben er ook nog lang niet over uit of ik dat wel wil of niet. Weet je ook eens hoe dat voelt. De eerstvolgende gedachte is er een van inzicht. Je weet wel, zo’n flits in je hoofd die je waarschuwt dat je de essentie der dingen gevaarlijk dicht nadert. De gedachte is dat er gepraat moet worden. En dan niet een Gesprek zoals in L.A., een Gesprek van ‘dit moet hier en nu stoppen’, maar een Gesprek over wat ons naar elkaar toe trekt en langs welke hindernisbaan we moeten zien te navigeren om te kunnen toe geven aan die drang tot toenadering. Een inventarisatie. Ik moet hem over de vm vertellen, hij moet mij vertellen wat er met hem is gebeurd. Pas dan kunnen we echt zien wie we zijn, wat we willen, en of we echt
zo slecht bij elkaar passen als ik mezelf steeds maar blijf inprenten. Pas dan kan ik weten of hij echt op de Gevarenlijst thuishoort. De deur gaat open en hij komt binnen. Zijn aanwezigheid, zijn geur, zijn hele energie zingt door mijn botten, ik voel me bijna alsof ik twee keer zo hard leef als hij bij me in de buurt is. Zijn gezicht heeft weer dat afstandelijke masker, maar als onze blikken elkaar kruisen zucht hij en staat hij er even onhandig bij. ‘Moest even douchen en schone kleren aantrekken,’ mompelt hij. Ik schenk hem koffie in en hij gaat woordeloos tegenover me zitten, vouwt zijn zeesterrenhanden om de beker en neemt af en toe een peinzende slok. Ik bedenk dat we gisteren de hele dag, en vandaag tot en met nu, helemaal niets seksueels met elkaar hebben gedaan. We hebben niet eens gezoend. Dat is een eeuwigheid, voor zijn doen. Toch is er van alles tussen ons aan de hand. Het gaat dus allang niet meer alleen over neuken, wat er tussen mij en Q is, en ik moet er goed over nadenken of ik die gedachte troostend, bevrijdend, geruststellend of extreem beangstigend vind. Op weg naar kantoor zitten we een stukje uit elkaar op de achterbank, de kleine ruimte gevuld met onuitgesproken gedachten. Ik zou best tegen hem aan willen kruipen, hem willen aaien of troosten, al weet ik niet hoe zijn verdriet eruitziet. Maar ik durf niet voorbij zijn muur te reiken. De natuur, of eigenlijk het verkeer, besluit een handje te helpen. Bob staat totaal onverwachts hard op zijn rem en slingert de wagen bruut een andere rijstrook op. Q en ik liggen abrupt in een berg van armen en benen naast de bank. We horen Bob dwars door het privacyscherm heen een stroom creatief plat Amsterdams uitbraken waar je oren van krullen. Onze positie is niet comfortabel maar geen mens is in staat om onder die omstandigheden een emotionele muur in stand te houden. Zelfs Q niet. ‘Alles nog heel?’ vraagt hij ademloos in mijn oor. O, die stem.
‘Ja, jij ook?’ Ik kijk naar hem op en zie zijn gezicht, één komische opgetrokken wenkbrauw. Ik ruik zijn heerlijke geur en snuif even onbeschaamd. Hij grinnikt. Ik grinnik terug. Hij onderneemt een halfhartige poging om zich omhoog te werken, maar dat is nog niet zo eenvoudig. Ik probeer mee te helpen, maar dat resulteert er alleen maar in dat we nog iets vaster komen te zitten met onze twee lijven in een ruimte die niet voor niets beenruimte heet. We kijken elkaar nog eens aan, neus aan neus, en dan voel ik zijn lippen. Een zacht nipje, een klein likje. Dan is het hek van de dam. Tien minuten later stopt de auto. Waarschijnlijk voor de deur van het kantoor. We zijn te druk in de weer om er al te diep over na te denken, tot het portier opengaat en Bob met een geamuseerde blik over ons heen leunt. ‘Sorry baas. Gaat het? Hulp nodig, of blijven jullie nog even liggen en zal ik hem gewoon zo in de garage zetten?’ Een klein half uurtje later zit ik met hoogrode wangen achter mijn bureau. Ik heb weer iets geleerd: ook met al je kleren aan kan er iets heel lekkers gebeuren. Of met een minder elegante term: droogneuken. Nooit geweten dat dat zo zijn charmes kon hebben, onder de juiste omstandigheden. Nooit geweten ook dat die omstandigheden kunnen bestaan in het min of meer klemvast op de bodem van een suv liggen met de aantrekkelijkste man ter wereld. Toen we ons eenmaal los geworsteld hadden in de betrekkelijke privacy van de ondergrondse garage, nam Q de schade op. ‘Zo kan ik niet naar binnen,’ zei hij met een bedenkelijke blik op zijn kruis. ‘Dat is dan weer het nadeel van geen onderbroeken dragen,’ kon ik niet nalaten te zeggen, wat me een zeegroene ogenflits en een wenkbrauwheffing opleverde. ‘De voordelen zijn groter,’ zei Q zelfverzekerd. ‘Ga jij maar vast naar
binnen, ik rij gewoon even terug naar huis.’ Hij schoof voorzichtig achter het stuur. Ik stond hem na te kijken, grinnikend als een idioot, en nu ik erover nadenk is dit zo’n beetje de eerste keer dat er iets tussen ons gebeurde wat ons allebei overkwam, waarover Q niet de regie strak in handen hield, waarbij het niet vooral ging over mij en mijn grenzen die zo nodig verlegd moeten worden. Ik vond het heerlijk. De dag vliegt voorbij; het lijkt wel alsof het alleen maar sneller en beter gaat na zo’n goed begin. Ik merk dat ik me steeds meer thuis begin te voelen op kantoor; ik begin de weg te kennen, ik weet nu zo’n beetje wie waar zit, ik heb wat meer grip op mijn dagelijkse werkzaamheden. Ook zonder Q had ik het een geweldige baan gevonden. Wat me wel een beetje zorgen baart is dat Taco nog steeds met een gezicht als een donderwolk door het pand loopt. Als ik hem na enig aarzelen vraag wat er is, krijg ik eerst een inktzwarte blik en vervolgens een onverwachte maar daarom niet minder boude beschuldiging. ‘Waarom klets je over Caroline tegen Wes? Ik weet dat ze moeilijk is, maar dat geeft jou nog niet het recht om haar zo te dissen. Je weet dat Wes toch wel jouw kant kiest omdat jullie het met elkaar doen. Je vond het zeker wel leuk dat hij gisteren zo op haar zat te hakken?’ Ik schrik me een hoedje. Zo ben ik toch niet? Ik vond Taco tot nu toe heel aardig en daarom vind ik het extra erg dat hij zo boos op me is, hoe onterecht ook. En daarnaast: ik had dus echt helemaal niet in de gaten hoe vreselijk gek hij op Caroline is; ik dacht dat hij haar gewoon wel leuk vond, dat ze zich tot elkaar aangetrokken voelden en niet meer. Wél meer dus; van een klein beetje aantrekkingskracht word je tenslotte niet zo boos. Ik praat als Brugman om hem ervan te overtuigen dat ik niet heb geklikt. Dat Q het hele verhaal ongeveer uit me heeft moeten trekken en dat de beslissing om tegen Caroline uit te varen echt alleen bij hem vandaan komt. Q heeft het nota bene zelf ook gezegd; ik struikel vervolgens over mijn woorden om Taco op het hart te drukken dat hij ook
niet boos op Q moet zijn, dat hij helemaal niet boos moet zijn, dat Caroline wel voor zichzelf kan opkomen en dat ik niet wist dat hij zo verliefd op haar was. Voor die opmerking krijg ik een zo mogelijk nog donkerder blik toegeworpen. Maar gaandeweg begint toch zijn boosheid te zakken. ‘Praat gewoon even met Q,’ zeg ik op een goed moment, ‘hij snapt niet waarom je zo nijdig bent en hij baalt er wel van.’ ‘Hm,’ zegt Taco uiteindelijk, maar we gaan toch met een min of meer herstelde verstandhouding uiteen. Gelukkig. Ik heb iets te veel kaasfondue gegeten, denk ik. Ik voel me net een te sterk gerezen muffin in een te strak zittend papieren vormpje, zoals ik hier in die bioscoopstoel geperst zit. De film is Frans, uitermate cultureel verantwoord en – mag ik niet zeggen maar doe ik lekker toch – knettersaai. Leo zit dicht naast me, iets dichter nog dan strikt noodzakelijk, omdat hij al de hele film lang een soort slagzij probeert te maken mijn kant op. Ik denk dat hij wacht op een kans om me te zoenen; een kans die ik hem niet wil geven. Ik vraag me de hele avond al af waarom ik in ’s hemelsnaam ja heb gezegd toen hij me vroeg of ik met hem naar de film wilde, en waarom ik nog met hem ben gaan eten ook. Het is niet dat hij niet aardig is, want dat is hij wel. Beleefd is hij ook, en zeker niet oninteressant; we hebben best gezellig zitten praten boven de kaasfondue. Maar hij verbleekt zo naast Q. En daar is ook meteen mijn antwoord: ik ben met hem uitgegaan omdat ik hoopte dat een avond met een normale man die aan alle voorwaarden voldoet om niet op de Gevarenlijst te belanden, die aardig, gezellig en betrouwbaar is en ook nog eens best knap, zou helpen om los te komen van die bijna hypnotische kracht die van Wessel Quist uitgaat. Ik hoopte dat het alles weer een beetje in perspectief zou zetten. Tot nu toe werkt het nog niet erg goed. Q is nog geen seconde uit mijn gedachten geweest en dat Leo elk moment mijn kant op kan kapseizen vervult me met de kriebels. Niet
het goede soort kriebels, maar het soort waarvan je wilt opspringen en wegrennen. We halen het eind van de film zonder te zijn gestorven van verveling en zonder zoenen. Gelukkig. Leo stelt voor me achter op de fiets naar het station te brengen. Hij weet niet dat ik op het moment min of meer bij Q inwoon; sterker nog, hij weet helemaal niets van wat er zich tot nu toe allemaal heeft afgespeeld tussen Q en mij. Ik heb dat onderwerp zorgvuldig vermeden. Ik voel me enorm ongemakkelijk bij de gedachte dat ik erover zou moeten praten: ik denk dat ik me eigenlijk schaam om zo’n woeste, gepassioneerde seksuele verhouding te hebben zonder dat het ook maar in de verste verte in de buurt komt van een relatie. Het kan dan wel zijn dat Q heeft voorgesteld om tot het eind van mijn proeftijd alleen met elkaar seks te hebben, en het kan dan wel zijn dat hij voor mij wat meer moeite heeft gedaan dan voor andere vrouwen, maar dat kan natuurlijk ook komen doordat ik het hem niet op een presenteerblaadje heb aangeboden. Misschien vindt hij de jacht wel onderdeel van het interessante; het feit dat ik niet zo’n vrouw ben die vrolijk voorstelt hem van onder de mengtafel af te zuigen. Maar toch heb ik zelf nog steeds een gevoel van vluchtigheid, van inwisselbaarheid, waardoor ik niet graag aan iemand zou vertellen dat ik iets met Q heb. Wat dat ‘iets’ dan ook mag wezen. Desalniettemin: ik ga niet naar het station, ik ga naar de Westelijke Eilanden. Maar hoe doe ik dat zonder dat Leo dat in de gaten krijgt? En zonder dat hij zich ineens ridderlijk denkt te moeten gedragen en me tot een voordeur gaat proberen te begeleiden, met hernieuwde kansen op een zoenmoment? Het is een heel dilemma, dat zich plotseling oplost als er een tram door de straat komt denderen. ‘O, de laatste tram, als ik die neem, dan kan ik mooi op Sloterdijk de nachttrein pakken,’ roep ik enthousiast, en ik zet het op een holletje naar de halte. Ik weet donders goed dat station Sloterdijk een flink eind uit de buurt is voor Leo, en ik gok erop dat zijn ridderlijkheid niet opgewassen is tegen de ellende van ’s nachts stranden op een afgelegen
station. Zie maar eens terug te komen uit die negorij als je fiets bij het Leidseplein staat, en succes met het vinden van een taxi. Hij holt achter me aan, we wensen elkaar een goede nacht en wel thuis en zie je morgen op kantoor, en voordat hij een zoenbeweging van enigerlei aard kan inzetten, stap ik in en zoeft de deur voor zijn neus dicht. Hij had bijna de deur gekust, zie ik met een onderdrukte grinnik als de tram wegrijdt en ik overenthousiast naar hem zwaai. Een paar haltes verder stap ik uit. Ik loop een stukje tot er een nachtbus voorbijkomt die op het Haarlemmerplein blijkt te stoppen. Van daar is het nog tien minuutjes lopen tot voor de deur van Q’s huis. Nu eens kijken of ik erin kom. Eerder op de dag liep ik bij Q binnen terwijl hij met lange tanden bezig was podcasts te maken. Hij is een gedisciplineerd man, daar ben ik inmiddels achter; hij plant zijn hele leven met de precisie van een militaire operatie. Hij heeft zich voorgenomen in elk geval tot halverwege volgende maand alles zo goed mogelijk voor te bereiden, want zijn agenda ziet eruit om bij voorbaat al overspannen van te raken. Nog los van de voorbereidingen voor de aankomende Moonbeam en de langeretermijnwerkzaamheden aan de Moonbeam in Argentinië, zijn er hele bergen webredacteuren en -journalisten binnen de dancewereld die acuut iets van hem willen vanwege de gema-nominatie voor ‘Out There’, en heeft hij ook nog optredens geboekt staan in Kopenhagen, Antwerpen, Londen, New York en Rome. In die volgorde. Op opeenvolgende dagen. ‘Wat?’ zei hij geërgerd toen ik de studio binnenkwam. Maar het leek wel of zijn blik iets verzachtte toen hij zag dat ik het was. ‘Wat kan ik voor je doen, Nina?’ zei hij erachteraan. De ondertoon was duidelijk: niet iets heel ingewikkelds alsjeblieft, want ik heb het druk. ‘Sorry dat ik je moet storen, maar ik heb, eh… ik heb dus ook vrienden en zo, een sociaal leven, weet je wel… en nou wilde ik vanavond dus, eh, uit eten en naar de film, maar wil je dan dat ik daarna naar huis ga, of wil je dat ik naar jou toe kom?’
Hij keek me aan met een hoe kan je die vraag nou stellen-blik. ‘Naar mij natuurlijk. Hoezo?’ ‘Nou… omdat… omdat ik er niet in kan, en ik ook niet van jou kan verwachten dat je de hele avond gaat zitten wachten tot ik klaar ben en ik eens een keer bij je aanbel. Ik… eh, jeetje, dit is ongemakkelijk om te vragen, want het is nou net of ik de sleutel van je huis wil hebben; alsof we een… nou… een stelletje zijn, weet je wel, maar dat bedoel ik niet zo. Ik wil alleen de… eh… dus. Ik wil dus de sleutel van je huis hebben. Denk ik. Maar dan op de goeie manier.’ ‘O,’ zei Q. Hij dacht er even over na. ‘Oké,’ zei hij daarna, ‘vraag maar aan Bob, die heeft een reserveset voor als hij dingen bij mij thuis moet ophalen. Neem die voorlopig maar, dan laten we in de loop van de week wel een eigen set voor je maken.’ Dus hier sta ik dan, met een pas, een inlogcode en zo’n computersleutel met van die holletjes erin. De pas en de code zijn nodig om de buitenste deur open te maken, de sleutel is zowel van de voordeur binnen als van het logeerappartement. Nu ik het nummerblokje bestudeer waar ik de code op moet intikken, zie ik dat er niet eens een bel ís, dus als ik niet zo slim was geweest om de sleutel te vragen, wat had ik dan moeten doen? Op en neer springen en zijn naam roepen? Wie weet staan er wel vaker wanhopige dames voor zijn deur te springen ’s nachts, en reageert hij daar helemaal niet op. Als hij het al zou horen. Ik krijg de buitenste deur in één keer open, tot mijn eigen verrassing. Ik doe hem zachtjes maar zorgvuldig weer dicht en sluip de trap op naar mijn bedje. Beneden zie ik geen licht meer branden in de keuken, maar als ik uit het raam van mijn minihuisje op een hoog kijk, zie ik dat uit de andere ramen nog wel licht op het terras en het water schijnt. Q is dus thuis, en hij is ook nog wakker. Ik hoop maar niet dat hij toch op me heeft zitten wachten. Nu ineens bedenk ik dat ik net zo veel moeite had om aan Leo te vertellen dat er iets speelt tussen Q en mij, als dat ik moeite had om aan Q te vertellen met wie ik eigenlijk ging eten en naar de film ging. Wat betekent dat? Wat zegt dat over mij, en de zuiverheid van mijn motieven?
Waarschijnlijk niet veel goeds. Ik loop nog een beetje heen en weer door het kleine woonkamertje, piekerend over Q en Leo en mijn motieven. Dan geef ik het op, neem een snelle douche en kruip in bed. Morgen om negen uur is er weer een nieuwe dag, en ik ben van plan om dan ook maar eens uit te vinden of het de bedoeling is dat ik Q’s hele angstwekkende reisschema van de aankomende dagen meega. Gezien wat hij de vorige keer zei toen hij terugkwam uit Stockholm denk ik het wel. Het lijkt me een verschrikkelijk gedoe, maar hem een paar dagen niet zien lijkt me nog veel naarder. Hoe dan ook kan ik maar beter proberen nog zo veel mogelijk slaap uit mijn nacht te halen. Zodra ik mijn hoofd op het kussen leg, ben ik vertrokken.
Dag 15: woensdag
Vandaag ben ik precies halverwege mijn proeftijd. Dit bedenk ik met gemengde gevoelens terwijl ik de trap af loop op weg naar Q’s keuken. Ik tel nog steeds de dagen, maar met elke dag kijk ik met meer angst en beven uit naar dag nummer dertig. Wat zal er dan gebeuren? Zie ik hem nooit meer terug, blijf ik voor hem werken maar eindigt onze exclusiviteits periode, of… Optie nummer drie durf ik niet eens hardop te benoemen. De voordeur staat op een kier en in de keuken staat weer een mand met verse broodjes en een pot koffie, maar Q is in geen velden of wegen te bekennen. Wel ligt er een briefje in zijn uit duizenden te herkennen, precieze maar toch ook een beetje artistieke handschrift. Ben nog even bezig. Eet je ontbijt, half 10 komt Bob. Nou weet ik nog niks, behalve dat hij niet eens een kop koffie mee komt drinken. Moet ik nou straks in mijn eentje naar kantoor, met Bob? Ik kan net zo goed met het openbaar vervoer gaan – zo ver is het nou ook weer niet, en ik ben niet zo beroemd dat ik de beschutting van een suv met getint glas nodig heb. Ik twijfel of ik Bob zal bellen, smeer intussen een broodje en schenk koffie in. De tijd tikt weg. Ik eet nog een broodje. Precies één seconde voor half tien wordt de deur woest opengerukt en beent Q verwilderd naar binnen. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik bezorgd. Ik sta al naast mijn stoel voordat ik erover heb nagedacht.
‘Harde schijf gecrasht. Hele nacht werk weg.’ Zijn laptop hangt in zijn hand als een vogeltje dat als het nu nog niet dood was, dan toch zeker ter dood veroordeeld zou zijn. ‘Kan Taco daar iets aan doen?’ Ik hoop maar dat het antwoord ja is; vandaag is de laatste dag zonder ingewikkelde verre buitenlandse appearances in de agenda. Ik moet er niet aan denken om met hem mee te moeten als hij in zo’n humeur is als dit; ik heb hem sinds mijn eerste werkdag niet meer zo ingehouden zien koken van woede. Het ziet eruit alsof zijn woede gemuilkorfd is en hij die meesleurt aan een leiband, sterk genoeg om een ongetemde leeuw binnen de perken te houden. Het ziet eruit alsof het slecht is voor je hart. ‘Ik weet het niet,’ gromt hij tussen zijn tanden door. Hij lijkt de laptop door het raam te willen gooien en ik kom direct in actie: ik pak hem zo zonder pardon af en stop hem gauw in mijn tas. Bijna alsof Q een klein kind is. Tot mijn verrassing laat hij het toe zonder ook maar de minste weerstand; hij staat er zelfs een beetje verward bij, nu het directe object van zijn woede uit het zicht is verdwenen. Ik zou eigenlijk willen zeggen: Rustig maar, kom hier, mijn lief, laat me je troosten, en meer van die bouquetreeksdingen. Maar ik durf niet. Dus kijk ik alleen naar hem, en probeer ik met mijn ogen te zeggen wat mijn bangerd van een mond er niet uit gewurmd krijgt. Het resultaat is verrassend. Hij knippert met zijn ogen en kijkt naar het plafond, opzij, naar de grond, hij lijkt zelfs wat rood te worden. Hij wappert met zijn hand en maakt een geluid dat net geen woord is, probeert het dan nog een keer en zegt, met een rare klank in zijn stem: ‘Kijk in godsnaam niet zo naar me!’ ‘Sorry,’ fluister ik, blij dat ik mijn bouqetreeksneigingen heb weten te onderdrukken, maar dan ineens loopt hij soort van tegen me aan en slaat onhandig zijn armen om me heen, als een jongen bijna; we vallen er nog net niet van om. Ik sla mijn armen om zijn nek en trek zijn hoofd naar beneden, streel zachtjes zijn haar, ruik zijn geur en denk: ik zou alles voor je willen doen, alles! Even abrupt als hij me vastgreep laat hij me ook weer los, met nog even die enorme, bijna vloeibare kwetsbaarheid van hem. Dan stolt het,
sneller dan ik kan waarnemen, harkt hij door zijn haar en zegt hij: ‘Bob staat voor de deur.’ We rijden in stilte naar kantoor. We doen helemaal niks onbetamelijks, maar Bob kijkt ons bij het uitstappen toch op zo’n bepaalde manier vriendelijk-maar-veelbetekenend aan, wat mij doet blozen maar Q schijnbaar onbewogen laat. Of misschien heeft hij gewoon een dijk van een pokerface. Of zo veel ervaring met dit soort veelbetekenende blikken dat hij de schaamte al enige kilometers voorbij is. Dat, waarschijnlijk. Zucht. Eenmaal binnen val ik meteen met mijn neus in de boter: v-Good staat al op me te wachten met een stapel ideeën voor de onlinecampagne rond de silent disco. Hij maakt zich nogal zorgen: blijkbaar doen er al wat geruchten de ronde en hebben heel veel mensen bij voorbaat negatief gereageerd. Silent disco’s zijn zó 1999. Er volgt een gepassioneerde brainstorm over hoe we de publieke opinie kunnen omkeren. Ik denk dat het milieuvriendelijke aspect van geen lawaai belangrijk is, maar v-Good scheldt me goedmoedig uit voor hippie. Hij vindt dat de draadloze koptelefoon het meest belicht moet worden, dus noem ik hem een gadgetfreak. We hebben dikke pret, maar niet direct een oplossing. Tot we bedenken dat Hone een cool merk is, dat de samenwerking nog geheim is en dat nog niemand weet dat de koptelefoons gratis zijn. We maken een speciale Facebook-pagina voor de Silent Moonbeam. De eerste tienduizend likers krijgen hun koptelefoon gratis, daarna betaalt iedereen er een euro boven op de ticketprijs voor. Die euro gaat naar het Wereld Natuur Fonds, en gewoon zomaar doneren mag natuurlijk ook. Gadgetfreakerigheid en hippie-idealen hand in hand. Binnen het uur nadat we het online hebben gezet, wordt het nieuws opgepikt door blogs, Nu.nl, de npo en, tot onze verrassing, de site van The New York Times en The Huffington Post. Voordat we het weten is het vier uur ’s middags en staat de teller op onze Facebook-pagina op 15.687 likes. De extra donaties gaan door het
dak. Het wnf loopt binnen – hier moeten ze toch heel wat pandaatjes mee kunnen helpen. Ik heb de hele dag met v-Good en een paar van zijn collega’s op hun afdeling verstopt gezeten en besluit dat het misschien nu wel een mooi moment is om aan Q te vertellen wat we allemaal voor elkaar hebben gekregen. Wie weet knapt hij er een beetje van op. Zijn schijfcrash en bijbehorende legendarisch slechte humeur zijn natuurlijk als een lopend vuurtje door het bedrijf gegaan; ik heb vanmorgen zijn laptop ingeleverd bij Taco, die misschien nog wel bozer keek dan Q zelf maar die toch meteen in actie kwam – er hangt natuurlijk ook nogal wat van af. Daarna ben ik, net als de rest van het bedrijf, alle vaste medewerkers en stagiairs en vrijwilligers en weet ik veel wie die het gebouw allemaal tot de nok toe vullen, stilletjes aan het werk gegaan in de hoop dat de crisis zou zakken. Q zelf zit verschanst in zijn studio; hij is daar direct na binnenkomst bijna grommend naar binnen gegaan om te zien of er nog een deel van zijn werk op een netwerkback-up staat. Ik nader mijn kamer en de doorloopdeur naar de studio, en zie dat deze openstaat. Zo te horen is Taco me net voor. Hij heeft de behuizing rondom de gecrashte harddrive gesloopt en allerlei onnavolgbare trucs uitgehaald om hem weer aan de praat te krijgen. Hij schat dat hij zo’n negentig procent van de inhoud heeft weten te ‘retrieven’. De laptop heeft de operatie natuurlijk niet overleefd, dus Taco komt een nieuwe brengen, ingericht en gevuld met alles wat hij heeft weten te redden. Net als ik de studio in wil gaan met mijn mooie berichten over onze onlinemarketingactie, hoor ik Taco zeggen: ‘Nu ik je toch spreek. Ik wil wat kwijt.’ Het is even stil. ‘Ja, het was me al opgevallen dat je de laatste dagen met een zure bek rondloopt,’ antwoordt Q, niet erg vriendelijk. ‘Afgelopen maandag.’ ‘Ja?’ ‘Dat je Caroline zo liep te dissen. Was echt too much, man. Seriously. Je had het er gewoon even apart met haar over kunnen hebben, maar zo in het openbaar, dat was gewoon niet de shit. En ik weet wel dat ze
het je “vriendinnetje” lastig maakt…’ Hij spreekt het woord ‘vriendinnetje’ uit met hoorbare aanhalingstekens. ‘… maar je kent Car. Je weet dat ze niks zal doen wat slecht is voor ons, je weet dat ze het ook moeilijk heeft, je weet dat ze zich altijd uit de naad werkt…’ Taco valt stil. Q zegt ook niks. Ik wacht ademloos af, leunend tegen de muur naast de deurpost. Onzichtbaar voor Taco en Q, maar ik kan me bijna voorstellen dat mijn luisterend oor tot de proporties van een olifantenflapper groeit, een persoonlijkheid ontwikkelt en vervolgens geheel zelfstandig zijn schelp om de hoek buigt om maar geen decibelletje te hoeven missen. ‘Vriendinnetje. Damn, man.’ Ik hoor Q heen en weer lopen. ‘Moet jij zeggen met je “Car”. Ik weet precies wat er met haar aan de hand is, ik weet exact hoe moeilijk ze het heeft en wat ze wil bereiken. Ik weet ook heus wel hoe goed ze is. En je hebt vast gelijk, dat ze de boel niet uit haar klauwen zal laten vallen, maar ze had wel degelijk een dubbele agenda. Als je dat niet ziet ben je een stuk gekker van haar dan ik dacht en ben jij hier degene met het “vriendinnetje”, dude. Niet ik.’ ‘Nee, jij zit er niet diep in, dan,’ zegt Taco schamper. ‘Laat vooral niet iemand bij Nina in de buurt komen, want dan wordt Wes een beetje pislink. Klein beetje maar, hoor.’ ‘Wat is nou helemaal je probleem? Neuk die vrouw. Trouw met haar, weet ik veel wat je wilt, maar hou in godsnaam op met Nina erbij te halen. Dat is al ingewikkeld genoeg zonder dat je het allemaal op één grote hoop gooit.’ ‘Zie je niet dat het één grote hoop ís?’ Taco’s stem is van boos veranderd in vermoeid. ‘Car heeft zich in haar hoofd gehaald dat ze jou wil, ook al is er iets tussen haar en mij waar we allebei niet op hadden gerekend, en in alle eerlijkheid ook niet om hadden gevraagd. Maar het is er. En ik weet ook niet hoe ik langs haar waanideeën over jou moet komen, maar toch lijkt het alsof ik het moet proberen. En dat jij haar dist helpt dus ook niet. Ik bedoel, jij dist haar vanwege Nina, waar ik aan de ene kant blij mee ben, maar aan de andere kant zuigt het om te zien dat ze niet krijgt wat ze wil. Dat ze ongelukkig is, zeg maar. Of zo. Dat is het wel ongeveer.’
Ik ben gebiologeerd maar ook een beetje beschaamd om het luistervinken, maar ik roep mijn mega-oor toch mooi niet tot de orde. ‘Ik dis haar niet vanwege Nina.’ Q’s stem is van dat gevaarlijke zachte geworden, dat mijn binnenste omtovert in vloeibare karamel. ‘Ik heb nooit iets gehad met Caroline, behalve precies zulke casual seks als met ongeveer de rest van de planeet. Nina is dus niet zoals de rest van de planeet. Ik ben nog bezig om uit te zoeken wat het is, maar het is anders. Alleen al omdat ze helemaal niet aan me trekt. Het lijkt soms bijna alsof ze helemaal niet wil, met mij, in plaats van dat ik haar van me af moet slaan. Ik… Man, ik weet het ook niet, hoor. Maar het is wel anders.’ ‘Seriously?’ zegt Taco. Ik vermoed dat Q knikt, want ik hoor niks. ‘Gast, ik had niet gedacht dat je nog ooit in je leven in staat zou zijn tot iets anders dan casual seks. Jij bent altijd zo… zo afstandelijk! Maar je neukt je helemaal te pletter, het lijkt wel of het de boel eerder vooruithelpt dat jij er als een emotionele cripple uit bent gekomen. Ik bedoel, kijk mij nou, ik heb zowat nooit casual seks.’ ‘Jezus, man,’ zegt Q met Die Stem, ‘dat ik nog soort van functionerend door mijn puberteit ben gekomen, dat komt echt door jou, hoor. Door jou had ik tenminste nog een idee van wat normaal zou kunnen zijn. Anders had ik mezelf allang aan de eerste de beste boom opgeknoopt. En, eh, ik had ook niet gedacht dat ik ooit nog iemand tegen zou komen die, nou, ánders was. Ik dacht gewoon dat dat voor mij niet bestond.’ Ik hoor een gehik; het duurt even voor ik doorheb dat het gelach is. Van Taco, die steeds harder begint te hikken, totdat hij voluit schatert. Q grinnikt intussen ook al. ‘Kijk ons,’ zegt Taco tussen twee lachsalvo’s door. ‘Ik bedoel: de ene is de grootste man whore ter wereld die het enige meisje wil hebben dat hem eigenlijk niet moet, en de andere is een kneus die te weinig te neuken heeft en voor de vrouw valt die achter zijn beste vriend aan loopt. Wat een sukkels.’ ‘Kneus.’ ‘Hoer.’
Meer gelach. Dan hoor ik Q, met iets van die kwetsbaarheid van hem, zachtjes vragen: ‘Zijn we goed?’ ‘Ja man, doe normaal, tuurlijk zijn we goed!’ Ik haal een paar keer diep adem, zet een paar stevige stappen op de plaats in de hoop dat ik eruitzie of ik net kom aangelopen, dwing mijn gezicht in een stand van ‘kijk eens wat ik nu voor leuks te vertellen heb’ en val pardoes de studio binnen, zwaaiend met mijn printjes van Google Analytics en de Facebook-adminpagina. Ze kijken een beetje betrapt op, de lach nog in hun ogen.
Wil je weten hoe het verder gaat tussen Q en Nina? Dat kun je lezen in ZIN van Jackie van Laren. ZIN is het eerste deel van de verslavende Q-serie. Deel 2 heet LIEF en ligt ook al in de winkels. ZIEL is het derde en laatste deel en verschijnt in oktober 2015.