c
J
s. /_^ ^
^^^%jT'>^ 'J l
ZES TAFEEEELEN
UIT HET LEVEN
NEDEELAWDSCH-INDISCHEN LAI^DADEL.
OvergeclniM ïiü den JAY A-BODE van Woensdag den lasten Hei 1861, No. 43.
B A T A Y l V, bij Jl. M. VAN DORr. 1 ^ (5 1 .
O I
& .g 8 m 2 £ i JT e d e n
Al / ^
Delenda Carthago,
Wij vernemen dat een kunstliefhebber den Nederlandschen Hogarth, Alex. Verhuell, heeft uitgenoodigd zijn talent te besteden aan het zamenstellen van een plaatwerk, ten titel voerende: » Tafereelen uit het leven' van den Nederlandsch-Indischen land» adel," die uit een zestal teekeningen en een premie-plaat zullen bestaan, en waarvan hem de schetsen ter uitwerking zullen worden toegezonden. De eerste plaat heeft tot opschrift: „ Werfig Jarem
geleden''9
Het kader stelt voor, de aanlegplaats aan de haven te Batavia, niet zoo als die thans is, en door Deeleman zoo keurig is weergegeven, met sierlijke steenen gebouwen, al zijn de fundamenten ook wat wrak, maar zoo als die zich dertig jaren geleden vertoonde, toen alleen de klassieke werkloods van den toenmaligen Waterstaat, uit bamboe en allang-allang opgebouwd, met één enkel planken hokje, waar de ingenieurs van hunne wandelingen langs de wanhopige werken aan het zeehoofd uitrustten, de plaats innam van het water-etablissement en de stads herberg. Een echte sin-ké stapt uit de fantastische boot eener ter reede liggende jonk aan den wal. Zijn toilet bestaat uit een katoenen broek en baatje, waarvan de pijpen en mouwen kort genoeg zijn, om de magere houterige schonken te doen uitkomen. Een bamboezen toedong beschermt zijn hoofd tegen de zon en de rest zijner bezittingen is bevat in een vuilen doek aan een stok ge bonden, dien hij op den schouder draagt. Intusschen schijnt het
2 afscheid tusschen hem en den Chineschen stuurman in de boot niet zonder handtastelijke woordenwisseling te zullen alloopen. Deze schijnt hem niet te willen laten vertrekken zonder klinkende bewijzen zijner dankbaarheid voor de genoten gastvrijheid aan boord. Onze sinké is daarover echter niet verlegen. Hij doet pogingen om zich los te wringen, en, terwijl hij zijn JDundeltje met de eene hand krampachtig vasthoudt, wijst hij met de andere op een paar Chinezen, inwoners van Batavia, op den achtergrond staande, en blijkens hunne kleeding tot den gegoeden en invloedrijken stand dier natie behoorende, die ook reeds hunne blikken naar hem hebben gerigt; en uit hunne houding en gebaren tegen den Chineschen stuurman van het bootje, zou men opmaken, dat zij hem tevreden trachten te stellen, en het door hun landgenootnieuweling voorgebragte te beamen. Wij gunnen den armen stakker, die zich zoo lang aan boord heeft moeten behelpen en op zijne eigene medegenomen provisien teeren, dan ook een goeden schotel kimlo, en babi, en een rustig nachtleger bij zijn protecteur, niet bespat door de golven, zoo als in zijne kooi buitenboords van de jonk waarmede hij is gekomen. De tweede plaat heeft het opschrift:
n Vijf Jttfen, later^^. Deze stelt voor een Bataviaasch woonhuis, wel in geen achterbuurt, maar toch ook niet zoo als de paleizen op het Koningsplein en Molenvliet, in rijkdom van vormen met het Parthenon wedijverende; kortom, eene nederige woning van een tweeden kommies, die, sedert twee jaren gehuwd, de zeer practische waarneming heeft gedaan, dat rozengeur en maneschijn-allecn niet voldoende zijn, om den mensch tot zijne bestemming te brengen, en dat kippenvleesch op den duur verveelt; maar die, nu en dan, een stuk babi beter acht dan rundvleesch, afkomstig van de broeders en zusters der zeven magere koeijen van Pharao, al is het oflicieel gecotiseerd. Wij vinden hier onzen sinké terug. Hij is onderpachter en debitant van den officielen varkensslagter, en mag zijne babi verkoopen, zoo mager als liij-zelf, en zoo duur als de Toewan Resident goedvindt. Dit baantje heeft hem in vrij goeden doen gebragt. De vuile broek en baatje bij zijne aankomst zijn vervangen door een decenter kleeding. Hij houd
3
er een koelie op na, om zijne manden met babi te dragen, maar hij draagt zelf het datjing, Ook hier vinden wij hem in eene •woordenwisseling, die blijkens de schets duidelijk genoeg is uitgedrukt, om te doen zien, dat die van zijn kant met brutale onbeschoftheid wordt gevoerd. De partij waartegen hij zich zoo verbolgen maakt is niet meer of minder dan eene allerliefste jonge Europesche vrouw, de echtgenoot van den huisheer, die hij het reeds overgereikte stuk babi ruwelijk uit de handen rukt^ omdat zich die dame eenige aanmerking had veroorloofd over qualiteit, gewigt en hoogen prijs. Was de man te huis geweest, zoo zou die hem misschien op eene onzachte wijze het erf hebben doen afwerpen, met gevaar van den volgenden dag eene citatie voor den Assistent-Resident van policie te ontvangen, maar nu staan de inlandsche bedienden, zeer nuchter, in de verte dit aan te zien, en meesmuilen, zoowel over de onjuiste woorden van hunne nonja totto, als over het ongehoorde maleisch van den toekang babi, die zeven medeklinkers te gelijk in zijn mond opvouwt. Wij meenen dat de kommies zich dien dag met een aijam pangang zal hebben moeten te vreden stellen. De derde plaat heeft tot opschrift:
„ Tien Jaren later.^^ Hier zien wij onzen Sinké een trap hooger op den maatschappelijken ladder. Hij draagt hier reeds het karakteristieke zwarte toppi, en zit, in eene Chinesche berekening op den soe-an-pan verzonken, voor een schrijftafel. Hij is onderpachter of houder van eene amfioenkit. Wij zien alleen den voorgrond in het volle licht van den dag, maar in de diepte heeft ons de teekenaar een blik vergund in het inwendige van die, helaas! nog noodzakelijke afleiders voor eene maatschappelijke kwaal, die was zij niet lot die weinige holen van jammer en eüende beperkt, en kon zij, door afschaffing der pacht, zich vrijelijk over Java verspreiden, zoo als zij zich reeds over China heeft verspreid, waartoe ook hier, evenmin als daar, de gedienstige hulp van Albions zonen zou ontbreken, weldra onze geheele inlandsche maatschappij zou verpesten, en reddeloos doen verloren gaan. Boven de vierde plaat staat:
n Vijftien Jaren lat er.^^ Zij stelt voor eene publieke verkooping van een uitgestrekt
4
landgoed, in de ommelanden van Batavia. Het was in vroeger tijd, door het Gouvernement, als domein, verkocht aan Europeanen, en was door de ontwikkeling die het onder dat beheer verkreeg, de bron van rijkdom voor verschillende familien geworden, die het na elkander hadden bezeten. Het moest nu verkocht worden, om den boedel van een overledene te liquideren, want de weeskamer kan zich moeijelijk met het beheer \an landen van minderjarigen of afwezigen inlaten. Het wemelt in het vertrek, wat door de plaat wordt vooi^gesteld, van Chinezen. Enkele Europeanen zien we er ook, maar voor zoo verre ze niet tot de in functie z"ynde personen behooren, ziet men aan hunne houding en gebaren, dat ze meer uit nieuwsgierigheid er heen zijn gegaan dan om zaken ledoen. Een enkel groepje van drie personen is echter in een ernstiger gesprek; Teleurstelling is op hunne aangezigten te lezen. Wij zien hier den held der voorstelling voor de tafel van den Notaris staan, klaarblijkelijk om de zaak haar beslag te geven. Hij is kooper geworden van het land. De opbrengst er van, onder de laatste Europesche bezitters, bedroeg ƒ 20,000 'sjaars, hetgeen volgens den bestaanden rentestandaard een kapitaalswaarde van 2 ton representeert. Hooger is de opbrengst niet optevoeren zonder de bevolking uittezuigen. Onze kooper heeft tegen eene andere kongsie of compagnieschap van Chinezen opgeboden en geeft er vijf ton voor. Wat nood! Ilij-zelf heeft twee ton contant geld, en twee anderen zijner land-, misschien wel reisgenooten, hebben de ontbrekende drie ton, die ze op dezelfde wijze als onze held hebben verkregen, en weten er even min weg mede. Het circulerend medium beslaat uitsluitend uit bankpapier en recepissen, en onze staathuishoudkundige Chinezen begrijpen dal hel beter is, een land er voor te koopen, dan die papiertjes te bewaren, die volstrekt geen rente gev^n, terwijl het land altijd nog iets geeft, al is het maar drie percent; want van eene andere geldbelegging hebben ze geen begrip. De drie teleurgestelde Europeanen, die er ook speculatie op hadden gemaakt, kunnen nu het land onmogelijk koopen. Zij moeien aan hunne geldschieters de volle 7i percent rente betalen, en zouden dus bij een inkomst van blechts f 20,000 'sjaars, jaarlijks /" 50,000 er bij hebben ingeteerd. Partijen die het land verkoopen, zijn echter zeer in hun schik,
5 en zegenen de Chinezen, en de schout van het kwartier ook; want één Europesche landeigenaar is lastiger dan tien Cliinezen. Die is gierig en wil altijd regt hebben, niet alleen voor zich, maar voornamelijk voor zijne bevolking, en bemoeit zich met de policie zaken, die hij vermeent dat niet genoegzaam, of niet goed worden onderzoclit, en dat geeft maar Soesah op de rol. De vijfde plaat stelt weinig voor. In een vignet er boven staat (JEREMU Klaagl. V. 1. 2. G.) Het is een landschappelijk tooneel, waardoor een groote A\eg loopt. Onze nieuwe landheer doet zijne eerste reizc naar zijne pas verkregen bezitting; hij bukt zich met welgevallen voorover in het rijtuig, met vier flinke overwalsche paarden bespannen, en ziet naar Imiten, want zoo ver zijn oog reikt is dat land thans zijn eigendom. Hij zwelgt reeds in verbeelding het genot, wat hij daar zal hebben, en stelt zich het genoegen voor, lelkens van Batavia daarheen en terug te rijden. En hoeveel arme bloedverwanten en kennissen kan hij daar plaatsen, als opzieners en warongliouders en onderpachters, en wat al niet meer, want al de Europesche geomploijeerden van den vorigen bezitter lieeft liij terstond ontslagen. Hij wordt met staatsie ingehaald. Een eerepoort staat aan den afweg, die van den grooten postweg naar het landliuis leidt. De juragan van het land en vele kampongshoofdcn staan daar te paard te wachten, om hem feesteli.jk Te begeleiden, en zoo de teekenaar het geluid had kunnen weergeven, zou hij dit zeker gedaan hebben, want van daar hoort men reeds in de verte de toonen van de gammelan, en de schelle stem der ronggings. Maar behalven deze groep, is er op de plaat nog eene enkele stoffering van liet eentoonige landschap, wat slechts vlakke sawavelden op den voorgrond heeft. Het is een Europeaan, gezeten op een klein inlandse!) gladak paardje, met twee koelies bij zich die zijne goederen dragen. De man is versuft van den stoet.diehem daar voorbij vliegt, en geen wonder, de chinees had hem bijna overreden, en de koetsier heeft in zijne handigheid met de groote vierspanszweep, wel gelukkig niet hem, maar toch een zijner koelies geraakt, die den wagenmenner een anak s. toewerpt. Die Europeaan is een jongeling van fatsoenlijken huize, die op de landbouwkundige school te Groningen Let diploma van landhuishoudkundige, als te hebben: «uitstekend voldaan", heeft gekregen , en in blijde hoop daarmede naar Indie is 'gegaan. Zijn
6 vader heeft zich hekrompen, om den overtogt voor hem te kunnen hetalcn, en hem gelegenheid te geven, den eersten tijd te Batavia te hlijven, om naar ecne betrekking te kunnen rondzien. Maar helaas dat Avcinige was op het dure Batavia spoedig versmolten, en nu heeft hij door den invloed van een oud akademie vriend zijns vader, die raad van Indic is, ecnc hetrekking gekregen als klerk op het gewestelijk hureau der naastbij gelegen residentie, waarmede hij /"Tb 'smaands zal verdienen. Hij moet dit aannemen om voor broodsgebrek beveiligd te z'y'n, want hij is geboren nederlander en heeft het radicaal niet. IJij dacht alleen dat bruikbare menschen in Indie altijd teregt komen. De vriend zijns vaders Jion niets anders voor hem doen. De zesde plaat heeft tot opschrift: „JRijTtdotn en e e r . " Zij stelt voor het landhuis op één der groote eigendommen van den held der teekening. Hij is thans reeds eigenaar van vijf landen om Batavia gelegen, die hem 'sjaars zuiver drie ton gouds aan inkomsten opbrengen, en hij is sedert lang als luitenant opgenomen onder de officieren zijner natie. Het is een dag van trots en vreugde voor hem, want het is het huwelijksfeest zijner dochter, die hij met vorstelijke praal aan haren bruidegom zal overgeven. Reeds maanden van te voren zijn de toebereidselen tot dit feest gemaakt, en het is niet alleen dat zijne landgenooten zich daar zullen verlustigen: hij heeft eene Europesche heerenpartij met soupé daarbij op het oog, en de genoodigden hebben allen de uitnoodiging met vreugde aangenomen. Het zijn de voornaamste hoofdambtenaren en enkele kooplieden van Batavia, die deze gelegenheid aangrijpen, om eens de duffe stad en de stijve gezelligheid te ontwijken, en een landelijk feest te vieren, en, o toppunt van geluk voor den gastheer! ook de Toewan Resident en eenige andere ambtenaren van het plaatselijk bestuur zullen er zich heen begeven. Dit vooral stelt hij op hoogen prijs, ^yant nu blijkt het aan zi^jne landgenooten dat hij gezien is en invloed heeft, en de talrijke opgezetenen van het land. die opgekomen zijn, om te helpen bij het groen maken en het oprigten van loodsen, of om bijdragen in vrucliten en gevogelte te leveren, zullen het wijd en zijd op het land verspreiden, dat „Baba" een groot feest gaf, waar niet alleen de schout, maar zelfs de Toewan
7 Resident is geweest, en vele kampongbewoners, die onaangenaamheden hebben gehad met Liai A, de toekang ijoeké, welke de padi bossen van '12 kattis wilde maken, in plaats van 10, zooals het behoort, of met Tan B, de pakhuis mandoor, die er bij het inleveren nog weder overwigt bij wilde nemen, of met Gouw G, de schrijver, die een dubbel gclal dagen heerendienst wil laten doen, terwijl Ba Sarienten, en Ba Jassim en Ba Kaina, en meer anderen zijn vrijgesteld zonder andere bekende reden dan dat ze volwassen dochters hebben die er goed uitzien, — deze allen zullen het na wel opgeven, om daar eens over naar den Schout te gaan spreken. De teekenaar lieeft het oogenblik voorgesteld, dat de eerste personen van het feest aankomen, en door den gasiheer aan den gang van het Imis worden ontvangen. Met onverstoorbare deftigheid en afgemeten stap, treedt de Resident binnen; de overigen die volgen ziener reeds minder deftig uil, en die jonge lieden op den achtergrond zijn klerken, die uit kassian ook genoodigd zijn. Het ziju aardige jongens, al hebben ze het radicaal niet, want hunne vaders konden de kosten hunner opvoeding m Nederland niet bestrijden, maar in plaals daarvan hebben ze een goed figuur, ziju goede walsers, en zonder pretensien. Die twee daar, links, zijn toevallig afstammelingen van vroegere eigenaren van het land; de kleinkinderen van den laatsten eigenaar, wonen in de kampong Krokot te Batavia en verkeeren niet meer in de Europesche maatschappij. Het zal een luisterrijk feest zijn; dit is uit de voorstelling van het ensemble, duidelijk kenbaar voor ieder die meer dergelijke feesten heeft bijgewoond; —van heinde en ver zyn de welluidendste gammelans en de schoonste danseressen bijeen verzameld. Wie der genoodigden zal nu later de Europesche terughoudendheid tegen den gastheer kunnen volhouden, en hem niet als zijns gelijken de hand toesteken, als liij hem op eene vendutie in de stad ontmoet, en welke koopman zal niet gaarne de consignatie van zijne rijst en suiker hebben ? De man is immers » een solide Chinees." Als premieplaat, wordt er een zevende plaat bijgegeven. Het is „een dubbel stuk, met een „streep er door," en een geïllustreerde rand. Hier heeft zich de teekenaar in de toekomst gewaagd; er staat
boven: Batavia
in het jaar
2000."
8
De bovenste afdeeling stelt voor de stad Batavia en de kali besaar. De groote kantoren en pakhuizen langs die rivier, het tooneel van den roem onzer vaderen en onzen trots, zijn verdwenen , en hebben plaats gemaakt voor chinescbe winkels, terwijl pirito ketjil zich heeft uitgebreid tot aan de boom. Er bestaan geen andere Europesche gebouwen in de stad Batavia meer dan het stadhuis en de gebouwen der in- en uitgaande regten. Daar, waar vroeger de Ilandelsvereeniging vergaderde, staat eene permanente Chinescbe Waijang of poppenspel, en het terrein waar vroeger de Bank zetelde, is ingenomen door een gebouw, wat een soort van hong-kooplieden of monopolisten tot beurs dient. Europeanen ziet men niet meer, want die er nog zijn, zijn ambtenaren, en het is bureautijd. Waar thans een menigte gebouwen het gezigt naar de recde beletten, is een open plek, van waar men zien kan dat er slechts eenige kustvaarluigen en Chinescbe Wankangs op de reede liggen, die Siamsclie gezouten visch en chineesch olferijapicr hebben aangebragl. De onderste afdeeling stelt het koningsplein in Ao. Do. 2000 voor. De Europesche huizen der tegenwoordige kooplieden en particulieren liggen in ruïne. Hier en daar er tusschen woont een rijke Chinees, die er, in den trant van zijn landaard, een min of meer sierlijk gebouw heeft gezet, van den afbraak der oude ruïnen, en daar waar men nu de Willemskerk vindt, staat eene groote Chinescbe Klenteng. De vignetten in den geïUustreerden rand stellen voor eenige episoden uit het leven van Ocij Tamba. Waarom de teel^enaar die daar geplaatst heeft, weten wy niet. Waarschijnlijk om de harmonie der zes vorige platen niet te storen. Of de lütgever van dit plaatwerk met deze onderneming zaken zal maken? Wij liopen liet; want clan zou zijn opvolger 25Jaren later diezelfde platen, maar in omgekeerde orde, nog eens kunnen uilgeven.