Wijzigingsblad BRL K10001
Voor het productcertificaat voor substraatmaterialen Wijzigingsdatum 1 april 2013 Vastgesteld door CvD Substraatmaterialan d.d. 6 februari 2013
Het gebruik van deze Beoordelingsrichtlijn door derden, voor welk doel dan ook, is uitsluitend toegestaan nadat een schriftelijke overeenkomst met Kiwa is gesloten waarin het gebruiksrecht is geregeld. Geldigheid Dit wijzigingsblad is een aanvulling bij BRL nummer K10001/02, d.d. 2005-11-01. Bindend verklaring Deze beoordelingsrichtlijn is door Kiwa N.V. bindend verklaard per 1 april 2013. Voorwoord De laatste zin in de 6e alinea “De verplichting van het operationeel hebben………….. is in de nieuwe BRL niet meer opgenomen.” vervalt. 2.3.2 Vormvast materiaal de tekst ‘In aanvang hanteert het laboratorium 5 herhalingen, dat na gebleken nauwkeurigheid naar 3 herhalingen kan worden teruggebracht’, veranderen in de volgende tekst. Bij minerale wol de volgende bepalingen in 3-voud analyseren. Het gaat om: • Zinktijd • Lucht- en watergehalten • Bulkdichtheid (NB hiervoor blijft nog wel een test met 48/49 blokken verplicht) • Flaplengte (bij matten) • Waterdichtheid flap (bij matten) • EC • pH • mechanische eigenschappen • kweekbare schimmels • afmetingen matten Mocht uit de resultaten blijken dat de variatie tussen de herhalingen groot is en/of dat de waarden dicht bij de norm liggen, dan dient men terug te keren naar een aantal van 5 herhalingen. De volgende bepalingen in 5-voud analyseren: • Organische stofgehalte • Afmetingen blokken • plantverdraagzaamheid 3.5.4 Lichtreflectie Toevoegen: De Mac Beth-methode kan niet worden gehanteerd bij zwart-wit folie. 4.2 Transport 4.2.1 en 4.2.2 vervangen door de volgende tekst: Extern transport mag geen schade aan het product veroorzaken of afbreuk doen aan de gestelde eisen aan het product. De producent moet ervoor zorg dragen dat zijn producten en grondstoffen zodanig worden getransporteerd dat geen vervuiling kan optreden door giftige stoffen, micro-organismen, zaden, insecten e.d. Om dit te waarborgen moet de producent over een procedure beschikken voor het transport van gerede en ingekochte producten. In de procedure moet ten minste aan bod komen: • Een instructie voor de transporteurs over wat wel en niet mag; • Ervoor zorgen dat deze instructie bij de betreffende chauffeurs bekend is; • Controle op naleven van de instructie. Aspecten die ten minste in de instructie moeten worden opgenomen zijn: • Goederen en stoffen die niet mogen worden getransporteerd; Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 1 van 15
•
•
Goederen en stoffen alleen mogen worden getransporteerd onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op: o type voertuig (walking floor, keeper, container, huifauto); o manier van reinigen van het voertuig; o type verpakking van de goederen en stoffen; Instructies t.a.v. de manier van schoonmaken.
Indien de afnemer van het product het transport zelf regelt, valt het onderdeel transport niet onder de werking van het certificaat. De producent moet bovengenoemde aspecten aan de afnemer meedelen. Bijlage 8 bevat richtlijnen m.b.t. stoffen die niet of slechts onder voorwaarden mogen worden vervoerd in de transportmiddelen die worden gebruikt voor het transport van gecertificeerde substraatmaterialen.
5.1.2.2 Bulkdichtheid voor aflevering 5.1.2.2 vervangen door de volgende tekst: De bulkdichtheid voor aflevering [kg/m³] wordt bepaald volgens paragraaf 3.2.2. Door de producenten wordt per product een indicatieve waarde op het label of ander leveringsdocument bekend gemaakt. Verhandeling zal plaatsvinden op basis van volume-dimensionering en aantallen. De bulkdichtheid voor aflevering van opkweekblokken moet worden gegarandeerd. Meting vindt plaats op het halffabrikaat bestemd voor blokken met afmetingen van 10×10×6.5 cm; slechts als daar een speciale reden voor is, zal op het eindproduct worden gemeten. Voor de streefwaarde geldt een werkgebied van 70-80 kg/m3. De bulkdichtheid van een partij wordt daarbij vastgesteld door een steekproef te nemen volgens bijlage 9. De streefwaarde voor de gemiddelde bulkdichtheid van de steekproef moet ≤ 80 kg/m3 zijn. Van de individuele blokken mag slechts 2 van de 48 (of 49) blokken een bulkdichtheid hebben boven 85 kg/m3. Voor blokken van minerale wol waaraan een toevoeging heeft plaats gehad, mag de streefwaarde voor de gemiddelde bulkdichtheid worden verhoogd in overeenstemming met het gewicht van de toevoeging. 5.1.2.3. Mechanische eigenschappen. Mechanische eigenschappen worden bepaald aan het eindproduct De volgende zin vervalt: Omdat de diversiteit aan vormen (plantgaten) groot is en dit belangrijke invloed heeft op de uitkomst van de metingen, zullen onderstaande bepalingen voorlopig alleen worden uitgevoerd op het halffabrikaat, dus op blokken zonder plantgaten en op matten zonder uitsparingen. Op deze wijze kunnen alle typen vormvaste minerale wol producten worden gecertificeerd. 5.1.2.4. Lucht- en watergehalten Lucht- en watergehalten worden bepaald aan halffabrikaat. 5.1.2.5. Zinktijd de ‘oude’ tekst vervangen door de nieuwe tekst: Norm voor zinktijd, bepaald volgens § 3.2.10, voor producten in klasse I: < 25,0 s in klasse II: < 60,0 s. Na ontvangst van gegevens van een product, stelt Kiwa vast in welke klasse dat product wordt ingedeeld. Indien de producent deze beslissing niet accepteert, zal het College van Deskundigen hierover een uitspraak doen. Indien een product éénmaal in klasse I of II is ingedeeld is dit permanent. Een wijziging in deze klasseindeling kan slechts plaatsvinden indien er sprake is van een wijziging in productiewijze of samenstelling van het product. 5.1.2.8 Omhullingsfolie 5.1.2.8 vervangen door de volgende tekst: Gebruiksduur De gebruiksduur van de omhullingsfolie is gekoppeld aan die van de mat. Als de gebruiksduur van de folie korter is dan die van de mat, dan wordt dit specifiek op het label vermeld. Dit geval kan zich voordoen als de tuinder tussentijds de matten wil stomen en opnieuw omhullen. Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 2 van 15
Afmetingen De flaplengte, wordt bepaald volgens paragraaf 3.5.1. Voor ingehulde matten die bestaan uit één stuk substraat geldt dat ze kleiner dan of gelijk zijn aan de mathoogte + 3,5 cm. Voor ingehulde matten die bestaan uit twee stukken substraat geldt dat ze kleiner dan of gelijk zijn aan de mathoogte + 5,5 cm. Lichttransmissie De lichttransmissie kan worden gemeten volgens norm NFH 34004 (paragraaf 9.2), of AMST D1003. Ook andere methoden mogen worden gebruikt. De gebruikte methode dient te worden opgegeven. De lichttransmissie dient minder dan 1 % te zijn. Lichttransmissie wordt van ieder type folie éénmalig gemeten door hetzij de producent van de folie, hetzij de producent van het (ingehoesde) substraat. Een toelichting op bepalingsmethode en normen is opgenomen in bijlage 11. Sealdichtheid Het percentage hoezen van substraatmatten waaruit het water weglekt via de sealnaden kan worden bepaald volgens paragraaf 3.5.2 en moet kleiner dan of gelijk zijn aan 1%. UV bestendigheid In NEN-EN 13207 wordt voor het bepalen van de UV bestendigheid de methode volgens ISO 4892-2 aangegeven. Ook andere vergelijkbare bepalingsmethoden mogen worden gevolgd. De UV straling wordt uitgedrukt in kLy en moet per gebied worden geformuleerd. Voor Nederland geldt als eis 80 kLy en voor Spanje 140 kLy per gebruiksjaar. Bij meerjarig gebruik geldt als eis het product van de gebruiksduur in jaren en de eis per gebruiksjaar in het betreffende gebied. Na de betreffende bestralingen, moet de treksterkte meer zijn dan 50 % van de oorspronkelijk treksterkte. Deze oorspronkelijke treksterkte en de treksterkte na de bestraling moeten worden opgegeven. UV bestendigheid wordt éénmalig gemeten door hetzij de producent van de folie, hetzij de producent van het (ingehoesde) substraat. Een toelichting op bepalingsmethode en normen is opgenomen in bijlage 11. 5.1.3.3 Boriumgehalte Dit onderdeel vervalt 5.1.3.3. Zuurbindende waarde. De zuurbindende waarde wordt bepaald volgens de methode in ‘Bijlagenboek bepalingsmethoden’. De eis voor zuurbindende waarde moet worden getoetst op het moment, dat de pH ≥ 7,0 conform norm in 5.1.3.2. De eis is als volgt. Vlak voor puls 1 dient de pH kleiner dan of gelijk te zijn aan 7,5 en het zuurverbruik dient kleiner dan of gelijk te zijn aan 5,00 mmol zoutzuur per kg materiaal. Tevens gelden de volgende twee eisen. Vlak voor puls 10 dient de pH kleiner dan of gelijk te zijn aan 6,0 en het zuurverbruik dient kleiner dan of gelijk te zijn aan 0,50 mmol zoutzuur per kg materiaal. 5.1.4.1 Fytotoxische stoffen In de laatste zin tekst vervangen: “6.5” wordt “7.5”. 5.1.5 Onderzoeksmatrix minerale wol In de eerste zin tekst vervangen: “externe laboratorium onderzoek” wordt “laboratoriumonderzoek”. In de zin boven tabel 5.1.5 tekst vervangen: “extern laboratoriumonderzoek” wordt “laboratoriumonderzoek”. In tabel 5.1.5. Boriumgehalte verdwijnt 5.2.2.3 Lucht, watergehalte en deeltjesgrootte. de volgende tekst opnemen Het luchtgehalte bij -10 cm wordt bepaald volgens paragraaf 3.2.9 en moet zijn: • Zaai- en stekgrond > 8,0 % • Oppotgrond voor eb/vloed > 14,0 % • Overig: > 10,0 % Eis voor ‘watergehalte bij uitlek’ vervalt 5.2.3.3 Kationen en anionen in water Chemische beoordeling kan plaatsvinden volgens hetzij tabel 5.2.3.3.a hetzij tabel 5.2.3.3.b. In de tekst tabel 5.2.3.3 vervangen door onderstaande tabel: Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 3 van 15
TABEL 5.2.3.3.a: Eisen aan de kationen en anionen afhankelijk van de bemesting. De gehalten hoofdelementen en sporenelementen zijn respectievelijk uitgedrukt in mmol en µmol per liter extract in 1:1,5 v/v extract
Bepalingen
NH4 K Na Ca Mg NO3 Cl SO4 P Fe Mn Zn B Cu Mo
Eenheid
mmol.l-1 mmol.l-1 mmol.l-1 mmol.l-1 mmol.l-1 mmol.l-1 mmol.l-1 mmol.l-1 mmol.l-1 µmol.l-1 µmol.l-1 µmol.l-1 µmol.l-1 µmol.l-1 µmol.l-1
1:1½ Geen bemesting <0,5 <0,5 <2,0 <1,5 <0,5 <0,5 <2,0 <0,5 <0,1 <2,0 <2,0 <0,5 <3,0 <0,25 nb
Bemest <3,0 <3,0 <2,0 <4,0 <2,5 <8,0 <2,5 <2,5 <2,0 <40 <10 <5,0 <40 <3,0 nb
EC1:1.5 < 0.6 + 0.1 × ( NH 4 + K + 2Ca + 2Mg ) NO3+2*NH4 in het 1:1,5 volume extract < 11,0 mmol/l EC in extract in dS.m-1 NH4, K, Ca en Mg in mmol per liter extract Zonder Radigen moet het Zn gehalte in het halfjaarlijks voortschrijdende gemiddelde van het 1:1½ extract minder dan of gelijk aan 5,0 µmol. l-1 zijn en met 100 – 200 g Radigen per m3 potgrond minder dan of gelijk aan 8,0 µmol. l-1. Als zonder Radigen een incidenteel gehalte groter dan of gelijk aan 6,0 en met Radigen een incidenteel gehalte groter dan of gelijk aan 10,0 µmol. l-1 wordt gevonden, moet direct opnieuw bemonstering plaats vinden De volgende zin verdwijnt: Let wel de chemische analyse uitkomsten bepaald met CEN 1:5 methode liggen ongeveer twee maal zo hoog als bij de bestaande 1:1.5 methode. Alleen voor EC ligt de waarde ongeveer op 50 % van de oude methode.
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 4 van 15
TABEL 5.2.3.3. b: Eisen aan de kationen en anionen afhankelijk van de bemesting. De gehalten hoofdelementen en spoorelementen zijn uitgedrukt in mg per liter substraat volgens 1:5 v/v methode
EN 13038
EC, mS/m in 1:5 v/v extract
EN 12652
NH4-N (als N), mg l-1 NO3-N (als N), mg l-1 P (als P), mg l-1 K, mg l-1 Mg, mg l-1 SO4-S (als S), mg l-1 Na, mg l-1 Ca, mg l-1 Cl, mg l-1 B, mg l-1 Cu, mg l-1 Fe, mg l-1 Mn, mg l-1 Zn, mg l-1
geen bemesting bemest 15 75 elementgehalten in mg per liter substraat < 10 < 10 <5 < 40 < 10 < 20 < 90 < 90 < 120 < 0,1 < 0,1 < 0,2 < 0,1 < 0,1
< 70 < 200 < 100 < 300 < 70 < 100 < 90 < 250 < 150 < 0,7 < 0,4 < 3,0 < 0,8 < 0,7
6.3 Labelling Toevoegen: Zowel informatie uit het verplichte deel als het facultatieve deel van het label, mag via een link naar een website, op die betreffende website geplaatst worden. Eisen voor traceerbaarheid conform paragraaf 4.4 en keurmerkreferentie conform paragraaf 6.3 zijn onverminderd van toepassing. 6.5 Begeleidend document, vrachtbrief of connossement 6.5 vervangen door de volgende tekst: Op het begeleidend document behorende bij een zending substraatmateriaal dienen minimaal de volgende gegevens duidelijk en eenduidig vermeld te zijn: • Levering van vast of verpakt substraatmateriaal: op het begeleidend document dient duidelijk aangegeven te zijn welke productsoort er geleverd wordt. Tevens dient een verwijzing naar het productcertificaat b.v. het certificaatnummer opgenomen te zijn; • Levering van los gestort (bulk) substraatmateriaal: op het begeleidend document dienen alle gegevens vermeld te zijn zoals aangegeven in paragraaf 6.3 Labelling. Het is toegestaan om op de orderbevestiging alleen een verwijzing naar het label te maken. 7.4. Toevoegen: Tevens is voor klachten die samenhangen met de groei van gewassen, bijlage 10 van toepassing 8.2 Onderzoeksmatrix certificatie -instelling 8.2 gehele tekst en de tabel vervangen door: De certificatie-insteling hanteert voor substraten de onderzoeksmatrix zoals weergegeven in Tabel 8.2.
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 5 van 15
TABEL 8.2: Onderzoekmatrix te hanteren door de certificatie-instelling Onderzoek in kader van Omschrijving eis Artikel BRL Toelatings Toezicht door CI na onderzoek certificaatverlening Controle Frequentie Algemene eisen Veiligheidseisen 4.1 + + 1*/jaar Transport 4.2 + + 1*/jaar Labelling 6.3 + + 1*/jaar Monsterneming, verpakking en 2.2-2.4 + + 1*/jaar verzending Tracing 4.4 + + 4*/jaar Specifieke eisen Fysische eisen (1) 5 + + ≥ 6*/jaar (2) Chemische eisen (1) 5 + + ≥ 6*/jaar (2) Biologische eisen (1) 5 + + ≥ 6*/jaar (2) Eisen aan het kwaliteitssysteem Beheerder van het 7.2 + + 1*/jaar kwaliteitssysteem Interne kwaliteitsbewaking 7.3 + + 1*/jaar Procedures en werkinstructies 7.4 + + 1*/jaar Eisen aan het fabricageproces 7.5 + + 1*/jaar (1) Voor het onderzoekspakket zie de desbetreffende paragrafen in hoofdstuk 5 (2) Zie Tabel onderzoeksmatrix laboratorium 9.5.2 Uitvoering van controles Aan de tekst toevoegen: Indien de certificaathouder gebruik maakt van een eigen laboratoruim, dan is de inspecteur van de certificerende instelling bevoegd om een monster te trekken, bestemd voor externe beproevingen door een extern laboratorium. De certificaathouder verleent zelf opdracht aan het externe laboratorium en zorgt ervoor dat de certificerende instelling een kopie van de analyseresultaten krijgt. 9.9 Frequentie van externe controles 9.9 vervangen door de volgende tekst: De certificatie-instelling oefent controle uit bij de leverancier op de naleving van diens verplichtingen. De aan te houden controlefrequentie, alsmede de aard en plaats van controles wordt door het CvD vastgesteld. De regeling is vastgesteld door CvD Substraatmaterialen en Bodemverbeteraars op 19 november 2003 Bij deze beoordelingsrichtlijn is de frequentie voor de productielocaties vastgesteld op minimaal 2 en maximaal 4 externe controlebezoeken per jaar. De frequentie voor de confectielocaties is vastgesteld op minimaal 3 en maximaal 6 externe controlebezoeken per jaar. Jaarlijks stelt het CvD het aantal definitieve controlebezoeken per productieplaats per leverancier vast. Dit vindt plaats naar aanleiding van de resultaten van de contolebezoeken die de certificerende-instelling in het voorgaande jaar heeft uitgevoerd. Bijlage 2. Toevoegen: Zowel informatie uit het verplichte deel als het facultatieve deel van het label, mag via een link naar een website, op die betreffende website geplaatst worden. Eisen voor traceerbaarheid conform paragraaf 4.4 en keurmerkreferentie conform paragraaf 6.3 zijn onverminderd van toepassing. Na bijlage 7 de volgende tekst als bijlagen 8 - 11 toevoegen:
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 6 van 15
Bijlage 8. Voorbeelden van stoffen en materialen die in combinatie (heen- en retourvracht) met niet vormvaste substraatmaterialen mogen c.q. niet mogen worden vervoerd, ingedeeld per categorie:
CATEGORIE
STOFFEN EN MATERIALEN
Categorie 1
• • • • •
Categorie 2
Categorie 3
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Aardappels. Asfalt. Bieten. Oliehoudende producten en producten die in aanraking zijn geweest met olie. Alle andere stoffen, materialen of goederen niet met name genoemd. Aanvulgrond. Bierborstel. Bouwlandveen. Champost. Dierlijke mest. GFT-afval. Graslandveen. Groenten (verpakt of in fust). Grond en/of zwarte grond al dan niet vervuild met onkruidzaden. Kerstbomen met kluiten. Klei. Potgrond. Potplanten. Schuimaarde. Tuinbouwafval. Tuinbouwcompost. Veevoeders. Vervuilde grond (in de zin van de wet Bodemverontreiniging). Waspeen. Glas. Graan. Grind. Hooi/stro. Kolen. Mergel. Recycling hout. Schroot. Soja. Zaden.
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 7 van 15
Bijlage 9. Richtlijn meting bulkdichtheid blokken. Introductie: In samenwerking met PPO en plantenkwekers (Plantum) is eind 2003 een proef uitgevoerd naar de invloed van de dichtheid van opkweekblokken op de plantengroei. Uit deze proef kwamen de volgende zaken naar voren: • Bij een dichtheid groter dan 95 kg/m3 treedt groeiremming op bij paprikaplanten. Deze groeiremming werd vastgesteld aan de hand van versgewicht metingen. De geconstateerde afwijkingen op deze parameters was 10% of meer bij een dichtheid van meer dan 95 kg/ m3. Dit in vergelijking met de gangbare dichtheid van 70-80 kg/ m3. Meer dan 10% afwijking werd gesteld als ernstig afwijkend. • In de range van de dichtheid van 80-95 kg/ m3 wordt een beperkte groeiremming waargenomen, maar deze is kleiner dan 10%. Op grond van deze proef is de wens van plantenkwekers gedefinieerd om de proefresultaten te vertalen naar acceptabele normen en testmethoden voor de dichtheid van opkweekblokken. Dit met het oog op groeiremming, waarbij was uitgegaan van standaard blokken van 10*10*6,5 cm met een standaard gatmaat en standaard sleuven. Normstelling densiteit standaard blokken (10 * 10 * 6,5 cm, streefgebied 70-80 kg/ m3, testmethode Omdat sleuven en gaten van invloed zijn op volumes en afmetingen van blokken, en daardoor vooral door de meting van de sleuven en gaten, extra spreiding veroorzaken op de meetuitkomst van de bulkdichtheid, worden de bepalingen op het halffabricaat uitgevoerd. A. Norm voor maximale toelaatbare densiteit De norm voor de dichtheid van het halffabricaat is vastgelegd in BRL K 10001. In die gevallen waarbij op het eindfabricaat gemeten moet worden, gelden in principe dezelfde richtlijnen als voor het halffabricaat. Deze richtlijn en voornoemde norm voorziet niet in afwijkende maten en streefgebieden dan genoemd. Als verschil van mening ontstaat over de beoordeling van de resultaten door een wat grotere standaarddeviatie, dan zullen de resultaten binnen het College van Deskundigen worden besproken. B. Test methode Gegeven het productie proces van halffabrikaat bij producenten, wordt voorgesteld om totaal 9 keer per jaar blokken halffabrikaat voor 10*10*6,5 cm te bemonsteren. Afhankelijk van de productielijn bij producenten zullen: • 7 lijnbreedtes en 7 monsters per lijnbreedte bemonsterd worden, totaal 49 blokken per keer; • 8 lijnbreedtes en 6 monsters per lijnbreedte bemonsterd worden, totaal 48 blokken per keer. Per keer wordt: • de bulkdichtheid van de individuele blokken bepaald; • de gemiddelde bulkdichtheid van de blokken berekend; • de standaarddeviatie van bulkdichtheid van de blokken berekend; • het aantal blokken van de steekproef met een dichtheid groter dan 85 kg/m3 genoteerd.
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 8 van 15
Bijlage 10. Procedure groeiklachten Aanleiding voor het doorlopen van de procedure Groeiverschillen op een opkweekbedrijf waarbij de indruk ontstaat dat dit te maken heeft met een eigenschap van het gebruikte substraat en waarbij geen verschil is in de ontwikkeling van de lobbladen (waarmee het probleem niet te benaderen is met de plantverdraagzaamheidstest van de BRL). Buiten deze procedure om Vanuit de producent zouden de pure hulpstoffen onder nummer aangeboden kunnen worden voor een groeireeks. Hierbij worden reeksen van oplopende concentratie getest op dezelfde planten van de Phytotoxkit. Zo is in ieder geval bekend wat de normale verschijnselen van overdosering van deze middelen zijn. Beperkingen Ook met deze procedure zijn niet alle mogelijke problemen te ondervangen (stoffen die pas ontstaan bij verbranding of vermenging vallen hierbuiten, net als stoffen afkomstig van machineonderhoud of verontreiniging van vrachtwagenvloeren, plantspecifieke reactie van ongeteste planten ed.). Randvoorwaarden Een klacht wordt pas volgens onderstaande procedure behandeld indien klager en producent niet in staat zijn in onderling overleg vast te stellen of het geleverde product aan de voorwaarden van de BRL K10001 voldoet. Zolang beide partijen hierover nog in overleg zijn hierover c.q. nog onderzoek aan het doen zijn naar de oorzaak van het probleem wordt de procedure niet ingezet. Bij het behandelen van een klacht volgens onderstaande procedure dienen klager en producent zich aan de procedure te commiteren. Beide partijen moeten zich tijdens het verloop van de procedure onthouden van eigen onderzoek c.q. activiteiten m.b.t. de klacht, tenzij dit in overleg tussen Kiwa, klager en producent is afgesproken. Doel hiervan is het voorkomen van dubbel werk en discussie over de acceptatie van onderzoeksresultaten als de onderzoeksopzet en methodiek niet van te voren is overlegd. Bovendien moeten beide partijen in de gelegenheid zijn eventuele monsternames bij te wonen. Kosten De kosten van activiteiten (excl. labonderzoek) van Kiwa en de expert van WUR Glastuinbouw die plaatsvinden in fase 1 t/m 7A worden betaald door Kiwa. Kiwa zal deze kosten doordeclareren aan de betreffende leverancier. De kosten van de activiteiten van Kiwa, de expert van Wageningen UR Glastuinbouw (WUR Glastuinbouw) het lab onderzoek, die plaatsvinden in fase 8 t/m 13 worden verrekend op basis van ongelijk (zie punt 12 en 13).
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 9 van 15
Nr. 1 2 3
Omschrijving Groeiprobleem geconstateerd Substraat verdacht? Verschil in ontwikkeling van de lobbladen geconstateerd Groeiprobleem past in deze procedure
Resultaat Aanleiding voor het doorlopen van de procedure Groeiverschillen op een opkweekbedrijf waarbij de indruk ontstaat dat dit te maken heeft met een eigenschap van het gebruikte substraat en waarbij geen verschil is in de ontwikkeling van de lobbladen (waarmee het probleem niet te benaderen is met de plantverdraagzaamheidstest van de BRL). De klager heeft de klacht reeds neergelegd bij de producent van de substraatmaterialen maar kan met de producent geen overeenstemming bereiken over het behandelen van de klacht.
4a
Omschrijving symptoom
De plantenkweker zorgt voor een beschrijving en voor scherpe digitale fotos van; • Vorm, kleur, afmetingen per plantendeel van normale en afwijkende groei (foto’s van detail, plantoverzicht en partijoverzicht) • Ontstaan van de eerste verschijnselen. • Ontwikkeling van de symptomen daarna. • Tijdverloop in dagen na zaaien of oppotten/verspenen • Aantallen afwijkend (%) • Ruimtelijk patroon (foto’s) • Vorm kleur en afmetingen van de potten, c.q. onderzijde pot (fotos). • De substraatblokken, of pluggen; bijzonderheden van kleur, insluitsels en andere afwijkingen (foto’s)
4b
Groei omstandigheden
De plantenkweker zorgt dat de volgende gegevens beschikbaar zijn; • Klimaat in de opkweek periode (etmaal waarden T, licht, RV en CO2 binnen en T, licht en RV buiten) • Water: herkomsten , menging, frequentie, hoeveelheid/tijdsduur eb-vloed, mate van hergebruik • Onstmettingsmethode • Mestrecept, beschikbare analyses • Gedoseerde EC, pH, gemeten waarden
4c
Hulpstoffen en hulpmiddelen
Welke hulpstoffen / hulpmiddelen zijn gebruikt. Waarom is eventueel uit te sluiten dat deze een rol spelen? • Hulpstoffen; zaad, vermiculiet/pluggen, potten, water, voeding, tonkinstokken, vloer. • Hulpmiddelen; opslagruimte, natmaaklijn, uitzetmachine, belichting, schermen, koolzuurgas, watergeefsysteem (eb en vloed/ regenleiding).
4
Geheugensteun voor een check op bekende oude oorzaken; • Bestrijdingsmiddelen in de teelt (stoffen gaan als middel en als damp door folies heen), naast dekassen (onkruidbestrijding) en naast het bassin, in de schuur. Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 10 van 15
• • • • • • • •
Gas; NOx CO en ethyleen van de brander, uitlaatgassen; in de teelt, in de schuur. Dampwerking; tonkinstokken, verwarmingsslangen, verfwerk Vloer; hoge pH door beton, damp en contactwerking coating Voeding; overdosering sporen, uitgangswater (m.n seizoensfluctuatie bron), veranderingen in meststofsoorten / leverancier Ontsmetting; chloor of andere resten in het leidingenwerk. Drupplekken; als er zink of fluor in kan zitten. Extern; luchtverontreiniging, o.a. fluor. Nummers van de gebruikte partijen substraat, van afwijkend en normale groei.
4d
Partij gegevens
Nummers van de gebruikte partijen substraat, van afwijkend en normale groei.
4e
Veiligstellen materialen
De plantenkweker zorgt dat de volgende materialen veiliggesteld zijn; • Ongebruikte blokken van dezelfde partijnummers, 5 of meer per partijnummer. De verantwoordelijkheid ommet een blok te komen dat de problemen vertoont, ligt bij de plantenkweker. Deze ziet de blokken bij de natmaaklijn, en kan op de teeltvloer als eerste de problemen waarnemen. • Verdachte voedingsoplossing; van de verdachte en normale potten zsm 5 of meer potten uitknijpen in één of meer nieuwe 100 cc plastic flesjes. Flesje labelen, afvullen zonder lucht en direct sluiten. Flesjes zsm lichtvrij opslaan bij <7 graden of invriezen. Bij niet-uitknijpbare substraten, 10 potten /of 20 pluggen verzamelen en invriezen • Beteelde potten; vijf beteelde potten met schade en vijf potten met normale planten labelen, planten afknippen op potoppervlakte en opslaan en vervoeren bij <7 graden.
5
Dossier en veiliggestelde materialen
6
Informeren Kiwa per fax of email voorzien van summiere omschrijving van het probleem en de omstandigheden, naw gegevens van de klager, naam vd leverancier. Klager meldt dat hij zich conformeert aan de procedure.
De plantenkweker zorgt voor een goed toegankelijk dossier van de vastgelegde gegevens en bewaart de veiliggestelde materialen op de vereiste manier waarbij de bewaaromstandigheden aantoonbaar en traceerbaar dienen te zijn. Schriftelijke bevestiging van de klacht door de klager.
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 11 van 15
6A
7
7A
8
9
Kiwa informeert de producent over de klacht en stelt vast of voldaan is aan de randvoorwaarden van blz 1 van deze procedure. Indien de producent zelf de klacht met de klager wil afhandelen wordt de procedure stopgezet. Kiwa regelt dat een expert van WUR Glastuinbouw binnen 5 dagen de plantenkweker bezoekt en stelt klager en producent op de hoogte van het geplande bezoek. Het is de producent toegestaan bij het bezoek van de expert aanwezig te zijn, de datum van het bezoek wordt echter door Kiwa/WUR Glastuinbouw eenzijdig vastgesteld. WUR Glastuinbouw rapporteert aan Kiwa over het gebrachte bezoek en doet in het rapport een concreet voorstel voor vervolgonderzoek. WUR Glastuinbouw geeft een kosten indicatie van het vervolgonderzoek Kiwa stuurt het rapport en de kostenindicatie van WUR Glastuinbouw naar klager en producent en verzoekt hen in te stemmen met het vervolgonderzoek. Producent en klager reageren per fax of email en geven toestemming voor het vervolgonderzoek. Kiwa stuurt opdrachtbevestiging aan WUR Glastuinbouw voor vervolgonderzoek. Bindende test door expert
Producent is geìnformeerd en is het eens met het inzetten van de procedure.
Bezoek van expert WUR Glastuinbouw aan klager. WUR Glastuinbouw trekt vast eventuele monsters en stelt deze zeker. Het onderzoek wordt nog niet opgestart.
Rapport van WUR Glastuinbouw en commitment van klager en producent voor het vervolgonderzoek.
Opdracht aan WUR Glastuinbouw om te starten met vervolgonderzoek Een Phytotoxkit test met 3 gewassen. Er moet materiaal zijn van minstens; 1. 5 normale onbeteelde en 5 verdachte onbeteelde potten 2. voedingsoplossing van 5 verdachte en 5 onverdachte potten 3. materiaal van 5 beteelde verdachte en 5 beteelde onverdachte potten De potten worden, per vijf potten, geëxtraheerd, waar nodig met voedingsoplossing. NB Er wordt dus gewerkt met de extracten, niet met het oorspronkelijke substraat!
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 12 van 15
Met de oplossingen worden de volgende Phytotoxkit series gemaakt (bij gelijke EC en pH); 1. Normaal onbeteeld 2. Verdacht onbeteeld 3. Voeding verdacht 4. Voeding onverdacht 5. Beteeld verdacht 6. Beteeld onverdacht 7. Controle Elke serie bestaat uit drie eenheden (cassettes) met elk 10 zaden met per cassette een andere plantensoort. 10
Rapportage onderzoek van WUR Glastuinbouw aan Kiwa.
11
Kiwa stuurt het onderzoeksrapport aan klager en producent voorzien van haar eigen conclusie mbt het al dan niet terecht of onterecht leveren van materialen onder certificaat door de producent. Afwijkende groei geen gevolg van het toegepaste substraatmateriaal dan verrekening van de onderzoekskosten met de plantenkweker. Afwijkende groei gevolg van toegepaste substraatmateriaal dan verrekening van de onderzoekskosten met de producent van het substraatmateriaal. Producent moet met klager afspraken maken over verdere afwikkeling van de klacht zoals o.a. over eventuele schadevergoeding aan de plantenkweker en het eventueel leveren van vervangend materiaal.
12
13
WUR Glastuinbouw verzorgt een uitgebreide rapportage van het onderzoek. Dit rapport zal een duidelijke conclusie bevatten over de vraag of de door de plantenkweker geconstateerde groeiklachten direct gerelateerd kunnen worden aan de kwaliteit van het geleverde substraatmateriaal. Conclusie van Kiwa naar klager en producent inclusief mededeling over wie de kosten van het klachtenonderzoek moet betalen.
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 13 van 15
Bijlage 11. Bepalingsmethoden folie´s 1. Introductie en achtergrond. In het kiwa product certificaat (BRL 10001) voor substraten worden een aantal aspecten aangegeven rond folies die van belang zijn met betrekking tot het gebruiken van het substraat. Gedefinieerde parameters zijn: §
Levensduur versus gebruik van de folie
§
De lichtreflectie van de folie´s in verband met lichtverstrooiing binnen gewas en kas.
Substraat leveranciers kopen folie´s in bij leveranciers en borgen deze kwaliteitseisen in afspraken met folieleveranciers. Folie leveranciers borgen de gevraagde kwaliteit voor zover mogelijk via internationale (N)EN-normen. 2. UV bestendigheid van Folies: 2.1. Intro en basisprincipes Het basis principe (vastgelegd in internationale normeringen) bestaat er uit dat is vastgelegd wat de UV straling op jaarbasis is per land. Deze wordt uitgedrukt in kiloLangley (kLy). De folies die dan per land of regio worden geleverd dienen te voldoen aan het product van: Het aantal jaren levensduur * UV straling per land. Een paar voorbeelden: §
§
De UV straling voor Nederland is 80 kLy. Voor een 1 of 2 jarige folie geldt dan een UV bestendigheid: -
1 jarig
1*80 kLy = 80 kly
-
2 jarig
2*80 kLy = 160 kLy
De UV straling voor Spanje is 140 kLy. Voor een 1 of 2 jarige folie geldt dan een UV bestendigheid: -
1 jarig
1*140 kLy = 140 kly
-
2 jarig
2*140 kLy = 280 kLy
In bijlage 1 is een voorbeeld tabel opgenomen (bron www.atomica.nl) 2.2. Meetmethoden en technieken Een goede basisbeschrijving over metingen van folies is te vinden in NEN-EN 13207. Voor het meten van de UV bestendigheid wordt vaak gebruik gemaakt van een testmethode waarbij de folie wordt blootgesteld aan Xenon lampen (Testmethode ISO 4892-2)). Het basisprincipe is dat de folie gedurende langdurig (1000 of meer uren) wordt blootgesteld aan licht van deze Xenonbronnen die met name licht in het UV spectrum uitstralen (tussen 270 en 350 nm golflengte). Aan het einde van de blootstellingsduur moet de treksterkte (Testmethode ISO 527-1 en 527-3) minstens 50% van de initiële waarde zijn. Afhankelijk van de levensduur en samenstelling van de folie zijn de variabelen van de methode als volgt: §
Blootstellingduur aan de Xenon lampen
§
De gebruikte golflengte (variëren binnen UV spectrum 270-350 nm golflengte).
3. Lichtreflectie en transmissie van folies. 3.1 Basisbegrippen Voor bijna alle gangbare toepassingen van folies wordt gevraagd dat folies geen of beperkt licht doorlaten, de zogenaamde lichttransmissie. Voor de lichttransmissie van substraatfolies zijn wel diverse normen bekend
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 14 van 15
(NFH 34004, §9.2, AMST D 1003 D). In meeste gevallen worden normen voor folies afgegeven waarbij de transmissie < 1% van het opvallende licht wordt doorgelaten. Dit wordt gemeten met behulp van een UV/Vis spectrofotometer. Lichtreflectie is geen gangbare parameter die door folie leveranciers gemeten wordt omdat de basale klantwens is dat folie´s niet afbreken en geen licht doorlaten. Daar komt bij dat het opvallende licht op folie´s deels geabsorbeerd wordt door de folie en deels gereflecteerd wordt. Dit is afhankelijk van de samenstelling (o.a. dikte) van de gehanteerde folie. 3.2 Voorstel Normering van lichttransmissie: Op basis van wat beschreven is in 3.1 wordt vastgesteld: Transmissie van folies (wit of zwart wit maakt niet uit) moet kleiner zijn dan 1% van opvallend licht. Te hanteren meetmethoden zijn gedefinieerd in bestaande normen ((NFH 34004, §9.2, AMST D 1003 D). Te meten met UV-VIS spectrofotometer
Wijzigingsblad BRL K10001 Substraatmaterialen dd 1 april 2013.
Pagina 15 van 15