Met Andere Woorden Kwartaalblad over bijbelvertalen
ste jaargang september 2015 De Samenleesbijbel
S. van Dijk
Uitdagingen voor vertalers van Handelingen 17
S.J. Noorda
De apocriefe boeken vertaald door het NBG
A.J. van den Berg
Spelenderwijs thuis raken in de Bijbel
C. Houtman
[15]3
R
Met Andere Woorden Kwartaalblad over bijbelvertalen
34ste jaargang nr. 3, september 2015
uitgave
Nederlands Bijbelgenootschap in samenwerking met het Vlaams Bijbelgenootschap
redactie
Dr. A.J. van den Berg (hoofdredacteur), drs. A.M. Bol-Drieenhuizen, dr. J. van Dorp, dr. M.J. de Jong, drs. C.N. van der Kruk-de Boer (eindredacteur), drs. M.E. Verburg en prof.dr. L.J. de Vries
adviesraad
Prof.dr. Th.A.J.M. Janssen, dr. J.C. van Loon, dr. E. van Staalduine-Sulman
kopijredactie
redactiesecretariaat
Drs. M.J.C. Hamers Y. Zwart
t
023 - 514 61 51
e
[email protected]
p
Postbus 620, 2003 RP Haarlem
beeldredactie
ontwerp
0pmaak en druk
A.E. Haverman HSTotaal Communicatie & Design, Haarlem De Groot Drukkerij bv, Goudriaan ISSN 0168-18969
foto omslag
Omslag Samenleesbijbel, Heerenveen 2015.
Inhoud De Samenleesbijbel Stefan van Dijk
2
Jezus en Anastasia Uitdagingen voor vertalers van Handelingen 17 Sijbolt Noorda
9
De apocriefe boeken vertaald door het NBG Anne Jaap van den Berg
21
Spelenderwijs thuis raken in de Bijbel Cees Houtman
37
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
1
Bladzijde met een stap uit de Samenleesbijbel.
2
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
De Samenleesbijbel Stefan van Dijk Het NBG heeft vier kerndoelen: de Bijbel vertalen, de Bijbel beschikbaar stellen, het begrip van de Bijbel bevorderen en de relevantie van de Bijbel laten ervaren. Een belangrijke doelgroep zijn gezinnen met kinderen. Om deze doelgroep te bereiken heeft het NBG in het verleden veel uitgaven gemaakt speciaal voor kinderen. Komend najaar publiceert het NBG, in samenwerking met de jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland (JOP) en uitgeverij Royal Jongbloed, een nieuwe uitgave in deze traditie: de Samenleesbijbel. Deze gezinsbijbel bevat de complete tekst van de Bijbel in Gewone Taal en is aangevuld met ruim vijfhonderd pagina’s extra materiaal voor kinderen van 8 tot 12 jaar. In dit artikel worden de bijzondere aspecten van de Samenleesbijbel besproken en wordt deze uitgave geplaatst in het kader van de uitgeefgeschiedenis van het NBG. Niets dan de Bijbel
Het NBG heeft zich vanaf de oprichting in 1814 gericht op het verspreiden van bijbels. Deze focus op het verspreiden van de Bijbel ging gepaard met voorzichtigheid als het ging om het bevorderen van het gebruik van de Bijbel. Dat laatste was namelijk het domein van de kerken, en het NBG wilde zich daar niet in begeven. Deze beperking tot niets anders dan de Bijbel zelf betekende bijvoorbeeld dat er geen Bijbels met kanttekeningen werden verspreid, en dat er geaarzeld werd om een bijdrage te leveren aan het debat over de rol van de Bijbel in het lager onderwijs in de eerste helft van de negentiende eeuw. Ondanks deze terughoudendheid zijn lokale afdelingen wel altijd sterk betrokken geweest bij het lokale vormingswerk.1 De vraag wat wel en wat niet tot het domein van het NBG behoorde, was in de negentiende eeuw vaak een punt van discussie. Er werden trouwbijbels gesubsidieerd, kerkbijbels (bijbels inclusief psalmen en formulieren) gemaakt, bijbelse leesboeken in het Javaans uitgegeven, evenals bijbels met perikoopindelingen, inhoudsopgaven en dwarsverwijzingen. Maar al deze projecten stonden voortdurend ter discussie. Nieuwe wegen
Vanaf het eeuwfeest van het NBG in 1914 ontstond de traditie om speciale Me t Andere Wo orden [ 34] 3
3
boekjes uit te geven voor de jeugd.2 In deze boekjes stonden onderwerpen centraal als: de geschiedenis van het NBG, de invloed van Maarten Luther op het bijbellezen (met de titel: Maar één boek) en het veel vertelde verhaal over Mary Jones (met de titel: Mary Jones. Het meisje dat zoo verlangde). In de eerste helft van de twintigste eeuw dacht men dus minder strikt over het domein van het NBG. Ook het uitgeven van leeswijzers en leesroosters ving in deze tijd aan. In 1952 werd Uit het boek der boeken uitgegeven, een bloemlezing van de Bijbel, geïllustreerd met kaarten en foto’s uit Palestina. Dit boek werd vooral gebruikt op scholen en werd in de jaren zeventig vervangen door Minder uit meer. In deze laatste uitgave zijn ook inleidingen op tekstgedeelten en verklarende aantekeningen opgenomen. Vanaf de jaren vijftig tot in de jaren tachtig verzorgde het NBG ook speciale leesroosters en dag- en weekopeningen voor scholen. In de tweede helft van de twintigste eeuw verschenen er vervolgens allerhande uitgaven waarin achtergrondinformatie wordt gegeven over de wereld van de Bijbel. In het kader van de Samenleesbijbel is de Gezinsbijbel uit 1981 een uitgave die bijzondere aandacht verdient. Naar het voorbeeld van de Good News Bible Special Edition van het Brits Bijbelgenootschap bevat de Gezinsbijbel de hele Bijbel in de vertaling van 1951, aangevuld met inleidingen en culturele en historische informatie. Het is een bijzondere uitgave waarin achtergrondinformatie op een nieuwe manier wordt gecombineerd met de bijbeltekst. Volgens het voorwoord helpt al deze extra informatie om de Bijbel beter te verstaan. De titel Gezinsbijbel is gekozen omdat het NBG met deze uitgave hoopt ‘een bijdrage te leveren aan de bevordering van het lezen van de bijbel in huis en gezin’. De uitgave bevat ruim vijftig themapagina’s over onderwerpen als: het ontstaan van de Bijbel, manieren waarop je de Bijbel zou kunnen lezen Omslag Gezinsbijbel, Haarlem/ en bijbelse archeologie. Achter in de Brussel 1981. Bijbel is nog een aantal zaken opgenoFoto: NBG/Sandra Haverman men: een verklarende woordenlijst en 4
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
indices op thema’s, de evangeliën en bijbelse personen. De naam Gezinsbijbel wijst hierbij meer op de beoogde context waarin het boek gebruikt kon worden dan op een speciale focus op kinderen. Hoewel in eerste instantie bedoeld voor mensen met een verstandelijke beperking, werd de reeks van 28 delen Wat de bijbel ons vertelt (1966-1980), met de illustraties van Kees de Kort, een serie bijzondere bijbeluitgaven met een groot bereik onder kinderen. De gebundelde verhalen in de Kijkbijbel (1992) vormen een echte kinderbijbel. Ook verscheen in 1989 de Startbijbel voor kinderen van 9 tot 12 jaar. De Startbijbel was geen navertelling, maar een eenvoudige vertaling van de grondtekst van een aantal bijbelgedeelten. Tussen 1990 en 1994 verschenen er bij deze bijbeluitgave speciale werk- en puzzelboeken. Met deze boeken konden kinderen met de verhalen uit de Startbijbel aan de slag: ze kwamen meer te weten over de wereld van de Bijbel door het bespreken van vragen, het maken puzzels of het doen van opdrachtjes. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw bracht het NBG de Jongerenbijbel uit, een uitgave met de tekst van de Nieuwe Bijbelvertaling en met toelichtingen voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Tevens verschenen de Prentenbijbel (2008) en de Jeugdbijbel (2014) in de lijn van de Kijkbijbel, beide bedoeld voor de iets jongere leeftijdscategorie. De Samenleesbijbel
De publicatie van de Samenleesbijbel is een vervolg in deze uitgeeftraditie. In zekere zin is deze uitgave verwant aan de Gezinsbijbel uit 1981; het boek bevat de complete bijbeltekst en is aangevuld met veel extra materiaal. Aan de andere kant lijkt de Samenleesbijbel sterk op uitgaven als de Kijkbijbel en de Jeugdbijbel door de duidelijke focus op kinderen. Maar deze uitgave lijkt nog het meest op een combinatie van de Startbijbel en de daarbij behorende werkboeken. Bijzonder aan de Samenleesbijbel is dat die de hele Bijbel bevat en dat al het extra verwerkingsmateriaal in dezelfde band is verwerkt. In de Samenleesbijbel wordt de lezer in drie routes op verschillende niveaus door de Bijbel geloodst. Deze bijbeluitgave bevat tevens 32 themapagina’s, meer dan duizend gespreksvragen bij de bijbeltekst, honderden weetjes met achtergrondinformatie, honderden doe-opdrachtjes, puzzels en spelletjes en meer dan duizend illustraties. Ook zijn er veertig liedjes speciaal gemaakt voor deze uitgave, die bij de Samenleesbijbel gevoegd zijn met bladmuziek en cd. De Samenleesbijbel richt zich in eerste instantie op kinderen van 8 tot 12 jaar, maar is bedoeld om samen met hun (groot)ouders te gebruiken. De SamenleesMe t Andere Wo orden [ 34] 3
5
bijbel is ook een handreiking aan deze (groot)ouders, die graag willen bijbellezen met hun (klein)kinderen, maar niet weten welke verhalen geschikt zijn en hoe ze op een goede manier met hun (klein)kinderen over de tekst kunnen praten. Juist voor deze groep is de Samenleesbijbel zeer geschikt. Stap voor stap door de Bijbel
In de Samenleesbijbel zijn 425 bijbelgedeelten uit de Bijbel in Gewone Taal uitgekozen waar extra materiaal bij ontwikkeld is. De gekozen verhalen en tekstpassages zijn divers: de routes volgen zowel bekende verhalen – zoals de verhalen van Abraham, Jona en Je Omslag Startbijbel, Haarlem/ zus – als voor kinderen minder bekenBrussel 1989. de verhalen – bijvoorbeeld uit Jesaja Foto: NBG/Sandra Haverman en Openbaring. Er zijn geen losse verhalen geselecteerd, verhalen worden zo veel mogelijk in hun narratieve context geplaatst. Zo zijn er aaneengesloten stappen die de geschiedenis van bijvoorbeeld Mozes weergeven. Elke bijbelpassage waarbij extra materiaal ontwikkeld is, wordt een ‘stap’ genoemd. De extra’s bestaan uit de genoemde gespreksvragen, weetjes, foto’s, tekeningen et cetera. Er zijn drie verschillende routes: van 50, 125 en 250 stappen. Afhankelijk van het niveau van het kind kan gekozen worden welke route gevolgd wordt. Vaak horen meerdere stappen bij elkaar, bijvoorbeeld over één bijbelse persoon. Zo begint de eerste route met acht stappen over Abraham. Op de themapagina’s staat meer informatie over de tijd van de Bijbel en dergelijke. Voorbeelden zijn ‘tenten en huizen’, ‘muziek’, ‘dopen’ en ‘kerst’. Ook staan er aan het begin van het Oude en van het Nieuwe Testament toelichtende kaarten van de omgeving van de bijbelse landen. Kinderen ontdekken zelf het verhaal
Het bijbelverhaal en het kind/gezin staan centraal in de Samenleesbijbel. Als vertaling is gekozen voor de Bijbel in Gewone Taal; deze vertaling is zeer toegankelijk, ook voor kinderen. Een hervertelling van het verhaal is daarom voor deze doelgroep niet langer noodzakelijk. Bij het maken van de Samenleesbijbel 6
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
is wel steeds de vraag gesteld welke vragen kinderen helpen het verhaal verder te ontdekken. De vragen zijn open geformuleerd en de Samenleesbijbel geeft geen kant-en-klare antwoorden. De weetjes zorgen voor de benodigde extra kennis. De doe-opdrachten laten weer op een andere manier iets ervaren van het verhaal. Het NBG heeft zich in het begin van zijn bestaan sterk gericht op het verspreiden van bijbels, en bij voorkeur op niets anders dan de bijbeltekst zelf. Later werd er steeds meer gezocht naar wegen om naast het verspreiden van de Bijbel ook het gebruik van de Bijbel te bevorderen. Na eerst op voorzichtige wijze materiaal te hebben ontwikkeld voor de jeugd, verschenen er in de tweede helft van de twintigste eeuw allerlei uitgaven met en rond de Bijbel speciaal voor deze doelgroep. Nu, een jaar na het jubileum van tweehonderd jaar bijbelwerk in binnen- en buitenland, zet het NBG een nieuwe stap in deze traditie. Met de Samenleesbijbel is er een uitgave beschikbaar speciaal voor gezinnen. Hierin is de hele Bijbel opgenomen, aangevuld met honderden pagina’s extra materiaal die helpen om de bijbelse verhalen beter te begrijpen. Zo kunnen de kinderen van vandaag samen met hun (groot)ouders ontdekken hoe leuk en waardevol het kan zijn om samen in de Bijbel te lezen.
Noten 1
Fred van Lieburg, De wereld in. Het Nederlands Bijbelgenootschap 1814-2014, Amsterdam 2014, 187-193.
2
Idem, 211-213.
Vermelde uitgaven van het NBG 1921
Maar één boek
1929
Mary Jones. Het meisje dat zoo verlangde
1952
Uit het boek der boeken
1966-1980 Wat de bijbel ons vertelt 1972
Minder uit meer (eveneens uitgegeven – samen met Educaboek – onder de titel
1981
Gezinsbijbel
1989
Startbijbel
1992
Kijkbijbel
2006
Jongerenbijbel
2008
Prentenbijbel
2014
Jeugdbijbel
2015
Samenleesbijbel
Woord-keus)
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
7
Boekgegevens Samenleesbijbel •
Gebonden, ca. 2.200 pag.
•
Formaat 16x24 cm
•
Inclusief cd met veertig liedjes
•
Prijs € 59,95
•
ISBN 978 90 8912 042 7
Bij de Samenleesbijbel is een website gemaakt waarop meer informatie over deze uitgave te vinden is. Op samenleesbijbel.nl zijn ook voorbeelden van pagina’s uit de Samenleesbijbel te vinden. Daarnaast kunnen er liedjes beluisterd en filmpjes bekeken worden. S. van Dijk, MA MSc werkt als hoofd uitgeven bij het NBG.
8
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Jezus en Anastasia Uitdagingen voor vertalers van Handelingen 17 Sijbolt Noorda In het Nederlandse taalgebied bestaat een historisch gegroeide verscheidenheid aan bijbelvertalingen. Bovendien is er een grote variëteit in hedendaagse vertalingen voor uiteenlopende doelgroepen en volgens verschillende vertaalstrategieën. Hoe die verscheidenheid te waarderen? Is de ene vertaling goed en de andere fout? Bestaat er maar één betrouwbare vertaling? Doen de andere het verkeerd, schieten ze tekort? Wie zich realiseert dat de ene vertaling een ander doel beoogt dan de andere – zoals begrijpelijkheid voor laaggeletterden naast toegankelijkheid voor lezers die niet vertrouwd zijn met religieuze taal en voorstellingen of juist met het oog op een literair en historisch ervaren breed lezerspubliek – zal het resultaat beoordelen in verhouding tot de specifieke doelstelling. Is de vertaling geslaagd in haar opzet, wordt de doelgroep bereikt? Vertalen gebeurt niet alleen met de beste bedoelingen (geen fouten maken) en met een bepaalde bestemming (lezers) voor ogen. Vertalers volgen impliciet of expliciet verschillende vertaalstrategieën. Ik zal dat laten zien aan de hand van een passage uit het bijbelboek Handelingen.
De gekozen passage, Handelingen 17:10-23, is een onderdeel van het verhaal over de reizen van Paulus en zijn metgezellen. Dit verhaal wordt afwisselend verteld in scènes, toespraken en samenvattingen. De samenvattende gedeelten presenteren de lange lijnen van de vertelde geschiedenis. De meer of minder omvangrijke scènes geven nadruk, brengen focus aan en maken het verhaal levendig. De toespraken functioneren dubbelop, zoals ze dat in hellenistische verhalende teksten gewoonlijk doen: ze zijn een uitvergroot deel van de vertelde handeling en sturen de voortgang ervan. Tegelijkertijd geven ze voor de lezers de achtergrond en bredere strekking van de vertelde geschiedenis aan. In deze passage wordt het vertrek van Paulus en zijn metgezellen naar Berea, hun verblijf aldaar en zijn vertrek naar Athene compact verteld en in perspecMe t Andere Wo orden [ 34] 3
9
‘Paulus op den Areopagus’, uit: Twaalf tafereelen uit het leven en den arbeid van den Apostel Paulus, Amsterdam [1884]. Foto: NBG/Sandra Haverman
10
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
tief gezet door herhaalde vergelijking met eerdere gebeurtenissen in Thessalonica. Paulus’ tijd in Athene krijgt meer ruimte in het verhaal en meer dan één perspectief, te weten dat van Paulus, dat van zijn gesprekspartners en dat van de verteller. Uiteenlopende vertaalstrategieën
De taak van elke vertaler is het scheppen van een nieuwe tekst in de ontvangende taal die overeenkomt met de brontaalversie. Zo bijvoorbeeld: En meteen stuurden de broeders Paulus en Silas ‘s nachts weg naar Berea. Die gingen, toen zij daar gekomen waren, naar de synagoge van de Joden. 11 En dezen waren edeler van gezindheid dan die in Thessalonica, want zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren. 12 Velen dan van hen geloofden, en van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen. 13 Maar toen de Joden van Thessalonica te weten gekomen waren dat het Woord van God door Paulus ook in Berea verkondigd werd, kwamen zij ook daar de menigten in verwarring brengen. 14 Maar de broeders stuurden Paulus toen meteen weg, in de richting van de zee; maar Silas en Timotheüs bleven daar achter. 10
In deze vertaling (Herziene Statenvertaling 2010, HSV) zijn de inzetten van elke nieuwe zin (‘En meteen’, ‘Die gingen’, ‘En dezen’, ‘Velen dan’, ‘Maar toen’, ‘Maar de broeders’, ‘maar Silas’) verbindingen die in het Nederlands vreemd of relatief vreemd zijn. Slechts enkele ervan zouden in een zelfstandige Nederlandse verhalende tekst van zeker niveau worden gebruikt. Toch kiest de vertaling voor dit soort verbindingen, met de bedoeling daarmee talige kenmerken van het origineel te behouden. Dat is bewuste opzet van deze vertaling, haar ‘vertaalstrategie’. Nog diezelfde nacht lieten de broeders Paulus en Silas naar Berea vertrekken. Ook daar gingen ze naar de synagoge van de Joden. 11 Hier waren ze vriendelijker dan in Tessalonica: ze aanvaardden hun prediking met alle bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften of het inderdaad zo was. 12 Velen van hen kwamen tot geloof, en ook een niet gering aantal Grieken, vrouwen uit de betere kringen en mannen. 13 Maar toen de Joden uit Tessalonica te weten kwamen dat Paulus eveneens in Berea het woord van God verkondigde, kwamen ze ook daar onrust en verwarring zaaien onder het volk. 14 Daarop lieten de broeders 10
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
11
Paulus terstond vertrekken naar de kust, maar Silas en Timoteüs bleven daar achter. 15 Paulus werd naar Athene gebracht; daarna keerden zijn begeleiders terug met de opdracht aan Silas en Timoteüs om zich zo spoedig mogelijk bij hem te voegen. Deze vertaling (herziene Willibrordvertaling uit 1995, WV 1995) kiest voor gevarieerde verbindingen tussen de zinnen, geheel zoals ze in een overeenkomstige Nederlandse verteltekst zouden kunnen worden gebruikt: aanduidingen van tijd of plaats (‘nog diezelfde nacht’, ‘ook daar’, ‘hier’, ‘daarop’, ‘daarna’). ‘Maar’ wordt alleen gebruikt wanneer inderdaad een duidelijk contrast tot uitdrukking moet worden gebracht. Beide vertalingen zijn typerende illustraties van verschillende benaderingen van de vertaling. Voor de eerste is elke bijbeltekst een taalgebouw dat als taalgebouw in de ontvangende taal wordt omgezet. De eisen van natuurlijk taalgebruik conform het genre of stijlniveau van de tekst in de ontvangende taal zijn weinig relevant. De bijbelse canon vergt een weergave, zo dicht mogelijk bij de brontaalversie, met zo min mogelijk omzettingen ten gunste van de ontvangende taal. Dat het resultaat relatief vreemd klinkt voor sprekers van die taal wordt geaccepteerd en in veel gevallen juist gewaardeerd. Voor de tweede vertaling is elk bijbelgedeelte een specifieke tekst met specifieke kwaliteiten; met de taalmiddelen van de ontvangende taal wordt een met die specifieke tekst overeenkomstige nieuwe tekst gecreëerd. Taalmiddelen worden gewaardeerd als tekstelementen en tekstsignalen waarvoor equivalente elementen en signalen die natuurlijk en passend zijn in de ontvangende taal, moeten worden gevonden. Bij deze benadering is de analyse van de desbetreffende tekst (om de specificiteit ervan te bepalen) een essentiële stap in het omzettingsproces. In het geval van Handelingen leidt zo’n tekstanalyse tot de conclusie dat de auteur zich op hoog literair niveau van verschillende taal en stijlmiddelen bedient om gevarieerde retorische effecten te bereiken, alle duidelijk ten behoeve van een zo groot mogelijke overtuigingskracht, in overeenstemming met zijn thema. Het gaat er dan om een Nederlandse tekst te vervaardigen die op de hedendaagse, Nederlandse lezer een vergelijkbare werking heeft. Vertalen op woordniveau
Wie een vertaling als de WV 1995 waardeert omdat ze zo ‘lekker leest’ of de HSV vanwege de traditionele bijbeltaal, heeft dat in beide gevallen te danken aan een bewuste keuze van de vertalers. Dat merkt de lezer niet alleen bij 12
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
de verbindingen en overgangen tussen de zinnen. Op woordniveau spelen bij vertalingen vergelijkbaar verschillende benaderingen. Enerzijds vertalingen die de woordvoorraad van de bijbelse canon zo veel mogelijk direct omzetten, in een een-op-een equivalentie waarbij een woord in de brontaal correspondeert met zo mogelijk steeds hetzelfde woord in de ontvangende taal. Anderzijds vertalingen waarbij betekenis in de specifieke context vooropstaat, zodat semantische equivalentie van geval tot geval wordt gezocht. Dat het hierbij niet om mechanische keuzes gaat, maar om keuzes-in-context laat zich illustreren aan de hand van de besproken passage. In de eerste vertaling wordt logos tweemaal weergegeven door ‘Woord’ (of ‘Woord van God’) en in de tweede eerst met ‘prediking’ en dan met ‘woord van God’. De HSV onderkent dat in het boek Handelingen deze term een sleutelrol speelt. Ze kiest ervoor logos steevast met ‘Woord’ te vertalen wanneer het impliciet of expliciet met God of de Heer verbonden wordt. Het is het ‘Woord van God’ dat gepredikt wordt, aanvaard wordt en zich verbreidt en toeneemt (12:24). Wanneer logos verbonden wordt met de persoon van een prediker of evangelist, kiest ze voor ‘woord’ zonder hoofdletter. Zo bijvoorbeeld in 2:41: ‘Zij nu die zijn woord met vreugde aannamen, werden gedoopt.’1 Ook de WV 1995 onderkent de functie van ‘woord van God’, ‘woord van de Heer’ in dit boek. In 17:11 geeft ze echter de voorkeur aan ‘prediking’ als weergave van logos. Op grond waarvan? In 8:14 komen de vertalingen van de HSV en de WV 1995 vrijwel overeen: Samaria heeft het W/woord van God aangenomen respectievelijk aanvaard (vgl. 11:1). In 17:11 is er onderling verschil: ‘zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid’ (HSV) naast ‘zij aanvaardden hun prediking met alle bereidwilligheid’ (WV 1995). Op verschillende wijze maken beide vertalingen een onderscheid met 8:14, de eerste door ‘het Woord ontvangen’ tegenover ‘aannemen’, de tweede door ‘prediking aanvaarden’ tegenover ‘woord’. Beide lezen de beschrijving van de respons van de synagoge in Berea als een initiële reactie (bereidwillige ontvangst van het Woord Gods respectievelijk bereidwillige aanvaarding van de prediking van Paulus en Silas). Indicatie daarvoor is de context: niet alleen de kwalificatie ‘met alle bereidwilligheid’, maar vooral de notitie dat men zich ertoe zet om aan de hand van de Schriften na te gaan of het klopt. Men verkeert in de fase van welwillende interesse en nader onderzoek.
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
13
Het lexicon is vanzelfsprekend voor elke vertaling een belangrijk hulpmiddel. Toch is het niet altijd genoeg. De context moet uitsluitsel geven. Zie de verschillende vertalingen van eugenesteroi (17:11). Het Griekse woord heeft als eerste betekenis ‘van goede komaf’ en werd gebruikt voor allerlei beschaafd gedrag en edele houding. Vertalen is in zo’n geval een kwestie van kiezen, rekening houdend met de situatie die het zinsverband oproept. De ene besproken vertaling kiest voor ‘edeler van gezindheid’, de andere voor ‘vriendelijker’. Bij de HSV klinkt de keuze van de Statenvertaling (SV) door (‘edeler’), maar men volgt die niet automatisch omdat het in de context kennelijk om een kwestie van mentaliteit gaat, niet van afkomst. Toch wilde men bij de SV aansluiten, met als gevolg een ietwat omslachtige formulering. Met ‘vriendelijker’ denkt de WV 1995 in dezelfde richting. Alternatieven zouden zijn: grootmoedig, edelmoedig, toeschietelijk, welwillend. Interessant is in dit verband nog dat de WV 1995 het Nederlandse idioom ‘met alle bereidwilligheid’ zonder meer aanvaardbaar acht (terwijl de HSV – anders dan de SV – dat normaliseert tot ‘met grote bereidwilligheid’). Evenzo handhaaft de WV 1995 in het Nederlands de ietwat elliptische formulering ‘onderzochten dagelijks de Schriften of het inderdaad zo was’, waar de andere vertaling ‘onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren’ heeft. De keuze van de WV 1995 hangt in beide gevallen samen met de waardering voor de stilistische vaardigheid van de auteur en het oogmerk die stijl niet te verliezen in vlakkere taal van een lager register. De HSV hecht daaraan niet of minder, ook al impliceert haar keuze minder ‘letterlijkheid’. Vertaalkeuzes en interpretatie van de context
In de praktijk van het vertalen moet voortdurend gekozen worden tussen fijne nuances, afhankelijk van de inschatting van de taal en stijl van de auteur en afhankelijk van de interpretatie van de engere of ruimere context. Die interpretatie vergt dat vertalers zich een voorstelling vormen van de situatie die de auteur tekent. Dat kan mooi geïllustreerd worden met 17:16-21. Dit is de weergave in de WV 1995: Paulus wachtte op hen in Athene. Toen hij zag dat de stad vol afgodsbeelden stond, kwam zijn gemoed in opstand. 17 Hij sprak daarom in de synagoge met de Joden en de godvrezenden, en op het stadsplein sprak hij elke dag met de mensen die hij daar aantrof. 18 Ook enkele Epicurische en Stoïsche filosofen raakten met hem in gesprek. Sommigen zeiden: ‘Wat wil die praatjesmaker eigenlijk beweren?’ ‘Hij lijkt een 16
14
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
verkondiger te zijn van vreemde goden’, zeiden anderen, omdat hij over Jezus en Anastasis predikte. 19 Zij namen hem mee naar de Areopagus en zeiden: ‘Mogen wij weten wat dit voor een nieuwe leer is die u naar voren brengt? 20 U zegt dingen die ons nogal vreemd in de oren klinken. Wij willen graag weten waar het over gaat.’ 21 Alle Atheners en ook de buitenlanders die daar wonen, hebben immers voor niets anders tijd dan voor het vertellen of aanhoren van iets nieuws. Deze levendige schets van Paulus’ verblijf in Athene zal lezers in de oudheid bekend voorgekomen zijn. De stad had een roemrijk verleden en gold in Romeinse tijd nog steeds als de culturele hoofdstad, waar men grote belangstelling had voor filosofie en religie en nieuwsgierig was naar buitenlandse opvattingen en nieuwe overtuigingen. Die reputatie wordt in deze passage weerspiegeld. Met gevarieerde middelen tekent de tekst de wederwaardigheden van Paulus in deze omgeving. Hij staat centraal in de schets (hij ziet dat de stad vol godenbeelden staat, spreekt in de synagoge en met mensen op het stadsplein, onder wie enkele filosofen, en wordt uitgenodigd op de Areopagus zijn verhaal te doen) en blijft allerminst onopgemerkt (men reageert op zijn optreden en is nieuwsgierig naar zijn opvattingen). De opbouw werkt zorgvuldig naar de climax, de toespraak van Paulus. Dat zijn de eerste woorden die van Paulus in deze omgeving in directe rede worden weergegeven. De verhaaltekst is een mix van beschrijving en directe rede, met op twee plaatsen een verklarende toelichting van de verteller (om ‘vreemde goden’ toe te lichten en als verklaring van de nieuwsgierigheid van de inwoners van Athene). Het woordgebruik is passend stads en elegant, eerder met understatement en ironie dan nuchter en droog. Paulus wordt niet getekend als een bedeesde buitenlander die zich, onder de indruk van de grote stad, niet buiten de kring van landgenoten waagt. Integendeel. Het is dan de opgave van de vertaler zulke specifieke kwaliteiten van deze tekst tot hun recht te laten komen. Wie vertalingen aan een vergelijkend onderzoek onderwerpt, zal zien dat vertalers zich een uiteenlopende voorstelling hebben gemaakt van (het verhaal van) het verblijf van Paulus in Athene. De weergave van Handelingen 17 in de WV 1995, geeft het beeld van rustig-nieuwsgierige reacties op het optreden van Paulus. Hij spreekt mensen in de synagoge en op het stadsplein, onder wie enkele filosofen. Zij nemen hem mee naar de Areopagus en willen weleens weten hoe het zit. Alles in vriendelijk-belangstellende sfeer. In de HSV is de sfeer ietwat minder vriendelijk. Daar is sprake van een ‘twistMe t Andere Wo orden [ 34] 3
15
gesprek’ tussen Paulus en de filosofen. Zo ook in de Naardense Bijbel, waar bovendien gesuggereerd wordt dat Paulus niet uit vrije wil meegaat naar de Areopagus: ‘Ze nemen hem vast en brengen hem naar de Areopagus.’ In het commentaar van Van Eck is de situatie nog gespannener: ‘het kwam tot een botsing’, ‘men greep hem vast, leidde hem voor de Areopagus en zei: Wij zijn bevoegd te onderzoeken’.2 Hoe zulke verschillen te beoordelen? Is de ene vertaling goed en de andere fout? Zo eenvoudig ligt het niet. De desbetreffende werkwoorden in de Griekse tekst laten de verschillende gradaties toe (‘met iemand in gesprek gaan’ naast ‘in debat gaan, twisten’, respectievelijk ‘iemand meenemen’ naast ‘vastpakken’). En de zin in 19b wordt weliswaar door gangbare edities als een vraagzin opgevat (‘mogen wij weten wat u …?’), maar kan ook als een stellende zin worden gelezen, met een formele betekenis van het werkwoord (‘wij zijn bevoegd te onderzoeken …’). Op geïsoleerd woord- of zinsniveau kan de beslissing niet vallen. Bepalend is hoe vertalers of commentatoren de vertelde situatie opvatten. Het geheel is van belang. Een of enkele uitdrukkingen kunnen de doorslag niet geven, men moet een intern consistent beeld van de beschreven gang van zaken zien te verkrijgen en dat presenteren. De eerste zin van de passage stelt vertalers meteen al voor een belangrijke keuze. Paulus’ gemoed komt in opstand bij het zien van deze stad vol godenbeelden. In de weergave van Van Eck is de inzet nogal heftig: ‘Terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte hij hevig geërgerd toen hij met eigen ogen die stad vol afgodsbeelden zag.’ Dat geeft meteen een emotionele lading aan het verhaal. Het is een inzet waarbij een conflictueus vervolg geen verrassing zal zijn. Het is duidelijk dat Paulus geëmotioneerd is bij zijn kennismaking met Athene, maar welke emotie en hoe heftig is ze? Het handboek voor bijbelvertalers is van oordeel dat ‘greatly upset’ beslist niet meteen op woede of ergernis wijst. Men geeft daarvoor twee argumenten: de semantische breedte van de Griekse uitdrukking (‘severe emotional concern’, wat kan duiden op verdriet, boosheid of betrokkenheid) en het vervolg waarin van Paulus’ kant juist geen ergernis of woede blijkt. Hij volgt immers vastbesloten een verstandige, rationele overtuigingsstrategie.3 Daarmee maant het handboek in elk geval tot voorzichtigheid. Is het wel zo duidelijk dat er een conflictsituatie bestaat? Hoe liggen de verhoudingen in Athene? Wat is de rol van de geciteerde reacties van Paulus’ gesprekspartners? En welke die van de toelichtingen door de verteller? En hoe verhoudt zich deze passage tot de rest van hoofdstuk 17? 16
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Opvallend is dat de auteur gebruikmaakt van verschuivende focalisaties. Het verhaal wordt niet door de verteller vanuit een en hetzelfde perspectief verteld, maar afwisselend. Zo volgen we in deze passage eerst het perspectief van Paulus: hij wacht in Athene op zijn collega’s, kijkt rond in de stad, ziet overal godenbeelden en raakt daardoor geëmotioneerd; daarom gaat hij in de synagoge en op het stadsplein met mensen in gesprek. Daarna volgen we het perspectief van zijn gesprekspartners: enkele filosofen gaan met hem in discussie, sommigen vinden hem een charlatan, anderen krijgen de indruk dat hij vreemde goden wil introduceren; ze nemen hem mee naar de Areopagus en willen weten wat die nieuwe leer die hun vreemd in de oren klinkt, te betekenen heeft. Daarnaast zien we twee toelichtingen van de verteller aan het adres van de lezers. Eerst legt de verteller uit waarom men denkt dat Paulus vreemde goden zou komen introduceren (hij kondigde Jezus en Anastasis aan), dan waarom men in Athene zo geïnteresseerd is in Paulus (iedereen doet daar niets liever dan iets nieuws te bespreken of aan te horen). Dat sommigen Paulus afwijzen en hem denigrerend een charlatan dan wel een praatjesmaker vinden (beide betekenissen van spermologos zijn verdedigbaar) gebeurt niet alleen in Athene. De verteller van Handelingen hanteert dit patroon herhaaldelijk. Het is een van de karakteristieken van het boek, tot op de laatste bladzij. Er zijn er overal die horen maar niet horen, zien maar niet zien. Specifiek voor Athene is de typering van de belangstellende reactie: Paulus zou weleens vreemde goden willen introduceren in de stad. Dat fenomeen is hedendaagse lezers vreemd, maar voor de antieke wereld volop gedocumenteerd. Nieuwe goden, een nieuwe godsdienst, moesten officieel worden geïntroduceerd en geautoriseerd. En Athene had in dat verband een belangrijke rol: wie daar autorisatie kreeg, kon in menig andere stad ook op toelating rekenen. Kortom: zowel op het niveau van de vertelde geschiedenis (Paulus in Athene) als dat van de beoogde lezers (in de eerste eeuwen) verwijst de reactie naar een bekende, goed voorstelbare gang van zaken.4 Twee dingen verdienen in dit verband nauwkeurige aandacht. Het eerste is het feit dat Paulus zijn rede bij de Areopagus precies op dit punt inzet: de godenbeelden, de godsdienstige belangstelling van de Atheners, de tempels en zelfs een altaar voor de nog niet bekende god. Hij benut de religieuze interesse van zijn toehoorders en hun stad als inzet van zijn toespraak en, belangrijker nog, van zijn hele redenering.5 Het tweede is de toelichting die de verteller geeft op de veronderstelling dat Paulus vreemde goden zou willen introduceren. Hoe komen ze daarbij, zal de lezer zich afvragen. Welnu, legt de verteller uit, Paulus bracht de boodschap Me t Andere Wo orden [ 34] 3
17
van Jezus en Anastasis (‘opstanding’). Met precies deze uitleg wordt voor de lezer begrijpelijk waar het misverstand zit. Men heeft wel gehoord dat Paulus het over Jezus had en over opstanding, maar het juiste verband tussen beide gemist. Wie verwacht dat een vreemdeling met een nieuwe religieuze boodschap vreemde goden komt introduceren, die hoort hem hun namen zeggen. Het misverstand wordt nog eens makkelijker geboren wanneer vreemde godenparen geen ongewone verschijning zijn. Men hoort de combinatie Jezus en Anastasis, twee eigennamen zoals in onze oren Jezus en Anastasia zouden klinken. Een vreemd misverstand? Vergezocht? Lees dan eens het slot van de rede van Paulus als oplossing van het raadsel, als het rechtzetten van het misverstand als zou het gaan om twee goden, om twee namen. De climax van de rede is de oproep tot bekering, met verwijzing naar het komende oordeel van de wereld door degene die God als rechter heeft aangewezen ‘en dit voor iedereen geloofwaardig gemaakt door hem uit de doden te doen opstaan’ (17:31, WV 1995). Kortom: zo gezien is de beschrijving van de reacties van Paulus’ gesprekspartners op het marktplein meer dan de achtergrond, het toeristisch decor voor Paulus’ toespraak. Ze introduceren de thematiek ervan. Of anders gezegd: de toespraak knoopt aan bij de godsdienstige belangstelling van de Atheners en gebruikt die als opstap naar de hoofdlijn van het betoog. Hoe kan tegen deze achtergrond 17:18 dan het beste vertaald worden? ‘Ander het gesê: “Dit lyk of hy ’n boodskapper van vreemde gode is.” Dit was omdat Paulus die evangelie van Jesus en sy opstanding verkondig het.’ Deze vertaling van het Bijbelgenootschap van Zuid-Afrika (Nuwe Vertaling 1983) laat de aanleiding voor het misverstand in het midden. ‘Anderen merkten op: “Hij schijnt een boodschapper van uitheemse goden te zijn,” omdat ze dachten dat hij predikte over Jezus en een godin die Opstanding heette’ is de weergave van de Nieuwe Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (2004). Daar wordt het misverstand uitgelegd, maar het woordspel is weg. De WV 1995 tracht beide te doen: het misverstand duidelijk maken en het woordspel handhaven: ‘“Hij lijkt een verkondiger te zijn van vreemde goden”, zeiden anderen. Omdat hij over Jezus en Anastasis predikte.’ Maar die vertaling heeft voetnoten ter beschikking waarin kan worden uitgelegd dat Anastasis Grieks voor ‘opstanding’ is. Zelf zou ik nog een stapje verder gegaan zijn en Anastasia hebben verkozen boven Anastasis. In die variant is immers volstrekt duidelijk dat de verteller toelicht wat ze in Athene denken (‘deze buitenlander is de heraut van een uitheems godenpaar’), niet wat Paulus in Athene zei en wat hij bedoelde. 18
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Tot slot
Vertalers zijn aangewezen op interpretaties. ‘Gewoon’ woord voor woord vertalen wat er staat, is een onmogelijkheid. Er moeten keuzes gemaakt worden, bij voorkeur consistente keuzes. Vandaar dat goede vertalingen berusten op een bepaalde, weloverwogen gekozen vertaalstrategie. Bij de beoordeling van de kwaliteit van vertalingen hoort daarmee rekening gehouden te worden. Verreweg de meeste verschillen tussen vertalingen zijn niet een kwestie van goed of fout, maar het gevolg van de gekozen benadering. Vertalers kijken verder dan enkele woorden en op zichzelf staande zinnen. Het bredere tekstverband, het genre van de tekst en, in het geval van Handelingen 17, de beschreven historische situatie vragen eveneens nadrukkelijk aandacht en vergen een interpretatie. Die is dikwijls niet eenduidig. Vandaar dat uitleggers – en in hun spoor vertalers – van mening verschillen. Hoe vertalers de narratieve stijl van Handelingen waarderen, hoe ze de interne samenhang van het verhaal zien en hoe ze de vertelde historische werkelijkheid inschatten – dat alles beïnvloedt de vertaalkeuzes. Ook in dit opzicht zijn verschillen tussen vertalingen niet eenvoudig een kwestie van goed of fout, maar het gevolg van de gekozen interpretatie.
Noten 1
Er zijn uitzonderingen. De vertaling is geen mechanische overzetting. Ze herkent terdege zinsverbanden waarin logos een andere betekenis heeft: boek, gerucht, toespraak, reden.
2 3
John van Eck, Handelingen. De wereld in het geding, Kampen 2011, 4e druk, 368. Barclay M. Newman & Eugene A. Nida, A Translator’s Handbook on The Acts of The Apostles, Londen 1972, 335.
4
Zie Bruce W. Winter, ‘On Introducing Gods to Athens. An Alternative Reading of Acts 17:18-20’ in: TynBul 47 (1996), 71-90.
5
Francois Lestang (‘A la louange du dieu inconnu. Analyse rhétorique de Ac 17.22–31’, New Testament Studies 52 [2006], 394-408) demonstreert dat de rede het retorisch subgenre ‘lofrede voor een godheid’ volgt.
Deze bijdrage is een verkorte versie van een artikel dat de auteur eerder onder dezelfde titel liet publiceren in: N.A. Riemersma (red.), ‘Lucas & Handelingen’ (Amsterdamse cahiers voor exegese van de Bijbel en zijn tradities 29, Bergambacht 2014), 135-145. Dr. S.J. Noorda is bijbelwetenschapper. Hij was als vertaler betrokken bij de herziene Willibrordvertaling (1995) en was voorzitter van de begeleidingscommissie bij de Nieuw Bijbelvertaling (2004). Me t Andere Wo orden [ 34] 3
19
Waarschuwing voor de apocriefe boeken in de Statenvertaling, Leiden 1637. Foto: NBG/Sandra Haverman
20
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
De apocriefe boeken vertaald door het NBG Anne Jaap van den Berg In 1975 verschenen de apocriefe boeken in een vertaling van het NBG, waarmee op verzoek van lutheranen en oud-katholieken in 1953 begonnen was. In dat jaar werd een vertaalcommissie gevormd die aan de slag ging met de vertaling van deze boeken. Dit vertaalproces werd in 1972 afgerond, waarna de uitgave in 1975 verscheen. Deze boeken worden dit najaar op de NBG-website debijbel.nl geplaatst.
Tegenwoordig verstaat men onder deuterocanonieke of apocriefe boeken een collectie boeken die varieert in omvang. Zo zijn in de Nieuwe Bijbelvertaling de volgende boeken opgenomen: Tobit, Judit, Ester (Grieks), 1 en 2 Makkabeeën, Wijsheid, Jezus Sirach, Baruch, Brief van Jeremia, Toevoegingen aan Daniël en Het gebed van Manasse. In de rooms-katholieke traditie zijn deze boeken, uitgezonderd Het gebed van Manasse, van oudsher in de canon opgenomen; men spreekt er over de deuterocanonieke boeken. De benaming apocriefen is in de begintijd van het christendom gebruikt voor allerlei geschriften buiten de Hebreeuwse canon. Voor de boeken die we nu als apocrief kennen, werd deze term voor het eerst in 1520 gebruikt. Via de uitgaven van Luthers bijbel, waarin ze vanaf de eerste complete druk opgenomen waren, kreeg deze aanduiding verdere bekendheid en raakte zo in zwang bij de protestanten.1 De lutherse bijbeluitgaven noemden op het titelblad van de apocriefen deze boeken, hoewel ze aan ‘die der heyligher Schriftuere niet gelijck gehouden’ konden worden, wel ‘goet ende nut te lesen’. In de uitgaven vanaf de negentiende eeuw wordt dit niet meer vermeld. De Statenvertaling bevatte oorspronkelijk vanaf de eerste uitgave in 1637 de apocriefe boeken, achterin geplaatst en met een waarschuwing voor de lezer.2 Behalve de eerdergenoemde boeken waren in de Statenvertaling nog de volgende apocriefe boeken opgenomen: 3 en 4 Ezra en 3 Makkabeeën. In de latere edities van de Statenbijbel verdwenen de apocriefe boeken langzaam maar zeker; ze werden vanaf de achttiende eeuw nog hoofdzakelijk opgenomen in de folio-edities. In de negentiende eeuw waren de apocriefe boeken alleen nog opgenomen in de twee folio-edities van De Bijbelcompagnie en in de beide Me t Andere Wo orden [ 34] 3
21
nieuwe vertalingen van Ysbrand van Hamelsveld (1797) en van J.H. van der Palm (1815-1830). In de meeste nieuwe bijbelvertalingen, die vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw door hervormden en gereformeerden waren gemaakt, ontbraken deze boeken geheel.3 Zo hadden de Leidse vertaling (voltooid in 1912) en de Utrechtse vertaling (verschenen tussen 1921 en 1927) de apocriefe boeken niet opgenomen. Wel bleven aan protestantse zijde de lutheranen de apocriefe boeken lezen in de uitgaven van hun Lutherbijbel; deze boeken waren uiteraard ook opgenomen in de edities die het NBG voor hen uitgaf. In de Nieuwe Vertaling of de naar het jaar van verschijnen genoemde NBG-vertaling 1951 ontbraken de apocriefe boeken eveneens.4 Toen deze vertaling gereed was, verzorgde het NBG op verzoek van de lutheranen een speciale editie met de tekst van de apocriefe boeken uit de Lutherbijbel.5 Deze boeken werden, zoals gebruikelijk in de uitgaven van Luthers bijbel, geplaatst tussen het Oude en Nieuwe Testament.6
Titelblad Nieuwe Vertaling voor de Evangelisch Lutherse Kerk, Amsterdam 1951. Foto: NBG/Sandra Haverman
22
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
De lutherse afgevaardigde in het Hoofdbestuur van het NBG, P. Boendermaker – hoogleraar aan het Evangelisch Luthers seminarie te Amsterdam – vroeg in mei 1951 of het mogelijk was de taal van de apocriefe boeken aan te passen aan die van de Nieuwe Vertaling.7 Daar is het echter niet van gekomen. Ook de OudKatholieke Kerk ging in 1953 over tot de Nieuwe Vertaling. Ze was bezig met het maken van een eigen nieuwe vertaling, waarvan het Nieuwe Testament in 1951 vrijwel voltooid was. In 1953 besloot men een uitgave samen te stellen met het Oude Testament in de nieuwe vertaling van het NBG, het Nieuwe Testament in de eigen vertaling en de apocriefe boeken in de Lutherse vertaling.8 De boeken werden in deze bijbel, net als bij de lutheranen, geplaatst tussen het Oude en Nieuwe Testament, en niet in de volgorde die bij oud-katholieken en rooms-katholieken gebruikelijk was.
Een nieuwe vertaling
De lutheranen leken toch niet tevreden te zijn met deze oplossing. Van dat ongenoegen was al iets zichtbaar geworden in de vraag van Boendermaker naar aanpassing van de taal. In februari 1953 bracht hij de apocriefe boeken opnieuw ter sprake in het Hoofdbestuur. Namens de Lutherse Kerk vroeg Boendermaker of het mogelijk was een nieuwe vertaling ervan te maken. De secretaris van de vertaalcommissies, J.J. Kijne, legde deze vraag voor aan de oudtestamentische en nieuwtestamentische vertaalcommissies.9 In de volgende Hoofdbestuursvergadering deed Kijne verslag. Men was bereid deze zaak te onderzoeken en de commissie voor het Nieuwe Testament stelde voor dat de vier leden van deze commissie – de hoogleraren F.W. Grosheide (VU), G. Sevenster (Leiden), J.Th. Ubbink (Groningen) en J. de Zwaan (Leiden) – dit werk zouden aanvatten. Aan hen werden de Utrechtse nieuwtestamenticus W.C. van Unnik en de Amsterdamse oudtestamenticus M.A. Beek toegevoegd.10 Het Hoofdbestuur nam dit voorstel over en de commissie kwam 13 juli 1953 voor het eerst bijeen. Daar werd eerst het voorstel van het Hoofdbestuur besproken om alleen de apocriefe boeken uit de Lutherse uitgave te vertalen.11 De commissie was echter van oordeel dat ook 3 en 4 Ezra en 3 Makkabeeën vertaald moesten worden, dus alle boeken die de Statenvertaling als apocriefe boeken had opgenomen.12 Op die eerste vergadering sprak men af ‘in grote lijnen’ de teksteditie van de Septuaginta zoals uitgegeven door H.W. Swete (eerste editie 1896) te volgen, maar er kon ook gebruikgemaakt worden van de editie van Alfred Rahlfs, waarvan de eerste uitgave in 1935 verschenen was. Ook kwamen de grote verschillen tussen de Hebreeuwse en Griekse teksten bij Jezus Sirach ter sprake. Uiteindelijk werd besloten bij elk afzonderlijk boek te kijken welke teksteditie(s) het best gebruikt kon(den) worden. Voor ieder boek zou één hoofdvertaler aangewezen worden, wiens vertaling in de plenaire vergadering aan de hand van de ingezonden opmerkingen besproken zou worden. Er werd afgesproken welke boeken als eerste vertaald zouden worden (Beek: Jezus Sirach en Tobit; Grosheide: 1 Makkabeeën; Sevenster: Judith; Ubbink: Wijsheid; Van Unnik: 2 Makkabeeën; De Zwaan: 4 Ezra). De overige boeken zouden naar gelang van het gereedkomen van deze eerste teksten verder verdeeld worden. Als laatste punt werd afgesproken dat men een door het Hoofdbestuur vastgesteld basishonorarium zou ontvangen, ‘op grond van de omvang van de ingeleverde tekst met een vermenigvuldigingsfactor met het oog op het verschil in moeilijkheid tussen de te vertalen boeken’.13 Me t Andere Wo orden [ 34] 3
23
In de vergadering van 1 november 1954 kwam naar aanleiding van de proef van 1 Makkabeeën de vraag op wat men zou doen met de semitismen. De vraag was in hoeverre men wilde aansluiten bij de vertaling van het Nieuwe Testament [in de NBG-vertaling 1951]. Grosheide merkte op dat bij de vertaling van het Nieuwe Testament afgesproken was dat men in de vertaling moest laten uitkomen dat het origineel [de semitismen] geen Grieks was en daarom was geprobeerd het ‘typische Semitische in de vertaling door typisch Nederlands weer te geven’. Beek pleitte voor een meer ‘soepele’ vertaling, zoals de Canisiusvertaling, die veel ‘vloeiender’ was. Hij gaf aan dat het moeilijk was hiervoor allerlei regels te geven, het moest geheel aan de vertaler overgelaten worden. Verder sprak men af iets regelmatiger bijeen te komen, en wel eens in de drie maanden.14 In de volgende vergadering ging men verder met de bespreking van 1 Makkabeeën; tevens werd besloten de vergaderfrequentie verder op te schroeven naar één keer maandelijks.15 Men ging in deze frequentie door en vervolgde de bespreking van 1 Makkabeeën. In het jaarverslag over 1957 werd opgemerkt dat het werk aan de vertaling ‘gestaag’ voortging. In 1958 werd de complete tekst van dit boek doorgenomen. De inmiddels tot de commissie toegetreden Amsterdamse nieuwtestamenticus J.N. Sevenster – hij had in 1958 De Zwaan opgevolgd – vroeg of de tekst ook door een neerlandicus bekeken moest worden. Dit vond de secretaris wenselijk, maar een besluit daarover viel vooralsnog niet.16 In 1960 volgde de bespreking van de eerste hoofdstukken van Jezus Sirach, die door Beek vertaald waren. Hij gaf aan dat hij gekozen had voor de Griekse brontekst en alleen bij duidelijke corruptie de Hebreeuwse tekst gebruikt had. Van Unnik meldde nog dat hij misschien de drukproeven van de inmiddels gereedgekomen tekst van Sirach in de Göttinger editie zou kunnen leveren.17 Alle aanwezigen – de bij het NBG betrokken leden Kijne en Grosheide waren afwezig – waren het er verder over eens dat een inleiding met een verantwoording, de toevoeging van afwijkende lezingen en toelichtende aantekeningen gewenst zouden zijn, ook al besefte men dat dit volgens de NBG-reglementen niet mogelijk was, getuige de verwijzing van Van Unnik naar het ‘precedent’ van de voorrede in de eerste uitgave van het Nieuwe Testament uit 1939.18 De bespreking van Jezus Sirach zou nog een aantal jaren in beslag nemen; het vertaalwerk ging überhaupt niet snel. In het bestuur was over de trage voortgang een klacht binnengekomen van oud-katholieke zijde; er werd gememoreerd dat al in 1955 een nieuwe uitgave toegezegd was, dus enige haast was wel geboden.19 Sirach werd, zoals de gewoonte was, vers voor vers besproken in de gehele commissie. 24
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Aan het einde van 1961 trad Grosheide om gezondheidsredenen als voorzitter terug; hij werd opgevolgd door G. Sevenster, maar dat zou niet van lange duur zijn. In 1962 besloot men tot een ontkoppeling van de vertaalcommissies Nieuwe Testament en Apocriefe Boeken. De beide hooglaren Sevenster zouden deel blijven uitmaken van de revisiecommissie Nieuwe Testament en Van Unnik zou in de commissie Apocriefe Boeken blijven. Overigens vond Van Unnik deze ontkoppeling ‘nadelig voor de stijl van de vertalingen en voor een zekere concordantie tussen het N.T. en de Apocriefe boeken’.20 Als vervangers werden A. Doeve en P.A. van Stempvoort21 benoemd; de commissie zou eerst nog een tijdje met de nieuwe leden in oude samenstelling bijeenkomen, zodat zij de werkwijze en sfeer goed zouden leren kennen.22 De vergaderfrequentie werd weer iets opgeschroefd naar in principe één keer in de twee weken. Het werk ging inmiddels wat vlotter. Met de bespreking van Sirach was men in 1962 gevorderd tot hoofdstuk 33. Vanaf september 1962 kwam de commissie voor het eerst alleen in nieuwe samenstelling bijeen; Beek werd gekozen tot voorzitter. De nieuwe leden kregen de door hen te vertalen boeken toegewezen. Inmiddels had in maart 1963 de laatste bespreking van Sirach plaatsgevonden, waarmee de vertaling van dit omvangrijke boek ‘in eerste instantie’ voltooid was. Men ging verder met de bespreking van de ‘Aanhangsels’ van Ester en Daniël, waarvan Van Stempvoort de hoofdvertaler was.23 Nieuwe ontwikkelingen vanaf 1963
In 1963 vonden twee belangrijke ontwikkelingen plaats. Men was er eindelijk toe overgegaan een neerlandicus te benoemen in de persoon van P.J. Meertens24, die de teksten op taalkundig gebied zou bekijken.25 Tevens werd een rooms-katholieke vertaler aan de commissie toegevoegd. De aanleiding om die te vragen was dat Van Stempvoort vermoedelijk niet meer aan vertalen zou toekomen en Van Unnik enige tijd in de Verenigde Staten verbleef. Van Unnik had daarom de rooms-katholieke bijbelgeleerde A. van den Born gevraagd of hij wilde toetreden tot de commissie. Van den Born had een ruime vertaalervaring. Zo had hij al meegewerkt aan de Canisiusvertaling en was hij lid van de vertaalcommissie van de Willibrordvertaling. Bij dat project was hij als hoofdvertaler belast met de vertaling van Jezus Sirach.26 Deze vertaling, waarvan het Nieuwe Testament in 1961 verschenen was, werd gemaakt onder auspiciën van de in 1962 opgerichte Katholieke Bijbelstichting (KBS). In deze tijd van beginnende oecumene hechtte het NBG eraan samen te werken met rooms-katholieke vertalers – een ‘experiment’ – ‘mits de voortgang van de vertaling [van de apocriefe boeken] hierdoor niet wordt vertraagd en deze poging slechts beschouwd wordt als een proeve van samenwerking’.27 Op Me t Andere Wo orden [ 34] 3
25
de eerste vergadering waar Van den Born aanwezig was, werd hem gevraagd of hij een samensmelting van de beide vertaalcommissies [die van de KBS en van het NBG] voor ogen had, maar dat was niet het geval. Het leek hem het beste als alleen ‘de hoofdvertaler van elk boek van rk-zijde met de bijbelgenootschapscommissie’ zou samenwerken. En zo werd besloten. Omdat Van den Born zelf voor de Willibrordvertaling de vertaling van Sirach gemaakt had, begon men met dit bijbelboek. Hij had de NBG-versie, waarvan Beek de eerste vertaler was, gelezen en vond deze ‘goed, maar over ’t algemeen stijf’. Aan de hand van Van den Borns vertaling zou de NBG-versie, die men als basistekst zou nemen, herzien worden.28 Men voelde er überhaupt wel voor om aan de hand van de ‘reeds gereed gekomen boeken van r.k. zijde een alternatiefvertaling te maken’.29 De herziening kwam in grote lijnen neer op het aanpassen van het Nederlands. Zo werden te lange zinnen in overeenstemming met Van den Borns tekst in stukken gedeeld. De net verschenen Göttinger editie van Sirach van Ziegler was er nog eens naast gelegd. Op grond van Meertens’ voorstellen en die van de gehele commissie werden verschillende veranderingen aangebracht, waarvan hieronder enkele voorbeelden uit de hoofdstukken 8 tot 10.30 NBG/Van den Born 8:8 en houd u bezig 8:8 Want van hen kunt ge wellevendheid leren 8:9 Ga niet voorbij aan wat de grijsaards u verteld hebben 8:11 Kom niet in opstand tegen een bruut, 8:13 reken erop 8:14 naar zijn aanzien 9:3 prostituee 10:3 wordt gebouwd door het verstand
NBG/Meertens maar houd u bezig Want van hen zult ge wellevenskunst leren Negeer niet de verhalen van oude mensen Spreek een bruut niet tegen, reken er dan op op grond van zijn aanzien vrouw van lichte zeden wordt gesticht door het inzicht
Over het algemeen werd de tekst iets vloeiender gemaakt. Inmiddels was er ook overleg geweest met de vertaalcommissies Oude Testament en Nieuwe Testament over de persoonlijke voornaamwoorden. De hoogleraren van de VU, vooral N.H. Ridderbos, stonden erg op handhaving van ‘gij’, A. Hulst (Utrecht) nam een tussenpositie in, in veel gevallen ‘gij’, maar soms ook ‘je’ en ‘jullie’, zoals in het gesprek tussen Jozef en zijn broers, terwijl Meertens zelf pleitte voor ‘gij’ in het geval van God en ‘je’ en ‘jullie’ wanneer er sprake was van intermenselijk verkeer.31 Hierover zou nog verschillende keren gesproken 26
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
worden, maar men zou niet tot een gemeenschappelijk gedragen oplossing komen. Ook in de commissie Apocriefe Boeken werd hierover nog nagesproken. Van Unnik was van oordeel dat men zich het beste kon aansluiten bij ‘de gedragslijn van anderen [de commissies OT en NT], voor onze commissie was dit niet zo dringend, alleen in Tobit kon het een rol spelen’. Meertens wilde toch graag een oordeel van de commissie inzake deze kwestie en na enige gedachtewisseling vatte hij het standpunt samen: ‘“gij” toe te passen voor het aanspreken van God en wanneer God tegen Jezus spreekt, “u” of “je” in het intermenselijk verkeer, afhankelijk van de situatie’.32 De vertaalcommissie ging door met de bespreking van Sirach, terwijl er vanuit het Hoofdbestuur weer op versnelling aangedrongen werd. Men besloot vier dagen achtereen te vergaderen, en wel in juni 1966. Tijdens die vergadering werd de bespreking van Sirach voltooid. Van den Born zelf was afwezig. In oktober – Sirach was geheel voltooid – werd gesproken over een eventuele uitgave ervan met inleidingen en aantekeningen. Een dergelijke uitgave achtte het Hoofdbestuur niet wenselijk, wel kon er verder gewerkt worden aan een inleiding en aantekeningen. Van den Born zou dat op zich nemen. Nu Sirach klaar was, trok Van den Born zich om gezondheidsredenen uit de commissie terug. Inmiddels was A. Drubbel tot de commissie toegetreden voor de bespreking van de Wijsheid van Salomo, die op dezelfde wijze zou geschieden als bij Sirach.33 De besprekingen over de vertaling van Wijsheid waren in juni 1967 afgerond en men wilde op dezelfde wijze met de rooms-katholieke vertalers verdergaan, te beginnen bij de Makkabeeënboeken.34 Drubbel was een ervaren bijbelvertaler: hij was ook betrokken bij de Willibrordvertaling en had al in 1957 een vertaling verzorgd van de Wijsheid van Salomo in de door rooms-katholieken geredigeerde commentaarserie De boeken van het Oude Testament. Verder zonder de KBS
Vermoedelijk was er bij het NBG de indruk ontstaan dat de KBS van plan was de NBG-vertaling van de apocriefe boeken in de nieuwe vertaling van de KBS op te nemen.35 Maar de KBS liet begin 1968 weten daar niet voor te voelen, omdat ‘de stijl van de gezamenlijke vertalingen van Jezus Sirach en de Wijsheid niet paste bij de rooms katholieke van het oude testament’.36 Van NBGzijde werd geconcludeerd dat de medewerking van de ‘katholieke broeders nu duidelijk niet meer gesteund werd door de K.B.S.’37 De voorzitter van de KBS had op persoonlijke titel aan NBG-secretaris M.E. Duyverman laten weten Me t Andere Wo orden [ 34] 3
27
dat het NBG vrij was rooms-katholieke vertalers uit te nodigen, maar hun medewerking zou dan een ‘strikt persoonlijk karakter’ hebben. Het NBG koos er nu voor op eigen kracht verder te gaan in de stijl van de Nieuwe Vertaling, ‘dus niet zo progressief als de K.B.S.-vertaling [Willibrordvertaling]’.38 Inmiddels had Van den Born de NBG-tekst van het boek Sirach in 1968 gepubliceerd bij zijn commentaar in de serie De boeken van het Oude Testament. De tekst van deze vertaling is, voor zover ik kon nagaan, gelijk aan de door de vertaalcommissie goedgekeurde eindtekst. Het copyright op de vertaling berust dan ook bij het NBG, zoals op het colofonblad in de uitgave staat gedrukt. Binnen de vertaalcommissie vonden enkele persoonlijke wijzigingen plaats. Eind 1967 trok Beek zich terug wegens te drukke werkzaamheden, terwijl Van Unnik zijn plaats afstond omdat hij benoemd was tot voorzitter van het NBG. Zo bleven alleen Doeve en Meertens nog over. Men beraadde zich er binnen het NBG over hoe verder te gaan – de belofte aan de lutheranen en oud-katholieken wilde men toch wel gestand doen – en besloot de commissie als zodanig op te heffen en verder te gaan als werkgroep. De gedachte hierachter was ‘dat het nog niet vertaalde gedeelte verdeeld wordt onder de medewerkers, die ieder hun pars vertalen onder supervisie van prof. Doeve. De heer Meertens verzorgt – in samenwerking met elke vertaler – het Nederlands.’ Men hoopte zo sneller voort te kunnen gaan. Als nieuwe vertalers werden benoemd: J.C.C. van Dorssen, verbonden aan de VU, G.H. Hesselink en G. Mussies, beiden medewerkers van het Corpus Hellenisticum te Utrecht.39 Van Dorssen trad spoedig terug.40 Het was de bedoeling de apocriefe boeken te vertalen in modern Nederlands, niet in omgangstaal; wel in de stijl van de NBG-vertaling 1951, maar in ‘beter Nederlands’. Het moest volgens Meertens het Nederlands zijn ‘van de jonge mensen van deze tijd’; verder had hij ‘een hekel aan “opdat” want men zegt en schrijft het niet’. Volgens Doeve was ‘opdat’ niet altijd te vermijden. Meertens wilde ook graag korte zinnen, terwijl Mussies het van de schrijver wilde laten afhangen – ‘handhaven we de stijl?’. Doeve raadde aan bij moeilijke passages ‘goede aantekeningen te maken waarom een bepaalde vertaling gemaakt is’. Men wilde – het was al eerder ter sprake gekomen – ‘een groot pakket’ van alle apocriefe boeken vertalen, zoals uitgegeven in de Septuaginta-editie van Rahlfs, en niet alleen de selectie voor lutheranen en oud-katholieken. Dus naast de boeken die in de Statenvertaling opgenomen waren, ging het om 4 Makkabeeën en misschien het boek Oden van Salomo, als dat in zijn geheel vertaald zou worden.41 Het was de bedoeling dat eerst de boeken in de lutherse ‘canon’ afgemaakt zouden worden. Na aanvaarding door de Lutherse en Oud-Katholieke Kerk zouden ze ingebonden worden in ‘een aantal NBG28
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
vertaling-bijbels’. Van alle vertaalde boeken zou later een aparte uitgave verzorgd worden met toelichtingen, verwijzingen en eventuele illustraties. Dit laatste zou echter een te ambitieus plan blijken te zijn. De volgende verdeling werd gemaakt: Van Dorssen: 3 Ezra en Baruch; Doeve: 4 Ezra; Mussies: Tobit en 3 Makkabeeën; Hesselink: Judit, Toevoegingen op Ester, Susanna, Bel en de Draak en Het gebed van Manasse.42 In het voorjaar van 1970 werd echter door het Hoofdbestuur besloten het plan alle apocriefe boeken te vertalen op te schorten. Voorzitter Van Unnik had zich hiervoor persoonlijk ingezet en dit met Doeve besproken. Doeve had in januari 1970 nog de hoop uitgesproken in september van dat jaar klaar te zullen zijn en kon zich in de opschorting niet vinden. Hij trok zich daarom terug uit de werkgroep. Hij werd als voorzitter opgevolgd door A.F.J. Klijn, hoogleraar Nieuwe Testament te Groningen.43 Voor de nieuwe leden van de werkgroep gaf secretaris Duyverman een uiteenzetting over de stand van zaken. Hij wees er nog eens op dat het plan alle boeken te vertalen slechts in uitvoering opgeschort was, maar het was nu ‘zaak het corpus lutheranum zo snel mogelijk te vertalen’. Dat hield onder meer het volgende in: omdat er een uitgave beoogd werd die in de NBG-vertaling ingebonden zou worden, zou men in de vertaling daar ook bij aansluiten. Dit betekende dat bepaalde genitiefconstructies, zoals ‘glans uwer heerlijkheid’ konden blijven, ook al vond Mussies ‘glans van uw heerlijkheid’ mooier. Dat gold ook voor woorden als ‘dienstmaagd’, ‘dienaar’, ‘vrees’, ‘bevreesd’ en dergelijke. Verder sprak men af in de uitgave geen noten en aantekeningen op te nemen. Wat betreft de te gebruiken teksteditie zou men alleen de editie van Rahlfs gebruiken, omdat die van Swete in onbruik was geraakt. Klijn zou in de vertaalde gedeelten de tekstverschillen tussen beide edities nagaan en aanpassen. Omdat 3 Makkabeeën en 3 en 4 Ezra vervallen waren, maakten beide vertalers een nieuwe werkverdeling van de nog te vertalen boeken. Ook werd afgesproken dat de voorzitter zelf niet vertaalde, maar het werk van de vertalers en de neerlandicus naliep en de algehele leiding had. Hij bracht verbeteringen aan in de hem toegestuurde teksten, die de vertalers op hun beurt zouden verwerken. Vervolgens moest de eindversie in onderling overleg vastgesteld worden. Het honorarium bedroeg dertig gulden per bladzijde.44 In 1970 was een groot gedeelte al in (eerste) vertaling gereed. In deze nieuwe opzet werd de vertaling in een vlot tempo voltooid. In december besprak men de vertaling van de Brief van Jeremia en die van het boek Susanna. Tevens wilde men nog veranderingen aanbrengen in de tekst van Jezus Sirach. Klijn had op een aantal punten bezwaren tegen de vertaling, maar omdat er problemen zouden kunnen ontstaan met Van den Born, in wiens uitgave dit boek in Me t Andere Wo orden [ 34] 3
29
1968 gepubliceerd was, wilde de commissie de wijzigingen zo gering mogelijk houden. Dus alleen veranderen waar Klijn het strikt nodig achtte. Bovendien zou men overleg met de KBS moeten hebben, want ‘een gewijzigde vertaling zonder de KBS erin te kennen zou onze verhouding tot deze stichting geen goed doen’.45 Klijn had hierover ook contact opgenomen met NBG-voorzitter Van Unnik. Deze achtte het niet bezwaarlijk een nieuwe druk van Sirach uit te geven met kleine wijzigingen, dat kwam vaker voor. Wel vond Van Unnik het nodig Van den Born erbij te betrekken.46 In april 1971 vond de bespreking over de wijzigingsvoorstellen in aanwezigheid van Van Unnik plaats. De eveneens uitgenodigde vertaler Van den Born had laten weten niet aanwezig te kunnen zijn. Klijn gaf een toelichting. In de eerste plaats achtte hij wijzigingen nodig in verband met verschil tussen de gebruikte tekstedities. Daarnaast wilde hij onjuiste vertalingen, waarop hij gestuit was, verbeteren.47 Uiteindelijk werd op grond van besprekingen in juni en augustus 1971 een gewijzigde tekst opgesteld die voor een groot deel overeenkwam met de uitgave uit 1968. Ter illustratie volgt uit het eerste hoofdstuk van Jezus Sirach een aantal verzen waarin wijzigingen zijn aangebracht: NBG/Van den Born 1968 2. Het zand van de zeeën, de druppels van de regen en de dagen van de eeuwigheid – wie telt ze? 4. Vóór al het andere is de wijsheid geschapen; inzicht en verstand zijn van eeuwigheid. 7. De kennis van de wijsheid – aan wie is zij verschenen? Haar rijke ervaring – wie heeft ze begrepen? 9. De Heer zelf heeft de wijsheid geschapen; Hij heeft haar gezien en uitgedeeld en haar uitgestort over al zijn werken; 15. Onder de mensen heeft zij, een eeuwig fundament, zich genesteld en bij hun nageslacht zal zij vertrouwen vinden. 17. Heel hun huis vult zij met al wat begeerlijk is en haar voorraadschuren met haar opbrengst. 30
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Eindversie Het zand van de zeeën en de regendruppels en de dagen der eeuwigheid – wie telt ze? Vóór al het andere is de wijsheid geschapen, verstandig inzicht is van eeuwigheid. De kennis der wijsheid, aan wie is zij verschenen? Haar rijke ervaring, wie heeft ze begrepen? De Heer zelf heeft haar geschapen, Hij heeft haar gezien en uitgedeeld en haar uitgestort over al zijn werken; Onder de mensen heeft zij voor zich een eeuwig fundament gelegd en bij hun nageslacht zal zij vertrouwen vinden. Heel haar huis vult zij met al wat begeerlijk is en haar voorraadschuren met haar opbrengst.
NBG/Van den Born 1968 19. Hij heeft haar gezien en uitgedeeld; Hij deed kennis en verstandig inzicht neerstromen en verhoogde de roem van wie haar bemachtigd hadden. 22. Iemand die om niets in woede ontsteekt valt niet te rechtvaardigen; de zwaarte van zijn woede brengt hem ten val. 25. Tot de schatten der wijsheid behoren zinrijke spreuken, maar voor de zondaar is godvrezendheid een gruwel. 26. Verlangt ge naar wijsheid? Houd dan de geboden, en de Heer zal ze u verlenen. 27. Want de vreze des Heren bestaat in wijsheid en zelfbeheersing; in trouw en zachtmoedigheid heeft Hij behagen. 28.Vertrouw u toe aan de vreze des Heren; kom tot haar niet in dubbelhartigheid. 29. Huichel niet tegenover de mensen en houd de wacht voor uw lippen. 30. Verhef u niet; anders zult ge vallen en schande brengen over uzelf, want de Heer zal uw geheimen onthullen en u neerwerpen in het midden der gemeente, omdat ge niet gekomen zijt tot de vreze des Heren, en uw hart vol was van bedrog.
Eindversie Hij heeft haar gezien en uitgedeeld, Hij deed kennis en verstandig inzicht neerstromen, en verhoogde de luister van wie haar bemachtigd hadden. Iemand die zonder reden in woede ontsteekt valt niet te rechtvaardigen, wanneer de woede de overhand krijgt betekent dat zijn val. Tot de schatten der wijsheid behoren zinvolle spreuken, maar voor de zondaar is godvrezendheid iets gruwelijks. Verlangt u naar wijsheid? Houd dan de geboden, en de Heer zal ze u verlenen. Want de vreze des Heren bestaat in wijsheid en onderricht, in trouw en zachtmoedigheid heeft Hij behagen. Veronachtzaam de vreze des Heren niet, kom niet tot haar in dubbelhartigheid. Huichel niet tegenover de mensen en houd de wacht over uw lippen. Verhef u niet, anders zult u vallen en schande brengen over uzelf, want de Heer zal uw geheimen onthullen en u neerwerpen in het midden der gemeente, omdat u de vreze des Heren niet in acht genomen hebt, en uw hart vol was van bedrog.
Beide versies komen voor een zeer groot gedeelte overeen. De veranderingen in de laatste versie betreffen vooral het taalgebruik, de genitiefconstructies, de interpunctie, een enkele keer de zinsvolgorde en het persoonlijk voornaamwoord ‘ge’ is ‘u’ geworden, conform het oordeel van de commissie uit 1966. In de uiteindelijke tekst heeft men vaker de zinsconstructies uit de Nieuwe Vertaling gevolgd; wat betreft taalgebruik lijkt hij iets vlotter. Een opvallend inhoudelijk verschil in de tekst van Van den Born is de vertaling van paideia met ‘zelfbeheersing’ in vers 27. Alle andere vertalingen geven dit weer als ‘tucht’, ‘onderwijzing’, ‘onderricht’ of iets dergelijks.48 Me t Andere Wo orden [ 34] 3
31
In 1971 en 1972 werden de laatste eindteksten vastgesteld. De laatste voltallige bijeenkomst van de werkgroep was in februari 1972; de leden werden namens het NBG door Duyverman bedankt ‘voor de prettige samenwerking en voor de vlotheid waarmee het werk was gereed gekomen’.49 In juni was er nog een bespreking van Klijn, Meertens en de secretaris, waarin de definitieve eindtekst van de Makkabeeënboeken werd vastgesteld.50 Daarmee was het vertaalwerk aan de apocriefe boeken na een kleine twintig jaar uiteindelijk inhoudelijk voltooid. Het secretariaat ging zich nog wijden aan perikoopopschriften, de spelling van de namen, de alinea-indeling, de interpunctie en dergelijke.51 De uitgaven
Men hoopte het drukproces eind 1972 te kunnen beginnen, maar wegens technische problemen bij het drukprocedé kwam daarin nog een vrij lange vertraging.52 Uiteindelijk kwamen in 1975 de gewenste uitgaven klaar. Er werd een bijbel uitgebracht met de Nieuwe Vertaling en de apocriefe boeken gebonden tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Op verzoek van de oud-katholieken werd de benaming deuterocanonieke in de titel toegevoegd.53 In de bijbel lag een inlegkaart met de vermelding dat deze boeken opgenomen waren op verzoek van de Evangelisch-Lutherse Kerk en de Oud-Katholieke Kerk. Tevens verscheen een aparte uitgave van het NBG met alleen de apocriefe boeken in pocketformaat, met daarin afbeeldingen van enkele etsen van Rembrandt. Het boek kreeg als titel Tussen Oud en Nieuw. Deuterocanonieke of apokriefe boeken, met daarin een summier voorwoord, enkele prentjes, een tijdtafel en een kaartje van Palestina ten tijde van de Makkabeeën. Elk bijbelboek was voorzien van een korte inleiding. Aantekeningen en toelichtingen ontbraken, zoals dat gebruik was in NBG-uitgaven van de Bijbel. Inlegkaart eerste editie van de bijbel met deuterocanonieke of apocriefe boeken, Amsterdam 1975. Foto: NBG/Sandra Haverman
32
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Van de NBG-vertaling met de apocriefe boeken verscheen nog een herdruk in 1989; de pocketeditie is
nooit herdrukt. De beoogde uitgave van alle deuterocanonieke boeken met noten, aantekeningen en dergelijke is er niet meer gekomen. Voor de door het NBG en de KBS uitgegeven Groot Nieuws Bijbel (1982) zijn de deuterocanonieke boeken niet opnieuw vertaald, noch is gebruikgemaakt van de eigen vertaling uit 1975. Ze zijn overgenomen uit de Willibrordvertaling, omdat die vertaling beter aansloot bij het geheel van de Groot Nieuws Bijbel. Pas voor de Nieuwe Bijbelvertaling zijn deze boeken opnieuw vertaald. Omslag Tussen Oud en Nieuw […], Amsterdam 1975. Foto: NBG/Sandra Haverman
Noten 1
W.C. van Unnik, Apocriefe boeken van het Oude Testament, Kampen 1958, 6. De termen ‘deuterocanoniek’ en ‘apocrief’ verwijzen in de rooms-katholieke en protestantse traditie naar verschillende verzamelingen van boeken. Zie hierover: Sam Janse, De apocriefen. Inleiding op de deuterocanonieke boeken, Zoetermeer 2009, 21-26, 371-411 en (de inleidingen bij) de hoofdstukken 3-12.
2
Deze waarschuwing in de Statenvertaling komt niet voor het eerst voor in gereformeerde Nederlandse bijbeluitgaven. Ook de in 1562 verschenen Deux-Aesbijbel kent een waarschuwing, echter veel minder uitgebreid dan die in de Statenvertaling.
3
Ik beperk me hier tot complete bijbelvertalingen; apart werden de apocriefe boeken nog wel vertaald, zoals door J. Dyserinck, die in 1874 een uitgave verzorgd had met een woord vooraf van A. Kuenen.
4
Zie over deze vertaling: Anne Jaap van den Berg, ‘De Nieuwe Vertaling of NBG-vertaling 1951’ (hoofdstuk 31) in: Paul Gillaerts e.a. (red.), De Bijbel in de Lage landen. Elf eeuwen van vertalen, Heerenveen 2015, en de daar genoemde literatuur. De Nieuwe Vertaling heeft de Statenbijbel in brede kring vervangen. Deze bleef alleen in de uiterste rechterflank van de Hervormde Kerk en van de rest van de gereformeerde gezindte in gebruik, zowel in de kerk, als ook op school en thuis. Me t Andere Wo orden [ 34] 3
33
5
Het besluit om de Nieuwe Vertaling te gebruiken namen de lutheranen officieel in 1952, maar het was al begin 1951 bekend dat men overwoog de Nieuwe Vertaling in gebruik te nemen, A.W.G. Jaakke, ‘“Dat men sijn Werck ende Bibel, wilde sijn Werck ende Bibel zijn ende blyven laten”. De Lutherbijbel van Adolf Visscher’ in: A.W.G. Jaakke & E.W. Tuinstra (red.), Om een verstaanbare bijbel. Nederlandse bijbelvertalingen na de Statenbijbel, Haarlem/Brussel 1990, 80, 81.
6
Hiertoe was speciaal verzocht; in 1935 had het NBG een editie uitgegeven waarin per vergissing de apocriefe boeken achterin gebonden waren, zie Jaakke, 79.
7
Notulen Hoofdbestuur NBG (HB) 23 mei 1951, Utrechts Archief inv.nr. 236: nr. 58.
8
K. Ouwens, ‘De oud-katholieke vertalingen’ in: Jaakke & Tuinstra (red.), 148.
9
Notulen HB 25 februari 1953; beide commissies waren bezig met de revisie van de NBG 1951, vragen over deze vertaling en met andere zaken op vertaalgebied.
10 Op Van Unnik na – in 1951 benoemd als hoogleraar in Utrecht en al vanaf jonge leeftijd een vermaard geleerde – hadden deze personen meegewerkt aan de Nieuwe Vertaling. 11 Het gaat om Judit, De wijsheid van Salomo, Tobit, De Wijsheid van Jezus Sirach, Baruch, 1 en 2 Makkabeeën, Toevoegingen op Ester, Toevoegingen aan Daniël en Het gebed van Manasse. 12 Deze boeken worden in de rooms-katholieke canon niet als deuterocanoniek, maar als apocrief beschouwd; bij de lutheranen komen ze op gezag van Luther niet voor. In de Nederlandse uitgave van de Lutherbijbel, bewerkt door A. Visscher (1648), staat op het titelblad van de apocriefe boeken vermeld: ‘Wat aengaet het III Boeck der Maccabeën, als oock het III ende IV Boeck Esre; die en zijn van D.M.L. om verscheyden gewichtige insichten wille niet vertaelt: daerom sy oock in dit werck zijn uyt-gelaten’. 13 Notulen vertaalcommissie apocriefe boeken, 13 juli 1953, Utrechts Archief, inv.nr. 236-1: nr. 203. 14 Notulen vertaalcommissie, 1 november 1954. 15 Notulen vertaalcommissie, 2 februari 1955. 16 Notulen vertaalcommissie, 24 september 1958, 30 oktober 1958. 17 Het gaat hier om de kritische editie van J. Ziegler in de zgn. Göttinger serie, die in 1965 in druk verschenen is. 18 Notulen vertaalcommissie, 22 september 1960; volgens de reglementen zou het NBG alleen bijbels verspreiden ‘zonder aantekening of uitlegging’. In 1978 is dit verruimd. In de eerste editie van het Nieuwe Testament was een voorrede opgenomen, die echter al een jaar later vanaf de derde druk (1940) geschrapt werd, zie Anne Jaap van den Berg, ‘De Voorrede’ in: Met Andere Woorden 19/4 (december 2000), 11-17. 19 Notulen HB 23 november 1961, inv.nr. 236-1: nr. 1. 20 Notulen HB 23 november 1961. 21 De nieuwtestamenticus Doeve was predikant te Musselkanaal en vanaf 1962 hoogleraar geschiedenis van het jodendom te Utrecht; Van Stempvoort was hoogleraar Nieuwe Testament te Groningen; al vanaf 1964 zou Van Stempvoort om gezondheidsredenen niet meer aan de vergaderingen deelnemen. 22 Notulen vertaalcommissie 1 februari 1962. 34
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
23 Notulen vertaalcommissie 14 maart 1963. 24 Meertens (1899-1985) was in de jaren zestig directeur van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, dat na zijn dood in 1985 hernoemd werd tot Meertensinstituut. 25 Jaarverslag NBG 1963. 26 Zie over de Canisiusvertaling Henri Bloemen, ‘De Canisiusvertalingen (1906, 1929, 1936-1939)’ in: Gillaerts e.a. (red.), 541-576; over de Willibrordvertaling Panc Beentjes & Wim Weren, ,‘De Willibrordvertaling’ in: Gillaerts e.a. (red.), 694-742. 27 Notulen vertaalcommissie 8 januari 1964; Notulen HB 25 september 1963, inv.nr. 236-1: nr. 2. 28 Notulen vertaalcommissie 13 februari 1964. 29 Notulen vertaalcommissie 8 januari 1964. 30 Notulen vertaalcommissie 8 juli 1964, 11 maart 1965. 31 Notulen vertaalcommissie 24 maart 1966. 32 Notulen vertaalcommissie 13 oktober 1966. 33 Notulen vertaalcommissie 13 oktober 1966; Notulen HB 12 september 1966. 34 Notulen vertaalcommissie 19-22 juni 1967. 35 In het archief is geen directe verwijzing hiernaar te vinden; uit de notulen valt dit op te maken. 36 Notulen vertaalcommissie 26 juni 1968. 37 Brief Duyverman aan Beek 16 augustus 1968, NBG-archief inv.nr. 236-1: nr. 203. 38 Notulen Hoofdbestuurscommissie Vertalingen 23 januari 1968, NBG-archief inv.nr. 157. Duyverman was Kijne in 1964 als secretaris opgevolgd. 39 Brief Duyverman aan Beek 16 augustus 1968. Het instituut Corpus Hellenisticum aan de Universiteit Utrecht stond onder leiding van Van Unnik. 40 Aangezien er van de notulen van de vertalerscommissie tussen juli 1968 en begin 1970 zeer veel ontbreekt, is de precieze datum niet na te gaan. 41 Het boek Oden van Salomo bevat een collectie liederen, toegeschreven aan Salomo. Het boek komt alleen in de Septuaginta voor en is nooit in een canon opgenomen. 42 Notulen vertaalcommissie 26 juni 1968; Notulen HB-commissie Vertalingen 13 september 1968. 43 Notulen HB 3 juli 1970, inv.nr. 236-1: nr. 3. 44 Notulen werkgroep voor de Apokriefen, 23 september 1970. Voor de boeken Wijsheid van Salomo en Wijsheid van Jezus Sirach was ook gebruikgemaakt van de kritische edities die in resp. 1962 en 1965 in de zgn. Göttinger serie verschenen waren. 45 Notulen werkgroep 18 december 1970. 46 Notulen werkgroep 11 februari 1971. 47 Notulen werkgroep 22 april 1971. 48 Onder meer de Statenvertaling, de Lutherse vertaling van 1648, de Canisiusvertaling en de Willibrordvertaling 1975 hebben ‘tucht’. ‘Onderwijzing’ of iets dergelijks komt voor in de Delftse bijbel (‘discipline’), de Liesveltbijbel, de Vorstermanbijbel, de Leuvense bijbel (‘geleertheyt’), de Biestkensbijbel, de Willibrordvertaling 1995 (‘opvoeding’) en de Nieuwe Bijbelvertaling (‘vorming’). In zijn commentaar lichtte Van den Born zijn vertaling als volgt toe: ‘Ten opzichte van Me t Andere Wo orden [ 34] 3
35
vs 11v.14.16.18 en 20 volgt een nieuwe definitie van godsvrucht, nl. wijsheid (vs 1) en paideia [transcriptie van ons], als in Spr 15,33, waaraan Sir wel gedacht zal hebben. Het woord staat passim in Sir (ThW V,603-611), vaak naast wijsheid, waarvan het een moeilijk vertaalbaar synoniem is. De oorspronkelijke zin van opvoeding gaat via het hebr. mūsār over in die van tucht, tuchtiging, vermaning, berisping, onderricht, les (vgl 31,12; 41,14) en wat het resultaat daarvan kan zijn: ontwikkeling en de eisen die het stelt; het heeft in het griekse OT dus een veel “intellectueler” inhoud gekregen. In vs 27 kan de inhoud met zelfbeheersing weergegeven worden’, A. van den Born, Wijsheid van Jezus Sirach (Ecclesiasticus), uit de grondtekst vertaald en uitgelegd, Roermond 1968, 28. 49 Notulen werkgroep 24 februari 1972. 50 Notulen werkgroep 20 juni 1972. 51 Notulen HB 23 oktober 1972, inv.nr. 236-1: nr. 6. 52 Jaarverslagen NBG 1972, 1973, 1974. 53 Notulen HB-commissie Vertalingen 23 oktober 1973. Dr. A.J. van den Berg is kerkhistoricus. Hij is als bibliothecaris verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap.
36
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Spelenderwijs thuis raken in de Bijbel Cees Houtman Van oudsher is de overtuiging dat kinderen niet vroeg genoeg met de Bijbel in kennis kunnen worden gebracht, een prominent kenmerk van het protestantisme geweest. Zij stoelde op de opvatting dat de Heilige Schrift het fundament is van het christelijk geloof en het kompas voor het leven van de christen. Temeer hechtte men aan een vroege introductie in de Bijbel, omdat het belang al jong in het geloof ingewijd te worden in de Schrift zelf werd onderstreept door teksten als Prediker 12:1 en 2 Timoteüs 3:15-16. De eerste bevat de oproep de Schepper al in de jeugd te gedenken; in de tweede schetst de apostel Paulus Timoteüs als een voorbeeldig christen. Hij verdiepte zich al van jongs af aan in ‘de heilige Schriften’, die het zicht bieden op de redding door Jezus Christus en de bron zijn van leer en leven.
Om de inhoud van de Bijbel in te prenten werden de oren en de ogen van de jeugd gemobiliseerd. Niet alleen thuis en op school. Vanaf 1779 werd de Bijbel in Nederland zelfs her en der vanaf de kansel uitgelegd in speciaal voor kinderen georganiseerde kerkdiensten.1 In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de Bijbel ook ten gehore gebracht op de tot bloei gekomen zondagsschool; in de twintigste eeuw en nadien in de kindernevendienst. Jeugdige ogen konden al in de achttiende eeuw kennisnemen van het Boek der boeken in de vorm van de hervertelling van de bijbelse geschiedenis; voordien konden kinderen zich daarvan al een beeld vormen door hun weg te zoeken in geïllustreerde bijbels en prentbijbels; nadien ontsloten de bijbelse prentenboeken de wereld van de Schrift voor hen.2 Horen en zien hadden uiteraard ten doel ‘de verwerking’ en ‘het zich eigen maken’ van wat de Bijbel te zeggen heeft. Het besef dat dat oogmerk het beste tot zijn recht kan komen door het intellect en de creativiteit van de jeugd te prikkelen en in te schakelen heeft geleid tot diverse vormen van ‘spelenderwijze’ introductie in de Bijbel. Al in vorige eeuwen waren zij in ons land in zwang. Van een aantal exempels geef ik hieronder een impressie. Bijbelse raadsels
Reeds in de zeventiende en achttiende eeuw werden omvangrijke verzameMe t Andere Wo orden [ 34] 3
37
lingen van bijbelse raadsels gepubliceerd: de Lusthof der goddelyke historien of den christelijken tijdverdrijver (1679) en Leidsman ter bybelkenisse (ca. 1770). Zij werden een paar jaar geleden al in Met Andere Woorden voorgesteld.3 Een kleine selectie uit het eerstgenoemde werk is van de achttiende tot in het begin van de twintigste eeuw herhaaldelijk opnieuw uitgebracht. In 1915 werd door Corns. Vennik te Gouda de verzameling in combinatie met andere bijbelse raadsels in een wat spelling betreft gemoderniseerde vorm opnieuw uitgegeven in Het Bijbelsch Raadselboek. Raadsels samengesteld door Marinus van Oostende [1834-1899], in leven oefenaar bij de Geref. Gemeente te Ottoland, Klaas Doornekamp te Linschoten, Gerrit Frede en E. Gerdes (17 cm; 32 p.).4 De kleine collectie waarop ik het oog heb, is de verzameling van ongeveer negentig vragen en antwoorden van Gerrit Frede (pp. 17-29). ‘Gerrit Frede’ is de gecoupeerde vorm van de naam van de man met wie het werk historisch verbonden is, een zekere Gerrit Frederik. Verscholen achter de initialen G.F. figureert hij op de titelpagina van achttiende-eeuwse uitgaven.5 Op de titelpagina van negentiende-eeuwse edities is de aanduiding verminkt tot C.F. en zelfs tot G.P., ten onrechte geïdentificeerd met Gerrit Paape (1752-1803), de patriot en veelzijdige schrijver. Al met al hebben de raadsels een nogal dubieuze overleveringsgeschiedenis. Hoe dit ook zij, onomstreden is dat zij als bron voor hersengymnastiek eeuwenlang in de smaak vielen; blijkens Het Bijbelsch Raadselboek bij bevindelijk gereformeerden tot in de twintigste eeuw aan toe. Ten dienste van hen werden zij gecombineerd met raadsels uit de eigen kring en met die van de Réveilman en evangelist Eduard Gerdes (1821-1898). ‘Gerrit Frede’ confronteert zijn lezers met vragen en antwoorden als de volgende: R. In wat tijd is Mozes in het beloofde land gekomen? A. Na zijnen dood, te weten: toen hij, met Elia den Heere Jezus in Zijne verheerlijking, op den berg Thabor verscheen. Matth. 17:3. (p. 24) R. Waar heeft het vleesch gebrand, en is evenwel niet verbrand? A. Te Jeruzalem, toen der apostelen en discipelen tongen vurig werden, en branden in de toekomst des H. Geestes, zoodat er vuurvlammen tot hunne monden uitvoeren zonder dezelve te beschadigen. Hand. 2:3, 4. (p. 25) In de eerste helft van de twintigste eeuw werden niet alleen oude raadsels ‘levend’ gehouden, maar werden ook nieuwe gemaakt, getuige bijvoorbeeld het boekje 50 Bijbelsche raadsels voor kinderen (10 x 14 cm), in 1935 verschenen te Gorinchem bij Romijn & v.d. Hoff.6 Het is eveneens afkomstig uit het bevin38
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
delijk gereformeerde milieu. De auteur is Eva Corenwijck, pseudoniem van Aartje Korevaar (1906-1991), schrijfster van onder meer kinderboeken. Ook van haar raadsels geef ik twee voorbeelden: Wie ging eens uit haar stad in ’t vreemde land nu wonen? Haar man ging met haar mee en ook haar beide zonen. (nr. 5 [Ruth 1:2]) Een vrouw liep naar een waterput, waaruit zij scheppen wou Maar – zij vergat haar kan te vullen, zeg mij, wie was die vrouw? (nr. 7 [Joh. 4:4-42]) Rebussen
Min of meer bekende specimina van de bijbelse rebus zijn De kleine PrintBybel (1720) en De beeldsprakigen Bijbel (1817). Minder bekend is de Proeve eener zinnebeeldige voorstelling der bijbelsche geschiedenis (1848). Alle drie zijn in 2008 in Met Andere Woorden beschreven.7 Praktisch onbekend is de Prent-Bybel voor de jeugd, in 1864 te Leiden verschenen bij T. Hooiberg & Zoon.8 Dit beeldraadselboek bevat vijftig rebussen over het Oude Testament en vijftig rebussen over het Nieuwe Testament naar het voorbeeld van De kleine Print-Bybel, maar in groter formaat (16 x 9,5 cm [afb. 1]). Prenten met vragen
Afbeelding 1 – Prent uit: Prent-Bybel voor de jeugd, Leiden 1864.
Een cahier met de titel Wat zegt de Schrift? (23,5 x 17 cm), omstreeks 1910 gepubliceerd door de Rotterdamse uitgever J.M. Bredée, bevat een vijftiental zwart-wit prenten met daaronder een vraag, variërend van ‘Wat zegt de Bijbel over kinderen?’ en ‘Wat zegt Me t Andere Wo orden [ 34] 3
39
Afbeelding 2 – Pagina uit: H. von Redern, Wat zegt de Schrift?, Rotterdam [ca. 1910].
40
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
de Bijbel van de zonde?’ aan het begin tot ‘Wat zegt de Bijbel over de zending onder de heidenen?’ en ‘Wat zegt de Bijbel over ons eeuwig vaderland?’ aan het slot. De prent beslaat de bovenzijde van een pagina. De onderzijde en de achterzijde zijn gelinieerd. Blijkens de instructie van de auteur van het cahier, H. von Redern,9 moet de gebruiker de vragen schriftelijk beantwoorden op de gelinieerde gedeelten, niet door te rade te gaan bij ‘een of ander boek’, maar ‘uit den Bijbel zelf’. Het hier gepresenteerde luxe schoolschrift bevat de antwoorden van een Amsterdamse jongen van dertien en een half jaar, geboren in 1896. Of hij zich gehouden heeft aan de aanwijzing of dat hij hulp heeft gehad van de meester of juffrouw van de (zondags)school, de waarschijnlijke ‘setting’ van het cahier, valt niet te achterhalen. Wel kan worden vastgesteld dat hij serieus werk van de beantwoording heeft gemaakt (afb. 2). Legpuzzels en knutsels
Ook door eigen creativiteit ten toon te spreiden kan een kind in de Bijbel thuis raken. Op eenvoudige wijze kan dat door uit een warboel van losse stukjes een aanschouwelijk tafereel te scheppen aan de hand van een voorbeeld. Daartoe biedt de legpuzzel de mogelijkheid. Een voorbeeld daarvan is Bijbelsche legkaarten. Tafereelen uit het Oude en Nieuwe Testament, een uitgave van W. Spitzers te Utrecht uit waarschijnlijk het begin van de twintigste eeuw. Zes bekende bijbelse verhalen, het offer van Abraham (Genesis 22), Jozef als slaaf verkocht (Genesis 37), Mozes in het biezen mandje te vondeling gelegd (Exodus 2), de geboorte van Jezus (Lucas 2), Jezus zegent de kinderen (Marcus 10) en de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10), leveren de ‘ingrediënten’ voor de legkaarten (afb. 3). Meer inzet vergt handenarbeid als middel om de Bijbel te verkennen. Door een combinatie van geestelijke en lichamelijke inspanning worden jonge mensen daarbij gestimu-
Afbeelding 3 – Het offer van Abraham uit: Bijbelsche legkaarten. Tafereelen uit het Oude en Nieuwe Testament, Utrecht [ca. 1900-1920]. Me t Andere Wo orden [ 34] 3
41
leerd om met bijvoorbeeld schaar, lijm en kleurpotloden zelf contouren te geven aan de bijbelse geschiedenis. Tot de instellingen die daarvoor het basismateriaal met instructies leverden behoorde de Bijbel-Kiosk-Vereniging.10 Zij verspreidde na de Tweede Wereldoorlog het pakket Bijbelse geschiedenis leren door handarbeid (afb. 4).11 Het bevatte tevens een kleurenplaat (afb. 5) als een extra stimulans om zich in te spannen voor een aantrekkelijk resultaat. Tot besluit
De voorbeelden van ‘spelenderwijze’ introductie in de Bijbel die de Afbeelding 4 – Bijbelse geschiedenis revue passeerden kunnen met anleren door handarbeid, Amsterdam [ca. dere aangevuld worden. Ook onder 1945-1950]. meer het kwartetspel en filmstroken, bestemd voor projectie, werden in het verleden gebruikt om de jeugd in te wijden in de bijbelse geschiedenis. Alle beschreven middelen behoren tot het materieel religieus erfgoed dat de mogelijkheid biedt zich enigszins een beeld te vormen van ‘de Bijbel in huis’ en ‘de Bijbel op de (zondags)school’ in grofweg de periode 1850-1950.12 Alle behoren zij tot erfgoed waarvan slechts nog rudimenten over zijn. Alle behoren zij tot het verleden. Wie weleens een blik werpt in de Evangelische boekhandel zal het evenwel niet ontgaan dat bijbelse kleur-, teken- en puzzelboeken en vraag- en antwoordspelletjes nog steeds geliefde handelswaar zijn.13
Noten 1
Zie C. Houtman, Kinderkerk en kinderpreek. Geloofsopvoeding in het negentiende-eeuwse protestantse Nederland, Heerenveen 2013.
2
Zie C. Houtman, Bijbelse geschiedenis herverteld. Woord en beeld – Vraag en antwoord, Heerenveen 2010, 178-222.
3
Zie C. Houtman, ‘De Bijbel als een bron voor aangenaam en nuttig tijdverdrijf’, in: Met Andere Woorden 31/1 (2012), 24-38.
42
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Afbeelding 5 – Vier scènes uit de geschiedenis van Jozef als voorbeelden, uit: Bijbelse geschiedenis leren door handarbeid, Amsterdam [ca. 1945-1950]. Me t Andere Wo orden [ 34] 3
43
4
Het enige in een openbare collectie beschikbare exemplaar bevindt zich in de UB-Utrecht (Ex. PKA 2367: Fotokopie). Voor diverse andere in de negentiende en twintigste eeuw verschenen bijbelse raadselboeken zie C. Houtman, ‘Negentiende- en twintigste-eeuwse Bijbelse raadselboekjes’, Boekenpost 20, nr. 118 (2012), 24-26.
5
Zie P.J. Buijnsters & Leontine Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800, Zwolle 1997, nrs. 1287-1289.
6
Het enige in een openbare collectie beschikbare exemplaar bevindt zich in de bibliotheek van de PThU-Amsterdam (Br. 5147).
7
Zie A.J. van den Berg & B. Thijs, ‘De kleine print-bybel’ in: Met Andere Woorden 27/2 (juni 2008), 32-40; zie ook idem, Uitgelezen. Bijbels en prentbijbels uit de vroegmoderne tijd, Heerenveen 2010, 128-137. Ten onrechte zijn de auteurs van mening dat de Proeve slechts het boek Genesis tot onderwerp heeft. Het omvat de geschiedenis tot de dood van David en de troonsbestijging van Salomo.
8
Het enige in een openbare collectie beschikbare exemplaar bevindt zich in de UB-VU (XS.00243).
9
Hij blijkt een Duits auteur te zijn. Bredée paste een Duits voorbeeld aan voor de Nederlandse markt.
10 Zie voor de BKV K. Fikse-Omon, Papieren evangelisten. Van VVHS en BKV naar Ark Mission, 19132013, Amsterdam 2013; idem, Voor het hoogste het beste. De Angelsaksische invloed op de verspreiding van religieuze traktaten in Nederland (1913-1959), Diss. VU, Barneveld 2014. Aan de uitgaven van de BKV besteedt mevrouw Fikse jammer genoeg nauwelijks aandacht. 11 Twee pakketten zijn mij bekend, bestaande uit acht platen over de geschiedenis van Jozef en die van Simson. 12 Educatief materieel erfgoed bevindt zich in Museum Catharijneconvent te Utrecht en in Het Nationaal Onderwijsmuseum te Dordrecht. 13 Vgl. Houtman, Bijbelse geschiedenis herverteld, 137-138. Dr. C. Houtman is emeritus hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit.
44
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Aankondiging nieuwe uitgaven Nederlands Bijbelgenootschap Een Bijbel zonder ark. Columns over de Bijbel in Gewone Taal
Deze bundel, onder redactie van Matthijs de Jong en Marja Verburg, bevat veertig blogs of columns over vertaalkwesties in de BGT. De bijdragen zijn geschreven door BGT-vertalers. Vragen die behandeld worden zijn bijvoorbeeld: Waarom is de ark in de BGT ineens een boot? Waarom drinkt men in de BGT bier en bestond bier niet in andere vertalingen? Hoe kan de Geest van God in Genesis 1 veranderd zijn in een hevige wind? Een Bijbel zonder ark is geschreven in gewone taal en daarom geschikt voor een breed publiek. De illustraties zijn van Pieter Geenen (bekend van de strip ‘Anton Dingeman’ in Trouw). Verschijnt in oktober 2015 120 pagina’s ISBN 978 90 8912 089 2 Prijs € 12,50 (lezers van MAW krijgen € 2,50 korting bij bestelling via www.uitgeversgroepjongbloed.com; kortingscode: NBG-bza)
Omslag Bijbel zonder ark. Columns over de Bijbel in Gewone Taal.
Bijbel met werken van Kees de Kort
Deze speciale NBV-huisbijbel verschijnt ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Kees de Kort. In vijftien kleurkaternen staan circa veertig reproducties van werken van Kees de Kort, waarvan er zo’n vijftien nog niet eerder zijn gepubliceerd in Nederland. Voor in de bijbel staat een overzichtsartikel, geschreven door Willem van der Meiden; achterin wordt Kees de Kort geïnterviewd door Thea Westerbeek. Me t Andere Wo orden [ 34] 3
45
Verschijnt in september 2015 1700 pagina’s ISBN 978 90 6539 379 1 Prijs ca. € 49,95 (lezers van MAW krijgen € 7,50 korting bij bestelling via www.uitgeversgroepjongbloed.com; kortingscode: NBG-nbvK)
Omslag Bijbel met werken van Kees de Kort.
Tentoonstelling ‘David & Goliat en andere bijbeltekeningen van Kees de Kort’
Kees de Kort is al meer dan vijftig jaar actief in het illustreren van bijbelverhalen. Hij is zeer bekend vanwege de Kijkbijbel, die in vele talen vertaald is. Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag wordt door het Nederlands Bijbelgenootschap en Kunst in de Kruiskerk een tentoonstelling van zijn bijbelse tekeningen georganiseerd. Locatie: Kruiskerk, Van der Veerelaan 30A, 1181 RB Amstelveen Openingstijden: 26 september t/m 24 oktober, op woensdag, donderdag en zaterdag van 14.00-17.00 uur.
46
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
47
48
Me t Andere Wo orden [ 34] 3
Met Andere Woorden wordt gratis toegezonden aan hen die geïnteresseerd zijn in het vertalen van de Bijbel en de geschiedenis daarvan. Bijdragen ter bestrijding van de onkosten van dit blad kunnen gestort worden op IBAN NL74 SNSB 0266 3808 08 van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem, onder vermelding van ‘gift Met Andere Woorden ’. Adreswijzigingen kunt u doorgeven door de adresband van dit nummer te voorzien van het juiste adres en deze retour te zenden aan het Nederlands Bijbelgenootschap. Voorbehoud: De redactie wijst erop dat de mening die uit de artikelen spreekt niet overeen hoeft te komen met de mening van de redactie. Artikelen voor Met Andere Woorden kunt u zenden aan het redactiesecretariaat, Mevr. Y. Zwart, tel. 023 - 514 61 51, e-mail:
[email protected] of Postbus 620, 2003 RP Haarlem. De redactie behoudt zich het recht voor artikelen te weigeren of (na overleg met de auteur) te wijzigen of in te korten. Het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) brengt de Bijbel dichtbij in binnen- en buitenland. Dat doet het door de Bijbel te vertalen, te verspreiden, het begrip van de Bijbel te bevorderen en door de relevantie van de Bijbel te laten ervaren. Meer dan 140.000 leden en donateurs maken het werk van het NBG mogelijk. U kunt het werk van het NBG in binnen- en buitenland steunen door uw lidmaatschap of door het geven van een gift op IBAN NL74 SNSB 0266 3808 08 van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem, onder vermelding van ‘gift NBG’. Meer informatie vindt u op www.bijbelgenootschap.nl.