Wettelijk verplichte pensioencommunicatie: instortende nieuwbouw? De huidige verplichte pensioencommunicatie zal, als het aan het kabinet ligt, binnenkort volledig op de schop gaan. In een conceptwetsvoorstel Pensioencommunicatie dat op 29 november 2013 ter consultatie is aangeboden, wordt dit als de gewoonste zaak ter wereld gepresenteerd. Maar is het allemaal wel zo gewoon? Waar zijn al deze ingrijpende wijzigingen op gebaseerd? De huidige wettelijk verplichte informatie over pensioenen blijkt niet altijd het gewenste effect te hebben, zo wordt in de inleiding bij het conceptwetsvoorstel gesteld. Daarbij wordt verwezen naar een evaluatieonderzoek uit 2011 van onderzoeksbureau Regioplan Beleidsonderzoek, in opdracht van het ministerie van SZW. Belangrijke verplichte informatieuitingen, zoals het uniform pensioenoverzicht (UPO) en de startbrief, zouden voor een aanzienlijk deel van de deelnemers onbegrijpelijk zijn. De huidige wettelijk verplichte informatie zou een te rooskleurig beeld van het pensioen geven, geen inzicht in de risico’s bieden en daardoor mensen op het verkeerde been zetten. De toelichting vervolgt dan dat het doel van de pensioencommunicatie is dat de pensioendeelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, kan nagaan of dat voldoende is en zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening. Effectieve communicatie moet de verwachtingskloof van de deelnemer verkleinen. Het bieden van een handelingsperspectief is een essentieel element bij het bereiken van de deelnemer; hij neemt de informatie eerder op als hij weet wat hij ermee kan doen.
De inleiding besluit met de vaststelling dat er (dus) veel meer ruimte zal komen voor maatwerk door pensioenuitvoerders en somt vervolgens een forse rij maatregelen op: gelaagdheid van informatie, meer digitale informatieverstrekking, uniforme communicatie over koopkracht en risico’s, een pensioenbijsluiter, een pensioenvergelijker, persoonlijk interactief totaaloverzicht dat op elke gewenst moment te raadplegen is als onderdeel van een algemene financiële planner en een pensioendashboard via het Pensioenregister.
■ OP HET VERKEERDE BEEN ZETTEN? Na alle inspanningen die zijn verricht om in 2007 tot een nieuw kader voor de pensioencommunicatie te komen, roept genoemde inleiding al meteen de nodige vragen op. Hoe verhoudt het melden van enkele basisuitgangspunten met betrekking tot het geven van effectieve voorlichting, die al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw in de Nederlandse communicatiewetenschap worden gehanteerd, zich tot het plotseling op zijn kop willen zetten van een complete industrie?1
Hoe kunnen het UPO en de startbrief voor de deelnemers nu te rooskleurig zijn en hen op het verkeerde been zetten?
Marie-Christine Witteman Mr. drs. M.C.J. Witteman is zelfstandig gevestigd pensioenjurist te Lisse (MCW Consult)
32 februari 2014 Pensioen Magazine
Bovendien: hoe kunnen het UPO en de startbrief voor de deelnemers nu te rooskleurig zijn en hen op het verkeerde been zetten (en dus misleidend zijn)? Worden er onjuiste bedragen vermeld of verwachten de Nederlandse toezichthouders dat de pensioenuitvoerders in de nabije toekomst massaal hun verplichtingen niet kunnen nakomen? Hoe worden dergelijke kwalificaties verantwoord?
Reden genoeg om het rapport van Regioplan er eens bij te pakken. Opvallend genoeg wordt daarin gemeld dat de effectiviteit van de pensioencommunicatie – leidt de geboden informatie tot het gewenste gedrag? – niet is onderzocht.2 De naam Regioplan doet overigens eerder een onderzoeksbureau gericht op ruimtelijke ordening vermoeden dan een bureau gericht op communicatieonderzoek. Regioplan verricht echter niet alleen onderzoek naar stedelijke vernieuwing en bedrijventerreinen. Haar website meldt: ‘Kenmerkend voor ons onderzoek is dat we maatwerk leveren en ook oplossingen zien voor vraagstukken die moeilijk onderzoekbaar lijken. Zo verrichten we onderzoek naar en onder fietsendieven, illegale gokspelen, prostituees, tbs’ers, zwartwerkers en jeugdbendes.’ Daarmee blijkt niets te veel gezegd: het rapport over de pensioencommunicatie maakt een degelijke en bonafide indruk. Maar wat er vervolgens met de bevindingen wordt gedaan, moet de onderzoekers zelf toch ook wel verbazen. Het is namelijk niet alleen de effectiviteit van de pensioencommunicatie die niet is gemeten, ook andere zaken lijken ten onrechte aan het onderzoek te worden toegeschreven of onjuist te zijn overgenomen. Over het te rooskleurig zijn en op het verkeerde been zetten van deelnemers middels het UPO en de startbrief wordt in het rapport van Regioplan met geen woord gerept. De onderzoekers wijzen erop dat de juistheid van de gegevens in het UPO door de pensioenuitvoerders nauwgezet wordt getoetst of gegarandeerd en dat uit een interview met de AFM naar voren is gekomen dat het soms wel eens voorkomt dat informatie over het te ontvangen pensioenbedrag in het UPO onjuist is als gevolg van verkeerde berekeningen.3 Het UPO kan zeker begrijpelijker worden gemaakt, maar de onderzoekers wijzen daarnaast ook op een gewenningsproces.4
Volgens de onderzoekers blijkt uit hun onderzoek niet dat de begrijpelijkheid en duidelijkheid van de startbrief een groot knelpunt vormen Uit eigen onderzoek van Regioplan zou verder niet blijken dat de begrijpelijkheid en duidelijkheid van de startbrief een groot knelpunt vormen. Dit zou mogelijk samenhangen met het gegeven dat pensioenuitvoerders voor de startbrief zelf de tekst en vormgeving mogen bepalen, die zij kunnen toespitsen op de kenmerken van de eigen deelnemerspopulatie.5 Volgens de onderzoekers zijn pensioenuitvoerders en deelnemers voorts niet positief over de mogelijkheid van een pensioenbijsluiter en zijn deelnemers wars van het laten zien van scenario’s/meer fictieve bedragen.6 Dat Nederlanders een te rooskleurige verwachting hebben van hun pensioen en bijvoorbeeld geen reke-
ning houden met de gevolgen van bepaalde life events, zoals een echtscheiding, is overigens wel de uitkomst van een onderzoek van de AFM uit 2010 naar de zogeheten pensioenverwachtingskloof.7 Dit betekent echter niet dat het UPO en de startbrief als zodanig misleidend zouden zijn en dat wordt in het AFM-onderzoek dan ook niet gesteld. Twee andere publicaties die naast het onderzoek van Regioplan in de inleiding bij het wetsvoorstel worden genoemd – een onderzoek van TNS Nipo uit 2012 en het rapport ‘Pensioen in duidelijke taal’ – gaan overigens wel wat meer in op de effectiviteit van pensioencommunicatie, maar ook weer zonder dat daadwerkelijk is onderzocht of de huidige verplichte pensioencommunicatie de zelfredzaamheid van de pensioendeelnemers al dan niet bevordert.8
■ DE PENSIOEN 1-2-3 De Pensioen 1-2-3 is volgens het conceptwetsvoorstel een nieuw online interactief instrument dat de huidige startbrief moet vervangen. Het voorziet de deelnemer in drie ‘lagen’ van informatie over zijn pensioenregeling. Laag 1 is een beknopte laag met iconen. Bij het ‘doorklikken’ op de iconen naar de lagen 2 en 3 krijgt de deelnemer meer gedetailleerde informatie over de pensioenregeling. Meer dan nu het geval is, krijgt deze startinformatie straks een blijvende functie en is permanent beschikbaar, aldus het conceptwetsvoorstel. Permanent beschikbaar stellen veronderstelt dat de informatie niet per email wordt toegezonden, maar via inlogcodes op websites van de pensioenuitvoerders in te zien is. Het lijkt er dus op dat ook kleine pensioenfondsen verplicht worden om hiervoor websites en databases te gaan onderhouden. De Pensioen 1-2-3 is ontwikkeld om digitaal te gebruiken. Uit een in het conceptwetsvoorstel geciteerd onderzoek van Motivaction blijkt echter dat nog steeds maar liefst 43% van de deelnemers de informatie het liefst schriftelijk ontvangt. Wat gaan deze deelnemers dan ontvangen als de Pensioen 1-2-3 alleen ontwikkeld is voor digitaal gebruik? Naast het eerste blad met iconen feitelijk toch weer de oude startbrief? Een belangrijkere vraag is nog: in hoeverre is de Pensioen 1-2-3 al getest, ook op effectiviteit? Zullen deelnemers de Pensioen 1-2-3 echt als een grote verbetering zien – ook in de schriftelijke vorm – en
1 Zie A.W. van der Ban: Inleiding tot de voorlichtingskunde, Amsterdam 1974. 2 Evaluatie informatiebepalingen pensioenwetgeving. Regioplan Beleidsonderzoek 2011, p. 74. 3 Zie voetnoot 2, p. 16. 4 Zie voetnoot 2, p. 59. 5 Zie voetnoot 2, p. 56. 6 Zie voetnoot 2, p. 36 en 39. 7 AFM Rapport ‘Geef Nederlanders pensioeninzicht’ uit 2010. 8 Pensioencommunicatie: behoeften en barrières, TNS Nipo, juni 2012 en het rapport Pensioen in duidelijke taal, Kamerstukken II 2011/12 33 110, nr. 2, bijlage. Daarnaast wordt in hoofdstuk 10 van het wetsvoorstel een aantal andere onderzoeken besproken die in opdracht van SZW zijn uitgevoerd.
Pensioen Magazine februari 2014 33
pensioencommunicatie
zal het deelnemers daadwerkelijk ondersteunen en stimuleren bij het oplossen van hun eventuele pensioenvragen en hun zelfredzaamheid vergroten? Dat gaat verder dan het aantrekkelijk, leesbaar en begrijpelijk zijn van informatie, maar lijkt wel de ambitieuze doelstelling van het conceptwetsvoorstel te zijn. Dat maakt in de inleiding en op pag. 29 zelf slechts gewag van het onderzoek door Motivaction ‘waarbij ook enkele vragen zijn gesteld over de Pensioen 1-23’. De nogal magere conclusie op pag. 29 luidt: ‘Respondenten vinden de vormgeving van de Pensioen 1-2-3 als wijze van weergeven van de informatie over hun pensioenregeling inzichtelijk. Echter, het getoonde voorbeeld voorziet nog niet in de belangrijkste informatiebehoefte van de respondenten, namelijk welk type pensioenregeling zij hebben.’9 Aan dit ‘losse eindje’ wordt in het conceptwetsvoorstel evenmin uitvoerig aandacht besteed. De inleiding meldt dat in de Pensioen 1-2-3 na een verbeterslag op de specifieke kenmerken van de individuele pensioenregeling zal worden ingegaan, onder meer door het toevoegen van een pensioenvergelijker (dus eveneens een nieuw communicatiemiddel). Onvermeld blijft of deze verbeterslag is onderzocht.
■ WANKELE BASIS Al met al maakt het wetsvoorstel een gehaaste en bepaald geen stevige indruk. De nieuwe initiatieven rollen toch wat over elkaar heen en worden nauwelijks onderbouwd. Hoe kan het onderzoek van TNS Nipo uit 2012, waarin een digitaal pensioendashboard aan de hand van dummymateriaal aan deelnemers is getoond, bijvoorbeeld al een jaar later tot een wetsvoorstel leiden? Moet er niet echt gepretest worden, voldoet het nieuwe voorlichtingsmiddel wel aan de eisen, leidt het inderdaad tot ander gewenst gedrag van de pensioendeelnemers en zijn er nog alternatieven? Is dit inmiddels gebeurd? TNS Nipo maakt er namelijk zelf ook een zeer duidelijk voorbehoud bij en wijst een aantal andere communicatiemiddelen bovendien bij voorbaat af, die desondanks toch door het kabinet worden voorgesteld. Het bureau stelt in
De nieuwe initiatieven rollen toch wat over elkaar heen en worden nauwelijks onderbouwd 2012: ‘Daarom is voor het kwalitatieve onderzoek een aantal voorbeelden ontwikkeld. Deze voorbeelden waren slechts concepten van hoe de informatie er in de praktijk uit zou kunnen komen te zien. Ze zijn gebruikt als stimulusmateriaal tijdens het kwalitatieve onderzoek. Ook de context ontbrak van waaruit de dummy’s moesten worden beoordeeld. Dit onderzoek was dan ook niet bedoeld als volwaardige concepttest en dient dan ook niet als zodanig te worden beschouwd.’10 De onderzoekers wijzen voorts op de risico’s van een pensioendashboard – te ingewikkeld
34 februari 2014 Pensioen Magazine
door het moeten maken van eigen berekeningen, het bieden van schijnzekerheid – en zijn net als de onderzoekers van Regioplan negatief over de pensioenbijsluiter en het melden van risico- en koopkrachtplaatjes, zeker zonder adequaat handelingsperspectief. Wanneer alle voorgestelde wijzigingen straks ongeschonden door het parlement komen en over vijf jaar worden geëvalueerd, is de kans dus groot dat men dan opnieuw tot de conclusie komt dat het anders moet. En dat alles na het eerst toch feitelijk ondermijnen van het huidige UPO en de startbrief, en het eerder intrekken van het toeslagenlabel. Op deze manier lijkt de verplichte pensioencommunicatie chronisch te lijden aan instortende structuren.
De vraag is hoe verstandig het is om het UPO en de startbrief alvast naar de prullenbak te verwijzen De vraag is dus hoe verstandig het is om het UPO en de startbrief alvast in toch vrij ferme bewoordingen naar de prullenbak te verwijzen. Waarom bestaande processen beschadigen, voordat in ieder geval een deel van de alternatieven zelfs maar het eerste teststadium voorbij lijkt te zijn? Wat is er overgebleven van de hoofdregel in de communicatie & marketing dat een effectieve boodschap bij voorkeur via één middel op eenduidige wijze wordt overgebracht, en dus niet via zes communicatiemiddelen op steeds verschillende manieren?
■ INSTORTENDE NIEUWBOUW Een en ander roept associaties op met de naam van een succesvolle Duitse Noiserockband uit de jaren tachtig van de vorige eeuw, die nog steeds actief is. Het collectief Einstürzende Neubauten werd in West-Berlijn opgericht als avant-gardistische performancegroep door zanger/gitarist Blixa Bargeld en percussionist N.U. Unruh. Aanvankelijk produceerde de band louter industriële muziek met behulp van drilboren en winkelkarretjes. En in de begintijd ging de band ook vooral uit van het idee dat vernietiging een voorwaarde was voor creativiteit. Objecten, gebouwen en muziekstukken werden ontmanteld, omdat volgens de band alleen uit destructie iets goeds kon voortkomen.11 Wellicht moeten de beleidsmakers van SZW en de AFM zich in dit kader eens afvragen of zij zich niet onbewust schuldig maken aan erosievandalisme, een term die iedere stedelijk planoloog en ook de onderzoekers van Regioplan bekend in de oren zal klinken.12 Nu de fundamenten van het pensioenstelsel door vele commissies en onderzoeken reeds zijn aangetast, kan de drang onweerstaanbaar worden om hier een eigen bijdrage aan te leveren. Ongetwijfeld met de goede bedoeling om hieruit weer iets beters te creëren, maar intussen kan flink wat schade worden aangericht. Hoort in de pensioenindustrie ook niet eerder voor voorzichtige en conservatieve benaderingen richting
de deelnemers te worden gekozen dan voor trial and error-benaderingen, alsof de deelnemers gebruikers van nieuwe softwareproducten zijn? Kan de pensioenindustrie zich in uitvoeringstechnische zin wel een zesjaarscyclus voor de vervanging van vrijwel alle communicatiemiddelen veroorloven? Vergelijk hier de auto-industrie, waar men in de vier- tot zesjaarscyclus voor het introduceren van nieuwe uitvoeringen van bestaande modellen veelal niet verder gaat dan het vervangen van een spatbord. Het verschil is waarschijnlijk dat de pensioencommunicatie kan worden gedomineerd door werklustige ambtelijke beleidsmedewerkers die uit de heup kunnen schieten en de economische pensioendoemscenario’s mogelijk niet kunnen onderscheiden van een juridische werkelijkheid, terwijl een gediplomeerd ingenieur die een nieuw onderdeel voor een auto ontwerpt, eerst tien jaar door een accreditatiesysteem heen moet. Waar het wetsvoorstel nu al de zogenaamde recente ‘mislukkingen’ lijkt te willen opruimen, wordt tegelijkertijd namelijk alweer een nieuw experiment geïntroduceerd dat volgens mij weinig potentie heeft om langdurig uit de steigers te komen.13 Via het Pensioenregister moet straks voor alle pensioenregelingen een bereikbaar pensioen worden getoond op basis van een pessimistisch, een verwacht en een
Bij DB-regelingen brengen de scenario’s geen voor de deelnemers zelf relevante risico’s of onzekerheid in beeld optimistisch bedrag. Een uniforme rekenmethodiek om tot deze bedragen te komen, zal in lagere regelgeving worden vastgelegd. Scenario’s Met pessimistische en optimistische scenario’s op basis van historische gegevens kan prima worden gewerkt als de beleggingsrisico’s bij de deelnemer liggen, dus in een DC-regeling. Ze bieden dan een adequaat handelingsperspectief, omdat de deelnemer op grond van deze scenario’s bijvoorbeeld kan besluiten om de risico’s te mitigeren door naar een defensiever beleggingsfonds te switchen. Er is ook niets mis mee als de pensioenuitvoerder de deelnemers daar dan in het kader van zijn zorgplicht op wijst. Maar bij DB-regelingen is dit niet het geval; de scenario’s brengen dan geen voor de deelnemers zelf relevante risico’s of onzekerheid in beeld en bieden volgens mij ook geen enkel adequaat handelingsperspectief. Allereerst worden de pessimistische en optimistische scenario’s volgens het conceptwetsvoorstel alleen gekoppeld aan het bereikbaar pensioen in het Pensioenregister en niet aan het UPO, dat in de toekomst alleen nog maar het opgebouwde pensioen gaat tonen. De reden hiervoor is onduidelijk. Het bereikbare pen-
sioen zegt iets over het pensioen bij een blijvend dienstverband. Juist het UPO is gekoppeld aan de pensioenuitvoerder en daarmee ook aan de werkgever, al is het maar door de naam die duidelijk op het UPO prijkt. Een blijvend dienstverband bij de actuele werkgever is natuurlijk de eerste grote onzekerheid voor een pensioendeelnemer, maar uiteraard zal deze onzekerheid, dan wel het risico op werkloosheid, in het pessimistische bedrag niet worden meegenomen. Het vertalen van een dergelijke onzekerheid in scenario’s of percentages is immers niet mogelijk. Hetzelfde zal gelden voor het risico dat de werkgever de regeling wijzigt of onderbrengt bij een andere uitvoerder. Of dat hij over twintig jaar mogelijk niet meer bestaat en de pensioenregeling dus ook niet meer sponsort. Per definitie zegt het pessimistische bedrag dus niets over de echte risico’s waar met name de jongere deelnemer de komende decennia mee te maken krijgt. Bij gebrek aan deze informatie draagt het bedrag dus ook op geen enkele wijze bij aan het dichten van de zogeheten verwachtingskloof waar de AFM aan refereert. Het kan die kloof zelfs vergroten als de jongere deelnemer meent dat het pessimistische bedrag in zijn individuele situatie het absolute bodembedrag is voor het te bereiken pensioen. Juridisch onjuist Waar zegt het pessimistische bedrag dan wel iets over? Het beleggingsrisico en het risico van de levensverwachting liggen in een DB-regeling niet bij de deelnemer. Er is voor de deelnemer in dit verband dus alleen het risico van een gekort pensioen bij een aanhoudend dekkingstekort of faillissement van de pensioenuitvoerder, ofwel het risico van insolvabiliteit van de pensioenuitvoerder. Het is naar mijn mening juridisch onjuist en dus onacceptabel om dit risico te communiceren door middel van een lager bedrag dan het contractueel vastgelegde bedrag. Dan heeft de pensioenovereenkomst feitelijk geen waarde meer. Het werkt bovendien drempelverlagend als het om het gevoel van verantwoordelijkheid van de bestuurders van pensioenfondsen en verzekeraars gaat en is dus ook beschadigend voor de pensioensector als zodanig. Het verplicht en standaard communiceren van pessimistische bedragen via het Pensioenregister wekt ook ten onrechte de indruk dat risico’s bij de uitvoering van de regeling wel degelijk bij de deelnemers zelf liggen en er dus feitelijk geen verschil is tussen DB en DC. Een DB-pensioen is een verzekering met contractueel een duidelijk eindpunt – immers een ‘defined’ benefit – en dat is maar één bedrag. Uiteraard zit de spreiding die de pessimistische en optimisti-
9 Conceptwetsvoorstel Pensioencommunicatie, p. 29. 10 TNS Nipo 2012, p. 13. 11 Zie: http://en.wikipedia.org/wiki/Einstürzende_ Neubauten 12 Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Vandalisme 13 Vergelijk het debacle van het toeslagenlabel. Zie ook M.C.J. Witteman: ‘Toeslagenlabel: effectief communicatiemiddel of verontrustende boodschap?’, Pensioen Magazine, maart 2009.
Pensioen Magazine februari 2014 35
pensioencommunicatie
sche scenario’s representeren, wel degelijk in het systeem. Het is echter de plicht van de bestuurders van pensioenfondsen en verzekeraars om deze spreiding via risicomanagement zo goed mogelijk te absorberen en aan de deelnemer alleen de juiste uitkomst te presenteren. Als dit getalsmatig niet langer mogelijk zou zijn, omdat de juiste bedragen een ‘te rooskleurig beeld’ zouden geven en deelnemers ‘op het verkeerde been zetten’, en dus via een nationaal register moeten worden bijgesteld, dan is er wel iets zeer fundamenteel mis in het pensioensysteem. Overigens is dit, gelet op het strenge toezicht op pensioenfondsen en verzekeraars, niet erg aannemelijk.
bedragen en hoe hoger de premie die via de bijspaarregelingen bij het fonds binnenkomt. Dat zet de deur wagenwijd open voor moral hazard.
■ INFINITE LOOP OF DISASTER
Verder kan het tonen van de gevolgen van inflatie op het pensioen vanuit een economisch perspectief juist directe consumptie aanmoedigen in plaats van sparen voor de oude dag. Dit kan daarmee mogelijk ongewenst gedrag van de pensioendeelnemers aanmoedigen en dus zeer ineffectief blijken.16 Is dat aspect wel onderzocht? Wat als deze angst voor inflatie uiteindelijk onterecht blijkt, maar het draagvlak voor de pensioenvoorziening intussen volledig is verdwenen? In geval van extra pensioensparen wordt er bovendien premie betaald voor een pensioen met ook weer een pessimistisch bedrag, hetgeen het wantrouwen alleen maar zal doen toenemen. De deelnemer moet als gevolg daarvan ook gaan itereren, waardoor ieder handelingsperspectief ook praktisch gezien bij voorbaat een recept lijkt voor een infinite loop of disaster.
Niet alleen onderzoeksbureau Regioplan meldt dat het presenteren van fictieve bedragen aan deelnemers mogelijk geen goed idee is. Een in het conceptwetsvoorstel geciteerde en op zijn minst opmerkelijke conclusie uit een onderzoek van TNS Nipo van november 2013 is dat de informatie ‘grotendeels wordt begrepen, behalve dat deelnemers niet altijd begrijpen dat bedragen waarin koopkracht en risico’s zijn opgenomen, niet de bedragen zijn die je op je rekening krijgt’.14 Het resultaat van eerder onderzoek van TNS Nipo uit 2012 wordt in het conceptwetsvoorstel niet vermeld, maar is eveneens opmerkelijk. Deelnemers zeggen zich volgens TNS Nipo af te sluiten voor pensioeninformatie vanwege een gevoel van machteloosheid, voortkomend uit het feit dat men verplicht moet deelnemen aan de pensioenregeling en er weinig invloed op kan uitoefenen. Dit treedt volgens TNS Nipo vooral op als het gaat om informatie over koopkrachtverlies en de risico’s van de pensioenregeling. Deelnemers zouden alleen bereid zijn om dit soort informatie tot zich te nemen als men hen een handelingsperspectief biedt. Voor pensioenfondsen en verzekeraars is het volgens de onderzoekers dus van belang deelnemers hierin te voorzien, anders bereikt de informatie de doelgroep niet.15 Het handelingsperspectief dat de pensioenuitvoerders in dit verband zouden kunnen bieden, lijkt echter verre van adequaat en zelfs zeer dubieus. Wat zijn de opties als gevolg van de gepresenteerde risico- en koopkrachtinformatie? De deelname aan de pensioenregeling beëindigen of overstappen naar een andere pensioenregeling is doorgaans geen mogelijkheid. Dan blijft over het in overweging geven aan de deelnemers van het inkopen van extra pensioen om ook in het pessimistische scenario weer op het afgesproken bedrag uit te komen, mits het besteedbaar inkomen en de fiscus dit toelaten. Ook het conceptwetsvoorstel noemt bijsparen als optie. Maar er is toch al een premie betaald? Het kan toch niet zo zijn dat de deelnemers zich daarnaast nog eens gaan bijverzekeren om zich alsnog van het afgesproken bedrag te vergewissen, en dat nota bene bij de pensioenuitvoerder zelf? Dit zou dan toch op zijn minst verplicht bij een andere verzekeraar of een waarborgfonds moeten gebeuren? Hoe meer beleggingsrisico een bestuur van een pensioenfonds bijvoorbeeld zou nemen, des te lager de pessimistische
36 februari 2014 Pensioen Magazine
Bijspaarregelingen om een pessimistisch scenario het hoofd te bieden zetten de deur wagenwijd open voor moral hazard
■ INVAREN VIA HET PENSIOENREGISTER? Al met al lijkt het voorstel zo in strijd met de onderzoeksresultaten dat het een andere agenda doet vermoeden. Het heeft meer weg van het alvast massaal invaren van de huidige DB-regelingen in de nieuwe pensioencontracten via de sluip(vaar)route van wettelijk verplichte pensioencommunicatie. De blijkbaar toch zeer gewenste systematiek van ‘zachte’ rechten wordt dan in het Pensioenregister geïntroduceerd, voordat daar in juridische zin ook maar sprake van kan zijn. Feitelijk betekent dit dus het alvast laten wegsmelten van harde pensioentoezeggingen via het voorschotelen van fictieve grensbedragen in een anoniem landelijk digitaal systeem. Het is de wereld op zijn kop, maar geeft wel een betere verklaring voor het voorstel dan de door de beleidsmakers veronderstelde onmacht van pensioenfondsen en verzekeraars om de huidige pensioenafspraken op een niet misleidende wijze weer te geven – een veronderstelling die, alle in het conceptwetsvoorstel geciteerde rapporten ten spijt, uiteindelijk dus ook nergens op gebaseerd blijkt te zijn.
14 Conceptwetsvoorstel Pensioencommunicatie, MvT, p. 31. Het risico dat het vermelden van koopkrachtbedragen de voorwaardelijke indexatie minder voorwaardelijk maakt, lijkt daarmee ook aangetoond. 15 Pensioencommunicatie: behoeften en barrières, TNS Nipo, juni 2012, p. 22. 16 Zie ook M.C.J. Witteman, ‘Toeslagenlabel: effectief communicatiemiddel of verontrustende boodschap?’, Pensioen Magazine, maart 2009.