Wiskunde voor 3 havo deel 1 Versie 2013
Samensteller
© 2013 Het auteursrecht op dit lesmateriaal berust bij Stichting Math4All. Math4All is derhalve de rechthebbende zoals bedoeld in de hieronder vermelde creative commons licentie. Het lesmateriaal is met zorg samengesteld en getest. Stichting Math4All aanvaart geen enkele aansprakelijkheid voor onjuistheden en/of onvolledigheden in de module. Ook aanvaarden ze geen enkele aansprakelijkheid voor enige schade, voortkomend uit (het gebruik van) dit lesmateriaal Voor deze module geldt een Creative Commons Naamsvermelding-Niet-commercieel 3.0 Nederland Licentie. (zie http://creativecommons.org/licenses/by/3.0). Dit lesmateriaal is open, gratis en vrij toegankelijk lesmateriaal afkomstig van www.math4all.nl en is speciaal ontwikkeld voor het vak wiskunde in het voortgezet onderwijs. Het lesmateriaal op de website www.math4all.nl is afgestemd op kerndoelen wiskunde, tussendoelen wiskunde en eindtermen voor de vakken wiskunde A, B en C. Dit lesmateriaal is mediumneutraal ontwikkeld en op diverse manieren te bekijken en te gebruiken. Voor informatie en vragen kunt u contact opnemen via
[email protected]. Ook houden we ons altijd aanbevolen voor suggesties, verbeteringen en/of aanvullingen.
Inhoud Voorwoord
3
1
5
Algebra
1.1
Rekenen met variabelen
1.2
Breuken
15
1.3
Haakjes
20
1.4
Machten
28
1.5
Wortels
1.6
Totaalbeeld
2
35 42
Vlakke meetkunde
47
2.1
Gelijk of gelijkvormig
2.2
Rekenen in driehoeken
2.3
Bijzondere lijnen
2.4
Vlakke figuren
2.5
Vergrotingsfactoren
2.6
Totaalbeeld
78
Vergelijkingen
83
3
6
48 55
62 67 72
3.1
Basishandelingen
3.2
Terugrekenen
3.3
De balansmethode
3.4
Ontbinden
3.5
Breuken in vergelijkingen
3.6
Totaalbeeld
4
84
90 96
103
Lineaire verbanden
119
4.1
Recht evenredig
120
4.2
Lineaire functies
125
4.3
Het hellingsgetal
130
4.4
Lineaire modellen
4.5
Totaalbeeld
5
Goniometrie
138
144
149
5.1
Vectoren
5.2
Sinus en cosinus
5.3
Hoeken berekenen
163
5.4
Helling en tangens
169
5.5
Rekenen in driehoeken
5.6
Totaalbeeld
Register
110
115
150 157
175
181
187
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 1
PAGINA 2
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
Voorwoord Het lesmateraal in dit boek is gebaseerd op het materiaal dat je kunt vinden op de website www.math4all.nl. In de tekst staan dan ook regelmatig verwijzingen naar die website. Waar je precies moet zijn op die website kun je zien in de kopregel van iedere pagina. Bij bestudering van het lesmateriaal kom je in de tekst ook aanwijzingen tegen. Je ziet dan bijvoorbeeld in de tekst: Bekijk eerst: www.math4all.nl > 1/2 HAVO/VWO > Afstanden > Toepassen Je kunt met de muis elk deel van de wereld bekijken en er op inzoomen. Als zo’n aanwijzing in een opgave staat, kun je die opgave waarschijnlijk alleen maar maken als je inderdaad op de website hebt gekeken. Ieder hoofdstuk bestaat uit een aantal paragrafen en wordt steeds afgesloten met een paragraaf Totaalbeeld waar de leerstof wordt samengevat en/of herhaald. Iedere paragraaf is ingedeeld in vaste rubrieken die houvast geven bij de bestudering van het lesmateriaal. > > > > >
Verkennen Uitleg Theorie en Voorbeelden Verwerken Toepassen
Indien er in het lesmateriaal wordt verwezen naar werkbladen dan kun je deze terugvinden op de website.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 3
PAGINA 4
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
1 Algebra
Rekenen met variabelen Breuken
15
Haakjes
20
Machten Wortels
28 35
Totaalbeeld
42
6
1.1
Rekenen met variabelen
Verkennen Opgave 1 Bekijk deze luciferfiguur. Hij is gemaakt van lucifers met een lengte van u� cm en lucifers met een lengte van u� cm. a
Kies u� = 3 cm en u� = 2 cm. Teken de figuur en bereken de omtrek ervan.
b
Bereken de oppervlakte van de figuur die je hebt getekend.
c
Neem nu aan dat u� = 5 cm en u� = 4 cm en bereken opnieuw de omtrek en de oppervlakte van de figuur.
d
Geef een formule voor de omtrek en de oppervlakte van deze figuur.
Opgave 2 Van een rechthoek is de oppervlakte 24 cm2 en de omtrek 22 cm. a
Teken een rechthoek met lengte u� en breedte u�. Schrijf de formules voor de oppervlakte en de omtrek van deze rechthoek in je figuur.
b
Gebruik nu de gegeven waarden voor de oppervlakte en de omtrek en zoek waarden voor u� en u� die voldoen.
Uitleg Van een rechthoek zijn lengte en breedte onbekend, je kunt er dus nog verschillende getallen voor kiezen. De lengte en de breedte zijn variabel, veranderlijk. Je noemt de lengte en de breedte daarom variabelen. Variabelen stel je in de wiskunde voor door letters, meestal kleine letters en cursief gedrukt. De lengte kun je hier u� noemen en de breedte u�. Voor deze rechthoek geldt dan: > De omtrek is u� + u� + u� + u� = 2 ⋅ u� + 2 ⋅ u� = 2u� + 2u�. > De oppervlakte is u� ⋅ u� = u�u�. Hierbij is gebruik gemaakt van de afspraak dat je het maalteken ⋅ weglaat als daardoor geen misverstanden kunnen ontstaan. Bijvoorbeeld 2 ⋅ u� = 2u� en u� ⋅ u� = u�u�, maar 2 ⋅ 3 ≠ 23. Verder gebruik je bij het rekenen met variabelen dezelfde regels als bij het rekenen met getallen. > > > >
Je weet 3 + 3 = 2 ⋅ 3. Zo is ook u� + u� = 2 ⋅ u� = 2u�. Je weet 3 + 3 + 3 + 3 + 3 = 5 ⋅ 3 = 15. Zo is ook u� + u� + u� + u� + u� = 5 ⋅ u� = 5u�. En dus is 2u� + 5u� = 7u�. De gelijksoortige termen 2u� en 5u� kun je optellen en aftrekken. Maar zo kun je 2u�+5u� niet korter schrijven. De ongelijksoortige termen 2u� en 5u� kun je niet optellen of aftrekken. > Je weet 2 ⋅ 3 = 3 ⋅ 2 en 2 + 3 = 3 + 2. Zo is ook u� ⋅ u� = u� ⋅ u� en u� + u� = u� + u�. (De wisseleigenschap voor optellen en vermenigvuldigen.) > Je weet 3 ⋅ 3 = 32 . Zo is ook u� ⋅ u� = u�2 .
PAGINA 6
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Je ziet dat je veel uitdrukkingen met variabelen ook anders kunt schrijven. Je noemt dat herschrijven of herleiden van zo’n uitdrukking. Zo is 2u� + 5u� + 3u� + 4u� te herleiden tot 5u� + 9u�.
Opgave 3 Bekijk in de Uitleg op pagina 6 hoe je met variabelen rekent. Let er op dat je gelijksoortige termen zoveel mogelijk samenneemt. Met luciferfiguren kun je het rekenen met variabelen zichtbaar maken.
a
Bepaal van deze drie luciferfiguren de omtrek. Schrijf de gevonden uitdrukking zo kort mogelijk.
b
Neem nu aan dat u� = 3 cm en u� = 5 cm. Hoeveel bedraagt dan de omtrek van elke figuur?
c
Waarom is het herleiden van de uitdrukkingen met variabelen handig?
d
Bepaal van deze drie luciferfiguren de oppervlakte. Schrijf de gevonden uitdrukking zo kort mogelijk.
e
Neem nu aan dat u� = 3 cm en u� = 5 cm. Hoeveel bedraagt dan de oppervlakte van elke figuur?
Opgave 4 In de Uitleg op pagina 6 zie je voorbeelden van het rekenen met variabelen. a
Laat zien, dat 2u� + 5u� = 7u�.
b
Laat zien, dat 2u� + 5u� + 3u� + 4u� = 8u� + 9u�. Herleid nu zelf:
c
18u� + 6u� + 10u� + 4u�
d
12u� + 6u� + 10u� + 4u�
e
u� + 3u� + 5u� + 8u� + 7u�
f
u�u� + u�2 + 3u�u� + u�2
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 7
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Theorie en voorbeelden Rekenen is het werken met getallen. Er zijn vier hoofdbewerkingen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Verder ken je de bewerkingen machtsverheffen en worteltrekken. Algebra is het rekenen met variabelen. Daarbij gelden dezelfde regels als bij het rekenen. Als er geen misverstanden door ontstaan laat je in de algebra het vermenigvuldigingsteken weg. Belangrijke situaties zijn: > > > >
u� + u� = 2u� en u� + u� + u� = 3u� enzovoort. u� ⋅ u� = u�2 en u� ⋅ u� ⋅ u� = u�3 enzovoort. u� ⋅ u� = u�u� en u� ⋅ u� ⋅ u� = u�2 u� enzovoort. gelijksoortige termen kun je optellen en aftrekken: 8u� + 5u� = 13u� en 8u� − 5u� = 3u�. > ongelijksoortige termen kun je niet optellen en aftrekken: 8u� + 5u� en 8u� − 5u� kun je niet korter schrijven. > 8u� ⋅ 5u� = 8 ⋅ 5 ⋅ u� ⋅ u� = 40u�u� en 8u� ⋅ 5u� = 8 ⋅ 5 ⋅ u� ⋅ u� = 40u�2 . Verder maak je regelmatig gebruik van de wisseleigenschap van optellen en vermenigvuldigen: u� + u� = u� + u� en u� ⋅ u� = u� ⋅ u�. In de algebra is het gebruikelijk om uitdrukkingen zo kort en overzichtelijk mogelijk te schrijven door ze te herleiden met behulp van bovengenoemde eigenschappen. De variabelen zet je daarbij zoveel mogelijk in alfabetische volgorde. En verder schrijf je 1u� als u� en is 0u� = 0 en zo’n losse nul laat je weg.
Voorbeeld 1 De omtrek van de bovenste rechthoek is 8u�+5u�+8u�+5u� = 16u�+10u�. De omtrek van de onderste rechthoek is 8u� + 5u� + 8u� + 5u� = 26u�. Je ziet hoe gelijksoortige termen worden samengenomen en ongelijksoortige niet. De oppervlakte van de bovenste rechthoek is 8u�⋅5u� = 8⋅5⋅u�⋅u� = 40u�u�. Tel maar na dat er 40 rechthoekjes met oppervlakte u�u� zijn. De oppervlakte van de onderste rechthoek is 8u�⋅5u� = 8⋅5⋅u�⋅u� = 40u�2 . Tel maar na dat er 40 rechthoekjes met oppervlakte u�2 zijn.
PAGINA 8
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 5 Bekijk in Voorbeeld 1 op pagina 8 hoe je variabelen optelt. Herleid nu zelf: a
3u� + 12u� + 2u� + 4u�
b
8u� + u� + 2u� + u�
c
4u� + 3u� + 4u� + u�
d
u� + 6u� + 5u�
Opgave 6 Bekijk in Voorbeeld 1 op pagina 8 hoe je variabelen vermenigvuldigt en soms daarna weer optelt. Herleid nu zelf: a
4u� ⋅ 3u�
b
4u� ⋅ 3u� + 5u� ⋅ 2u�
c
4u� ⋅ 3u� + 5u� ⋅ 2u�
d
6u� ⋅ 2u� + 4u� ⋅ u�
Opgave 7 In de figuur hiernaast ontbreken nog enkele uitdrukkingen. Hij staat ook op het werkblad. a
Schrijf bij elke figuur de juiste uitdrukking.
b
Leg uit waarom u�u�2 en u�2 u� geen gelijksoortige termen zijn.
c
Hoe volgt uit de figuur dat u�u� = u�u�?
Opgave 8 Herleid: a
7u� + u�
b
2u�u�u� + 8u�u�u� + u�u�u�
c
12u� ⋅ 4u� + 3u�u�
d
3u�u�2 + 2u�2 u� + u�2 u� + 4u�u�2
e
4u� ⋅ 3u� + 2u� ⋅ u� + u� ⋅ 2u�
f
2u� ⋅ u� + u� + 4u�2 + 5u�
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 9
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Voorbeeld 2 Bij het herleiden van uitdrukkingen met variabelen kun je ook negatieve getallen werken en/of termen van elkaar aftrekken. Je ziet hier enkele voorbeelden. > > > >
9u� − 7u� = 9u� + −7u� = 2u� 5u� − 6u� − u� + 5u� = 5u� + −6u� + −1u� + 5u� = 5u� + −1u� + −6u� + 5u� = 4u� + −1u� = 4u� − u� 9u� ⋅ −7u� = 9 ⋅ −7 ⋅ u� ⋅ u� = −63u�2 2u� ⋅ −4u� − 6 ⋅ −3u�u� = −8u�u� − −18u�u� = −8u�u� + 18u�u� = 10u�u�
Opgave 9 Bekijk in Voorbeeld 2 op pagina 10 hoe je met mintekens werkt bij het optellen en aftrekken van termen. Herleid nu zelf: a
−7u� − 5u�
b
3u� − 5u� + 2u� + 7u�
c
3 + 2u� − 5u� − 7
Opgave 10 Bekijk in Voorbeeld 2 op pagina 10 hoe je met mintekens werkt bij het herleiden als er ook vermenigvuldigingen voorkomen. Herleid nu zelf: a
−7u� ⋅ −5u�
b
4u� ⋅ 2u� − 3u� ⋅ −7u�
c
3u�u� − 5u� ⋅ 2u� + u�u�
Opgave 11 Met behulp van AlgebraKIT kun je het herleiden van uitdrukkingen oefenen. In het Practicum vind je twee oefenvensters. In het linker venster oefen je het samennemen van gelijksoortige termen, in het rechter venster oefen je het vermenigvuldigen van variabelen. Oefen jezelf met AlgebraKIT.
Opgave 12 Herleid: a
6u� ⋅ 3u� − 3u� ⋅ −4u�
b
−5u�u� − 3u� ⋅ −2u�
c
−3 ⋅ −2u� − 6 ⋅ −8u�
d
−3 − 2u� − 6 − 8u�
e
4u�u� ⋅ u� − u� ⋅ u� ⋅ 2u� − 3u�u� ⋅ u� + 2u� ⋅ 3u�2
f
u�u� ⋅ u� + 2u� ⋅ u�u� − 3u�u�u�
PAGINA 10
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Voorbeeld 3 Van een rechthoek is de oppervlakte 24 cm2 en de omtrek 22 cm. Je wilt de lengte en de breedte bepalen. Dergelijke problemen kun je oplossen door gewoon getallen te proberen, zeker als de uitkomsten gehele getallen zijn. Maar ook dan is het vaak handig om de gegevens eerst te ‘vertalen’ naar wiskundige uitdrukkingen. Zowel de lengte als de breedte zijn hier onbekend. Je kunt er daarom variabelen voor invoeren: noem de lengte bijvoorbeeld u� en de breedte u�. De gegevens leveren dan op: > De omtrek is 2u� + 2u� = 22. > De oppervlakte is u� ⋅ u� = 24. Met behulp van een tabel kun je nu systematisch de oplossing zoeken.
Opgave 13 In Voorbeeld 3 op pagina 11 wordt het probleem van opgave 2 op pagina 6 nog eens bekeken. Om het probleem overzichtelijker te maken worden variabelen ingevoerd.
u�
u�
u� ⋅ u�
u� + u�
1
24
24
25
a
De formule die te maken heeft met de omtrek van de rechthoek kun je vereenvoudigen. Laat dat zien.
2
24
b
Maak een tabel zoals die hiernaast.
3
24
c
Waarom wordt in de tabel uitgegaan van een vaste oppervlakte en niet van een vast getal voor omtrek?
4
24
6
24
d
Welke twee getallen voldoen aan beide formules?
e
In dit geval kwamen zowel de lengte als de breedte op gehele getallen uit. Hoe ga je verder als dit niet het geval is?
...
24
Opgave 14 Van een rechthoek is de omtrek 152 cm en de lengte en de breedte verschillen 32 cm. Bereken de lengte en de breedte van deze rechthoek.
Verwerken Opgave 15 Je ziet hier twee luciferfiguren. De korte lucifers hebben lengte u�, de lange hebben lengte u�.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 11
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
a
Schrijf van beide figuren zowel de omtrek als de oppervlakte op. Herleid alle uitdrukkingen tot ze zo kort mogelijk zijn.
b
Neem aan dat u� = 4 en u� = 7. Bereken nu van beide figuren zowel de omtrek als de oppervlakte.
Opgave 16 Herleid: a
7u� + 20u�
b
7u� ⋅ 20u�
c
7u� ⋅ 20u�
d
6u� − u�
e
6u� ⋅ −10u�u�
f
6u� ⋅ −20u� − 15u� ⋅ −10u�
g
−u� ⋅ 5u� + 3u� ⋅ 2u�
h
−u� ⋅ 5u� + 3u� ⋅ 2u�
Opgave 17 Bereken voor u� = 10, u� = 5 en u� = −2: a
4u� ⋅ −2u� + 6u� ⋅ u�
b
3u� ⋅ −5u� ⋅ u�
c
5u� ⋅ 3u� ⋅ u� − 3u� ⋅ 2u� ⋅ u�
d
3u� ⋅ 2u�2 − 4u�u� ⋅ 8u�
e
6u�2 + 3u� − 3u� ⋅ 2u�
f
4u�u� ⋅ 6u�u� − 3u�u� ⋅ 8u�2
Opgave 18 Van een rechthoek is de oppervlakte 104 cm2 en de lengte en de breedte verschillen 5 cm. Bereken de lengte en de breedte van deze rechthoek.
Opgave 19 Kees en Jochum zijn samen 118 jaar oud. Kees is 16 jaar ouder dan Jochum. Bereken hun leeftijden.
PAGINA 12
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Toepassen Opgave 20: Luciferpatroon (1) Bekijk de serie luciferfiguren in > www.math4all.nl > 3 VWO > Rekenen met variabelen > Toepassen a
Hoeveel lucifers bevat figuur nummer 10?
b
Stel een formule op voor het aantal lucifers u� afhankelijk van het nummer u� van de figuur.
c
Vanaf welk figuurnummer heb je meer dan 1000 lucifers nodig om die figuur te leggen?
Opgave 21: Luciferpatroon (2) Hier zie je een ander luciferpatroon.
a
Hoeveel lucifers bevat figuur nummer 10?
b
Stel een formule op voor het aantal lucifers u� afhankelijk van het nummer u� van de figuur.
c
Vanaf welk figuurnummer heb je meer dan 1000 lucifers nodig om die figuur te leggen?
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 13
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 22: Luciferpatroon (3) Hier zie je een ander luciferpatroon.
a
Hoeveel lucifers bevat figuur nummer 10?
b
Stel een formule op voor het aantal lucifers u� afhankelijk van het nummer u� van de figuur.
c
Vanaf welk figuurnummer heb je meer dan 1000 lucifers nodig om die figuur te leggen?
PAGINA 14
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
1.2
Breuken
Verkennen Opgave 1 Je kunt al rekenen met de breuken. Neem bijvoorbeeld
5 6
en
3 4.
a
Bereken de som van beide breuken.
b
Bereken
c
Hoeveel is het product van beide breuken?
d
Bereken het quotiënt van beide breuken, deel de grootste door de kleinste.
5 6
3
− 4 , het verschil van deze breuken.
Opgave 2 Je kunt op dezelfde manier rekenen met breuken waarin variabelen voorkomen. Werk met de breuken 5 3 u� en u� . Neem aan dat u� ≠ 0 en u� ≠ 0. a
Bereken de som van beide breuken.
b
Bereken
c
Hoeveel is het product van beide breuken?
d
Bereken
e
Waarom moet je aannemen dat u� ≠ 0 en u� ≠ 0?
5 u�
5 u�
3
− u� , het verschil van deze breuken. 3
/ u� .
Uitleg Bij het rekenen met breuken is het gelijknamig maken van twee (of meer) breuken een belangrijke vaardigheid. Daarmee zorg je er voor dat de noemers gelijk worden, zodat het gelijksoortige breuken worden. Je zoekt daartoe het kleinste getal dat van beide noemers een veelvoud is. Dit heet het kleinste gemeenschappelijke veelvoud of kortweg KGV van beide noemers. > Als je
2 5
en
3 4
gelijknamig wilt maken, dan zoek je het KGV van 5 en 4. Het kleinste veelvoud van
8 deze beide getallen is 20 en de breuken worden 20 en 15 20 . 5 3 > Als je 6 en 4 gelijknamig wilt maken, dan zoek je het KGV van 6 en 4. Het kleinste veelvoud van 10
9
u�u�
u�u�
deze beide getallen is 12 en de breuken worden 12 en 12 . u� u� > Als je u� en u� gelijknamig wilt maken, dan zoek je het KGV van u� en u�. Het kleinste veelvoud van deze beide getallen is u�u� en de breuken worden u�u� en u�u� . 2 3 > Als je u� en 2u� gelijknamig wilt maken, dan zoek je het KGV van u� en 2u�. Het kleinste veelvoud van deze beide getallen is 2u� en de breuken worden
4 2u�
en
3 2u� .
En nu kun je deze breuken optellen, aftrekken en delen. Bij het vermenigvuldigen van breuken is gelijknamig maken niet nodig, je vermenigvuldigt de tellers met elkaar en de noemers met elkaar. Soms kun je breuken vereenvoudigen door teller en noemer door hetzelfde te delen. Bijvoorbeeld: > >
36 3 48 = 4 (teller en noemer delen door 12). 4u� 2 = 3u� (teller en noemer delen door 2u�). 6u�2
Belangrijk is nog dat bij breuken de noemer niet 0 kan zijn, want delen door 0 heeft geen betekenis. Daar moet je voortdurend van uit gaan.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 15
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 3 Bekijk in de Uitleg op pagina 15 hoe je breuken gelijknamig maakt om ze te kunnen optellen, aftrekken 2 3 en delen. Neem de breuken u� en u� . a
Maak beide breuken gelijknamig.
b
Bereken nu
c
Vermenigvuldig beide breuken met elkaar.
2 u�
+ u�3 ,
2 u�
3 u�
−
en
2 u�
3
/ u� .
Opgave 4 Neem de breuken
2 3u�
en
3 5u� .
a
Maak beide breuken gelijknamig.
b
Bereken nu
c
Vermenigvuldig beide breuken met elkaar.
2 3u�
+
3 2 5u� , 3u�
−
3 5u�
en
2 3u�
3
/ 5u� .
Opgave 5 Neem de breuken
4u� 2u�u�
en
5 3u� .
a
Welke van beide breuken kun je nog vereenvoudigen? Doe dat eerst.
b
Tel beide breuken op.
c
Vermenigvuldig beide breuken.
Theorie en voorbeelden Je kunt al rekenen met breuken: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Het rekenen met breuken waarin variabelen voorkomen gaat net zo. > Bij optellen en aftrekken maak je de breuken eerst gelijknamig: u� u�
u�
u� u�
/ u� =
u�⋅u�
u�⋅u�
u�u�+u�u�
u�
u�
u�⋅u�
u�⋅u�
u�u�−u�u�
+ u� = u�⋅u� + u�⋅u� = u�u� en u� − u� = u�⋅u� − u�⋅u� = u�u� > Bij vermenigvuldigen moet je tellers en noemers afzonderlijk vermenigvuldigen: u� u� u�⋅u� u�u� u� ⋅ u� = u�⋅u� = u�u� > Bij delen maak je de breuken eerst gelijknamig: u�
u�⋅u� u�⋅u� u�⋅u� / u�⋅u�
=
u�u� u�u�
(beide breuken met u� ⋅ u� vermenigvuldigen)
Er is één maar: door 0 delen heeft geen betekenis. In de berekeningen hierboven moet daarom steeds u� ≠ 0 en u� ≠ 0 en bij de deling moet ook u� ≠ 0. Kijk goed of je de breuken waarmee je werkt nog kunt vereenvoudigen door teller en noemer door hetzelfde te delen. Bij het gelijknamig maken zoek je het kleinste gemeenschappelijke veelvoud of kortweg KGV van de noemers van de breuken.
Voorbeeld 1 2
Gegeven de twee breuken u� en deel de eerste door de tweede.
>
(met u� ≠ 0 en u� ≠ 0). Tel beide breuken op, vermenigvuldig ze en
2⋅2u� 3⋅u� 4u� 3u� 4u�+3u� u�⋅2u� + 2u�⋅u� = 2u�u� + 2u�u� = 2u�u� 2 3 2⋅3 6 3 Vermenigvuldigen: u� ⋅ 2u� = u�⋅2u� = 2u�u� = u�u� 4u� 3u� 4u� 2 3 Delen: u� / 2u� = 2u�u� / 2u�u� = 3u�
> Optellen: >
3 2u�
PAGINA 16
2 u�
+
3 2u�
=
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 6 Gegeven zijn de twee breuken
3 2u�
en
5 u�
met u� ≠ 0 en u� ≠ 0.
a
Bereken de som en het product van beide breuken.
b
Deel
3 2u�
door
5 u� .
Gegeven zijn de twee breuken
2 3 u�
en
1 2u�
met u� ≠ 0.
c
Bereken de som en het product van beide breuken.
d
Deel
2 3 u�
door
1 2u� .
Opgave 7 Bekijk altijd vooraf of je de breuken niet beter eerst kunt vereenvoudigen door teller en noemer door 12u�2 u� hetzelfde te delen. Misschien hoef je wel niet eens met breuken te rekenen. Zo is 3u�u� = 4u�. Herleid de volgende uitdrukkingen (neem aan dat alle variabelen ongelijk 0 zijn): a
2u� 4u�u�
b
3u� u�u�
c
2u�u� u�
−
d
4u�u� 2u�
⋅
+
6 3u�
2u�
/ u�2
15u� 3
6u� 3
Opgave 8 Oefen nu het rekenen met breuken met variabelen via > www.math4all.nl > 3 HAVO > Breuken > Practicum Blijf oefenen tot je vrijwel geen fouten meer maakt.
Voorbeeld 2 Van een rechthoek is de oppervlakte 24 cm2 en de omtrek 21,4 cm. Je wilt de lengte en de breedte bepalen. Dergelijke problemen met twee variabelen kun je oplossen met behulp van grafieken. Je neemt voor de lengte bijvoorbeeld u� en voor de breedte u�. De gegevens leveren dan op: > De omtrek is 2u� + 2u� = 21,4. > De oppervlakte is u� ⋅ u� = 24. Deze formules kun je met behulp van de balansmethode herleiden tot de vorm u� = ...: > Uit de formule voor de omtrek volgt u� = 10,7 − u�. > Uit de formule voor de oppervlakte volgt u� =
24 u� .
Je zegt wel dat u� nu is uitgedrukt in u�. Dat doe je om gemakkelijker tabellen en grafieken te kunnen maken. Probeer daarmee de juiste waarden voor lengte en breedte te vinden.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 17
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 9 Bekijk het probleem in Voorbeeld 2 op pagina 17. a
Ga zelf na, dat dit probleem kan worden vertaald in de formules 2u� + 2u� = 21,4 en u� ⋅ u� = 24.
b
Laat zien, hoe je de formule 2u� + 2u� = 21,4 kunt herleiden tot een vorm waarin u� is uitgedrukt in u�.
c
Hoe kun je de formule u� ⋅ u� = 24 herleiden tot u� is uitgedrukt in u�? Welke waarde kan u� dan niet meer hebben? Je hebt nu twee formules gekregen waarbij je grafieken kunt maken.
d
Van welke variabele komen de waarden op de horizontale as? En waarom?
e
Maak bij beide formules een tabel en teken de bijbehorende grafieken in één figuur. Los het probleem op met behulp van inklemmen.
Opgave 10 Herleid de volgende formules tot een vorm waarin u� is uitgedrukt in u�. Neem aan dat u� ≠ 0 en u� ≠ 0. a
3u� + 2u� = 8
b
3u� − 2u�u� = 8
c
u� ⋅ 3u� = 9
d
u� 3u�
=9
Opgave 11 Van een ruit is de oppervlakte 15 cm2. Deze ruit past in een rechthoek met een omtrek van 23 cm. Hoe lang zijn de diagonalen van deze ruit? Stel bij dit probleem formules op en bereken het antwoord met behulp van grafieken.
Verwerken Opgave 12 Reken met de twee breuken
2u� u�
en
u� 3u� .
Neem aan dat u� ≠ 0 en u� ≠ 0.
a
Bereken de som en het product van beide breuken.
b
Bereken ook
2u� u�
−
u� 3u�
en
2u� u�
Reken met de twee breuken c
u�
/ 3u� 2u� u�
en
u� 3u� .
Bereken de som en het product van beide breuken.
Opgave 13 Herleid tot een vorm met niet meer dan één breuk: a
1 2u�
b
15u�u� 3u�
−
c
u� 4u� ⋅ 1 u� −
2u�2 3u� 2 u�
d
+
3 u� 12u�2 4u�
PAGINA 18
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
e
6 u�
/ 2u�
1
f
1 u�
+
u� 2
Opgave 14 Bereken als u� = 3 en u� = −4. a
6u� u�u�
·
b
4 3u�
−
c
1 u�
d
2u� u�u�
+
5u� 3u� 1 u�
2 u� 6
/ u�
Opgave 15 Herleid de volgende formules tot ze een vorm hebben waarin u� is uitgedrukt in u�. a
u� ⋅ 3u� = 6
b
3u� + u� = 6
c
3u� 1 = u� 2u�2 1 1 u� − u� =
d
2
Opgave 16 Twee getallen verschillen 14. Als je het grootste getal door het kleinste deelt, dan krijg je 5. Welke getallen zijn dat? Stel bij dit probleem formules op en bereken het antwoord.
Toepassen Opgave 17: Harmonisch gemiddelde Bekijk het probleem dat wordt beschreven in > www.math4all.nl > 3 HAVO > Breuken > Toepassen a
Hoeveel bedraagt je gemiddelde snelheid over de gehele vlucht? Uit de Wikipedia: Harmonisch gemiddelde: “ De gemiddelde snelheid van twee ritten over dezelfde afstand, gereden met verschillende maar constante snelheid, is het harmonisch gemiddelde van de beide snelheden. Als de heenreis wordt gereden met 100 km/uur en de terugreis met 120 km/uur, is de gemiddelde snelheid van de totale rit het harmonisch gemiddelde van de twee snelheden, 109 km/uur. Als in plaats van de lengte, de tijdsduur van de ritten gelijk is, dient men het rekenkundig gemiddelde te gebruiken. ”
b
Laat zien dat deze uitspraak correct is.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 19
1.3
Haakjes
Verkennen Opgave 1 Bekijk de figuur hiernaast. a
Leg uit dat deze figuur laat zien dat 2 ⋅ (3 + 7) = 2 ⋅ 3 + 2 ⋅ 7.
b
Teken zelf een figuur die laat zien dat 2 ⋅ (7 − 3) = 2 ⋅ 7 − 2 ⋅ 3.
c
Reken ook nog even na, dat 2⋅(3+7) = 2⋅3+2⋅7 en 2⋅(7−3) = 2⋅7−2⋅3.
Opgave 2 Bekijk de figuur hiernaast. a
Leg uit dat deze figuur laat zien dat (2+5)⋅(3+7) = 2⋅3+2⋅7+5⋅3+5⋅7.
b
Teken zelf een figuur die laat zien dat (5−2)⋅(7−3) = 5⋅7−5⋅3−2⋅7+2⋅3.
c
Reken ook nog even na, dat (2 + 5) ⋅ (3 + 7) = 2 ⋅ 3 + 2 ⋅ 7 + 5 ⋅ 3 + 5 ⋅ 7 en (5 − 2) ⋅ (7 − 3) = 5 ⋅ 7 − 5 ⋅ 3 − 2 ⋅ 7 + 2 ⋅ 3.
Uitleg De figuren hiernaast laten zien dat > 2 ⋅ (u� + 7) = 2 ⋅ u� + 2 ⋅ 7 = 2u� + 14 Het product van de factoren 2 en u� + 7 herleid je zo tot de tweeterm 2u� + 14. > (u� + 5) ⋅ (u� + 7) = u� ⋅ u� + 7 ⋅ u� + 5 ⋅ u� + 5 ⋅ 7 = u�2 + 12u� + 35 Het product van de factoren u� + 5 en u� + 7 herleid je zo tot de drieterm u�2 + 12u� + 35. Een product bestaat uit factoren en een optelling (of aftrekking) uit termen. En je ziet in de bovenste figuur dat de factor 2 wordt verdeeld over de twee termen van de factor u� + 7. In de onderste figuur gebeurt iets dergelijks. Dit is de verdeeleigenschap of ook wel distributieve eigenschap van getallen en daarom ook van variabelen. Je noemt dit wel haakjes uitwerken. Deze eigenschap gaat op voor alle getallen, ook negatieve. Je kunt ook in de omgekeerde richting werken: > 2u� + 14 = 2 ⋅ u� + 2 ⋅ 7 = 2 ⋅ (u� + 7) > u�2 + 12u� + 35 = u� ⋅ u� + 7 ⋅ u� + 5 ⋅ u� + 5 ⋅ 7 = (u� + 7) ⋅ (u� + 5) Dit heet ontbinden in factoren omdat je nu van een tweeterm of een drieterm weer een product van twee factoren maakt. Bij de eerste van deze twee ontbindingen zoek je de grootste gemeenschappelijke deler (GGD) van beide termen. Je kunt dan die GGD buiten haakjes halen. Maar bij de tweede ontbinding kun je beter anders te werk gaan.
PAGINA 20
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 3 Bekijk in de Uitleg op pagina 20 hoe je haakjes kunt uitwerken. a
Maak zelf een rechthoek waarmee je laat zien dat 4(2u� + 3) = 8u� + 12.
b
Maak zelf een rechthoek waarmee je laat zien dat (2u� + 3)(u� + 4) = 2u�2 + 14u� + 12.
c
Werk van u�(2u� + 3) de haakjes uit. Je kunt van u�(2u�−3) de haakjes uitwerken door de uitdrukking te schrijven als u�(2u�−3) = u�(2u�+−3).
d
Wat krijg je dan als je het antwoord zo ver mogelijk herleidt?
e
Werk van (u� + 5)(2u� − 3) de haakjes uit.
f
Laat met behulp van de verdeeleigenschap zien, dat −(u� − 3) = −u� + 3.
Opgave 4 Werk de haakjes uit en herleid zover mogelijk: a
5(u� + 2u�)
b
5u�(u� − 2u�)
c
(u� + 4)(u� + 5)
d
(2u� − 4)(u� − 5)
e
3(2u� + 4) + 5(4 − u�)
f
3(2u� + 4) − (4 − u�)
Opgave 5 Het omgekeerde van haakjes uitwerken is ontbinden in factoren. Daarbij maak je van een tweeterm of een drieterm (of een uitdrukking met nog meer termen) een product van factoren. Eerst ga je op zoek naar de gemeenschappelijke delers van alle termen. a
Bekijk de uitdrukking 6u� + 9. Welke GGD hebben beide termen? Hoe wordt dus de ontbinding in factoren?
b
Bekijk de uitdrukking 8u� − 6u�2 . Welke GGD hebben beide termen? Hoe wordt dus de ontbinding in factoren?
c
Bekijk de uitdrukking 2u�2 − 6u� + 12. Welke GGD hebben alle drie de termen? Hoe wordt dus de ontbinding in factoren?
d
Bekijk de uitdrukking u�2 + 5u� + 6. Is er een GGD van alle drie de termen? Laat zien dat u�2 + 5u� + 6 = (u� + 2)(u� + 3).
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 21
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Theorie en voorbeelden De figuren hiernaast laten zien dat > u� ⋅ (u� + u�) = u� ⋅ u� + u� ⋅ u� Het product van de factoren u� en u� + u� herleid je zo tot de tweeterm u�u� + u�u�. > (u� + u�) ⋅ (u� + u�) = u� ⋅ u� + u� ⋅ u� + u� ⋅ u� + u� ⋅ u� Het product van de factoren u�+u� en u�+u� herleid je zo tot de vierterm u�u� + u�u� + u�u� + u�u�. Een product bestaat uit factoren en een optelling (of aftrekking) uit termen. En je ziet in de bovenste figuur dat de factor u� wordt verdeeld over de twee termen van de factor u� + u�. In de onderste figuur gebeurt iets dergelijks. Dit is de verdeeleigenschap of ook wel distributieve eigenschap van getallen en daarom ook van variabelen. Je noemt dit wel haakjes uitwerken. Deze eigenschap gaat op voor alle getallen, ook negatieve. Je kunt ook in de omgekeerde richting werken: > u� ⋅ u� + u� ⋅ u� = u� ⋅ (u� + u�) > u� ⋅ u� + u� ⋅ u� + u� ⋅ u� + u� ⋅ u� = (u� + u�) ⋅ (u� + u�) Dit heet ontbinden in factoren omdat je nu van een tweeterm of een vierterm weer een product van twee factoren maakt. Bij de eerste van deze twee ontbindingen zoek je de grootste gemeenschappelijke deler (GGD) van beide termen. Je kunt dan die GGD buiten haakjes halen. Maar bij de tweede ontbinding kun je beter anders te werk gaan.
Voorbeeld 1 Hier zie je nog enkele voorbeelden van haakjes uitwerken. > > > > > >
3(5 + 2u�) = 3 ⋅ 5 + 3 ⋅ 2u� = 15 + 6u� −2u�(u� − 4) = −2u�(u� + −4) = −2u� ⋅ u� + −2u� ⋅ −4 = −2u�2 + 8u� (u� + 3)(u� − 4) = (u� + 3) ⋅ (u� + −4) = u� ⋅ u� + −4 ⋅ u� + 3 ⋅ u� + 3 ⋅ −4 = u�2 − u� − 12 2(u� + 1)(u� − 1) = 2(u�2 − u� + u� − 1) = 2(u�2 − 1) = 2u�2 − 2 2(u� + 1) − 2(2 − u�) = 2u� + 2 − 4 + 2u� = 4u� − 2 u�(u� + 1) − (u� − 1) = u�2 + u� − u� + 1 = u�2 + 1
Opgave 6 Werk van de volgende uitdrukkingen de haakjes uit en herleid ze zo ver mogelijk. a
2u� + 3(4 − u�)
b
(2u� + 3)(u� + 4)
c
4u�(u� − u� + 5)
d
3(2u� − 1)(4 − u�)
e
2(u�2 − 3u�) − u�(2 − u�)
f
(6 − u�) ⋅ −u� + 2(u� − 3)
PAGINA 22
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 7 Bij het uitwerken van haakjes kom je een paar bijzondere gevallen tegen. Dat zijn de merkwaardige producten: (u� + u�)(u� − u�) = u�2 − u�2 en (u� + u�)2 = u�2 + 2u�u� + u�2 . a
Laat zien, dat (u� + u�)(u� − u�) = u�2 − u�2 .
b
Laat zien, dat: (u� + u�)2 = u�2 + 2u�u� + u�2 . Je kunt hiermee in sommige gevallen de haakjes sneller uitwerken. Pas dit bij het uitwerken en herleiden van de volgende uitdrukkingen toe.
c
(u� − 5)(u� + 5)
d
(u� + 10)2
e
(3u� + 1)(1 − 3u�)
f
(2u� − 3)2
g
(u� + 2)2 − (u� − 2)2
h
u�(5u� − 4) − (u� − 2)(u� + 2)
Opgave 8 Oefen nu het uitwerken van haakjes via > www.math4all.nl > 3 HAVO > Haakjes > Practicum 1 Blijf oefenen tot je vrijwel geen fouten meer maakt.
Opgave 9 Ook bij het werken met breuken kun je met haakjes te maken krijgen. Je wilt bijvoorbeeld van één breuk maken. a
Wat is het KGV van u� en u� + 1?
b
Maak nu beide breuken gelijknamig en tel ze op.
c
Schrijf de breuk zonder haakjes.
1 u�
1
+ u�+1
Voorbeeld 2 Een uitdrukking zonder haakjes kun je soms ontbinden in factoren door de GGD van alle termen buiten haakjes te halen. Hier zie je er enkele voorbeelden van. > 5u� + 10 = 5 ⋅ u� + 5 ⋅ 2 = 5(u� + 2) > −5u� + 10 = −5 ⋅ u� − −5 ⋅ 2 = −5(u� − 2) of −5u� + 10 = 5 ⋅ −u� + 5 ⋅ 2 = 5(−u� + 2) > −5u�2 − 10u� = −5u� ⋅ u� + −5u� ⋅ 2 = −5u�(u� + 2) > 5u�2 − 10u� + 15 = 5 ⋅ u�2 + 5 ⋅ 2u� + 5 ⋅ 3 = 5(u�2 + 2u� + 3) > 5u�2 − 10u�u� = 5u� ⋅ u� + 5u� ⋅ 2u� = 5u�(u� + 2u�) > 5u�u� − 5u� = 5u� ⋅ u� − 5u� ⋅ 1 = 5u�(u� − 1)
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 23
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 10 Je ziet in Voorbeeld 2 op pagina 23 hoe je kunt ontbinden in factoren door een zo groot mogelijke gemeenschappelijke deler buiten haakjes te halen. a
Bij de tweede uitdrukking zie je hoe er op twee manieren kan worden ontbonden in factoren. Is dat vaker het geval?
b
Hoe kun je controleren of je ontbinding goed is?
Opgave 11 Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a
6u� + 8u�
b
14u�2 − 21u�
c
−4u�u� − 12u�2 + 6u�
d
u�2 − u�
e
3u�2 + 16u�u�
f
−12u�2 − 6u� + 18
Opgave 12 Oefen nu het buiten haakjes halen via > www.math4all.nl > 3 HAVO > Haakjes > Practicum 1 Blijf oefenen tot je vrijwel geen fouten meer maakt.
Voorbeeld 3 De uitdrukking u�2 + 5u� + 6 kun je niet ontbinden in factoren door een GGD buiten haakjes te halen, er is namelijk geen GGD (behalve 1). In de figuur hiernaast zie je dat u�2 + 5u� + 6 = (u� + 2)(u� + 3). Maar hoe kom je nu aan die 2 en die 3? Je ziet in de figuur dat de term 5u� ontstaat door de oppervlaktes 2u� en 3u� op te tellen en dat de term 6 de oppervlakte van het rechthoekje van 2 bij 3 is. Kortom: het getal in de term met u� is de som van 2 en 3 en het getal in de term zonder u� is het product van 2 en 3. Wil je een uitdrukking zoals u�2 + 5u� + 6 ontbinden dan zoek je dus twee getallen die opgeteld 5 en vermenigvuldigd 6 opleveren. In dit geval zijn dat de getallen 2 en 3. Maar in het algemeen zijn dergelijke getallen alleen te vinden als je er van uitgaat dat je uitsluitend gehele getallen wilt hebben. Je kunt dan systematisch alle mogelijkheden voor de vermenigvuldiging nagaan. Je gebruikt de zogenaamde som-en-productmethode.
PAGINA 24
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 13 Neem Voorbeeld 3 op pagina 24 eerst door. Bekijk nu de uitdrukking u�2 + 6u� + 8. Je wilt deze uitdrukking ontbinden. a
Waarom kun je deze uitdrukking niet ontbinden door iets buiten haakjes te halen?
b
Volgens de som-en-productmethode kun je deze uitdrukking ontbinden door twee getallen te zoeken die opgeteld 6 en vermenigvuldigt 8 opleveren. Welke getallen voldoen daar aan?
c
Schrijf de juiste ontbinding op.
d
Controleer je ontbinding door de haakjes weer uit te werken.
Opgave 14 Ontbind de volgende uitdrukkingen met de som-en-productmethode. a
u�2 + 7u� + 12
b
u�2 + 12u� + 20
c
u�2 + 12u� + 13
d
u�2 + 2u� + 1
e
u�2 + 19u� + 90
f
u�2 + 18u� + 81
Opgave 15 Het ontbinden in factoren wordt wat lastiger als je ook mintekens hebt en de twee manieren van ontbinden door elkaar gaat gebruiken of zelfs beide moet gebruiken bij dezelfde uitdrukking. Dan wordt een systematische aanpak belangrijk. a
Laat zien, dat u�2 + 5u� − 6 = (u� + 6)(u� − 1). Leg ook uit hoe je dit in de tabel hiernaast kunt zien. 2
b
Ontbind zelf u� − 5u� − 6
c
Ontbind ook u�2 − u� − 6
product getallen som −6
−6 en 1 −5
−6
6 en −1 5
−6
−3 en 2 −1
−6
3 en −2 1
Je ziet dat bij ontbinden met de som-en-productmethode een tabel van alle mogelijke gehele getallen die het juiste product opleveren handig is. d
Waarom doe je dit voor het product en niet voor de som van beide getallen?
e
Ontbind u�2 − 2u� − 8 De som-en-productmethode is alleen geschikt voor vormen zoals u�2 + u�u� + u�. Zo’n vorm herleid je dan tot (u� + u�)(u� + u�).
f
Druk u� en u� uit in u� en u�.
g
Laat zien, dat u� en u� ook 0 kunnen zijn. Geef van beide situaties een voorbeeld.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 25
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 16 Ontbind de volgende uitdrukkingen. Kijk eerst of je iets buiten haakjes kunt halen en gebruik pas als dat niet (meer) kan de som-en-productmethode. a
u�2 − 7u� + 12
b
u�2 + 2u� − 48
c
u�2 − 9
d
u�2 − 9u�
e
2u�2 + 16u� + 24
f
3u�2 − 48
Verwerken Opgave 17 Werk de haakjes uit en herleid zover mogelijk. a
2u�(u� + 5)
b
2u� − (u� + 5)
c
(2u� − 1)(u� + 5)
d
3(2u� − 1) − 4(u� + 5)
e
(u� + 5)2
f
(2u� − 1)2 − (u� − 5)(u� + 5)
g
(2u� + u�)(u� + 5) + 2u�(5 − u�)
h
(2u� + u�)2 − (u� + 5)2
Opgave 18 Schrijf als één breuk en zonder haakjes. a b
2 u�−2 3 u�−2
+
3 u�
+
2 u�+2
Opgave 19 Breng een zo groot mogelijke factor buiten haakjes. a
14u� + 21u�
b
3u�2 − 6u�u�
c
−4u�2 u� − 4u�u�
d
u�3 − 3u�2 − u�
Opgave 20 Ontbind in factoren met behulp van de som-en-productmethode. a
u�2 + 17u� + 30
b
u�2 − u� − 12
PAGINA 26
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
c
16 − 10u� + u�2
d
u�2 − 100
Opgave 21 Ontbind in factoren. a
12u�2 − 8u�
b
6u� − 16 + u�2
c
1 2 2 u� 2
−8
d
3u� − 6u� − 9
e
−4u�u� + 8u�u�2
f
8u� − 16 − u�2
Opgave 22 Oefen nu het ontbinden in factoren via > www.math4all.nl > 3 HAVO > Haakjes > Practicum 2 Blijf oefenen tot je vrijwel geen fouten meer maakt.
Toepassen Opgave 23: Fietspad aanleggen Bekijk het probleem dat wordt beschreven in > www.math4all.nl > 3 HAVO > Haakjes > Toepassen De afmetingen van het oorspronkelijke vierkante stuk land zijn onbekend. Je kunt daarom voor de lengte en de breedte de variabele u� kiezen. a
Hoeveel bedraagt dan de oppervlakte van het oorspronkelijke stuk land? Nu gaat er aan de noordkant een strook van 3 m af, die er aan de oostkant weer bij komt. Het landje wordt nu rechthoekig.
b
Welke lengte en welke breedte krijgt het stuk land na aanleg van het fietspad?
c
Bereken de oppervlakte van het stuk land na aanleg van het fietspad. Schrijf je antwoord zonder haakjes en zo eenvoudig mogelijk.
d
Welke conclusie trek je?
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 27
1.4
Machten
Verkennen Opgave 1 Een kettingbrief is een brief die elke ontvanger enige malen moet kopiëren en vervolgens door moet sturen (dit kan ook digitaal). Je ziet hiernaast een voorbeeld, op de stippeltjes vul je natuurlijk het adres van een goed doel in. Stel je begint door vijf vrienden zo’n brief te sturen en die sturen hem weer door naar vijf van hun vrienden, enzovoort. Stel verder dat niemand van twee of meer personen deze zelfde brief krijgt. a
Waarom is het aantal brieven dat jouw vrienden versturen dan 52 ? En wat stelt 53 voor? 52 en 53 zijn machten van 5. Als de kettingbrief steeds door gaat is het aantal brieven dat elke nieuwe groep ontvangers verstuurd steeds 5 keer zo groot en krijg je nog hogere machten van 5.
b
Hoeveel is 54 ?
c
Laat zien, dat 54 ⋅ 52 = 56 .
d
Laat ook zien, dat 56 /52 = 54 .
Opgave 2 In de eerste ronde worden er 5 brieven verstuurd, in de tweede ronde 52 , in de derde ronde 53 , enzovoorts. a
Hoeveel brieven worden er in de vierde ronde verstuurd? En in de achtste?
b
Leg uit waarom (54 ) = 58 .
c
Hoeveel is (54 ) ? (Geef je antwoord als macht van 5.)
2
6
Opgave 3 Als je machten van 5 uitrekent, krijg je als snel gigantische bedragen. Dat is leuk voor je goede doel als de kettingbrief blijft doorlopen en iedereen die éne euro overmaakt. a
Hoeveel is 510 ?
b
Waarom is het onwaarschijnlijk dat deze kettingbrief lang blijft doorlopen? Grote getallen geef je weer met de wetenschappelijke notatie u� ⋅ 10u� met n een geheel getal en 1 ≤ u� < 10.
c
Schrijf 510 in de wetenschappelijke notatie afgerond op twee decimalen nauwkeurig.
d
In welke ronde zou het aantal brieven dat wordt verstuurd ongeveer gelijk zijn aan de totale wereldbevolking?
PAGINA 28
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Uitleg Een macht is een herhaalde vermenigvuldiging: 54 = 5 ⋅ 5 ⋅ 5 ⋅ 5. Het getal waarmee je steeds vermenigvuldigt heet het grondtal van de macht en het aantal keren dat je die vermenigvuldiging doet heet de exponent. Het werken met machten ken je al: > Als je twee machten met hetzelfde grondtal vermenigvuldigt, kun je de exponenten optellen: 54 ⋅ 52 = 56 . > Als je twee machten met hetzelfde grondtal deelt, kun je de exponenten aftrekken: 56 /52 = 54 . Hieruit volgt meteen: > Een macht met exponent 0 heeft als uitkomst 1: 50 = 1. > Als je een macht weer tot een bepaalde macht verheft, kun je de exponenten vermenigvuldigen: 2
(54 ) = 58 . > Ook negatieve exponenten komen voor: 5−3 = 50−3 = 50 /53 =
1 53
.
Deze rekenregels gelden in het algemeen voor machten met een willekeurig grondtal en een gehele exponent. Ze zijn vooral nuttig bij het werken met de wetenschappelijke notatie van hele grote en hele kleine getallen. Een getal zoals 135 miljard = 135000000000 schrijf je als: 135000000000 = 1,35 ⋅ 100000000000 = 1,35 ⋅ 1011 . Een getal zoals 31 miljoenste = 0,000032 schrijf je als: 1 0,000032 = 3,2 ⋅ 0,00001 = 3,2 ⋅ 100000 = 3,2 ⋅ 10−5 . In de wetenschappelijke notatie schrijf je een getal in de vorm u� ⋅ 10u� , waarbij 1 ≤ u� < 10 en u� een geheel getal is.
Opgave 4 Bekijk in de Uitleg op pagina 29 hoe je met machten kunt rekenen. Deze rekenregels zijn vooral nuttig als de grondtallen en de exponenten groot zijn. a
Je rekenmachine kan 5200 /5198 waarschijnlijk niet voor je uitrekenen. Toch kun je dit zelf wel. Laat dat zien.
b
Bereken
2
19121 ⋅(1950 ) 19220
.
Je ziet in de uitleg dat ook 0 en zelfs negatieve getallen als exponent kunnen voorkomen. Bij delen mag je de exponenten van elkaar aftrekken. c
Laat zien dat daaruit volgt dat 50 = 1.
d
Laat zien dat daaruit volgt dat 3−6 =
e
Bereken (1514 )
10
1 . 36
⋅ 15108 /15250 .
Opgave 5 Werk met de rekenregels voor machten en herleid zo ver mogelijk. Neem aan dat u� ≠ 0. a
u�5 ⋅ u�2
b
3u�5 ⋅ 4u�2
c
3u�5 /4u�2
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 29
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
4
d
(3u�5 )
e
(−2u�3 ) ⋅ u�3 /(−2u�5 )
4
3
Opgave 6 De omtrek van de Aarde is 40000 km. a
Hoeveel m is dat? Geef je antwoord in de wetenschappelijke notatie.
b
Een nanometer is 1 miljardste m. Schrijf dit getal in de wetenschappelijke notatie.
c
Hoeveel nanometer is de omtrek van de Aarde? Laat zien hoe je daarbij met getallen in de wetenschappelijke notatie rekent.
Theorie en voorbeelden Een macht is een herhaalde vermenigvuldiging, notatie u�u� . Het getal u� waarmee je steeds vermenigvuldigt heet het grondtal van de macht en het aantal keren u� dat je die vermenigvuldiging doet heet de exponent. Het werken met machten ken je al: > Als je twee machten met hetzelfde grondtal vermenigvuldigt, kun je de exponenten optellen: u�u� ⋅ u�u� = u�u�+u� . > Als je twee machten met hetzelfde grondtal deelt, kun je de exponenten aftrekken: u�u� /u�u� = u�u�−u� . Hieruit volgt meteen: > Een macht met exponent 0 heeft als uitkomst 1: u�0 = 1. > Als je een macht weer tot een bepaalde macht verheft, kun je de exponenten vermenigvuldigen: (u�u� )u� = u�u�⋅u� . > Ook negatieve exponenten komen voor: u�−u� = u�1u� . Deze rekenregels gelden in het algemeen voor machten met een willekeurig grondtal (bij delingen is het grondtal ongelijk aan 0) en een gehele exponent. Ze zijn vooral nuttig bij het werken met de wetenschappelijke notatie van hele grote en hele kleine getallen. In de wetenschappelijke notatie schrijf je een getal in de vorm u� ⋅ 10u� , waarbij 1 ≤ u� < 10 en u� een geheel getal is.
Voorbeeld 1 Hier zie je enkele voorbeelden van het werken met machten. Denk er om dat je alleen gelijksoortige termen kunt optellen en aftrekken. > 2u�7 ⋅ 5u�4 = 2 ⋅ 5 ⋅ u�7 ⋅ u�4 = 10u�7+4 = 10u�11 > >
2u�7 5u�4 5u�4 2u�7
2 5 ⋅ 5 = 2⋅ 3 4
=
u�7 u�4 u�4 u�7
= 0,4u�7−4 = 0,4u�3 = 2,5 ⋅
1 u�3
=
2,5 u�3
> (−2u� ) = −2u�3 ⋅ −2u�3 ⋅ −2u�3 ⋅ −2u�3 = 16u�12 4
6
> (−2u�3 ) + (u�2 ) = 16u�12 + u�12 = 17u�12 > 18u�2 u�3 − (2u�u�)2 ⋅ 3u� = 18u�2 u�3 − 12u�2 u�3 = 6u�2 u�3
PAGINA 30
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 7 Bekijk de herleidingen in Voorbeeld 1 op pagina 30 en loop ze even na. Herleid zelf de volgende uitdrukkingen. a b
6u�5 u�2 ⋅ 2u�3 u� 6u�5 u�2 2u�3 u� 2
c
(4u�) − 4u�2
d
u�3 ⋅ 2u� + 2(u�u�)2
e
8u�3 ⋅ 2u�u�2 − (2u�2 u�)
f
2u�⋅(−2u�)3 u�2 ⋅4u�u�
2
Opgave 8 Ook bij het uitwerken van haakjes kun je met machten te maken krijgen. Werk in de volgende uitdrukkingen de haakjes uit en herleid ze zover mogelijk. a
2u�3 (1 − 6u�2 )
b
(u�2 − 4)(u�2 + 1)
c
(u�3 − 2)
d
4u�2 (u� + 3) − 2u�(u�2 − 4)
e
(4 + 3u�2 ) − (u�2 − 1)(u�2 + 1)
f
(u� + 1)3
2
2
Opgave 9 Uitdrukkingen met machten die uit meerdere termen bestaan kun je soms ontbinden in factoren. Hieronder zie je dergelijke uitdrukkingen. Ontbind ze zover mogelijk. a
2u�4 + 6u�3
b
u�2 u�3 − 4u�3 u�5
c
u�3 − 4u�
d
24u�2 − 8u�3 + 2u�4
Voorbeeld 2 Deze getallen zijn geschreven in de wetenschappelijke notatie: u� = 3,6 ⋅ 1013 , u� = 1,2 ⋅ 1012 , u� = 1,2 ⋅ 10−6 en u� = 9,0 ⋅ 10−7 . Bereken u� + u�, u� ⋅ u�, u� − u� en u� /u� . De antwoorden geef je dan natuurlijk ook in de wetenschappelijke notatie! Let vooral op het werken met de machten van 10. Alleen gelijksoortige uitdrukkingen mag je optellen of aftrekken. > u� + u� = 3,6 ⋅ 1013 + 1,2 ⋅ 1012 = 3,6 ⋅ 1013 + 0,12 ⋅ 1013 = 3,72 ⋅ 1013 > u� ⋅ u� = 3,6 ⋅ 1013 ⋅ 1,2 ⋅ 10−6 = 4,32 ⋅ 107 > u� − u� = 1,2 ⋅ 10−6 − 9,0 ⋅ 10−7 = 12,0 ⋅ 10−7 − 9,0 ⋅ 10−7 = 3,0 ⋅ 10−7 >
u� u�
=
3,6⋅1013 9,0⋅10−7
= 0,4 ⋅ 1020 = 4,0 ⋅ 1019
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 31
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 10 In Voorbeeld 2 op pagina 31 zie je hoe je met getallen in de wetenschappelijke notatie rekent. a
Probeer de vier voorbeelden eerst zelf uit te rekenen zonder naar de oplossing te kijken. Schrijf je antwoorden ook in de wetenschappelijke notatie.
b
Bereken u� /u� .
c
Bereken u� − u�.
d
Bereken u�3 .
e
Waarom is u� − u� ≈ u�?
Opgave 11 De astronomische eenheid (AE) is de gemiddelde afstand van de Aarde tot de Zon. 1 AE ≈ 1,5 ⋅ 108 km. a
Hoeveel AE is 1 km?
b
Planeet Jupiter bevindt zich ongeveer 5,2 AE van de zon. Hoeveel km is dat?
c
Pluto bevindt zich ongeveer 5,9 ⋅ 109 km van de zon. Hoeveel AE is dat?
d
Een lichtjaar is de afstand die het licht in een jaar aflegt. De lichtsnelheid is 3 ⋅ 108 m/s. Hoeveel AE is 1 lichtjaar?
Verwerken Opgave 12 860 ⋅2200 4192
Bereken
door met machten van 2 te rekenen.
Opgave 13 Werk eventuele haakjes uit en herleid zover mogelijk. a
3u�2 u�3 ⋅ −2u�u�2
b
3u�2 u�3 2u�u�2
c
(3u�2 ) + 2u�2 ⋅ u�3 − 2u�2 ⋅ 5u�4
d
3u�2 (u�u�2 − 2u�) − 2u�u�(u�2 u� − u�)
e
(u�3 + 5) − u�2 ⋅ u�4
f
3
2
2
2u� u�+3u�u�2 2u�u� 5 2
g
u� (u� − 4)(u�2 + 1)
h
2u�(3u�2 ) − 2u�u� ⋅ u�5
3
PAGINA 32
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 14 Ontbind in factoren. a
12u�6 − 18u�3
b
4u�u�3 + 12u�2 u� − 4u�u�
c
u�5 − u�4 − 2u�3
d
4u� − 8u�2 + 4u�3
Opgave 15 Alle stoffen bestaan uit atomen. Die atomen hebben een zekere massa, de atoommassa. Die atoommassa wordt uitgedrukt in een eenheid u die gelijk is aan ééntwaalfde deel van een koolstof-12 atoom, namelijk 1,66 ⋅ 10−24 gram. a
Het koolstof-12 atoom heeft dus een massa van 12 u. Hoeveel gram is dat?
b
Uit hoeveel atomen bestaat 12 gram koolstof-12? Waterstof heeft een atoommassa van ongeveer 1 u en zuurstof van ongeveer 16 u.
c
Laat zien dat 1 gram waterstof en 16 gram zuurstof evenveel atomen bevatten. Water heeft moleculen die bestaan uit 1 atoom zuurstof en 2 atomen waterstof. De molecuulmassa is daarom 18 u.
d
Hoeveel moleculen zitten er in 1 kg (dat is 1 liter) water?
Opgave 16 Oefen nu het werken met machten van variabelen via > www.math4all.nl > 3 HAVO > Machten > Practicum Blijf oefenen tot je vrijwel geen fouten meer maakt.
Toepassen Opgave 17: Sissah ben Dahir Bekijk het verhaal over Sissah ben Dahir in > www.math4all.nl > 3 HAVO > Machten > Toepassen Je ziet in de figuur hoeveel vakjes een schaakbord heeft. a
Hoeveel graankorrels moet de koning op het tiende vakje leggen?
b
Hoeveel graankorrels komen er op het 64ste vakje?
c
Je rekenmachine kan het aantal graankorrels op het 64ste vakje niet uitrekenen, alleen benaderen. Hoeveel graankorrels worden het ongeveer? Neem aan dat een graankorrel ongeveer 65 mg weegt.
d
Hoeveel gewicht zou er dan op het 64ste vakje rusten als alle graankorrels er op zouden kunnen liggen?
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 33
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Neem aan dat een vakje van het schaakbord 5 bij 5 cm is en dat in elke cm3 zo’n 100 graankorrels kunnen worden geperst. De hoeveelheid graan op het 64ste vakje past dan in een balkvormige toren met een grondvlak van 5 bij 5 cm. e
Hoe hoog zou die toren moeten worden?
Opgave 18: Machten optellen Bekijk nog eens het verhaal dat wordt beschreven in > www.math4all.nl > 3 HAVO > Machten > Toepassen Je ziet in de figuur hoeveel vakjes een schaakbord heeft. a
Hoeveel graankorrels moet de koning op de eerste tien vakjes samen leggen?
b
Laat zien dat het antwoord op de vorige vraag gelijk is aan 210 − 1. De totale hoeveelheid graankorrels die op het schaakbord zouden moeten komen is 1 + 2 + 22 + 23 + ... + 262 + 263 . Dit is gelijk aan 264 − 1.
c
Dat kun je zelf beredeneren. Probeer die redenering te vinden.
PAGINA 34
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
1.5
Wortels
Verkennen Opgave 1 Van een vierkant met zijde 3 is de oppervlakte 32 = 9. Van een vierkant met oppervlakte 9 is de zijde √9 = 3. Worteltrekken is terugrekenen vanuit een kwadraat. a
Je ziet hier een vierkant 𝐴𝐵𝐶𝐷 met oppervlakte 10. Hoe lang is de zijde exact? En ongeveer? Door vier van die vierkanten tegen elkaar te leggen, kun je weer een vierkant maken. De zijde ervan kun je op twee manieren berekenen.
b
Welke oppervlakte heeft dit vierkant? Op welke twee manieren kun je de zijde ervan berekenen? Rechthoek 𝐴𝐸𝐹𝐷 heeft een lengte van √40 en een breedte van √10.
c
Laat zien dat hieruit volgt √40 ⋅ √10 = √40 ⋅ 10.
d
Laat ook zien, dat 2 ⋅ (2√10 + √10) = 6√10.
Opgave 2 Van een kubus met ribbe 2 is de inhoud 23 = 8. 3 Van een kubus met inhoud 8 is de ribbe √8 = 2. Derde machtsworteltrekken is terugrekenen vanuit een derde macht. a
Hoe lang is een ribbe van een kubus met inhoud 10 exact? En ongeveer? Door acht van die kubussen tegen elkaar te leggen, kun je weer een kubus maken. De ribbe ervan kun je op twee manieren berekenen.
b
Welke inhoud heeft deze kubus? Op welke twee manieren kun je de ribbe ervan berekenen? 3
Een balk die bestaat uit twee van deze kubussen heeft een lengte van √80 en een breedte en een hoogte 3 van √10. c
3
3
3
3
Laat zien dat hieruit volgt √80 ⋅ √10 ⋅ √10 = √80 ⋅ 10 ⋅ 10.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 35
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Uitleg Worteltrekken is terugrekenen vanuit kwadrateren. De wortel uit 9 is 3 omdat 32 = 9. Zo geldt in het algemeen: √u�2 = u� als u� ≥ 0. Helaas zijn de meeste getallen geen zuivere kwadraten en kun je de wortels eruit alleen maar benaderen. Maar vroegtijdig benaderen is in berekeningen vaak niet gewenst. En daarom moet je het rekenen met wortels oefenen. Je weet al dat hoe dat gaat: > √u� ⋅ √u� = √u� ⋅ u� als u� ≥ 0 en u� ≥ 0. >
√u� √u�
u�
= √ u� als u� ≥ 0 en u� > 0.
> Alleen gelijke wortels kun je optellen of aftrekken: 3√10+ 2√10 = 5√10, maar 3√10 + 2√11 kun je niet verder vereenvoudigen. Bij worteltrekken gaat het om terugrekenen vanuit een kwadraat. Maar er bestaan ook hogere machten. Bij het terugrekenen vanuit derde machten spreek je van derde machts worteltrekken, bij het terugrekenen vanuit vierde machten van vierde machts worteltrekken, enz. Met dergelijke hogere machtswortels kun je op dezelfde manier rekenen als met ‘gewone’ wortels. Nu is: u� √u�u� = u� als u� ≥ 0. Er is wel één ding waar je op moet letten: derde machten en vijfde machten, enz., kunnen ook negatief zijn. En kwadraten, vierde machten, zesde machten, enz., 3 4 kunnen niet negatief zijn. Dit betekent dat √−8 = −2, maar √−16 geen reëel getal is.
Opgave 3 In de Uitleg op pagina 36 wordt behalve over ‘gewone’ wortels ook gesproken over hogere machtswortels. Bereken de volgende hogere machtswortels en laat ook zien dat ze juist zijn. 3
a
√64
b
√−343
c
√16
d
√−16
e
√243
3 4 4 5
Opgave 4 Bekijk in de Uitleg op pagina 36 hoe je met wortels kunt rekenen. Je kunt door kwadrateren aantonen dat de rekenregels juist zijn. a
Waarom is een wortel wel een ‘tweede machtswortel’?
b
Waarom staat bij √u�2 = u� dat dit alleen geldt als u� ≥ 0? Laat met een voorbeeld zien dat die toevoeging nodig is.
PAGINA 36
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Gebruik de rekenregels om de volgende uitdrukkingen met wortels te vereenvoudigen. c
5√15 − √3 ⋅ √5
d
4√42 2√3
+ 2√2 ⋅ √7
Ook kun je bij sommige wortels kwadraten buiten het wortelteken halen: √18 = √9 ⋅ 2 = √32 ⋅ 2 = √32 ⋅ √2 = 3√2. e
Haal bij √48 een zo groot mogelijk kwadraat buiten het wortelteken.
Opgave 5 Met derdemachtswortels kun je net zo rekenen als met ‘gewone’ wortels. Toch is er een verschil. a
Waarom is de derdemachtswortel uit een negatief getal wel mogelijk? Geef een voorbeeld.
b
√u�3 = u� voor elke waarde van u�. Hoeveel is √u�6 ?
3
3
Gebruik de rekenregels om de volgende uitdrukkingen met wortels te vereenvoudigen. c
3
3
3
d
3
5 ⋅ √15 − √3 ⋅ √5 4 √42 3 2 √3
3
3
+ 2 √2 ⋅ √7 3
Ook kun je bij sommige derdemachtswortels derde machten buiten het wortelteken halen: √54 = 3 3 3 3 √27 ⋅ 2 = √33 ⋅ √2 = 3 √2. e
3
Haal bij √128 een zo groot mogelijke derde macht buiten het wortelteken.
Theorie en voorbeelden Worteltrekken is terugrekenen vanuit kwadrateren. nde machts worteltrekken is terugrekenen vanuit een u�de macht. Zo geldt in het algemeen: u� √u�u� = u� als u� ≥ 0. Het rekenen met u�de machts wortels gaat zo: >
u�
u�
u� √u� ⋅ √u� = √u� ⋅ u� als u� ≥ 0 en u� ≥ 0. u�
√u� √u�
u�
u� = √ u� als u� ≥ 0 en u� > 0. > Alleen gelijke wortels kun je optellen en/of aftrekken.
>
u�
Let er op dat oneven machten ook negatief kunnen zijn. En even machten kunnen niet negatief zijn. Dit betekent dat bij3 4 voorbeeld dat √−8 = −2, maar dat √−16 geen reëel getal is. De rekenregels hierboven zijn dus voor oneven u� ook geldig voor negatieve waarden van u� en/of u�.
Voorbeeld 1 Hier zie je hoe je behulp van de rekenregels voor wortels enkele uitdrukkingen kunt vereenvoudigen. > √48 + 3√27 = √16 ⋅ 3 + 3√9 ⋅ 3 = 4√3 + 3 ⋅ 3√3 = 13√3 > √3u�2 + 2u�√12 = √u�2 ⋅ 3 + 2u�√4 ⋅ 3 = u�√3 + 2u� ⋅ 2√3 = 5u�√3 >
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3 √54 + √250 = √27 ⋅ 2 + √125 ⋅ 2 = √33 ⋅ √2 + √53 ⋅ √2 = 3 ⋅ √2 + 5 ⋅ √2 = 8 ⋅ √2
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 37
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 6 Bekijk de herleidingen in Voorbeeld 1 op pagina 37 en loop ze even na. Herleid zelf de volgende uitdrukkingen. a
√12 − √3
b
√128 + 2√98
c
6√15u�2 − √3u� ⋅ √5u� (met u� ≥ 0)
d
3√u�2 u� − u�√u� + √2u�2 (met u� ≥ 0 en u� ≥ 0)
e
√108 − 2 √32
f
3 √72u�3 − √3u� ⋅ √3u�2
3
3
3
3
Opgave 7 Een geodriehoek is rechthoekig met twee even lange rechthoekszijden. Neem aan dat die zijden de lengte u� hebben. a
Neem u� = 4. Toon aan dat de hypothenusa dan een lengte van 4√2 heeft.
b
Toon aan dat de hypothenusa altijd een lengte van u�√2 heeft. Een rechthoekige driehoek met een hoek van 60° is de helft van een gelijkzijdige driehoek. Als de kortste rechthoekszijde een lengte van u� heeft, dan heeft de langste rechthoekszijde een lengte van u�√3.
c
Neem u� = 4. Laat zie dat de lengste rechthoekszijde 4√3.
d
Toon aan dat in het algemeen de langste rechthoekszijde een lengte van u�√3 heeft.
Opgave 8 Van een kubus zijn alle zijvlaksdiagonalen even lang en alle lichaamsdiagonalen even lang. Neem een kubus met een ribbe van lengte u�. a
Neem u� = 4. Toon aan dat de lengte van elke zijvlaksdiagonaal 4√2 is.
b
Toon aan dat de lengte van elke zijvlaksdiagonaal u�√2 is.
c
Neem u� = 4. Toon aan dat de lengte van elke lichaamsdiagonaal 4√3 is.
d
Toon aan dat de lengte van elke lichaamsdiagonaal u�√3 is.
Voorbeeld 2 Bij breuken met wortels in de noemer is het vaak handig om die wortel weg te werken uit de noemer. Dat kun je doen door teller en noemer met die wortel te vermenigvuldigen. Bekijk deze voorbeelden maar. > >
1 √2 u� √u�
=
1⋅√2 √2⋅√2
+ √u� =
√2 2 u�⋅√u� √u�⋅√u�
=
=
1 2 √2
+ √u� =
u�√u� u�
+ √u� = √u� + √u� = 2√u�
Bij hogere machtswortels is dit minder eenvoudig.
PAGINA 38
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 9 Bekijk de herleidingen in Voorbeeld 2 op pagina 38. a
Waar wordt bij
b
Waarom is
c
Laat zelf zien
√2 2
1 √2
vermenigvuldigt met
1 2 √2? u� dat u� = √
√2 ? √2
=
√u�.
Opgave 10 Bekijk de herleidingen in Voorbeeld 2 op pagina 38 en loop ze even na. Herleid zelf de volgende uitdrukkingen tot er geen wortels meer in de noemer van een breuk staan en ze zo eenvoudig mogelijk zijn. a
2 √3
b
√2 ⋅ √5 +
c
2u� √u�
d
u�√ u� + √ 4
e f
5 2√10
1
− √ 4 u� 4
2u� 3 √u� u� 4 √u�3
u�
4 +√ u�
Opgave 11 Oefen nu het herleiden van uitdrukkingen met wortels via > www.math4all.nl > 3 HAVO > Wortels > Practicum Blijf oefenen tot je vrijwel geen fouten meer maakt.
Verwerken Opgave 12 Bereken de volgende wortels en controleer het antwoord door machtsverheffen. a
√1024
b
√1024
c
10
5
√1024
Opgave 13 Herleid de volgende wortelvormen tot ze zo eenvoudig mogelijk zijn. 3
3
3
a
√27 + √4 ⋅ √16
b
√28 + 2√63
c
(√6 − 1)
d
( √10)
4
2
8
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 39
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
e
10 √5
f
√ 4 + √12
g
√5 2−√5
h
2 3 √4
− √5
3
3
− √2
Opgave 14 Herleid de volgende wortelvormen. Neem aan dat u� > 0 en u� > 0. 3
1
a
2 √ 4 u� + 2 u�√3
b
3u�2 √u�
c
√u�2 u� ⋅ √16u�2 u�3
− u�√u�
4
4
Opgave 15 Een balk heeft ribben met een lengte van u�, 2u� en 3u� cm. a
Bereken alle mogelijke lengtes van de zijvlaksdiagonalen.
b
Bereken de lengte van alle lichaamsdiagonalen.
Toepassen Opgave 16: Tekendriehoeken Bekijk de twee tekendriehoeken in > www.math4all.nl > 3 HAVO > Wortels > Toepassen Je ziet hoe lang hun zijden zijn als de kleinste een lengte van u� cm heeft. Neem eerst de geodriehoek. a
Hoe lang zijn alle zijden als de kortste zijde 8 cm is?
b
Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 16 cm is?
c
Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 1 cm is? Neem nu de andere tekendriehoek.
d
Hoe lang zijn alle zijden als de kortste zijde 4 cm is?
e
Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 10 cm is?
f
Hoe lang zijn alle zijden als de langste zijde 1 cm is?
g
Hoe lang zijn alle zijden als de langste rechthoekszijde 6 cm is?
PAGINA 40
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 17: Tekendriehoeken tegen elkaar De driehoek hiernaast bestaat uit twee tekendriehoeken tegen elkaar. a
Hoe groot is de omtrek als de langste zijde 8 cm is?
b
Bereken de oppervlakte van deze driehoek. Nu is 𝐵𝐶 geen 8, maar juist onbekend. De oppervlakte van de driehoek is 9 + 3√3.
c
Bereken de lengte van 𝐵𝐶.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 41
1.6
Totaalbeeld
Samenvatten In dit onderwerp heb je vooral vaardigheden op het gebied van de algebra (het rekenen met variabelen) geleerd. Hopelijk heb je deze vaardigheden zo goed geoefend dat je ze de komende jaren echt ‘in de vingers hebt’. Bij veel van de onderwerpen die je al dit jaar tegen komt zul je ze nodig hebben, maar in de toekomst zul je (zeker als je wiskunde B gaat kiezen) merken dat ze onontbeerlijk zijn. De onderstaande opgaven zijn bedoeld om overzicht over het onderwerp ‘Algebra’ te krijgen. Dit betreft de onderdelen 1, 2, 3, 4 en 5 van dit onderwerp. Het is nuttig om er een eigen samenvatting bij te maken. De opgaven hieronder zijn bedoeld om je daarbij te helpen. Je hebt geleerd > rekenen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen) met variabelen, formules en uitdrukkingen herleiden, gelijksoortige termen ( Theorie op pagina 8); > breuken vereenvoudigen, gelijknamig maken, optellen, afrekken, vermenigvuldigen en delen, het KGV ( Theorie op pagina 16); > haakjes uitwerken en ontbinden in factoren, de GGD en de som-en-productmethode ( Theorie op pagina 22); > rekenen met machten met gehele exponenten, de wetenschappelijke notatie van getallen ( Theorie op pagina 30); > rekenen met (hogere machts) wortels, wortelvormen herleiden ( Theorie op pagina 37); Voorkennis > werken met formules, ook met haakjes en breuken; > rekenen met machten en wortels.
Opgave 1 Een belangrijke algebraïsche vaardigheid is het herleiden van uitdrukkingen met het doel ze eenvoudiger te maken. Een eenvoudiger betekent meestal dat je er minder tekens, minder symbolen voor nodig hebt. Dat kunnen ook uitdrukkingen met haakjes, breuken, machten en wortels zijn. Vereenvoudig de volgende uitdrukkingen en schrijf ze (waar breuken voorkomen) als één breuk. a
5u� + 2u� − 3u� − u�
b
5u� ⋅ 2u� − 3u� ⋅ −u�
c
1 2u�
+
2 u�
d
1 2u�
−
2 u�+1
e
(u� + 2)(u� + 1) − u�(u� + 1)
f
4 − (u� + 2)2
g
u�2 ⋅ (2u�)3 − 2u�2 ⋅ 4u�3
h
(u�3 − 2) − u�4 (u�2 + 1)
2
PAGINA 42
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 2 Wanneer je in bepaalde uitdrukkingen getallen wilt invullen voor de variabelen, is het verstandig om ze eerst zo eenvoudig mogelijk te schrijven. Bereken de volgende uitdrukkingen voor u� = 4 en u� = −6. a
4u�u�3 3u�u�
b
2u�(u� − 1) − 2u�(u� − 1)
c
1 2u�u�
d
(u� + u�) − (u� − u�)2
+
3 u�u� 2
Opgave 3 Schrijf de volgende formules zo, dat u� is uitgedrukt in u�, dus in de vorm u� = ... a
4u� − 2u� = 7
b
u�(u� − 2) = 5
c
1 u�
d
2u� u�+1
+
1 u�
=2
=4
Opgave 4 Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a
12u�3 u� − 16u�u�2
b
12u�3 − 4u�
c
u�2 − 2u� − 80
d
32 + u�2 + 12u�
e
84 − 2u� − 2u�2
f
4u�2 − 1
Opgave 5 Gegeven zijn de getallen u� = 5,4 ⋅ 109 , u� = 3,1 ⋅ 108 en u� = 1,4 ⋅ 10−5 . Schrijf bij de volgende berekeningen het antwoord ook in de wetenschappelijke notatie. a
Bereken u� + u�.
b
Bereken u� ⋅ u�.
c
Bereken u� ⋅ u�.
d
Bereken 1 /u� .
Opgave 6 Het vereenvoudigen en samennemen van wortelvormen is ook een nuttige vaardigheid. Vereenvoudig: a
2√21 + 2√3 ⋅ 3√7
b
√ 64
c
√96 − √24
d
4√2 √3
e
√102 − 73
3
27
+ √2 ⋅ √3
5
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 43
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Testen De volgende opgaven zijn bedoeld om na te gaan of je de onderdelen 1 tot en met 5 van het onderwerp ‘Algebra’ voldoende beheerst.
Opgave 7 Vereenvoudig de volgende uitdrukkingen. a
5u�2 + 6u� − u�(u� + 3)
b
(u�2 − 4)(u�2 + 4) − u�3 (u� + 1)
c
4u�u�2 − 2u�2 u� + 6u�u� ⋅ 4u� − 6u�u� ⋅ 4u�
d
4u� − (8 − 4u�)
e
(u� − 1)2 − (u� − 1)(u� + 1)
f
(−2u�)3 ⋅ 3u�2 − 6u�u� ⋅ −u�2 u�
Opgave 8 Schrijf de volgende uitdrukkingen als één breuk. a b c d e f
4 5 u� + u� 5u� 4 10 u� ⋅ 8u�2 2 3 5 3u� + u� ⋅ u� 2 1 u�+2 − u� −u� 2 3u� / 5u� 1 (u�−1)2
+
1 u�−1
Opgave 9 Bereken als u� = 4, u� = −5 en u� = 3. a
3u�2 u� −4u�u�u�
b
(−2u�)4 + 6u�6 /(2u�−2 )
c
4u�(2u� + u�) − 2u�(1 + 2u�)
Opgave 10 Herleid de volgende uitdrukkingen tot u� is uitgedrukt in u�. a
u� − 2u� = 6
b
2u�u� = 13
c
u� 2u�
d
3 u�
= 12
+
2 u�
=1
PAGINA 44
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Opgave 11 Ontbind de volgende uitdrukkingen in factoren. a
4u�2 − 6u�
b
4u�3 u� − 6u�u�3
c
4u�2 − 4
d
u�2 − 9u� − 22
e
4u�2 + 40u� + 64
f
2u� + u�2 − u�3
Opgave 12 In de nanotechnologie gaat het om hele kleine afstanden: 1 nm (nanometer) is 10−9 m. Dit is een schaal van grootte die net boven die van atomen (0,060 nm tot 0,275 nm) en eenvoudige moleculen ligt. Hiernaast zie je een foto van een koolstofnanobuis die in een lus op een haar ligt. Gebruik in deze opgave steeds de wetenschappelijke notatie. a
Hoeveel m is de grootte van een atoom dat 0,060 nm is?
b
Je ziet in de figuur een afstand van 20μm aangegeven door een balkje. Hoeveel m is 20μm?
c
Hoeveel balkjes van 20μm gaan er in een haar van 16 cm?
d
Schat de diameter van de koolstofnanobuis. Hoeveel van die nanobuizen tegen elkaar hebben dezelfde diameter als één haar?
Opgave 13 Schrijf de volgende uitdrukkingen met wortels zo eenvoudig mogelijk en in ieder geval zonder wortelteken in de noemer van een breuk. a
4√6 − √2 ⋅ √3
b
18√30 3√6
c
√32 − √8
d
3 √2
Opgave 14 Deze vierhoek 𝐴𝐵𝐶𝐷 bestaat uit twee driehoeken. Neem aan dat 𝐴𝐷 = 3 cm. a
Bereken de omtrek van vierhoek 𝐴𝐵𝐶𝐷.
b
Bereken de oppervlakte van vierhoek 𝐴𝐵𝐶𝐷. Neem nu aan dat de lengtes van de zijden onbekend is. De oppervlakte van vierhoek 𝐴𝐵𝐶𝐷 is 2 + √3.
c
Bereken nu de exacte lengte van de zijden van de vierhoek.
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013
PAGINA 45
WISKUNDE EERSTE FASE HAVO/VWO > REKENEN EN ALGEBRA > ALGEBRA
Toepassen Opgave 15: Bijzondere ontbindingen Bekijk de uitdrukking u�6 + 5u�3 + 6. a
Leg uit waarom je deze uitdrukking kunt schrijven als u�2 + 5u� + 6.
b
Ontbind u�2 + 5u� + 6 met de som-en-productmethode.
c
Schrijf nu de juiste ontbinding op voor u�6 + 5u�3 + 6.
d
Waarom kun je u�5 + 5u�3 + 6 niet op deze manier ontbinden in factoren? Je kunt deze manier van ontbinden in factoren af en toe toepassen. Ontbind:
e
u�4 − 3u�2 − 18
f
u�10 − 12u�5 + 32
g
2 − u�3 − u�6
h
u�12 − 13u�6
Opgave 16: Oppositie van planeten Wanneer een planeet gezien vanuit de zon met de Aarde op één lijn ligt, zeg je dat deze planeet in oppositie staat. Oppositie komt bij elke planeet met vaste tussenpozen voor. De tijd 𝑇 (in dagen) tussen twee opposities hangt af van de omlooptijd van de Aarde 𝑇𝐴 (in dagen) om de zon en de omlooptijd van de planeet 𝑇𝑃 (in dagen) om de zon. 1 1 1 Er geldt: 𝑇𝑃 = 𝑇𝐴 − 𝑇 . a
Hoe verder een planeet van de zon af staat hoe groter 𝑇𝑃 . Betekent dit dat dan ook 𝑇 groter wordt?
b
Tussen twee opposities van Jupiter zitten 398,6 dagen. Bereken de omlooptijd van Jupiter in dagen nauwkeurig. De omlooptijd van de Aarde is 365,25 dagen.
c
De omlooptijd van Mars is 1,88 jaar. Bereken de tijd tussen twee opposities in dagen nauwkeurig. Alle planeten van ons zonnestelsel voldoen aan de wet van Kepler die zegt dat 𝑇𝑃 = 3,95 ⋅ 10−20 ⋅ u�3 waarin u� de gemiddelde afstand van de planeet tot de zon in km is.
d
Voor Saturnus geldt u� ≈ 1,43 ⋅ 109 km. Bereken de tijd tussen twee opposities van Saturnus in dagen nauwkeurig.
PAGINA 46
STICHTING MATH4ALL
3 OKTOBER 2013