Nieuwsbrief van KBC Bank & Verzekering
Driemaandelijkse Driemaandelijkse Jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
In deze nieuwsbrief van KBC Employee Benefits:
Woord vooraf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Het wettelijk rustpensioen voor zelfstandigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Hoe kun je op een fiscaal interessante manier een aanvullend pensioen opbouwen als zelfstandige? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8
Vier oplossingen voor de uitdaging van de vergrijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
13
De KBC Employee Benefits nieuwsbrief is een gratis nieuwsbrief waarmee KBC Bank & Verzekering u op de hoogte houdt van de laatste nieuwigheden op het gebied van employee benefits. U mag deze nieuwsbrief doorsturen naar andere adressen, op voorwaarde dat u hem volledig doorstuurt. Abonneren en opzeggen kan alleen op www.kbc.be/eb. Voor meer informatie kunt u terecht bij de KBC-verzekeringsagent- of in elk KBC-bankkantoor.
Woord vooraf Zowel de pensioenproblematiek als het daarbij aansluitende Generatiepact was de laatste maanden haast elke week in de actualiteit. Voor de redactie van deze nieuwsbrief een voldoende reden om in drie opeenvolgende nummers aandacht te besteden aan alle aspecten verbonden met het pensioen. De pensioenproblematiek van loontrekkenden kwam al aan bod in het vorige nummer (u kunt dat nummer nog altijd inkijken op onze website, www.kbc. be/eb). In dit nummer komt vooral de pensioenproblematiek van zelfstandigen aan bod. In een eerste artikel licht Dirk Evenepoel toe hoe het wettelijk pensioen voor zelfstandigen wordt berekend. Hoe u dat wettellijk pensioen zelf nog kunt aanvullen via de tweede en derde pensioenpijler, zet Filip Lambrecht uiteen in een tweede artikel. Met concrete cijfers toont hij aan hoe u – op een fiscaal voordelige manier – een mooi aanvullend pensioeninkomen kunt opbouwen. Tijdig beginnen, zowel voor de opbouw via de tweede als via de derde pensioenpijler, is wel de boodschap. Beide artikels geven een beeld van de berekening van het wettelijk pensioen én van de mogelijkheden om zelf een aanvullend pensioen op te bouwen. Toch beseffen we ook dat elke individuele situatie verschillend is. Daarom maken we bij KBC graag tijd vrij om met u te bespreken hoe u in uw specifieke geval het best zo’n aanvullend pensioen kunt veiligstellen. Sparen en beleggen is immers ons metier. Maak daarom vandaag nog een afspraak met uw KBC-verzekeringsagent of uw KBC-adviseur, en bekijk samen met hem wat u kunt doen om van uw pensioen iets te maken om naar uit te kijken. Koen De Leus, marktenspecialist bij KBC Securities, maar ook auteur van het boek Naar Grijsland, de uitvaart van onze welvaart, stelt in een laatste artikel vier belangrijke oplossingen voor om de budgettaire gevolgen van de vergrijzing op te vangen. Veel leesplezier. Het redactieteam
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
Het wettelijk rustpensioen voor zelfstandigen Uit heel wat studies blijkt dat Belgen slecht geïnformeerd zijn over hun pensioen. Velen hebben wel een idee van het bedrag van het wettelijk pensioen, maar de meesten overschatten het toch nog. In dit artikel verneemt u welke factoren later uw pensioen als zelfstandige zullen beïnvloeden. Het artikel is als volgt ingedeeld: 1 2 3 4 5 6
Antwoorden op een aantal vaak gestelde vragen over het wettelijk pensioen Op welke basis wordt het wettelijk pensioen berekend? De berekening van het brutopensioen, toegelicht aan de hand van een concreet voorbeeld Welke inhoudingen gebeuren er op het brutopensioen? Blijft uw pensioen levenslang ongewijzigd? Besluit
1 Antwoorden op een aantal vaak gestelde vragen over het wettelijk pensioen 1.1 Is de wettelijke pensioenleeftijd voor iedereen dezelfde? Nee, de wettelijke pensioenleeftijd bedraagt 65 jaar voor mannen en 64 jaar voor vrouwen. Voor vrouwen wordt de pensioenleeftijd vanaf 1 januari 2009 eveneens verhoogd tot 65 jaar.
1.2 Vanaf welke leeftijd kan men op zijn vroegst met pensioen gaan? U kunt met vervroegd pensioen gaan vanaf de leeftijd van 60 jaar, op voorwaarde dat u minstens 35 gewerkte jaren kunt bewijzen. Perioden van werkloosheid (met RVA-uitkering), ziekte en legerdienst worden ook meegeteld als gewerkte jaren. Merk wel op dat in geval een zelfstandige vervroegd met pensioen gaat (dat is vóór zijn 65e), zijn wettelijk rustpensioen vermindert met een bepaald percentage. Dat verlies is definitief en wordt niet bijgepast bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd (65 jaar). We komen hier later op terug. Een voorbeeld: een vrouw wil in 2007 met pensioen gaan op 60-jarige leeftijd. Zij heeft echter een loopbaan van 20 jaar (van haar 25e tot haar 45e), dus 15 jaar te weinig. Haar pensionering zal dus worden uitgesteld tot 65 jaar, wanneer zij de wettelijke pensioenleeftijd zal hebben bereikt.
1.3 Waar en wanneer moet u het wettelijk pensioen aanvragen? Uw pensioenaanvraag kunt u het best doen op het gemeentehuis van uw woonplaats. Maar u kunt uw pensioenaanvraag ook rechtstreeks indienen bij de Rijksdienst voor Pensioenen. De aanvraag kan op zijn vroegst één jaar voor de pensionering worden ingediend, dus niet voor de 59e verjaardag.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
2 Op basis van welke criteria wordt het wettelijk rustpensioen berekend? Het wettelijk rustpensioen voor zelfstandigen wordt berekend aan de hand van drie belangrijke criteria: • de duur van de loopbaan; • het inkomen gedurende de loopbaan; • de gezinssituatie.
2.1 De duur van de loopbaan 2.1.1 Algemene regel Een eerste belangrijke criterium is de duur van de loopbaan. Deze beroepsloopbaan wordt uitgedrukt in een breuk. In de teller komen de jaren (en kwartalen) tijdens welke men een activiteit van zelfstandige uitoefende en de bijdragen voor de sociale zekerheid stortte. Men houdt ook rekenig met de gelijkgestelde periodes zoals legerdienst en ziekte. De noemer is de maximale loopbaan. Voor mannen is dat altijd 45 jaar. Voor vrouwen is dat dit jaar en volgend jaar nog maximaal 44 jaar. Vanaf 1 januari 2009 wordt dat eveneens 45 jaar. > Hoe vroeger men dus wil stoppen met werken, hoe lager het wettelijk pensioen zal zijn. 2.1.2. Bijzonderheden In bepaalde omstandigheden kan de teller worden verhoogd. Dat is het geval • wanneer het rustpensioen niet vroeger dan 01-07-97 en niet later dan 01-12-2009 is ingegaan; • wanneer de teller van de breuk groter is dan 14,75 en kleiner dan 30. De verhoging die in dat geval wordt toegekend, bedraagt: • 11 kwartalen als het rustpensioen niet vroeger dan 01-01-2006 ingaat en niet later dan 01-12-2008; • 13 kwartalen als het rustpensioen niet vroeger dan 01-01-2009 ingaat en niet later dan 01-12-2009. Opgelet: de teller mag dan niet groter worden dan 2/3 van de noemer (d.w.z. 30)
Wat zijn ‘gelijkgestelde periodes’? In principe zal er alleen rekening worden gehouden met de periodes waarin een activiteit als werknemer werd uitgeoefend. Toch kunnen bepaalde periodes van inactiviteit worden gelijkgesteld met periodes van activiteit: werkloosheid, loopbaanonderbreking, ziekte, invaliditeit, ... Voorwaarde is wel dat men tijdens die periodes sociale uitkeringen heeft ontvangen. Ook legerdienst kan meetellen als u in het jaar vóór de legerdienst in het stelsel van de werknemers gewerkt heeft of als u in de 3 jaar volgend op de legerdienst minstens 1 jaar actief was als werknemer.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
Hoe kunt u de studiejaren ‘regulariseren’? U kunt de jaren tijdens welke u studeerde ook laten meetellen voor de berekening van uw pensioen. Hiervoor moet u, binnen 10 jaar na het beëindigen van uw studie, een regularisatieaanvraag indienen bij de Rijksdienst voor Pensioenen en een bijdrage betalen. Deze bijdrage is fiscaal aftrekbaar. Merk op dat alleen de studiejaren na de leeftijd van 20 jaar kunnen worden ‘geregulariseerd’ en dat met deze regularisering geen rekening wordt gehouden voor het bepalen van de loopbaanvoorwaarde (minstens 35 gewerkte jaren om vervroegd met pensioen te kunnen gaan). De regularisering is dus alleen van invloed op de berekening van het pensioenbedrag dat zal worden uitgekeerd.
2.2 Het inkomen gedurende de loopbaan Wat het inkomen betreft, maakt men echter een onderscheid tussen de jaren vóór en na 1984: • voor de jaren vóór 1984 berekent men het pensioen op basis van een forfaitair beroepsinkomen; • voor de jaren vanaf 1984 houdt men rekening met de reële beroepsinkomsten. Dat zijn de beroepsinkomsten die als basis hebben gediend voor de bijdragen aan het socialeverzekeringsfonds. De beroepsinkomsten worden vermenigvuldigd met een aanpassingscoëfficiënt, die onder andere bestaat uit een herwaarderingscoëfficiënt en een harmonisatiecoëfficiënt.
2.3 De gezinssituatie Ten slotte zal men naar gelang van de gezinssituatie een gezinspensioen of een alleenstaandenpensioen trekken. Bent u gehuwd en beschikt uw partner over een eigen inkomen, dan zal u een alleenstaandenpensioen worden uitbetaald. Heeft uw partner echter geen eigen inkomen, dan hebt u recht op een gezinspensioen. Dat komt overeen met het alleenstaandenpensioen, vermeerderd met 25%. De Rijksdienst voor Pensioenen bepaalt welk pensioen (alleenstaanden- of gezinspensioen) zal worden uitgekeerd. De regel die daarbij gehanteerd wordt, komt erop neer dat het gezinspensioen alleen wordt uitbetaald als de som van de twee pensioenen voor alleenstaanden van beide echtgenoten samen lager ligt dan het gezinspensioen. Is de som hoger dan krijgen beide echtgenoten hun pensioen als alleenstaande. Een voorbeeld: een man heeft een pensioen van 13 500 euro per jaar, zijn vrouw heeft een pensioen van slechts 250 euro per jaar, aangezien zij maar 10 jaar heeft gewerkt. De som van de twee alleenstaandenpensioenen bedraagt 13 750 euro. Het gezinspensioen, berekend op het hoogste alleenstaandenpensioen, bedraagt 16 875 euro (= 13 500 + 25%). Aangezien dat hoger is dan de som van de twee alleenstaandenpensioenen, zal het gezinspensioen worden uitgekeerd.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
3 Hoe wordt het wettelijk rustpensioen berekend? 3.1 De pensioenformule Op ieder brutojaarloon wordt de volgende formule toegepast: brutojaarloon x 60% x herwaarderingscoëfficiënt 45 (man) of 44 (vrouw) De som van deze pensioenberekeningen is het bedrag van het jaarlijkse alleenstaandenpensioen. Als een gezinspensioen wordt toegekend, dan wordt dat bedrag met 25% verhoogd.
3.2. Vermindering bij vervroegde pensionering Als een zelfstandige vervroegd met pensioen gaat (dus voor zijn 65e), wordt zijn wettelijk rustpensioen verminderd met een bepaald percentage. Dat verlies is definitief en wordt niet bijgepast bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd (65 jaar). Het percentage dat men verliest, is afhankelijk van de leeftijd die men heeft bij het ingaan van het rustpensioen: • vervroegd met pensioen tussen 60 en 61 jaar: min 25%; • vervroegd met pensioen tussen 61 en 62 jaar: min 18%; • vervroegd met pensioen tussen 62 en 63 jaar: min 12%; • vervroegd met pensioen tussen 63 en 64 jaar: min 7%; • vervroegd met pensioen tussen 64 en 65 jaar: min 3%. Men kan echter toch vervroegd met pensioen gaan zonder dat deze vermindering wordt toegepast. Voorwaarde daarvoor is dat men bij het ingaan van het rustpensioen een loopbaan van ten minste 44 jaar heeft opgebouwd.
3.3. Bedragen Het wettelijk rustpensioen voor een zelfstandige met een volledige loopbaan van 45 jaar met ingangsdatum 1 januari 2007 bedraagt:
Minimumpensioen Maximumpensioen
Alleenstaandenpensioen 9 051 euro 11 186 euro
Gezinspensioen 11 952 euro 13 982 euro
3.4. En uw situatie? Om uw pensioen in uw persoonlijke situatie even te berekenen, adviseren we u om een berekening te laten maken op www.kenuwpensioen.be.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
4 Welke inhoudingen gebeuren er op het wettelijk pensioen? Van het brutopensioen worden een aantal bijdragen afgetrokken: • de bijdrage voor gezondheidszorg; • de solidariteitsbijdrage; • de bedrijfsvoorheffing.
4.1 De bijdrage voor gezondheidszorg De verplichte bijdrage voor gezondheidszorg wordt berekend op basis van het inkomen, het aantal personen ten laste en het statuut van alleenstaande of gezinshoofd. In principe bedraagt de inhouding 3,55% van het brutopensioen. Het maandelijks pensioen mag echter hierdoor niet lager worden dan 1 374,55 euro (voor een gezin) of 1 159,82 euro (voor een alleenstaande).
4.2 De solidariteitsbijdragen Deze verplichte en wettelijke inhouding schommelt tussen de 0,5 en 2%, afhankelijk van het maandelijkse brutobedrag van uw pensioen en naargelang u alleenstaande of gezinshoofd bent.
4.3 De bedrijfsvoorheffing De bedrijfsvoorheffing is een voorschot op uw belastingen, dat verrekend wordt tijdens de jaarlijkse aangifte van uw inkomstenbelasting. De berekening van de bedrijfsvoorheffing gebeurt op basis van het belastbare bedrag van uw Belgische pensioeninkomsten en houdt rekening met uw burgerlijke staat, de inkomsten van uw echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, het aantal kinderen ten laste en uw andere gezinslasten. Onder een bepaald minimumbedrag (975 euro per maand voor een alleenstaandenpensioen, 1 395 euro voor een gezinspensioen) wordt er geen bedrijfsvoorheffing ingehouden.
5 Blijft uw wettelijk pensioen levenslang ongewijzigd? Nee, uw pensioen is gekoppeld aan de index. Dat betekent dat het pensioenbedrag regelmatig wordt aangepast aan de levensduurte.
6 Besluit Veel mensen rekenen erop om tijdens hun pensioen nog te volop te genieten van het leven. Door de langere levensverwachting hebben gepensioneerden immers nog heel wat actieve jaren voor de boeg. Uit dit artikel blijkt duidelijk dat de levensstandaard van de actieve loopbaan niet behouden kan blijven als u daarvoor afhankelijk bent van het wettelijk pensioen alleen. Hoe u er tijdens uw actieve loopbaan toch voor kunt zorgen dat uw levensstandaard behouden blijft, komt aan bod in het tweede artikel. Dirk Evenepoel Adviseur bij KBC
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
Hoe kun je op een fiscaal interessante manier een aanvullend pensioen opbouwen als zelfstandige? 1 De tweede en derde pensioenpijler In het vorige nummer werd al aangetoond dat een aanvullend pensioen voor werknemers geen overbodige luxe is. Maar deze problematiek is nog veel prangender voor zelfstandigen. Voor zelfstandigen is het een absolute noodzaak om het aanvullend pensioen stevig uit te bouwen als ze op hun pensioenleeftijd een behoorlijke levensstandaard willen behouden. Zoals aangegeven in het vorige artikel, bedraagt het wettelijk minimumpensioen (na een volledige loopbaan) voor alleenstaande zelfstandigen momenteel 754 euro bruto per maand en 996 euro voor zelfstandigen met gezinslast. Het maximale pensioen voor alleenstaande zelfstandigen bedraagt 932 euro bruto per maand en 1 165 euro voor zelfstandigen met gezinslast. Maar in werkelijkheid ontvangt de gemiddelde zelfstandige vandaag amper 400 euro per maand! Voor wie niet op een flinke spaarpot kan rekenen, zal dit ontoereikend zijn. Daarom kunnen zelfstandigen, los van hun andere vermogensopbouw (vastgoed, spaargeld, verkoop zaak, enzovoort), op een fiscaal aantrekkelijke manier een aanvullend pensioen opbouwen via de tweede en derde pensioenpijler. Het zo opgebouwde pensioenkapitaal kan dan worden gebruikt als noodzakelijke aanvulling op het wettelijk pensioen. De tweede pensioenpijler omvat de beroepsgebonden aanvullende pensioenen en de derde pensioenpijler omvat de individuele, niet beroepsgebonden aanvullende pensioenen. Het opvallendste verschil met werknemers is de mogelijkheid voor zelfstandigen om in de tweede pensioenpijler een Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) op te bouwen en de mogelijkheid voor zelfstandigen die actief zijn in een vennootschap om een ‘interne’ Individuele Pensioentoezegging (IPT) te laten aanleggen. De mogelijkheden in de derde pensioenpijler zijn in principe gelijk voor werknemers en zelfstandigen. In dit artikel bespreken we achtereenvolgens: • welk pensioenkapitaal u als zelfstandige het best kunt opbouwen tijdens uw loopbaan; • wat de mogelijkheden zijn in de tweede pensioenpijler; • wat de mogelijkheden zijn in de derde pensioenpijler; • een concreet voorbeeld.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
2 Welk aanvullend pensioeninkomen is wenselijk voor zelfstandigen? Als u vandaag op 60 jarige leeftijd met pensioen gaat en een geïndexeerd, levenslang inkomen van 1 000 euro per maand wilt, hebt u een kapitaal nodig van ongeveer 250 000 euro. Als dat bedrag bij overlijden verder aan de partner moet worden uitgekeerd, wordt dat 300 000 euro. Als u nu 30 jaar bent en eenzelfde aanvullend maandinkomen wilt op uw zestigste, zult u, rekening houdend met de indexatie, een kapitaal van ongeveer 450 000 euro (zonder partner) of 540 000 euro (met partner) moeten hebben.
3 Wat zijn de mogelijkheden in de tweede pensioenpijler? De tweede pensioenpijler biedt zelfstandigen de mogelijkheid om een beroepsgebonden aanvullend pensioen op te bouwen. Daaronder vallen interne en externe IPT’s (Individuele Pensioentoezeggingen), groepsverzekeringen en natuurlijk het VAPZ. Een beperkte groep zelfstandigen kan daarnaast ook opteren voor een RIZIV-overeenkomst.
3.1. Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen Een VAPZ is een individuele levensverzekering die door de zelfstandige in eigen naam wordt afgesloten. Naast de pensioenopbouw kan hij daarbij ook opteren voor een aanvullende overlijdensdekking. Zowel zelfstandigen die hun activiteiten uitoefenen via een vennootschap (bedrijfsleiders) als zelfstandigen zonder vennootschap (eenmanszaken) kunnen een VAPZ afsluiten. Het grootste voordeel aan een VAPZ is de uitzonderlijke fiscaliteit en parafiscaliteit. Zo kan een zelfstandige bij de opbouw van een VAPZ een fiscaal en sociaal voordeel realiseren dat kan oplopen tot 62,96%1 van de gestorte premies. Het fiscale voordeel bestaat erin dat een zelfstandige elk jaar de stortingen in het VAPZ van zijn privéinkomen kan aftrekken. Zo wordt een fiscaal voordeel gerealiseerd dat gelijk is aan de aanslagvoet van de hoogste inkomensschijf. Rekening houdend met de gemeentebelasting, kan deze besparing oplopen tot maximaal 53,50%2 van de stortingen. Daar komt het sociale voordeel bovenop. De sociale bijdragen van een zelfstandige worden berekend op het inkomen van de zelfstandige na aftrek van de stortingen voor het pensioenplan. Bij een VAPZ worden er dus op een lager inkomen sociale bijdragen betaald. Zo kan men nog eens tot maximaal 20,34%3 van het fiscale voordeel besparen. Voor inkomstenjaar 2007 bedraagt de maximale VAPZ-premie 8,17% van het inkomen van de zelfstandige; de jaarlijkse VAPZ-premie kan nooit hoger zijn dan 2 605,15 euro. Wat betekent dat concreet voor een zelfstandige met een belastbaar inkomen van 45 000 euro? Wanneer hij de maximaal aftrekbare bijdrage van 2 605,15 euro stort, betaalt de zelfstandige uiteindelijk
1 53,50% (fiscaal voordeel, zie voetnoot 2) verhoogd met 9,46% (sociaal voordeel: dit is de toepasselijke schijf van socialezekerheidsbijdragen vermenigvuldigd met toepasselijke beheerskosten vermenigvuldigd met het fiscaal voordeel, in cijfers: 19,65% x 1,035 x (1-0.535)= 9,46%) geeft het totale voordeel van 62,96% van de storting. 2 Marginale aanslagvoet van 50%, verhoogd met 7% gemeentebelasting. 3 Percentage van 19,65% verhoogd met 3,50% beheerskosten aangerekend door het Sociaal Verzekeringsfonds.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
zelf maar 965 euro van die 2 605,15 euro. Daardoor blijft het VAPZ een heel interessante manier voor zelfstandigen om een aanvullend pensioen op te bouwen. Ook aan het einde van de rit wordt de uitkering van het opgebouwde aanvullende pensioen mild belast op basis van een fictieve rente. Dit is een van de meest voordelige manieren van belasten.
3.2. Interne individuele pensioentoezeggingen De ‘interne’ IPT kan alleen worden gebruikt door zelfstandigen met een vennootschap. Het houdt in dat pensioenvoordelen worden toegekend aan de bedrijfsleider via een onderhandse overeenkomst tussen de vennootschap en de bedrijfsleider. De vennootschap keert de pensioenvoordelen zelf uit aan de bedrijfsleider. Deze vorm van pensioentoezegging kan sinds de komst van het WAP (de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen) in principe niet meer worden toegepast voor werknemers. Het voordeel van een interne IPT is de flexibiliteit qua beleggingsvormen en het feit dat de liquiditeiten niet aanwezig moeten zijn tijdens de opbouwfase. Daar staan echter een aantal nadelen tegenover. Zo is de bedrijfsleider geen bevoorrechte schuldeiser van de vennootschap, zijn er beperktere fiscale voordelen, en loopt de bedrijfsleider heel wat risico’s als er problemen zouden ontstaan met de vennootschap. Daarnaast kan de vennootschap ook een bedrijfsleidersverzekering aangaan om het pensioenkapitaal te garanderen. Merk hierbij wel op dat de vennootschap de begunstigde is van de verzekering en niet de bedrijfsleider, wat een aantal risico’s inhoudt voor de bedrijfsleider. De ‘externe’ IPT is een groepsverzekering die wordt opgemaakt op maat van de bedrijfsleider en die niet toekomt aan een categorie van aangeslotenen. Deze IPT wordt gesloten door de vennootschap bij een verzekeraar met de bedrijfsleider als begunstigde.
3.3. Groepsverzekeringen Voor de grote lijnen van de groepsverzekering verwijzen we naar het vorige nummer. In dit artikel beperken we ons tot een aantal voor zelfstandigen relevante aanvullingen. De ‘externe’ IPT en de groepsverzekering zijn fiscaal aantrekkelijk, maar alleen toegankelijk voor zelfstandigen actief in een vennootschap. De opbouw van een aanvullend pensioenkapitaal kan worden gecombineerd met bepaalde aanvullende dekkingen (bv. overlijden, arbeidsongeschiktheid, enzovoort). Wanneer een aantal voorwaarden vervuld zijn, kunnen de kosten volledig worden ingebracht als bedrijfskosten, waardoor een groot stuk vennootschapsbelasting kan worden bespaard. Het grote voordeel van deze formule is dat de storting niet beperkt blijft tot 2 605,15 euro (maximum bij VAPZ), maar toegestaan is binnen de grenzen van de 80%-regel. De 80%-regel houdt in dat de fiscale voordelen slechts toepasselijk zijn als het wettelijk pensioen en het beroepsgebonden aanvullend pensioen (tweede pijler) samen niet meer bedragen dan de 80% van de laatste normale brutojaarbezoldiging. In een groepsverzekering kunnen grotere premies toegestaan zijn. Ook bestaat de mogelijkheid om, binnen bepaalde grenzen, een regularisatie te doen ter financiering van vroegere dienstjaren (backservice).
10
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
Een groepsverzekering maakt het dus mogelijk flexibeler om te gaan met de winst van de vennootschap. Bovendien kan men kiezen uit verschillende beleggingsmogelijkheden bij de pensioenopbouw (zowel tak 21 als tak 23). Ook bij de uitkering is de balans gunstig. Op het pensioenkapitaal worden voor maximaal 5,55% bijdragen ingehouden (RIZIV- en solidariteitsbijdragen) en 16,5% in de personenbelasting, die kan dalen tot 10% als men tot 65 jaar effectief actief blijft.
3.4. RIZIV-overeenkomst Bepaalde medische beroepen (artsen, tandartsen, apothekers en kinesitherapeuten) ontvangen, mits ze de toepasselijke conventie naleven, een tegemoetkoming van het RIZIV voor bepaalde aanvullende voorzorgsregelingen. De RIZIV-overeenkomst kan de vorm aannemen van een sociale VAPZ (pensioen, overlijden en solidariteitsprestaties) of van een vervangingsinkomen bij invaliditeit. De RIZIV-overeenkomst kan bovendien worden gecombineerd met een VAPZ.
4 Wat zijn de mogelijkheden van de derde pensioenpijler? De mogelijkheden om een aanvullend pensioen op te bouwen in de derde pensioenpijler zijn in principe gelijk aan die van werknemers. Die mogelijkheden komen boven op de mogelijkheden van de tweede pensioenpijler. Voor meer informatie hieromtrent verwijzen we naar het vorige nummer. Deze vormen van sparen leveren de zelfstandige, binnen bepaalde grenzen en mits een aantal voorwaarden worden nageleefd, een belastingvoordeel op van 30% tot 40% van de stortingen. Voornamelijk twee formules komen hiervoor in aanmerking: pensioensparen en/of een individuele levensverzekering.
4.1 Pensioensparen Een zelfstandige kan via pensioensparen op jaarbasis 810 euro (fiscaal maximumbedrag voor inkomstenjaar 2007) sparen op een fiscaal gunstige wijze.
4.2 Langetermijnsparen Boven op het pensioensparen kan een zelfstandige jaarlijks nog aan langetermijnsparen doen. En dat voor een maximaal bedrag van 1 950 euro (fiscaal maximumbedrag voor inkomstenjaar 2007), afhankelijk van het inkomen.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
11
5 Wat betekent dat nu concreet? Laten we even bekijken wat dat concreet betekent als een zelfstandige op 65 jarige leeftijd elke maand een aanvullend netto-inkomen van 1 500 euro wil krijgen. Als uitgangspunt nemen we een man van 30 jaar die actief blijft tot 65 jaar, met een jaarinkomen van 50 000 euro. Wanneer deze zelfstandige een maandelijks aanvullend pensioen van 1 500 euro wil, is er daarvoor een jaarlijkse premie nodig van 5 755,20 euro, of 479,60 euro per maand in een groepsverzekering of in langetermijnsparen. Deze premies bouwen dan een kapitaal op van 289 500 euro. Dat kapitaal kan men dan gebruiken om levenslang een aanvullend netto inkomen van 1 500 euro per maand te genieten. Bovendien kan de zelfstandige, naargelang de gekozen weg, fiscale voordelen genieten, binnen de door de wet opgelegde beperkingen.
6 Besluit Het VAPZ blijft een van de meest fiscaal aantrekkelijke formules voor zelfstandigen om een aanvullend pensioen op te bouwen. Zelfstandigen kunnen een VAPZ binnen bepaalde grenzen perfect combineren met de hierboven behandelde, andere vormen voor aanvullende pensioenopbouw uit de tweede en derde pensioenpijler, zoals een groepsverzekering, pensioensparen en langetermijnsparen. De beste oplossing zal voor de meeste zelfstandigen bestaan in een combinatie van verschillende formules, om zo optimaal gebruik te maken van alle mogelijke fiscale voordelen. De optimale samenstelling wordt op maat uitgewerkt en kan het best actief worden gevolgd gedurende de volledige loopbaan.
7 Praten werkt! Omdat elke situatie verschillend is, maken we graag tijd vrij om met u de mogelijkheden te bespreken om een aanvullend pensioen op te bouwen. Sparen en beleggen is immers ons metier. Onze financiële producten zijn oplossingen die u in staat stellen met een gerust hart naar uw pensioen toe te leven. Maak vandaag nog een afspraak met uw KBC-adviseur of -verzekeringsagent, en bekijk samen welke mogelijkheden er zijn om van uw pensioen of dat van uw medewerkers iets te maken om naar uit te kijken. Voor meer informatie kunt u ook terecht op onze website. Op de pagina Particulieren, onder Sparen en Beleggen, vindt u meer informatie over pensioensparen en langetermijnsparen. Op de pagina Ondernemen, onder Employee Benefits, vindt u meer informatie over een groepsverzekering. Op de pagina Beheer privévermogen, onder Zelfstandigen en Vrije Beroepen, vindt u meer informatie over het VAPZ. Filip Lambrecht, productbeheer Leven Ondernemingen
12
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
Vier oplossingen voor de uitdaging van de vergrijzing Over minder dan vijf jaar beginnen de vergrijzingskosten op de Belgische overheidsfinanciën te wegen. Tegen 2030 bedragen de jaarlijkse Belgische overheidsuitgaven 3,8% van het bbp, of ongeveer 10 miljard euro meer dan vandaag. De maatregelen die tot nu toe werden genomen, zijn eerder te beschouwen als een druppel op een hete plaat. Extra maatregelen zijn dus broodnodig, en hoe langer we die uitstellen, hoe pijnlijker de situatie wordt. Toch zijn er in België meerdere remedies waarmee de gevolgen van de vergrijzing kunnen worden opgevangen. Een aanzet geven we alvast in bijgaande tabel, een sterkte-zwakteanalyse van ons land. SWOT-analyse België Sterkte Zwakte Zeer welvarende bevolking Laks begrotingsbeleid Gelijkmatige verdeling rijkdom Lage activiteitsgraad Goed uitgebouwd socialezekerheidsstelsel Lage pensioneringsleeftijd Hoog opgeleide bevolking Hoge belastingdruk Open internationaal georiënteerde economie Inefficiënte en dure overheid Gevaar Remedie Explosie kosten socialezekerheidsstelsel Opvangen deel vergrijzingskosten door lagere rentelasten Implosie dekking socialezekerheidsstelsel Economische groei opkrikken door langer werken met meer mensen Verdere erosie concurrentiekracht Verhogen efficiëntie overheid Gebrek aan werknemers na 2010 Herstel van Waalse economie Bron: Naar Grijsland, K. De Leus en P. Huybrechts
Waar we de oplossing alvast niet moeten zoeken, is in een daling van de pensioenen of in het snijden in de gezondheidsuitgaven. Het gemiddelde Belgische pensioen behoort al tot de laagste pensioenen in Europa. We kunnen de pensioenuitgaven onder controle houden, maar meer ook niet. Dat geldt ook voor de gezondheidsuitgaven. Die mogen - volgens het uitgestippelde scenario van de Vergrijzingscommissie - de komende decennia maximaal in een tempo van 3% per jaar groeien. Noodzakelijk, maar niet eenvoudig. De voorbije jaren was dat groeitempo maar liefst 4,5%. Ook hier zullen keuzes moeten worden gemaakt om de uitgaven in de hand te houden. Mogelijkheden zijn er wel in andere domeinen. Om de vergrijzingsuitdaging aan te pakken, moeten we ons zowel richten op het onder controle houden van de kosten als op het opvoeren van de inkomsten. Die aanpak kan worden samengevat in een 4-sporenbeleid: 1 De budgettaire ruimte als gevolg van de dalende rentelasten moet voortaan worden gespaard in plaats van ze te gebruiken voor lopende uitgaven. Dat zorgt voor een belangrijke voorfinanciering van de vergrijzingskosten. 2 Meer mensen, die langer aan de slag blijven, moeten zorgen voor een compensatie voor de onafwendbare daling van de beroepsbevolking. 3 Een verhoging van de overheidsefficiëntie komt de productiviteit van de volledige Belgische economie ten goede. Het kan bovendien belangrijke besparingen opleveren. 4 Wallonië moet een economische inhaalbeweging maken tegenover Vlaanderen.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
13
Spoor 1: lagere rentelasten De kiezers moeten de vergrijzing oplossen. Ze moeten integere politici verkiezen met een langetermijnvisie. En geen gulle Sinterklazen die vleiend en sussend een pluchen carrière uitbouwen (Grijze Wijsheid 15)* Tot voor enkele jaren dacht men de stijgende kosten van de vergrijzing grotendeels op te kunnen vangen door de daling van de rentelasten. Men moest er alleen maar voor zorgen dat de overheidsschuld snel genoeg zou terugvallen. We zouden dan kunnen profiteren van het fenomeen van de zogenoemde omgekeerde rentesneeuwbal. Hoe lager de overheidsschuld, hoe lager de rentelasten, hoe meer ruimte over om de overheidsschuld terug te betalen, enzovoort. Door de rentedaling en de daling van de schuld betalen we vandaag minder dan 4% van het bnp aan rentelasten. In 1995 liepen de rentelasten nog op tot 10%. Tegenover begin jaren ‘90 betaalt de overheid jaarlijks tien miljard euro minder aan rentelasten. Reserveer dat bedrag en het vergrijzingsprobleem is opgelost, niet? Juist, maar het lagere bedrag aan rentelasten werd volledig opgesoupeerd. Een verdere toekomstige daling van de rentelasten kan de oplopende vergrijzingskosten niet meer alleen financieren. Wel blijven een daling van de rentelasten en een versnelde schuldafbouw essentieel om de financiële gevolgen van de vergrijzing te kunnen blijven opvangen. De vrijgekomen ruimte moet dan wel daadwerkelijk worden gebruikt voor de financiering van de toekomstige, oplopende vergrijzingskosten. Nieuwe overheidsinitiatieven, zoals we die de voorbije tien jaren vaak hebben gezien, zullen dan drastisch moeten worden beperkt. Volgens een recent rapport van de Hoge Raad voor Financiën moet in 2007 een structureel overschot op de begroting van 0,3% van het bbp worden geboekt, en dat zonder eenmalige maatregelen. In de daaropvolgende jaren zorgt een stabiele primaire balans - inkomsten min uitgaven exclusief rentelasten - in combinatie met het verder oplopen van de gespaarde rentelasten voor een jaarlijkse stijging van het begrotingsoverschot met 0,2 procent van het bbp.
De voorfinanciering van de vergrijzingskosten 5
100 90
4
80 70
3 4,44
60
2
50 40
1
30 20
0
10 0
® Begrotingssaldo (linkerschaal) ® Primair saldo (linkerschaal)
1
2050
2049
2048
2047
2046
2045
2044
2043
2042
2041
2040
2039
2038
2037
2036
2035
2034
2033
2032
2031
2030
2029
2028
2027
2026
2025
2024
2023
2022
2021
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
-1
® Overheidsschuld (rechterschaal)
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • nummer 3 • mei 2007
In het voorgestelde scenario loopt het totale begrotingsoverschot geleidelijk op tot bijna 2,0% van het bbp in 2017-19. Daarna daalt het begrotingsoverschot opnieuw geleidelijk (door de alsmaar oplopende kosten van de vergrijzing), tot een evenwicht wordt bereikt (omstreeks 2035). Tegen het einde van de periode convergeert het naar een tekort van iets minder dan 1% van het bbp. Op die manier wordt toch nog 80% van de totale budgettaire kosten van de vergrijzing tot 2050 voorgefinancierd. Realistisch? Eerder voluntaristisch. Ten eerste impliceert het een daling van de overheidsschuld tot minder dan 20% tegen 2030. Een tweede reden voor ons scepticisme is een blik op het recente verleden. De jaarlijkse rentelasten daalden van 2000 tot 2006 met bijna 3% van het bbp. De vrijgekomen ruimte werd niet gespaard, maar volledig ingepikt voor het opschroeven van de uitgaven. Het primaire overschot daalde over dezelfde periode van 7% naar 4,2 %. Ook Fons Verplaetse, eregouverneur van de Nationale Bank en architect van menig herstelplan, gelooft blijkbaar niet in oplopende begrotingsoverschotten. In een interview met het weekblad Trends zegt hij: “Zo heb ik geleerd dat elk begrotingsoverschot bij de eerste gelegenheid opnieuw wordt ingepikt. De enige oplossing is het opkrikken van de werkgelegenheidsgraad. Werk, werk en nog eens werk. Dat hebben we nodig.”
Spoor 2: langer en met meer mensen werken Als we met 20% meer mensen tot 65 jaar werken, is er geen vergrijzingsprobleem. Maar dat willen we niet. Dus is er een probleem. (Grijze Wijsheid 4)* De vergrijzingsfactuur is perfect betaalbaar, zo beweren de vergrijzingsnegationisten. En zij hebben gelijk ... als we de uitgaven strikt onder controle houden (zie hierboven) én een jaarlijkse groei realiseren van gemiddeld 2% tijdens de komende 30 jaar. Wishful thinking? De Europese Commissie ziet de gemiddelde groei in Europa – en dus ook de Belgische groei – tegen 2030 alvast vertragen tot 1,2%. Gemakkelijk wordt het dus niet. De jaarlijkse economische groei is gelijk aan de groei van de productiviteit plus de groei van het aantal werknemers. De jaarlijkse bijdrage vanwege de beroepsbevolking wordt negatief ergens tussen 2010 en 2015 (zie grafiek op volgende pagina). De groei zal dan voor het overgrote deel moeten komen van de productiviteitsgroei. Verder moet een verhoging van de arbeidsparticipatie de daling van de beroepsbevolking compenseren.
Ontwikkeling Belgische beroepsbevolking (2000-2050) Ruimte voor een toename van de arbeidsparticipatie is er in overvloed. Vooral bij de jonge (15- tot 25jarigen) en de oude (55- tot 65-jarigen) potentiële werknemers is er een lage participatiegraad. Daarbij is het aan de slag houden van de ouderen de meest cruciale schakel. Amper één op drie 55- tot 64-jarigen is aan het werk. Daarmee is de lage activiteitsgraad van ouderen een geweldige uitdaging voor ons land, maar tegelijkertijd biedt dit ook grote kansen. Louter bij wijze van verkenning wilde de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid de invloed meten in de veronderstelling dat de momenteel 50- tot 54-jarigen tot hun 65e aan het werk blijven. In dat geval mag worden gerekend op 500 000 extra werkenden in 2010 en op 250 000 extra banen in 2020. Verandert er niets aan de huidige situatie, dan daalt het aantal werkenden met 300 000 eenheden.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
15
Ontwikkeling Belgische beroepsbevolking (2000-2050) 0,400% 0,280%
-0,338%
-0,400%
-0,346%
2045-2050
2040-2045
2035-2040
2030-2035
2025-2030
2020-2025
2015-2020
2010-2015
-0,200%
Gemiddelde jaarlijkse bijdrage van de groei van de beroepsbevolking (20-65) aan de economische groei in België bij een constante participatiegraad -0,141%
2005-2010
0,000%
2000-2005
0,200%
0,221%
-0,363%
-0,457%
-0,600%
-0,567%
-0,629% -0,747%
-0,800%
Bron: VS Census cijfers, eigen berekeningen
De maatregelen die moeten worden genomen om ouderen langer aan het werk te houden, zijn te divers en te uitgebreid om in er in dit artikel verder op in te gaan. Alvorens die maatregelen succes kunnen hebben, moet evenwel één misverstand dringend uit de wereld worden geholpen: een gelijktijdige verhoging van de arbeidsparticipatie van zowel de jongeren als de ouderen is niet contradictorisch. Hoe hoger de activiteitsgraad bij de ouderen, hoe lager de algemene werkloosheid. Een terugblik op 25 jaar vervroegd uittredingsstelsel in België maakt het dramatische resultaat van de ‘ouderen maken plaats voor jongeren’-filosofie duidelijk. Sinds het stelsel begin jaren tachtig op poten werd gezet, klom het aantal bruggepensioneerden en oudere werklozen met 240 000. In dezelfde periode daalde de jeugdwerkloosheid met amper 6 000, terwijl de betrokken bevolkingscategorie aanzienlijk afnam. Minder werkende ouderen zorgen ervoor dat meer jongeren aan de slag kunnen? Natuurlijk niet. Zoals er ook niet meer vrouwen aan de slag kunnen als we de mannen aan de kant schuiven. Of omgekeerd.
Spoor 3: verhogen efficiëntie Woorden wekken, voorbeelden strekken. België moet zijn waterhoofd kwijt. Het overheidsapparaat moet snel heel wat productiever worden (Grijze Wijsheid 14)* Meer mensen langer aan de slag houden, is het belangrijkste spoor. Productiviteit is het tweede bestanddeel van economische groei. De Vergrijzingscommissie gaat uit van een jaarlijkse productiviteitsgroei van 1,75% om een gemiddelde groei van 2% tot 2030 te realiseren. Zorgwekkend in dit verband is dat de productiviteitsgroei de voorbije 25 jaar amper 1,45% per jaar bedroeg. Meer investeren in innovatie, stimuleren van concurrentie, het stoppen van de hersenvlucht uit België en Europa: het zet allemaal zoden aan de dijk. Evenals een productievere overheid. Vandaag gaat er van elke 2 euro 1 door de handen van de Belgische Staat. De inefficiëntie daarvan gaat ten koste van de productiviteit van heel de economie. Ook op dit vlak is er voldoende ruimte voor verbetering.
1
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • nummer 3 • mei 2007
België geeft, in procent van het bbp, op vier landen na het meeste uit aan overheidsbestedingen van de 15 EU-landen. Volgens een studie van de ECB staan we qua efficiëntie van de overheid echter amper op de elfde plaats. En wat betreft het vertrouwen van de burgers in die overheid staan we op de op twee na laatste plaats, in het ‘selecte’ gezelschap van Griekenland en Italië. Met minder primaire uitgaven (uitgaven exclusief rentelasten) levert een lange lijst van landen veel betere overheidsprestaties af. Om het gemiddelde van al die landen te halen, moet de kwaliteit van de overheidsdiensten in België met 5% worden opgeschroefd tegenover het niveau van 2000, zo berekende het VBO. Tegelijkertijd moeten de primaire uitgaven dalen met 2,6% van het bbp. Die besparing kan dan weer worden gebruikt om de kosten op arbeid naar beneden te halen. Buitenlandse bedrijven investeren opnieuw in België, meer mensen kunnen aan de slag, enzovoort. De theorie ziet er goed uit. De praktijk uit het verleden is weer niet veelbelovend. De hervorming van de overheidsdiensten, het zogenaamde Copernicusproject, leidde tot niets. En zopas werd duidelijk dat het informatiseringsproject bij Justitie, het Phenixproject, eveneens is uitgedraaid op een fiasco. Er moet duidelijk nog een lange (lijdens)weg worden afgelegd.
Spoor 4: Wallonië Het hemd is ook voor de Vlamingen nader dan de rok. Als straks de vergrijzing Vlaanderen zwaar treft, zullen de transfers naar Wallonië nog minder worden aanvaard (Grijze Wijsheid 13)* De ontwikkeling van de Waalse economie had de voorbije halve eeuw eveneens meer weg van een lijdensweg dan van een overwinningstocht. In amper een periode van 35 jaar is het welvaartsniveau van de Walen teruggevallen tot 70% van dat van de Vlamingen. Een jaarlijkse transfer van bijna 7 miljard euro verzacht de pijn. Voor Vlaanderen betekent dat een flinke aderlating. De Commissie voor de Vergrijzing schat de jaarlijkse meerkosten van de vergrijzing voor België tegen 2030 op ongeveer 10 miljard euro. Het verdwijnen van die transfer zou Vlaanderen heel wat ademruimte geven om zich te wapenen tegen de vergrijzing. Dat is nodig, want Vlaanderen vergrijst sneller dan Wallonië. Een economische inhaalbeweging bij onze Franstalige landgenoten is dus meer dan gewenst. En die komt er liefst zo snel mogelijk. Want al zouden Wallonië en Brussel de komende decennia sneller groeien dan Vlaanderen, dan nog gaan de transfers de volgende 3 à 4 decennia in de richting van Wallonië. Maar zelfs dat is hardop dromen. Voorlopig is er nog geen sprake van een Waalse inhaalbeweging. Wallonië kampt met structurele problemen: een werkloosheidsgraad die dubbel zo hoog ligt als in Vlaanderen, een hoge jeugdwerkloosheid als gevolg van een ondermaats onderwijssysteem, en lonen die te hoog liggen in verhouding tot de productiviteit. De Waalse problemen verschillen in belangrijke mate van de Vlaamse. Een regionalisering van enkele federale bevoegdheden biedt mogelijk een oplossing om een beleid op maat uit te werken voor elke regio. De wederopbouw van Wallonië zal niet eenvoudig zijn. Na vijftien Waalse groeiplannen kwam het zogenoemde Marshall-plan. De inhoud ervan is mager. Het initiatief toont wel aan dat men zich ervan bewust is dat er iets moet worden ondernomen. Cruciaal in de wederopbouw is het aanwakkeren van de ondernemingszin. Het inkrimpen van het beslag van de overheid op de Waalse economie, zou een belangrijke stap in de goede richting zijn.
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
17
Een herstel is mogelijk. Getuige daarvan de remonte van vele andere oude Europese industriebekkens. En voor de aantrekkingskracht van de eigen economie, heeft Vlaanderen alle belang bij een welvarende buur.
Besluit Over minder dan vijf jaar worden de kosten van de vergrijzing in België voelbaar. Verschillende wegen moeten worden bewandeld om de uitdaging aan te gaan. Het onder controle houden van de pensioenen gezondheidskosten is cruciaal. Daarnaast moet een groot deel van de vergrijzingskosten worden voorgefinancierd door de budgettaire ruimte als gevolg van de dalende rentelasten op te sparen. Maar het beperken van de uitgaven moet ook gepaard gaan met het op peil houden van de inkomsten. De onafwendbare daling van de beroepsbevolking kan worden gecompenseerd door meer mensen langer aan de slag te houden. De huidige, lage arbeidsparticipatie wordt zo omgezet in een geweldige kans. Een verhoging van de overheidsefficiëntie zou bovendien de productiviteit van heel de Belgische economie ten goede komen. Slaagt Wallonië er ten slotte in een economische inhaalbeweging te maken tegenover Vlaanderen, dan vermijden we dat wat vandaag een uitdaging is, morgen een gigantisch probleem is geworden. Koen De Leus auteur van Naar Grijsland * Bron: Naar Grijsland: Uitvaart van onze Welvaart, K. De Leus en P. Huybrechts
18
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007
Hebt u nog vragen over uw bankzaken of verzekeringen? Praat er dan over met een medewerker van uw KBC-bankkantoor of met uw KBCverzekeringsagent. U kunt ook bellen naar het KBC-Telecenter op het nummer 078 152 153. Op werkdagen van 8 tot 22 uur en op zaterdag en banksluitingsdagen van 9 tot 17 uur. U kunt ook schrijven, faxen, mailen of surfen naar: KBC-Telecenter: Schoenmarkt 35, 2000 Antwerpen, Fax 03 283 29 50
[email protected] www.kbc.be Zetel van de vennootschap: KBC Bank NV, Havenlaan 2, 1080 Brussel, België. RPR 0462 920 226, BTW BE 462 920 226, bankrekening 730-0000000-93. Verantwoordelijk uitgever: KBC Groep NV, Havenlaan 2, 1080 Brussel, België.
www.kbc.be
KBC Bank NV, inschrijvingsnummer CBFA 26 256. KBC Verzekeringen NV, onderneming toegelaten voor alle takken onder code 0014 (KB 4 juli 1979, B.S. 14 juli 1979)
employee benefits nieuwsbrief • jaargang 4 • Nummer 3 • mei 2007