•//
WETTELIJKE MAATREGELEN TKGEN
ffiïEPERiTREIIIGIUG R E D E GEHOUDEN IN DE PEOPAGANDA-BIJEENKOMST DER NEDEELANDSCHE VEREENIGING TEGEN WATERVERONTREINIGING
den 8^^^^^ ISTov. 1 9 0 9 te A . m s t e r d a m DOOR
M\ J. A, L E V Y Adrocaai te Ain-iterdaiii
's-GUAYENIIAGE BOEKH. VH. GE BR. BELINEANTE 1909
f/
^f/#
WETTELIJKE MAATREGELEN TKGKN
WATERVERONTREINIGING
WETTELIJKE MAATREGELEN ÏKdEN
ffiTEEÏEiNTREIlKiliG R E D E GEHOUDEN [N DE PEOPAGANDA-BLTEENKOMSï DER NEDEELANDSCHE VEEEENIGING TEGEN WA TEEYEEONÏEEINIGING d e n Ssten ;^^ov. 1 9 0 9
te
A^msterdam
DOOR
M^ J. A, L E V Y Adrocmd. te. Jm filar dam
's-GRAVENIiAGE BOEKH. vtT. GE BE. BELTNEANTE -inoi)
M. H. Wien water deert, die water keert — zoo luidt de regel, dien men als Grondwet van en tevens als toelichting tot de tallooze waterschappen, in ons vaderland, beschouwen kan. Die regel herinnert, eenerzijds, aan de publiekrechtelijke bevoegdheden, onzen polderbesturen, van oudsher, toegekend, nog onlangs, door de Wet van 1902 bestendigd. Aan den anderen kant, verwijst hij naar eene eenzijdigheid, die onverklaarbaar zijn zou, leerde de ervaring niet, dat het leven, van het individu zoowel als van den Staat, een wekker behoeft om zorgeloosheid te doen verdwijnen. Dat water dringend of dreigend gevaar opleveren kan, wij kunnen het schier dagelijks zien, al wisten wij het niet, uit onze geschiedenis. Eerst langzaam, drong tot onze bewustheid door, dat water, al is het niet, door storm, tot een vloed opgezweept, blijft het onbewaakt en ongebreideld, ook zonder uiterlijke kenteekenen van ontketening, in den letterlijken zin des woords, dood en verderf aanbrengen en verspreiden kan. Dit doet de waterverontreiniging. Wordt water niet
6
ontzien als eene heilzame natuurkracht, maar gebruikt, naarmate kortzichtig eigenbelang ingeeft, het wreekt zich, langzaam maar zeker. Het maakt slachtoffers, op geheel de reeks der bronnen van volkswelvaart, en al voortsluipende. laat het de volksgezondheid niet onaangetast. Het eerste ambtelijk ontwaken op dit punt, ten onzent, dagfceekent van de instelling eener Staatscommissie, bij K. B. van 18 Oct. 1897, wier straks uitgebracht Verslag werd gevolgd, door een Wetsontwerp, in 1903 ingediend, houdende voorziening tegen hinderlijke of schadelijke waterverontreiniging. Dit ontwerp werd niet slechts ingetrokken, maar zijn grondslag, afkomstig van de Staatscommissie, werd geabandonneerd. Daarmede is, van regeeringswege, een nieuwe categorie geopend. Wij kenden Staatscommissies, wier arbeid eindeloos is. Wij kennen er andere, wier werk, voltooid, plechtstatig wordt bijgezet, in het praalgraf der ministerieele archieven. ïhans, kunnen wij kennis maken met een Staatscommissie, wier pennevrucht te vondeling wordt gelegd. Immers, bij de Wetgevende macht is aanhangig gemaakt een ontwerp, dat uitgaat van een grondbeginsel, lijnrecht tegengesteld aan hetgeen de zooeven gemelde Staatscommissie als richtsnoer heeft aanbevolen. Wanneer ik, daartoe uitgenoodigd, ter inleiding dezer propaganda-vergadering, bescheidenlijk eenige opmer-
7 kingen over het bestaande ontwerp ter overweging u aanbied, behoeft het niet betoog, nauwelijks vermelding, dat, hier, nopens den omvang der waterverontreiniging, gelijk nopens de techniek van haar redres, een leek aan het woord is. Het zijn echter fouten van methode, die ik aan te wijzen en te wraken heb. Deze feilen nu schijnen, in het ontwerp, zoozeer in het oog vallend en onmiddellijk aanwijsbaar, eene gedachten wisseling daarover schijnt zoo dringend noodzakelijk, dat het hooghartig bescheid, als zou de leek, over deze armzalige poging tot wetgeving, ootmoedig te zwijgen hebben, geduldig afgewacht en lijdzaam gedragen worden kan. Laat het dadelijk en duidelijk gezegd zijn: het standpunt, door het ontwerp ingenomen, schijnt mij niet slechts verkeerd, maar noodlottig. Hoe men te werk ging, leert u de aanhef der Mem, van Toelichting. Terwijl toch die Staatscommissie, en op haar voetspoor het sedert ingetrokken ontwerp van wet n**. 104 der Zitting 1903—1904, door een nieuw en afzonderlijk geregeld stelsel van voor elk geval aan Gedeputeerde Staten te vragen bindende voorschriften, het kwaad meende te moeten keeren, waarbij op een lijn gesteld en nagenoeg gelijk behandeld zouden worden de gemeenten voor hare riolen en andere werken tot afvoer van vuil, en de industrieele ondernemingen voor hare afvalloozingen, kan en moet, naar de overtuiging van de ondergeteekenden, de waterverontreiniging door industrieelen afval, op alleszins voldoende wijze bestreden worden door de toepassing der Hinderwet, die daartoe echter eenigszins zal dienen gewijzigd en aangevuld te worden.
8 Alzoo, het ontwerp begint met het groote geheel, dat waterverontreiniging heet, een geheel, dat van nature één en ondeelbaar is, in twee deelen te splitsen. De waterverontreiniging, door industrieelen afval, brengt de Regeering onder dak, bij de Hinderwet. Nopens de waterverontreiniging, door gemeenteriolen, zijn afzonderlijke en bijzondere bepalingen, ter kennisneming, aan de Gedeputeerde Staten der Provinciën toegezonden. Deze voorstellen dragen niet, gelijk het aanhangig ontwerp, de handteekening van de Ministers van Landbouw, Nijverheid en Handel en van Oorlog, maar gaan uit van het Departement van Binnenlandsche Zaken. De voorziening tegen waterverontreiniging wordt alzoo in die mate uiteengescheurd, dat zij onder verschillende Departementen van algemeen bestuur ressorteert. De practische gevolgen daarvan zijn, zelfs bij benadering, niet te overzien. Een beschroomde gissing daaromtrent kan alleen worden gewaagd, door hem, die in den bureaucratischen kanselarij-stijl niet een vreemdeling is. Wat aangaat de andere afvoerwerken der gemeenten, deze schijnen geheel van de gouvernementeele agenda te zijn afgevoerd. Men staat inderdaad verstomd over een beleid, waaraan ten grondslag schijnt te liggen de gedachte, dat niet, administratieve voorzorgsmaatregelen zich te richten hebben, naar de eigenschappen van het water.
9 maar omgekeerd, het water, gehoorzaam, zich richten zal, naar de lijnen, administratief afgebakend. Dat water, door elk en een iegelijk, industrieel of gemeente, vervuild worden kan, ziet een blinde. Wordt dit ontwerp Wet, dan heet, tegen waterverontreiniging door afval, te zijn gewaakt. Althans, met eenigen goeden wil, kan zoodanige illusie worden gekoesterd. De wijziging der Hinderwet immers is daartegen gericht. Hoe echter, indien watervervuiling plaats grijpt, door gemeente-werken ? Wel, alsdan valt zij uit den toon en uit de gis. Die gebeurlijkheid had behooren te weten, dat ons administratief bestek slechts gedoogt, met de eerste zich in te laten, en de andere aan Gedeputeerde Staten te endosseeren. Welke gronden geeft de regeering voor hare eigenaardige handelwijze? Ik tel er drie. Om den eersten te begrijpen, is een kleine inleiding noodig. Daar waart, in Nederland, een spook rond, dat, bij iedere gelegenheid, de gemoederen in hooge mate verontrust. Het heet: gemeente-autonomie. Natuurlijk, bestaat iedere Staat uit provinciën en gemeenten, en zelfs heeft de Gfrondwet (art. 3) verordend, dat deze indeelingen, naar den eisch van het Staatsbelang, kunnen verdwijnen. Meer kan de Grondwet niet doen om in te scherpen het beginsel, dat dit belang primordiaal is, zoodat, doet het zich gelden, gewest of gemeente te zwijgen en te wijken heeft.
10 Haars ondanks evenwel, heeft, in tal van hoofden, een soort van diepe vereering zich gevestigd voor de abstractie, die gemeente heet. Men bejegent die topographische aanduiding, met een ontzag, dat, bij gemis van historischen wortel, metaphysischen, dus kwalijk bereikbaren oorsprong, hebben moet. Men spreekt van conflicten tusschen de wetgevende macht van den Staat en die der gemeenten, niet omdat zij er zijn, maar omdat men zich verbeeldt, dat zij er kunnen zijn. Ik vermoed, dat men, in dien waan, wordt versterkt doordien tal van plaatselijke bestuurders stroo in de klompen draagt en daardoor van licht ontvlambaren aard wordt. Thans, zijn wij genoegzaam voorbereid om met passende devotie te luisteren, naar den eersten grond, die de regeering huiverig maakt, hare voorziening tegen watervervuiling uit te breiden tot gemeente-werken. Hij luidt: „Reeds het gronddenkbeeld om in ééne wet „twee zoo verschillende onderwerpen samen te vatten ,,als de verplichtingen der gemeenten ten aanzien van „een deel der vervulling harer taak, en de verplichtingen „der particuliere industrie ten aanzien van de uit„oefening van haar bedrijf, (is) niet boven bedenking „verheven, (M, v. T. p. 2)". Is het niet, alsof gij vernaamt, hoe het bezwaard gemoed van den steller der Memorie lucht geeft aan zijn sombere stemming bij de nadering van het spook ? Hij bemerkt niet, dat de herkomst der: „verplichtingen"
•
11 ons onverschillig zijn kan, mits slechts bereikt worde heb ééne grpote doel en watervervuiling worde gekeerd. Hij tuurt zich blind op de: ,,taak" der gemeenten, alsof die taak altoos naar behooren wordt vervuld, en, nam de Staat haar over, diefstal gepleegd worden zou. Zoover gaat de idolatrie van den steller, dat hij, in zake waterverontreiniging, — het water weg denkt. Wij lezen: De ontworpen regeling heeft het voordeel, dat: als niemand een aan waterverontreiniging ontleend bezwaar oppert, öf als Gedeputeerde Staten zoodanig bezwaar niet aanwezig achten, öf als 'redeputeerde Staten oordeelen, dat de zaak uitsluitend de gemeente betreft, waarin de inrichting wordt opgericht, de beslissing aan het gemeentebestuur blijft of terugkomt, welk bestuur toch uit den aard der zaak en volgens het systeem der Hinderwet de meest bevoegde autoriteit is om over de andere bezwaren, die mochten geopperd worden of die bij het bestuur zelf mochten rijzen, te oordeelen en te beslissen. (M. v. T. p. 3)
Hier, zijn allerlei autoriteiten bijeen: Gedeputeerde Staten, Gemeentebesturen, wat dies meer zij. De eenige autoriteit, welke vergeten is, is het Water. Indien dit de bandelooze vrijheid zich veroorlooft om vervuild te raken, tegen alle admusistratieve regels in, laat men het over aan zijn lot, — en ons aan het onze. Als tweeden grond, voert de regeering aan, dat, werd de waterverontreiniging niet ingedeeld bij de Hinderwet, er drie vergunningen noodig zouden zijn. Dit beroep op een paperassen-winkel, die het uitvloeisel is onzer omslachtige administratieve ordening, herinnert
12 levendig aan hetgeen
COLERIDGE,
bekend om zijn ver-
strooidheid, wedervoer. Eens, vlak voor een gloeienden kachel gezeten, kreeg hij 't zoozeer te kwaad, dat hij, met de bel, een vervaarlijk gelui aanhief. De binnengetreden bediende ontwaarde onmiddellijk, wat er gaande was, en vergenoegde zich met de droge opmerking: Zou uw Lordschap niet wat achteruit schuiven? Mij dunkt, soortgelijken wenk kan iedere regeering ten nutte zich maken, naardien zij slechts te wijzigen heeft, wat zij zelve heeft geschapen. De derde en in de Mem. v. Toel. (blz. 2) zelve, als hoofdmotief, aangewezen grond is, dat de Hinderwet, tot dusver, steeds werd beschouwd als tegen: „waterverontreiniging te waken".
Aan het betoog van dit
feit, met en benevens zijne parlementaire geschiedenis, wordt ongeveer een kolom besteed. Ik acht het jammer voor den drukinkt. Of, wat dunkt u, tot welk peil van versteening moet men, in bureaucratische kringen, zijn geraakt om te komen tot het, als afdoend beoogd, adagium: naardien het vroeger zoo geweest is, moet het ook later zoo blijven.
Verandere wat wil: watervervuiling in
toenemende mate, verheldering van technisch inzicht, rijper oordeel over den samenhang van volkswelvaart met eigenschappen van bodem, klimaat en water, verhoogd plichtbesef en gevoel voor volkshygiene, — verandere wat wil, alleen de wet blijft.
Hoogstens,
kan zij, die van 1875 dagteekent en dus niet meer in
13 de prille jeugd verkeert, hier en daar wat worden aangevuld en bijgelapt, maar de wet moet blijven. Ligt er niet een ontzaglijke vis comica in de vraag zelve: en waarom moet de wet blijven? Is de Hinderwet onaantastbaar, zoodat het heiligschennis zijn zou, haar vroeger domein in te krimpen? Heeft zij magnetischen invloed, die de waterverontreiniging onweerstaanbaar tot zich trekt ? Gaat, van haar, eene bekoring uit, welke te weerstaan bovenmenschelijk ware? Men pleegt de snit eener kleedij te maken, naar de figuur, waarvoor zij passen moet. Is 't met wetten anders gelegen? Vervaardigt men wetten pasklaar voor onverschillig welke nieuwe legislatieve aangelegenheid, of bepaalt de interne eisch van het onderwerp den aard van den wettelijken maatregel? Hier, staan wi| voor de kern der vraag, welke het ontwerp zelfs niet gepoogd heeft te stellen. Wij hebben te doen met een volksbelang, eindelijk en ten langen leste, als zoodanig erkend, — een volksbelang van overgroote beteekenis, van breede vertakking, met gevolgen zoo ver reikend, dat daarbij stil te staan, thans, nu wij ontwaakt zijn, na langen slaap, schier eene banaliteit heeten mag. Dat zoodanig volksbelang, in vollen omvang, uit één worp, ongesplitst en onverdeeld, geregeld, dat tegen den vijand, dien wij kennen en te bestrijden hebben, met vaste hand, een bolwerk ingericht worden moet, ligt voor de hand. Om de eenvoudige reden, dat hetgeen
14 111 de natuur samenhangend is, a,ls zoodanig, door den menscdi moet woixlen geëerbiedigd. In stede van daarnaar zich te gedragen, de samenhangende stoornis eerst te leeren kennen en daarna te weren, maakt het ontwerp zich slagvaardig met allerlei, bij bestuursmaatregel, voor te schrijven: „aan„kondigingen, bekendmakingen en procedures", niet, den eisch der natuur, maar, dien der administratie volgend. Moet de Regeering worden herinnerd aan BACO'S regel: the only mode to conquer nature is b}^ obeying her: men overwint de natuur dan slechts, wanneer men haar gehoorzaamt? Of hebben wij ons te binnen te brengen Friesland's stoeren grietman, die, lastig gevallen met smeekschriften, toen zeeweringen noodig bleken, uitbarstte: niet scriven, scriven, maar diken, diken ? Ontkent men welhcht den samenhang ? Hooren wij een deskundige, dien dit Comité het voorrecht heeft in zijn midden te zien.
De heer 1^'ISOIIKK zegt. i)
Het stroomgebied van eene rivier met hare zijrivieren vormt een sunienhangend geheel, met natuurlijke grenzen; een kanaalnet heeft eveneens met elkander in verbinding .staande waterloopen. Het schoonhouden van een gedeelte van een dusdanig geheel kan plaatselijk eenig nut hebhen, doch kan ook ten gevolge van den invloed van stroomopwaarts gelegen rivier- of kanaalpanden volkomen vraardeloos wezen. Het waken tegen vervuiling van eene grensrivier slechts van eenen oever uit is natuurlijk geheel onuitvoer])aar. De invloed van het loozen van afvalwater in eenen stroom kan zich eerst beginnen te doen gevoelen ver benedenstrooms van de plaats van loozing. Ook is het zeer goed mogelijk dat door het noodzakelijk wor*) Tijdschrift voor Sociale hygiene XI blz. iO.
15 den van nieuwe uitloozingen ten gevolge van het oprichten van fabrieksondernemingen, andere reeds bestaande fabrieken hun afvalwater moeten zuiveren of anders behandelen dan tot nu toe mocht worden toegelaten.
Uit dien samenhang volgt: Vooreerst, dat onverschillig welke de oorzaak ran watervervuiling zij, die oorzaak verderf aanbrengen kan en dus voorziening eischt; Ten tweede, dat in ieder voorkomend geval, naar omstandigheden beoordeeld worden moet, of, en in hoeverre, en door wien eenig belang bedreigd wordt; Ten derde, dat bedoelde voorziening niet aan tal van corporation overgelaten, dus, door verschil van zienswijze, versnipperd, maar aan ééne autoriteit, in staat het geheel te overzien, opgedragen worden moet; Ten vierde, dat aan die autoriteit de macht moet worden verleend om zich te doen gelden, zoowel tegen weerbarstige
industrieelen
als
tegen
recalcitrante
gemeentebesturen; Ten vijfde, dat aan die autoriteit een proefstation, uitsluitend bestemd om tot uitgangspunt en onderlaag harer beslissingen te dienen, ter beschikking moet worden gesteld. Ik noem hoofdpunten slechts, maar wensch te doen uitkomen, dat het ontwerp, onberaden in opzet, kleinzielig in uitwerking en benepen in toepassing, van den eisch, dien dit volksbelang, der wetgeving stelt, niets meer of minder is dan de caricatuur.
16 Welnu, wat het Ontwerp naliet, heeft de openbare meening te verrichten. Gij, die tot deze Vergadering zijt opgekomen, zijt, van die openbare meening, een begin van uitdrukking. Aan het Nederlandsche volk moet tot bewustheid worden gebracht, hoe waterverontreiniging is een ontzaglijk kwaad, dat. om bezworen te worden, aller samenwerking van noode heeft. Onafzienbaar schier is het aantal vraagstukken, dat, tot beoefening, kennis, verhelping van dat kwaad, in studie moet worden genomen. Klaar evenwel, behoort, zonder de minste weifeling of aarzeling, van meet af, voor oogen te worden gesteld, dat niet een e fragmentarische regeling, lukraak samen geflanst, maar eene zelfbewuste, recht op het doel afgaande, naar eenvormigen maatstaf bewerkte en onverbiddelijk in practijk gebrachte voorziening, bij machte is aan dien vijand het hoofd te bieden. Eerst wanneer aan ieder denkend burger die overtuiging ingeprent en daarnaar gehandeld zijn zal, eerst dan, zullen wij, met rechtmatige voldoening, kunnen verwijzen naar den, alsdan in waarheid geldenden regel: Wien water deert, die water keert.
Bij de Uitgevers
dezes zijn o. a.
verschenen
Werken van Mr. J. A. LEVY Aard en Grens der Kechterlijke Bevoegdheid, Rede De jongste aanslag op de openbare school De aansprakelijkheid des be&tuurders Des Ambtenaars Grondwettelijke Eechten. Rede Des Ambtenaars Verantwooidelijkheid. Rede De Amsterdamsc-he Iferktuchtzaak naar rechten Anathema sit! l'Ien protest Anti-revolutionnaii Slaalsreclil, l'^ stuk, Gezinshoofden.,.. . . '2'" f, Adm. Rechtspraak. . . . De beteekenis der N'erkiezingen. Rede De gebruikelijke beleening- of prolongatie-contracten Bijzondere Universiteiten. Rede Het clericale gevaar De collectieve ai'beidsregeling Het doel, eisch en grens der Vakverceniging Het algem. Duitsch Haudelswetboek, ' ing. ƒ 17.60, geb. Eeds- en Staatsgeknutsel Het Engelsche Katheder fSocialisiue (iemeente-autonomio Des lieeren LOTHY'S //Kanf'. J'Jen prote.st Het historiscli materialisme Het Ideëele in Recht en Htaat De -Jury Kiesrecht krachtens rcchtsbekwaamhoid Kinderbescherming. Toespraak Kinderbescherming en Ouderlijke macht. Verslag De klassieke opleiding De Kleinhandel. Eene anti-Marxistische Repliek Levensverzekering Maskers af! De moderne levensbeschouwing van KAPPEYNE V. D. COPPELLO . Motie-Pa'^btoors Rede Ongevraagd ontslag gehuwde onderwijzeres. Rede Oneerlijke concurrentie. Rede OPZOOMEK. Burgerlijk Wetboek, voortgezet. Deel XH—XVI,':i! . Persoonlijke dienstvervulling. 'Joespraak ' Proceshervorming Het goed Recht der Vrijzinnige Samenwerking Rechter en Wet, 2 dia Rechtskarakter der firma Rechtspraak op het Wetboek van Koophandel, met 12 suppl. Rechtspraak op de (ifrondwet De Rechtsverhouding tusschen trekker en acceptant Rekening-Courant Staatkundige betoogen De Staatkundige Vereeniging. Rede \ Sursum Corda. Toespraak Taal- en Volkskarakter. Rede Mr.
J.
R.
THORBECKE
Tot geen prijs! Toespraak Een Tweesprong. Adres Waakt! Rede '.'.'.'.'.'.'.'.'.'.'.'.'.'.'..'. De Warrant Wet of Tractaat Wettelijke Maatregelen tegen Waterverontreiniging. Rede
/
0.75 0.60 1.— 0.75 0.50 0.75 0.25 ;5.— 0.25 1.— 0.60 -1.— 1.35 0.50 21.— 2.50 7.50 0.60 0.60 0..50 2.50 0.50 1.80 O 15 0.75 2.25 1.25 0.75 0.50 1.50 0 30 0.40 0.50 34.<)5 0.40 2.50 0.50 20. 0.90 25.— 3.25 1.50 8.50 1.90 0.75 0.10 0.50 1.50 0.10 0.25 0.50 1 25 2.50 O 25