Inleiding In de politiek, maar ook in de cultuursector worden met enige regelmaat uitspraken gedaan over de kwaliteit en de waarde van het kunstonderwijs. Opvallend vaak wordt gesteld dat het kunstonderwijs zou opleiden voor de werkloosheid. In het advies van de commissie Dijkgraaf1 worden die uitspraken sterk genuanceerd. De commissie beschouwt de regelmatig opkomende disputen over te veel werkloze kunstenaars meer als een symptoom van de ongrijpbaarheid van de transformaties in het beroep dan een zinvolle bijdrage aan de analyse van de dynamiek op de arbeidsmarkt. Het kunstenaarschap laat zich steeds minder vangen in de meer formele structuren rond begrippen als arbeid en inkomen. De ‘duizend podia’ waar Dijkgraaf over spreekt, hebben weinig verbinding meer met structuren die uitgaan van vijf daagse werkweken en arbeidscontracten. Het regie-orgaan constateert in haar Kritische Reflectie in paragraaf 4.5 Geen beter zicht op de arbeidsmarkt, dat de nulmetingen niet veel hebben toegevoegd aan de gegevens over de arbeidsmarkt uit de HBO-monitor. Op dit punt is er behoefte aan meer informatie, constateert het regie-orgaan.2 Op vergelijkbare wijze wordt de creatieve industrie in de discussie over de toekomst van het kunstonderwijs betrokken. In Dijkgraaf wordt in de paragraaf ‘Eigenzinnige verbindingen met economische impact’ het (grote) belang van de creatieve industrie geschetst, die als factor van culturele en economische innovatie niet buiten beschouwing mag blijven. Het regieorgaan stelt in paragraaf 4.6 ‘Creative industries’ tussen aanhalingstekens en buiten beeld echter dat bij de discussie over de inrichting van het traject om te komen tot een sectorplan een domeinafgrenzing heeft plaatsgevonden. Gekozen is voor het kunstonderwijs conform de croho-registratie en de ‘creative industries’ zijn daarbij nadrukkelijk tussen aanhalingstekens geplaatst. Dat reproduceert zich in de nulmetingen waar de ‘creative industries’ vaak buiten beeld blijven. Daarmee blijft een belangrijk element uit Dijkgraaf tamelijk onderbelicht, aldus het regie-orgaan. In paragraaf 5.2 Piramidemodel: smallere basis en hogere top stelt het regie-orgaan ‘om de gedachten te bepalen’ een vermindering van het aantal studenten voor van 20%, door een vermindering van instroom in de bachelor van 25% en een toename van 5% in de master. Het regieorgaan bepleit dat de sector een substantiële beweging maakt. Deels omdat daar feitelijk aanleiding toe is; deels omdat daarmee in het politieke debat de ruimte voor kwalitatieve versterking eerder verkregen kan worden. Helaas blijft de feitelijke onderbouwing in de stukken achterwege. Omdat een zorgvuldige cijfermatige onderbouwing ontbreekt, wil ik op grond van de beschikbare cijfers anno 2011 onderzoeken of er een algemene uitspraak over de arbeidsmarkt mogelijk is (in relatie tot het volume, wel of niet vermindering van de instroom). Ook wil ik onderzoeken of de creatieve industrie wel buiten beeld of tussen aanhalingstekens geplaatst kan worden. Volgens Dijkgraaf kan dat niet, maar naar aanleiding van de nulmetingen doet het regie-orgaan dat wel. Domeinafbakening Kunstonderwijs Een van de opdrachten van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs 1999 was om tot een heldere afbakening van het kunstonderwijs te komen. Deze domeinafbakening was destijds nodig om versnippering en ondoorzichtigheid in het aanbod tegen te gaan en kwaliteitsverbetering en transparantie te bevorderen.3 Uiteindelijk zijn er beroepsprofielen en startkwalificaties en later opleidingsprofielen voor de verschillende disciplines opgesteld: het kwalificatiestelsel kunstvakonderwijs. Cultuur, aldus de Projectorganisatie, is ruim bemeten, 1
Onderscheiden, verbinden, vernieuwen, Advies van de commissie-Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, mei 2010, Paragraaf Werkloosheid, blz. 23 2 Kritische Reflectie, Regieorgaan sectorplan kuo, februari 2011, blz. 5 3 Zie Beroep Kunstenaar, Rapport van de projectorganisatie kunstvakonderwijs, 1999, zie o.a. paragraaf 2.2
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
1
alles wat mensen maken, denken, weten of denken te weten, de wijze waarop ze zich van hun gevoelens bewust worden en vormgeven aan hun handelen. Daarbinnen vormen de kunsten een specifiek domein. De kunsten zijn het domein van de verbeelding, van het scheppen en herscheppen van kunstwerken en de overdracht ervan. Kunstvakonderwijs is onderwijs dat zich bepaalt tot dat domein. Het kunstvakonderwijs leidt op tot scheppend, uitvoerend en docerend kunstenaar. Beroepen waar het kunstvakonderwijs voor opleidt worden gekenmerkt door de mate waarin de verbeelding, het creatief vermogen, overwegend is. De beroepsbeoefenaar levert een substantiële creatieve bijdrage aan de totstandkoming van het kunstwerk, zonder welke bijdrage het kunstwerk niet tot stand kan komen. Dit geldt voor de scheppende en uitvoerende kunstenaars en ook voor de docent waarvan het beroep weliswaar docent is, maar die over dezelfde bagage beschikt.4 De huidige opleidingsprofielen in het kunstonderwijs zijn nog grotendeels op deze plaatsbepaling terug te voeren.5 In alle opleidingsprofielen (en uitstroomprofielen) staat het creërend vermogen centraal (gefundeerd op ambachtelijk vermogen), maar daarnaast zijn reflecterend vermogen, lerend vermogen, vermogen tot innovatie belangrijk. In de selectieprocedures van de opleidingen wordt scherp op deze competenties gelet. Met name het creërend vermogen in combinatie met het ambachtelijk vermogen zijn nog steeds onderscheidend ten opzichte van het wetenschappelijk onderwijs waar de kunsten wel worden bestudeerd, maar niet worden beoefend6, of met de MBO-kunstopleidingen wat verband houdt met het eindniveau. De oorspronkelijke gedachte dat MBO-ers over het algemeen worden opgeleid voor ondersteunende functies (waarin het creërend vermogen niet de belangrijkste competentie is), is inmiddels achterhaald door de invoering van het profiel Artiest, dat sinds enkele jaren als volwaardig kwalificatiedossier geldt voor de disciplines dans, muziek, drama en musical.7 Een deel van de MBO-studenten heeft het talent om door te stromen naar kunstonderwijs. De MBO-opleidingen zijn echter in de eerste plaats beroepskwalificerend en leveren afgestudeerden af die met een kunstprofiel het werkveld ingaan. Met aan kunstvakonderwijs ‘verwante’ opleidingen in het HBO worden opleidingen in andere sectoren bedoeld die zich vanuit die domeinen richten op cultuur, de kunsten of de creatieve industrie. Het gaat dan vooral om opleidingen in het domein economie (bijvoorbeeld Media en Entertainment Management - Bachelor of Business Administration) of techniek (bijvoorbeeld Communication en Multimedia Design). In totaal studeren in deze disciplines al evenveel studenten als in het kunstvakonderwijs. De domeinafgrenzing van het regie-orgaan is begrijpelijk, maar mag niet tot een beperkte visie op ontwikkelingen leiden. Dat het kunstonderwijs aandacht vraagt voor de ‘periferie’ heeft wel een grond. In aanverwante opleidingen (zowel MBO als HBO ) wordt niet helemaal duidelijk welk perspectief studenten geboden wordt, welke carrière wordt beloofd. Zo studeren er in het HBO ongeveer 5000 studenten Media en Entertainment Management 8. Het roept de vraag op waarom je in het kunstonderwijs zou moeten krimpen terwijl aan de 4
Idem, paragraaf 10.1 Zie ook website HBO-raad voor de beschrijving van opleidingsprofielen en uitstroomprofielen 6 Uitzondering zijn de Technische Universiteiten die met opleidingen Bouwkunde en Industrieel Ontwerp zich ook bezig houden met creatie van nieuwe producten of gebouwen (architectuur) 7 Colo, 2010-2011: “Deze kwalificatie biedt competenties om een publiek te vermaken en te boeien door middel van muziek, drama, dans of een combinatie daarvan. Het profiel richt zich daarbij vooral op de wereld van amusement en entertainment. In die wereld zijn competenties om zich als freelancer/zelfstandige in de markt te zetten van groot belang. Ook worden competenties ontwikkeld om allerhande nevenactiviteiten te kunnen uitvoeren die meer of minder verwant zijn aan het artiestschap. “ 8 Van de site van hogeschool In Holland: De opleiding Media & Entertainment Management (MEM) leidt je op tot manager om aan de slag te gaan in het brede werkveld van de creatieve industrie. De opleiding richt zich met name op de televisie-, evenementen-, muziek- en crossmediabranche. Als manager kun je een creatief team aansturen. Ook kun je op professionele wijze projecten opzetten en uitvoeren. Je volgt de trends en ontwikkelingen binnen de creatieve industrie op de voet. Je leert marktonderzoek te doen, begrotingen op te stellen en juridische contracten te sluiten. Ook leer je met heel veel verschillende mensen samen te werken aan een productie, binnen de gestelde financiële en materiële beperkingen en vóór de deadline is verstreken. 5
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
2
opleidingen voor managers in de kunsten geen restricties worden opgelegd. De kans bestaat dat er dan met twee maten wordt gemeten, omdat er per sector verschillende criteria worden gehanteerd. Aan de andere kant: het kan ook vernieuwend en productief zijn om cross-overs tussen sectoren te maken. Het kunstonderwijs kan niet worden geïsoleerd van andere sectoren en staat in voortdurende interactie met de ontwikkelingen in de maatschappij. Het valt dus nooit helemaal af te bakenen. Daarbij lijkt het productiever om verbindingen aan te gaan en af te stemmen, dan het bevorderen van pseudo-kunstopleidingen in andere sectoren van het HBO door een geisoleerde aanpak van het kunstonderwijs. Deze situatie roept herinneringen op aan eerdere oproepen om een einde te maken aan opleidingen buiten de sector kunstonderwijs, die zich profileerden als opleiding gericht op de scheppende, uitvoerende of docerende beroepen in de kunsten. Naar aanleiding van het rapport “Wissen en witten”9 uit 1996 vond deze sanering plaats. Op zich wordt anno 2011 het bestaan van opleidingen op het grensvlak van de kunsten niet ter discussie gesteld. In de context van een sectorplan is het echter weinig doelmatig om de studentenaantallen in het kunstonderwijs formeel te beperken, als de kandidaten die daardoor buiten de boot van het kunstonderwijs vallen zonder problemen een opleiding kunnen gaan doen in een andere sector, die pretendeert hen alsnog voor te bereiden op een loopbaan in het kunstenveld. De instroom bachelor in het kunstonderwijs in is 2010: 4525. Het totaal aantal inschrijvingen (bachelor en master) in het kunstonderwijs is 21.385. Vergelijk de instroom bachelor in het HBO 2010: 104.332. De totale populatie studenten in het HBO is: 417.057.10 In de afgelopen vijf jaar is het aantal inschrijvingen in het HBO gegroeid met 14 %. Het aantal studenten in het kunstonderwijs is in die periode gestegen met 7%, zodat de sector binnen het HBO relatief kleiner geworden is. Dat staat in groot contrast met de belangstelling die er voor het kunstonderwijs is. Die is heel groot. De aanmeldingen worden landelijk niet bijgehouden, maar een schatting valt wel te maken. Bij de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, zou in het hypothetische geval dat er geen fixus was en studenten zonder belemmering zouden mogen instromen, het aantal eerstejaars gemiddeld 5x zo groot zijn (en voor sommige opleidingen zelfs meer dan 10x!). Ook andere kunstopleidingen geven aan dat de belangstelling groot is. Stel nu dat landelijk 4x zoveel studenten zouden instromen, dan zou het kunstonderwijs met een jaarlijkse instroom van rond de 19.000 studenten qua grootte opeens de tweede sector in het HBO zijn (economie is met instroom van 40.000 de grootste, maar nog voor techniek 17.000). Het is echter niet realistisch de instroom over te laten aan de vrije markt. Het KUO hecht sterk aan de toelatingsselectie. De sector kunstonderwijs heeft dan ook de afgelopen jaren bewust een terughoudende opstelling aangenomen bij de maatregelen die – onder meer door de HBO-raad – zijn genomen ter realisatie van de Lissabon-doelstellingen (naar 50 % hoger opgeleiden). De domeinafbakening van het kunstonderwijs is in het centraal register opleidingen hoger onderwijs (croho) vastgelegd, waarmee het specifieke karakter van het onderwijs (scheppend/herscheppend/kunsteducatief) is geborgd. Het is belangrijk om vast te stellen dat het kunstonderwijs al jaren zeer terughoudend is waar het gaat om studentenaantallen. De fixus in combinatie met de grote belangstelling voor aanmelding zorgt voor een strenge selectie, wat een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de instroom.
9
rapport van de commissie regulering voorgestructureerde samengestelde programma’s hbo ‘Wissen en Witten’ Den Haag, oktober 1996. 10 HBO-raad, feiten en cijfers
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
3
Arbeidsmarkt De gegevens over de arbeidsmarkt komen uit verschillende bronnen die onderling helaas niet goed vergelijkbaar zijn. In de onderzoeken van het CBS of in de indeling in sectoren in het kader van de Wwik wordt de croho-indeling niet aangehouden, waardoor voorzichtigheid geboden is met de interpretatie van de cijfers. Centraal Bureau voor de Statistiek Het CBS verzamelt gegevens over de arbeidsmarkt op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB); een doorlopend steekproefonderzoek naar de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Het CBS hanteert een afbakening van kunstenaarsberoepen op grond van de Standaard Beroepenclassifcatie 1992 (SBC). Deze ordening is niet gebaseerd op de opleiding maar op het beroep. Daarnaast hanteert het CBS de Standaard Onderwijsindeling (SOI) om aan elke respondent het opleidingsniveau te koppelen. Op grond van een aantal antwoorden uit de enquête worden het beroep en het niveau door het CBS gecodeerd. Dat wil zeggen dat een beroep in veel gevallen in een bepaalde categorie wordt ingedeeld. Over de indelingen SBC en SOI is discussies mogelijk. Beroepen in de audiovisuele sector worden niet goed gespecificeerd. Zo is het beroep filmer te breed. Maar het komt ook voor dat een categorie juist te breed is, zodat bijvoorbeeld een ‘vertaler’ of ‘tolk’ als een kunstenaarsberoep wordt geclassificeerd omdat deze beroepen zijn samengevoegd met de schrijvers en scenarioschrijvers. In het SBC worden de docent Theater, Dans, Muziek of Beeldend niet tot de kunstenaarsberoepen gerekend, terwijl het kunstonderwijs deze docenten wel opleidt.11 De Standaard Opleidingen Indeling maakt een indeling naar niveau en richting. In het CBS rapport Kunstenaars in Nederland uit 2007 is een afbakening gemaakt met bepaalde codes die het bachelor en masterniveau aangeven, maar zonder HBO en WO uit elkaar te houden.12 In de EBB wordt elke respondent naar zijn beroep en werkzaamheden gevraagd. Er zijn volgens het CBS (2007) 96.000 kunstenaars in Nederland. Desgevraagd heeft slechts 40% volgens het CBS ook een kunstenaarsopleiding op HBO-niveau of hoger. Met andere woorden welke uitspraak er door het CBS gedaan wordt over de arbeidsmarktpositie van kunstenaars, ze slaat grotendeels niet op afgestudeerden uit het kunstonderwijs. Volgens het CBS (2007) zijn er in totaal 130.000 personen die een kunstenaarsopleiding gevolgd hebben, waarvan 70% niet werkzaam is als kunstenaar in de hoofdbaan. Ook hier kunnen niet zomaar conclusies worden getrokken, omdat een grote groep WO-afgestudeerden in theaterwetenschap, dramaturgie, musicologie, muziekwetenschap, industriële vormgeving, bouwkunde, techniek en maatschappij door het CBS tot de kunstenaarsopleidingen worden gerekend, evenals een aantal HBO-opleidingen in de techniek. Een grote groep afgestudeerden die volgens de ‘engere’ croho-indeling niet tot de sector HBO-kunstonderwijs behoren. Wwik Het onlangs gepubliceerde evaluatierapport over de Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik) wordt ook aangehaald als een indicator voor de aansluiting met de arbeidsmarkt. De Wwik biedt de mogelijkheid om in vrijheid te werken aan de ontwikkeling als kunstenaar, zonder de sollicitatieplicht die bij een bijstandsuitkering hoort. Navraag bij CultuurOndernemen (voorheen Kunstenaars & Co) leert dat in 2010 ongeveer een kwart van de alumni uit het kunstonderwijs aansluitend (binnen een jaar na afstuderen) een Wwik aanvraag heeft gedaan (2010:952) waarvan het merendeel een positief advies kreeg (2010: 916). Naast deze categorie van de ‘academieverlaters’ is er de ‘zij-instroom’ (2010: 560). De inschatting is dat ook daarvan een deel (ongeveer de helft) oorspronkelijk (ooit) een 11 12
Blz. 15, zie schema 1, Kunstenaars in Nederland, CBS, Wendy Jenje – Heijdel en Daniëlle ter Haar, 2007 Blz. 16, schema 2, Kunstenaars in Nederland, CBS, Wendy Jenje – Heijdel en Daniëlle ter Haar, 2007
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
4
kunstopleiding heeft gedaan. In deze groep zitten ook aanvragers die tussen de 30 en 50 jaar oud zijn. Het evaluatie-onderzoek naar het functioneren van de Wwik door het IVA (2010) laat zien dat na de Wwik 6 % alsnog een beroep doet op de bijstand, 74% heeft een renderende (gemengde beroepspraktijk) met werk zowel binnen als buiten het vakgebied. Voor 62% geldt dat men uitsluitend werk binnen het vakgebied heeft of daaraan gerelateerd. Het interpreteren van de Wwik gegevens als indicator voor de aansluiting van het kunstonderwijs op de arbeidsmarkt, moet echter met de nodige voorzichtigheid gebeuren, omdat het grootste deel van de alumni uit het kunstonderwijs géén gebruik maakt van de Wwik en omdat een deel van de deelnemers aan de regeling geen kunstonderwijs heeft gevolgd.13 Voor het deel dat wel gebruik maakt van de Wwik, voldoet deze wet in hoge mate. Veel kunstenaars begeven zich niet op een banenmarkt, maar op een productenmarkt en gebruiken de Wwik om hun producten te ontwikkelen en in de markt te zetten. HBO-monitor De meest bruikbare gegevens over de arbeidsmarkt worden verzameld door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) met de HBO-monitor.14 De enquête met vragen over de toetreding tot de arbeidsmarkt wordt jaarlijks ongeveer anderhalf jaar na afstuderen afgenomen waardoor ook trendanalyse mogelijk is. Alleen de alumni van de deelnemende hogescholen worden benaderd, zodat een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de gevolgde opleiding en de werkzaamheden ongeveer anderhalf jaar na afstuderen. De deelname aan de HBO-monitor is vrij algemeen. Gemiddeld studeren er per jaar ongeveer 4000 studenten af in het kunstonderwijs. Het werkloosheidspercentage in de periode 2005-2008 is gemiddeld 10,7% in het KUO en 3,5 % in overig HBO.15 Er is in geen enkele sector van het HBO volledige aansluiting, maar uit deze cijfers kan wel worden geconcludeerd dat het kunstonderwijs het ongeveer 7 % slechter doet dan (het gemiddelde van) in het HBO. Het kunstonderwijs is een kleine sector, 7% van 4000 (afgestudeerden) is ongeveer 280 personen per jaar die de arbeidsmarkt dan niet snel genoeg (binnen een jaar) opneemt,16 in vergelijking met de overige HBO-alumni. In de inleiding is aangegeven dat Dijkgraaf zich afvraagt of dergelijke onderzoeken met formele structuren rond de begrippen arbeid en inkomen, nog wel adequaat zijn om naar de arbeidsmarkt voor kunstenaars te kijken. Om het werkloosheidspercentage te kunnen bepalen wordt de gangbare CBS definitie gevolgd: personen behoren tot de werkloze beroepsbevolking wanneer zij minder dan 12 uur per week werken, maar wel op zoek zijn naar betaald werk voor 12 uur of meer en daarvoor beschikbaar zijn. Voor vrijwel alle sectoren in het HBO geldt dat de arbeidsmarkt grotendeels functioneert met dienstverbanden. Wie werk heeft, heeft over het algemeen een dienstverband en daaraan is direct de betaling van het werk gekoppeld. Het percentage alumni kunstonderwijs dat (anderhalf jaar na afstuderen) wel werkzaam is, maar niet in loondienst ligt echter rond de 46%, een groot verschil met de rest van het HBO, namelijk 3%.17 Teunis IJdens in zijn bijdrage aan de werkconferentie over de relatie kunstvakonderwijs en de beroepspraktijk en arbeidsmarkt voor kunstenaars verwoordt het als volgt: “Betaald werk is de kern, en daar zit het probleem. Want een zelfstandig kunstenaar (zzp’er) kan op een zeker moment een of meer betaalde klussen hebben maar moet tegelijk of daarvoor en daarna allerlei dingen doen die niet betaald worden maar wel tot zijn werk behoren (acquisitie, opleiding, relatiebeheer, administratie en dergelijke). En hij kan ook betaald en niet betaald werk doen dat later via exploitatie van rechten, inkomsten oplevert. Kortom: de term betaald werk zoals die in de CBS-definitie van werkloosheid wordt gebruikt, heeft de 13
Evaluatie van de Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik), Onderzoeksrapport, IVA beleidsonderzoek en advies, Teunis IJdens e.a.,januari 2010 14 HBO-monitor is voor het kunstonderwijs een deels aangepaste vragenlijst: de Kunstenmonitor. 15 Bron: Kunstenmonitor en HBO-monitor 2005-2008 16 In de meest recente monitor van 2009 is het werkloosheidspercentage KUO 9% en HBO 5,4% ! 17 HBO monitor 2009, zie bijlage, tabel 1
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
5
betekenis van werk dat direct door een werk – of opdrachtgever wordt betaald naar de tijd die men eraan besteedt. Of naar de inspanning die men in een bepaalde periode levert op basis van een overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. (…). Een schrijver die geen publicatiecontract heeft met een voorschot kan dan alleen betaald werk hebben in een andere baan, bijvoorbeeld als redacteur in dienst van een uitgever of als een leraar Nederlands of klassieke talen. Voor componisten, beeldend kunstenaars en alle andere zelfstandige scheppende kunstenaars geldt hetzelfde. Wie 20 uur per week besteedt aan componeren, schilderen of schrijven zonder opdracht of voorschot maar in het onzekere vooruitzicht van de inkomstens die dat later oplevert via verkoop van werk of via exploitatie van rechten, is volgens de definitie werkloos.”18 Voor het vaststellen van de werkloosheid volgens de ‘officiële’ CBS definitie zijn twee vragen essentieel: “Zoekt u op dit moment (andere) betaalde werkzaamheden?” en “Heeft u op dit moment (ook) betaalde werkzaamheden?” Op de eerste vraag zal het merendeel van de freelancers/zzp-ers wel ja antwoorden (altijd op zoek naar werk), terwijl de tweede vraag voor de kunstenaars die een expositie voorbereiden en de schrijvers, componisten, producenten en regisseurs die met nieuwe projecten bezig zijn, in een nee kan opleveren, terwijl men wel degelijk aan het werk is (en de beloning pas in de toekomst ligt). Wie de vergelijking met andere HBO-opleidingen en sectoren wil maken moet de bovenstaande analyse van arbeidsmarkt er wel bij betrekken. Het maakt aannemelijk dat in werkelijkheid het werkloosheidspercentage lager is.19 Een indicatie daarvoor komt ook uit de HBO-monitor zelf. Naast hierboven beschreven objectieve methode om de werkloosheid vast te stellen, wordt aan de respondenten ook de vraag gesteld wat de beste omschrijving van hun eigen maatschappelijke situatie is. Daarin is ook ruimte om te kiezen voor de situatie werk-werkzoekend of werk in combinatie met opleiding. Werkloos volgens de eigen inschatting is maar 2%.20 Langdurige werkloosheid Het zou de moeite waard zijn om van een groep afgestudeerden van enig jaar te onderzoeken hoe het ze is vergaan op de arbeidsmarkt na vier of vijf jaar. Dan zou kunnen worden vastgesteld of het percentage werklozen in deze groep stijgt of daalt ten opzichte van de eerdere peiling. Een dergelijk onderzoek zou helderheid kunnen verschaffen over de arbeidsmobiliteit de eerste jaren na afstuderen en een indicatie geven welke stappen alumni zetten. Ook kan gekeken worden naar de gemengde beroepspraktijk en hoe het mensen vergaat die het kunstenaarschap laten voor wat het is en een andere carrière kiezen. Het gaat er namelijk ook om of mensen in staat zijn om zich verder te ontwikkelen (dat geldt in het algemeen voor alle onderwijs). Een indicatie over de relatie tussen langdurige werkloosheid en opleidingsniveau is te halen uit de cijfers van het CBS, gebaseerd op de EBB. In CBS statline kan van deze groep het hoogste opleidingniveau worden weergegeven. Van de 119.000 personen die (in 2008) langdurig werkloos zijn er 15.000 met een opleiding op HBO-niveau. Hieronder wordt verstaan: alle werkzoekenden met en bacheloropleiding in HBO én WO als hoogst genoten opleiding.21 Dit zijn werklozen uit alle sectoren. Relatie opleiding – arbeidsmarkt nader bekeken Door de nadruk op werkloosheidscijfers en arbeidsrelevantie te leggen dreigt de waarde van kunstonderwijs te worden afgemeten aan de aansluiting op een specifiek deel van de 18
Teunis IJdens, bijdrage aan de werkconferentie over afstemming van onderzoek naar de relatie tussen kunstvakopleidingen en de beroepspraktijk en arbeidsmarkt van kunstenaars, januari 2010 19 De vragenlijst KUO-monitor is inmiddels aangepast zodanig dat met name de freelancer/ZZP-er de gelegenheid krijgt om zijn werkzaamheden en inkomsten van (de laatste) vier maanden op te geven. 20 HBO-monitor 2009, zie bijlage, tabel 2 21 Bron: CBS, zie ook bijlage tabel 3 en tabel 4
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
6
arbeidsmarkt. Maar we hebben tevens geconstateerd dat die arbeidsmarkt in de kunsten niet op dezelfde manier in elkaar steekt als andere sectoren in het HBO. Ongeveer de helft van de alumni creëert zijn eigen baan. In Nederland is het kunstonderwijs binnen het HBO gesitueerd en daarmee is er direct de verwachting dat het onderwijs ook tot specifieke beroepen opleidt. Voor een deel van de alumni zal dat het geval zijn, maar voor een deel ook niet. Voor veel mensen geldt dat na verloop van tijd hun werk niet (meer) in het verlengde van de gevolgde opleiding ligt. Dat geldt ook voor mensen met een kunstopleiding. Ze gaan soms heel andere dingen doen. Ze worden voorzitter van de KNAW of Kamerlid voor D66 (om er maar een paar te noemen). Had de maatschappij hun de keus voor een kunstvakopleiding moeten ontzeggen, omdat ze later naast of na het kunstenaarschap ook andere activiteiten zijn gaan ontplooien? Is er sprake van maatschappelijk verlies wanneer een individu na afstuderen (in het hoger onderwijs) min of meer ‘losraakt’ van de gevolgde opleiding en in staat is zich verder te ontwikkelen. Is het niet veel belangrijker of mensen uiteindelijk op niveau werkzaam zijn, dan waar ze precies werkzaam zijn? Voor de eerste stappen op de arbeidsmarkt mag je echter verwachten dat er een link is met de zojuist afgeronde opleiding. Dat geldt zeker voor het HBO dat zich als beroepsonderwijs profileert. In de HBO-monitor wordt gevraagd naar het niveau en de richting van de werkzaamheden ongeveer anderhalf jaar na afstuderen. Voor zowel het kunstonderwijs als het HBO geldt dat van degenen die werk hebben rond de 80% werkt op HBO-niveau en rond de 80% in de eigen of verwante opleidingsrichting. De overgrote meerderheid van de alumni maakt dus de eerste stappen in de beroepspraktijk die in lijn zijn met de gevolgde opleiding.22 Daarna is het afhankelijk van allerlei factoren hoe iemand zich verder ontwikkelt. In de loop van de carrière kan het rechtstreekse verband tussen opleiding en baan minder worden. Over het verloop de eerste 5 a10 jaar is niet veel bekend. Wel weten we dat het percentage langdurig werklozen op HBO-niveau relatief klein is. Creatieve industrie Om tot een afbakening van de creatieve industrie te komen wordt in veel onderzoeken de definitie van TNO gebruikt: “De creatieve industrie is een specifieke vorm van bedrijvigheid die producten en diensten voortbrengt die het resultaat zijn van individuele of collectieve creatieve arbeid en ondernemerschap. Inhoud en symboliek zijn de belangrijkste elementen van deze producten en diensten. Ze worden aangeschaft door consumenten en zakelijke afnemers omdat ze een betekenis oproepen. Op basis daarvan ontstaat een ervaring. Daarmee speelt de creatieve industrie een belangrijke rol in ontwikkeling en onderhoud van levensstijlen en culturele identiteiten in de samenleving”23 Om de creatieve industrie in kaart te brengen wordt de nieuwe SBI2008 (Standaard bedrijfsindeling) van het CBS gebruikt. Onderstaande gegevens zijn verzameld op grond van de Monitor Creatieve Industrie Amsterdam 2010, maar ook van andere regio’s is het de moeite waard om dergelijke gegevens te verzamelen. Er zijn drie sectoren SBI Kunsten, SBI Media en Entertainment en SBI Creatieve zakelijke diensten, met daarbinnen een onderverdeling in bedrijven. In de bijlage, tabel 6 een overzicht. Aan hand van deze bedrijvenindeling kan de arbeidsmarkt voor de creatieve sector worden berekend. In Amsterdam werken er volgens die afbakening ruim 48.225 mensen in de creatieve industrie. In de ‘Noordvleugel’ van de Randstad met o.a. steden als Haarlem, Hilversum, Amersfoort en Almere en Utrecht: 97.877.
22 23
HBO-monitor 2009, zie bijlage tabel 5 Uit Monitor creatieve industrie 2010, Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek, augustus 2010, blz. 8
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
7
De creatieve industrie speelt een steeds prominentere rol in de postindustriële stedelijke samenleving. Daarnaast creërt de creatieve industrie banen en waarden die moeilijk te verplaatsen zijn naar bijvoorbeeld lage lonen landen. Ook zijn creatieve industrieën een belangrijke drager van de regionale en nationale cultuur (en vice versa) wat het onderscheidend vermogen van regio’s en landen kan vergroten. Ten slotte gaat men ervan uit dat de creatieve bedrijvigheid de leefbaarheid in buurten kan vergroten en andere vormen van (creatieve) bedrijvigheid aantrekt.24 Het belang van de creatieve industrie kan in economische zin worden weergegeven met het begrip toegevoegde waarde, als een maatstaf voor de omvang van de productie.25 In 2008 is voor Amsterdam de toegevoegde waarde 1,4 miljard euro en daarmee heeft de creatieve industrie een aandeel van 4% in de economie van de stad.26 Uit de ‘Waarde van creatie’, de gezamenlijke brief Cultuur en Economie van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken zijn vergelijkbare landelijke cijfers te destilleren. De toegevoegde waarde (in 2008) wordt geschat op 16,9 miljard euro. Ruim 3 procent van het BBP, de werkgelegenheid in de creatieve industrie bedroeg in 2008 ongeveer 261.000 banen. Dat is 3% van de totale werkgelegenheid van Nederland.27 Naast de directe effecten heeft de creatieve industrie ook indirecte effecten op de samenleving, zoals het positieve effect op het vestigingsklimaat, de bijdrage die de creatieve industrie levert aan de innovatie kracht van andere sectoren, of door creatief onderzoek en experimenten in de kunsten en in medialabs die later weer een commerciële toepassing vinden. Er zijn ook de zogenoemde bestedingseffecten, vooral van buitenlandse bezoekers en toeristen die afkomen op het culturele aanbod. Ook al zijn deze effecten lastig te meten, vast staat dat de indirecte effecten aanzienlijk zijn.28 Het valt te begrijpen dat de wethouders van de negen grote steden in reactie op de aangekondigde bezuinigingen op kunst en cultuur naast het maatschappelijk belang veel nadruk hebben gelegd op het economische belang van de culturele sector. In de bijlage, tabel 7, opnieuw voor Amsterdam (maar dergelijke cijfers zouden ook landelijk moeten worden verzameld), de bezoekersaantallen aan kunst en cultuur. De theaters en concertzalen trekken in 2009 meer dan drie miljoen bezoekers, festivals ruim 2,5 miljoen, bioscoopbezoek bijna 4 miljoen, musea en archieven 6,5 miljoen. Overweldigende cijfers. Vanzelfsprekend heeft een dergelijk aanbod invloed op Amsterdam als vestigingsplaats, op de aantrekkingskracht voor toerisme, op een bloeiende horeca….. In beeld: creatieve industrie én kunstonderwijs Wie goed naar de bedrijfsindeling kijkt ziet dat het een ruime indeling is voor allerlei bedrijven en activiteiten, die met elkaar gemeen hebben dat de bedrijvigheid afhangt van een bepaalde (selecte) groep mensen die zich bezighoudt met het daadwerkelijk creëren van nieuwe producten films, muziek, toneel, boeken etc. Voor de creatieve sector geldt dat zonder goede musici er geen concerten mogelijk zijn, zonder acteurs en regisseurs geen voorstellingen (en geen schouwburgen), zonder creatieve producenten geen films (en bioscopen), zonder architecten geen gebouwen, zonder vormgevers geen aantrekkelijke nieuwe producten etcetera. Uiteraard worden op de podia en in bioscopen ook buitenlandse producties getoond, maar in het algemeen geldt dat het de (scheppende en toegepaste) kunstenaars zijn, die een hele sector in beweging zetten. Het kloppend hart, de kern waar de rest om draait. 24
Idem, blz. 8/9 De toegevoegde waarde is gelijk aan de totaal gerealiseerde omzet, verminderd met de kosten voor grondstoffen en halffabricaten 26 Monitor creatieve industrie 2010, Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek, augustus 2010, tabel 3.6, blz. 28 27 Waarde van creatie, brief Cultuur en Economie, blz. 20 28 Waarde van creatie, Indirecte effecten, blz. 23 25
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
8
De gehanteerde indeling voor de creatieve industrie laat een groot palet aan activiteiten zien, waardoor er uiteraard ook instroom vanuit allerlei sectoren zal zijn. Maar het is evident dat de sector in grote mate afhankelijk is van de kwaliteit van de mensen die zich bezig houden met creatie. Het is deze creatieve kern waar continu het allerhoogste niveau gevraagd wordt. Waar men ook continu op zoek is naar nieuwe ideeën, nieuwe talent. Niet uitsluitend, maar wel in grote mate, voorziet het kunstvakonderwijs (al decennia) in de behoefte aan kunstenaars die dit niveau aankunnen. Het is met andere woorden een verkeerde voorstelling van zaken dat de creatieve industrie buiten beeld zou zijn (zie inleiding). Ze bestaan ook niet naast elkaar, het domein van de kunsten staat er midden in. De domeinafgrenzing heeft evengoed waarde omdat het duidelijk maakt dat door creatie een hele industrie op gang komt. Op het kunstonderwijs rust de taak om te zorgen voor een continue aanvoer van nieuw talent.
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
9
Conclusies Er is geen feitelijke of cijfermatige onderbouwing voor een algemene reductie van het aantal studenten van 20% in het kunstonderwijs op basis van arbeidsmarktcijfers. Worden de arbeidsmarktgegevens als argument voor reductie toch aangehaald, dan moeten ze ook correct gebruikt worden. Het heeft dan alleen zin om de cijfers van het ROA te gebruiken, omdat die cijfers zijn gebaseerd op alumni uit het kunstonderwijs en al jaren op vergelijkbare wijze worden verzameld. Volgens de gebruikelijke CBS-definitie is het werkloosheidspercentage kunstonderwijs 7% bovengemiddeld. De redenering zou hooguit kunnen zijn dat de instroom dan met 7% zou kunnen verminderen. Uit onderzoek komt echter naar voren dat “de” arbeidsmarkt voor afgestudeerden kunstonderwijs een andere is dan voor andere sectoren. Ongeveer de helft van de afgestudeerden bouwt een bestaan als zelfstandige op. Dat zoiets tijd (en moeite) kost is algemeen bekend. In de interpretatie van de arbeidsmarktcijfers moet met deze factor rekening gehouden worden. Dat er geen onderbouwing is voor een algemene reductie, wil niet zeggen dat in een bepaalde discipline reductie wellicht mogelijk of wenselijk. Maar argumenten daarvoor komen dan voort uit een goede analyse van het betreffende werkveld, gezamenlijke ambitie, afstemming en samenwerking. Hetzelfde geldt voor eventuele groei in bepaalde disciplines. Het domein van de kunsten staat niet naast, maar in het centrum van de creatieve industrie. Dat blijkt ondermeer uit de afbakening die landelijk wordt gehanteerd met behulp van de vernieuwde SBI2008. Zonder creatie geen industrie. De afbakening van het kunstonderwijs, vastgelegd in het croho, is nog steeds bruikbaar, omdat in alle profielen het creërend vermogen (scheppend of herscheppend, toegepast of autonoom) van de student voorop staat: het is de kern, de essentie van het kunstonderwijs (en precies datgene wat de keten van productie in gang zet….) De gepresenteerde cijfers over de aantallen bezoekers, over de werkgelegenheid, of over de miljarden aan ‘toegevoegde waarde’ van de creatieve industrie, tonen een groot cultureel, maatschappelijk en economisch belang aan. Goed kunstonderwijs is een voorwaarde voor verdere groei en innovatie van deze sector. In het sectorplan mag een dergelijke analyse niet ontbreken. Dijkgraaf gaat in op de factoren die daarbij een rol spelen en moedigt de instellingen aan om zich te profileren, zodat met een relatief kleine groep talent een groot effect kan worden bereikt. Wanneer het kunstonderwijs zich richt op creatie, innovatie en ondernemerschap, dan kunnen de aanverwante opleidingen in cirkels om deze kern geplaatst worden. Per discipline kan enerzijds contact gezocht worden met de belangrijkste ontwikkelaars in de creatieve kern en anderzijds kunnen verbindingen worden aangegaan met instellingen, podia, bedrijven, gezelschappen, ontwerpbureaus die in de keten van idee tot uitvoering een rol spelen. Dit blijkt overigens wel degelijk uit de stukken van alle instellingen over hun profilering, verbindingen en prestaties. Het belang van een goede culturele infrastructuur, de grote verwachtingen van de creatieve industrie, het bestaan van een creatieve klasse, zijn allemaal van invloed op een stad of regio als aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven en mensen. Dit pleit ervoor om in het sectorplan in ieder geval ook aandacht te besteden aan de regionale invalshoek. Het beter in kaart brengen van een aantal regio’s met een concentratie aan ´creatieve industrie´ zou kunnen leiden tot een goed op elkaar afgestemd pakket aan opleidingen binnen die regio. Vervolgens zou gezamenlijk kunnen worden nagedacht over vooropleidingen, unieke opleidingen, topopleidingen (masters), en derde fase opleidingen. Leo Capel Maart 2011
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
10
Bijlagen Tabel 1 Uit HBO-monitor 2009 Tabel 7.7 Betaal werkenden KUO naar dienstverband, per studiecluster Soort dienstverband
HBO Autonome beeldende kunst vt HBO Autonome beeldende kunst dt HBO Vormgeving algemeen vt HBO Visuele communicatie vt HBO Productontwerp vt HBO Ruimtelijk ontwerp vt HBO Docent beeldende kunst en vormgeving vt HBO Docent beeldende kunst en vormgeving dt HBO Musicus vt HBO Docent muziek vt HBO Theatermaker vt HBO Danser vt HBO Kunst en techniek vt HBO Voortgezette opleiding muziek vt Totaal KUO vt Totaal KUO dt Totaal KUO Totaal HBO vt Totaal HBO dt Totaal HBO duaal Totaal HBO
loondienst % 26 46 42 30 51 67
uitzendkracht/ oproepkracht % 9 0 6 4 3 4
meewerkend gezinslid % 0 0 0 0 0 0
zelfstandige of freelance % 63 50 50 60 38 30
ander dienstverband % 2 4 2 6 8 0
Totaal N=100% 241 76 510 118 61 40
79
4
0
14
3
145
74 44 86 47 67 67 41 45 66 47 85 93 97 87
0 2 4 1 0 7 0 4 0 3 6 2 1 5
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
19 53 10 48 26 27 57 48 29 46 6 4 2 5
7 1 0 4 6 0 2 3 4 3 2 1 1 2
95 359 61 82 90 64 142 2276 327 2604 36104 8518 1757 46379
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
11
Tabel 2 Uit HBO-monitor 2009 Tabel 7.6 Afgestudeerden KUO naar maatschappelijke positie op moment van enquêteren, per studiecluster Situatie op moment van enquêteren
HBO Autonome beeldende kunst vt HBO Autonome beeldende kunst dt HBO Vormgeving algemeen vt HBO Visuele communicatie vt HBO Productontwerp vt HBO Ruimtelijk ontwerp vt HBO Docent beeldende kunst en vormgeving vt HBO Docent beeldende kunst en vormgeving dt HBO Musicus vt HBO Docent muziek vt HBO Theatermaker vt HBO Danser vt HBO Kunst en techniek vt HBO Voortgezette opleiding muziek vt Totaal KUO vt Totaal KUO dt Totaal KUO
betaalde werkzaamheden student % % 26 12 48 0 58 4 56 5 49 12 52 4
combinatie opleidingwerk % 9 6 5 5 10 4
combinatie werkwerkzoekend % 22 23 23 19 14 27
werkloos anders % % 4 27 6 17 1 8 3 12 0 15 7 5
Totaal N=100% 393 123 618 150 76 55
45
19
11
15
4
6
211
77 47 72 56 49 68 48 51 69 53
0 12 2 6 17 15 1 9 1 8
0 30 16 3 7 2 14 11 5 11
14 7 0 30 12 2 25 17 14 16
0 1 0 3 4 4 2 2 2 2
9 3 10 3 12 9 10 10 9 10
120 542 67 111 134 91 187 3086 418 3504
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
12
Tabel 3 Bron: CBS Langdurig werklozen; kenmerken Onderwerpen Perioden
2001*
2002*
2003*
2004*
2005*
2006*
2007*
Persoonskenmerken
x 1 000
x 1 000
x 1 000
x 1 000
x 1 000
x 1 000
x 1 000
2008* x 1 000
Mannen en vrouwen
90
88
129
182
203
189
146
119
Onderwijsniveau: basisonderwijs
17
16
19
27
26
27
17
18
Onderwijsniveau: vmbo
32
24
38
45
50
48
37
33
Onderwijsniveau: mbo/havo/vwo
27
30
50
70
86
78
63
44
Onderwijsniveau: hbo
9
11
14
23
20
18
15
15
Onderwijsniveau: wo
5
7
8
16
20
14
13
10
Tabel 4 Bron: CBS Geregistreerde werkloosheid Onderwerpen
Geregistreerde werklozen (aantal)
Onderwerpen
Totaal geregistreerde werklozen
Perioden x 1000
Totaal
< 1 jaar ingeschreven
> 1 jaar ingeschreven
2001
150
77
54
2002
180
106
59
2003
271
169
83
2004
333
190
121
2005
330
180
133
2006
271
137
117
2007
191
91
90
2008
153
83
63
2009
201
143
50
2010
231
162
61
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
13
Tabel 5 Uit HBO-monitor 2009 Tabel 7.12. Betaald werkenden KUO naar minimaal vereist opleidingsniveau en vereiste opleidingsrichting per studiecluster
HBO Autonome beeldende kunst vt HBO Autonome beeldende kunst dt HBO Vormgeving algemeen vt HBO Visuele communicatie vt HBO Productontwerp vt HBO Ruimtelijk ontwerp vt HBO Docent beeldende kunst en vormgeving vt HBO Docent beeldende kunst en vormgeving dt HBO Musicus vt HBO Docent muziek vt HBO Theatermaker vt HBO Danser vt HBO Kunst en techniek vt HBO Voortgezette opleiding muziek vt Totaal KUO vt Totaal KUO dt Totaal KUO Totaal HBO vt Totaal HBO dt Totaal HBO duaal Totaal HBO
minimaal HBO-niveau vereist % Totaal N=100% 63 202 68 76 70 475 81 107 89 57 71 40
eigen/verwante richting vereist % Totaal N=100% 66 228 78 69 76 479 94 108 89 58 79 40
58
145
66
145
84 94 96 94 69 66 87 78 82 78 82 86 81 83
95 343 59 76 85 60 120 2091 327 2419 35664 8477 1756 45896
89 90 96 98 80 62 89 82 84 82 80 85 92 81
95 355 59 79 90 60 130 2176 317 2494 35858 8480 1745 46083
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
14
Tabel 6 Vestigingen en werkzame personen 1) in de creatieve industrie, 1 januari 2006-2010 SBI 2008 2) vestigingen kunsten media en entertainment creatieve zakelijke dienstverlening totaal werkzame personen kunsten media en entertainment creatieve zakelijke dienstverlening totaal
Uitstroom AHK 2010 HBO-KUO HBO
2006
2007
2008
2009
2010
2942 3353 3352 9647
3074 3489 3430 9993
3385 3874 3687 10946
4015 4445 4203 12663
8718 6186 5924 20828
13002 12893 9815 35710
13123 13322 10525 36970
13520 14485 10928 38933
13359 15938 11695 40992
18163 16247 13845 48255
341 66 23
82
bron: O+S 1) Zowel personen 12 uur of meer per week werkzaam als personen minder dan 12 uur per week werkzaam. 2) Vanwege de invoering van de SBI-indeling 2008 is de indeling van de creatieve industrie iets gewijzigd, de cijfers kunnen daarom verschillen met voorgaande jaarboeken.
Definitie creatieve industrie Amsterdam volgens SBI codes SBI2008 Kunsten 7990 Informatieverstrekking op het gebied van toerisme 90011 Beoefening van podiumkunst 90012 Producenten van podiumkunst 9002 Dienstverlening voor uitvoerende kunst 9003 Schrijven en overige scheppende kunst 90041 Theaters en schouwburgen 91011 Openbare bibliotheken 91012 Kunstuitleencentra 91019 Overige culturele uitleencentra en openbare archieven 91021 Musea 91022 Kunstgalerieën en –expositieruimten 9103 Monumentenzorg 94993 Steunfondsen (niet op het gebied van welzijnszorg) 94994 Vriendenkringen op het gebied van cultuur, fanclubs
SBI2008 media en entertainment SBI2008 Creatieve zakelijke diensten 5811 Uitgeverijen van boeken 7021 Public relations bureaus 5813 Uitgeverijen van kranten 7111 Architecten 5814 Uitgeverijen van tijdschriften 7311 Reclamebureaus 5819 Overige uitgeverijen (niet van software) 7312 Handel in advertentieruimte en -tijd 5821 Uitgeverijen van computerspellen 7410 Industrieel ontwerp en vormgeving 5829 Overige uitgeverijen van software 8230 Organiseren van congressen en beurzen 59111 Productie van films (geen televisiefilms) 59112 Productie van televisieprogramma’s 5912 Facilitaire activiteiten voor film- en televisieproductie 5913 Distributie van films en televisieproducties 5914 Bioscopen 5920 Maken en uitgeven van geluidsopnamen 6010 Radio-omroepen 6020 Televisie-omroepen 6321 Persagentschappen 6329 Overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van info 74201 Fotografie 90013 Circus en variété 93211 Pret- en themaparken 93212 Kermisattracties
Uitstroom met diploma AHK 2010 gerelateerd aan SBI indeling Opleidingen AHK HBO Kunsten Opleidingen AHK HBO Kunsten Conservatorium Amsterdam Ba+Ma 227 Nederlandse Film en Televisie Aca Academie voor Dans en Theater Ba+Ma 114 341 Opleidingen AHK HBO Bachelor Cultureel erfgoed RWA
66
Opleidingen AHK HBO Kunsten Academie van Bouwkunst Ma A/S/L
82
type onderwijs aantal scholen
2009/'10
basisonderwijs speciaal basisonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs praktijkonderwijs voortgezet onderwijs (AVO, LWOO, VMBO, HAVO, VWO) middelbaar beroepsonderwijs (BOL/BBL) hoger beroepsonderwijs (HBO) universiteit (WO) totaal
207 14 35 5 31 3 4 2 301
bron: OCW/DUO/CBS/Univ.
Opleidingen AHK HBO Kunsteducatie 23 Bachelor Docent Beeldende kunst 73 Bachelor Docent Muziek 5 Bachelor Docent Dans 15 Bachelor Theaterdocent 6 Master Kunsteducatie 8 107
SBI Codes De Standaard Bedrijfsindeling (SBI) is een systematische hiërarchische indeling van economische activiteiten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)o.a. gebruikt om bedrijfseenheden te rubriceren naar hun hoofdactiviteit.
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
15
Tabel 7 Kunst en Cultuur Amsterdam bezoekers en deelnemers theater of concertzaal
Landelijk beeld
musea en archieven 2009 727 570 404 400 254 155 116 109 87 56 54 49 44 28 16 5
Het Concertgebouw Paradiso Koninklijk Theater Carré Melkweg Het Muziektheater Amsterdam Stadsschouwburg De Kleine Komedie De Meervaart Muziekgebouw aan 't IJ Theater Bellevue Bimhuis Nes-theaters De Balie Jeugdtheater de Krakeling Theater de Engelenbak Hetveem Theater Gasthuis 3074 totaal (x 1000) bron: theaters festivals
2009 SAIL Amsterdam Pride 1) 560 Uitmarkt 1) 500 Vrijmarkt Koninginnedag 1) 500 Kwakoe zomerfestival 10 350 Bloemencorso 2) , 165 Internationaal Documentaire Fes Holland Festival 3) 133 Parade 130 Vondelpark Openluchttheater 100 Grachtenfestival 70 Cinekid 51 World Press Photo 49 Over het IJ-festival 32 Bevrijdingsfestival 25 Jordaanfestival . totaal (x 1000) 2665 bron: ATCB/organiserende instanties 1) Schatting 2) Niet georganiseerd. 3) Inclusief Amsterdam Roots Festival.
deelnemers aan kunsteducatie 2009 1451 986 876 104 630 510 194 191 183 175 .
Van Goghmuseum Anne Frankhuis Rijksmuseum dependance Schiphol Hermitage Sexmuseum Amsterdam "Venustempel" Foam Fotografiemuseum Amsterdams Historisch Museum Museum Het Rembrandthuis KIT Tropenmuseum Stedelijk Museum Nederlands Scheepvaartmuseum Joods Historisch Museum 160 De Oude Kerk 147 Stadsarchief Amsterdam 106 Hash Marihuana Hemp Museum . Koninklijk Paleis 105 Informatiecentrum De Zuiderkerk 98 Filmmuseum 95 Museum Ons' Lieve Heer op Solder 85 Museum van Loon 65 Bezoekerscentrum de Molshoop 61 Tassenmuseum Hendrikje 55 Museum Willet-Holthuysen 53 Verzetsmuseum 52 Allard Pierson Museum 42 Huis Marseille 41 Woonbootmuseum 37 Bijbels Museum 28 Nederlands Theaterinstituut/museum . totaal (x 1000) 6530 bron: musea/ATCB
via instellingen
2009
Muziekschool Amsterdam speciaal onderwijs 1 primair onderwijs 21 voortgezet onderwijs 1 buitenschool 5 Muziekschool Amsterdam-Noord primair onderwijs 6 buitenschool 1 Muziekcentrum Zuidoost primair onderwijs 2 Culturele consensus voorziening stadsdelen muziekluisterlessen 1) 23 kunstkijkuren 5 totaal (x 1000) 65 bron: DMO 1) Vanaf 2008 door Concertgebouw.
Rondvaarten Artis en Aquarium Madame Tussauds Am NEMO Het Rembrandthuis totaal (x 1000)
tenminste 1 keer bezoek aan 2009 2811 1208 554 401 183
5157
gesubsidieerde amateurkunstinstellingen
2009 koren oratorium- en operakoren orkesten drumbands accordeonorkesten mandolineorkesten opera-, operette- en musicalver toneelverenigingen dansgezelschappen majorettepelotons beeldende activiteiten overige instellingen koepelorganisaties
82 7 38 20 6 1 29 37 18 3 5 1 6
totaal
In 2007
% bevolking
museum monument archieven musical, pop- of jazzconcert klassieke muziek toneel (professioneel) cabaretvoorstelling ballet kunstmusea galeries kunst in openbare ruimte
41% 45% 4% 34% 14% 14% 15% 5% 20% 21% 52%
monumenten rijks 1) gemeentelijk 1)
2009 7300 1500
1) schatting op basis van grafiek
beeldende kunst en expositieruimten
aantal kunstbeoefenaars in 2007 muziekinstrument zingen theater tekenen, schilderen beeldhouwen, keramiek textiel enz foto, film, video grafisch werk op pc
% bevolking
13% 13% 4% 15% 6% 9% 10% 7%
bron: SCP Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars
253 bron: DMO
2009 123 112 45 12 11 9 4
De Nieuwe Kerk Beurs van Berlage W 139 ARCAM Stedelijk Bureau Amsterdam Montevideo/TBA 1) de Appel
diversen
scholen met beleidsplan cultuureducatie
2009 primair onderwijs voortgezet onderwijs totaal
186 59
245 bron: MOCCA
totaal (x 1000) 316 bron: instellingen
bioscopen en bioscoopbezoek theaters doeken stoelen bezoekers totaal (x 1000)
2009 14 59 9519 3830 3830 bron: NVB
1) Tentoonstellingen en presentaties in huis.
Kunstonderwijs, arbeidsmarkt, creatieve industrie – plaatsbepaling – maart 2010 - LC
16