Woonpaden van kwetsbare bewoners: een studie met (ex-)thuislozen in Oostende
Kaatje Segers & Pascal De Decker Hogeschool Gent, Departement INWE
Auteurs: Kaatje Segers en Pascal De Decker Datum: 15/12/2011 Verantwoordelijke uitgever: Steunpunt Ruimte en Wonen Kasteelpark Arenberg 51 bus 2429 3001 Heverlee Tel. +32 (0)16/32 13 36 Email
[email protected] ISBN 000-00-000-0000-0
Dit rapport kwam tot stand met de steun van de Vlaamse Gemeenschap: Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek. In deze tekst komt de mening van de auteurs naar voor en niet die van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Gemeenschap kan niet aansprakelijk gesteld worden voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de meegedeelde gegevens.
Inhoud
1. Het onderzoek ................................................................................................................... 6 1.1. Inleiding.................................................................................................................. 6 1.2.Thuisloosheid als sociale kwetsbaarheid ....................................................................8 1.3. Onderzoeksopzet en -verloop ................................................................................. 10 1.3.1. De informanten ............................................................................................... 10 1.3.2. De interviews .................................................................................................. 11 1.3.3. Verwerking en analyse ..................................................................................... 13 2. Woonpadonderzoek met kwetsbare bewoners .................................................................. 14 3. Woonpaden van kwetsbare bewoners ............................................................................... 16 3.1. Woningkenmerken................................................................................................. 17 3.2. Dynamische en complexe woonpaden .................................................................... 18 3.3. Verhuismotieven .................................................................................................... 19 3.3.1. Relaties en relatiebreuken................................................................................ 19 3.3.2. Werk en werkloosheid ..................................................................................... 20 3.3.3. Uithuiszetting door huurachterstallen .............................................................. 22 3.3.4. Verhuizen als vlucht ........................................................................................ 22 3.3.5. Andere verhuismotieven.................................................................................. 23 3.4. Zoekprocessen ...................................................................................................... 24 3.5.Netwerk en hulp ..................................................................................................... 25 4.Conclusies en aandachtspunten ......................................................................................... 27 5. Referenties ....................................................................................................................... 32
1. 1.1.
Het onderzoek Inleiding
Voorliggend onderzoek naar de woonpaden van (ex-)thuislozen in Oostende vertrekt van de vaststelling dat een aantal dimensies van wonen in traditioneel kwantitatief woononderzoek meestal onderbelicht blijven en dat die dimensies met behulp van kwalitatief onderzoek beter verkend kunnen worden (Claesssens et al. 2009). Voorliggend onderzoek maakt deel uit van een tweeluik. Een eerste luik focust op de woonpaden van huishoudens die tot de brede middenklasse behoren. Dit rapport vormt daarop een aanvulling en focust op kwetsbare bewoners. Dit zijn mensen die doorgaans met klassieke selectiemethoden nauwelijks tot niet aan bod komen. Claessens et al. (2009) formuleerden een aantal beperkingen van traditioneel kwantitatief woononderzoek. Zo veronderstelt dit soort onderzoek op zijn minst impliciet dat huishoudens op de woningmarkt een directe weg afleggen naar de gemeten toestand, d.i. hun huidige woning, die dan als een (voorlopige) eindtoestand wordt beschouwd; dat die gemeten (voorlopige) eindtoestand het resultaat is van een rationele keuze en dat elke stap op de woningmarkt ogenschijnlijk een stap vooruit is in de richting van een ideaal. In werkelijkheid blijkt dit niet steeds zo te zijn. Objectieve huishoudkenmerken kunnen de grote diversiteit en dynamiek in reële woonsituaties niet steeds verklaren. Klassieke benaderingen focussen te weinig op de relatie tussen de mogelijkheden van huishoudens om te handelen (agency) en structurele beperkingen (bijv. beperkt inkomen; groot gezin), m.a.w. op het actor-structuur spanningsveld, dat aan de basis ligt van het effectieve woongedrag van huishoudens. Ze behandelen de betekenis van wonen niet expliciet en veronderstellen universele behoeften, wensen, houdingen en motivaties op vlak van wonen met het risico op een ongedifferentieerd blanket1 woonbeleid. Precies om deze tekortkomingen van de bestaande benaderingen te verhelpen, stelt Clapham (2005) het woonpad (housing pathway) voor als fundamenteel concept voor de analyse van wonen. De woonpadbenadering is gebaseerd op het sociaal constructivisme, dat stelt dat mensen door interactie een sociale werkelijkheid construeren. In die lijn definieert Clapham (2005, p. 27; eigen vertaling) het woonpad als “patronen van interactie(praktijken) met betrekking tot huis en thuis, doorheen de tijd en in de ruimte”. Het concept plaatst de betekenissen die huishoudens toedichten aan wonen en de interacties die hun woongedrag vormgeven op de voorgrond en benadrukt het dynamische karakter van wonen en de verbondenheid met andere levensaspecten. Clapham gebruikt de
1
“A blanket policy is a policy which behaves similarly to a variety of things” (Websters’ dictionary). Het risico van klassieke benaderingen die woonwensen, -behoeften, etc. als universeel beschouwen is dat ze aanleiding geven tot een beleid dat geen rekening houdt met de grote diversiteit die hierin in werkelijkheid in bestaat.
6
woonpadbenadering om een holistische analyse te maken van de gecumuleerde woonervaringen van bewoners en gaat van daaruit op zoek naar verklaringen die klassiek kwantitatief woononderzoek niet kan geven. Behalve als analytisch kader, wordt het woonpadconcept ook als aanzet voor de ontwikkeling van en onderzoeksmethode gebruikt. Dit wordt verder uitgewerkt in het hoofdstuk Onderzoeksopzet en –verloop (par. 1.3). Door de wijze van steekproeftrekking, waarbij in een door de onderzoekers gebuste brief aan in het onderzoek geïnteresseerde kandidaat-respondenten wordt gevraagd zich te melden, zal het eerste luik van het onderzoek inzicht verschaffen in de woonpaden van de brede middenklasse in Vlaanderen (De Decker e.a., 2011), maar niet in die van burgers aan de onderkant van onze samenleving. Opgevat als een aanvulling op hun onderzoek, spitst voorliggend onderzoek zich precies toe op deze ondervertegenwoordigde “kwetsbare bewoners”2. Van Geyt (2010) identificeert vanuit het perspectief van de welzijnssector drie groepen factoren die in de huidige context de kwetsbaarheid van mensen op de woonmarkt vergroten: woononzekerheid of de dreiging om zijn woonst te verliezen, de gevolgen van de vermaatschappelijking van zorg en het dichtslibben van het opvangcircuit. De groep van burgers die in meer of mindere mate kwetsbaar zijn op de woonmarkt is fluïde en onze keuze om met ex-thuisloze informanten te werken moet in dit licht worden gezien. Onderzoek leert immers dat “thuisloosheid aan het uiteinde van een continuüm van sociale kwetsbaarheid” kan worden gesitueerd (Philippot & Galand, 2003 gecit. in Van Regenmortel et al. 2006, p. 175). Dat thuislozen “de ultieme onderkant” (Van Menxel 2005, p. 157) van onze samenleving uitmaken, maakt de kans op insluitingsfouten3 van niet-kwetsbare informanten in onze onderzoeksgroep met andere woorden erg klein. Het is echter niet de bedoeling thuislozen als een afzonderlijke sociale categorie te beschouwen, want die vormen ze niet. Integendeel, het profiel van thuislozen vertoont grote overeenkomsten met andere sociaal kwetsbare personen (Philippot & Galand, 2003, gecit. in Van Regenmortel et al, p. 182). Het verband tussen thuisloosheid en armoede is al lang aangetoond (Anderson & Tulloch 2000; Van Menxel et al. 2003) en de Europese consensusconferentie over thuisloosheid stelde recent nog dat “thuisloze mensen eerst en vooral arme mensen zijn. Het enige wat hen van andere armen onderscheidt, is het feit dat ze hun thuis hebben verloren. De oorzaken van thuisloosheid zijn dezelfde als die van armoede” (European Consensus Conference on Homelessness, 2010; eigen vertaling). Wong omschrijft thuisloosheid als “onderdeel van een ervaring van residentiële instabiliteit waarbij mensen in moeilijke woonsituaties een variëteit aan woonstrategieën als een lappendeken aan elkaar naaien” (Wong 1997, p. 159; eigen vertaling). Daarom concentreren we ons in dit 2
We volgen hier de terminologie van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk in hun recent rapport “Tussen wonen en welzijn” (Van Geyt 2010). De Decker et al. (2005) doelen met hun “Wonen aan de onderkant” op dezelfde groep mensen. 3 Een insluitingsfout is een fout waarbij in het monster individuen worden opgenomen die niet tot de onderzoekspopulatie behoren. Door te samplen onder extreem kwetsbaren (thuislozen) is de kans klein dat er niet-kwetsbaren in het monster terecht zijn gekomen
7
onderzoek bewust niet op periodes van thuisloosheid in het woonpad van de informanten. We behandelen niet-thuisloze fases met gelijke aandacht. Voorliggend onderzoek heeft, door het toepassen van Clapham ’s woonpad-benadering op de onderzoeksgroep van (ex-)thuislozen, wel het potentieel om bij te dragen aan een meer dynamisch begrip van thuisloosheid. Anderson & Tulloch (2000, p. 82, eigen vertaling) vatten samen dat de studie van “thuisloosheid als onderdeel van de levenslange wooncarrière” de analyse van het fenomeen vooruit kan helpen. Vanuit beleidsstandpunt is dit onderzoek relevant in het licht van Van Geyt‘s aanbeveling om – o.i. naast meer structurele maatregelen (wonen, inkomen) - het aanbod aan begeleiding en woonvormen beter te laten aansluiten bij het reële woonparcours van kwetsbare mensen gedurende hun levensloop. Na een korte literatuurverkenning van de oorzaken en betekenis van de kwetsbaarheid van thuislozen, beschrijft dit hoofdstuk verder hoe deze gevalstudie met (ex-)thuislozen in Oostende is opgezet en verlopen. Het tweede en derde hoofdstuk behandelen achtereenvolgens de methodologische en inhoudelijke resultaten van het onderzoek. We sluiten af met enkele conclusies en aandachtspunten voor het beleid.
1.2. Thuisloosheid als sociale kwetsbaarheid Zoals eerder gesteld, beschouwt dit onderzoek thuisloosheid als een vorm van maatschappelijke kwetsbaarheid. Maar waaruit bestaat die kwetsbaarheid en hoe wordt ze veroorzaakt? In wat volgt, geven we aan de hand van literatuur kort een antwoord op deze vragen. We schetsen het profiel van thuislozen in eerste instantie om de lezer een beeld van de onderzoekspopulatie te geven, maar meer nog omdat precies de interacties tussen deze profielkenmerken en wonen het onderwerp uitmaken van ons empirisch onderzoek. Uit de resultaten zal blijken hoe verschillende dimensies van kwetsbaarheid een rol kunnen spelen in de woonpaden van (ex-)thuislozen en hoe ze zo mee de betekenis van wonen voor deze mensen structureren. Er bestaat een brede en op steeds meer onderzoek gebaseerde consensus dat thuisloosheid het resultaat is van een dynamische wisselwerking tussen individuele kenmerken en acties, d.i. het microniveau, en structurele omstandigheden en veranderingen, d.i. het macroniveau. Thuisloosheid wordt met andere woorden steeds veroorzaakt door een samenspel van persoonlijke en maatschappelijke factoren (Anderson & Tulloch 2000; European Consensus Conference on Homelessness 2011; Van Regenmortel et al. 2006). De Europese consensusconferentie over thuisloosheid splitst de risicofactoren voor thuisloosheid op in vier groepen: (1) structurele (vb. prijsevoluties op de woonmarkt), (2) institutionele (vb. gebrek aan begeleiding na ontslag uit de gevangenis), (3) relationele (vb.
8
partnergeweld) en (4) persoonlijke (vb. verslaving) (European Consensus Conference on Homelessness 2011). Tegelijkertijd is thuisloosheid een erg gedifferentieerd proces: de wegen naar én uit thuisloosheid is vaak tijdelijk - thuisloosheid zijn zeer divers (European Consensus Conference on Homelessness 2011; Van Regenmortel et al. 2006). Zo onderscheiden Van Regenmortel et al. (2006) onder meer levensverhalen met een duidelijk breekpunt waarin een opeenstapeling van stressvolle gebeurtenissen uiteindelijk tot thuisloosheid leidt. In de meeste EU-landen uithuiszetting, meestal vanwege huurachterstand en relatie- en familiebreuken wel de belangrijkste directe aanleiding voor thuisloosheid te zijn (European Consensus Conference on Homelessness 2011). Voor een profielschets van thuislozen in Vlaanderen baseren we ons hoofdzakelijk op de sociale biografie van thuislozen in de Vlaamse thuislozenzorg opgesteld door Van Menxel (2005; zie ook Van Menxel et al. 2003). Ruim 40 procent van de thuislozen is jonger dan 30, nog eens 40 procent is tussen 30 en 50 en een kleine 20 procent is ouder dan 50 jaar. In de voorbije decennia vond een lichte veroudering van thuisloosheid plaats. Thuisloosheid vervrouwelijkt maar het overwicht aan mannen in de thuislozenpopulatie blijft bestaan: nog steeds zijn dubbel zoveel mannen als vrouwen thuisloos. Het aandeel allochtonen gaat in stijgende lijn en bedroeg 15 procent in 2002. De meeste thuislozen zijn alleenstaand, maar bijna 70 procent van de thuisloze mannen en meer dan 90 procent van de vrouwen had ooit een eigen gezin. Van Regenmortel et al. (2006) wijzen in dit verband van opeenvolgende partnerrelatiebreuken in de levensverhalen van Vlaamse thuislozen en daarnaast op andere gebroken sociale contacten (vb. met familie, vrienden en kennissen). Heel wat thuislozen hebben een problematische jeugd gehad en groeiden op in gezinnen met relationele problemen, gezinnen waar één of beide ouders zijn weggevallen of met verslaving kampten, of gezinnen waar geweld wordt gepleegd - en vaak een combinatie hiervan. Door de bank genomen zijn thuislozen zeer laaggeschoold en krijgen ze moeilijk toegang tot het reguliere arbeidscircuit. Deze zwakke integratie op de arbeidsmarkt - slechts 12 procent verwerft zijn belangrijkste inkomsten uit arbeid - gaat samen met een grote afhankelijkheid van thuislozen van de sociale zekerheid. De belangrijkste vervangingsinkomens zijn de werkloosheidsuitkering (hoofdinkomen van 27 procent van de thuislozen), het leefloon (21 procent) en ziekte- en invaliditeitsuitkeringen (samen 18 procent). In 2002 had een kleine 60 procent van de thuislozen schulden. Drie vierde van de thuislozen kampt met gezondheidsproblemen; psychische problemen overheersen. Twee derde van hen heeft een instellingsverleden, meestal in een psychiatrische instelling, een strafinstelling of een instelling voor bijzondere jeugdzorg. Bij meer dan de helft van de opnames in de thuislozenzorg gaat het over een heropname. Daarnaast distilleren Van Regenmortel et al. (2006) uit de levensverhalen van Vlaamse thuislozen nog dat ze vaak aan een verslaving lijden, in contact zijn geweest met justitie, verstrikt zijn in administratieve of bureaucratische netten en zich gestigmatiseerd voelen.
9
Ervaringen leren dat aan de basis van die thuisloosheid naast het verlies van de woning, relatiebreuk en een zwakke sociaaleconomische positie ook een proces van ontankering aan de basis ligt (Van Menxel, 2005; Blow et al. 2005). Dit is een proces van verregaand verlies van houvast, van steunfiguren. Dit proces wordt ook gekenmerkt door verlies aan mogelijkheden en groeiende onmacht. In vele gevallen is thuisloosheid een vicieus proces: naarmate de mogelijkheden verminderen, groeit de onmacht; naarmate de onmacht groeit, verminderen de mogelijkheden. Een negatieve spiraal waar ze op eigen kracht moeilijk uit geraken. Een proces van herankering op weg naar maatschappelijke herintegratie wordt dan ook vaak gelinkt met het hebben, het ontwikkelen van hulp-biedende netwerken.
1.3. Onderzoeksopzet en -verloop Over zijn concept van een woonpad zegt Clapham dat het “geen onderzoeksmethodologie is, maar er wel een kader voor kan scheppen” (Clapham 2005, p. 27; eigen vertaling). Een volledige analyse van woonpaden, aldus Clapham, vraagt om etnografische of biografische methoden om de bewuste bedoelingen en gedrag van mensen te begrijpen; een verkenning van de onbewuste bedoelingen en gedrag en van de structurele factoren die ze beïnvloeden en erdoor gereproduceerd worden; en studie van de structuren zelf. Clapham schuift onder meer directe (participerende) observatie van interacties, longitudinaal onderzoek en analyse van zowel beleidsacties als –discoursen naar voren als bruikbare onderzoeksinstrumenten. Een zodanig allesomvattende analyse was echter niet mogelijk binnen het bestek van dit onderzoek. Biografisch interviewen leek een haalbaar compromis, ondanks de kritiek dat het terugblikkend karakter ervan en de selectiviteit van het geheugen het levensverhaal van mensen in ieder geval vertekenen. Een biografisch interview brengt de bedoelingen en percepties van individuen aan het licht, neemt de tijdsdimensie op en laat toe interacties tot op zekere hoogte te reconstrueren (Clapham 2005). Meer specifiek maakt dit onderzoek gebruik van diepte-interviews waarin de woongeschiedenis van de informant de rode draad vormt. In de interviews worden andere aspecten van het levensverhaal van de informant opgehangen aan deze kapstok van de woongeschiedenis, wat inzicht oplevert in de factoren die zijn of haar woonpad hebben vormgegeven. 1.3.1. De informanten Het onderzoeksgebied voor deze gevalstudie is Oostende. Op voorhand werd vastgelegd dat 15 Nederlandstalige (ex-)thuislozen elk eenmaal zouden worden geïnterviewd. Om een zekere lengte van het woonpad te garanderen werd een minimumleeftijd van 35 jaar vooropgesteld. Aan het Sociaal Huis Oostende, het Centrum Algemeen Welzijnswerk en
10
Jeugdzorg (CAW&JZ) Middenkust, het Sociaal Verhuurkantoor Oostende en de Oostendse en Gelukkige Haard (de twee sociale huisvestingsmaatschappijen) werd gevraagd of ze onder hun cliënten mensen met dit profiel hadden en konden herkennen, en indien ja, of we hen via de organisatie konden contacteren met de vraag om mee te werken aan het onderzoek. Uiteindelijk zorgden medewerkers van het CAW&JZ Middenkust voor de toeleiding van alle informanten. Ze vonden 11 mannelijke en 4 vrouwelijke (ex-)thuislozen bereid om mee te werken en maakten zelf alle praktische afspraken met hen i.v.m. de interviews. Eén man haakte vlak na het begin van het interview onverwacht af en wordt in het vervolg niet meer als informant beschouwd. De jongste informant is 37, de oudste 63 jaar4. Eén informant leeft op straat en twee anderen verblijven in een opvangcentrum van het CAW&JZ Middenkust. Vijf informanten wonen zelfstandig maar met ambulante begeleiding van CAW&JZ-woonbegeleiders op een appartement dat door het CAW&JZ aan hen wordt verhuurd. Vijf mensen huren een studio of appartement op de private huurmarkt en één is huurder van een sociaal appartement. Alle informanten wonen alleen, maar hebben met uitzondering van één man ooit samengewoond met een partner. Tien informanten hebben kinderen, vier niet. Behalve één loontrekkende, leven ze allemaal van een vervangingsinkomen, in negen van de dertien gevallen van maximum 1000 euro netto per maand. Alle informanten zijn laaggeschoold. Andere profielkenmerken werden niet systematisch bevraagd. Op basis van wat in de interviews spontaan naar voren kwam, kan wel veralgemenend worden gesteld dat de informanten beantwoorden aan het profiel van de thuisloze dat we schetsten in het hoofdstuk Thuisloosheid als sociale kwetsbaarheid (par. 1.2.). 1.3.2.De interviews Alle interviews werden afgenomen in de periode tussen 25/10/2010 en 8/12/20105. Tien interviews gingen door in een lokaal van het CAW&JZ Middenkust en de andere vier bij de informant thuis. Niemand anders dan de interviewer en de geïnterviewde was bij het gesprek aanwezig. Interviews duurden gemiddeld net geen anderhalf uur, met het kortste interview 40 minuten en het langste 2 uur en 20 minuten. Vooraleer met het interview werd gestart, stelde de onderzoeker zichzelf en het onderzoek kort voor. De informanten werd anonimiteit gegarandeerd. Alle informanten gaven toestemming aan de onderzoeker om het interview digitaal op te nemen. Na afloop werden de informanten vergoed voor hun bijdrage aan het onderzoek met een cadeaubon ter waarde van 20 euro. Elk interview begon met een aantal vragen over socio-economische basisgegevens: leeftijd, burgerlijke stand, opleiding, beroep, maandelijks netto-inkomen6 en type inkomen van de
4
Situatie op het moment van het interview. Dit geldt ook voor de andere profielkenmerken. Door Kaatje Segers. 6 In veel gevallen werd de vraag naar het inkomen pas later in het gesprek gesteld. 5
11
informant en het aantal kinderen7. Daarna vroeg de onderzoeker aan de informant om eerst zijn/haar huidige woonsituatie te beschrijven en vervolgens zijn/haar volledige woongeschiedenis chronologisch te vertellen. Per woning en aansluitende verhuisbeweging naar een volgende woning probeerde de onderzoeker erop toe te zien dat minstens volgende onderwerpen aan bod kwamen: Woningkenmerken:
• ∗
Locatie: de gemeente als de informant verhuisde tussen gemeenten en de buurt of straat als hij/zij verhuisde binnen dezelfde gemeente.
∗
Woningtype: eengezinswoning (huis) of meergezinswoning (appartement of studio).
∗
Toegang tot de woning: woning in eigendom, woning gehuurd op de private markt, sociale huur- of koopwoning.
•
Medebewoners: met wie heeft de informant in de woning gewoond?
•
Verblijfsduur: hoe lang heeft de informant in de woning gewoond?
•
Verhuismotief: om welke reden is de informant verhuisd uit de (oude) woning?
•
Zoekproces: hoe heeft de informant de (volgende) woning gezocht en gevonden? Waarom heeft de informant deze (volgende) woning gekozen?
Voor het overige liet de onderzoeker zoveel mogelijk ruimte voor de informant om te vertellen hoe hij/zij doorheen zijn/haar leven gewoond heeft. Op gebeurtenissen of factoren die de informant aangaf belangrijk of bepalend te vinden voor zijn/haar woongeschiedenis werd dieper ingegaan; op minder belangrijke minder. Het onderscheid tussen “wonen” en “gedomicilieerd zijn” werd maar gemaakt waar de informant dit zelf vermeldde. Bijkomende vragen van de onderzoeker dienden vooral om onduidelijkheden uit te klaren, de informant te wijzen op (schijnbare) inconsistenties in zijn/haar verhaal en het verband scherper te stellen tussen wonen en de andere aspecten van het levensverhaal van de informant. Om te helpen de aandacht van de geïnterviewde voor het onderwerp wonen te bewaren en het overzicht voor beide gesprekspartners – ten minste visueel - te behouden, tekende de onderzoeker tijdens het interview de woongeschiedenis schematisch op. Dit gebeurde eenvoudig door op een blad papier elke woning voor te stellen als een blok/vierkant en elke verhuisbeweging als een pijl die de woning met de volgende verbindt. Bij elk blok en elke pijl werd een voor de informant kenmerkende eigenschap van de woning (vb. het adres, “kamer boven bakkerij”) of van de verhuisbeweging (vb. “woning te klein”, “gaan samenwonen met partner”) genoteerd. Verschillende informanten begonnen in de loop van het interview dit schema op eigen initiatief te gebruiken, onder meer om te verwijzen naar gebeurtenissen,
7
De antwoorden op deze vragen zijn verwerkt in het hoofdstuk ‘De informanten’ hierboven.
12
personen of woningen uit een verder verleden en om woningen die ze zich pas later in het interview herinnerden op de juiste plaats in de chronologie te proberen passen. De grote meerderheid van de interviews verliep constructief en in een open en vertrouwelijke sfeer. In vier gevallen waarin het interview niet zo vlot verliep of weinig informatie opleverde (zie par. 2), gaf een CAW&JZ-woonbegeleider na afloop aan de onderzoeker kort essentiële uitleg over de persoonlijke achtergrond (vb. van verslaving of geheugenverlies) waartegen het woonpad van de informant kan worden gezien. 1.3.3. Verwerking en analyse Alle interviews werden door de onderzoeker onmiddellijk nadat ze plaatsvonden volledig en letterlijk uitgeschreven. De opeenvolgende woningen van de informant werden genummerd (W1, W2, W3…) om vooruitwijzingen naar volgende en terugwijzingen naar vorige woningen die de informant tijdens het interview had gemaakt gemakkelijker te kunnen herkennen en zo in het verhaal van het interview de woongeschiedenis wat duidelijker te structuren. Deze ruwe data vormden het basismateriaal voor de kwalitatieve analyse van de woonpaden. Analyse kan in deze context het best worden opgevat als “de zoektocht naar patronen in data en naar ideeën die de aanwezigheid van deze patronen helpen verklaren” (Bernard 2006, p. 452; eigen vertaling). Kwalitatieve analyse verwijst naar het interpretatieve onderzoekskader waarbinnen de onderzoeker probeert fenomenen te begrijpen of te interpreteren in termen van de betekenissen die mensen er zelf aan geven (Denzin & Lincoln 2005). In de loop van het analyseproces werden de voorlopige resultaten voorgelegd voor feedback aan het team woonbegeleiders van het CAW&JZ Middenkust dat het contact met de informanten had verzorgd.
13
2. Woonpadonderzoek met kwetsbare bewoners: enkele methodologische beschouwingen
Dit hoofdstuk gaat in op een aantal methodologische aspecten van het onderzoek. Onze keuze om het theoretisch kader van het woonpad toe te passen op een onderzoekspopulatie van kwetsbare bewoners heeft, in combinatie met het concrete opzet van deze gevalstudie, immers specifieke gevolgen voor de kwaliteit van de verzamelde data. Enerzijds vinden we het belangrijk om de waarde en de tekortkomingen van de data waarop de inhoudelijke conclusies zijn gebaseerd te expliciteren. Anderzijds kunnen de volgende methodologische reflecties nuttig zijn bij het opzetten van toekomstig kwalitatief woononderzoek, hetzij vanuit een woonpadbenadering, hetzij met een vergelijkbare onderzoekspopulatie. We onderscheiden drie bronnen van databeperkingen. Een eerste ligt fundamenteel besloten in het ex-post karakter van een biografisch interview: informanten vertellen niet hun “werkelijke” levensverhaal, of in dit geval woongeschiedenis, maar hun “eigen reconstructie” van dat verhaal (Van Regenmortel et al. 2006). Aangezien een woonpad zich simultaan met een mensenleven ontvouwt, zijn observatie- of (ander) longitudinaal onderzoek in deze context geen haalbaar alternatief voor het biografisch interviewen. Deze oorzaak van vertekeningen in het onderzoeksmateriaal is m.a.w. waarschijnlijk deels inherent aan woonpadonderzoek. Het onderzoeksontwerp zelf is een tweede oorzaak van beperkingen in de data, zij het een minder onontkoombare. Een groep beperkingen zijn het rechtstreeks gevolg van een aantal pragmatische keuzes betreffende de onderzoeksopzet en zouden mits aanpassingen8 hieraan in principe kunnen worden vermeden. Ten eerste is het moeilijk om op basis van een interview met één persoon een beeld te krijgen van de dynamieken en onderhandelingen binnen de huishoudens waar hij/zij deel van heeft uitgemaakt. Hoewel alle informanten tijdens de interviews frequent naar interacties met andere gezinsleden verwijzen en intra-huishouden processen die het woonpad van een individu beïnvloeden dus zeker niet onzichtbaar zijn in onze data, wordt in het huidige onderzoeksopzet maar één kant van het verhaal belicht, die van de informant. Deze beperking is in feite onderdeel van een ruimer gebrek van het onderzoeksontwerp, namelijk het ontbreken van elke vorm van datatriangulatie. Een eenmalig interview door een enkele onderzoeker zonder de raadpleging van andere bronnen of de toepassing van andere methoden levert data op die 8
We gaan niet in detail in op de nodige aanpassingen omdat ze, althans in theorie, redelijk voor de hand liggen (vb. raadpleging van relevante databanken/archieven, interviewen van meerdere (ex-)gezinsleden, thuislozen op straat aanspreken etc.). In de praktijk zouden veel verbeteringen aan het onderzoeksontwerp een grote extra tijdsinvestering vragen.
14
relatief dun zijn om conclusies op te baseren. Ten slotte heeft ook de manier waarop de informanten werden geselecteerd implicaties voor de betekenis van de data. Onze eigen randvoorwaarden van leeftijd en taal sloten een groot deel van de groep (ex-)thuislozen in Oostende, namelijk jongeren en anderstaligen, op voorhand uit. Bovendien impliceert het optreden van het CAW&JZ Middenkust als toegangspoort tot de informanten dat enkel (ex)thuislozen op de radar van deze organisatie konden worden bereikt. Ten derde stelt de combinatie van onderzoeksbenadering (woonpad) en onderzoeksgroep (kwetsbare bewoners) een aantal specifieke methodologische uitdagingen, met eveneens gevolgen voor de kwaliteit van de data. Zo kennen veel informanten hun eigen woongeschiedenis slechts gedeeltelijk. Ze zijn bepaalde woonplaatsen uit hun kindertijd of jeugd vergeten of hebben bijvoorbeeld nooit geweten waarom hun ouders beslisten om te verhuizen. Bovendien herinneren verschillende informanten zich ook stukken van de latere fases van hun woongeschiedenis slecht of niet, bijvoorbeeld omdat ze door ziekte of verslaving met geheugenproblemen kampen. Het volgende citaat illustreert dit. “Na de [straatnaam] zit ik ergens met een hiaat. Ik heb toen die vrouw leren kennen met wie ik getrouwd geweest ben, dat was toen nog een meisje. Nu moet ik nadenken, waar woonde ik toen?”
In dezelfde lijn zijn sommige informanten, ongeacht hun kennis, moeilijk in staat om hun woongeschiedenis (chronologisch) te vertellen. Ze beschikken niet over de nodige communicatieve of intellectuele vaardigheden, zijn onder invloed, of kunnen moeilijk de concentratie opbrengen om een interview waarin dezelfde vragen steeds herhaald worden tot een goed einde te brengen. De hier beschreven problemen worden nog eens uitvergroot door de lengte en complexiteit van het woonpad van veel informanten9: los van het geheugen of andere capaciteiten van de geïnterviewde, wordt het moeilijker om een woonpad nauwkeurig te reconstrueren naarmate het woonpad ingewikkelder is10. Dit maakt het volgende citaat duidelijk. “Hoeveel keer ben ik verhuisd? En dan ben ik er nog de helft van vergeten. Het valt mij in: dan dat, dan dat. Maar ik weet het echt allemaal niet meer, het is veel te ingewikkeld.”
Dit doet het vermoeden rijzen dat woonpadonderzoek met jongere (ex-)thuislozen bijkomende interessante inzichten kan opleveren, omdat het bovenstaande problemen deels omzeilt: jongere informanten hebben een relatief korter woonpad afgelegd, dat bovendien in hun relatief recenter geheugen zit.
9
Hiervoor verwijzen we naar het hoofdstuk Woonpaden van kwetsbare bewoners (par. 3). Woonbegeleiders van het CAW&JZ Middenkust wijzen daarnaast op een omgekeerd potentieel verband: het bewandelen (als kind) van een chaotisch woonpad, kan leiden tot moeilijkheden met het vertellen van een gestructureerd verhaal.
10
15
Nog eigen aan de woonpad-benadering, omdat ze de verwevenheid tussen wonen en andere levensdomeinen benadrukt, is dat ze van wonen een gevoelig onderwerp kan maken om over te praten. Dit is zeker zo voor een onderzoekspopulatie van kwetsbare bewoners, die in de loop van hun leven vaak met problematische persoonlijke, sociale of economische situaties af te rekenen hebben. Als gevolg hiervan waren (delen van) sommige interviews erg emotioneel geladen. Verschillende informanten vertelden om die reden ook bewust bepaalde episodes uit hun woongeschiedenis niet, zoals het citaat hieronder illustreert. “En er zit nog iets tussen, maar ik praat daar niet graag over.”
Bovendien blijkt het voor sommige informanten moeilijk om, ondanks de uitleg en de garantie van anonimiteit die ze hebben gekregen, de rol van de onderzoeker en de bedoeling van het onderzoek te plaatsen. Ze zijn wantrouwig en vrezen dat het doorgeven van “gevoelige” informatie aan of door de onderzoeker nadelige gevolgen voor henzelf (vb. juridische consequenties, effecten op hun relatie met familieleden) kan hebben en censureren daarom hun verhaal. Onderstaand citaat is hiervan een voorbeeld. “Maar dat moet je niet zeggen, want het gerecht zou me weten wonen.”
Daar staat tegenover dat de meeste informanten betrokkenheid en interesse in het onderzoek toonden, vermoedelijk vanuit de overtuiging dat het hen een stem geeft. De volgende informant, bijvoorbeeld, geeft de onderzoeker expliciet een boodschap voor het beleid mee. “In een beschutte werkplaats verdien je - dat mogen ze ook weten, dat mogen ze zeker weten - in een beschutte werkplaats verdien je niet veel.”
16
3. Woonpaden van kwetsbare bewoners Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van en patronen in de woonpaden van de geïnterviewde (ex-)thuislozen. Het betreft een reeks op zichzelf staande vaststellingen, die we zonder a priori categorisering uit de data hebben gedistilleerd, maar die we voor de overzichtelijkheid van het hoofdstuk onder een aantal trefwoorden gegroepeerd hebben.
3.1. Woningkenmerken Over het volledige woonpad beschouwd, is er een groot overwicht van huurwoningen op woningen in eigendom van de informanten. Een aantal informanten heeft ooit een woning in (mede-)eigendom gehad, maar heeft die verkocht uit noodzaak, meestal na een echtscheiding. De grote meerderheid van de woningen wordt op de private markt gehuurd; slechts een fractie zijn sociale huurwoningen. Appartementen, studio's en kamers overheersen op eengezinswoningen. Daarnaast komen in de woonpaden van veel informanten periodes in een opvangcentrum of bij vrienden of familie voor, naast wonen in ongebruikelijke woningtypes zoals een caravan, de cabine van een vrachtwagen of een schuur. De grote meerderheid van de geïnterviewde (ex-)thuislozen heeft niet of slechts heel kort op straat geleefd. De woningkwaliteit kon binnen het kader van dit onderzoek niet systematisch worden bevraagd. De verhalen van de meeste informanten bevatten echter duidelijke aanwijzingen, dat hij/zij in woningen van slechte kwaliteit heeft gewoond. “Het was een huisje dat we huurden, maar daar viel alles bijna uit elkaar.” "Het regende door het dak op verschillende plaatsen. Het huis stond op drie punten van onbewoonbaar verklaard te kunnen worden, zo erg was het."
Los van de subjectieve invulling van wat kwaliteitsvol wonen is, valt het op dat informanten onderling verschillen in hoeveel belang ze hechten aan de kwaliteit van een woning. Sommige informanten benadrukken in hun verhaal de kwaliteitsaspecten van de woningen die ze bewoond hebben en hebben duidelijk een negatieve houding ten opzichte van oncomfortabele, ongezonde of onveilige woningen: "Na een paar maanden dacht ik: maar wat is me dat hier? Mijn kleren stonden vol natte strepen. Die muren, dat was daar vochtig."
Bij hen speelt de woningkwaliteit dan ook een rol in hun verhuisbeslissingen:
17
"En dan [ben ik] weer verhuisd naar een sociale woning omdat het er [n.v.d.r. in de huidige woning] te wakkig, te vochtig was."
Voor anderen lijkt woningkwaliteit een non-issue: "Als die deur was toe gebleven [n.v.d.r. de voordeur van de woning sloot niet meer] was het voor mij goed geweest, want ik zat toch meer op mijn werk dan thuis."
3.2. Dynamische en complexe woonpaden In het algemeen telt het woonpad van de (ex-)thuisloze informanten een groot aantal woningen die ze voor een relatief korte periode bewoond hebben. Gemiddeld hebben de informanten in twintig11 verschillende woningen gewoond, met een minimum van zeven en een maximum van 32. Veel informanten zijn ook als kind al verschillende keren verhuisd. Onderstaande citaten illustreren dit hoge verhuistempo en de bijhorende korte verblijfsduren. "Ik ben van [provincie A] naar [stad B] gegaan, van [stad B] naar [stad C], van [stad C] terug naar [stad B], dan naar [stad D], dan terug naar [provincie A], van [provincie A] weer terug naar [stad D], van [stad D] naar [stad C] en van [stad C] ben ik naar Oostende gekomen." “Nu [woon ik hier] vier jaar. Het is het langste dat ik ergens gewoond heb. Ik ben 63 jaar.”
Het valt op dat informanten regelmatig "onduurzaam" verhuizen, d.i. dat ze verhuizen naar een woning waarvan ze op voorhand weten dat het een erg tijdelijke verblijfplaats zal zijn. Dit brengt uiteraard het aantal woningen op een woonpad omhoog. Onduurzaam verhuizen neemt heel uiteenlopende vormen aan en gaat van verhuizen naar een woning van iemand uit het netwerk van de informant die een tijdelijke oplossing aanbiedt voor een woonprobleem, over gaan samenwonen met een partner ondanks een slechte relatie, tot verhuizen naar een woning die binnenkort zal worden afgebroken. De hoge verhuisfrequentie wordt door de meeste informanten geassocieerd met onrust of onstabiliteit. “Dan ben ik weer naar [vriend] gegaan, in [gemeente], na de kliniek en al, he, na veel vijven en zessen en dan een beetje van jut naar jar.” "Ja, ja, dat was een beetje op de dool." 11
Dit gemiddelde betreft een ondergrens omdat de opgetekende woonpaden van bijna alle informanten onvolledig zijn (zie hoofdstuk Woonpadonderzoek met kwetsbare bewoners, par. 2). Sowieso moeten deze cijfers voorzichtig worden geïnterpreteerd, ook omdat de informanten van verschillende leeftijden zijn. Het gemiddelde aantal verhuizen van onderzoek onder middenklassers (De Decker, Meeus & Claessens, te verschijnen) bedrag 4, met een maximum van 14.
18
Maar voor sommige geïnterviewde (ex-)thuislozen lijkt ze dan weer een deel van hun levensstijl. In deze laatste gevallen hangt de hoge mobiliteit meestal samen met een bepaalde beroepskeuze, zoals vrachtwagenchauffeur of beroepsmilitair, en beperkt ze zich ook niet tot de landsgrenzen: "Ik heb nooit iets gepland. Ik heb nooit gezegd: ik zal nog naar Spanje gaan of ik zal nog naar Oostenrijk gaan. Dat kwam en ik ging, ik was weg, zo simpel was dat."
Benadrukt moet worden dat bijna alle informanten heel tevreden over hun huidige woonsituatie zijn. Misschien in tegenstelling tot wat de complexiteit van hun historisch woonpad zou doen vermoeden, laten ze niet uitschijnen verhuisgeneigd of plaatsongebonden te zijn. Integendeel: “Ik zit daar goed, ik ga daar mijn kaars uitblazen denk ik.” "Tegen dat ik dat [op een andere woonplaats] weer een beetje zou hebben opgebouwd… dat zou ik niet zo graag hebben. Hier zou ik willen blijven wonen. Ik ken hier de mensen allemaal, en de straat."
Deze vaststelling geeft aan dat, aangezien er geen reden is om te veronderstellen dat het woonpad van de informanten na het interview minder dynamisch zou zijn dan ervoor12, een eenmalige woontevredenheidsmeting, ten minste bij kwetsbare bewoners, geen goed beeld geeft van hun werkelijke woonmobiliteit. Bovendien doet ze vermoeden dat veel verhuisbeslissingen door deze mensen eerder impulsief worden genomen.
3.3. Redenen voor verhuis De redenen waarom in het verleden werd verhuisd, laten zich groeperen en houden verband met relatievorming en -breuken (3.3.1.), werk (3.3.2.) en wonen (3.3.3). Niet zelden is verhuizen ook vluchten van… (3.3.4.). Daarnaast zijn er ook nog een aantal moeilijk te plaatsen verhuismotieven (3.3.5.). 3.3.1. Relaties en relatiebreuken Relaties en relatiebreuken zijn een van de belangrijkste redenen voor informanten om te verhuizen. De grote meerderheid van de informanten is in de loop van zijn/haar leven meerdere keren verhuisd om met een nieuwe partner te gaan samenwonen, terwijl ook relatie-eindes meestal een verhuisbeweging met zich meebrengen. Aan het begin van een 12
Minstens één tevreden informant, bijvoorbeeld, verhuisde tussen het interview en het feedbackmoment met de CAW&JZ-woonbegeleiders enkele maanden later.
19
relatie gaat ofwel een van beide partners inwonen bij de ander, wat dan een verhuis betekent voor de informant of de partner, ofwel zoeken de partners een nieuwe woning om samen naar te verhuizen. Hierbij raken informanten niet zelden een stuk van hun zekerheid en onafhankelijkheid op vlak van wonen kwijt, wat hen kwetsbaar maakt op het moment dat de relatie afspringt. Zo zeggen informanten die gaan samenwonen vaak hun eigen huurcontract op zonder dat ze zelf (mede-)huurder of (mede-)eigenaar worden van hun nieuwe woning. Een vrouw en een man getuigen: "Ik had ondertussen een nieuwe vriend leren kennen voor de zoveelste keer. Hij had een eigendom gekocht en ik ben dan naar daar gaan wonen." “Ik ben bij haar gaan wonen, dus ik had weer niets meer nodig. Maar, ja, dat is een stommiteit: als je zelf niets achter de hand houdt kan je op straat geraken, he.”
Zij hebben dus niets om op terug te vallen wanneer hun relatie stukloopt. In de meeste gevallen verlaten ze een private huurwoning, maar even goed zijn er informanten die om te gaan samenwonen hun sociale huurwoning of hun woning met woonbegeleiding opgeven, dewelke moeilijk vervangbaar zijn op korte termijn in geval van een relatiebreuk. Wanneer een relatie tussen samenwonende partners eindigt, ruilt minstens één van hen de gedeelde woning in voor een nieuwe. Ook voor de andere partner is het niet vanzelfsprekend om in de oorspronkelijke woning te blijven wonen, omdat hij/zij hiervoor alleen vaak niet over de nodige financiële draagkracht beschikt. Heel wat informanten hebben een of meerdere abrupte relatiebreuken achter de rug, gevolgd door een snelle verhuisbeslissing: ze zijn letterlijk van de ene op de andere dag uit hun woning vertrokken of door hun ex-partner op straat gezet. Onderstaande citaten getuigen hiervan. "Rugzak? Ik heb mijn tanden genomen, ik heb ze in mijn zak gestoken en ik ben vertrokken." "Ik heb hem gezegd: kijk, maatje, als je nu nog 1 keer bij een andere vrouw zit ga ik weg. Mijn zoon was 6 weken oud en ik ben vertrokken."
Het spreekt voor zich dat zo een plots vertrek uit een woning meteen heel wat druk legt op de zoektocht naar een nieuwe verblijfplaats. 3.3.2. Werk en werkloosheid Een tweede belangrijke reeks factoren bij het veelvuldig verhuizen van (ex-) thuislozen, situeert zich op het vlak van werk. Bij de meeste informanten staat hun woelige professionele carrière - met veel verschillende werkgevers, ontslagen, faillissementen of periodes van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid - in direct verband met de complexiteit van hun woonpad.
20
In het algemeen zijn veel van de opgetekende verhuisbewegingen het gevolg van het vinden van een (nieuwe) job door de informant of zijn/haar partner. In de meeste gevallen is het verhuismotief dan eenvoudig dat informant of partner zijn/haar woon-werkverplaatsing wil beperken. Sommige informanten vermelden expliciet het noodgedwongen karakter van een werk-geïnduceerde verhuis, bijvoorbeeld wanneer het nachtwerk of onregelmatige werktijden betreft en de nieuwe werkplek 's nachts niet bereikbaar is met het openbaar vervoer. Een aantal informanten is ooit verhuisd naar een woning die hun nieuwe werkgever hen aanbood, bijvoorbeeld een kamer boven de zaak waar de informant zou gaan werken of een conciërgewoning. Voor werkloze thuislozen biedt deze formule een dubbele oplossing: “Vroeger waren er bij ons [aan de kust] mensen die het seizoen deden [n.v.d.r. seizoensarbeid, meestal in de horeca], koppels meestal, die naar hier kwamen. Dat was met kost en inwoon. Ik zeg: ik ga dat doen, dan ben ik van de straat… Ik wou in een hotel gaan werken, of als klusjesman, of eender wat. Of als afwasser, het kon me niet schelen, als ik maar binnen zat.”
Maar in dit soort situaties, waar wonen en werken zo nauw met elkaar verbonden zijn, betekent verlies van werk ook meteen dat de informant zijn/haar woning verliest. Onderstaand citaat illustreert dit. "We zijn buitengezet op de [straatnaam] omdat die vrouw [n.v.d.r. partner van de informant] haar werk niet deed. Hij [n.v.d.r. de eigenaar] zei: we kunnen u hier niet laten [wonen], want die woonst hier beneden is [voorbehouden] voor de conciërge."
Daarnaast hebben verschillende informanten een tijd in een woning gewoond die gekoppeld was aan hun eigen zaak en ze weer moeten verlaten na het faillissement ervan, zoals in volgend voorbeeld. "De frituur is over kop gegaan en wij werden direct buitengezet."
Anderzijds is ook de zoektocht van informanten naar werk soms een aanleiding om te verhuizen, zoals onderstaande citaten aantonen. “We gaan naar Brussel wonen omdat we hier niet kunnen zwartwerken.” “Awel, je ziet het [n.v.d.r. na een vruchteloze zoektocht naar werk in huidige woonplaats] niet meer zitten, he. En ik dacht: ik ga terug naar de kanten van waar ik kom en ik ga daar zien, want daar is precies de mogelijkheid voor mij groter.”
21
3.3.3. Uithuiszetting door huurachterstallen Verschillende informanten hebben één of meerdere huurwoningen gedwongen verlaten omdat ze de huur niet meer betaalden. De volgende man wijst naar de schets van zijn woongeschiedenis: “Dat mag u [n.v.d.r. tegen de onderzoeker] overal [n.v.d.r. bij elke verhuisbeweging op de schets] bijzetten: buitengezet, buitengezet, buitengezet…”.
Uithuiszettingen als gevolg van huurachterstanden komen voor in veel verschillende vormen: door een gerechtsdeurwaarder of door de verhuurder zelf, snel na de eerste wanbetalingen of pas wanneer de huurachterstallen hoog zijn opgelopen, met of zonder de (gerechtelijke) eis om de opgebouwde schulden terug te betalen. Verschillende informanten verwijzen in verband met de procedure naar de welwillendheid, of het gebrek eraan, van de eigenaar van de woning: “Dat was zelden, misschien één keer per jaar dat hij [n.v.d.r. de eigenaar] een brief stuurde. Hij zat er niet specifiek achter. En toen heeft hij gezegd: als je tegen die datum buiten bent ga ik zelfs geen klacht neerleggen.”
“Het is kwestie van wil van de eigenaar ook, he. [Gemeente] was rap gedaan. Daar heb ik zelfs niets moeten bijbetalen. Daar heeft de eigenaar gezegd: laat maar zijn, ik heb het begrepen. Uit de [straatnaam] zijn we ook buitengezet, op vriendelijke wijze, geen gerecht.” Daarnaast zitten in de opgetekende woonpaden ook voorbeelden van andere conflicten tussen verhuurder en huurder die leiden tot een uithuiszetting, onder meer twisten over het onderhoud van de woning, over aansprakelijkheid bij schade en over inkomsten van gevelreclame. Het is echter moeilijk in te schatten in hoeverre dit soort conflicten vaker voorkomt en/of escaleert tot een uithuiszetting bij kwetsbare dan bij andere bewoners. 3.3.4. Verhuizen als vlucht Aan de andere kant wachten informanten die de huur van hun woning niet meer (gaan) kunnen betalen soms niet tot het tot een gedwongen uithuiszetting komt, maar beslissen ze zelf om preventief naar een nieuwe woning te verhuizen: “De huur [van de woning die we verlieten] werd niet meer betaald, dat is een feit. Omdat we dan het geld hebben opgespaard om de waarborg te betalen in [gemeente van de volgende woning].”
Eén informant vlucht met zijn gezin op die manier een hele tijd van de ene naar de andere woning. Ook een aanzienlijk aantal andere verhuismotieven in de woonpaden van de
22
informanten vertonen veeleer kenmerken van een vlucht13, dan van een keuze of het inlossen van een woonwens. Zo verhuist één informant verschillende keren op rij, ook naar het buitenland, om te ontsnappen aan loonbeslag voor alimentatie door een gerechtsdeurwaarder. Andere informanten zijn op de vlucht voor slechte herinneringen die ze met een bepaalde woonplaats associëren en waar ze niet meer mee geconfronteerd willen worden, voor een ex-partner die ze niet meer tegen het lijf willen lopen of voor relationele problemen met hun medebewoners. Bijvoorbeeld: “Ik wist waar hij woonde en ik ben bij hem gaan wonen om thuis van de ruzies af te zijn.”
Van de nieuwe woonplaats wordt dan verwacht dat die een breuk met het verleden en het begin van een nieuw leven kan betekenen: “Ik heb me daar die zes weken [n.v.d.r. tijdens een manische periode] enorm geamuseerd en ik wilde naar daar. Ik wilde weg van de streek [waar ik vandaan kwam] omdat ze in zo een dorp nogal graag roddelen.” “Ik weet het niet, ik wilde naar [stad A], ik was het beu, ik wou [stad B] achter mij laten, het was te veel, ik was te veel in [stad B] bekend, het zei me niets, ik moest ergens anders terug opnieuw beginnen.”
3.3.5. Andere verhuismotieven Een weerkerend verhuismotief is de wil om het financieel voordelig statuut van alleenstaande te bekomen. Omdat de hoogte van vervangingsinkomens zoals leeflonen en werkloosheidsuitkeringen afhangt van of de uitkeringsgerechtigde samenwoont en in welke inkomenssituatie zijn/haar medebewoners zich bevinden, kan de beslissing om al dan niet te gaan/blijven alleen/samen wonen iemands financiële situatie immers beïnvloeden. Het volgende citaat geeft een voorbeeld van zo een situatie. “Dus ik zei tegen mijn ouders: als ik alleen ga wonen ga ik veel meer stempelgeld hebben dan dat ik nu [ik bij jullie woon] heb.”
Ten slotte hebben bij verschillende informanten gezondheidsoverwegingen een rol gespeeld in hun beslissing om naar de kust te verhuizen. Zoals bij deze moeder van een ziek kind: “De dokter had gezegd dat ik mijn zoon naar [het zeepreventorium in] de Haan moest sturen, maar dat wilde ik niet. Hij zei: ga je dan verhuizen? En ik heb gezegd: ja, als het moet, verhuis ik. Ik ben in de auto gestapt en naar de zee gereden en in het eerste [appartement] dat ik tegenkwam ben ik gaan wonen.”
13
CAW&JZ-woonbegeleiders wijzen erop dat vluchtgedrag in het algemeen wijdverspreid is onder kwetsbare personen.
23
3.4. Zoekprocessen Rekening houdend met de dringende/dwingende aard van veel van de hierboven genoemde redenen om te verhuizen, is het logisch dat het zoeken naar een nieuwe woning door de geïnterviewde (ex-)thuislozen in veel gevallen onder druk gebeurt. Typisch is er tijdsdruk in het spel. Onderstaand citaat bijvoorbeeld gaat over de zoektocht naar een woning na een relatiebreuk. “Dat moest heel snel gaan. Je kon niet lopen kiezen, je moest echt nemen wat er vrij was.”
De andere grote beperkende factor in het zoekproces naar een woning is de armoede die bijna alle informanten, ten minste tijdens een deel van hun leven, hebben gekend. Doorgaans betekent zijn/haar krappe financiële situatie een serieuze inperking van de keuzeruimte van de informant op de woningmarkt, maar in bepaalde omstandigheden, zoals wanneer een thuisloze na een periode in opvang opnieuw tracht in te stappen in die markt, kan ze de mogelijkheid om een woning te vinden werkelijk hypothekeren. Een informant getuigt: “De eerste keer twee maanden borg, die huisbaas is wel correct geweest, maar dat is wel al 700 euro, en je moet dan nog een maand leven, he. Dus om te starten: [heb je] 1000 euro [nodig], en dat is moeilijk.“
Financiële overwegingen sturen dan ook niet zelden de uiteindelijke woningkeuze van informanten, zoals onderstaand citaat illustreert. “We moesten geen waarborg betalen aan hem [n.v.d.r. de eigenaar]. Dat was een van de dingen die het aantrekkelijk maakten. De huur was wel redelijk hoog, maar ja.”
Omgekeerd ligt pech, een slechte deal of “irrationeel” handelen van informanten of hun partners op de woningmarkt soms mee aan de basis van hun financiële moeilijkheden. Bijvoorbeeld wanneer iemand een woning met grote (verborgen) gebreken koopt of wanneer in een vechtscheiding de eigen woning met verlies wordt verkocht: “Gewoon, uit kolere, voor 80 000 frank. Hij was aan die mensen [n.v.d.r. de huurders] gaan vragen of ze voor 80 000 frank akkoord waren [om de woning te kopen]. Natuurlijk waren die akkoord voor 80 000 frank.”
Een opvallend kenmerk van veel opgetekende verhuisbewegingen is dat er nauwelijks sprake is van een “zoekproces” naar een nieuwe woning. De informant gaat heel impulsief in op een opportuniteit die zich voordoet: “En de sfeer ging goed en toen stelde hij [n.v.d.r. vader van de informant] voor om terug naar [gemeente] te gaan. En dat vond ik ook een goed idee. Ik zeg: waarom niet?”
24
Daarnaast wijzen verschillende informanten op barrières aan de aanbodzijde van de woningmarkt, met als meest vermelde pijnpunten de afkerige houding van veel eigenaarsverhuurders tegenover de tussenkomst van het OCMW in de huurwaarborg en de lange wachtlijsten in de sociale huisvesting. Onderstaande citaten illustreren dit. “Ik bel naar huizen enzo die te huur staan. Maar van zo gauw ze horen van de waarborg van het OCMW is het gedaan, is het afgelopen.” “Maar ja, dan stond je op een wachtlijst van vijf-zes jaar en je hebt geen goesting om eraan te beginnen. Vijf-zes jaar, waar ben ik, waar ga ik staan? Ik ben beroepsmilitair, voor hetzelfde geld zit ik misschien in Rwanda.”
3.5. Netwerken en hulp Bij sommige informanten levert het sociale netwerk geen betekenisvolle bijdrage aan het oplossen van de woonproblemen van de informant omdat het ontbreekt of weigert hulp aan te bieden, of omdat de informant zich schaamt voor zijn/haar situatie en daardoor de hulp van familie, vrienden of kennissen niet wil of durft inroepen. Bij anderen functioneert het sociale netwerk wel als een vangnet. Verschillende informanten werden bij een vriend of familielid thuis opgevangen. “Ik ben dan door een vriend die hier woont op een studio in Oostende beland. Hij lag in het ziekenhuis, dus zijn studio was vrij.” “Na dat jaar ben ik teruggekeerd naar [gemeente], naar mijn mama, en dan heb ik een tijdje bij haar gewoond.”
Anderen zijn door iemand uit hun netwerk doorverwezen naar hulpverlening of kregen hulp bij het zoeken naar een (nieuwe) woning. “Een vriend van mij in [gemeente] woonde in dat gebouw en er was een appartement vrij boven hem. Hij heeft de naam en het adres van de eigenaar doorgegeven en dan heb ik contact met hem opgenomen.”
Sommige informanten plaatsen terecht bedenkingen bij de altruïstische motieven van de persoon die hulp aanbiedt en/of bij de effectiviteit van die hulp: “Een koppel in [gemeente]: ja, ja, voor 5000 frank hebben we nog wel een kamertje in ons huis vrij. Je hebt geen privacy, het kost je meer dan 5000 frank want ze hebben dat en dat tekort [n.v.d.r. waarvoor ze je een bijdrage vragen]. Je schiet er niets mee op. En iets serieus gaan huren kan je niet, want je hebt die borg niet.”
25
En in extreme gevallen zijn de relaties tussen de twee partijen zo asymmetrisch dat er sprake is van misbruik van de kwetsbaarheid van de informant: “Gratis? Vergeet het. Mijn zoon moest 250 euro betalen om in dat krot te wonen en ik moest 250 euro betalen. En we moesten ons binnen gaan wassen en we mochten de keuken gebruiken als het hem [n.v.d.r. de eigenaarkennis] aanstond en als hij thuis was.”
26
4. Conclusies en aandachtspunten Voorliggend onderzoek kadert in een ruimer onderzoek van het Steunpunt Beleidsgericht Onderzoek Ruimte en Wonen naar de woonpaden van Vlaamse huishoudens. Meer specifiek beoogde het ter aanvulling van een bevraging van mensen die tot de brede middenklasse behoren, inzicht te verwerven in de woonpaden van maatschappelijk kwetsbare bewoners. Daartoe werden (ex-)thuislozen in Oostende d.m.v. diepte-interviews bevraagd. Het betreft kwalitatief onderzoek en beoogt vooral inzicht in te verwerven in (langdurige) processen. De beperkte steekproef laat niet toe om generaliserende conclusies te trekken. Al sluiten de gemaakte vaststellingen aan bij eerder onderzoek, toch dienen de volgende conclusies als hypothesen te worden gelezen. M.b.t. de methodologie menen we het volgende te kunnen besluiten: 1. in vergelijking met onderzoek dat werkt met schriftelijke vragenlijsten14 of bevraging van bevoorrechte getuigen (welzijnswerkers; sociale overheidsdiensten…) toont voorliggend onderzoek de aanvullende c.q. meerwaarde van diepte-interviews aan. Concreet houdt dit in de eerste plaats in dat is aangetoond dat woonpaden – en dus ook paden van thuisloosheid - zeer complex (kunnen) zijn: onze informanten zijn heel veel verhuisd en hebben periodes met reguliere woonsituaties met periodes van thuisloosheid afgewisseld. Ons onderzoek toont m.a.w. aan dat woonpaden niet noodzakelijk een lineaire ontwikkeling kennen naar een ‘eindtoestand’ (bijv. het bezit van een eigen woning of permanente dakloosheid). In de meeste trajecten wisselen perioden van (bijvoorbeeld) regulier huren, dakloosheid en soms zelfs eigen woningbezit zich met mekaar af. Daarnaast doen onze vaststellingen de resultaten van heel wat klassiek woontevredenheidsonderzoek relativeren. Mochten onze informanten op het moment van het diepte-interview ondervraagd zijn geweest over hun woontevredenheid d.m.v. een schriftelijke bevraging, dan zou de tevredenheid behoorlijk positief zijn geweest: een meerderheid van de informanten is op het moment van interview best tevreden. Uit het onderzoek blijkt echter ook overduidelijk dat dit doorgaans slecht een momentopname is die een heel grillig parcours met perioden van woonarmoede en thuisloosheid camoufleert, en - gegeven wat voorafgaat – geen conclusies m.b.t. toekomstige woonstabiliteit toelaat; 2. tegelijkertijd moeten we ook stellen dat de gebruikte onderzoeksmethodiek ook zijn beperkingen kent. Dit volgt deels uit de methodiek (ex-post onderzoek; beperkt aantal), 14
Voor zover mensen aan de onderkant met een dergelijke methodiek bereikbaar zijn.
27
deels uit moeilijkheidsgraad om maatschappelijk kwetsbare populaties te bevragen. De informanten hebben vaak een dermate geaccidenteerd leven achter de rug met een grote hoeveelheid verhuizingen – het (onderschatte) gemiddelde aantal verhuizingen is 20 -, dat ze niet in staat zijn om hun volledig woon- en thuisloosheidparcours te reconstrueren noch alle redenen voor verhuis op te noemen. Bijkomend is er de vaststelling dat heel wat respondenten blijkbaar al als kind heel veel verhuisd zijn: daarvan herinneren de meesten zich weinig. Aanvullend onderzoek met jonge thuislozen – onze respondenten waren minimaal 35 jaar oud – zou het mogelijk kunnen maken om het woonpad als kind te reconstrueren. Meer inhoudelijk is vastgesteld dat de bevraagde (ex-)thuislozen perioden van thuisloosheid met perioden van regulier wonen hebben afgewisseld. Allen hebben dus (belangrijke) perioden van niet-thuisloosheid gekend. Tevens wordt wel vastgesteld dat conform de literatuur de thuisloosheid ontstaat uit een per informant steeds wisselende combinatie van de risicofactoren voor thuisloosheid: (1) structurele, (2) institutionele, (3) relationele en (4) persoonlijke (zie hoger). Vastgesteld is ook dat de informanten heel veel zijn verhuisd en dat als gevolg daarvan de meeste verblijven kort zijn. In combinatie met de vaststelling dat de beslissing om ergens te gaan wonen of om een woning te verlaten vaak onbesuisd lijkt te worden genomen en soms kenmerken van vluchtgedrag (van schulden, huurachterstallen, plekken met slechte herinneringen) vertoont, heeft dit tot gevolg dat de informanten nauwelijks in staat zijn om stabiele patronen te ontwikkelen: noch m.b.t. werk, wonen, relaties valt enige stabiliteit waar te nemen, wat tot de conclusie leidt dat een herankering in de samenleving een moeilijk proces is. In deze context willen we er nog op wijzen dat voor sommigen hun (wisselend) sociaal netwerk als vangnet lijkt te functioneren. We moeten daarbij echter aanstippen dat we hebben vastgesteld dat het gebruik c.q. misbruik vaak om de hoek loert. We moeten hier ook benadrukken dat de aangehaalde risicofactoren om louter analytische redenen uiteen gehaald zijn. In de feiten kan de algemene conclusie van voorliggend onderzoek alleen zijn dat de kwetsbaarheid op het vlak van wonen en andere vormen/dimensies/oorzaken van kwetsbaarheid (relationele, arbeid-gerelateerde, inkomengerelateerde…) hand in hand gaan. Het gevolg van deze vaststelling is dat separate (beleids)maatregelen – bijv. maatregelen alleen op het vlak van het wonen – wel eens weinig succesvol zouden kunnen zijn. Maatregelen moeten derhalve inhouden dat het woon- en welzijnsbeleid – en eventueel andere vormen van beleid - mekaar aanvullen en versterken. Zo niet dan dreigt wonen zonder begeleiding of nazorg voor maatschappelijk kwetsbare bevolkingsgroepen tot niet-wonen te leiden (zie ook De Keyser & Herregodts, 2011).
28
Voorliggend onderzoek betrof wooncarrières en geen antropologie/vivisectie van de omgang van kwetsbare personen met woonactoren. Het onderzoek spitste zich dus niet toe op de wijze waarop bijvoorbeeld verhuurders omgaan met huurachterstallen noch op bijvoorbeeld de effecten van intake methodieken op het al dan niet instromen in de sociale huursector. Ons onderzoek spitste zich evenmin toe op (het effect van) specifieke beleidsmaatregelen15 of projecten en experimenten om daklozen makkelijker te laten instromen in de sociale huursector16, of om hun sociale huurwoning te behouden. Derhalve kunnen ter zake geen aanbevelingen worden gedaan. Toch zijn er een aantal aandachtspunten. Daar wonen meer is dan een dak boven het hoofd, het is ook een uitvalsbasis naar de rest van de samenleving en levensnoodzakelijke activiteiten en diensten – voor maatschappelijk kwetsbaren bijvoorbeeld een specifieke begeleiding -, is de realisatie van het recht op wonen voor deze mensen een absolute prioriteit. Wil de begeleiding succesvol zijn, dan is woonstabiliteit (woonzekerheid) een conditio sine qua non. Dat de woningkwaliteit goed moet zijn, is evident (bijv. omwille van gezondheidseffecten), net als de noodzaak om betaalbaar te wonen: wil men een kwetsbaar persoon terug op de rails krijgen, en meer nog houden, dan mogen de woonkosten immers geen onoverkomelijk groot aandeel van het inkomen beslaan omdat anders een volwaardige participatie aan het maatschappelijk leven niet mogelijk is. Niettegenstaande voorliggend onderzoek slechts een beperkte steekproef betreft, kunnen toch een aantal specifieke beleidsaandachtspunten voor wonen opgelijst worden. Betreffende wonen stellen we vast dat de respondenten enerzijds overgeleverd zijn aan de particuliere huursector en anderzijds nauwelijks gebruik maken van de door de overheid aangeboden instrumenten. M.b.t. de particuliere huurmarkt wordt vastgesteld dat onze informanten doorgaans in slechte woningen terecht komen, vaak uitgezet worden omdat ze de huur niet meer kunnen betalen of vluchten om een nakende uitzetting te vermijden. Beleidsaandachtspunten die hier uit volgen betreffen: - kwaliteitsbewaking: niettegenstaande er een reglementering is en de opvolging van de woningkwaliteit de laatste tijd is opgevoerd, kunnen we niet anders dan vaststellen dat kwetsbare mensen nog steeds in minderwaardige woningen terecht komen. Een permanente, meer doorgedreven en periodieke controle van de woningen dringt zich op. Kwetsbare mensen blijven hoe dan ook gemakkelijke slachtoffers voor huisjesmelkers;
15
Bijv. het verhuren buiten het sociale huurstelsel in de sociale huisvesting of het effect van het kaderbesluit sociale huisvesting. Zie ook: De Keyser & Herregodts (2011). 16 In Leuven staat via het experimentenprogramma Wonen-Welzijn een project op stapel rond de doelgroep ex-psychiatrische patiënten (De Keyser & Herregodts, 2011).
29
- betaalbaarheid: een overgrote meerderheid van de informanten moet van een vervangingsinkomen leven. Bovendien dienen ze vaak nog schulden uit het verleden af te lossen. Dit volstaat niet om op een stabiele, kwalitatieve en betaalbare manier op de particuliere huurmarkt te wonen. Bovendien blijkt dat ze zelden tot nooit gebruik maken van de huur- en installatiepremies. Nagegaan moet worden hoe de bekendheid en toegankelijkheid ervan verbeterd kan worden. In elk geval moeten steunmaatregelen zoals de huurwaarborg door het OCMW voor eigenaars “onzichtbaar” worden gemaakt om discriminatie van kwetsbare huurders tegen te gaan. Tevens moet er op toegezien worden dat vastgoedagentschappen geen 3 maanden (maar de wettelijke 2) huurwaarborg vragen zodat (opnieuw) instappen in de woningmarkt toch iets gemakkelijker wordt; - uithuiszettingen: een aantal informanten is uitgezet of verhuisd uit vrees voor een uitzetting. Een betere opvolging lijkt hier aan de orde (zie al Verbeeck, 2005); - herhuisvesting: een markante vaststelling is bij (her)huisvesting buiten het welzijnscircuit er nauwelijks beleidsinstanties werden aangesproken. Ook het ontwikkelen van een herhuisvestingsbeleid lijkt aan de orde ten einde te vermijden dat kwetsbare bewoners van hot naar her dienen te verhuizen en zodoende geen stabiliteit kunnen ontwikkelen. Een markante vaststelling is dat m.b.t. huisvesten van (ex-)thuislozen de sociale huursector en de SVK-sector bijna volledig buiten beeld blijven (cf. Lescrauwaet, 2005 eerder). Onze respondenten lijken als het ware op de private huurmarkt te foerageren. Daar zwakke personen nauwelijks op een kwalitatieve, duurzame en betaalbare manier op de private huursector kunnen worden gehuisvest, zou het voor de hand kunnen liggen dat de sociale huisvesting een grotere verantwoordelijkheid opneemt. Immers als zij het niet doet, is er geen betaalbaar noch stabiel alternatief. Als de sociale huursector en de SVK-sector een rol moeten spelen dan moet de toegankelijkheid voor kwetsbare bewoners in het algemeen en thuislozen in het bijzonder worden verbeterd. Dit impliceert: - een versoepeling van de voorrangsregels in het voordeel van kwetsbare doelgroepen. Deze zijn complex en gaan gepaard met een administratieve last die de capaciteiten van deze doelgroepen te boven gaat. Hulp ter zake hangt vandaag te veel af van plaatselijke goodwill en is dus onvoldoende structureel ingebed; - een aanpassing van het systeem van actualisering van de wachtlijsten. Dit gebeurt nu om de twee jaar. We hebben vastgesteld dat onze informanten door hun (vaak gedwongen) hoge woonmobiliteit zelden een dergelijk lange periode op dezelfde plaats blijven wonen en daardoor niet kunnen reageren op aanmaningen ter herbevestiging van kandidaathuurderschap na schriftelijk contact door de sociale huisvestingsmaatschappij; - een belangrijkere rol voor de sociale huisvestingssector bij herhuisvesting. Daar heel wat van onze informanten een verbrokkelde wooncarrière achter de rug hebben, lijkt het ons noodzakelijk om bovenstaande te koppelen aan (woon)begeleiding. Sommige
30
kwetsbare bewoners lijken in onze competitieve maatschappij met zijn door de markt gestuurde woningmarkt moeilijk zelfstandig te kunnen wonen. Is het geen illusie om te geloven dat woonbegeleiding/opvang slechts een tijdelijke nood is? Is soms blijvend begeleiden niet de enige optie? In elk geval lijk een soepelere regelgeving in verband met hulp aan kwetsbaren door hun netwerken noodzakelijk. Nu wordt de persoon die hulp verleent of diegene die geholpen wordt hier vaak voor “gestraft” (vb. een moeder die haar zoon tijdelijk opvangt in haar sociale woning ziet huur stijgen; je krijgt geen volledig leefloon meer als je bij iemand gaat inwonen). Ten slotte is er nog een bedenking bij de wachtlijst als indicator van woonnood. Daar er wordt vastgesteld dat kwetsbare bewoners zich nauwelijks inschrijven op de wachtlijsten van sociale huisvestingsmaatschappijen of niet ingeschreven kunnen blijven ook al blijft de nood bestaan, kunnen we niet anders dan concluderen dat de wachtlijst een slechte basis is om de behoefte aan sociale woningen te bepalen.
31
6. Referenties Anderson, I. & D. Tulloch 2000. Pathways through homelessness: a review of the research evidence. Edingburgh: Scottish homes. Bernard, H.R. 2006. Research methods in anthropology: qualitative and quantitative approaches (fourth edition). Lanham, MD: Altamira Press. Blow, H., De Groof, K. & G. Van Menxel 2005. Vrouwen, partnergeweld en thuisloosheid. Brussel: Centrum voor Gelijkheid van Mannen en Vrouwen. Claessens, B., E. Vlerick & P. De Decker 2009. Op zoek naar de betekenis van wonen. Rapport voor het Steunpunt Beleidsgericht onderzoek 2007-2001 Ruimte & Wonen, www.steuntpuntruimteenwonen.be Clapham, D. 2005. The meaning of housing: a pathways approach. Bristol: The Policy Press. De Decker, P., L. Goossens & I. Pannecoucke eds 2005. Wonen aan de onderkant. Antwerpen & Apeldoorn: Garant. De Decker, P., Meeus, B. & B. Claessens 2011. Woonpaden in Vlaanderen. Rapport van het Steunpunt Ruimte en wonen, Hogeschool Gent (te verschijnen). De Decker, P., Vlerick, E. & M. Le Roy 2009. Eigenaars die woningen verhuren aan een sociaal verhuurkantoor: profiel, motieven, satisfactie. Steunpunt Beleidsrevelant Onderzoek Ruimte en Wonen 2007-2011, Gent/Leuven (ook te downloaden: www.steunpuntruimteenwonen.be). Denzin, N.K. & Y.S. Lincoln 2005. 'Introduction: the discipline and practice of qualitative research', in: N.K. Denzin & Y.S. Lincoln, eds. Handbook of qualitative research (third edition). Thousand Oaks, CA: Sage Publications, 1-32. European Consensus Conference on Homelessness 2010. 2010 European consultation of homeless people. European Consensus Conference on Homelessness 2011. Homelessness and homeless policies in Europe: lessons from research. Lescrauwaet, D. 2005. 'Thuislozen krijgen geen voet aan de grond in de sociale huisvesting', in: P. De Decker, L. Goossens & I. Pannecoucke, eds. Wonen aan de onderkant. Antwerpen & Apeldoorn: Garant, 437-446. Philippot, P. & B. Galand 2003. Les personnes sans-abri en Belgique: regards croisés des habitants de la rue, de l'opinion publique et des travailleurs sociaux. Gent: Academia Press. Van Geyt, M. 2010. Tussen wonen en welzijn. Berchem: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Van Menxel, G. 2005. 'De ultieme onderkant: de thuisloze in het vizier', in: P. De Decker, L. Goossens & I. Pannecoucke, eds. Wonen aan de onderkant. Antwerpen & Apeldoorn: Garant, 157-94. Van Menxel, G., D. Lescrauwaet & I. Parys 2003. Verbinding verbroken: thuisloosheid en algemeen welzijnswerk in Vlaanderen. Berchem: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Van Regenmortel, T., B. Demeyer, K. Vandenbempt & K. Van Damme 2006. Zonder (t)huis: sociale biografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit. Leuven: Lannoo Campus. Verbeeck, L. 2005. 'De gerechtelijke uithuiszetting uit het duister gehaald', in P. De Decker, L. Goossens & I. Pannecoucke, eds. Wonen aan de onderkant. Antwerpen & Apeldoorn: Garant, p. 337-350. Wong, Y.-L.I. 1997. 'Patterns of homelessness: a review of longitudinal studies', in: D.P. Culhane & S.P. Hornburg, eds. Understanding homelessness: new policy and research perspectives. Washington, DC: Fannie Mae Foundation, 135-64.
32
33