Wmo in Almere Haven De ontwikkeling en toepassing van vraagprofielen
GGD Flevoland 22-12-2006
Colofon Wmo in Almere Haven; de ontwikkeling en toepassing van vraagprofielen Inhoud rapport: GGD Flevoland, afdeling BGO Contactgegevens Email:
[email protected] Tel: 036-5357376 Postadres GGD Flevoland Postbus 1120 8200 BC Lelystad Almere, december 2006
1
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting 1
Inleiding
8
2
De voorbereidende fase
9
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
9 10 11 11 12 13 13 14 15 15 16 17 18
2.7 2.8 3
Test in Almere Haven
19
3.1 3.2 3.3
19 22 24 24 25 25 26 27 32 33 33 34 35
3.4 3.5 3.6 3.7 4
Inleiding Almere: pilot gemeente Wmo Organisatie Opdracht werkgroep vraagprofielen Kaders van het project Werkwijze 2.6.1 Individuele vragenlijst 2.6.2 Literatuurstudie 2.6.3 Bezoeken aan Wmo cliënten 2.6.4 Dossieronderzoek 2.6.5 Leefstijlbenadering Theoretische vraagprofielen Wmo Vervolg
Demografie Gezondheid Operationalisering 3.3.1 Zelforganiserend vermogen 3.3.2 Potentie van de omgeving 3.3.3 Ondersteuningsvraag 3.3.4 Beperkingen Test van het model Focusgroepen 3.5.1 Methode 3.5.2 Resultaten Onderzoek zelforganiserend vermogen Aanbod
Conclusies en aanbevelingen
38
4.1 4.2 4.3
38 39 40
Literatuurlijst Begrippenlijst
Resultaten Conclusies Aanbevelingen
42 44
Bijlagen: 1 Vragenlijst cliënt 2 Vragenlijst mantelzorger 3 Tabellenboek 4 Overzicht aanbod 5 Vragenlijst onderzoek zelforganiserend vermogen 6 Deelnemers interne werkgroep GGD, werkgroep vraagprofielen, en externe adviseurs 2
Voorwoord De gemeente Almere vroeg de GGD in maart 2006 om de uitvoering op zich te nemen bij de ontwikkeling van vraagprofielen Wmo. Dit in het kader pilot Wmo in Almere. Een werkgroep vraagprofielen, waarin vertegenwoordigd vragers en aanbieders in Almere, zou de verantwoordelijkheid voor de begeleiding en daarmee voor het product op zich nemen. Inmiddels zijn we negen maanden verder. De GGD startte op basis van een conceptofferte in april, bijgestaan door een zeer gemotiveerde werkgroep, met als opdracht om per 1 augustus 2006 een concept model voor de vraagprofielen op te leveren. En om voor 1 januari 2007 dit concept model uitgetest te hebben in Almere Haven. Een zeer ambitieuze doelstelling! Zeker omdat het de bedoeling was om hiermee in Almere een solide basis te gaan leggen voor een vraaggerichte manier van denken. Al snel bleek dat er niet alleen bij gemeente en GGD, maar ook bij alle Almeerse partners, een groot enthousiasme te bestaan om gezamenlijk deze klus te gaan klaren. We hebben het geweten, met z’n allen. Een heldere projectmatige aanpak gebaseerd op een zorgvuldig uitgewerkte gedachtegang werd telkenmale verstoord door voortschrijdend inzicht en twijfels over de haalbaarheid. En door de zeer beperkte tijd voor het project. Als er theoretische knelpunten kwamen volgden er creatieve praktische oplossingen. Als we creatief doorschoten greep de werkgroep in. De conclusie is dan ook dat niet de GGD de klus geklaard heeft maar de Almeerse gezamenlijkheid. Wat is er geklaard? We hebben voor senioren een model ontwikkeld voor de vraagprofielen Wmo. Toepasbaar voor de individuele toekomstige Wmo cliënt om haar of zijn vraag helder te expliciteren, uitgaande van nog aanwezige potenties en van de kracht van de sociale context. Het model biedt de mogelijkheid rekening te houden met ondersteuningsvragen op het gebied van de AWBZ en voorziet door aggregatie van de individuele profielen in een profielen voor groepen vragers. Vervolgens is het model uitgetest in Almere Haven en op kleine onderdelen aangepast op basis van de testresultaten. Het model biedt volop aanknopingspunten voor gemeente en aanbieders om in 2007 (nieuwe) individuele en collectieve arrangementen te gaan ontwikkelen. En ook voor verbreding in 2007 naar andere doelgroepen en verspreiding naar andere stadsdelen. Een resultaat waar we met z’n allen in Almere zeer trots op mogen zijn! Anke van der Beek, hoofd afdeling BGO GGD Flevoland
3
Samenvatting De gemeente Almere voert in 2006 en 2007 een pilot project uit in het kader van de introductie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Het pilotproject Almere heeft verschillende doelstellingen waarbij de ontwikkelingen en implementering van vraagsturing centraal staat. De Wmo Adviesraad Almere heeft voor dit doel in mei 2006 onder meer een werkgroep vraagprofielen ingesteld en de GGD verzocht met deze werkgroep de daadwerkelijke ontwikkeling van vraagprofielen op zich te nemen. In Almere zijn regiegroepen bezig met de coördinatie en ontwikkeling van onder andere integraal jeugdbeleid, integraal zorgbeleid en integraal beleid op het terrein van de maatschappelijke opvang en de bemoeizorg (OGGZ). Daarom heeft de gemeente Almere de werkgroep vraagprofielen en de GGD verzocht de vraagprofielen allereerst te ontwikkelen voor de doelgroep senioren. Bovendien is besloten het ontwikkelde model te testen voor Almere Haven. Opdracht De werkgroep vraagprofielen had de volgende opdracht: 1. Het ontwikkelen van een methodiek (resulterend in vraagprofielen), waarmee inzicht kan worden verkregen in de vraag van de burgers van Almere aangaande de Wmo (in samenhang met andere voorzieningen). 2. Het uittesten van deze methodiek in het stadsdeel Almere Haven. Hierbij is het hoofddoel om te onderzoeken of de ontwikkelde methodiek in de praktijk blijkt te werken. Vragen die daarbij spelen zijn: in hoeverre zijn de gegevens die nodig zijn om de vraagprofielen voor Almere Haven te vullen voorhanden? Kan met behulp van de ontwikkelde methodiek daadwerkelijk worden voorspeld hoe vraag naar Wmo ondersteuning in Almere Haven eruit ziet? Wat zijn daarbij knelpunten? De feitelijke gegevens die in deze fase worden verzameld over Almere Haven zijn in zekere zin een (welkom) nevenproduct en worden meegenomen in de verslaglegging. De vraagprofielen moeten een kapstok bieden voor het ontwikkelen van nieuwe aanbodarrangementen, op zowel individueel als collectief niveau. Bovendien moeten de profielen inzichtelijk maken om welke grote van groepen het gaat zodat een inschatting kan worden gemaakt over de totale vraag aan Wmo ondersteuning in een stadsdeel en om welke soort Wmo ondersteuning het dan gaat. Het onderzoekstraject om te komen tot een methodiek en het testen van deze methodiek in Almere Haven is in twee fasen opgedeeld. De voorbereidende fase (fase 1) heeft geresulteerd in een model op basis waarvan de mensen met een vraag aan Wmo ondersteuning kunnen worden ingedeeld in vijf vraagprofielen. Dit gebeurt op basis van drie factoren: • zelforganiserend vermogen van de cliënt • potentie van de omgeving • zwaarte van de ondersteuningsvraag Om tot dit model te komen zijn Wmo vragenlijsten ontwikkeld, is er een literatuurstudie uitgevoerd, zijn individuele gesprekken gevoerd met potentiële Wmo cliënten, en heeft er dossieronderzoek plaatsgevonden. Bovendien is de leefstijlbenadering betrokken in de ontwikkeling van het model. Veelvuldig overleg met stakeholders zoals professionals, aanbieders van ondersteuning, en vertegenwoordigers van de cliënten hebben het mogelijk gemaakt een model te ontwikkelen dat zoveel mogelijk aansluit bij de praktijk ervaringen. De testfase (fase 2) heeft geresulteerd in een eerste vulling van de vraagprofielen. En een eerste inschatting in totale en soort vraag aan Wmo ondersteuning in Almere Haven onder de senioren. Hiertoe zijn data geanalyseerd die verkregen zijn door middel van de seniorenenquête 2004, uitgevoerd door GGD Flevoland.
4
Twee focusgroepen, onder aanbieders van ondersteuning in Almere Haven en vertegenwoordigers van toekomstige Wmo cliënten (mensen uit de cliëntenraad, mantelzorgers, vrijwilligers) hebben tot verfijning en bevestiging geleid van de gevonden vraagprofielen. In de testfase werd het ontwikkelde model voor de Wmo vraagprofielen benut om de aanvullende vraag van de gemeente om een nulmeting uit te voeren met betrekking tot het huidige ‘Wmoaanbod’ te volbrengen. Het leidde tot een aanzet voor een methodiek voor aanbod ontwikkeling vanuit de potenties van de bevolking en een vraagordening naar activiteitensoort. Resultaat De voorbereidende – en de testfase hebben het volgende opgeleverd: • Een op hoofdlijnen ontwikkelde Wmo vragenlijst voor de cliënt • Een op hoofdlijnen ontwikkelde Wmo vragenlijst voor de mantelzorger • Een model om te komen tot vijf vraagprofielen (zie figuur 1) Zwaarte van de ondersteuningsvraag Potentie Zelforganiserend vermogen cliënt hoog Zelforganiserend vermogen cliënt laag
Potentie omgeving hoog Potentie omgeving laag Potentie omgeving hoog Potentie omgeving laag
Licht
Matig
Zwaar
A
A
D
B
E
A
B
D
C
C
E
A
Figuur 1: Indeling van Wmo-ers in vijf groepen (A, B, C, D , en E )
•
•
Een test van het model door: a) Analyse van de beschikbare data uit de seniorenenquête uit 2004 van de GGD Flevoland b) Twee focusgroepen met aanbieders van ondersteuning en vertegenwoordigers van de toekomstige Wmo cliënten Een eerste inventarisatie van de omvang van de Wmo senioren in Almere Haven (zie figuur 2) Verdeling van de senioren Wmo-ers in Almere Haven over de 5 vraagprofielen
279; 10%
168; 6%
783; 30%
A B C D
671; 25% 782; 29%
E
Figuur 2: Omvang van de vijf vraagprofielen voor senioren wonend in Almere Haven
5
• • • •
Een eerste inventarisatie van het huidige aanbod in Almere Haven gericht op senioren Een methode om huidig aanbod te inventariseren waardoor nieuwe aanbodarrangementen kunnen ontstaan Draagvlak bij de aanbieders van ondersteuning om in de toekomst te komen tot één intakeformulier en één elektronisch Wmo dossier Een rekenmodel om ook voor de andere wijken de profielen te kunnen beschrijven
Conclusies en aanbevelingen De uitgebreide conclusies en aanbevelingen worden verwoord in hoofdstuk 4 van dit rapport. Hier worden enkele conclusies en aanbevelingen genoemd. Conclusies Er is een model ontwikkeld op basis waarvan de Wmo populatie ingedeeld kan worden in vijf vraagprofielen op basis van zelforganiserend vermogen van de cliënt, de potentie van de omgeving, en zwaarte van de ondersteuningsvraag. -
Uit de test met de data uit de seniorenenquête 2004 van de GGD is gebleken dat het model hanteerbaar is om mensen in te delen is in vijf onderscheidende vraagprofielen
-
De vijf vraagprofielen geven handvatten tot het ontwikkelen van verschillende aanbod arrangementen op zowel individueel en collectief niveau, verschillend voor de vijf vraagprofielen.
-
De test van het model heeft geleid tot een eerste inzicht in de omvang van en vraag naar ondersteuning onder de senioren wonend in Almere Haven.
-
Op basis van de ontwikkelingen in de Wmo maar ook in de pilot Wmo Almere zal ten alle tijden het model, de vraagprofielen senioren Almere Haven en de vragenlijsten moeten worden aangepast. De ontwikkelde producten zijn dus dynamisch van aard en zullen op basis van ontwikkelingen in de politiek en de praktijk moeten worden doorontwikkeld.
Aanbevelingen Het is aan te bevelen het ontwikkelde en geteste model verder uit te bouwen voor andere doelgroepen zoals jeugd en de (O)GGZ. Verder is er een basis gelegd voor het ontwikkelen van 1 intake formulier dat door alle aanbieders van ondersteuning gebruikt kan gaan worden. Bovendien zou er een elektronisch dossier ontwikkeld kunnen worden waarvan de cliënt of zijn omgeving de beheerder wordt. Dit heeft vele voordelen: - het geeft de cliënt en/of zijn omgeving de regie in handen - dossiers zijn inzichtelijk voor de cliënt en zijn omgeving - er is altijd actuele informatie beschikbaar Om Wmo beleid te kunnen opstellen verdient het de aanbeveling een Wmo monitor te ontwikkelen om zo goed in te kunnen spellen op actuele ontwikkelingen. Wellicht dat de Wmo monitor kan aansluiten bij bestaande bevolkingenquêtes. Tot slot verdiend het de aanbeveling om een GIS (Geografisch Informatie Systeem) te ontwikkelen. Middels een dergelijk systeem kunnen dwarsverbanden worden gelegd tussen bijvoorbeeld vraag aan ondersteuning, beschikbaar aanbod, sociale cohesie, demografie, en de gezondheidstoestand van een wijk of stadsdeel. Een GIS met dergelijke informatie zou een inzichtelijk wijk of stadsdeelprofiel opleveren, en zou bovendien goed kunnen functioneren als beleidsinstrument.
6
1.
Inleiding
Met de invoering van de Wmo komen de gemeenten voor een enorme uitdaging te staan. Verantwoordelijkheden die eerst bij het rijk lagen komen nu bij de gemeenten te liggen waardoor de mogelijkheid ontstaat om in te spelen op de lokale behoeften van de bevolking. De invoering van de Wmo was de aanleiding voor de gemeente Almere om als pilot gemeente onderzoek te doen betreffende de ontwikkeling van een model van vraagsturing. Met het doel om op zowel individueel als collectief niveau aanbod te organiseren dat beter aansluit op de vragen van cliënten die zelfstandig wonen en enige vorm van maatschappelijk ondersteuning nodig hebben. In dit rapport wordt verslag gedaan van een deeltraject binnen de pilot Wmo, namelijk de ontwikkeling en de test van Wmo vraagprofielen. Dit deeltraject is uitgevoerd door de werkgroep vraagprofielen, in de periode maart tot eind december 2006. Het traject is verdeeld in twee fasen, te weten de voorbereidende fase en de testfase. Dit rapport beschrijft de resultaten van het gehele traject. Om het rapport overzichtelijk te maken wordt er zoveel mogelijk resultaat gericht gerapporteerd. Het traject heeft zich echter gekenmerkt als een ontwikkelingstraject, waardoor vele wegen zijn ingeslagen maar waar soms ook weer op terug gekomen is. Opdracht De werkgroep vraagprofielen kreeg de opdracht om een model te ontwikkelen om toekomstige Wmo cliënten te kunnen groeperen op basis van gemeenschappelijke vragen om ondersteuning en gemeenschappelijke kenmerken. Dit moet dan resulteren in vraagprofielen, waarmee inzicht kan worden verkregen in de vraag van de burgers van Almere aangaande de Wmo (in samenhang met andere voorzieningen). Vervolgens moet het model uitgetest worden in het stadsdeel Almere Haven. Hierbij is het hoofddoel om te onderzoeken of de ontwikkelde methodiek in de praktijk blijkt te werken. Vragen die daarbij spelen zijn: - In hoeverre zijn de gegevens die nodig zijn om de vraagprofielen voor Almere Haven te vullen voorhanden? - Kan met behulp van de ontwikkelde methodiek daadwerkelijk worden voorspeld hoe de vraag naar Wmo ondersteuning in Almere Haven eruit ziet? - Wat zijn daarbij knelpunten? De feitelijke gegevens die in de testfase worden verzameld over Almere Haven zijn in zekere zin een (zeer welkom) nevenproduct en worden meegenomen in de verslaglegging. De ontwikkelde vaagprofielen moeten vervolgens handvatten bieden voor het ontwikkelen van innovatieve aanbodarrangementen. Opbouw van het rapport In hoofdstuk twee wordt de voorbereidende fase gerapporteerd resulterend in een model om potentiële Wmo cliënten onder te verdelen in vijf vraagprofielen. Hoofdstuk drie gaat vervolgens in op het testen van het model. Dit wordt gedaan met behulp van de data uit de seniorenenquête 55+ uit 2004 van de GGD. Het testen is beperkt tot het stadsdeel Almere Haven. Het rapport sluit af met hoofdstuk 4 met daarin de resultaten van het gehele onderzoeksproject, de conclusies en de aanbevelingen.
7
2.
De voorbereidende fase
2.1 Inleiding De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die gefaseerd wordt ingevoerd vanaf januari 2007, maakt gemeenten verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning. Daarmee worden gemeenten verantwoordelijk voor de activiteiten die mensen in staat stellen mee te doen in de samenleving ondanks hun beperkingen en handicaps. Dat kan bijvoorbeeld met vrijwilligerswerk, mantelzorg, maar ook met goede informatie en advies, opvoedingsondersteuning, en huishoudelijke hulp. De centrale doelstelling van de Wmo is het bevorderen van het meedoen, de maatschappelijke participatie, van de inwoners van de gemeenten waarbij mensen met een beperking geen drempels mogen ervaren. Hierbij staat de eigen kracht van de inwoner en de kracht van zijn omgeving centraal, om zo mensen langer zelfstandig te laten functioneren. Bovendien wordt er met de Wmo gestreefd naar een sluitend transparant aanbod wonen, zorg en welzijn op lokaal niveau, minder regels en bureaucratie in de zorg, en een afname in de kosten van de dure zorg, gefinancierd vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (www.nizw.nl). Met de invoering van de Wmo worden bestaande wetten en regelingen samengevoegd tot één wet. Zo worden de huidige Welzijnswet en de Wet voorzieningen gehandicapten volledig opgenomen in de Wmo; deze wetten bestaan niet meer na de invoering van de Wmo. Uit andere wetten worden alleen bepaalde regelingen overgenomen, dit geldt voor de huishoudelijke verzorging uit de AWBZ, regelingen voor maatschappelijke opvang en ambulante verslavingszorg, en de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) (www.wmoinfo.nl; www.minvws.nl; Walg 2006). De maatschappelijke ondersteuning in het kader van de Wmo wordt beschreven in negen prestatievelden: 1. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van, dorpen, wijken en buurten 2. Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders die problemen hebben met het opvoeden 3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning 4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers 5. Het bevorderen van de deelname aan maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandige functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer 6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer 7. Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang 8. Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen 9. Het bevorderen van verslavingsbeleid (www.minvws.nl; Walg, 2006) Het compensatiebeginsel binnen de Wmo geeft gemeenten de opdracht voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die hun burgers ondervinden in zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. De Wmo concentreert zich daartoe tot voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning waardoor burgers in staat worden gesteld om: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan
Het ministerie van VWS geeft de kaders aan waarin elke gemeente haar eigen lokale beleid kan maken. Een beleid dat afgestemd is op de wensen en samenstelling van de inwoners.
8
2.2 Almere: pilot gemeente Wmo In het kader van de invoering van de Wmo heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ontwikkelpilots uitgezet. Deze pilots zijn gericht op de inhoudelijke invulling van de Wmo. De pilotgemeenten gaan (met subsidie van het VWS) enkele prestatievelden en thema’s uitwerken waarbij de mogelijkheden en onmogelijkheden binnen de Wmo worden onderzocht. Almere is hier één gemeente van (www.minvws.nl). De gemeente Almere wil de pilot Wmo benutten om een model te ontwikkelen op basis waarvan de vraag van de burger sturing geeft aan het aanbod, zowel het individuele als het collectieve aanbod. Het ontwikkelde model moet aanknopingspunten bieden voor het ontwikkelen van innovatieve arrangementen. Hierbij staan niet zo zeer de beperkingen van mensen centraal, maar juist wat mensen en hun omgeving nog kunnen en welke vraag zij hebben om nog zelfstandig te kunnen functioneren. In de pilot wordt bovendien de vorm van maatschappelijke ondersteuning zo breed mogelijk gehouden, waarbij uitbreiding van de gemeentelijke taken op het gebied van de huishoudelijke verzorging en de activerende en ondersteunende begeleiding geïntegreerd worden in het nieuwe model. Kernpunt is dat de gemeente Almere wil kunnen experimenteren met vraagsturing op een breed terrein binnen de Wmo in nauwe afstemming met de zorgarrangementen uit de AWBZ en de Zorgverzekeringswet. Daarbij wordt gestreefd naar een integrale ondersteuning van de cliënt vanuit een gezamenlijk concept van lokale samenwerking van aanbieders in de ondersteuning, het Zorgkantoor en de gemeente Almere. Doel Doel van de ontwikkelpilot is om de Wmo gestalte te geven waarbij de leefwereld van de cliënt en zijn directe sociale omgeving centraal staat. Het identificeren van de werkelijke vraag naar maatschappelijke ondersteuning is het centrale uitgangspunt. Vanuit de vraag zal het aanbod gestalte moeten krijgen. De pilot moet kennis en inzicht opleveren, die van belang zijn voor de landelijke implementatie van deze wet. Combinaties van inzet vanuit de directe sociale omgeving gekoppeld aan voorzieningen gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet, AWBZ en Wmo zijn goed denkbaar. Dit aanbod wordt dus niet begrensd door de kaders van de Wmo, maar strekt zich uit naar mogelijkheden in de aanverwante sectoren waarbij afstemming gezocht wordt. Uitgangspunten De inhoudelijke uitgangspunten die aan de pilot ten grondslag liggen zijn de volgende: • De vraag centraal stellen betekent dat het beschikbare aanbod niet leidend moet zijn als antwoord op de vraag. De werkelijke vraag van de cliënt is steeds het uitgangspunt, wanneer deze helder is wordt pas bekeken welk aanbod op maat beschikbaar is als antwoord op de vraag. De scheiding van vraag en aanbod betekent bovendien dat de loketfunctie en de bepaling van de zorgbehoefte onafhankelijk van de uitvoering worden vormgegeven. • Uitgaan van substitutie. Eenvoudige oplossingen gaan voor dure voorzieningen. Almere streeft naar ontschotting en zou een integraal ondersteuningsaanbod willen aanbieden. De ontwikkelpilot moet aanbevelingen opleveren, hoe substitutie kan plaatsvinden van dure zorg naar eenvoudige vormen van ondersteuning. De pilot zal dan ook aanbevelingen doen aangaande een methodiek voor het zichtbaar maken van substitutie-effecten en een financiële vertaling daarvan. • Community based (Civil society). De Wmo heeft tot doel om de zelfredzaamheid van de cliënt te vergroten en de directe omgeving te betrekken bij de ondersteuning. Dit betekent ruimte bieden aan lokale initiatieven in buurten en wijken. Deze aspecten van de Wmo sluiten goed aan bij het bestaande Almeerse model, dat gebaseerd is op dienstverlening dicht in de buurt van de cliënt. De sociale steunstructuren zoals mantelzorg, ontmoetingsfuncties en vrijwillige hulpverlening worden versterkt. Ook dient hier te worden gezocht naar innovatieve collectieve arrangementen die de gezondheid van bewoners bevorderen.
9
• •
De samenwerking tussen de verschillende aanbieders zal verder worden ontwikkeld tot een integraal aanbod, waarbij de voorzieningen op elkaar aansluiten. De ontwikkelpilot wordt in samenspraak met de uitvoerende organisaties, zorgverzekering en cliëntenbelangenorganisaties vormgegeven.
2.3 Organisatie De aansturing van de pilot vindt plaats door de Adviesraad Wmo. Hierin hebben vertegenwoordigers zitting van (bijna) alle ondersteuningaanbieders in Almere. De Adviesraad Wmo heeft een tweeledige functie. Enerzijds dient zij het college van Burgemeesters en Wethouders (B&W) van advies over aangelegenheden die betrekking hebben op de invoering van de Wmo en de pilot Wmo. Anderzijds stuurt zij de ontwikkelingen binnen de pilot door de ingestelde werkgroepen opdrachten te geven en producten van de werkgroepen vast te stellen. De besluiten van de stuurgroep gaan vervolgens, waar nodig, als een advies naar het college van B&W. De stuurgroep bestuurt de pilot en de gemeente neemt adviezen van de stuurgroep in ontvangst en zet deze om in publiekrechtelijke besluiten voor de invoering van de Wmo. Onder de stuurgroep zijn een viertal werkgroepen actief. Deze werkgroepen houden zich respectievelijk bezig met: 1. Ontwikkeling vraagprofielen; 2. Ontwikkeling individuele ondersteuningsarrangementen; 3. Ontwikkeling collectieve ondersteuningsarrangementen (Civil society, community-based); 4. Ontwikkeling visie toegang en beoordeling individuele aanvragen van voorzieningen. Dit rapport beschrijft de werkwijze en uitkomsten van de werkgroep vraagprofielen. De uitkomsten van de werkgroep vraagprofielen zullen mede de basis vormen voor het startpunt van de overige werkgroepen. 2.4 Opdracht werkgroep vraagprofielen De volgende doelstellingen voor de werkgroep vraagprofielen zijn geformuleerd: 1 Het ontwikkelen van een model, waarmee inzicht kan worden verkregen in de vraag van de burgers van Almere aangaande de Wmo zodanig dat het compensatiebeginsel centraal staat. 2 Het uittesten van dit model in het stadsdeel Almere Haven. Hierbij is het hoofddoel om te onderzoeken of het ontwikkelde model in de praktijk een efficiënte is. Vragen die daarbij spelen zijn: In hoeverre zijn de gegevens die nodig zijn om de vraagprofielen voor Almere Haven te vullen voor handen? Welke indeling is nodig om te komen tot een bruikbaar model? Kan met behulp van het ontwikkelde model worden voorspeld hoe de vraag naar Wmo ondersteuning in Almere Haven eruit ziet? Wat zijn daarbij problemen die leiden tot verbeteringen van het model? De feitelijke gegevens die in deze fase worden verzameld over Almere Haven zijn in zekere zin een (zeer welkom) nevenproduct en worden meegenomen in de verslaglegging. De werkgroep vraagprofielen zal rekening houden met de overall doelstelling van de pilot Wmo Almere zoals verwoord in paragraaf 2.2 De Adviesraad heeft zich uitgesproken dat de nadruk ligt op het ontwikkelen van de methodiek om te komen tot vraagprofielen, en het testen hiervan. De gegevens die hierbij worden verzameld worden bovendien gebruikt voor een eerste voorlopige – slechts gedeeltelijke- vulling van de vraagprofielen. Het opleveren van volledig gevulde vraagprofielen is niet de kern van de opdracht en vanwege de beperkte beschikbaarheid van data niet mogelijk.
10
Voor de opdracht van de werkgroep vraagprofielen is verduidelijking van terminologie noodzakelijk. In de voorbereidende fase zijn daarom de volgende omschrijvingen opgesteld: Er is sprake van: 1. Het individueel vraagprofiel. Dit is de “foto” van een individuele burger met noodzaak tot Wmo ondersteuning op een bepaald moment. Het geeft een omschrijving van zijn of haar kenmerken die van belang zijn voor de Wmo en gaat dus in ieder geval in op de beperking, de eigen kracht, de kracht van de omgeving en de ondersteuningswens op een bepaald moment. Een reeks foto’s in de tijd geeft de dynamiek bij het individu aan. Het individueel vraagprofiel is vraaggericht en niet aanbodgericht. 2. Het collectief vraagprofiel. Dit is de “foto” van een groep burgers met overeenkomstige kenmerken en gelijksoortige vraag op een bepaald moment. De omvang van de set kenmerken en de omvang van de set vragen is bepalend voor de grootte en indeling van het onderzochte collectief. 3. Het collectief stadsdeel vraagprofiel. Dit is het collectief vraagprofiel voor de Wmo-ers woonachtig in Almere Haven. Het kenmerk “woonachtig in Almere haven” wordt dus meegenomen voor de groep die Wmo ondersteuning vraagt. Het collectief vraagprofiel geeft de vraag aan Wmo ondersteuning weer. Daardoor zal het collectief vraagprofiel ook inzichtelijk maken welk aanbod passend is voor de Wmo populatie. Dit zal handvatten opleveren voor het ontwikkelen van innovatieve aanbod arrangementen. Er zit een dynamiek in het collectief vraagprofiel doordat er op verschillende factoren gesorteerd en geanalyseerd kan worden. Zo kan er gesorteerd worden op kenmerken, op vraagovereenkomst, of een combinatie daarvan. 2.5 Kaders van het project Gezien het feit dat het onderzoek in een klein jaar moet worden uitgevoerd, en gezien de reikwijdte van de Wmo wordt het onderzoek uitgevoerd binnen de volgende kaders: De methodiek wordt in eerste instantie ontwikkeld voor senioren. Andere doelgroepen zoals jeugd, dak- en thuislozen zijn desondanks belangrijk in het kader van de Wmo, maar hiervoor zijn separate trajecten ingezet. Uiteraard is het wel van belang om de resultaten van de Vraagprofielen Wmo af te stemmen met de resultaten van deze trajecten. Het testen van de methodiek richt zich op de senioren wonend in het stadsdeel Almere Haven. Er is gebleken dat de aanbieders van ondersteuning de factoren van belang voor de Wmo, namelijk de eigen kracht van de persoon en de kracht van zijn omgeving, niet registreren. Bovendien bleek het lastig om een volledig beeld te krijgen van een Wmo cliënt doordat verschillende aanbieders verschillende informatie bijhouden over dezelfde cliënt. Koppeling en de beschikbaarheid van registraties vormde een volgend knelpunt. Hierdoor is het lastig om een compleet beeld te verkrijgen van de Wmo cliënt. Er is daarom enige voorzichtigheid geboden met het trekken van conclusies op basis van de gevonden cijfers voor de senioren in Almere Haven. De te ontwikkelen methodiek voor de Wmo vraagprofielen is alleen gericht op de prestatievelden 4, 5 en voor een deel op 6.
11
2.6 Werkwijze Na het verhelderen van de opdracht en het definiëren van het individueel, collectief en stadsdeel profiel, is een strategie gevolgd om te komen tot een theoretische indeling voor vraagprofielen. Deze strategie is mede gevormd tijdens het proces om te komen tot de theoretische profielen. Uiteindelijk heeft het ontwikkelen van Wmo vragenlijsten voor de cliënt en de mantelzorger, individuele gesprekken met cliënten, literatuuronderzoek, dossieronderzoek geleid tot een theoretische indeling voor vraagprofielen. Bovendien heeft een leefstijl benadering van het onderzoeksbureau Motivaction (zie paragraaf 2.6.5) en veelvuldig overleg met de aanbieders en gebruikers van ondersteuning in Almere de uitkomsten geoptimaliseerd. In deze paragraaf worden verschillende gebruikte methoden kort besproken. 2.6.1 Individuele vragenlijst Een individuele Wmo vragenlijst is ontwikkeld om zicht te krijgen op welke informatie geïnventariseerd moet worden om de vraag aan Wmo ondersteuning goed in kaart te brengen. Vanuit de individuele Wmo vragenlijst moet het vervolgens mogelijk zijn om tot collectieve profielen te komen van groepen Wmo-ers met gemeenschappelijke kenmerken en een overeenkomstige vraag, om inzicht te bieden in de vraag naar collectieve voorzieningen. De door de World Health Organization (WHO) vastgestelde International Classification of Functioning (ICF) (WHO, 2002) is gestoeld op functies en stoornissen. De Wmo is er op gericht stoornissen in deze functies indien mogelijk te bestrijden of te ondersteunen. Derhalve is als basis voor de vragenlijst de ICF als uitgangspunt gekozen. Hierdoor wordt de eerste stap gezet in het overstappen van aanbodgericht naar vraaggericht denken. De ICF De ICF bestaat uit een raamwerk van classificaties die samen een gestandaardiseerd begrippenkader vormen voor het beschrijven van het menselijk functioneren en problemen die zich hierin voor kunnen doen. Binnen de ICF wordt er onderscheid gemaakt in vier deelgebieden namelijk: functies, anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie, en externe factoren. Naast de ICF is voor het ontwikkelen van de Wmo vragenlijst de huidige werkwijze van de aanbieders van ondersteuning gebruikt. Immers ook nu wordt reeds geïnventariseerd wat iemand wel en niet kan, wat zijn omgeving kan, en welke hulpvraag iemand heeft. Deze werkwijze is gebaseerd op haalbaarheid in de dagelijkse praktijk. Praktijk en theorie zijn daarmee aan elkaar gekoppeld. De vragenlijst (zie bijlage 1) is niet bedoeld als intake instrument voor de Wmo praktijk. In de praktijk is er wel draagvlak om de vragenlijst verder te ontwikkelen tot een integraal Wmo dossier, waar alle aanbieders van Almere mee kunnen werken. Op basis hiervan start dan een individuele procedure voor ondersteuning. Dit heeft geresulteerd in een eerste opzet voor de Wmo vragenlijst, die vervolgens met een brede vertegenwoordiging van de aanbieders van ondersteuning in Almere verder is uitgewerkt. Tijdens het proces voor het opstellen van de Wmo vragenlijst is de bijzondere positie voor de mantelzorger benadrukt. Bovendien is de mantelzorg een prestatieveld binnen de Wmo. Dit heeft ertoe geleid dat er een aparte Wmo vragenlijst voor de mantelzorger in hoofdlijnen is ontwikkeld (bijlage 2), om zicht te krijgen op de hulpvraag van de mantelzorger zelf. Wanneer de mantelzorger ondersteund wordt in zijn taken zal deze die langer kunnen volhouden en zullen cliënten van de Wmo langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Citaat aanbieder van een aanbieder zorg tijdens zorghet tijdens ontwikkelen het ontwikkelen van de Wmo van de vragenlijsten: Wmo vragenlijsten: ‘Het lijkt zo simpel om de vraag van de cliënt als uitgangspositie te nemen, maar toch vervallen we binnen heel snelvijfinminuten aanbod al denken’ in aanbod denken. We hebben elkaar als groep nodig om dat te voorkomen’
12
2.6.2 Literatuurstudie Er is een literatuurstudie uitgevoerd naar de verschillende methoden die gebruikt worden om te komen tot segmentatie, dat in feite het ontwikkelen van vraagprofielen behelst: het segmenteren van vragers naar ondersteuning om aanbod op maat te kunnen leveren. Tijdens het literatuuronderzoek is vanuit het werkveld welzijn geen informatie gevonden rond segmentatie van vragers. Echter bij verschillende bijeenkomsten met het ondersteuningsveld Almere is het werkveld welzijn terdege vertegenwoordigd geweest. Vanuit de werkvelden wonen en zorg zijn in de literatuur wel aanknopingspunten gevonden voor segmentatie. Bij de sector wonen worden onder andere klantgroepen onderscheiden op basis van: • leeftijd • huishoudensamenstelling • inkomen Deze factoren lijken de best verklarende factoren voor de verschillen in wooneisen en daaraan gerelateerd de woonkeuze. Door de leeftijdscategorieën te combineren met de categorieën hoogof laag inkomen en huishoudsamenstelling ontstaan er 17 klantgroepen die een onderscheidende woonbehoefte hebben (Buys, Giesbers, Thunnissen, 2005). Voor het opstellen van de Wmo vraagprofielen zal ook gezocht moeten worden naar de factoren die bepalend zijn voor de soorten vragen om ondersteuning, waardoor er groepen burgers te definiëren zijn met overeenkomstige ondersteuningsbehoeften. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft verschillende onderzoeken gedaan in de sectoren verpleging en verzorging (Van Campen, Van Gameren, 2003; Dijkstra, 2000; Van Campen, Woitties, Van Gameren, Timmermans, 2004; De Klerk, Schellingerhout; 2006) en vonden de volgende factoren die van invloed zijn op de hulpvraag: Tabel 2.1: Factoren die van invloed zijn op de verschillende soorten hulpvraag in de zorg en verpleging
Onderwerp Kenmerken van de hulpvrager
Factor Leeftijd Geslacht Huishoudvorm Woonvorm Soort beperking (lichamelijk, geestelijk, kortdurend, langdurend)
Zorgkenmerken
Aanwezige zorg (professioneel, informeel) Hulpmiddelen
Kenmerken van de hulpbehoefte
Mate van benodigde hulp
Het SCP heeft ook onderzocht welke determinanten van invloed zijn op de vraag naar en het gebruik van de te onderscheiden pakketten verpleging en verzorging. Hieruit komen de volgende aanvullende variabelen naar voren: stedelijkheidsgraad, opleidingsniveau, en netto huishoudeninkomen. Factoren bepalend voor Wmo vraagprofielen De besproken factoren vanuit de theorie moeten vertaald worden naar factoren op basis waarvan groepen burgers kunnen worden onderscheiden met betrekking tot Wmo ondersteuning. Binnen de Wmo moeten gemeenten het mogelijk maken dat alle burgers volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking, mogen geen drempels ervaren. Bovendien staat de eigen kracht van de mensen zelf en zijn omgeving centraal, en moet er worden uitgegaan van de vraag van de burger.
13
Vanuit de literatuur is er nog weinig bekend over factoren die van invloed zijn op de Wmo ondersteuningsvraag, immers de Wmo moet nog ingevoerd worden. Getracht is om vanuit de uitgangspunten van de Wmo, de uikomsten van het literatuur onderzoek, en de kennis van zorg een inschatting te maken van de factoren die van invloed kunnen zijn op de vraag. De individuele gesprekken met Wmo cliënten (zie paragraaf 2.6.3) hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het identificeren van bepalende factoren ten behoeven van het indelen van de Wmo vraagprofielen. Deze bepalende factoren voor de Wmo ondersteuning zijn: • • •
Zelforganiserend vermogen van de persoon Potentie van de omgeving Zwaarte van de ondersteuning
Tijdens de testfase zal gekeken worden of de gevonden kenmerken vanuit het literatuuronderzoek als onderscheidende kenmerken naar boven komen voor de vraagprofielen. 2.6.3 Bezoeken aan Wmo cliënten Om de Wmo vragenlijst te verbeteren zijn er persoonlijke bezoeken afgelegd aan beoogde Wmo cliënten. Met medewerking van de huisartsenpraktijk van gezondheidscentrum de Haak in Almere Haven zijn cliënten die in de toekomst waarschijnlijk een beroep gaan doen op de Wmo geselecteerd. Vervolgens zijn er vijfentwintig bezoeken afgelegd. Tijdens deze bezoeken van ongeveer twee uur per cliënt is de Wmo vragenlijst afgenomen. De informatie die dit opleverde heeft tot verbeteringen in de Wmo vragenlijst geleid. Bovendien bood de vergaarde informatie de kans om te herleiden welke factoren bepalend lijken te zijn wanneer het gaat om de vraag naar Wmo ondersteuning. Hierdoor was het mogelijk om tot de theoretische indeling van vraagprofielen te komen zoals deze wordt beschreven in paragraaf 2.7. Citaat uit een gesprek met een toekomstige Wmo cliënt: ‘Eigenlijk red ik me zo wel, met wat hulp in de huishouding en mijn rollator. Maar wat ik eigenlijk wel mis is contact met andere mensen. Je komt niet zo makkelijk de deur meer uit hè, en alleen naar zo’n buurthuis gaan ……..’ 2.6.4 Dossieronderzoek Het doen van dossier onderzoek had een drieledig doel: 1 Verbeteren van de Wmo vragenlijst 2 Onderzoeken of dossiers die gegevens bevatten die nodig zijn voor het achterhalen van de vraag en dus voor het ontwikkelen van de vraagprofielen 3 Inzicht krijgen in de aanwezigheid en volledigheid van beschikbare data voor het testen van de theoretische vraagprofielen Tijdens de individuele gesprekken met de cliënten is mondelinge en schriftelijke toestemming gevraagd voor inzage in de dossiers bij de verschillende instanties. Een arts heeft vervolgens een vijftigtal dossiers ingezien met medewerking van vele instellingen in Almere. Het dossieronderzoek heeft geleid tot aanpassingen in de Wmo vragenlijst. Verder kan geconcludeerd worden dat de dossiers van de zorginstellingen niet zodanig uitgaan van de eigen kracht van de persoon en zijn omgeving, dat zij geschikt zijn als een goede vervanger voor de ontwikkelde vragenlijst. Ook koppeling van registraties van de diverse organisaties biedt geen oplossing. De registraties worden daarvoor onvoldoende volledig, actueel en uniform bijgehouden.
14
2.6.5 Leefstijlbenadering Onderzoeksbureau Motivaction (www.motivaction.nl) is ondermeer gespecialiseerd in onderzoek naar indeling van de motivaties van groepen mensen op basis van hun drijfveren en belevingswereld. Daarbij worden acht verschillende leefstijlen onderscheiden. In het verleden is onderzoek gedaan naar de verdeling van de Almeerse bevolking in deze acht leefstijlen. Daarbij is de indeling van de Almeerse bevolking afgezet tegen de indeling van de Nederlandse bevolking. Elke leefstijlgroep geeft op zijn eigen manier vorm aan de samenleving en kan met een passende aanpak gestimuleerd worden tot participatie. De gedachte dat een levensstijl van invloed is op hoe mensen omgaan met een beperking en vraag aan ondersteuning is een nieuwe invalshoek. In de ontwikkeling van Wmo vraagprofielen is gekeken of deze nieuwe manier van indelen in groepen, op basis van een levensstijl, gebruikt kan worden om tot Wmo vraagprofielen te komen. Toepasbaarheid van de leefstijlen De aanname is dat mensen op basis van normen en waarden ingedeeld kunnen worden in een leefstijl en dat dit door de jaren heen stabiel blijft. De vraag is echter of traumatische levenservaringen zoals het ziek en beperkt worden van invloed is op de normen en waarden en dus op de leefstijl waardoor mensen van de ene in de andere leefstijl terecht komen. De centrale vragen zijn dan ook: 1. Is de indeling van leefstijl stabiel gedurende het leven? 2. Gaan mensen behorende tot verschillende leefstijlen anders om met hun beperking en hun vraag aan ondersteuning, zo ja hoe uit zich dat? Motivaction heeft aan de hand van bestaande data per leefstijl een schets gemaakt over hoe de Wmo-vraag van mensen met een beperking en behorende tot een bepaald milieu zich kan uiten. Dit is gebeurd aan de hand van: • reeds beschikbare kennis bij Motivaction • feiten, gebaseerd op concrete vragen • interpretatie, gebaseerd op vele losse analyses Tijdens de individuele gesprekken is bij 20 van de 25 ondersteuningsvragers de online beschikbare vragenlijst van Motivaction afgenomen (www.motivaction.nl). Bij het invullen van deze vragenlijst van Motivaction bleek dat de vragen niet afgestemd zijn op mensen met een beperking. Zo ging een aantal vragen over werk en carrière terwijl veel mensen met een beperking niet kunnen werken en niet bezig zijn met hun carrière. Mensen die op basis van de persoonlijke gesprekken bij elkaar leken te horen wat betreft de vraag aan ondersteuning leken vaak toe te behoren aan twee of meer leefstijlgroepen van Motivaction. Tijdens het dossieronderzoek aan de professionals bij de verschillende instellingen is gevraagd of de leefstijl van een persoon (zoals gedefinieerd door Motivaction) een bepalend kenmerk is in de ontwikkeling van Wmo vraagprofielen. Hieruit kwam naar voren dat een leefstijl niet meer bepalend lijkt te zijn naarmate de ernst van de beperking en de benodigde ondersteuning toeneemt. De indeling in leefstijlen geeft wel handvatten voor het inschatten van de bereidheid tot het verlenen van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Toch lijkt het zinvol om in een later stadium te onderzoeken of de indelingen in leefstijlen en inzichten van Motivaction een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkelde vraagprofielen. Dit geldt zeker voor de Wmo vragenlijst voor mantelzorgers (bijlage 2).
15
2.7 Theoretische Wmo vraagprofielen In het voorgaande is beschreven welke methodieken er gevolgd zijn om te komen tot een model voor de Wmo vraagprofielen. Zo is eerst gedefinieerd wat een individueel-, collectief-, en stadsdeelprofiel is. Vervolgens is middels de ontwikkeling van de Wmo vragenlijsten, literatuur onderzoek, persoonlijke gesprekken met cliënten en dossier onderzoek achterhaald welke vragen mensen hebben aan ondersteuning en welke factoren te onderscheiden zijn die van invloed zijn op deze vraag. Bovendien heeft er veelvuldig overleg plaatsgevonden met de aanbieders en vertegenwoordigers van ondersteuning. Dit is de basis geweest voor vele ideeën over modelvorming met betrekking tot de vraag aan Wmo ondersteuning. Uiteindelijk is een model ontwikkeld op basis van de belangrijke Wmo peilers (zie ook paragraaf 2.6.2): • zelforganiserend vermogen van de cliënt • potentie van de omgeving • zwaarte van de ondersteuningsvraag Hierbij worden de factoren zelforganiserend vermogen van de cliënt en de potentie van de omgeving onderverdeeld in laag en hoog. De zwaarte van de vraag wordt onderverdeeld in licht, matig en ernstig. Op deze manier ontstaan er 12 mogelijke vraagprofielen (zie figuur 1) Zwaarte van de ondersteuningsvraag Potentie Zelforganiserend vermogen cliënt hoog Zelforganiserend vermogen cliënt laag
Potentie omgeving hoog Potentie omgeving laag Potentie omgeving hoog Potentie omgeving laag
Licht
Matig
Zwaar
A
A
D
B
E
A
B
D
C
C
E
A
Figuur 1: indeling van Wmo-ers in vijf groepen (A, B, C, D , en E )
De kennis en ervaringen, opgedaan gedurende de hele voorbereidingsfase gaf aanleiding om de twaalf vraagprofielen te clusteren tot vijf vraagprofielen. Er wordt verwacht dat de Wmo-ers behorend tot eenzelfde vraagprofiel overeenkomstige vragen en kenmerken hebben. Dit wordt geïllustreerd met een korte hypothetische beschrijving van de vijf vraagprofielen: A: In dit profiel passen de mensen met een hoog zelforganiserend vermogen en mensen waarbij het gebrek aan zelforganiserend vermogen wordt gecompenseerd door de omgeving. De ondersteuningsvraag is licht, of matig als zowel de cliënt zelf als zijn omgeving veel potentie heeft. Deze cliënten hebben genoeg ondersteuning aan informatie en/of een enkel hulpmiddel. Deze cliënten hebben zelf of hun omgeving heeft de regie in handen waardoor ze goed kunnen functioneren. B: De mensen in dit profiel hebben òf zelforganiserend vermogen òf de omgeving heeft potentie. De ondersteuningsvraag is matig en meervoudige ondersteuning is gewenst. De cliënt of de omgeving heeft de regie in handen, maar aanvullende hulp van professionals is nodig.
16
C: Deze mensen hebben weinig zelforganiserend vermogen om zelf dingen te ondernemen of te regelen en ook de omgeving van deze mensen heeft weinig potentie. De ondersteuningsvraag is licht tot matig en ontstaat voornamelijk vanwege de lichamelijke beperkingen. Er is redelijk veel ondersteuning gewenst, door afwezigheid van het zelforganiserend vermogen van de cliënt en zijn omgeving moet alle hulp van professionals komen. Er is niet alleen ondersteuning gewenst vanwege lichamelijke beperkingen maar ook vanwege verminderd sociaal functioneren. D: De omgeving van de mensen in dit profiel heeft veel potentie. De cliënten hebben een grote vraag naar ondersteuning. Meervoudige hulp is gewenst, mantelzorgers worden zwaar belast. Professionele ondersteuning is noodzakelijk in verband met de ernst van de vraag. Zonder mantelzorg zou de cliënt intramurale zorg nodig hebben. E: De mensen in dit profiel hebben een grote ondersteuningsvraag en daardoor meervoudige hulp nodig. Door de lage potentie van de omgeving is professionele hulp noodzakelijk. Ondanks dat de cliënt de regie mogelijk zelf nog in handen heeft is de kans groot dat intramurale zorg nodig is. Veelvuldig overleg met professionals in het werkveld en de aanbieders van ondersteuning in Almere heeft deze theoretische indeling vormgegeven. Deze indeling zal getest worden in de testfase van dit onderzoek en wordt besproken in het volgende hoofdstuk. 2.8 Vervolg De voorbereidende fase heeft geresulteerd in een theoretisch kader voor vraagprofielen. Hiermee zijn er echter nog geen daadwerkelijke vraagprofielen ontwikkeld. Uit de tweede fase, de test fase, van het onderzoek zal moeten blijken of de theoretische indeling voor de vraagprofielen ook terug te vinden is in de praktijk. Fase twee moet zich daarom concentreren op de punten: 1. Operationalisering van het begrip zelforganiserend vermogen zodanig dat opname in de vragenlijst kan plaatsvinden 2. Een eerste beschrijving van de vraagprofielen (en de daarbij behorende kenmerken (opleiding, inkomen, hulpmiddelen, aard van de beperking etc.) op basis van beschikbare data 3. Analyse en zoeken naar de unieke indicatoren waardoor de vraagprofielen onderscheidend van elkaar zijn 4. Het testen of de ontwikkelde methodiek geschikt is om daadwerkelijk te voorspellen hoe de vraag naar Wmo ondersteuning onder senioren er in Almere Haven uitziet 5. Het testen of de vraagprofielen handvatten bieden om te komen tot vernieuwende arrangementen 6. Test van de vraagprofielen onder vertegenwoordigers van gebruikers en aanbieders (focusgroepen) Fase twee resultaten zullen zijn: • Aanpassingen voor de indeling van de vraagprofielen • Opstellen van de vraagprofielen, zodanig dat ze uit te breiden zijn naar andere doelgroepen • Vraagprofielen zodanig opstellen dat ze toepasbaar zijn voor de overige stadsdelen in Almere en andere gemeenten • (deels) Gevulde vraagprofielen, afhankelijk van de beschikbaarheid van bruikbare gegevens • Eindrapportage van het ontwikkelde model en de profielen Almere Haven aan de stakeholders met betrekking tot de Wmo in Almere De volgende hoofdstukken van het rapport beschrijven de test fase van de theoretische vraagprofielen. 17
3.
Test in Almere Haven
In dit hoofdstuk wordt de test van de theoretische vraagprofielen beschreven. Voor het testen van het theoretisch model (zie figuur 1, paragraaf 2.7) was het noodzakelijk de begrippen zelforganiserend vermogen van de burger, potentie van de omgeving en de zwaarte van de vraag te operationaliseren. Omdat de benodigde definities en data niet voorhanden zijn, zijn hierbij een aantal aannames gemaakt. De test van de vraagprofielen is gebaseerd op data verkregen uit de seniorenenquête 55+ uit 2004 van de GGD Flevoland, met bijna 2000 Almeerse respondenten. In paragraaf 3.1 en 3.2 worden respectievelijk de demografie en de gezondheidstoestand van Almere Haven in relatie tot Almere beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 3.3 beschreven hoe de begrippen zelforganiserend vermogen, potentie van de omgeving en zwaarte van de vraag zijn geoperationaliseerd. Ook worden de beperkingen van de gevolgde werkwijze genoemd. In paragraaf 3.4 wordt tenslotte een beschrijving gegeven van de ontstane vraagprofielen. Vervolgens gaat paragraaf 3.4 in op de vraag van de Wmo-ers behorende tot de verschillende vraagprofielen. In het huidige onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de ‘Wmo-er’ en de niet ‘Wmo-er’, dat als volgt gedefinieerd is: De Wmo-ers: Die senioren die nu al een beroep zouden doen op ondersteuning van de Wmo op het gebied van één of meerdere compensatiebeginselen (zie paragraaf 2.1) De senioren die nu nog geen beroep zouden doen op de Wmo doordat hun omgeving veel potentie heeft en hun dus ondersteunt waardoor professionele hulp (nog) niet nodig is. Deze laatste groep is in het kader van de Wmo interessant omdat voor deze groep aanbod gericht op preventie ontwikkeld zou kunnen worden om te voorkomen dat ze gebruik gaan maken van de Wmo ondersteuning. De niet Wmo-er: Die senioren die zich volledig kunnen redden op de gebieden van het compensatiebeginsel, zonder hulp van hun omgeving, professionele hulp of hulpmiddelen. Voor de leesbaarheid wordt in het navolgende gesproken van de Wmo-er en de niet Wmo-er, waarmee de bovenstaande groepen worden bedoeld. 3.1 Demografie Deze paragraaf beschrijft de demografische kenmerken van de senioren in Almere en Almere Haven. Deze gegevens zijn deels gebaseerd op gegevens uit de Sociale Atlas Almere 2004 en 2006 en deels op de eerder genoemde GGD seniorenenquête uit 2004 met 1984 respondenten van 55 jaar en ouder uit de gemeente Almere. De volgende groepen worden beschreven: alle senioren in Almere, alle senioren in Almere Haven en de senioren in Almere Haven die in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de Wmo. In paragraaf 3.3 wordt beschreven op basis van welke criteria mensen zijn geselecteerd als ‘in aanmerking komend voor ondersteuning vanuit de Wmo’. Tabel 3 van het tabellenboek (bijlage 3) biedt een gedetailleerd overzicht van de demografische gegevens. De meest opvallende kenmerken worden in deze paragraaf besproken. Algemene achtergrond In Almere wonen bijna 178,5 duizend mensen (op 1 januari 2006). Daarvan zijn ruim 26,7 duizend mensen 55 jaar of ouder, dat is 15 procent van de gehele populatie van Almere. In Almere Haven wonen 22565 mensen (op 1 januari 2006). Daarvan zijn 5591 mensen 55 jaar of ouder, dat is bijna 25 procent van de totale populatie in Almere Haven. De bewoners van Almere Haven zijn dus gemiddeld ouder.
18
Geslacht In Almere is 53 procent van de 26,7 duizend senioren (55 jaar en ouder) vrouw. Van de ondervraagde vrouwen in Almere komt 54 procent in aanmerking voor ondersteuning in termen van de operationalisering in dit onderzoek. Niet iedereen zal een beroep doen op de Wmo (zie paragraaf 3.3). Van de mannelijke senioren geldt dat voor 43 procent. In Almere Haven komt 56 procent van de vrouwen in aanmerking voor ondersteuning vanuit de Wmo tegen 54 procent van de mannen. Leeftijd Uit de enquête blijkt dat hoe ouder men is, hoe groter de kans is dat men ondersteuning vanuit de Wmo nodig heeft. Ruim 68 procent van de mensen van 75 jaar of ouder in Almere heeft ondersteuning vanuit de Wmo nodig, van de groep van 55 tot en met 64 jaar is dat slechts 33 procent (zie figuur 2). Dit verschilt weinig met Almere Haven waar 72 procent van de mensen van 75 jaar en ouder ondersteuning nodig heeft vanuit de Wmo, tegen 44 procent van de mensen tussen de 55 en de 64 (zie figuur 3). Wel ligt de gemiddelde leeftijd van de bewoners van Almere Haven hoger dan in de rest van Almere. In Almere Haven is het percentage senioren bijna 25 procent (ten opzichte van 15 procent in heel Almere). Dit komt omdat dit het oudste stadsdeel van Almere is (SA 2001). Leeftijd 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
niet wmo wmo
55-64 Almere
55-64 Almere Haven
65-74 Almere
65-74 Almere Haven
74+ Almere
75+ Almere Haven
Figuur 3: Indeling Wmo-ers en niet Wmo- ers voor de drie leeftijdsgroepen voor Almere en Almere Haven
19
Opleidingsniveau Van alle ondervraagde senioren in Almere heeft 47 procent geen of alleen een lagere opleiding. 43 procent heeft een middelbare opleiding en 10 procent is hoger opgeleid dit is vergelijkbaar voor Almere Haven. Wat opvalt is dat de Wmo-ers onder de senioren in Almere gemiddeld lager opgeleid zijn dan de niet Wmo-ers. Almere Haven wijkt hier niet van af. Van de ondervraagde laag opgeleide senioren in Almere heeft ruim 52 procent behoefte aan ondersteuning vanuit de Wmo, in Almere Haven is dat 64 procent. Van de hoger opgeleide senioren in Almere heeft slechts 34 procent behoefte aan ondersteuning vanuit de Wmo (zie figuur 4), in Almere Haven geldt dat voor 54 procent van de ondervraagde hoger opgeleiden.
Opleidingsniveau 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
niet wmo
hoger Almere Haven
hoger Almere
midden Almere Haven
midden Almere
geen/lager Almere Haven
geen/lager Almere
wmo
Figuur 4: Indeling van de Wmo-ers en niet Wmo-ers voor drie opleidingsniveaus in Almere en Almere Haven
Etniciteit Van alle mensen in Almere is 20 procent van niet-westerse afkomst. In Almere Haven is dat deel kleiner, namelijk 15 procent. Grote meerderheid (93 procent) van de ondervraagde senioren in Almere is in Nederland geboren, van de ondervraagden uit Almere Haven is dat percentage nog hoger (96 procent). Er zijn te weinig niet-Nederlandse senioren ondervraagd om uitspraken te kunnen doen over verschillen tussen Nederlandse en niet-Nederlandse senioren met betrekking tot de Wmo. Burgerlijke staat en huishoudtype Van bewoners in Almere is 32 procent alleenstaand, in Almere Haven is dat 36 procent (Sociale Atlas 2004). Van de ondervraagde senioren in Almere woont 27 procent alleen en 73 procent van de ondervraagde senioren woont samen met partner en/of kind(eren). De alleenwonende senioren in zowel Almere als in Almere Haven die een beroep zouden doen op ondersteuning vanuit de Wmo ligt 10 procent hoger. Beroepsbevolking Het grootste deel van de ondervraagde senioren in Almere, 54 procent, is met pensioen, in Almere Haven is dat 64 procent. Omdat de senioren die ondersteuning vanuit de Wmo nodig hebben gemiddeld ouder zijn dan de senioren die geen ondersteuning nodig hebben is het percentage gepensioneerden in die groep ook groter.
20
Inkomen De ondervraagde senioren uit Almere en Almere Haven die ondersteuning vanuit de Wmo nodig hebben moeten gemiddeld van minder geld per maand rondkomen dan niet Wmo-ers. Mogelijk is dat een leeftijdseffect: gezien de gemiddeld lagere leeftijd van niet Wmo-ers is een groter deel van hen nog werkzaam en hebben zij daardoor ook hogere inkomsten. Conclusie Uit de data van de seniorenenquête komt naar voren dat met een toename van de leeftijd er een grotere kans is dat men een beroep zal doen op de Wmo. Ook alleenstaanden en vrouwen doen eerder een beroep op de Wmo. De bevolking van Almere Haven is ouder dan de rest van Almere, bovendien wonen er in Almere Haven meer alleenstaanden en vrouwen in vergelijking met heel Almere. Het is dan ook de verwachting dat in dit opzicht Almere Haven als stadsdeel een groter beroep zal doen op de Wmo voorzieningen dan andere stadsdelen. 3.2 Gezondheid Deze paragraaf beschrijft de opvallendste kenmerken op het gebied van de gezondheid van de senioren in Almere en Almere Haven. Deze gegevens zijn gebaseerd op de eerder genoemde seniorenenquête. Tabel 6 van het tabellenboek (bijlage 3) geeft de gedetailleerde gegevens weer. In Almere wonen relatief veel ouderen met gezondheidsproblemen. Veel ouderen zijn in Almere komen wonen omdat kinderen of andere familie in Almere wonen. Zij verwachtten zorg te krijgen van familieleden wanneer die dichterbij wonen (SA 2001). Bijna 35 procent van de ondervraagde senioren in Almere beoordeelt zijn of haar gezondheid als matig tot slecht. In Almere Haven is dat zelfs 41 procent. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de hogere leeftijd van de senioren in Almere Haven en de daarmee samenhangende toename van lichamelijke problemen. Van alle senioren in Almere die in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de Wmo beoordeelt bijna de helft zijn gezondheid toch als (zeer) goed of uitstekend.
Lichamelijke aandoeningen beroerte lever hart kanker schildklier prostaat darm hartaandoening hoofdpijn reuma depressie urine evenwicht botontkalking copd pols zien nek diabetes gehoor rug hoge bloeddruk gewricht
Wmo-ers niet Wmo-ers
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Percentage senioren in Almere-Haven met deze aandoening Figuur 5: Indeling Wmo-ers en niet Wmo-er voor de verschillende lichamelijke aandoeningen in Almere Haven
21
In figuur 5 is te zien dat alle lichamelijke aandoeningen vaker voorkomen bij de ondervraagde Wmo-ers in Almere Haven dan bij de ondervraagde niet Wmo-ers. Van de niet Wmo-ers van 55 jaar en ouder in Almere Haven heeft 66 procent een chronische aandoening. Onder de senioren die in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de Wmo ligt dat percentage logischerwijs hoger, op 87 procent. Hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage zijn de lichamelijke aandoeningen die het meest voorkomen bij de ondervraagde senioren in Almere Haven. Bijna 40 procent van de senioren heeft last van (1 van) deze aandoeningen. Van de ondervraagde Wmo-ers voelt 38 procent zich sterk belemmerd door zijn lichamelijke aandoening(en), 46 procent voelt zich licht belemmerd en 15 procent voelt zich hier niet door belemmerd. De niet Wmo-ers die een lichamelijke aandoeningen hebben voelen zich minder belemmerd door hun lichamelijke aandoeningen dan de Wmo-ers. Slechts 10 procent van de niet Wmo-ers voelt zich hier sterk door belemmerd. Eenzaamheid is een verschijnsel dat veel voorkomt onder ouderen. Met behulp van de Eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld is de mate van eenzaamheid van de senioren in Almere onderzocht. Hieruit blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde senioren in Almere zich in meer of mindere mate eenzaam voelt: 37 procent van de ondervraagde senioren uit Almere voelt zich matig eenzaam en 7 procent voelt zich sterk of zeer sterk eenzaam. In Almere Haven is die verdeling ongeveer gelijk aan die in heel Almere. Onder Wmo-ers komt eenzaamheid zeer veel voor; van de ondervraagde Wmo-ers in Almere voelt meer dan de helft zich in meer of mindere mate eenzaam (55 procent), hetzelfde geldt in Almere Haven. Een zeer ernstige uiting van psychische klachten zijn zelfmoordgedachten; 5% van de ouderen in Almere heeft daar wel eens serieus over nagedacht. Conclusie Uit de gezondheidstoestand van de senioren, gebaseerd op de senioren enquête, in Almere Haven blijkt dat er meer senioren wonen met lichamelijke aandoeningen dan in de rest van Almere. Dit is deels te verklaren doordat er meer oudere senioren in Almere Haven wonen ten opzichte van Almere. Eenzaamheid is een groot probleem onder de senioren. 3.3 Operationalisering Het model Wmo-vraagprofielen is na goedkeuring door het werkveld, gebaseerd op drie karakteristieke kenmerken; aan de ene kant een combinatie van het zelforganiserend vermogen van de persoon en de potentie van de omgeving en aan de andere kant de ernst van de ondersteuningvraag die mensen hebben. Op die manier zijn twaalf mogelijke combinaties ontstaan (zie hoofdstuk 2.7). Uit het dossieronderzoek van de voorbereidende fase is gebleken dat er geen volledige data beschikbaar zijn om het model te testen. De data afkomstig uit de GGD seniorenenquête uit 2004 bleken het meest geschikt en beste beschikbaar. Met de werkgroep vraagprofielen en de adviesraad Wmo is overeengekomen om het model dan ook te testen met deze data. De steekproef voor deze enquête van 1984 senioren is getrapt genomen waardoor er relatief veel ouderen (75-plussers) in de steekproef zijn opgenomen. Om hiervoor te corrigeren is met behulp van weegfactoren de leeftijdsopbouw zo aangepast dat deze de werkelijke verdeling weerspiegelt. Hetzelfde geldt voor de man/vrouw verdeling. Om de gegevens voor Almere Haven te kunnen interpreteren zijn met behulp van dezelfde werkwijze de data gecorrigeerd voor de leeftijdsopbouw van Almere Haven. Deze gezondheidsenquête bevat echter niet alle benodigde informatie om het model te testen. Daarom zijn enkele concepten geoperationaliseerd met behulp van een ‘next best’ alternatief dat wel beschikbaar was. 3.3.1 Zelforganiserend vermogen In het kader van de Wmo pilot is zelforganiserend vermogen als volgt gedefinieerd: Fysiek en mentaal in staat zijn om in geval van beperkingen met betrekking tot het dagelijks functioneren op praktisch en sociaal gebied zélf mensen en/ of middelen te mobiliseren om de beperking te compenseren én daadwerkelijk bereid zijn dit te doen.
22
Zelforganiserend vermogen bestaat dus uit een drietal componenten, namelijk het fysieke vermogen van de cliënt, de cognitie/het verstandelijke vermogen van de cliënt en als derde de wil of de bereidheid van de cliënt om actie te ondernemen. Deze drie componenten samen bepalen in welke mate mensen in staat zijn hun leven in voor- en tegenspoed te regisseren en in balans te kunnen laten verlopen. Ter illustratie: Mensen met een hoog zelforganiserend vermogen zorgen ervoor dat zij leren koken wanneer hun partner dit niet meer kan. Mensen met een laag organiserend vermogen nemen weinig initiatief wanneer zich beperkingen voordoen. Zij zullen in plaats van leren te koken bijvoorbeeld een extra broodmaaltijd gebruiken. Mate van zelforganiserend vermogen van de persoon was geen onderdeel van de seniorenenquête. Voor het testen van het model is zelforganiserend vermogen daarom gebaseerd op de zelfredzaamheid van de persoon. De respondenten hebben voor zestien verschillende dagelijkse activiteiten aangegeven of ze deze activiteiten nog zelfstandig kunnen uitvoeren of alleen met hulp van anderen. Voorbeelden van deze activiteiten zijn eten en drinken, zich aan- en uitkleden en de warme maaltijd bereiden. Iemand wordt als niet zelfredzaam geclassificeerd als er bij één of meer van deze zestien activiteiten is aangegeven dat men moeite heeft de activiteit zelf uit te voeren of als men de activiteit alleen met hulp van anderen kan uitvoeren. 3.3.2 Potentie van de omgeving Een andere peiler van het model Wmo- vraagprofielen (zie hoofdstuk 2.7) is de potentie van de omgeving. Hiermee wordt het volgende bedoeld: Potentie van de omgeving is de mate waarin de omgeving de beperking in het functioneren van de cliënt met betrekking tot de vier compensatiebeginselen van de Wmo kan compenseren. Ter illustratie: de potentie van de omgeving is hoog wanneer het koken wordt overgenomen door de partner of de kinderen wanneer iemand het zelf niet meer kan. De potentie van de omgeving is laag wanneer iemand door zijn lichamelijke beperking een beroep moet doen op professionele maaltijdvoorziening. Omdat de omgeving van de ondervraagde senioren niet is ondervraagd, is er geen directe informatie over de potentie van de omgeving. Daarom is gekeken hoeveel en wat voor hulp de senioren ontvangen uit hun omgeving. De potentie van de omgeving is dus geoperationaliseerd als het ontvangen van hulp door partner, kind, buur of vrijwilliger bij dagelijkse en huishoudelijke werkzaamheden. De potentie van de omgeving wordt als laag geclassificeerd als iemand bij geen enkele dagelijkse of huishoudelijke activiteit wordt ondersteund terwijl dit wel nodig is en wordt gedaan door de professionele hulpverlening. 3.3.3 Ondersteuningsvraag Om de mate van de vraag naar ondersteuning vast te stellen is eerst gekeken naar de vraag naar ondersteuning op de vier verschillende compensatiebeginselen (hulp in de huishouding, hulpmiddelen voor mobiliteit binnenshuis, hulpmiddelen voor mobiliteit buitenshuis en behoefte aan sociale contacten). De indeling in van de zwaarte van de ondersteuningsvraag is tot stand gekomen in overleg met professionals die werkzaam zijn in de ondersteuning. Hulp in de huishouding Mensen hebben een vraag naar hulp in de huishouding als men heeft ingevuld dat men begeleid of geholpen wordt bij huishoudelijke werkzaamheden en/of aangepast keukengerei gebruikt. Lichte vraag: men krijgt hulp van een mantelzorger òf men heeft aangepast keukengerei Matige vraag: men krijgt hulp van een mantelzorger èn heeft aangepast keukengerei òf men krijgt hulp van een professional. Zware vraag: men krijgt hulp van zowel een mantelzorger als een professional òf men krijgt hulp van een professional èn een mantelzorger èn heeft daarbij aangepast keukengerei. Tabel 4 van bijlage 3 geeft meer inzicht in de diverse vormen van hulpmiddelen.
23
Hulpmiddelen voor mobiliteit binnenshuis Mensen hebben een vraag naar hulpmiddelen met betrekking tot de mobiliteit binnenshuis wanneer men heeft ingevuld dat men gebruik maakt van een elleboogkruk of stok, een looprek, een rollator of een duwrolstoel. Lichte vraag: men gebruikt één van deze hulpmiddelen Matige vraag: men gebruikt twee of drie van deze hulpmiddelen Zware vraag: men gebruikt vier of vijf verschillende hulpmiddelen Hulpmiddelen voor mobiliteit buitenshuis Mensen hebben een vraag naar hulpmiddelen met betrekking tot mobiliteit buitenshuis wanneer men heeft ingevuld dat men gebruik maakt van een driewielerfiets, een elektrische rolstoel, een scootmobiel, een arola of een aangepaste auto. Lichte vraag: men gebruikt één van deze hulpmiddelen Matige vraag: men gebruikt twee van deze hulpmiddelen Zware vraag: men gebruikt drie of meer verschillende hulpmiddelen. Sociale contacten Om te bepalen of mensen een vraag hebben op sociaal gebied is gebruik gemaakt van twee variabelen. Ten eerste is de Eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld (1999) gebruikt. Wanneer mensen op basis van deze schaal als eenzaam worden geclassificeerd hebben zij een vraag op sociaal gebied. Ook de mensen die aangeven zich belemmerd te voelen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis omdat zij dat niet durven, omdat zij zich buiten onveilig voelen of omdat zij het moeilijk vinden om alleen te gaan vallen binnen de groep met een vraag op sociaal gebied. Lichte vraag: wanneer men volgens de De Jong-Gierveld classificatie licht eenzaam is òf als men zich licht belemmerd voelt om activiteiten buitenshuis te ondernemen. Matige vraag: wanneer men olgens de De Jong-Gierveld classificatie matig eenzaam is òf als men volgens de De Jong-Gierveld classificatie licht eenzaam is èn men zich belemmerd voelt om activiteiten buitenshuis te ondernemen. Zware vraag: wanneer men zich volgens de De Jong-Gierveld classificatie matig eenzaam voelt èn men zich belemmerd voelt om activiteiten buitenshuis te ondernemen òf wanneer men zich volgens de De Jong-Gierveld classificatie sterk eenzaam voelt. Op basis van de ‘scores’ op de vier compensatiebeginselen is onderscheid gemaakt tussen geen, een lichte, een matige of een zware ondersteuningsvraag. In eerste instantie was de zwaarte van de ondersteuningsvraag als volgt gedefinieerd: Een lichte vraag op een, twee of drie van de vier compensatiebeginselen werd geclassificeerd als een lichte ondersteuningsvraag. Een zware ondersteuningsvraag werd gedefinieerd als een matige vraag op alle vier de compensatiebeginselen, of op een, twee, drie of alle vier de compensatiebeginselen een zware vraag (eventueel in combinatie met lichte of matige vraag op andere compensatiebeginselen) Vervolgens was de matige ondersteuningsvraag gedefinieerd als alles wat tussen een lichte en matige vraag invalt. Tijdens het testen ontstond er een onlogische indeling van de groepen lichte en matige ondersteuningsvraag. Besloten is om de operationalisering van zwaarte van de vraag aan te passen. Uiteindelijk zijn de analyses gedaan aan de hand van de volgende definities: Lichte ondersteuningsvraag: Zware ondersteuningsvraag:
Matige ondersteuningsvraag:
een lichte vraag op maximaal twee compensatiebeginselen op alle vier de compensatiebeginselen een matige vraag of op een, twee, drie of alle vier compensatiebeginselen een zware vraag (eventueel in combinatie met lichte of matige vraag op andere compensatiebeginselen) alles wat tussen licht en zwaar invalt.
24
De aanpassing van de classificatie van de zwaarte van de ondersteuningsvraag is het eerste resultaat van de testfase: aanpassing van de operationalisering van het model. De gerapporteerde resultaten van de testfase zijn gebaseerd op deze aangepaste classificatie van de zwaarte van de ondersteuningsvraag. 3.3.4 Beperkingen Voor het testen van het model was het noodzakelijk de begrippen zelforganiserend vermogen, potentie van de omgeving en zwaarte van de vraag te definiëren en te operationaliseren. Bovendien is er gezocht naar beschikbare en bruikbare data voor het testen van het model. Hierbij hebben zich een aantal beperkingen voorgedaan: • Voor de operationalisering van zowel zelforganiserend vermogen als de potentie van de omgeving geldt dat er is uitgegaan van de actuele situatie en niet van de (nog onbenutte) mogelijkheden. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat mensen zich volledig kunnen redden (dus geclassificeerd worden als ‘sterk zelfredzaam’) omdat ze geen beperkingen hebben. Dit zegt echter niets over de manier waarop zij zich zouden redden wanneer ze wel beperkt zouden zijn. Hetzelfde geldt voor de mantelzorgers: het kan voorkomen dat mensen geen hulp ontvangen omdat ze geen hulp nodig hebben, maar dat de omgeving wel de tijd en energie heeft en bereid is om die mantelzorg te verlenen wanneer dat nodig zou zijn. •
Tijdens het dossieronderzoek zijn bij diverse aanbieders van ondersteuning dossiers gelicht van potentiële Wmo cliënten. Hieruit kwam naar voren dat de diverse dossiers geen of slechts gedeeltelijk informatie bevatten die benut kon worden voor het testen van de Wmo vraagprofielen. Het opstellen van een databestand van diverse dossiers had daarom weinig nut. De data verkregen middels de senioren enquête uit 2004 van de GGD bevatten echter wel informatie om het model te kunnen testen. deze enquêtes zijn opgesteld in overleg met de doelgroepen, hun belangenverenigingen en aanbieders en gemeenten
•
Vanwege het feit dat de data afkomstig van de seniorenenquête geen gegevens bevatte over de Wmo concepten zelforganiserend vermogen en potentie van de omgeving is voor het testen van de vraagprofielen gezocht naar alternatieve concepten om het model te testen. Hierdoor is het mogelijk dat de werkelijke situatie afwijkt van de gevonden resultaten. Met de ontwikkelde methodiek Wmo vraagprofielen (Wmo vragenlijsten voor de cliënt en mantelzorger) is het mogelijk de benodigde data in de toekomst te verzamelen, waardoor een completer beeld van de verschillende profielen kan worden gevormd.
•
Een andere beperking van de gevolgde werkwijze is dat de grens tussen de ondersteuningsvraag (gebruik van hulpmiddelen en de ontvangen professionele- en mantelzorg) en potentie van de omgeving (ook de ontvangen mantelzorg) en zelforganiserend vermogen (mate waarin men zich zonder hulpmiddelen kan redden) klein is en dat deze drie kenmerken onderling samenhangen.
•
Aanvullend onderzoek in samenwerking met de Schoor naar de operationalisering van zelforganiserend vermogen heeft nog geen bevredigend resultaat opgeleverd.
25
3.4 Test van het model In deze paragraaf worden de uitkomsten van de test op het model beschreven. Ten behoeve van de interpretatie worden hier de definities van de ‘Wmo-er’ en de ‘niet Wmo-er’, zoals gebruikt in de testfase, nog een keer gegeven: De Wmo-ers: Die senioren die nu al een beroep zouden doen op ondersteuning van de Wmo op het gebied van één of meerdere compensatiebeginselen (zie paragraaf 2.1) De senioren die nu nog geen beroep zouden doen op de Wmo doordat hun omgeving veel potentie heeft en hun dus ondersteunt waardoor professionele hulp (nog) niet nodig is. Deze laatste groep is in het kader van de Wmo interessant omdat voor deze groep aanbod gericht op preventie ontwikkeld zou kunnen worden om te voorkomen dat ze gebruik gaan maken van de Wmo ondersteuning. De niet Wmo-er: Die senioren die zich volledig kunnen redden op de gebieden van het compensatiebeginsel, zonder hulp van hun omgeving, professionele hulp of hulpmiddelen.
Allereerst is gekeken naar de verdeling van Wmo-ers en niet Wmo-ers onder de senioren in Almere Haven. In figuur 6 is de inschatting weergegeven dat 2683 van de in totaal 5591 (48%) wonende senioren een beroep zou doen op de Wmo. Senioren in Almere Haven 2907 3000
2683
2500 2000 1500 1000 500 0
niet Wmo
Wmo
Figuur 6: Verdeling van de senioren populatie in Almere Haven in Wmo-ers en niet Wmo-ers
Wanneer de Wmo-ers verdeeld worden over de vijf vraagprofielen is te zien dat het merendeel van de senioren in Almere Haven terechtkomen in de vraagprofielen A (783), B (782) en C (671). In de vraagprofielen D en E vallen veel minder senioren Wmo-ers, namelijk respectievelijk 279 en 168. Dit is weergegeven in figuur 7. Ook tabel 2 van het tabellenboek (bijlage 3) staat dit nog eens weergegeven.
26
Wmo-ers in Almere Haven 800
783
782 671
700 600 500 400
279
300
168
200 100 0
profiel A
profiel B
profiel C
profiel D
profiel E
Figuur 7: Verdeling senioren Wmo-ers van Almere Haven over de vijf vraagprofielen
Op basis van de indeling in geen of een lichte- matige of zware ondersteuningsvraag kan onderscheid worden gemaakt tussen Wmo-ers (mensen die ondersteuning nodig hebben vanuit de Wmo) en niet Wmo-ers (mensen die geen ondersteuning nodig hebben vanuit de Wmo). Mensen die geen ondersteuningsvraag hebben zijn vanzelfsprekend ‘niet Wmo-er’ en mensen die een lichte, een matige of een zware ondersteuningsvraag hebben zijn ‘Wmo-er’. Vervolgens zijn alle Wmo-ers uit Almere Haven ingedeeld in de vijf profielen uit het theoretische model. Dit is gedaan op basis van combinaties van het zelforganiserend vermogen van de persoon, de potentie van de omgeving en de zwaarte van de ondersteuningsvraag (zie figuur 1, hoofdstuk 2.7). Deze vijf groepen Wmo-ers (de profielen) zijn met elkaar vergeleken op het gebied van demografie, soort en mate van de ondersteuningsvraag en lichamelijke aandoeningen. Op basis van die gegevens is een beschrijving gevormd van de vijf profielen. Deze beschrijving van de vijf profielen volgt in paragraaf 3.5.1 Op deze manier is als het ware getest of de verschillende profielen onderscheidend zijn, en bovendien zullen de vraagprofielen handvatten geven voor het ontwikkelen van nieuwe aanbodarrangementen. Beschrijving van de gevonden profielen In paragraaf 2.7 zijn op basis van het model de vijf vraagprofielen hypothetisch beschreven. Op basis van de data uit de seniorenenquête kunnen de vraagprofielen voor deze doelgroep nader worden omschreven, waarbij de beperkingen van het onderzoek in acht moeten worden genomen. A: In profiel A zitten mensen met een groot zelforganiserend vermogen in combinatie met een hoge of lage omgevingspotentie en mensen die een klein zelforganiserend vermogen hebben maar een hoge omgevingpotentie hebben. Daarbij hebben deze mensen een lichte of matige ondersteuningsvraag. Volgens het theoretische model vallen ook mensen met een lage omgevingspotentie in combinatie met een groot zelforganiserend vermogen en een lichte ondersteuningsvraag in dit profiel, maar in de praktijk blijken deze mensen nauwelijks voor te komen. Van alle senioren Wmo-ers in Almere Haven (2684) vallen 783 (29%) in profiel A. Te opzichte van de andere vraagprofielen zitten in profiel A relatief veel mannen (60 procent) en relatief veel jongere ouderen (55-64 jarigen). Veruit de meeste mensen in dit profiel zijn getrouwd en wonen dus samen. Ook hebben relatief veel mensen in dit profiel betaald werk en een relatief hoog inkomen (meer dan twee keer het 2-persoons-AOW bedrag). Bovendien komen in vraagprofiel A ten opzichte van de andere profielen weinig senioren voor die eenzaam zijn. Op het gebied van mobiliteit binnen- en buitenshuis is nauwelijks vraag naar ondersteuning, ze gebruiken dan ook relatief weinig hulpmiddelen en hebben weinig aanpassingen in de woning. Opvallend is dat ten opzichte van de niet Wmo groep mensen in vraagprofiel A vrij weinig verschillen. Het meest opvallende is echter wel dat bijna iedereen in vraagprofiel A (97%) een 27
lichte vorm van huishoudelijke hulp krijgt die geleverd wordt door de omgeving. Bovendien maakt een kleine groep gebruik van een hulpmiddel ten behoeve van de mobiliteit. Verder ervaren meer senioren in vraagprofiel A ten opzichte van de niet Wmo-ers een bepaalde mate van eenzaamheid. Het lijkt er op dat een grote groep senioren in vraagprofiel A nog geen beroep doen op de Wmo doordat zij een omgeving hebben die inspringt. Deze groep zou de voorlopergroep van de Wmoers genoemd kunnen worden. Vanuit preventief oogpunt is deze groep van groot belang. Zo zou mantelzorgondersteuning kunnen voorkomen dat deze voorlopers van de Wmo-ers in vraagprofiel B of C terecht komen. Bovendien neemt de problematiek rondom eenzaamheid en mobiliteit al toe ten opzichte van de niet Wmo-ers (zie bijlage 3, tabel 4) B: In profiel B zitten mensen met een matige ondersteuningsvraag en een combinatie van een groot zelforganiserend vermogen met een lage potentie van de omgeving dan wel een klein zelforganiserend vermogen in combinatie met een hoge omgevingspotentie. Dit profiel is ongeveer even groot als profiel A; 782 van de 2684 Wmo senioren (29%) in Almere Haven behoren tot profiel B van de Wmo. Deze groep senioren is vergeleken met de andere profielen vrij gemiddeld wat betreft de demografische gegevens zoals leeftijd, opleidingsniveau, beroepsbevolking en inkomen. Wel is een bovengemiddeld deel van deze senioren getrouwd en dus samenwonend. Wat opvalt is dat 83% van de senioren in dit profiel zorg van de mantelzorger en 15% professionele ondersteuning ontvangt met betrekking tot het huishouden; dit terwijl de senioren in profiel A vrijwel geen professionele ondersteuning met betrekking tot het huishouden ontvangen. Senioren behorende tot profiel B gebruiken daarentegen net zoals senioren in profiel A ten opzichte van de andere profielen weinig hulpmiddelen voor mobiliteit binnen- en buitenshuis. C: In dit profiel zitten mensen met een lichte of matige ondersteuningsvraag in combinatie met een klein zelforganiserend vermogen en een omgeving met weinig potentie. Van alle senioren behorend tot de Wmo groep in Almere Haven (2684) behoren er 671 (25%) tot profiel C. Ten opzichte van de andere vraagprofielen zitten in profiel C relatief veel vrouwen, bijna 60 procent is 75-plus en weinig senioren zijn hoger opgeleid. Ook is in dit profiel bijna de helft van de senioren weduwe/weduwnaar. Er wonen dan ook relatief veel senioren alleen, in dit profiel. Veruit het grootste deel van deze mensen is met pensioen en men heeft een relatief laag inkomen. Bijna tweederde van deze groep maakt maandelijks schulden of kan maar net rondkomen. Deze groep wordt door problemen met de gezondheid en gebrek aan energie belemmerd in het deelnemen aan activiteiten buitenshuis. Opvallend is dat 85% van de mensen in profiel C een beroep doet op de professionele ondersteuning met betrekking tot het huishouden, en er geen ondersteuning is vanuit de omgeving. Eenzaamheid komt redelijk veel voor in deze groep. Het gebruik van hulpmiddelen in deze groep is groot, met name de rollator, de elleboogkruk en scootmobiel zijn veel voorkomende hulpmiddelen in profiel C. Bovendien maakt men ten opzichte van de andere profielen meer gebruik van de WVG. Daarbij heeft ook een relatief groot deel van deze senioren een aangepaste- of een seniorenwoning. D: In profiel D zitten mensen met een zware ondersteuningsvraag in combinatie met een omgeving met veel potentie en een klein dan wel een groot zelforganiserend vermogen. In dit profiel zitten 279 senioren uit Almere Haven, dat is 10 % van de senioren Wmo-ers in Almere Haven. De senioren in profiel D zijn relatief oud; ruim de helft van de senioren in dit profiel is 75 jaar of ouder. Een groot deel van hen is getrouwd, dus relatief veel samenwonenden. De mensen in profiel D hebben relatief veel te besteden, relatief veel mensen krijgen AOW aangevuld met een pensioen, en houden gemiddeld ook wat meer over per maand.
28
De mensen in profiel D zijn niet meer eenzaam dan senioren in de andere profielen. Deze senioren hebben gemiddeld wel een slechtere gezondheid. Ook voelen zij zich belemmerd in hun activiteiten doordat ze geen energie hebben, niet durven en het moeilijk vinden om alleen te gaan. Zij gebruiken relatief veel hulpmiddelen zoals een rollator, kruk, duwrolstoel, scootmobiel, of vervoer via de WVG. Ook hebben zij vaak een aangepaste woning met een aangepaste douche en/of toilet. E: In profiel E vallen de senioren die een zware ondersteuningsvraag hebben in combinatie met een omgeving met weinig potentie en een groot dan wel klein zelforganiserend vermogen. Profiel E is het kleinst. Van alle Wmo senioren in Almere Haven vallen 168 (6%) in Profiel E. De mensen in profiel E zijn relatief jong. Een groot deel van hen is weduwe/weduwnaar en dus alleenwonend. Ruim een derde van deze senioren is met pensioen en heeft een laag inkomen bestaande uit alleen AOW of een uitkering. Tweederde van deze senioren maakt dan ook maandelijks schulden of kan net rondkomen. Eenzaamheid komt in deze groep veel voor. Meer dan de helft van deze mensen is sterk of zeer sterk eenzaam. Men wordt belemmerd in activiteiten buitenshuis doordat men niet durft of het moeilijk vindt alleen te gaan. Bijna de helft van de senioren in deze groep ontvangt professionele hulp in het huishouden. Ook het gebruik van hulpmiddelen in deze groep is relatief hoog. Met name het gebruik van de arola is daarbij een uitschieter vergeleken met de andere profielen. Dat in ogenschouw genomen is het opvallend dat maar weinig mensen een aangepaste woning hebben in dit profiel. Wanneer gekeken wordt naar de lichamelijke aandoeningen dan is het opvallend dat 20% van de senioren behorend tot vraagprofiel E last heeft van migraine. Dit is beduidend hoger in vergelijking tot de andere vraagprofielen (zie tabel 6, bijlage 3). Ondersteuningsvraag per compensatiebeginsel: De bovenstaande profielbeschrijvingen zijn gebaseerd op de tabellen 2 t/m 6 uit bijlage 3. Deze tabellen geven de gedetailleerde percentages weer van de demografische gegevens, de gezondheidsgegevens, de vraag naar Wmo ondersteuning per compensatiebeginsel. Figuur 8 geeft per onderdeel van het compensatiebeginsel de zwaarte van de ondersteuningvraag weer uitgesplitst naar profiel.
29
Profielen Almere Haven (absolute aantallen in Almere Haven)
A (783) Ondersteuningsvraag Vraag naar huishouden Vraag naar Mobiliteit Binnenshuis Vraag naar Mobiliteit Buitenshuis Vraag op Sociaal
Figuur 8:
Geen Licht Matig Zwaar Geen Licht Matig Zwaar Geen Licht Matig Zwaar Geen Licht Matig Zwaar
B (782)
C (671)
D (279)
E (168)
%
N**
%
N**
%
N**
%
N**
%
N**
2 96 2 0 81 16 3 0 91 8 1 0 43 50 6 0
16 752 16 0 634 125 23 0 713 63 8 0 337 392 47
2 83 16 0 75 19 6 0 84 14 3 0 58 18 24 6
16 649 125 0 587 149 47 0 657 109 23 0 454 141 188
18 1 81 0 50 39 11 0 74 22 4 0 33 39 28 0
121 7 544 0 336 262 74 0 497 148 27 0 221 262 188
0 20 2 77 51 18 11 21 70 21 7 2 38 29 15 17
0 56 6 215 142 50 31 59 195 59 20 6 106 81 42
56 4 28 12 49 20 5 26 68 13 6 13 21 16 7 56
94 7 47 20 82 34 8 44 114 22 10 22 35 27 12
0
47
Zwaarte van de ondersteuningvraag weer uitgesplitst per
0
47
94
profiel en compensatiebeginsel
Conclusie Vanuit de data uit de senioren enquête van de GGD en aanvullende gegevens vanuit de Sociale Atlas wordt ingeschat dat 48% (2684) van de senioren in Almere Haven een beroep zal doen op ondersteuning vanuit de Wmo. Hiervan zit een groot gedeelte (29%) in vraagprofiel A. Senioren behorend tot vraagprofiel A kunnen gezien worden als de voorloper van de Wmo-ers. Zij doen nog niet direct een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo, maar kunnen zichzelf redden vanuit doordat de omgeving inspringt. Vraagprofiel A vormt zo een belangrijke preventieve doelgroep voor de Wmo, immers door bijvoorbeeld het ondersteunen van de mantelzorger kan voorkomen worden dat mensen van profiel A terecht komen in vraagprofiel B of C. Verder zit van de Wmo populatie een groot gedeelte in de vraagprofielen B (29%), en C (25%). In de vraagprofielen D en E zitten naar schatting een kleiner aandeel van de Wmo-ers, namelijk respectievelijk 10% en 6% (zie tabel 2 van bijlage 3) Bovendien is er een oplopende vraag in ondersteuning te ontdekken van profiel A naar E. Zo zijn de Wmo-ers in A zoals al eerder gezegd de voorlopers van de Wmo-ers zullen niet direct een beroep doen op ondersteuning vanuit de Wmo. Mensen in profiel B hebben echter een matige ondersteuningsvraag waardoor er een groter beroep wordt gedaan op de professionele zorg. Vraagprofiel C heeft een lichte of matige vraag aan ondersteuning, maar omdat zowel het zelforganiserend vermogen en de potentie van de omgeving laag is, ontstaat er een matige vraag aan ondersteuning. Opvallend hierbij is dat mensen in profiel C vaker een vraag op sociaal gebied hebben in vergelijking tot mensen in B. Mensen in profiel D hebben een zware ondersteuningsvraag maar gecombineerd met een omgeving met een hoge potentie. Daarbij hebben zij zelf wel of geen zelf organiserend vermogen. Deze cliënten leunen naast dat ze professionele hulp krijgen sterk op hun mantelzorg. Gaat er iets mis bij de mantelzorger dan zullen mensen behorend tot vraagprofiel D waarschijnlijk aanspraak moeten gaan maken op de intramurale zorg.
30
Cliënten in vraagprofiel E verschillen met de cliënten in vraagprofiel D doordat zij naast het feit dat ze een zware vraag aan ondersteuning hebben, een omgeving hebben met weinig potentie. Opvallend is verder dat in profiel E veel mensen zitten met een zware vraag op sociaal gebied. Er lijkt een omslagpunt te zitten in de mate waarin het zelforganiserend vermogen van de cliënt van invloed is op de zwaarte van de ondersteuningsvraag. Bij een zware ondersteuningsvraag lijkt het of de omgeving bepalend is of een cliënt in vraagprofiel D of E terecht komt. De vraagprofielen bieden, zo bleek uit de focusgroepen, aanknopingspunten voor het ontwikkelen van nieuwe ondersteuningsarrangementen. Door op zodanige manier aan te sluiten bij de vraag aan ondersteuning van een vraagprofiel kan in eerste instantie een cliënt en zijn omgeving daadwerkelijk geholpen worden en in tweede instantie voorkomen worden dat mensen een zwaardere vraag aan ondersteuning krijgen en dus in een ‘zwaarder profiel’ terecht komen. Bovendien is het een uitdaging om zodanig aanbod te kunnen ontwikkelen, aansluitend bij de vraag, waarbij mensen mogelijk een verminderderde ondersteuningsvraag krijgen door bijvoorbeeld mensen te activeren of hun omgeving krachtiger te maken. Op deze manier bieden de ontwikkelde vraagprofielen aanknopingspunten om vraaggericht en op maat verschillende aanbodarrangementen te ontwikkelen met een drieledig doel: 1) mensen en hun omgeving te ondersteunen in hun huidige situatie 2) te voorkomen dat mensen in een ‘zwaarder vraagprofiel’ terecht komen 3) mensen en hun omgeving te activeren waardoor men in een lichter ‘vraagprofiel’ terecht komt Het spreekt voor zich dat niet elk individu met een passend aanbod te mobiliseren is waardoor de vraag aan ondersteuning afneemt of erger wordt voorkomen. Maar de kunst is om dit wel te bewerkstelligen bij die mensen waar dit wel mogelijk is. 3.5 Focusgroepen De bovenstaande paragraaf geeft een beschrijving van de vraagprofielen. Basis voor de vraagprofielen is de senioren enquête van de GGD Flevoland. Doordat in de analyses een aantal aannames gedaan moesten worden kan het zijn dat de vraagprofielen geen representatief beeld geven van de werkelijkheid. Vandaar dat er twee focusgroepen zijn gehouden om de vraagprofielen te toetsen aan de praktijk, en verder aan te vullen en te verfijnen. Deze paragraaf bespreekt de methode en de uitkomsten van de focusgroepen. 3.5.1 Methode Een focusgroep is een vorm van kwalitatief onderzoek. Het is een gefaciliteerde en georganiseerde discussie met een groep individuen die geselecteerd zijn op basis van bepaalde eigenschappen. Interactie is de sleutel tot succes van focusgroep interviews. In een interactieve omgeving dagen deelnemers elkaar uit, en ontstaan nieuwe ideeën en inzichten. Deelnemers inspireren elkaar en vullen elkaars leegten aan. Hierdoor leent onderzoek door middel van de focusgroep methodiek zich bij uitstek voor onderzoek dat zich in een vroeg stadium bevindt (explorerend onderzoek), voor evaluatie onderzoek of bij een onderzoek dat zich richt op een ontwikkelingstraject. Focusgroepen lijken daarom de aangewezen methode om de vraagprofielen zoals beschreven in de vorige paragraaf te toetsen aan de praktijk. Hiertoe zijn twee focusgroepen georganiseerd: één met vertegenwoordigers van de toekomstige Wmo cliënt (mantelzorgers, leden van de cliëntenraad, en vrijwilligers) en één met professionals die werken in Almere Haven (zorgbemiddelaar, welzijnswerker, huisarts etc.)
31
3.5.2 Uitkomsten focusgroep vertegenwoordigers Wmo-cliënten. Het doel van de focusgroep met vertegenwoordigers van toekomstige cliënten van de Wmo was om te bekijken hoe het loslaten van het doelgroep-denken en de switch naar vraaggericht denken wordt gezien door mensen uit de praktijk. Daarnaast had de focusgroep tot doel het toetsen of de gevormde Wmo-profielen worden herkend in de praktijk en of men deze werkzaam acht. Tijdens deze focusgroep zijn twee cases, gebaseerd op vraagprofiel B en E, besproken. De aanwezige focusgroepdeelnemers kregen per tweetal een rol toegewezen die in de betreffende casus voorkwam, zoals de mantelzorger, de Wmo cliënt, een buur etc. Op deze manier werd de casus vanuit verschillende standpunten bekeken, waaronder vanuit de mantelzorger, de professionals (bijv. huisarts, wijkverpleegkundige), de omgeving van de cliënt (bijv. buurtgenoten) en de cliënt zelf. Middels de focusgroep werd bevestiging gevonden voor het ontwikkelde model. Er werd erkend dat zwaarte van de ondersteuningsvraag, potentie van de omgeving en zelforganiserend vermogen van de cliënt de peilers zijn voor de vraagprofielen Wmo. Ook werd tijdens deze bijeenkomst geconcludeerd dat het bepalend is voor de mate waarin mensen zorg moeten krijgen of mensen een omgeving hebben waar ze een beroep op kunnen doen, de soort beperking die men heeft (mentaal of lichamelijk) en de houding van de cliënt zelf. Dit laatste wordt met name bepaald door karakter, durf, persoonlijkheid, en minder door de ernst van de beperking. Verder werd ook de levensstijl of karakter van mensen genoemd als bepalend voor de levenshouding van mensen en de mate waarin zij zich (on)afhankelijk opstellen. Een belangrijke conclusie was ook dat het belangrijk is dat de basis voor vrijwilligerswerk wordt versterkt en dat vrijwilligerswerk en mantelzorg gestimuleerd worden door goede voorzieningen. De tweede focusgroep met de aanbieders van ondersteuning had tot doel om te onderzoeken of de vijf vraagprofielen zoals ontwikkeld aanleiding gaven tot het ontwikkelen van elkaar onderscheidende aanbod arrangementen. Wanneer voor elke vraagprofiel hetzelfde aanbod zou kunnen worden georganiseerd valt de meerwaarde van het groeperen van Wmo cliënten immers weg. De deelnemers bespraken twee aan twee de vijf cases gebaseerd op de vijf vraagprofielen, met als doel aanbod arrangementen te bedenken. De belangrijkste uitkomsten van deze focusgroep was: - het geven van advies en informatie neemt bij elk vraagprofiel een prominente plaats in - de rol van een case-manager/ coördinator komt steeds prominenter naar voren naarmate de problemen en ondersteuningsvraag ernstiger wordt - aandacht voor de omgeving/ mantelzorger is in toenemende mate nodig naarmate de problematiek zwaarder wordt - het aanbod voor de vijf vraagprofielen verschilt. Het voert te ver om hier heel diep op in te gaan, maar de ontwikkelde vraagprofielen lijken zeker handvatten te bieden voor onderscheidende aanbodarrangementen op maat voor elk van de vijf vraagprofielen. Een greep uit de reacties van de focusgroep: Citaten van de deelnemers uit de focusgroep:
‘Mensen in A zijn vooral gebaat bij advies en informatie; zij moeten weten waar ze terecht kunnen en kunnen dat vervolgens zelf wel regelen’ ‘Wordt die meneer Kraal (casus) uit profiel B niet teveel gepamperd? Volgens mij moet hij wat geactiveerd worden!’ Concluderend kan worden gezegd dat met het ontwikkelde model er voor de praktijk onderscheidende vraagprofielen kunnen worden ontwikkeld voor de cliënten met een vraag op het gebied van de Wmo. Bovendien leiden de ontwikkelde vraagprofielen voor de senioren in Almere Haven tot onderscheidende aanbodarrangementen.
32
3.6 Onderzoek zelforganiserend vermogen en potentie omgeving Zoals al eerder is aangegeven is in de beschikbare data geen maat voor het zelforganiserend vermogen en de potentie van de omgeving gevonden (zie paragraaf 3.3.3). Bovendien zouden in de Wmo vragenlijsten voor de cliënt en de mantelzorger vragen opgenomen moeten worden die in de toekomst wel de gelegenheid geven vraagprofielen te baseren op het zelforganiserend vermogen van de cliënt en de potentie van de omgeving. Literatuur onderzoek naar vragen over zelforganiserend vermogen en potentie leverde geen resultaat op. De geplande preventieve huisbezoeken van de Schoor onder tweeëntwintig 70-plussers in Almere Haven boden de gelegenheid om te onderzoeken hoe het zelforganiserend vermogen van de cliënt en de potentie van de omgeving in kaart kan worden gebracht. Daartoe zijn acht stellingen opgesteld. De stellingen (zie bijlage 5) zijn open geformuleerd waarbij de geïnterviewde werd gevraagd zich in te leven in een bepaalde situatie waarin de zelfredzaamheid afnam en de hulpvraag toenam. Vervolgens werd er gevraagd wat de geïnterviewde zou doen om toch zich zelf te kunnen redden. Uit deze interviews blijkt dat de meeste ondervraagde senioren wel kunnen bedenken wat ze zouden kunnen doen in het geval ze door een lichamelijke aandoening beperkt zouden worden in hun dagelijkse activiteiten of hun sociale leven. Mensen geven over het algemeen aan dat ze de hulp van anderen in zouden schakelen om te bereiken wat ze zelf niet meer zouden kunnen. Zowel familie, vrienden, buren als professionals worden hierbij genoemd. Ook noemen mensen verschillende hulpmiddelen die ze zouden willen gebruiken als ze daar behoefte aan zouden hebben. Slechts acht van de tweeëntwintig mensen wisten bij één of twee van de voorgestelde situaties niet hoe ze het probleem zouden kunnen oplossen (niemand wist in geen van de gevallen iets te noemen). Het zelforganiserend vermogen van dit groepje senioren is dus relatief hoog. Het is echter mogelijk dat de geïnterviewde 70-plussers in relatief goede conditie zijn en geen representatieve afspiegeling vormen van alle 70-plussers. Daarom kan er op basis van deze gegevens maar beperkt onderscheid worden gemaakt tussen mensen met een groot en een klein zelforganiserend vermogen. De stellingen werden over het algemeen wel goed begrepen en beantwoord. De gebruikte stellingen kunnen daarom als basis dienen voor de operationalisering van zelforganiserend vermogen en mogelijk voor de potentie van de omgeving. Overleg met mensen uit het werkveld is gewenst om tot de definitieve formulering te komen tot afkappunten voor de mate van zelforganiserend vermogen en potentie van de omgeving. Op basis van de uitkomsten kunnen de Wmo vragenlijsten vervolgens worden aangepast.
33
3.7 Aanbod Een nevenopdracht voor de werkgroep vraagprofielen is om het bestaand aanbod met betrekking tot de Wmo in Almere Haven in kaart te brengen. De vraagprofielen en de aanzet van een inventarisatie van bestaand aanbod kunnen dan dienen als uitgangspunten om te komen tot het formuleren van nieuwe ondersteuningsarrangementen, afgestemd op de vraag. Het daadwerkelijk ontwikkelen van nieuwe aanbodarrangementen is een taak voor de werkgroepen individuele en collectieve arrangementen van de pilot Wmo. In deze paragraaf wordt daarom alleen een aanzet gegeven voor een methodiek op welke manier innovatieve aanbod arrangementen tot stand kunnen komen. Daarnaast heeft de GGD in de laatste drie kwartalen van 2006 het huidige Wmo aanbod geïnventariseerd. Van alle betreffende instellingen is de benodigde informatie ontvangen of de toezegging gekregen dat deze voor verdere oriëntering toegankelijk is. Een overzicht van de verzamelde gegevens is weergegeven in bijlage 4. Methodiek Wmo aanbod Zoals hierboven vermeld, groeide bij de GGD de wens en inzicht om naast een traditionele inventarisatie van het huidige aanbod een methodiek te ontwikkelen om te komen tot de ontwikkeling van innovatieve aanbod arrangementen op basis van het compensatiebeginsel. Hiertoe is een format ontwikkeld, waarbij per compensatiebeginsel soorten activiteiten zijn geïnventariseerd. Om een dergelijk format te kunnen opstellen is eerst bepaald welke soort activiteiten te onderscheiden zijn. Dit is gedaan op basis van het aangeleverde aanbod door de diverse instellingen. Dit aanbod is aangeleverd op activiteiten niveau welke vervolgens gerubriceerd zijn naar onderwerp. In bijlage 4 is het overzicht met de verzamelde gegevens bij de diverse instellingen weergegeven en gegroepeerd naar onderwerpen. Deze onderwerpen worden gebruikt om het eerste format vorm te geven. De onderstaande tabel geeft ter illustratie van de gevolgde werkwijze een eerste opzet voor format 1 die, wanneer verder uitgewerkt, de basis vormt voor het in kaart brengen van het huidige aanbod gelinkt aan de Wmo compensatiebeginselen.
34
Figuur 9: eerste opzet van format 1
Compensatiebeginsel Huishouden
Mobiliteit in en om het huis
Lokaal vervoer
Aangaan van sociale verbanden/contacten
Soort activiteit o.a.: - Thuishulp vrijwillig - Buddyzorg - - Alpha hulp - Thuiszorg professioneel verpleging - Aanpassingen in huis - Cursussen Etc. o.a.: - Voorzieningen mobiliteit individueel - Aanpassingen in huis Etc. o.a.: - Voorzieningen mobiliteit individueel - Voorzieningen collectief Etc. o.a.: - Facilitair bedrijf/ activiteiten buurtcentra - Ondersteuning bewonersgroep - Ondersteuning van kwetsbare groepen - Mantelzorgondersteuning begeleiding - Mantelzorgondersteuning ontspanning - Vriendschapsbemiddeling - Cursussen Etc.
Format 1 geeft al inzicht in het feit dat een bepaald type aanbod karakteristieken kent die bij diverse compensatiebeginselen passen. Een eerste opzet voor een tweede format illustreert dit doordat hier de activiteiten tot kolomen zijn omgezet: een matrix van compensatiebeginsel, activiteit en aanbod, zie onderstaande tabel.
35
+
Thuishulp vrijwillig
Buddyzorg
Type aanbod Vriendschapsbemiddeling +
Alpha hulp
Thuiszorg professioneel verzorging + +
Aanpassingen in huis
+
+
Cursussen
+
+
+
Mobiliteit individueel
+
Mobiliteit collectief
+
Activiteiten buurthuizen
+
+
+
Ondersteuning van kwetsbare groepen
+
Mantelzorg begeleiding +
+
Mantelzorg ontspanning
Conclusie Wanneer het huidige aanbod gedetailleerd in kaart is gebracht waarbij het gelinkt wordt aan de vier compensatiebeginselen van de Wmo, zoals geschetst in de twee tabellen, ontstaat er inzicht in activiteiten die van invloed zijn op meerdere compensatiebeginselen. Bovendien zal de het huidige aanbod gelinkt moeten worden aan de vraagprofielen, immers het aanbod moet passen bij de vraag aan ondersteuning en de mogelijkheden van de cliënt en/of groep. Op deze manier ontstaat er een solide basis voor het ontwikkelen van innovatieve aanbodarrangementen.
36
Het identificeren van activiteiten en zoeken naar overeenkomstige indicatoren levert dus kansen op voor bundeling en aanpassing van activiteiten, en een integraal aanbod van ondersteuning. Daarbij is het te verwachten dat in buurten waar de sociale samenhang groot is er ander (collectief) aanbod moet worden ontwikkeld dan in wijken en buurten waarde sociale samenhang klein is.
Nu wordt helder dat activiteiten met diverse doelen qua uitvoering gelijk kunnen zijn. Zo is de aanwezigheid van een traplift van invloed op twee compensatiebeginselen. Wanneer het huidige aanbod gedetailleerder in beeld is, zullen de overeenkomstige activiteiten op verschillende compensatie beginselen alleen maar toenemen. Een te verwachte voorbeeld is dat voorlichting en advies als activiteit op alle compensatiebeginselen van invloed is.
Mobiliteit in + en om het huis Lokaal vervoer Sociale + + verbanden +: dit type aanbod wordt aangeboden binnen het betreffende compensatiebeginsel.
Huishouden
Compensatie beginsel
Figuur 10: Eerste opzet format twee
Etc.
4. Conclusies en aanbevelingen Dit rapport beschrijft het gehele proces van de voorbereidende- en testfase om te komen tot vraagprofielen. Dit traject heeft zich gekenmerkt als een echt ontwikkelingstraject waarbij gezocht is naar manieren om tot een indeling van Wmo vraaggroepen te komen die aansluiten bij de ervaringen in de praktijk. Dit heeft geleid tot het ontwikkelen van Wmo vragenlijsten, literatuuronderzoek, persoonlijke gesprekken met toekomstige Wmo cliënten, dossieronderzoek, analyse van bestaande data en focusgroepen. Informatie afkomstig uit deze onderzoeken leidde tot vele discussies en ideeën over hoe een model vraagprofielen eruit zou moeten zien. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een model op basis waarvan mensen met een vraag aan Wmo ondersteuning worden ingedeeld op zelforganiserend vermogen, potentie van de omgeving en zwaarte van de ondersteuningsvraag. Dit model is vervolgens getest in fase twee. Deze zoektocht naar Wmo vraagprofielen en het testen heeft volop aanleiding gegeven om aanbevelingen te kunnen doen. Dit hoofdstuk bespreekt achtereenvolgens de conclusies en aanbevelingen die gedaan kunnen worden. 4.1 Resultaten Voor de volledigheid worden eerst de resultaten van zowel de voorbereidende fase als de testfase in deze paragraaf kort en bondig weergegeven. Voorbereidende fase Er kan geconcludeerd worden dat de voorbereidende fase de volgende resultaten heeft opgeleverd: • Een op hoofdlijnen ontwikkelde Wmo vragenlijst, zowel voor de cliënt zelf als voor de mantelzorger. Deze vragenlijsten zijn verankerd in de International Classification of Functioning and Disability and Health (ICF) en het compensatiebeginsel van de Wmo. Bovendien zijn de Wmo vragenlijsten samen ontwikkeld met het werkveld van aanbieders van ondersteuning en getest in de praktijk. • Een theoretische indeling voor vraagprofielen op basis van de vragenlijsten, literatuuronderzoek, individuele gesprekken met cliënten, dossier onderzoek en veelvuldig overleg met de aanbieders van ondersteuning. Hiermee is een stevig onderbouwde methodiek neergelegd voor het ontwikkelen van theoretische vraagprofielen welke in de tweede fase getest kan worden. • De onderzochte dossiers en registraties waren allen zeer onvolledig of beperkten zich tot kleine doelgroepen in het kader van de Wmo. Gezien het feit dat de Wmo nog niet gestart is lijkt geen registratie de benodigde gegevens voor de collectieve Wmo profielen te kunnen leveren. Bovendien zijn de mogelijkheden om gegevens beschikbaar te maken niet optimaal. Bij het testen van het onderzoeksmodel zal daarom gezocht moeten worden naar ‘second-best’ data. Bovendien zullen waar geen data voorhanden zijn witte vlekken in de profielen ontstaan. • Voor de begrippen ‘zelforganiserend vermogen’ en ‘potentie van de omgeving’ is nog geen eenduidige operationalisering gevonden in de literatuur. Hier moet verder onderzoek naar gedaan worden en verder zullen deze begrippen na operationalisering opgenomen moeten worden in de vragenlijst. De testfase Er kan geconcludeerd worden dat de testfase de volgende resultaten heeft opgeleverd: • een getest model voor een indeling in vijf vraagprofielen op basis van het zelforganiserend vermogen, potentie van de omgeving en de zwaarte van de ondersteuningsvraag. Het model is getest door: c) Analyse van de beschikbare data uit de seniorenenquête uit 2004 van de GGD Flevoland d) Twee focusgroepen met aanbieders van ondersteuning en vertegenwoordigers van de toekomstige Wmo cliënten • Een eerste inventarisatie van de Wmo vraag van de senioren in Almere Haven, in het licht van de beperkingen en aannames zoals beschreven in paragraaf 3.3.4.
37
• • • • •
Een eerste inventarisatie van het huidige aanbod in Almere Haven gericht op senioren Een eerste opzet voor een wijkprofiel voor Almere Haven Een methode om huidig aanbod te inventariseren waardoor nieuwe aanbod arrangementen kunnen ontstaan Draagvlak bij de aanbieders van ondersteuning om in de toekomst te komen tot één intakeformulier en één elektronisch Wmo dossier Een rekenmodel om ook voor de andere wijken de profielen te kunnen beschrijven
4.2 Conclusies In de inleiding (hoofdstuk 1) en aan het einde van de voorbereidende fase (paragraaf 2.8) is beschreven welke vragen middels de ontwikkeling van de vraagprofielen beantwoord moesten worden. Het gaat daarbij om de volgende punten en vragen: • In hoeverre zijn de gegevens die nodig zijn om de vraagprofielen voor Almere Haven te vullen voorhanden? De voorbereidende fase heeft inzicht gegeven in het feit dat er weinig tot geen beschikbare, volledige en dus bruikbare data aanwezig was om het model te testen en vraagprofielen te ontwikkelen. De seniorenenquête van de GGD leek het meest geschikt, en is daarom ook gebruikt om het model te testen. •
Operationaliseer het begrip zelforganiserend vermogen zodanig dat opname in de vragenlijst kan plaatsvinden Het is nog niet gelukt om de begrippen zelforganiserend vermogen van de cliënt en de potentie van de omgeving te operationaliseren.
•
Lukt het om een model te ontwikkelen die eerste beschrijving van de vraagprofielen (en de daarbij behorende kenmerken oplevert op basis van beschikbare data? Het is gelukt om op basis van het ontwikkelde model en de data uit de seniorenenquête een eerste beschrijving van de vijf vraagprofielen te geven •
Zijn er unieke indicatoren te vinden waardoor de vraagprofielen onderscheidend van elkaar zijn? De testfase heeft deels gevulde onderscheidende vraagprofielen opgeleverd voor de senioren in Almere Haven
•
Is de ontwikkelde methodiek geschikt om daadwerkelijk te voorspellen hoe de vraag naar Wmo ondersteuning onder senioren er in Almere Haven uitziet? Het is in de testfase gelukt om een eerste inzicht te krijgen in de aard en omvang van de ondersteuningsvraag van senioren in Almere Haven • Bieden de vraagprofielen handvatten om te komen tot vernieuwende arrangementen? Uit de tweede focusgroep met de aanbieders van ondersteuning, bleek dat de ontwikkelde vraagprofielen handvatten boden voor het ontwikkelen van onderscheidende aanbodarrangementen op zowel individueel- al collectiefniveau.
•
Test van de vraagprofielen onder vertegenwoordigers van gebruikers en aanbieders (focusgroepen) De twee focusgroepen bevestigden het ontwikkelde model waarop mensen op basis van zelforganiserend vermogen, potentie van de omgeving en zwarte van de ondersteuningsvraag ingedeeld kunnen worden in een vraagprofiel.
38
• Wat zijn de knelpunten geweest in het traject? Tijdens de testfase hebben zicht enkele knelpunten voorgedaan: - De data bij de diverse aanbieders van ondersteuning leent zich niet om de vraag naar Wmo ondersteuning in kaart te brengen - Er is nog geen bruikbare operationalisering gerealiseerd van de begrippen zelforganiserend vermogen van de cliënt en de potentie van de omgeving. Voorbereidende fase Vanuit de voorbereidende fase kunnen de volgende aanvullende conclusies worden getrokken: 1
Er bestaat draagvlak bij de aanbieders van ondersteuning om te komen tot één gezamenlijk intakeformulier. Een dergelijk intake formulier van een Wmo cliënt moet beschikbaar zijn voor de aanbieders van ondersteuning die betrokken zijn bij de cliënt. Op deze manier zullen cliënten maar eenmalig hun situatie uit te hoeven leggen. Bovendien zien de aanbieders van ondersteuning veel meerwaarde in het ontwikkelen van een Wmo dossier waarbij de verschillende disciplines hun bevindingen, vorderingen, diagnose rondom een cliënt in bijhouden waardoor iedereen goed geïnformeerd is en blijft.
2
De in hoofdlijnen ontwikkelde vragenlijst voor zowel de Wmo cliënt zelf als zijn omgeving vormt een goed uitgangspunt om: A) verder aan te passen aan verschillende doelgroepen zoals lichamelijke en verstandelijk beperkten B) verder te ontwikkelen tot een integraal intakeformulier bruikbaar voor alle aanbieders van ondersteuning C) verder te ontwikkelen tot een elektronisch dossier
Testfase Vanuit de testfase kunnen onderstaande aanvullende conclusies worden geformuleerd, hierbij zullen wel de beperkingen van het onderzoek in overweging moeten worden genomen. 4
De testfase heeft ertoe geleid dat de classificatie van de zwaarte van de ondersteuningsvraag is aangepast.
5
Het ontwikkelde model vraagprofielen heeft in de testfase een eerste indeling opgeleverd voor senioren wonend in Almere Haven met een vraag aan Wmo ondersteuning in te delen in vraagprofielen. Zo zijn er vijf vraagprofielen ontwikkeld die een oplopende ondersteuningsvraag in het kader van de Wmo hebben. Bovendien kan een grote groep personen behorend tot vraagprofiel A gezien worden als de ‘voorlopergroep’ van de Wmo-er.
7
De vraagprofielen voor de senioren in Almere Haven kunnen de basis vormen voor het opstellen van een stadsdeel of wijkprofiel Almere Haven.
8
Op basis van de ontwikkelingen in de Wmo maar ook in de pilot Wmo Almere zal ten alle tijden het model, de vraagprofielen senioren Almere Haven en de vragenlijsten moeten worden aangepast. De ontwikkelde producten zijn dus dynamisch van aard en zullen op basis van ontwikkelingen in de politiek en de praktijk moeten worden doorontwikkeld.
39
4.3 Aanbevelingen Vanuit het ontwikkelingstraject kunnen de volgende aanbevelingen worden geformuleerd: 1
Zorg voor een goede operationalisering van het zelforganiserend vermogen en potentie van de omgeving, waarop de Wmo vragenlijsten van de cliënt en de mantelzorger op worden aangepast.
2
Verdere aanpassing van de Wmo vragenlijsten voor de verschillende doelgroepen. Bovendien zal er verder nagedacht moeten worden over een geschikte afname methode bij de verschillende doelgroepen. Immers het invullen van een schriftelijke vragenlijst zal voor een grote groep mensen niet mogelijk zijn.
3
Zorg voor een doorontwikkeling van de individuele vragenlijst waarbij de vragenlijst als individueel intakelijst kan dienen. Door het eenmalig invullen van een elektronische Wmo vragenlijst en deze gegevens beschikbaar te maken voor de aanbieders van ondersteuning in de betreffende situatie hoeven cliënten maar eenmalig hun situatie te beschrijven.
4
Doorontwikkeling van de individuele vragenlijst tot een elektronisch dossier waarvan de cliënt of zijn omgeving de beheerder wordt. Dit heeft vele voordelen: a. het geeft de cliënt en/of zijn omgeving de regie in handen b. dossiers inzichtelijk voor de cliënt en zijn omgeving c. altijd actuele informatie beschikbaar
5
Bij het ontwikkelen van 1 intakelijst en elektronisch Wmo dossier voor alle aanbieders van ondersteuning, moet zorg gedragen worden voor eenheid in taal.
6
Het ontwikkelen van een monitorinstrument vanuit de individuele vragenlijst van de cliënt en de mantelzorger die periodiek onder de bevolking van Almere wordt uitgezet. Op deze manier wordt inzicht verkregen in de gezondheid, welzijn en vraag naar ondersteuning van mensen die geen beroep (gaan) doen op de Wmo en mensen die dit wel (gaan) doen. Verschillen tussen stadsdelen zullen in kaart kunnen worden gebracht. Het monitorinstrument zal kunnen dienen als input voor het Wmo beleid dat 1 keer in de vier jaar moet worden opgesteld. Hiertoe zal de monitor wellicht om het jaar of om de twee jaar moeten worden uitgezet.
7
Nu de methode is getest met de data van de seniorenenquête met als resultaat deels gevulde vraagprofielen kan de methode verder uitgerold worden naar andere doelgroepen zoals de lichamelijk- en verstandelijk gehandicapten in Almere Haven.
8
Wanneer de verschillende doelgroepen in Almere Haven in kaart zijn gebracht kunnen de vraagprofielen uitgerold worden over de andere staddelen van Almere.
9
Breng het huidige aanbod in het kader van de Wmo in Almere Haven, en in een later stadium van in de andere stadsdelen, in kaart en ontwikkel dit in samenhang met de vraag aan ondersteuning tot een GIS (Geografisch Informatie systeem). De mogelijkheden van een GIS zijn legio en het gaat te ver om deze hier uitgebreid te bespreken. Met de onderstaande voorbeelden wordt een aantal kansen en mogelijkheden van het GIS aangestipt. a. Het geografisch in kaart te brengen waar en welk aanbod er is in de wijk of het staddeel; bijvoorbeeld waar bevinden zich bijvoorbeeld de buurtcentra b. Het geografisch in kaart brengen van de demografie van de bevolking; bijvoorbeeld waar wonen de ouderen/ alleenstaanden in een wijk c. Het demografisch in kaart brengen van de ‘gezondheidsgegevens’; bijvoorbeeld waar wonen de chronisch zieken in een wijk
40
d. Het in kaart brengen van de buurtcohesie; bijvoorbeeld in welke wijken is er sprake van een hoge sociale betrokkenheid. Een GIS met dergelijke informatie zou een mooi wijk of stadsdeelprofiel opleveren, en zou bovendien goed kunnen functioneren als beleidsinstrument. 10
Het is aan te bevelen om de GGD te laten participeren in de werkgroep individuele- en collectieve arrangementen. De ervaringen en kennis opgedaan tijdens het ontwikkelen van de vraagprofielen lijkt essentieel voor het ontwikkelen van passende aanbodarrangementen.
Tot slot De ontwikkeling van vraagprofielen heeft niet kunnen plaatsvinden zonder de grote inzet van vele mensen en organisaties. Veel dank gaat dan ook uit naar de aanbieders van ondersteuning, vertegenwoordigers van cliënten, de cliënten zelf, de mantelzorgers, de gemeente Almere, en adviseurs (zie bijlage 6). Met de ontwikkeling van het model en de vraagprofielen wordt een bijdrage geleverd voor het vraaggestuurd denken en de ontwikkeling van innovatieve arrangementen. In de toekomst zal het model verder moeten worden aangepast aan de bevindingen van de praktijk. De resultaten bieden volop gelegenheid voor verdere ontwikkeling. Bovendien is In het afgelegde traject veelvuldig gebleken dat er draagvlak en -kracht is om in Almere met z’n allen een succes te maken van de invoering van de Wmo.
41
Literatuurlijst Brouwer, L. (2005). Senioren in zicht, seniorenenquête 2004 Flevoland. Hulpverleningsdienst Flevoland, Lelystad. Buys, A., Giesbers, I., Thunnissen, V. (2005). Kwalitatieve woningbehoefte in Limburg, bouwsteen Provinciale Woonvisie. Rigo Research en Advies BV, Amsterdam. Campen van, C., Gameren van, E. (2003). Vragen om Hulp. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. Campen van, C., Woittiez, I., Gameren van, E., Timmermans, J. (2004). Typering van cliënten van AWBZ -gefinancierde verpleging en verzorging. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. Deben, L., Schuyt, K. (2000). Sociale cohesie in Almere. Sociale samenhang in een jonge stad. Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. De Jong Gierveld, J., Van Tilburg, T.G., (2004). Manual of the Loneliness Scale (1999). Updated from the printed version: De Jong Gierveld, J., Van Tilburg, T.G. (1999). Manual of the loneliness scale. Vrije Universiteit Amsterdam, Department of Social Research Methodology. Dienst Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Almere (2006). Meedoen 2007. Een overzicht van het huidige beleid en een schets van keuzemogelijkheden voor de toekomst. Gemeente Almere, Almere. Duijn, S., Lelij van der, B. (2006). Bouwstenen voor een zorgsegmentatie. Motivaction research and Strategy, Amsterdam. Gemeente Almere (2003). Samen leven in Almere. Monitor sociale cohesie. Gemeente Almere, Almere. Gemeente Almere (2004). Sociale Atlas van Almere 2004. Wonen, werken en vrije tijd. Gemeente Almere, Almere. Gemeente Almere (2006). Sociale Atlas van Almere 2006. Wonen, werken en vrije tijd. Gemeente Almere, Almere. Klerk de, M., Schellingerhoud, R.(2006). Ondersteuning gewenst. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. Man de, S. (2003). Bloemlezing Betrokkenheid. Gemeente Almere, Almere. Timmermans, J., Woittiez, I. (2004). Advies ramingen verpleging en verzorging. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. Walg, C.B. (2006). Relatie tussen WCPV en de WMO, kansen voor de openbare gezondheidszorg! GGD Gelre-IJssel, Deventer. World Health Organization FIC Collaborating Centre, RIVM, Bilthoven (2002). Nederlandse vertaling van ‘International Classification of Functioning and Disability and Health’ Compilatie. RIVM, Bilthoven. World Health Organization (2006). International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems 10th Revision, WHO, Geneve.
42
Wijngaarden van, I., Walg, C.B. (2006). Hoezo?? Een relatie tussen de GGD en de WMO? Wat betekent de WMO voor de GGD medewerkers? 16 vragen en antwoorden. GGD Gelre-IJssel, Deventer. Websites www.minvws.nl www.invoeringWMO.nl www.WMOinfo.nl
43
Begrippenlijst Civil society Civil society is een systeem van verbanden waar mensen vrijwillig deel van uitmaken. De verbanden in een civil society vallen buiten de sfeer van 'gevestigde' verbanden, zoals overheid, de markt en de verbanden van familie en vrienden. De civil society gaat uit van betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak, vergroting van maatschappelijk zelfbestuur, minder overheidsbemoeienis, beperking van commerciële invloeden en versterking van gemeenschapszin en tolerantie. Mantelzorg Onder mantelzorg verstaan we de zorg die mensen bieden aan een naaste; deze zorg wordt vrijwillig (al kunnen de omstandigheden zodanig zijn dat de mate van vrijwilligheid beperkt is) en niet vanuit een bepaald georganiseerd verband geboden door mensen die al voor het ontstaan van de zorgvraag een bepaalde sociale relatie met elkaar hadden. Mantelzorg is geïndiceerde zorg Prestatievelden in de Wmo Het wetsvoorstel van de Wmo maakt de gemeente verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning. Oftewel: gemeenten moeten het mogelijk maken dat alle inwoners maatschappelijk kunnen meedoen. Voor kwetsbare groepen is extra aandacht. De Wmo omschrijft 'maatschappelijke ondersteuning' in negen prestatievelden. • het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten; • op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met het opgroeien en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden; • het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; • het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; • het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem; • het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer; • maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld • het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen • het bevorderen van verslavingsbeleid. In het wetsvoorstel worden de prestatievelden aangeduid met beleidsterreinen. Wmo Wet maatschappelijke ontwikkeling De Wmo-ers: Die senioren die nu al een beroep zouden doen op ondersteuning van de Wmo op het gebied van het compensatiebeginsel (zie paragraaf 2.1) En die senioren die nu nog geen beroep zouden doen op de Wmo doordat hun omgeving veel potentie heeft en hun dus ondersteund waardoor professionele hulp (nog) niet nodig is. Deze laatste groep is in het kader van de Wmo interessant omdat voor deze groep preventie aanbod ontwikkeld zou moten worden om te voorkomen dat ze gebruik gaan maken van de Wmo ondersteuning. De niet Wmo-er: Die senioren die zich volledig kunnen redden op de gebieden van het compensatiebeginsel, zonder hulp van hun omgeving, professionele hulp of hulpmiddelen.
44
Wmo compensatiebeginselen Het compensatiebeginsel binnen de Wmo geeft gemeenten de opdracht voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die hun burgers ondervinden in zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. De Wmo concentreert zich daartoe tot voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning waardoor burgers in staat worden gesteld om: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan
45