S JEZU
JEZUS
JEZUS
WELKE WAS DE GODSDIENST VAN JEZUS?
WELKE WAS
OE GODSDIENST VAN JEZUS? ZEVEN TOESPRAKEN VAN
ATB. COQUEREL ,-Jr. UIT HET FRANSCH nOOR
Dr. A. J.
OOR T,
Prçdikant te Meppel.
SCHOONHOVEN,
S. & W. N. VAN NOOTEN. 1873.
VOORWOORD VAN DEN VERTALER.
De volgende toespraken van ATH. COQUEREL JR. vormen een reeks van zeven, vooraf door hem aangekondigde, leerredenen, die hij in den loop van dezen winter in de zaal St. André te Parijs heeft uitgesproken. COQUEREL neemt in de Hervormde kerk van Frankrijk een zeer eigenaardige plaats in.
Nadat hij in de Parij-
sche gemeente als hulp prediker , eerst van zijn vader, daarna van den heer MARTIN P ASCHOUD werkzaam is geweest, werd hij bij het verstrijken van den tM, waarvoor h!j gekozen was, wegens zijne vrijzinnige gevoelens niet herkozen.
Weldra echter werd hem te Parijs een eervolle
en schoone werkkring aangeboden.
Daar vormde zich een
"liberale protestanten-vereeniging" (société prot()stante li.
YOORBBHICHT.
VI
bérale), cen onderafdeeling van den "liberalen protestantenbond" (union protestante libérale), welke laatste zijn werkkring over geheel Frankrijk uitstrekt.
Deze vereeniging
met haar kleinere afdeelingell is op dezelfde leest gesehoeid als in ons land de eonfessioneele vereeniging -natuurlijk wat de organisatie, niet wat de richting betreft. Hare leden blijven leden der Hervormde kerk, en oefenen aIs zoodanig hun stemrecht uit, maar zoeken in afzonderlijke localen de stichting, die zjj in de gewone kerken niet vinden kunnen. De Parijsehe "liberale protestanten-vereeniging" nu heeft drie vaste predikanten aangesteld - waaronder
COQUEREL -
die in de bovengenoemde zaal St. André, waar de godsdienstige bijeenkomsten worden gehouden, geregeld prediken.
De hoofdagent der vereeniging, de heer
CARE NOU,
voormalig leeraar, staat hun bij al hun werk ter zjjde. Want bij het prediken bepaalt zich hun arbeid niet. De vereeniging heeft drie zondagscholen , twee andere scholen, twee weeshuizen, één voor jongens en één voor meisjes, een bibliotheek en een "vereeniging voor koraalgezang" onder haar bestuur. In dezen werkkring arbeidt zonder vrucht.
COQUEREL
met lust en niet
In de godsdienstoefeningen, waarin hij
deze toesprakeil hield, waren de hoorders in zoo grooten getale opgekomen, dat velen wegens plaatsgebrek onverrichterzake de zaal moesten verlaten.
Onder dit gehoor
VOORBERICHT.
VII
waren ook vele Catholijken en niet weinig orthodoxe protestanten. Over de toespraken zelve oordeele de lezer.
Ik heb
gemeend geen op- of aanmerkingen in den vorm van noten er aan te moeten toevoegen. De toestand, waarin Frankrijk verkeert, is, wat de hoofdzaken betreft, zoo algemeen bekend, zoowel wat het burgerlijke als het kerkelijke aangaat, dat de herhaalde zinspelingen daarop door ons lezend publiek terstond begrepen .worden.
Bekend is de ultramon-
taansche beweging aldaar; bekend de overWînning, die de orthodoxe partij van de Hervormde kerk op de Algemeene Synode te Parijs van het vorige jaar behaald heeft. Sints ] 659 had zij nooit mogen vergaderen.
THIERS
geeft daartoe vergunning. De orthodoxen jubelen bij monde van
GUIZOT
over die vrijheid, en zij gebruikep. haar ter-
stond om in de kerk: de vrijheid aan banden te leggen; zij nemen een nieuwe formule aan, die voor het vervolg de toetsteen van gereformeerde rechtzinnigheid zal zijn. de maatstaf, waarmede iemands bevoegdheid, vooral dio der leeraars , om in de kerk te worden opgenomen, zal worden afgemeten. Maar staat de zaak der vrijheid in Frankrijk schijnbaar hopeloos, zoowel bij Catholtjken als bij Protestanten, zoolang er stemmen opgaan, gelijk ons uit deze toespraken tegenklinkfjn, geven wij den moed niet op; dan is er zout, dat tegen bederf bewaren zal.
VlIr
VOORBERICHT.
Met de geestesrichting van
COQUEREL
stem ik volkomen
in, en wilde dus gaarne het mijne bijdragen om zijn woord in ruimer kring te doen hooren.
Het is zeker onnoodig
te zeggen, dat ik daarom iedere bewering, iedere bijzonderheid, iedere textverklaring enz. niet voo!' mijne rekening neem. Men heeft mij gevraagd: waarom deze toespraken vertaald? men kan ze in het oorspronkelijk lezen.
Ik ant-
woord: vooreerst weet ik, dat ze nu gelezen worden door menschen, die ze in het oorspronkelijk niet kunnen ver-. staan, en verder door anderen, die het wel kunnen, maar die ze zeker niet onder hun oogen zouden gekregen hebben zonder een vertaling. Mogen deze toespraken vele lezers overtuigen dat ware vrijheid de zekerste waarborg is voor echte vroomheid. DR.
Meppel, 15 Mei 1873.
A. J.
OORT.
JEZUS EN
DeODeO ver I e ver Ii eTIver g. i TI g.
JEZUS EN
DE ALGEMEENE MENSCHENLIEFDE. Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: gij zult uwen naasten liefhebben en uwen vijand zult gij haten. Maar ik zeg u: hebt uwe vijanden lief, zegent ze die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen;
opdat gij moogt kinderen zijn u ws Vaders, die in de hemelen i.: want Hij doet zijne zon opgaan over boozen en goeden, en regent over rechtTaardigen en onrechtvaardigen. (Matth. 5 : 43-45.)
Ik onderneem thans in uw midden eene hachelijke, ernstige, vrij uitgebreide taak, die misschien eenigszins afwijkt van onzen gewonen- predik- en eeredienst. Daartoe dwingt mij eene overweging, of, om nauwkeuriger te spreken, een feit, dat even betreurenswaardig is als onwedersprekelijk. Het valt namelijk niet te ontkennen, dat in alle landen en kerken het grootste deel van het volk, en
4
in het bijzonder, de zeer groote meerderheid der mannen zich tegenwoordig meer en meer onttrekt aan het kerkelijk leven, en tegenover den godsdienst eene op zijn minst onverschillige, zeer dikwijls ook vijandige houding aanneemt. Ter eener zijde toonen de wijsgeeren - en wie verbeeldt zich in onze dagen niet, min of meer wijsgeer te zijn? - ter andere het gros der werklieden een kennelijken afkeer van allen eeredienst en godsdienstonderricht. Dit is ..een feit. Men kan en moet het betreuren, maar het is oneerlijk, nutteloos en onmogelijk het te ontkennen. Wij moeten trouwens toestemmen, dat van de bittere klachten en heftige beschuldigingen, welke nu eens door de handwerkslieden, dan eens door de mannen van studie, tegen de hedendaagsche kerken worden ingebracht, niet volstrekt alles onbillijk of ongegrond is. Dat aangeboren vermogen der menschelijke zitl, hetwelk men het godsdienstig gevoel noemt, kan zich, gelijk elk ander, op gezonde maar ook op onregelmatige en ziekelijke wijze ontwikkelen. Even als alle vermogens onzer ziel, even als alle deelen van ons lichaam, zoo heeft ook het godsdienstig gevoel zijne eigenaardige ziekten, waarvan gij zeker kunt zijn, dat zij onder bepaalde omstandigheden op nieuw zullen uitbreken. Het gevolg daarvan is, dat in den loop der geschiedenis, bij langer of korter tusschenpoozen, onder volken van zeer verschillenden aard en beschaving, en in den boezem van godsdiensten, die vijandig of in menig opzicht tegenover elkander staan, dezelfde verwarring is geboren, die aanleiding gaf •tot dezelfde klachten en beschuldigingen, welke de ééne evenzeer als de andere verdiende.
5 Hieruit trekken oppervlakkige en bevooroordeelde lieden het overhaaste besluit, dat alle godsdienst een ramp is en dat alle kerken op een dwaalspoor zijn, de eene niet minder dan de andere. Zoo blijft men niet in gebreke tegen het Christendom en tegen Jezus een lange reeks bezwaren in te brengen, die dikwijls op zich zelven gegrond zijn, maar hem zoo weinig raken, dat hij zelf de eerste is geweest om ze in te brengen tegen den godsdienst van zijn land en tegen zijn priesters. Leest slechts de Evangeliën over, en dan bespeurt gij op iedere bladzijde, dat nooit iemand met meer gezag, met meer kracht en klem dan Jezus het vonnis heeft uitgesproken over de geveinsdheid, den geest van uitsluiting en geestelijken hoogmoed, het misbruik van overlevering en letter, over priesterheerschappij en kerkdwang , dweepzucht en vormendienst, kluizenaars- en monnikengeest , over mystieke droomerijen, dorre en haarklovende dogmatiek, en· ten slotte over wonderzucht. Wanneer, niettegenstaande deze zijne von· nissen, zijne leerlingen op nieuw zijn vervallen in de gebreken, die door hem zijn veroordeeld, dan moeten die, en niet hij, daarvan de schande dragen. Al deze dingen stuitten hem tegen de borst; geheel zijne leer staat lijnrecht tegenover haar; daartegen juist heeft hij onophoudelijk zijn onderwijs gericht. Wie ze hem eenigermate toedicht, begaat de grootste onrechtvaardigheid, de grofste vergissing. Omdat men het onder ons nog niet genoeg weet, ga ik met u deze belangrijke vraag onderzoeken: wel/ce was de godsdienst van Jezus? die, welken hij onderwezen en beleden heeft., welken hij gesticht heeft en wilde stichten, die waarin hij geheel leefde?
6
Wanneer wij dit onderzoek voortzetten in volkomen vrijheid, zonder acht te slaan op de vooroordeelen des volks noch op de eischen der officiëele machten, dan zullen wij misschien tot het besluit komen, dat de gegronde grieven van den werkman en den denker van den nieuwen tijd ten volle toepasselijk zijn, niet op den godsdienst van Jezus, maar op dien, welken hij onophoudelijk heeft bestreden, wiens hervorming en verbetering zijn doel was; en dat men van zijn godsdienst in menig opzicht volkomen het tegendeel heeft gemaakt van hetgeen hij zelf wilde dat deze zijn zou. Onverdraagzaamheid, afgodische vereering van overlevering en letter en kerkvorm , kerkelijke heerschzucht, leervergoding en mystieke dweeperij, hartstochtelijke liefde voor wonderen, dat alles dicht men hem toe, maar dat alles heeft hij juist verboden en aan de kaak gesteld. Ik zal heden beginnen met gericht te oefenen over dit goddelooze denkbeeld, dat zoo vele secten voor haar rekening nemen, en dat het anti-christendom bij uitnemendheid is: »buiten de kerk. geen zaligheid." Jezus heeft des te meer recht te worden aangehoord, omdat.zijne heilige vrijmoedigheid en verheven stoutmoedigheid met den dood zijn gestraft. Men kan volkomen naar waarheid zeggen dat hij zijn leven heeft gegeven en op het kruis is gestorven om den godsdienst te zuiveren van de misbruiken en gebreken, die na zijn dood in zijn eigen kerk zijn binnengeslopen en daar nog maar al te dikwijls heerschen. Al wie dezen bestrijdt volgt zijn voorbeeld en leer. Al wie herstelt wat hij heeft gesticht, brengt hem de dankbaarste en vroomste hulde. Zoo wij onze ziel verheffen tot
7 die hoogte, waarop hij haar heeft willen plaatsen, bewijzen wij aan ons vaderland den uitstekendsten dienst, waaraan tegenwoordig de meeste behoefte bestaat: dan bouwen wij ons zei ven op in den meest christelijken zin van het woord.
I.
V
8 d. i. in het hebreeuwsche dialect, dat in zijne omgeving in zwang was. Al zijne redenen en spreuken zijn dus eerst uit het arameesch in het grieksch vertaald, vóórdat zij een plaats vonden in de bladzijden onzer Evangeliën. Evenzeer moeten wij erkennen, dat er altijd verschil van lezing bestaat bij die woorden van den meester, welke ons door twee of meer schrijvers van het N. T. zijn overgebracht; zelfs in de bergrede en het »Onze Vader"; en het zou onjuist zijn te beweren, dat dit verschil altijd van weinig belang of beteekenis zijn zou. Nog noodzakelijker is het aan te stippen, dat onder de gewijde schrijvers zeer verschillende persoonlijkheden worden aangetroffen. Daardoor is aan Jezus overkomen wat noodzakelijk overkomt aan ieder verheven leeraar , die een diepen en levendigen indruk heeft gemaakt op verschillende en ongelijke leerlingen; dat namelijk ernstige en oprechte menschen, maar met verschillende geestesgaven toegerust, zijne leer, elk op zijn eigen wijze, hebben opgevat en uitgelegd. leder, die een st1!idie van Griekenland heeft gemaakt, weet hoe verschillend Socrates is voorgesteld door zijne beroemde leerlingen, Plato en Xenophon, en hoezeer op zijn beurt Aristoteles van den ééne zoowel als van den andere is afgeweken. In onze dagen heeft een bekend, aan het christendom vijandig, wijsgeer bij zijn dood twee scholen achtergelaten, die niet slechts onderling verschillen, maar lijnrecht tegenover elkander staan, terwijl elke voor zich gelooft,. dat zij zoo eerlijk en nauwkeurig mogelijk het oorspronkelijk onderwijs van haren gemeenschappelijken stichter teruggeeft. Onder de leerlingen van Jezus is zeker de verscheidenheid veel minder groot dan in het
9 voorbeeld uit den tegenwoordigen tijd, waarop ik daareven zinspeelde. Toch stem ik dadelijk toe, dat de groote christelijke godgeleerden reeds van den beginne aan, zonder het te weten of te willen. hun eigell stempel hebben gedrukt op de leer van Christus. Indien ik de eigen woorden van Jezus met het daglicht vergelijk, dan doen die van een Paulus of Johannes mij denken. aan de prachtige ramen van een gothischen of bijzantijnschen kathedraal, die over alle voorwerpen schitterende en liefelijke kleuren verspreiden, welke evenwel volkomen onderscheiden zijn van die der natuur. Wij kunnen Jezus kennen uit vijf schrijvers. In de eerste plaats Paulus, de oudste maar meest dogmatische; Mattheus en Marcus, wier werken het minst gekleurd en het meest ongekunsteld zijn, en die zeer zeker de woorden van hun meester het getrouwst wedergeven; Lucas, die weinig van de beide vorigen verschilt, maar die een geletterd studieman was, tevens aanhanger van de eigenaardige leer van Paulus en bijgevolg minder ongekunsteld en onpartijdig dan de beide eerste Evangelisten; eindelijk is het vierde en laatste Evangelie eene godgeleerde verhandeling, geheel verschillend van al de vorigen, niet slechts door een eigenaardig soort van mijstiek gevoel, maar ook door zijn duidelijken en onloochenbaren toeleg om het reinste, wat de diepzinnige bespiegelingen der oostersche wijsbegeerte hadden voortgebracht, op Jezus toe te passen, en hem daardoor te verheerlijken. In één woord: al deze oorkonden te zamen genomen geven ons omtrent Jezus veelovervloediger en duidelijker berichten dan een enkel verhaal, . van welken aard ook, had kunnen doen. Door ze te ver-
11 gelijken en uit elkander aan te vullen kunnen wij een heldere en duidelijke kennis verkrijgen van het persoonlijk onderwijs van Jezus. Daartoe is het genoeg de weinige zeer eenvoudige regels in acht te nemen, die ik nu in een paar woorden wil aangeven. Geen twijfel of moeielijkheid bestaat er, wanneer onze vijf oorkonden overeenstemmen. Wanneer zij van elkander verschillen, dan geve- men de voorkeur aan die, welke het meeste vrij zijn van latere dogmatische en mijstieke bestanddeelen, derhalve aan Mattheus en Marcus boven Paulus en Johannes, en zelfs, hoewel in mindere mate, aan Lucas. Bij het onderzoek, dat ons thans bezig houdt, late men geheel rusten ieder woord van Jezus, of dat men ten minste op zijn rekening heeft gesteld, dat duister en eenig in zijn soort zou zijn en slecht in overeenstemming kan gebracht worden met andere duidelijke en karakteristieke, ontwijfelbaar echte en menigvuldig herhaalde uitspraken. Eindelijk make men in de redenen van Jezus een scherp onderscheid tusschen de ondubbelzinnige lee!' van Jezus, die hij uitdrukkelijk heeft gepredikt, en die een wezenlijk, onmisbaar, onveranderlijk bestanddeel van zijn godsdienst uitmaakte, vooral die, welke een beslissend vonnis velt o\'er het geloof van zijn tijd An zijn volk, en tusschen de toen algemeen heerschende begrippen, welke hij noch bestreden noch bevestigd heeft, maar slechts in het voorbij. gaan heeft aangehaald zonder ze te beoordeelen. In korte woorden: men late, zoo noodig, duistere ot bestreden bijzonderheden, punten van ondergeschikt be-
11 lang of algemeen heerschende denkbeelden in de schaduw, om het volle licht te doen vallen op de wezenlijke, kenmerkende, stoutmoedige en nieuwe leeringen, die de kern en de hoofdzaak van zijn onderwijs uitmaakten, waarop hij onophoudelijk allen nadruk legde, en waarin de hooge vlucht zijner denkbeelden en de aangrijpende oorspronkelijkheid zijner taal zich vereenigden.
11. Van meet af aan brak Jezus, op eene in 't oog vallende wijze, die allen terugkeer onmogelijk maakte, met de dwalingen en misbruiken, die ik heb aangewezen als de heerschende ziekten van het godsdienstig gevoel zijner tijdgenooten. Als onversaagd hervormer opende hij van den eersten dag aan een rechtstreeksehen , welberaamden en open krijg tegen de godsdienstkwalen van zijn tijd, maar hij ontveinsde zich den omvang en de hevigheid van dezen strijd niet; van den beginne af aan voorzag hij, met welke dweepzieke hardnekkigheid de godsdiensthaat tegen hem opstaan en zijne leerlingen vervolgen zou. In onzen tijd heeft men zich voorgesteld, als zou de jonge en wegsle~ pende profeet onder den zachten hemel en de schitterende lente van Galilea, aan de lachende en bekoorlijke oevers van het meer van Tiberias, aanvankelijk over niets dan vreugde hebben gesproken en zijne leerlingen met zich medegesleept in een stroom van liefelijke begoochelin-
12 gen, die later verdwenen, om plaats te maken voor een droeven en somberen blik op de wereld en de toekomst. Dit is geheel onwaar. In die verheven rede, welke in het 5e, 6e en 7e Hoofdstuk van Mattheus is vervat, die onbetwistbaar echte oorkonde van het oorspronkelijk Christendom van Jezus in Galilea, wordt reeds een vreeselijke krijg aangekondigd, een doodelijke worsteling uitdrukkelijk voorspeld. Niets zoo schitterend en grootsch, zoo verheven en treffend als dit eerste optreden, maar tevens niets zoo duidelijk als de hier uitgesproken voorspelling van gevaar, laster en vervolging. In den aanhef maakt Jezus gebruik van een geliefkoosde uitdrukking, aan de godsdienstige taal der Hebreën ontleend, herhaalde malen voorkomende in de Psalmen, die allen van buiten kenden: h~j »spreekt zalig," d. i. hij verklaart voor zijn discipelen, neemt als zijn gunstelingen aan, erkent als de zijnen niet hen. die de wereld bewondert en benijdt, de grooten en rijken, de krijgshaftigen en behendigen, maar hen, wiE'r gezindheden en hartsbegeerten en zielesmarten in overeenstemmin~ zijn met hunne eeuwige bestemming en den wil van God. »Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koningrijk "der hemelen. »Zalig zijn de zachtmoedigen , want zij zullen het aardrijk beërven. »Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. »Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien. » Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.
13 »Zalig -zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koningrijk der hemelen. »Zalig zijt gij, als u de menschen smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen u spreken om mijnentwil. »Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzoo hebben zij vervolgd de profeten, die voor u geweest zijn." Jezus brengt hier uitdrukkelijk in herinnering, dat laster en vervolging nooit hebben ontbroken aan de echte godsmannen, aan de herauten van den vooruitgang en de waarheid. Wel verre van aan zijne discipelen de hoop voor te spiegelen op gemakkelijke overwinningen, waarschuwt hij hen terstond voor de smarten en angsten, die hen wachten. Nadat hij aldus op verheven wijze, met gezag en liefde tevens, de harten van hen heeft veroverd, aan wier heil hij zich wijdt, en die hij voor rijp verklaart om zijn Evangelie te ontvangen, nadat hij hun het bewustzijn heeft gegeven van de volle verantwoordelijkheid, die op hen rust, omdat zij boven anderen uitmunten, omdat zij »het zout der aarde" en »het licht der wereld zijn ," legt Jezus met vaste hand de onwankelbare grondslagen zijner leer, en omschrijft het onderwerp van deze geheele rede en van allen, die later, tot het einde van zijn leven toe, volgen zullen', in deze woorden: »ik zeg u: tenzij uwe gerechtigheid overvloediger zij , dan die der Schriftgeleerden en Farizeën, dat gij in het koningrijk der hemelen geenszins zult ingaan." Hiermede zijn drie hoofddenkbeelden uitgesproken. Vooreerst: het doel dat Jezus aan zijnen hoorder aanwijst is het ingaan in het koningrijk del' hemelen. Maar men zou
14 een grove dwaling vervallen, indien men onder dit woord den hemel of het toekomende leven verstond. Wat Jezus beurtelings het koningrijk der hemelen of het koningrijk Gods noemt, is hetzelfde wat wij tegenwoordig veel minder nauwkeurig zijn godsdienst en zijne kerk noemen, zijn arbeid voor de geschiedenis, zijn invloed op de menschheid. Dit wil hij, dat God heersche, dat God worde gediend, gehoorzaamd, bemind, dat de gewetens en de harten vol zijn van Hem. En hierin laat zich volgens Jezus alle godsdienst en godgeleerdheid samenvatten, alle zedeleer en maatschappelijke verplichting. Het zal mij niet zwaar vallen u dit later te bewijzen. Hoe komt men in dat koningrijk der hemelen of tot dien godsdienst van Jezus? Door de Gerechtigheid, en in het Hebreeuwsch beteekent dit woord: het samenstel van alle deugden, de zedelijkheid, de heiligheid in al haren omvang en verhevenheid. Wat de christenen een heilige hebben genoemd, noemden de joden een rèchtvaardige. Maar de heiligheid, welke Jezus heeft geëischt en die volgens hem den christen uitmaakt, is volstrekt niet die, welke werd geleerd en in beoefening gebracht door de Farizeën en de Schriftgeleerden van Israël en waarop zij zich beroemden. Jezus leert dus eene nieuwe en hoogere zedelijkheid, en met volle recht beweren wij, dat hij de onvolmaakte en bedriegelijke ) officiëele heiligheid, waarmede de dweep ers en formalisten van Israël zich vergenoegden en pronkten, heeft veroordeeld en voor onvoldoende verklaard. Dit toont hij hun dadelijk in het geheele verdere beloop zijner rede. De strijd tusschen hen en Jezus treedt in het
In
15
licht door de volgende woorden, zoo geweldig aanstootelijk voor den erfelijken hoogmoed der Joden en voor hunne rechtzinnige overlevering: »gij hebt gehoord, dat tot de ouden »gezegd is.. .• Maar ik zeg u . .." Het is voor u, mijne hoorders! in Frankrijk, in de 1ge eeuw, nadat de staat van zaken zoo dikwijls en op zoovele wijzen veranderd ls, na de Renaissance, de Hervorming en de Revolutie, het is voor u, zeg ik, moeielijk u voor te stellen hoe ongehoord, vermetel en revolutionair die aanhef moest klinken in de ooren van hen, die hem voor het eerst hoorden:. daar is tot de ouden gezegd. .. Maar die ouden, het waren immers hunne voorouders, de aartsvaders, de verhevene hoofden van hun volk en van de menschheid, het waren immers Abraham, I~aak en Jacob, het waren Mozes en David en alle profeten, en wat aan hen gezegd was, dat had immers God zelf hen doen hooren! - Jezus kwam dus onmiddellijk in strijd, in opstand tegen hetgeen zijn ongeleerde hoorders voor de onfeilbare uitspraken van God zelven hielden. Zoo gaat hij voort; en als een ijzingwekkend referein, als een dreunende alarmklok, die de menschen uit hun rust doet opschrikken, zoo klinkt van woord tot woord, en van gebod tot gebod door de gansche bergrede heen, dezelfde uitspraak, als een onophoudelijke bestrijding, of liever als een ruime uitbreiding der joodsche wet; tot men eindelijk aan dit beslissende woord. komt: »gij hebt gehoord, dat gezegd is: uwen naaste zult gij liefllhebben, maar uwen vijand zult gij haten. Maar ik zeg u: »hebt uwe vijanden lief en. bidt voor hen, die u vervolgen, »opdat gij moogt kinderen zijn uws vaders, die in de he»melen is; want Hij doet zijne zon opgaan over boozen
16 »en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrecht»vaardigen."
III.
Dit allel! teekent Jezus. Het punt van uitgang: het breken met de joodsche wet, niet alsof zij slecht ware, maar omdat zij uit een zedelijk oogpunt te laag staat, onvoldoende en verouderd is. De leertrant: op Gods werk in de natuur wordt hier acht gegeven; de vaderlijke wetten, door welke Hij het heelal bestuurt, worden in al haar mildheid en klaarheid op het practische leven toegepast. Ten slotte: het allerbeheerschend gevoel is hier de liefde; en "Wel de liefde zonder voorbehoud, zonder uitzondering, de liefde van den vader, die Hij zelfs over zijne onwaardige kinderen uitstrekt, de liefde, die Jezus, de heilige en rechtvaardige, aan zondaren en menschen van een ergerlijk leven betoonde, terwijl hij zonder schroom of schaamte hiermede aan de zoogenaamde heiligheid der Farizeën aanstoot gaf; de lietde, welke alle christenen verschuldigd zijn niet slechts aan hen, die eveneens denken of dezelfde wet volgen als zij, maar aan alle kinderen van denzelfden Vader. Daar hebt gij de groote nieuwigheid, de onvergefelijke ketterij, de krachtigste veroordeeling van a,llen hoogmoed; hoogmoed op afkomst, op eeredienst, op leerstukken, op laatdunkende heiligheid. Daar hebt gij den grooten steen des aanstoots voor de rechtzinnigen
17 van alle kerken en voor de farizeën van alle godsdiensten; de afkondiging der algemeene menschenliefde en der algemeene verdraagzaamheid; alle scheidsmuren omvergeworpen; aan alle privileges een einde gemaakt; alle prerogativell ten algemeenen nutte onteigend, alle monopolies vernietigd. Of ik bid u, wat was het jodendom anders als het monopolie bij uitnemendheid? op aller God beslag gelegd door één geslacht! Wat anders als deze vreeselijke tegenstrijdigheid, die, lang onopgemerkt, dagelijks duidelijker in het oog valt: een enkel God voor alle menschen, en een enkel volk voor aller God? De eigenaardige, alles beheerschende en beslissende karaktertrek, het wezen van het jodendom, was de geest van uitsluiting, het monopolie. En de eigenaardige, alles beheerschende en beslissende karaktertrek, het wezen van het christendom, is de veroordeeling van dien geest van uitsluiting, de liefde voor allen, naar het voorbeeld van God, wiens zonne schijnt en wiens Tegen nederdaalt op al zijne kinderen zonder onderscheid. Hiervoor, M. H.! zou ik alle berichtgevers van het eerste christendom in het breede als getuigen kunnen doen optreden, Paulus, Johannes, Lucas, evenals Marcus en Mattheus. De overeenstemming is volkomen. Liever evenwel haal ik alleen de woorden van Jezus aan. Volgens zijne drie oudste geschiedschrijvers, eindigt en bekroont hij zijn werk door het bepaalde gebod om de blijde boodschap van het koningrijk Gods te verkondigen, volgens den eer.ste aan alle volkeren, of gelijk de tweede het nog welsprekender uitdrukt, aan alle (:reaturen , Of, zooals de 2
11 derde spreekt, tot aan de uiterste einden der aarde. Ziedaar dan het volksprivilege voor goed vernietigd; ieder menschelijk schepsel is even veel waard als een Israëliet; ieder mensch is een kind van God. Er is in het Oosten ééne soort van haat, die eene nog wrangere bitterheid aan den volkshaat bijzet, het is de ketterhaat. Meer dan den onreinen afgodendienaar verfoeide de echte jood den Samaritaan, en dat, ofschoon deze laatste den waarachtigen God kende, neen juist omdat hij Hem kende, maar Hem aanbad op zijn eigen manier. Minder bekrompen in hun leerbegrippen, waren de Samaritanen ook minder besmet met den geest van uitsluiting; daarom l~et Jezus nooit de gelegenheid voorbijgaan om hen ten koste van hunne vijanden, de Joden, te prijzen. Ofschoon zelf verklarende dat de Israëlieten zuiverder Godskennis bezaten, en beter grond hadden voor hunne stellingen, schilderde hij onophoudelijk de Samaritanen als edeler en beter dan zij. In de bekende gelijkenis, de schoonste misschien van allen, stelt hij tegenover een priester zonder medelijden, en een Leviet zonder hart, den barmhartigen Samaritaan als een volmaakt toonbeeld van die moedige, kiesche, grenzenloos oplettende liefde, die niets doet vergeten, dan zich zelven alleen. Daar wordt dan de dorre en harde rechtzinnigheid beschaamd tegenover de dwaling'in persoon, maar een dwaling, die door de liefde meer dan vergoed wordt. In den boezem der joodsche rechtzinnigheid bestonden rechtbanken, die de macht bezaten en uitoefenden van geloofsinquisitie. De hoofden van iedere synagoge hadden het recht om hen, die van den rechten weg afweken,
19 uit de synagoge te bannen, of wel - en dit gold voor een lichtere straf - met roeden te doen g~eselen. Wat meer is, het sanhedrin had het recht over leven en dood en maakte daarvan onbarmhartig gebruik tegen de godslaste· raars, dat wil zeggen tegen allen· die, gelij k Jezus en Stefanus, over God op andere wijze spraken, als de joodsche rechtzinnigheid verlangde. Jezus daarentegen verbiedt in zijn bewonderenswaardige gelijkenissen over het koningrijk der hemelen aan zijne discipelen op de meest onbewimpelde wijze de onverdraagzaamheid, die zich aanmatigt een scheiding te kunnen maken tusschen goeden en boozen en de kerk tracht te zuiveren. Zoodanig is het voorname doel van twee zijner duidelijkste gelijkenissen. In de eerste vergelijkt hij het godsrijk bij een groot net, dat men in zee werpt, en dat allerlei soort van visschen sarpenbrengt, waaruit men, na ze op het strand te hebben gehaald, het goede uitleest, terwijl men het slechte wegwerpt i en plechtig verwijst hij deze schifting, niet naar de zittingen van de hoofden eener synagoge of. van de leden . van een sanhedrin. niet naar de beslissing van een concilie of de vergaderingen eener synode, maar naar de voleinding der eeuwen. In eene andere nog breedvoeriger gelijkenis schildert Jezus het koningrijk der hemelen onder het beeld van een akker, waarop tarwe en onkruid is gezaaid; de heer van den akker zegt tegen zijn knechten, dat zij niet moeten trachten het onkruid uit te plukken, uit vrees dat zij niet ter zelfder tijd de tarwe zouden uittrekken: »laat ze samen opgroeien tot den oogst," en de oogst is hier wederom hat einde der wereld. Hieruit volgt, dat ieder, hij zij lid van de Catholieke,
20 Protestantsclle of Grieksche kerk, die op eenige wijze de ware geloovigen tracht af te scheiden van hen, die dit niet zijn, in verklaarden opstand is tegen den stichter der kerk zeI ven , en zich schuldig maakt aan een joodsche, anti christelijke handeling. Zoo heeft dan Jezus zelf alle machten der rechtzinnigheid gedwongen om nederig en verdraagzaam te zijn! haar hoogmoed en zelfzucht veroordeeld en gevonnisd! het recht om een ander buiten te sluiten opgeheven! Wat eindelijk al het overige overtreft en aanvult, en wat wij ons niet zouden voorstellen, indien wij het niet bij Lucas zeI ven lazen, diezelfde Jezus, die zoo onverbiddelijk is tegen de aanmatiging van het kerkgezag , laat de grootst mogelijke ruimte aan de onafhankelijk~eid van het geweten. Terwijl hij aan de kerken niet veroorlooft scheuringen te maken in haar eigen boezem, geeft hij aan hare leden ten volle vrijheid, om zich van haar - wat meer zegt, om zich van hem zelven af te scheiden. Dit duldde hij reeds gedurende zijn leven, en toen de discipelen een man bij hem aanklaagden - den eersten scheurmaker die in zijnen naam duivelen uitwierp, zonder zich aan hen te willen aansluiten en hem te volgen, toen nam Jezus deze overmaat van onafhankelijkheid tegen hunnen ijver in bescherming, aarvaardde de onvolledige hulde van dezen zonderlingen afgescheidene, en antwoordde: llverhinder hem niet. Want wie niet tegen ons is, is voor ons." Derhalve, niemand heeft het recht mij buiten te sluiten, behalve ik zelf. Zoo is het recht tot afval van de kerk door Jezus zelven erkend, zelfs wanneer men verkoos zich van zijn persoon te verwijderen. Zoo bereikte de vrij-
21 heid van geweten en van alle godsdienstige handelingen, van den beginne af aan, onder het oog, met de goedkeuring en volgens den wil van den meeeter , hare uiterste grenzen. Maar in den grond der zaak hebben wij g6)en recht ons over iets van dit alles te verbazen. Het hangt volkomen logisch samen met de voorafgaande redeneeringen , het is geheel consequent; want het is duidelijk dat onze hemelsche Vader zijne zon doet schijnen en zijn regen doet nederdalen even goed over de 'goddeloozen als over de meest rechtzinnigen, over de discipelen, die zich om den Meester scharen, als over hen, die hem van verre dienen; en wij zijn verplicht hen te beminnen, die ons vloeken en te bidden voor hen, die ons vervolgen, welke ook hunne dwalingen en gebreken mogen zijn, omdat zij met ons kinderen zijn van denzelfden God. Het zal niet noodig zijn hier bij te voegen, dat deze menschenliefde, gelijk Jezus haar opvat, hoegenaamd niet gelijkt op het hooghartig medelijden, en de farizeeuwsche inschikkelijkheid van die lieden, die hunne broeders al zegenende van zich stooten en steeds God voor hen biddende hen vervolgen. Nog een enkel woord, voor wij eindigen. Ik hoor tegenwoordig dikwijls een of ander godsdienststelsel bestrijden of verdedigen in naam van den positieven godsdienst. Van beide zijden hoor ik van deze uitdrukking het allervreemdste misbruik maken. Sommigen willen niets weten van een positieven godsdienst en verklaren dat zij alleen een innerlijken , persoonlijken godsdienst erkennen, di~
11 zijn zetel heeft in ieders geweten en hart. Anderen daarentegen houden vol, dat de godsdienst niets is, indien zij niet positief, d. i. officiëel is, van hooger hand afgekondigd, omstraald door al den luister van een gansche reeks eeuwen, van gewijde vormen en kerkelijke praal. Als men hen hoort, zou het den schijn hebben , . alsof de meest positieve godsdienst tevens het meest overladen was met plechtigheden, kerkregelen en legenden. Discipelen van Jezus! ik verklaar u, dat hij een waarlijk positieven godsdienst wilde stichten en dat hij meende dit werkelijk te doen; maar hij vond het positieve - ik hoop u dit in onze volgende samenkomsten te bewijzen - niet in de theocratie, niet in de overlevering, niet in den letter, niet in de leerstukken, niet in het ceremonieel, niet in, het mystieke, maar eenig en alleen in de heerschappij van God in de harten, d. i. ter een er zijde in de liefde voor God en de gehoorzaamheid aan den plicht,· die Zijn wil is, en ter andere, bij wettige en onvermijdelijke gevolgtrekking, in de hulpvaardige liefde voor de menschen, allen onze broeders, omdat allen Zijne kinderen zijn. Dat is de werkelijk positieve, werkdadige en levende godsdienst, die de menschen hervormt, de huisgezinnen samenbindt en de volkeren redt. Men is gewoon, en met volle recht, zich te beklagen over den wedstrijd, die tusschen verschillende kerken gevoerd wordt, over haar ijverzucht en wederkeerige bestrijding, over de lasteringen en vervolgingen, die zij zich maar al te dikwijls veroorloven. Maar men moest liever hierover klagen, dat zij op slechte en kleingeestige wijze met elkander wedijveren. Zij hebben niet te veel, maar
23 al te verkeerden wedijver. Ik wenschte dat er tusschen haar oneindig veel meer wedstrijd en heilige afgunst bestond, en dat het voorwerp hiervan niet was haar heerschappij en praal, niet haar zielental of rijkdom, maar het gqdsrijk in het dagelijksch leven, de dienst van onzen Vader en de dienst onzer broederen; ik wenschte, dat er tusschen haar een onafgebroken en hartstochtelijke wedstrijd ware, wie van haar het meest waarachtig christelijk was, dat wil zeggen, wie het meest de zedelijkheid bQvorderde en de minste bekrompenheid aan den dag legde. Zoolang partijtrots of kerkelijke dwingelandij geen scheidsmuur tusschen haar eigen kerk en de anderen hebben weten op te trekke~, hoog genoeg om de zon en den regen te onderscheppen; zoolang ons aller Vader het hemelwater zal zenden, dat de aarde vruchtbaar maakt en het hemelvuur, dat den oogst rijp stooft, even goed op den akker van den ketter of den afvallige, als op den akker van den rechtzinnige of den Catholiek; zoolang die grond, welke met de meeste zorgvuldigheid en den meesten ijver bebouwd is, ook de vruchtbaarste zal zijn, geheel onafhankelijk van alle leerstellig verschil of overeenstemming, zoolang zal Jezus tegenover zijne kerk, welken wijdschen naam zij zich ook geve, en welke stoute aanmatiging zij ook ten toon sprei de , in zijn recnt zijn, a\s hij haar toevoegt: gij kunt geen kind van ~God worden door' eenig patent van dogmatiek of mystiek, maar uitsluitend door u te beijveren lief te hebben gelijk God liefheeft, en, evenals uw Vader, goed te doen aan al Zijne kinderen. De positieve wet blijft die van de zelfverloochening en van de zelfontwikkeling: verbetert en verloochent u' zelven ! dat is de hoofdzaak, en Jezus' broe..
24 der Jacobus heeft waarheid gesproken, wanneer hij in zijnen brief verklaarde, wat hij bij de bron zelve en uit de eerste hand had geleerd, dat »de zuivere en onbevlekte »godsdienst voor God onzen Vader hierin bestaat om we»duwen en weezen te bezoeken in hunne verdrukking en »zich rein te bewaren van de wereld."
JEZUS EN
DeO ver I e ver i TI g.
28 volgens de nieuwere wetenschap heeft het menschdom gedacht, gewerkt, zich ontwikkeld en de natuur aan zich onderworpen. Het zou kinderachtig of dwaas, en in ieder geval onmogelijk zijn, de gemaakte vorderingen over het hoofd te zien, de feiten der ervaring te loochenen, te beweren, dat wij alles moeten overdoen. wat het voorgeslacht heeft tot stand gebracht, en het menschdom te behandelen, alsof het zoo even geboren ware. Maar een andere niet minder onredelijke kinderachtigheid zou het zijn, een niet minder gevaarlijke dwaasheid, een andere onmogelijkheid, om den eerbied, dien wij aan het verleden schuldig zijn, zoo ver te drijven, dat wij alle ontwikkeling loochenden en haar voortgang belemmerden. Is de voorstelling ten eenemale valsch, als zou het tegenwoordig geslacht het allereerste, het uitgangspunt der geheele geschiedenis zijn, wij zouden ons aan volmaakt dezelfde onzinnigheid schuldig maken dOOI: te droomen, dat het het allerlaatste zou zijn, door te beweren dat de volmaaktheid gekomen en het doel bereikt was. Wij leven, niet aan het begin, niet aan het einde der dingen, maar in het midden; wij zijn een leger op marsch. Het hoofdgebrek van het oudste en grootste rijk der wereld, bestaat hierin I dat zij gelooven dat alles reeds gezegd en gedaan is door het voorgeslacht. De waarheid is een stroom van licht en leven:' indien hij in zijn bewegelijke wateren onreinheden met zich voert, zij gaan voorbij, hij neemt ze in zijn vaart mede. Maar een rechtzinnige of officiëele overlevering, op gezag aangenomen en van hooger hand ingescherpt, gelijkt aan een onbewegelijke, bevroren rivier: iedere onreinheid, die
JEZUS EN
DE
o VER LEV E RIN G.
Eeuige Schriftgeleerden en Farizeén kwamen tot Jezus en zeiden hem: waarom orertreden uwe leerlingen de overlevering der ouden? want zij wasschen hunne handen niet, wanneer zij brood eten, Doch hij antwoordde en zeide tot hen: WlUIrom overtreedt ook gij het gebod Goh om uwe overlevering? Want God heeft geboden ze~gende: eer uw 'l'ader en moeder! en, wie vader en moeder vlûekt ,terve deu, dood. Maar gij zegt: zoo iemand tot vader of moeder zegt: alles, \Vat ik u zou kunnen geven tot uw onderhoud, is reeds als offergave Gade gewijd J die zal ontslagen zijn van de verplichting om zijn vader of zijne moeder te eeren, Zoo maakt gij de wet van God krachteloos door uwe overlevering. Gij geveinsden! te recht beeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende: ait "olk eert M-J met de lîppen, maar hun hart is verre van Mij. Dock te vergeefs ver~ eeren zij Mij, daar zij leeringen leeren, I difJ gehoden van menachen .,ju, En hij riep de schare tot ûeh en zeide tot hen, Hoort en verstaat! Niet wat den mensch ingaat J verontreinigt dan menseh; maar wat den mond uitgaat, dat verontreimgt hem, Toen kwamen zijne leerlingen tot hem en zeiden: Weet gij wel, dat de }'arizeërs dit woord hoorcmle, zich geërgerd bebben? Jezus antwoordde hna: Iedere plant, die mijn he· melsehe Vader niet geplant heeft, zal nitgeroeid worden, Laat ze varçn! Het zijn hlinde lelilslieden van blInden, Indien nu de blinde den blinde leidt zullen beiden in den knil vallen, En Petrus antwoortlde en zeide tot hem, Verklaar ons deze gelijkenis, En Jezus zeide, zijt ook gijlieden nog onverstandigr Begrijpt gij nog niet, dat al wat den mond ingaat, in den buik komt en in de heime1ijklJeid wordt uitgeworpen? Maar hetgeen den mond nitgaat, komt voort uit het hart en dat verontreinigt dtm menseh. Want uit 1ift hart komen ,"oort booze overleg~ingcn, moord, overspel J hoererij J diefstal J valsel.e getuigenis, lastering, Deze dingen zijn het, die den mensch vel'ontreinigen; maar het eten met ongewasschen han~ deu verontreinigt den menseh niet, Matthens 15 : 1-21,
Gedurende zesduizend jaren volgens de officiëele theologie, gedurende honderdvijftig of tweehonderd duizend
29 haar bezoedelt, blijft er in hangen; geen scheepvaart, geen beweging is daar nog mogelijk, er is een tijd van stilstand, een alles verlammende en moordende koude, daar is de dood. Jezus heeft op deze wet der menschelijke natuur scherJl acht gegeven, en op zijne wijze heeft hij haar in zijn taal en die zijner tijdgenooten gepredikt, toen hij ieder schriftgeleerde, die in de dingen van het koningrijk Gods wel onderwezen was, bij een huisvader vergeleek, die uit zijn schatkamer oude en nieuwe dingen, naar de behoeften van het oogenblik, te voorschijn brengt. Oude dingen hebben wij noodig, want de Waarheid is niet te gelijk met ons geboren, zij is niet van heden, maar eeuwig gelijk God, evenzeer in het verleden als in de toekomst. Jezus bleef ook niet in gebreke om in de verworven kennis en de bewezen waarheden, in die dingen, welke de ervaring der eeuwen in al haar zekerheid aan het licht had gebracht, een vasten grondslag te zoeken voor zich zelf en voor het gebouw, dat hij stichten wilde; nooit heeft hij het verleden ,over het hoofd gezien. Maal' ook nieuwe dingen hebben wij noodig, omdat de Waarheid even min gelijkt op een uitgeputten grijsaai'd als op een pasgeboren kind. Omdat het leven zijn oogenblikkelijke behoeften heeft. die niet allen of niet altij dezelfde z\il1 als in het verleden. Omdat het menschelijk geweten niet alleen aan het verleden behoort, maar in zijn werking zeer actuëel, en een levende kracht is. Omdat God zelf niet aan het verleden behoort, maar ook een zeer actuëele werkelijkheid, een levende kracht is. »Mijn Vader" - zoo zeide Jezus zeer kernachtig tegen de Israëlieten, die God sints den dag na de schepping hadden veroordeeld
30 tot de werkeloosheid van een eeuwigen Sabbat -
»mijn
Vader werkt tol nu toe."
Een nieuw en veelbeteekenend bewijs van de zekerheid dezer beginselen is het volgend verschijnsel: dat zelfs die kerkgenootschappen, die zich de onbeperktste opperheerschappij aanmatigen en de volksontwikkeling het krachtigst bestrijden, niet langer in staat zijn zich met de overlevering te behelpen. Daar alles rondom hen vooruite gaat, ·voelen zij dat zij genoodzaakt worden zich te bewegen, al was het alleen om zich tegen den stroom te verzetten en achteruit te gaan. Zoo deed ons een beroemd jesuïet in Italië het voorspel hooren op het ongehoorde misbruik van macht, waartoe het pausdom zich gereed maakte, in de verkondiging een er theorie, die hij zelf de theorie der ontwikkeling noemde. Zoo verhaalt men ook dat, toen een prelaat op het Vaticaansche Concilie de poging waagde om de overlevering als wapen te gebruiken tegen Pius IX, die onfeilbaar wilde verklaard worden, de paus hem heeft geantwoord: de overlevering ben ik." Iets dergelijks hebben wij onder onze eigen oogen zien geschieden bij de Protestanten van hei autoriteitsbeginsel. Zij willen en eischen juist zooveel vrijheid, als zij noodig hebben om de overigen aan zich te onderwerpen; en alleen in dien zin hebben zij in naam van de zelfstandigheid der kerk eene Synode begroet. die bestemd, is, deze kerk onder hunne heerschappij te brengen. Zij roepen de vrijheid uit om haar anderen te ontrooven en zoodra hun tegenstanders die zelfde vrijheid voor zich zelven eischen. bestrijden zij hen met de overlevering, nu eens in naam van
31 de drie eeuwen der hervorming, dan weder in naam van de achttienhonderd jaren van het christendom, nu en dan zelfs in naam van de zestig eeuwen, waarvan de Bijbel spreekt. Ik wil deze drie verschillende overleveringen bij elkander voegen en dan stel ik tegenover alle drie... Jezus, Jezus en het geweten, Jezus en de rede, J~zus en de vrijheid, Jezus en God zelf. Te midden van een volk, dat de overlevering verafgoodde en zoo trotsch op die priesteroverlevering , dat het vrijwillig haar slaaf was, verbrak Jezus plechtig dat ijzeren juk, dat zoo loodzwaar op den geest woog; met woord en daad stond hij in naam van God openlijk op tegen de overlevering der menschen en haalde zijne discipelen over aan dezen opstand deel te nemen. Hierover beklaagden zich zijne Lijdgenooten, en daaruit ontstond tusschen hem en eenige uit Jeruzalem afgevaardigde Farizeën het ernstig en diepzinnig gesprek, dat gij hebt hOOl'en voorlezen, en waarvan Je twee polen, de twee hoogtepunten in deze twee vragen liggen: Waarom overtreden uwe disctpelen de overlevenng der .ouden? En gij, waarom overtreedt gij de geboden van God door uwe overlevering?
Zou Jezus met zooveel kracht en klem den geest der overlevering hebben bestreden, opdat men dien eenmaal in zijn naam in zijne kerk zou herstellen? Natuurlijk niet! Ik hoop u dit heden aan te toonen en aldus zetten wij het onderzoek voort, dat wij samen begonnen zijn, van deze gewichtige vraag: welke was de godsdienst van Jezus? Over het punt, dat ons thans bezig houdt, zal ik den tijd niet hebben heden alles te zeggen, en ik zal gedwongen zijn de voltooiing mijner denkbeelden uit te stellen tot om.e
32 volgende overdenking over dit onderwerp: Jezus en de clericalen van alle kerkgenootschappen.
1.
In onze eerste toespraak zagen wij Jezus met het moraïsme breken, het theocratisch monopolie van Israël opheffen. Heden zien wij hoe hij de overlevering, de godsdienstwet zelf schend t, en onder zijn oogen laat schenden door zijn leerlingen. Niet slechts lezen wij nergens in de Evangeliën, dat hij ooit de offers heeft gebracht, die de joodsche eererlienst voorschreef - en hierin, gelijk in alle andere dingen, stond hij veel hooger dan die groote wijsgeer, die, al vorens den gifbeker te drinken, bevel. gaf aan Aesculaap een haan voor hem te offeren - maar wij lezen op alle bladzijden houdelijk
der Evangeliën de onop-
herhaalde beschuldigingen der Farizeën, die
klaagden, dat Jezus en de zijnen zich niet schikten naar de kerkelijke voorschriften. Nu eens was het over de Sabbats viering , kleingeestig ge3treng volgenc de wet,. maar nog veel meer volgens de overdreven voorschriften van het Farizèisme, dat o. a. verbood, indien iemand vrijdag-avond een lichaamsdeel brak, dit in de eerste vierentwintig ;uren in het lid te laten zetten. De Evangeliën doen ons ook onophoudelijk Jezus zien, zooaJs hij die strenge en geestelooze
32 wet overtrad; wat zelfs in onze dagen zijne volgelingen zoo slecht hebben begrepen, dat men de joodsche overlevering omtrent den sabbat, hoe dikwijls en krachtig door hem ook veroordeeld, zooveel mogelijk op nieuw van kracht heeft verklaard en nog wel in zijn naam. Dan eens was het over het vasten, een bloot uiterlijke handeling zonder godsdienstige strekking, waarvan hij zijne omgeving ontsloeg. Dan weder -yvas er sprake van de door wet en overlevering voorgeschreven reinigingen: men hield h~t namelijk voor ongodsdienstig om te eten, zonder zich eerst de handen en de armen tot aan den elleboog te hebben gewasschen. In dit alles ging men uit van het oppervlakkige en verkeerde denkbeeld, als zou de gestrengste godsdienst ook de beste zijn. Jezw:1 dacht er anders over en handelde dienovereenkomstig, zoodat men niet naliet hem, den heilige en rechtvaardige, uit te maken voor een »brasser en zwelger, een vriend van tollenaren en zondaren." Bij deze gelegenheid zijn wij getuigen van een soort van gerechtelijk onderzoek tegen Jezus ingesteld door eenige verontwaardigde Farizeën, die uit de heilige stad waren overgekomen met het eenige doel om te bestrijden wat zij als een onheilige verslapping der zeden beschouwden, en te handhaven wat zij in hun strenge taal »eene omtuining rondom de wet" noemden, en plechtig Jezus af te vragen: »Waarom over»treden uwe leerlingen de overlevering der ouden, door »te eten zonder hunne handen gewasschen te hebben?" Het was het recht en, volgens hun geloof, ook de plicht van het Sanhedrin en de Schriftgeleerden als bewaarders der wet en inquisiteurs van rechtzinnigheid en goede zeden,
34 om onderzoek te doen naar de nieuwe leeringen , die de scharen naar Jezus henen lokten.
11. Verwaardigde hij zich, zijn gedrag tegenover hen te rechtvaardigen? Volstrekt niet. Door hen aangeklaagd, klaagt hij op zijn beurt hen zelven aan; hunne vraag en de beschuldiging, die zij in zich sloot, beantwoordt hij terstond met eene andere vraag en een andere beschuldiging, beiden van oneindig meer gewicht. M. H.! men heeft dikwijls gezegd, en het is eene der fijne, keurig uitgedrukte opmerkingen van Montaigne, dat men den mensch geen nieuwe en gezochte plichten moet opleggen, opdat zij geen schade doen aan oude en werkelijke plichten, aan de eerste en voornaamste eischen van de natuur zelve. In alle dingen beperkt, staat den mensch op een gege,-:en oogenblik slechts een bepaalde hoeveelheid zedelijke kracht ter beschikking; indien gij deze nu in nuttelooze dingen verspilt, indien gij haar gebruikt voor de waarneming van kleingeestige en onvruchtbare ceremoniën, dan zult gij het geweten, in plaats van het te versterken en wakker te schudden, ontzenuwen en in slaap wiegen. Diezelfde Farizeën, die zoo streng waren om zich zeI ven
35 te veroordeel en bij de minste t~kortkoming aan de kerkelijke regelen, onttrokken zich met des te groot er gemak aan de vervulling hunner heiligste en duurste verplichtingen. Jezus heeft hen met onvergetelijken spot aan de kaak gesteld om de onnoozele zorgvuldigheid, waarmede zij hun drinken door een zeef lieten loopen, uit vrees van bij ongeluk een insect te zullen doorslikken, waarvan het vleesch door de wet niet was genoemd op de lijst der geöorloofde vleeschspijzen. - (Wat zouden zij wel gedacht hebben, indien zij eens een waterdroppel in een microskoop hadden kunnen zien?) - Hunne angstvalligheid ten opzichte van zulke onuitsprekelijke nietigheden vergeleek Jezus met hunne zedeloosheid in zeer gewichtige dingen, en verweet hun ironisch, dat zij den mug uitziftten en den kemel doorzwelgden. Voor de verbazende onevenredigheid dezer twee beelden bestond maal' al te veel grond. Oordeelt zelven ! De Joden hechtten groote waarde aan de geloften, waardoor men een bepaald gedeelte zijner goederen aan God of den tempel toewijdde; wanneer nu sommige vromen een dergelijke gelofte hadden gedaan. dan zouden zij liever hunne bejaarde ouders, die ten hunne laste waren, honger laten lijden, dan de betaling van deze gelofte uitstellen; en wel op dezen grond, dat de schuld, die zij uit Yl'ijen wil tegenover God en den tempel op zich hadden genomen, heiliger en dl'ingen del' was dan de natuurlijke verplichting jegens Vader of Moeder. Nogbezitmen in sommige boeken van rabbijnsche casuïstiek de uitspraken, die dat onnatuurlijk bijgeloof begunstigden. De leeraars waren het op dit punt niet met elkander eens; de verstandigsten gaven aan den kinderplicht den voorrang; de meest rechtzinnigen daarentegen beweer-
36
den, dat, nademaal God grooter was dan een vader of een moeder, dus ook de geloften, die men Hem had gedaan, moesten l;!etaald worden vóór iedere andere schuld, zelfs vóór de vorderingen van een behoeftigen vader of moeder. Jezus was hierover verontwaardigd. Toen men hem vroeg, waarom zijne discipelen zich niet ten plicht stelden om de overleveringen der wet te volgen, antwoordde hij: 'bEn »gi}, waarom overtreedt gij Gods gebod door uwe overleve»ring? God heeft dit gebod gegeven: »Eer uw Vader en llMoeder! en wie vader of moeder vloekt, sterve den dood. »Maar gij zegt: wie tot vader of moeder zal gezegd hebben: »alles wat ik u zou kunnen geven voor uw onderhoud is reeds »als offergave Gode gewijd, die zal ontslagen zijn van de »verplzchting vader of moeder te eeren. Zoo maakt gij de »wet van God krachteloo.~ door uwe overlevering."
Nu roept gij mi~schien uit: vel'foeielijke huichelarij! Die dwaling is te vreeselijk om geloofd te worden; zij kan alleen 't huis hooren bij de grove onwetendheid van vorige eeuwen! in onzen tijd zou iets dergelijks niet mogelijk zijn! - Zijt gij daarmn geheel zeker? Is het dan reeds zoovele eeuwen geleden, dat de Catholieke kerk, in den persoon van haar onfeilbaar hoofd, een vader en moeder voor altijd van hun kind beroofde, omdat een bijgeloovige dienstmaagd dit verraderlijk en in het geheim had gedoopt? En gelooft gij, dat Jezus, indien hij op aarde was geweest, geaarzeld zou hebben om tot zijn zoogenaamden plaatsbekleeder te zeggen: gij vertrapt uit eerbied voor een ceremonie, voor een sacrament de eeuwig geldige wet~ ten van de natuur, d. i. van God zei ven ; g/j maakt het gebod van God krachteloos door uwe overlevering. Men zal
37 mij antwoorden, dat dit feit een uitzondering, een alleen staand geval is; maar het is toch een openbare handeling van de Catholieke onfeilbaarheid zelve. En hoe dikwijls ziet men nog heden ten dage in alle landen, waar de wet het niet verhindert, nu eens dat jongelingen en meisjes naar een klooster gelokt en daar opgesloten worden, niettegenstaande de tranen en somtijds de vervloekingen van hun vaders of moeders, dan weder dat ouders, door valsche vroomheid op een dwaalspoor geleid, hunne kinderen zooveel mogelijk onterven ten voordeele van geestelijken en monniken? Koestert men niet op dit zelfde oogenblik in zekere streken de hoop om weldra de wetten te doen intrekken, die eenige hinderpalen opwerpen tegen die vrome legatenjacht en die onrechtvaardigheid der erflaters? En eindelijk, om niet uitsluitend een andere kerk als de onze te beschuldigen, hoort men nooit dweepzieke Protestanten de hun toevertrouwde kinderen ernstig waarschuwen tegen hen, die zij de onbekeerden noemen, ook al waren deze onbekeerden (men heeft het met ronde woorden gezegd) hun eigen onderwijzers of godsdienstleeraars , ja zelfs hun eigen vader of moeder? 'Welken eerbied en gehoorzaamheid kunnen wij van die ongelukkige kleinen verwerven, nadat hun achte~ docht tegen ons is opgewekt, en wij bij hen als verdoe~ melingen te boek staan? Zou Jezus geen ..recht hebben, tot die lieden met zooveel ijver en zoo weinig verstand wederom te zeggen: Waarom maakt gij de geboden van God krachteloos door uwe overlever'ing? En wat zoudt gij wel gezegd hebben, liefderijke Meester. die tot uwe leerlingen zeidet, dat zij de kinderen tot u moesten laten komen, om"
38 dat het koningrijk der hemelen voor hen is die hun gelijken,
wat zoudt gij gezegd hebben van dien zinnelooze, die een moeder haar ongedoopte kind zag zoogen en haar toeriep: »rampzalige, gij zoogt een duivel! 7" Wat zoudt gij wel zeggen, wanneer gij zaagt, hoe in alle Catholyke landen en ook in het onze nog altijd op ieder kerkhof dezelfde eerlooze plek wordt bewaard voor onthoofde misdadigers en voor ongedoopte kinderen? En waarover zouden wij ons dan nog verontwaardigen, indien wij het niet deden over zoo afgrijselijke vooroordeelen, die de overlevering heiligt en beschermt, in strijd met den geest, ja zelfs met de letter van uw Evangelie?
III.
Inderdaad, M. H. zijn deze ergerlijke bijgeloovigheden, nu even als toen, in strijd met de gewijde schriften, waaruit men voorgeeft ze te putten. Gaarne bestreed Jezus de Farizeën met die zelfde ~chrift, wier geboden zij beweerden zoo angstvallig na te leven. Dij deze gelegenheid beriep hij zich op Jesaja, dien verheven, krachtigen dichter, dien grooten profeet van de geestelijke aanbidding, dien bestrijder van alle vormelijke vroomhèid, die de aanhangers van een priester- en kerkgodsdienst onophoudelijk terugroept tot de eenvoudige en zuivere zedeleer. Van hem haalt Jezus deze woorden aan: dit volk eert Mij met de
39 lippen, maar hun hart is verre van Mij; duidelijke· veroordeeling van zoovelen , wier verheven vroomheid en strenge deugd alleen in woorden wordt verspild, maar in hunne daden weinig wordt teruggevonden. Jezus zelf heeft hiervan een indrukwekkende verklaring gegeven in de volgende woorden, wel geschikt om ons geweten wakker te schudden en ons ongerust te maken over de wezenlijke waarde va,n onze vrome woorden en geloofsbelijdenissen: Zij, die tot mij zeggen Heere! Heere! zullen niet ingaan in het ka. ningrijk der hemelen, maar zij alleen, die den wtl doen van mVn Vader, die in de hemelen is. Jesaja doet Jehova verder aldus spreken: te vergeefs vereeren zij Mij, daar zij leeringen leeren , die geboden van menschen zijn. Geboden van menschen - dat is in Oosterschen en Israëlitischen stijl geheel hetzelfde wat wij in hedendaagsehe, Westersche taal overleveringen noemen. In andere woorden: geen me~sch, noch van onzen tijd, noch uit het verleden, heeft eenig recht over het geweten van zijn naaste te heerschen. Dit gaat niet te rade met het voorgeslacht, niet met schriftgeleerden of priesters, niet met pausen of sanhedrins , niet met conciliën of synoden, maar omniddelijk met God en met God alleen. Laat ons toezien, M. H.! die thans hier vereenigd zijn om God te vereeren, laat ons toezien dat God onze eigen vereering van Hem niet vonnisse en onbeteekenend en ijdel vinde. Wat mij betreft, ik doe mijn best, dat zij dit niet worde. Ik weet wel, dat ik aan sommigen, misschien aan velen uwer behagen zou, indien ik u hier niet den oorspronkelijken godsdienst van Jezus bracht, waarin het uitsluitend op zedelijke verantwoordelijkheid en op het practi-
40 sche levén aankomt, en die zich geheel tot het geweten richt, maar in plaats daarvan de bespiegelingen van een femelende mysti~k of de eindelooze herhalingen van de heersehende dogmatiek. Dan zou wellicht mijne taal aan sommigen uwer beter bevallen; gaarne zouden zij luisteren naar het eentoonig gegons. der gewijde woorden en naar de geijkte termen der orthodoxe leer. Maar ik heb ook een geweten, en dat zou mij geen rust laten, indien ik op deze wijze tot u sprak; het beveelt mij niet het uwe in slaap te sussen, maar wakker te maken. Ik weet wel, dat gij zoudt kunnen schuilen achter het gezag uwer voor1uders, u dekkende met een beroep op de heerschende gebruiken, en op den invloed uwer opvoeding; gij zoudt tot u zeI ven ~unnen zeggen, dat het in ieder geval uw zaak niet is, die duistere quaesties te behandelen en die netelige vraagstukken op te lossen, waarover zoo vele wijzen en heiligeu het oneens waren, en waarvan het gelukkig aan de kerkelijke gezaghebbers is opgedragen, ze voor u op te helderen. Maar uw Meester Jezus, die onverzoènliJke vijand van alle geestelijke traagheid en slaafschheid, .zou u die uitvlucht niet h<:bben gelaten. Ziet het bewijs daarvan in onzen text. Na de geleerde afgevaardigden van de schriftgeleerden en van de priesters der heilige stad te hebben beantwoord zooals gij daareven geh?ord hebt, riep hij de schare tot zich en zeide tot haar: Hoort en verstaat! - Dat is karakterÏ3tiek: van de leeraars en de priesters een beroep te doen op de menigte, de rechtsspraak van het volk in te roepen tegenover de schatbewaarders der godgeleerdheid en de vertegenwoordigers der theocratie, dat is een natuurlijke handelwijze,
41 een consequente daad van hem, die eens deze verwonderlijke dankzegging tot zijn Vader richtte: ik dank u, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat gij 'deze dmgen den wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt ze den kinderkens geopenbaard. Ja Vader! want zoo was Uw welbehagen.
Aan de oplett~nde schare, aan die visschers van het meer, aan die Galileesche landlieden, aan hunne .kinderen en vrouwen gaat hij nu uitleggen - en straks herhaalt hij het aan zijne verwonderde discipelen -- dat niet de spijs, die in den mond ingaat, den mensch zedelijk verontreinigt, maar wel ieder schuldig woord, dat daaruit gaat, wel iedere slechte gewaarwording, die uit het hart opwelt, want uit hel hart komen voort booze overleggingen, doodslag, overspel, hoererij, dieverij, valsche getuigenis, lastering. Deze dingen zijn het, die den mensch verontreinigen; maar het eten met ongeulasschen handen verontreinigt den -mensch niet.
Deze leer was geheel in str~jd met de wet van Mozes, die het eten en drinken in naam van Jehova aan strenge regels onderworpen had; zij scheen dan ook revolutionnair en goddeloos toe aan die gezanten uit Jeruzalem, toch reeds verontwaardigd omdat Jezus zich tegenover hen had beroepen op het geweten des volks en het gezond verstand van iedereen. De discipelen werden dat gewaar, en gingen tot hem om hem te waarschuwen: »weet gij wel, dal de Farizeën dit woord hourende zich geërgerd hebben?"
Hoe! Jezus zelf heeft ergernis gegeven aan sommigen van die hem kwamen hooren en ondervragen! - Meester! gij ook! . .. Het is ook waar, dat allen die na hem hebben getracht zijn werk voort te zetten en na te volgen, het4
42 zelfde ongeluk hebben gehad; vooral moesten zij, die nà hem en met hem de overlevering hebben bestreden, hierop bedacht zijn. Ik voor mij ben er reeds lang aan gewend, en indien straks aan den voet van dezen kansel of op den rlrempel van rlit heiligdom sommige vrienden mij kwamen zeggen dat ik een aantal mijner hoorders geërgerd had, ik zou er niet bedroefd of verheugd, niet gekrenkt of verwonderd over zijn. Ik zou rustig voortgaan aan mijne ongeruste vrienden en aan mijne geërgerde tegensprekers het vervolg van mijn tekst voor te lezen: Jezus antwoordde: iedere plant, die mijn hemelsche Vader niet geplant heeft, zal ui/geroeid worden. Laat ze varen; het zijn blinde leidslieden van blinder'. Indien nu de blinde een blinde leidt, zullen beiden in den kuil vallen. Die woorden zijn duidelijk. Iedere overlevering, die niet in overeenstemming is met de eeuwige wetten van God en van de waarheid, die deze niet ontwikkelt en in toepassing brengt, m. a. w. iedere plant, die de Vader niet geplant heeft, zal worden uitgeroeid. Dat is een doodvonnis over alle rechtzinnigheid, die het geweten kwetst, de rede beleedigt en zich vergrijpt aan de natuurlijke orde van zaken, waarvan God. de schepper is. De ijveraars en voorvechters van deze ter dood veroordeelde overleveringen zijn blinden die el' aanspraak op maken anderen te besturen; blinde leidslieden van blinden, zullen zij samen in den afgrond storten. Nu zegt Jezus: laten zij u niet met zich in het verderf slepen, nu zij niet willen luiEteren naar mijne en uwe raadgevingen. 'Wat voor u helderder dan de dag is, bestaat voor hen niet. Zij weten niet, waar zij henengaan ; zij zien niet, wat hen bedrei.gt. Zij leven van het·
43 geen niet meer bestaat; zij sloven zich af Oltl ijdelen lof tae te zwaaien aan hetgeen heeft opgehouden te leven. In stede van u te verontrusten over het gedruiseh, dat de gezagsmannen om u henen maken, nu zij voelen, dat hun rijk ten einde spoedt, moet gij, gelijk Jezus het eens met een nog smadelijker en verschrikkelijker beeld uitdrukte; de dooden hunne dooden laten begraven.
Het absolute standpunt, waarop zich over het algemeen de heerschende godsdienststelseIs plaatsen, heeft o. a. dit ten gevolge, dat men miskent wat in de oogen van den stichter zeI ven een der voornaamste karaktertrekken van den christelijken godsdienst is. Deze moest niet zoozeer , gelijk sommigen hebben gemeend, een volgtrek t nieuwe godsdienst zijn, Illaar veeleer eene hervorming van den beste del' toen bestaande godsdiensten. Om de waarheid te zeggen - en ik word niet moede het te herhalen - er is altijd maar één godsdienst in de wereld geweest, nu eens afzichtelijk misvormd en verdraaid, dan weder verzwakt of oVeI'dreven, maar waarvan de hoofdzaak altijd de zelfde blijft: de zielverheffing tot het oneindige, dat ons trekt en roept; de beweging, de opklimming van het rnenschdom en van ieder menschelijk wezen naar den volmaakten God, die tegelijk de bron van zijn bestaan, zijn voorbeeld en het doel van zijn &treven is. Een absolute godsdienst, eenzelvig met de goddelijke waarheid, bestaat niet, heeft niet bestaan f!l1 zal nooit bestaan; maar van ecuw tot eeuw, van land tot
44 land, van wereld tot wereld, van eeuwigheid tot eeuwigheid moet men daarnaar streven en hem nader komen. Hier op aárde heeft Jezus ontegenzeggelijk in Judea den zuiverste der oude godsdiensten aangetroffen', die evenwel reeds was voorbijgestreefd door het godsdienstig bewustzijn van het menschelijk geslacht, en onvoldoende geworden voor de geestelijke behoeften der wereld. Hij verklaarde luide dat hij niet kwam om dezen omolmaakten godsdienst af te schaffen, maar wel om hem te veredelen, om hem de volheid des geestes en des levens in te storten. Nu kunnen de verschillende godsdiensten zich in deze twee zeer uiteenloopende toestanden bevinden: Of de heerschappij der overlevering Of de heerschappij van den geest; de stroomende rivier die alles, wat haar golven in zich opnemen, medevoert naar den Oceaan, Ot de onbewegelijke rivier, die door de vorst is gestremd. In het eerste geval is de godsdienst een levend wezen; zijn tempel is een bijënkorf gelijk, waarin allen, vol van denzelfden geest, arbeiden aan de taak, waarvoor de Schepper hun de aandrift en gave geschonken heeft; in het tweede geval is de godsdienst een mummie, die met priesterlijke bindsels kan omwonden zijn ,met goud gekroond, met purper bekleed, met wierook gebalsemd; maar zijn tempel leidt tot niets, het is een graf. En gelukkig nog indien het lijk niet eenmaal tot ontbinding komt en den dood aan zijne aanbidders mededeelt. Gelukkig nog, indien tijdig genoeg eene hervorming tot stand komt en een nieuwe lichtstroom in het sombere rijk van doodsschaduw binnendringt om alles te doen ontwaken en in beweging te brengen.
45
Zij die het verleden vergoden, verzetten zich altijd tegell deze vernieuwing: indien men hen laat begaan, dan drukt het verleden loodzwaar op het heden en yerstikt het; ge· heel of ten deele vergoodt men het voorgeslacht) de schriftgeleerden, bovenal de geestelijken. Men stoot den levenden en waarachtigen God van den troon om de overlevering in zijn plaats te stellen. Daarom heeft Jezus, als echte zoon van God, den oorlog aan de overlevering verklaard, en de opeenstapeling van misbruiken, die zij als. een erf· deel aan de toekomst wilde opdringen, verre van zich geworpen. Omdat hij de waarheid en het leven was, was hij in zijn tijd de critiek, de revolutie, het beroep op God, op het geweten, op het volk. Bij lange tusschenpoozen moet in de wereldgeschiedenis zijn hervormingswerk in denzelfden geest hervat worden. Immers gelijk alle dingen in deze wereld zoo hebben de godsdiensten een natuurlijke neiging om, gelijk men het in de geleerde taal onzer dagen noemt, zich te cristalliseeren, te verstijven, te bevriezen, of gelijk ik het noemen zou, om dood te gaan en in een mummie te veranderen, en zoodoende, in stede van de reinste en weldadigste van alle zedelijke krachten, de slechtste. en verderfelijk;;te te worden. Dat hebben onze vaderen begrepen. Na vele pogingen, door hunne voorloopers met verschillende maal' altijd onvoldoende uitkomst in het werk gesteld, hebben zij in de zestiende eeuw eme hervorming tot stand gebracl:!t, niet slechts in groote mate bij dat gedeelte der kerk, hetwelk aan hun roepstem gehoor heeft gegeven, maal' zelfs, ofschoon in mindere mate, bij dat, hetwelk l,en uitgeworpen heeft.
46
Onze taak is het tegenwoordig hun voorbeeld te volgen. Men beschuldigt ons een nieuwen godsdienst te prediken; dat is onwaar. Men beschuldigt ons den oude te hervormen, en dat is waar. Daarin maken wij gebruik van ons recht en vervullen onzen plicht: vooreerst als hervormden; want eene Hervorming, die tot eene overlevering versteent, verloochent zich zelve; een Hervormde kerk, die dezen schoonen naam verdient, moet zich zonder ophouden ~ervor men. Vervolgens maken wij van ons recht gebruik en vervullen onzen plicht als christenen, want het christendom, gelijk Jezus het wilde, is een gedurige Hervorming van alle dingen, dat wil zeggen van de wereld en van zich zelf; een Hervorming niet bij toeval en op goed geluk, maar in overeenstemming met het uitgangspunt, met de eerste beweging, met den geest van Jezus, en afgaande op hetzelfde doel. Indien het dit niet was, dan zou het ophouden te bestaan; het zou van den rechien weg afwijken, en het hoogste doel missen, waarheen het zich beweegt, dat de Meester het heeft aangewezen en dat niets anders is als de volmaaktheid: »Wee.~t volmaakt," zeide hij, ))geliJk uw Vader in de hemelen volmaakt is," Welnu, voor deze volmaking - het is bijna onnoodig het te zeggen - if! vrijheid een onmisbare voorwaarde; vrijheid is eene volmaaktheid, iedere slavernij een onvolmaaktheid en een smet. Niets is rein, volkomen waar, van wezenlijJ~en invloed, niets werkelijk, dan wat vrij is. Ziedaar eenige beginselen, waarvan ik verzekerd ben dat zij, zoo zij meer bekend en begrepen werden, de hal'ten van hen »die verre zijn" in grooten getale zouden trekken; van hen, die lijden omdat zij twijfelen, omdat zij ronddwa-
47 len zonder te weten waar zij het zoeken zullen, omdat zij niets kunnen doen dan hopen en gelooven; en van hen ook, die wanhopend zijn, die tegen God opstaan en Hem loochenen, omdat men Hem slecht aan hen heeft doen kennen, omdat men van Zijn naam een symbool van geweld en onderdrukking heeft gemaakt, wat zonder tegenspraak wel de allerverfoeielijkste godslastel'ing is, Maar ziedaar tevens beginselen, die voor hen »die nabij zijn" niet, gelijk men beweert, rekkelijk, gemakkelijk en weinig eischend zijn, maal' beginselen, die ons .vast aan onzen plicht binden en aan hen die ze belijdt, meer dan aan eenig ander, dure verplichtingen opleggen. Inderdaad! ons christendom kan de onophoudelijke hervorming van de wereld en zich zelf niet zijn, en verdient het niet te worden, indien het niet in de eerste plaats de werkelijke hervorming is van ons zelven, van ons eigen karakter en ons eigen leven. Begeert gij, dat de wereld, dat Frankrijk christelijk worde, dat de goddelijke wetten van orde en vrijheid, van verzoening en vooruitgang meer en meer in uw omgeving veld winnen, en uw vaderland herscheppen door het een lange toekomst van voorspoed en roem te openen? Begint dan met zelven christenen te zijn, niet naar de kleingeestige voorschriften van die overleveringen, welke Jesaja en Jezus geboden van menschen noemen, maar, volgens de inspraak der natuur, gelijk God haar gemaakt heeft, in onbekrompen chris· telijken geest, met een mannelijk geweten, met een wijd geopend hart voor alle lichtstralen, voor al die verheven stemmen, door welke God tot een ieder onzer wil spreken en zijne geboden geven. Dan zal in deze en in een andere wereld het loon voor den vooruitgang in nieuwen voor"
48 uitgang bestaan, de verkregen ontwikkeling zal met nog heerlijker en luisterrijker ontwikkeling beloond worden, en wanneer ,,,ij in hooge!' leven zijn ingewijd, dan zullen wij in ons zien vervullen, waarvan Paulus het verheven voorgevoel had: »Wij zullen naar· des Heeren beeld van gedaante tVorden veranderd, van heerl~jkheid tot heerlijkheid, door de kracht van zijnen geest.
JEZUS EN
De CleDicalen van alle Kerkgenootschappen.
JEZUS EN
DE CLERICALEN VAN ALLE KERKGENOOTSCHAPPEN. Doch gij, laat u geen Rabbi noemen, want één is uw voorganger, en gij zijt allen broeders.
(Matth. 23 : 8).
In het begin van het ouds~e boek van het Nieuwe Testament, de Openbaring, vinden wij een zoogenaamde doxologie, dat wil zeggen een hartverheffing tot God, een dankzegging, een zegekreet, die ons ten duidelijkste verraadt welke gevoelens, denkbeelden en godsdienstig bewustzijn bij de eerste christenen heerschten. In het belang van de kerk en de wereld, van de menschheid en ons vaderland ware het zeer te wenschen, dat tegenwoordig op de plechtigste feesten der christenheid, en bovenal in deze kerstweek,
52 die wij nu binnentreden, 1) waarin de christelijke tempels zullen weergalmen van dankzegging aan God voor de geboorte van Jezus en de stichting van het christendom, dat - zeg ik - door alle geestelijken en in alle christelijke bijeenkomsten dezelfde taal werd gesproken als door de eerste discipelen van hun Meester, en dat zij God dl:mzelfden dank betaalden. Ziehier de laatste, maar ook de gewichtigste woorden, bijna letterlijk herhaald op twee andere plaatsen van hetzelfde boek: »Hem, die ons gemaakt Dheelt tot koningen, tot priesters voor zijnen God en Vader, »hem zij de heerlijkheid en de kracht tol in eeuwigheid."
Daaruit klinkt ons meer tegen dan een toon van dankbaarheid, en eerbied, het is een vreugdekreet, de verrukking over een lang gewenschte en eindelijk aangebroken vrijheid. Daar viert men vol geestdrift het feest van een verlossing, waarop men niet had durven hopen, die het juk van een drukkende en eeuwenheugende slavernij verbr~ken heeft. Wat beteekenen die krachtige uitdrukkingen, die verhevene en plechtige woorden: hij heeft ons koningen en priesters gemaakt?
Met welk recht, op welken grond, in welken zin heeft Jezus van alle christenen, van alle leden der e~rste gemeente en hunne nakomelingen gedurende achttien eeuwen, van mij die tot u spreek en van u die mij hoort, priesters en koningen gemaakt? Maar dat is zeer eenvoudig; zeer duidelijk en zeker. Bij de Joden, gelijk bij alle volkeren der oudheid, waren priesters en koningen uit kracht van hun ambt Gods 1) Deze toespraak werd gehouden op 22 December 1872,
53 officiëele plaatsbekleeders op aarde, de gewone daartoe aangewezen middelaars tusschen de Godheid en elk van hare aanbidders. De heilige olie, waardoor zij bij de Israëlieten Gode werden toegewijd, plaatste hen boven de menschheid en verschafte hun levenslang de bijna goddelijke hoedanigheid van middelaars tusschen het menschdom en den Hemel. Dit denkbeeld vinden wij op kinderlijke wijze in Exodus uitgedrukt, als de Israëlieten in de woestijn, bevreesd voor de verschrikkelijke macht en de wrekende gerechtigheid van Jehova tot Mozes, hun toenmaligen vorst, zeiden: »spreek gij met ons, en wij zullen »hooren, maar dat God met ons niet spreke, opdat wij niet »sterven. " Jezus heeft deze slaafsche vrees veranderd in een diep gevoel van vrijmoedig vertrouwen en kinderlijke liefde; alle middelaarschap tusschen den christen en zijn hemelschen Vader heeft hij afgeschaft; aan ieder mensch, hij zij man, vrouw of jongeling, die in God gelooft, Hem liefheeft en Hem in vrijheid des harten zoekt door de liefde en de heiligmaking, heeft hij het volle bezit van alle godsdienstige voorrechten der priesters en koningen geschonken; hij heeft hem in onmiddelijke, persoonlijke betrekking tot zijn hemelschen Vader geplaatst. Toen hij het algemeen priesterschap verkondigde, sloeg hij voor goed den bodem in aan alle clericalisme, alle priesterlijke aanmatiging en dwingelandij en veroordeelde het voor altoos. Dat heeft hij herhaalde malen gedaan, maar vooral in zijne onvergelijkelijke strijdredenen tegen den farizeeuwschen, heerschzuchtigen priestergeest , en nog sterker in deze kalme en plechtige uitspraak van mijn text: »Dooh gij, laat u geen
54 » Rabbi noemen, want één is uw voorganger, en gij zijt allen broeders." Dat hadden zijne eerste discipelen begrepen, en daarvoor dankten zij God in tonen der hoogste verruk toen Dat was de vrijheid, die zij ten aanhoore der geheele we· reld uitriepen, toen zij juichten: »Hem, die ons allen ge»maakt heett tot koningen en priesters voor zijnen God. en » Vader, hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in eeuwig»heid." Dat is het gevoel, waarin ik wilde, dat, zoo het mogelijk was, alle kerken deelden en vooral gij, die de voorhoede zijt van het protestantisme, dat op zijn beurt de voorhoede van het christendom is. Met dat gevuel wensch ik heden uwe harten te vervullen, opdat gij op waardige wijze het groote feest viert van den verlosser der ziel en den bevrijder der gewetens, van den Zaligmaker. In dat gevoel eindelijk wenschte ik, zoo mijne stem zich ver genoeg kon doen hooren, alle christen volken , maar vooral het onze, te doen deel en. Moge het clericalisme al in ieder. land het ware godsdienstige leven belemmeren, omdat het een scheidsmuur opwerp.t tusschen God en Zijn aanbidders, dit is meer dan elders het geval in ons dierbaar en ongelukkig vaderland. Dat is de sleutel op zijn geschiedenis en de bron zijner rampen. Een der eerste staatkundige schrUvers van onzen tijd, tevens met een edelen en godvruchtigen geest bezield, heeft onlangs dit even ware als diepzinnige woord gesproken: »het clericalisme is de dood van Frankrijk. En »waarom'? Omdat het den priester in de plaats van God ))stelt, dat is m. a. w. de leugen in alle dingen." Ziedaar een waarheid waarvan ik diep in mijn ziel over-
55 tuigd ben; de hoofd waarheid, meer dan eenige andere noodzakelijk voor het leven en het herstel van Frankrijk. Het clericalisme vermoordt het. Tusschen hen is het een strijd op leven en dood; het één of het ander zal er bij omkomen. Voor ieder die kan zien en de teek enen der tijden onderscheidt, is dit niet slechts een gewichtig vraagstuk, een verontrustend raadsel, het is de naderende oplossing, de tragische ontknooping van de bestemming van een groot volk, van het oud en roemrijk geslacht, waartoe wij behooren. De beide strijders bij hun naam noemende, zeg ik tot den ééne: gij zijt de geest der onmiddelijke, persoonlijke verantwoordelijkheid; tot den andere: gij zijt de geest van het gezag, kerk en staat gemeenschappelijk verantwoordelijk voor alle menschen afzonderlijk en voor allen te samen.
1. Bij de behandeling van dit ernstige onderwerp wensch ik, in zoo ver het in mijn macht staat, geen enkel kerkgenootschap, geen enkel geestelijk of kerkelijk lichaam, het zij Catholyk of Protestant , in het bijzonder aan te tasten. Wat ik bestrijden moet, het is de clericale geest zelf, welke ook de vormen zijn, waarvan hij zich bedient; zijn strekking om zich te plaatsen tusschen God en den mensch, hetzij door schitterende en geheimzinnige ceremoniën, hetzij door een officiëelen gewetensdwang ofwel dooi- geloofsdwang en ket-
56 tervervolging. Ik wil aantoonen, dat de geest van Jezus lijnrecht daartegenover staat. Eigenlijk is deze strijd reeds ouder dan het christendom zelf. Reeds zien wij hem heftig ontbranden en zich al wijder uitbreiden in de lange reeks der boeken van het Oude Testament. Daarin heerschen twee richtingen, die men niet genoeg opmerkt. Ter eener zijde vinden wij er de hierarchie, de priesterkaste , altijd bezig met offers en ceremoniën, op kerkpraal belust) hoven alles waarde hechtende aan zichtbaar huldebetoon en stoffelijke ofteranden, somtijds zelfs zich tot afgoderij latende medesleepen , in één woord - en vroeg of laat komt iedere priesterschap er toe - meer belang stellende in de aanbidding en hare vormen dan aan den Aangebedene of den aanbidder. Tegenover dit geduchte leger, dikwijls bedorven en in de laatste tijden grootendeels samengesteld uit materialistische Sadduceën en huichelachtige Farizeën, vinden wij in Israël de profeten en hunne scholen, vijanden van allen vormendienst , voorstanders van zedelijkheid en geestelijke aanbidding, verdedigers van het volk tegen de priesters en de koningen, en van God tegen de priesters, de koningen en het volk zelf. Geheele bijbelboeken zijn Of in een priesterlijken geest geschreven Of in den anticlericalen geest del' profeten. Luistert naar Jesaja's prachtige strafrede , waarin hij opkomt tegen een uiterlijken eeredienst, waarbij het zedelijk gevoel afwezig is: »Waartoe zal mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt »de Heer; Ik ben verzadigd van de brandoffers der ram»men en het vette der kalveren, en heb geen lust aan het »bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken.
57
»Wanneer gijlieden voor mijn aangezicht komt te verschij»nen, wie heeft van u geëischt, dat gij mijne voorhoven »ontheiligen zoudt? Brengt niet meer yergeefsch. offer; het »reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden, en »sabbaten en het bijeenroepen der vergaderingen ..... zij »zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden die te dra»gen. En als gijlieden uwe handen uitbreidt, verberg ik »Mijne oogen voor u; ook wanneer gij de gebeden verme»nigvuldigt, hoor Ik niet; want uwe handen zijn vol bloed." »Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelin»gen van voor mijne oogen weg, laat af van kwaad te »doen, leert goed doen, zoekt het recht. helpt den ver»drukte, doet den wees recht, verdedigt de weduwe ..... »komt dan en laat ons samen rechten, spreekt de Heel', »al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit wor»den als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zul»len worden als witte wol." Hoort, hoe Ezechiel de priesters aanklaagt in naam van God zelven : »de priesters doen mijne wet geweld aan, »en zij ontheiligen mijne heilige dingen: tusschen het hei»lige en het onheilige maken zij geen onderscheid, en het »verschil tusschen het onreine en reine geven zij niet te »kennen, ja, Ik word in het midden van hen ontheiligd." Hoort eindelijk Hozea in naam van God spreken: »Ik »heb lust tot weldadigheid en niet tot offer, en tot de »kennis Gods, meer dan tot brandofferen." Hoort, hoe hij zonder verschooning de priesterkaste vergelijkt bij een bende loerende struikroovers, die moorden op den weg van Sichem. Eindelijk verscheen Jezus, ook een profeet, ja meer dan
58
een profeet, die de leer zijner voorgangers herhaalde en in menig opzicht verder ging dan zij. Niet slechts werd hij geboren buiten den heiligen stand en het priesterlijk geslacht, maar hij leefde en stierf als leek; niet slechts stichtte hij een echten leekengodsdienst , maar - wat men ook zeggen moge - hij riep geen enkel priesterschap in het leven, geen kerkmacht , geen pausdom. Niet slechts neemt hij een ketter, een barmhartigen Samaritaan als tijpe der liefde; maar hij stelt een onmenschelijken Leviet en priester tegen hem over. Niet slechts verleent hij in het achttiende hoofdstuk van het Evangelie naar Mattheus aan allen zonder onderscheid dezelfde macht om te binden en te ontbinden, d. i. om de kerk open te zetten voor hen, die buiten zijn, als hij in het zestiende hoofdstuk van hetzelfde boek aan Petrus alleen geeft; maar de werkelijke voorrang van Petrus bestaat niet hierin, dat hij de eerste priester of eerste paus was, maar dat hij de allereerste del' leeken, der gewone christenen is geweest; hij is de eerste steen del' kerk omdat hij de eerste was, die Jezus erkend heeft voor den Messias, den zoon des levenden Gods, dat wil zeggen voor den beloofden hervormer, bevrijder en verlosser. Voor God bestaat Cl' geen onderscheid tusschen leek en priester; wij zijn allen leeken , wij hebben allen slechts den Meester en één Vader, allen slechts een leidsman en één herder, om ons tot den Vader te brengen, Ghristus.
59
II.
Jezus heeft het priesterambt afgeschaft, en dat in een tijd en in een land, waar het sinds vele eeuwen een voorname plaats bekleed en in zekere tijdperken een groote staatkundige rol gespeeld had; en wilt gij. weten hoe weinig hij den geest en de misbruiken dezer instelling heeft gespaard, dan kunt gij er over oordeelen, indien gij zijne redenen overleest tegen de Wetgeleerden en Farizeën, die gezeten waren op den stoel van Mozes. (Matth. 23.) Nooit stond de geestelijke dwingelandij. de geest van overheersching en kuiperij, de ziekelijke proselytenmakerij ten doel aan zulke vreeselijke oordeelen, aan zoo vlijmenden en dobdelijken spot, aan zoo hooghartige verachting. Neen! ik wil hen die ik bestrijd niet op nieuw even verpletterende verwijten naar het hoofd slingeren; ik wil hen geen slangen noemen of adderengebroedsel , of waardige zonen van de moor· denaars der profeten of witgepleisterde graven, of blinde leidslieden of kinderen der hel of Farizeeuwsche geveinsden. Ik wil vooronderstellen dat er noch onder de protestantsche noch onder de catholijke geestelijken onzer dagen eenige huichelarij meer bestaat. Ik wil hun allen goede trouw toekennen - en inderdaad zou er, zoo het anders ware, met hen niet langer te spreken vallen; men moest hen eenvoudig veroordeelen en bestrijden. Ik wil aannemen, dat zij, verschrikt door onze jong~te tegenspoeden en door de vreeselijke gevaren, waaraan wij als midden door een vuurstroom heen ontkomen zijn, en tot in het diepst
60 hunner ziel geschokt, de behoefte gevoelen om zich zei ven , en hun geweten, en hun kinderen en hunne hoop voor het heil van hun vaderland aan iets duurzaams en stevigs vast te hechten, en dat zij daarom in ontsteltenis en zielsangst het kerkelijk gezag te voet vallen en het op den toon der wanhoop toeroepen, even als de discipelen van Jezus in het hevigst van den storm: Meester, behoed ons, wiJ vergaan.
Wat antwoordt Jezus hun? Beveelt hij hen rede en geweten onder de heerschappij van een of andere geestelijkheid te plaatsen '7 - Verre van daar, neen hij klaagt die heerschzuchtigen aan, die op de schouders van anderen lasten leggen zwaar om te dragen, maar die zij niet met den vinger willen verroeren. Raadt Jezus hen aan meesters te
volgen, die met schitterende gewaden en klinkende titels pralen? Zou hij het goedkeuren dat purperen kleederen , goud en edelgesteenten of wel de hoogdravende en overal elders verdwenen titels van het leenstelsel tegenwoordig de insigniën zijn van hen die in zijnen naam spreken? -- Verre van daar: hij veroordeelt hen, die hunne gedenkcedels breed en de kwasten hunner kleederen groot maken, die de vooraanzitting op de maaltijden beminnen en de voorgestoelten in de synagoge, dte de, begroetzngen op de markten beminnen, en zich door de menschen rabbi of meester, Pater of Biechtvader laten noemen. Geeft Jezus den raad ons geweten toe te vertrouwen aan de Casuïsten. aan die wetgeleerden, wier beroep het is gewetensvragen op te lossen, en het zedelijk en godsdienstig leven der menscllen te besturen? Verre 'van daar: onophoudelijk veroordeelt bij de casuïstiek, die altijd eindigt met de heiligste plichten te ver-
61 waarloozen en er vormen en ceremoniën voor in de plaats stelt; hij veroordeelt ze , die angstvallig de kleinste tienden betalen, maar »het zwaarste der wet nalaten, het recht gn »de barmhartigheid en de trouw. Deze dingen nu" zeide hij : »moesi men doen en de andere niet nalaten." Jezus veroordeelt die schaamtelooze geldafpersingen, die niet zeldzaam waren in zijn tijd en later, ook in onze dagen, niet zijn verminderd, en die hierin bestonden, dat men de huizen der weduwen opat en der weezen en van allen die weerloos waren tegen sluwe inhaligheid, en dat onder den schijn van lang te bidden. Keurt Jezus die gedragslijn goed, welke toen zoowel als nu werd gevolgd door alle kerkelijke lichamen, die een ruim geweten hebben, wanneer het niets meer betreft dan God en zedelijkheid, maar een buitengewone nauwgezetheid ten toon spreiden, wanneer het er op aankomt om zulke lieden onder de heerschappij van hun kerk of hun dogmatiek te lokken, die haar dienst kunnen bewijzen door hun invloed of hun aantal, zonder dat zij. zich. bekommeren om hun werkelijke bekeering en zedelijk gehalte, als zij zich maar gedwee laten inlijven en leiden? Dat zijn de overwinningen die de Room~che kerk en vele protestantsche secten tot iederen prijs hebben willen behalen, die zij hebben uitgebazujnd; waarop zij zich. met de meeste geestdrift hebben beroepen ~ maar deze zijn het juist, die Jezus veroordeelt, als hij zijn vijanden beschuldigt »dat zij land en zee doorreizen om één »jodengenoot te maken, en als zij hem gevonden hebben, maken »zij hem tweemaal erger dan zij zelve." Eindelijk: heeft Jezus al die gebreken en misbruiken goedgekeurd of verontschuldigd, waardoor het clericalisme
62 rechtschapen en eerlijke maar met volle recht verontwaardigde zielen van God heeft verwijderd en tot vijanden der waarheid gemaakt? Keurt hij goed of verontschuldigt hij dien eenzijdigen geest van uitsluiting, dien ik reeds in de gelegenheid was in uw midden te bestrijden? - Verre van daar. Hij klaagt - en dat is over godsdienstleeraars een vernietigend, een alles afdoend en onherroepelijk vonnishij klaagt hen aan, die het koningrijk der hemelen voor de menschen sluiten, de wetgeleerden, die, gelijk hij elders zegt, den sleutel der kennis hebben weggenomen, en niet alleen zelven niet ingaan maar zelfs hen, die het zouden willen, verhinderen in te gaan.
Ziedaar het grootste onheil, ziedaar de misdaad! wanneer zij, die zich zeI ven belasten met de taak om de kerk te openen, haar sluiten voor wie willen binnen komen; wanneer zij, die den sleutel hebben, den toegang weigeren aan de zielen, die zij moesten binnen leiden; ziedaar de kerkelijke aanmatiging in al haar vermetelheid en met al haar vreeselijke gevolgen; aanmatiging tegenover God, want het huis, dat zij sluiten is het Zijne, niet het hunne; aanmatiging tegenover de menschen, allen kinderen Gods, want Hij heeft dat huis voor allen opengesteld en niemand vergund een ander te verbieden daarin te gaan, want Zijn doel, Zijn werk, Zijn wil is, dat alle menschen tot Hem komen en zalig worden. De kerk stoot hen terug, hetzij omdat zij haar recht niet erkennen, en zij zich dan de macht aanmatigt hen buiten te sluiten, hetzij omdat zij zich van haar vervreemd gevoelen door haar bekrompenheid, haar geest van geweldenarij en overheersching. In het ééne zoowel als in het andere geval is haar werk de
63 ontkenning van Gods werk; de omverwerping van het christendom van Jezus, en, welke hunne bedoelingen ook mogen zijn, zij voeren strijd tegen s' menschen ziel en tegen God.
lIl.
Het zou mij licht vallen u aan te toonen, dat die eerste gemeente, die gij Jezus reeds hoordet danken dat hij allen kerkdwang en priesterschap .had vernietigd en al hare leden koningen en priesters had gemaakt, na zijn henengaan gedurende eenigen tijd aan dit beginsel is getrouw gebleven. Ik zou u kunnen wijzen op het boek der Handelingen, dat de inwoners van Berea prijst, omdat zij, in plaats van Paulus op zijn woord te gelooven, dagelijks de Schriften onderzochten om te weten of hetgeen de Apostel zeide daarmede overeenstemde. Ik zou u op dienzeltden Paulus wijzen, hoe hij, wel verre van zich eenig kerkelijk gezag over der menschen geest aan te matigen, aan zijne discipelen te Corinthe schrijft dat hij geen heerschappij wilde voeren over hun geloof, en elders zich vertoornt omdat men hem zoo eenigszins als een soort van schadeloosstelling voor Jezus, of wilt gij liever, als een soort van hulpprediker van hem beschouwde. )J/s Paulus »zoo vraagt hij spottenderwijze" voor u gekruist? ot zijt gij in Paulus naam gedoopt?"
Ik zou er op wijzen, hoe de gedachte om de onfeilbaarheid van Petrus te erkennen even ver van hem verwijderd
64 was als om haar zich zelven toe te eigenen. Zoo schrijft hij aan de Galaten, naar aanleiding van het voornaamste geschilpunt, dat de gemeente van dien tijd verdeelen kon, deze onuitwischbare woorden, die geen enkel Catholyk bisschop zou durven schrijven met het oog op een pauR van den nieuwen tijd: »ik wederstond hem in het aangezicht »te Antiochie, omdat hij te bestraffen was." Ik zou u eindelijk op Petrus zei ven wijzen, hoe hij aan zijne leerlingen schrijft: »gij zijt een uitverkoren geslacht, een ko»ninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, »opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen , die »u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar »licht." En verder, hoe hij aan de ouderlingen zegt:' »ik »die mede ouderling ben even als zij, ik bid hen de kudde »van God, die hun is toevertrouwd, te weiden niet als »heerschappij voerende over het erfdeel der Heeren, maar »als voorbeelden der kudde geworden zijnde." Die eerste verbreiders van het christendom waren noch pausen noch priesters. » Wie is Paulus" zoo vroeg Paulus zelf, »en wie is Apollos , anders dan dienaars, door welke »gij geloofd hebt, gelijk de Heer aan een iegelijk gegeven »heeft! Ik heb geplant, Apollos meft natgemaakt; maar »God heeft den wasdom gegeven. Zoo is dan noch hij, »die plant, iets, noch hij, die nat maakt, maar God, die »del1 wasdom geeft." Hoe gelukkig zou de kerk geweest zijn, indien die geest van proselytenmakerij met zijn ruime geweten haar niet had overheerd, indien zij niet, om de heidenen en joden in grooten getale tot zich te lokken, van dezen de denkbeelden, de gebruiken en plechtigheden, zelfs het pries-
65 terschap en de priesterheerschappij had overgenomen, zoodat het woord »kerk," dat aanvankelijk de vereeniging van alle geloovigen beteekende , ten slotte in de Catholyke wereld boven alles de priesterschap aanduidde, dat wil zeggen een krachtig georganiseerd lichaam, dat gezegd wordt de kerk te vertegenwoordigen, maar in waarheid haar beheersèht en onderdrukt. In deze heillooze, onevangelische en werkelijk onchristelijke beteekenis is dat woord »kerk" al te dikwijls gebruikt, onlangs nog door Protestanten, die weinig getrouw bleven aan hun oorspronkelijk beginsel. Onder ons althans kan het woord »kerk" niets anders beteekenen dan de vereeniging der geloovigen; onder ons ook kan de vraag, om te weten of ik een geloovige ben en gij niet, nooit worden opgelost door een paus of een priester, door een vereeniging van kerkelijke machthebbenden of een dogmatische rechtbank; zij kan alleen worden opgelost voor mij door mijn eigen geweten, voor u door het uwe. Wij hebben geen geestelijkheid, geen priesterschap. en ik dank er God voor; de predikant onder ons is geen priester; hij heeft geen enkel priesterlijk voorrecht; voor God zijn wij allen gelijk. Alleen, naardien overeenkomstig het zeer eenvoudige en noodzakelijke beginsel van de verdeeling van den arbeid, de bediening des woords, de prediking van het evangelie den arbeid van een geheel leven eischt, lange voorbereidende studiën, en een bijzGmdere roeping, zoo wijden zich diegenen onzer, die zich daartoe geroepen voelen, in de eerste plaats door hun geweten, dat voor hen de stem van God is, en verder door de geloovigen, wier vertrouwen zij bezitten, aan deze taak toe, nederig uit een wereldsch 6
66 oogpunt, maar uit een godsdienstig groot boven allen. Het bewijs van mijne bewering ziet gij iederen dag voor u: uw leeraars zijn niet buiten de samenleving en het huisgezin getreden; zij hebben gewone kleederen, en dragen zij bij de uitoefening hunner bediening deze deftige zwarte toga, die uit den tijd der Hervorming dagteekent , het is volstrekt geen priesterlijk gewaad; volkomen gelijk aan wat de hoogleeraar , de advocaat en de rechter draagt, is het slechts een algemeen kenteeken ; het duidt aan, dat wij geleerd hebben wat wij u uitleggen, dat wij den christelijken godsdienst, zijn geschiedenis en kenbronnen hebben bestudeerd; dat men ons geleerd heeft den text in de oorspronkelijke talen te lezen. Hier is geen priesterschap, dan het algemeene priesterschap: ieder christen kan en moet zich zonder iemands tusschenkomst tot God wenden; ieder christen kan en moet zelf de waarheid zoeken; ieder christen kan en moet aan zijne omgeving al wat hij aan waarheid en licht bezit mededeelen. Priesterwerk is het, eerbiedwaardig boven elk ander, als de moeder haar kind God leert kennen, als zij die jeugdige ziel verheft boven de stoffelijke alledaagschheden van het gewone leven, het gevoel voor het ideaal. de gedachte aan het oneindige in hem aankweekt en het langzamerhand bewust maakt van zijne roeping om zich te wijden aan het geluk van de menschheid j van het vaderland en van het huisgezin. Priesters zijn de geleerde en de denker, die kennis onder het volk verspreiden of de grenzen der wetenschap uitbreiden en zoodoende de menschen meer " om hun broederen en hun God geschikt en waardig maken te dienen. Priesters zijn de dichter en de kunstenaar, die
67 op deze wijdsche namen werkelijk aanspraak kunnen milken, die het ideaal najagen, en alle krachten inepannen om het schoone te vinden in al zijn reinheid en verhevenheid, en de zielen met zich opheffen tot een hoogere sfeer dan de kleingeestige belangen en de grove hartstochten der alledaagsche wereld. Priester is de menschenvriend, de liefdevolle, die de smarten verlicht en zijn naaste verlost van de vreeselijke slavernij der armoede. Priesterwerk zult ook gij doen, wanneer gij vóór het verlaten van dit bedehuis een offer brengt, niet een zinnebeeldig slachtoffer ter eere Gods, niet voor de vorm een kleinigheid, die u niets kosten en voor uw liefde niets bewijzen zou, maar een gave in den ernstigen zin des woords, een werkelijk offer, dat zoo wel met het bedrag van uw inkomen evenredig is als met de tijdsbehoeften in deze dagen van winterkoude en overstroomingen, onmiddelijk na zooveel ongehoorde rampen. Voorgangers en leden der gemeente, vaders en moe~ ders, onderwijzers der jeugd of koningen der wetenschap. dichters of kunstenaars, gij zijt priesters, gij hebt een heilige roeping ontvangen, de taak der zielverzorging is u toevertrouwd. En zoo gij het nog niet wist, of het niet diep genoeg gevoeldet. .• dan zeg ik u in naam van God onzen Vader, die u roept tot deze groote eer, in naam van Jezus uwen Meester, die u koningen en priesters heeft gemaakt, dat ik, die niet meer ben dan gij en geen ander recht heb dan dat ik ontleen aan uw standvastig vertrouwen, aan een reeds lange ondervinding, aan mijn geweten en de waarheid, dat ik u, zooals ieder geloovige zou kunnen doen, de wijding geef tot dat konink· *
6S lijk priesterschap, dat het Evangelie ons toekent; ik bezweer u derhalve om- gelijk de Apostel u inscherpt, te staan in de vrijheid, .."et welke Christus ons vrijgemaakt heeft, en niet wederom u te laten brengen onder het juk der dienstbaarheid; ik bezweer u om niemand uw meester, uw geestelijken vader, uw ziel verzorger te noemen; en ik bezweer u eindelijk, om met mij, met de eerste gemeente, met de verlichtsten van Jezus' discipelen uit alle eeuwen in te stemmen en in deze dagen vóór Kerstmis de doxologie uit de Openbaring te herhalen: Hem, die ons allen priesters en koningen heeft gemaakt, hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in eeuwigheid. Zullen wij de eenigen zijn, die zoo spreken? Zal Frank· rijk er toe komen om eveneens te denken, en zoo niet, wat zal er dan gebeuren? Mij blijft nog over dit in weinige woorden te onderzoeken.
Reeds eeuwen lang, ja bijna van den beginne af aan is de geschiedenis van Frankrijk niets anders geweest als een onophoudelijke worsteling tusschen deze twee elkander vijandige machten: den Fransehen geest en den clericalen geest. Nu eens heeft de een, dan de ander eenig voordeel behaald; geen van beiden heeft het gewonnen; de schaal sloeg nooit geheel door; altijd bleef er een soort van evenwicht bestaan. De oorzaak daarvan moet men hierin zoeken, dat in den eersten tijd het gallische karakter, later het verzet van rechtsgeleerden en parlementen tegen kerkelijke aanmatiging· en eindelijk zekere half liberale neigingen der Fransche geestelijkheid aan hen, die den clericalen
69 geest bestreden, een steunpunt verschaften. Zoo had Lodewijk XIV ,die het Edict van Nantes herriep en PortRoijal ophief, aan de Pausen het hoofd geboden en de zoogenaamde vrijheden der Gallicaansche kerk doen vaststellen. Die dubbele strooming heeft Frankrijk van het verdeIf gered, zij heeft verhinderd dat het niet, evenals Italië tot op den laatsten tijd en evenals Spanje en zijne coloniën het juk heeft gedragen, dat een volk verlaagt, verstompt en vermoordt. Maar het Catholicisme, dat zichzelf in evenwicht kon houden zoolang het evengoed een linker- als een rechterzijde had, is veranderd. De Gallicaansche kerk bestaat niet meer, en hare vrijheden zijn vernietigd. Het Roomsche getij boek is overal aangenomen of zal het binnen kort zijn. Catholijk beteekent voortaan hetzelfde als ultramontaansch. Het catholicisme heeft bij monde van zijn onfeilbare officiëel verklaard, dat vrijheid van geweten, van gedachte, van drukpers waanzin is. Nu weet gij 'Yat men met waanzinnigen doet: men bindt ze. Men wil Frankrijk in boeien slaan. Men voert ons tot de middeleeuwen terug, tot haal' mirakelen en pelgrimstochten; men veroordeelt den geest van onderzoek, men vervolgt de geleerden. Voorondersteld, dat deze achteruitgang, waarvan gij dagelijks getuigen zijt, voortduurt, waarheen zal dit ons brengen 't Na onze tegenspoeden is er een groote beweging opgewekt ten gunste van het onderwijs in al zijn verschillende trappen, en voornamelijk voor de meisjes. De arbeider en de landman brengt zijn kinderen naar de school, vooral naar leekenscholen, en dikwijls, als hij kan, naar de pl'otestantsche. Die beweging is het beste, dat tegen waordig in Frankrijk
70 gevonden wordt; rijken troost geeft zij voor het verleden, milde beloften voor de toekomst. Maar men zal die beweging stremmen; men mi dien .stroom afleiden. De clericalen zullen er zich meeste I' van maken. Onder hunne leiding zullen de kinderen slechts bekend worden met enkele feiten en begrippen, uitgekozen in het partijbelang. Men zal hun leeren niet te zoeken, niet te denken, op gezag te gelooven, van hun rede afstand te doen, hun geweten' onder voogdij te stellen; men zal hen inlijven in geheime, lichtschuwe genootschappen. Het aantal mannen- en vrouwenkloosters zal overal toenemen; de duisternis al dichter worden; de grond zal weder aan de geestelijkheid behooren. En Frankrijk, dat den strijd tegen naburige volken niet zal kunnen volhouden, op nieuw verminkt, bekneld en ontzenuwd, zal krachteloos inéénzinken. Wat er levends in overgebleven is zal naar België, Amerika en andere landen verhuizen; en het zal een tweede Spanje worden, nog meer vervallen dan het naburige. Sommigen - ik weet het - hopen het clericalisme te overwinnen door God te loochenen. Maar dit is een even bedriegelijke als verderfélijke hulpbron. Het geloof in God, de behoefte aan God, de hartverheffing tot God maakt een noodzakelijk, onvergankelijk deel uit van de menschelijke natuur. En de natuur laat zich niet verminken; zij wreekt zich altijd op onwederstaanbare wijze. God zal overal weder te voorschijn komen, waar menschen zijn. Baco zeide: »Wie God loochent, stoot den mensch van den troon", en hij had gelijk. Maar de mensch zal zich nooit van den troon laten stooten. Na een geslacht van godloochenaars
71 zult gij een geslacht van clericalen hebben. De Jesuiten en Madame de Maintenon hebben de geboorte gegeven aan de godloochenaars van het Regentschap en van 1793, en dezen op hun beurt aan de Congreganisten van de Restauratie. Trouwens men vernietigt niets dan hetgeèn men door iets anders vervangt; want de ledige ruimte en het niet zullen nooit de overhand hebben. Tegenover een lichtschuw geloof moet men een vrij geloof stellen. Er is maar een kracht in de wereld, die in staat is het clericalisme te overwinnen; en dat is ... het licht: de vrijheid, het vrije onderzoek en de vrije critiek: niet de godsdienst van den domper, maar van het licht. De godloochenaar en materialist is dan ook geen man van vooruitgang, hij werpt eenvoudig omver. De geloovige daarentegen strooit goed zaad uit en wacht op den oogst. Hij weet dat het zaad zal opschieten en de oogst komen zal, zoo niet voor hem, dan voor zijn kinderen of voor de hunnen, en hij weet dat in ieder geval een hemelsche toekomst hem schadeloos zal stellen voor zijn belangeloozen arbeid hier beneden. De Irjensch zonder toekomst heeft den tijd niet om af te wachten, hij moet terstond genieten en tot eIken prijs; hij heeft niets te hopen na den dood; alleen dit oogenblik is het zijne. Het geluk is een prooi, die hij moet bemachtigen even als het wild dat in het bosch wegvlucht; en die prooi moet hij met alle middelen, die hem ten dienste staan, ontrukken aan hen die haar bezitten. Dien mensch zelven wil ik niet richten, maar ik veroordeel de levensbeschouwing, die hij voorstaat, omdat
7'2
zij ongeduldig is en uit haar aard vernielend werkt. God beware ons voor een strijd tusschen het materialisme en het clericalisme. wij zouden tusschen twee even moorddadige vuren geraken. Ziet eens op de volken, die de Hervorming vóór driehonderd jaren heeft bevrijd. Zij verschillen in menig opzicht van elkander. Ik behoef u niet op nieuw te zeggen dat de tirannieke instellingen van Pruisen , zijn barbaarsche zegeI pralen, zijn orthodox oorlogzuchtig hofprotestantisme hatelijk zijn in mijn oogen. Ik beschouw de episcopale hervorming van Engeland of het langen tijd onverdraagzame lutheranisme van Zweden voor onvoldoende. Maar neem ze eens allen bij elkander. Zwitsers en Hollanders. Duitschers en Scandinaviërs. Engelschen en Noord-Amerikanen; zij hebben meer vrijheid dan wij en minder omwentelingen. Terwijl Frankrijk, Spa,nje en Zuid-Amertka telkens wederkeerende revoluties hebben, en· er nog niet toe gekomen zijn om de vrijheid op een vasten en breeden grondslag te vestigen. ontwikkelen zich deze volken bijna zonder schokken. Dat komt, omdat. de zuurdeesem van het vrije onderzoek in hen werkt. Duitschland is, ten onzen koste en door onze schuld, een reus geworden; het onm~telijke rijk van Engeland hervormt zich trapsgewijze, en begint, wat men ook zeggen moge, nog volstrekt niet te vervallen; de ontzachelijke republiek der Vereenigde Staten heeft een onbegrensde toekomst voor zich, zoowel in het stoffelijke als in het geestelijke. De strijd tusschen vooruitgang en godsdienst bestaat daar niet, en in deze drie groote Staten bloeit overal het onderwijs, zoowel op de school van het kleinste dorpje als in de hoogere sferen. waar' de weten-
73 schap een stoute vlucht neemt en overwinning op overwinning behaalt. Daarin is het geheim van hun kracht gelegen en de sleutel van hun toekomst. Zij die den sleutel der kennis hebben, openen in plaats van te sluiten. Het recht, dat iedereen bezit om onmiddelijk tot God en de waarheid te komen, is erkend. Dat is het recht van iedereen, en het belang, het voornaamste belang van allen. Ziedaar den eenigen weg, waarop wij kunnen vooruitkomen. Laat ons den doodelijken invloed van het clericalisme verbreken. Schudden wij dat juk van ons. Dan is herstel mogelijk, en bij al de hulpmiddelen van geestkracht, nadenken, kennis, geestelijken en stoffelijken rijkdom, waarover Frankrijk beschikt, zal door het onderwijs en door het vrije christendom van Jezus, dat herstel verzekerd zijn. Daar iedereen priester is, is God niemands vijand. In volle vrijheid kan ieder Hem voor zichzelven zoeken. God is licht en bron van alle licht; niet tegen Hem, maar op Zijn bevel daagt het op, gaat het voort en verbreidt zich. Niemand is voor God bevreesd, men zou het goddeloos en dwaas achten Hem tegen wetenschap en denken in bescherming te nemen. God is de vooruitgang, want Hij is de volmaakte; Hij trekt ons, want Hij is het ideaal j Hij richt ons op, want bij Hem is vergeving; Hij heiligt ons, want Hij is de liefde en Hij leert ons onze naasten te beminnen, en ons zelven aan aller geluk toe te wijden. En eindelijk, God is de wet, de zedewet , de onveranderlijke, eeuwige wet, de rots der eeuwen waartegen alle
74
stormen vruchteloos woeden; Hij beheerscht ze, Hij overleeft ze altijd. Daarom aanbidt de mensch, lid van de algemeene priesterschap, met het geloof van den land· man; op den akker van zijn Meester (en die akker is de wereld) zaait hij het ware en goede, allen vooruitgang, alle onbezoedelde vrijheid, en hij rekent op God om den wasdom te geven. Zóó zijn alle revoluties nutteloos, zóó gaat de vooruitgang altijd voort en altijd sneller; de oogst is zeker, iedere vrijheid gewaarborgd, geen enkele geestelijke overwinning kan ons ontgaan. Niemand matigt zich aan een meester, een geestelijke vader, een zielzorger van een ander te zijn. Ieder is priester voor zich zelf en God alles in allen.
JEZUS EN
~.
I
Het My st i cis m e.
I l
i \\
Il~~~~~~~~~~~~~~~~N~~~_
JEZUS EN
HET MYSTICISME.
Waarbij zal i~ dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en hunnen makkers toeroepen, zeggende, wij hebben voor u op de tluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar gemaakt. Want Johannes is gekomen, noch etende noch drinkende, en zij zeggen, hij is bezeten I De zoon des Menschen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen: ziedaar een brasser en zwelger, een vriend
van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van hare kinderen. Matth. 11 , 16-20.
Indien wij met goed gevolg het vraagstuk van het mysticisme zullen behandelen - dat gewichtiger en moeielijker is dan het misschien bij den eersten oogopslag schijntdan moet ik noodzakelijk een schrede teruggaan om eenige beginselen, die wij reeds hebben vastgesteld, tot uitgangspunt te nemen voor onze verdere onderzoekingen.
78 Aan het begin van deze onze leerredenen hebben wij gezien, dat het godsdienstig gevoel, de zucht naar het oneindige, een onmisbaar deel van de menschelijke natuur uitmaakt, dat het ééne der levende krachten van ons wezen, één van onze natuurlijke vermogens is. Verder hebben wij opgemerkt, dat het godsdienstig gev'Jel, gelijk alle andere deelen van de ziel zoowel als van het lichaam, zich op gezonde, natuurlijke wijze kan ontwikkelen, maar ook kan ontaarden en verbasteren, dat het in één woord bloot staat voor verschillende dwalingen en gevaarliJke ziekten. Evenals sommige lichaamskwalen , zoo als verzwakking of overprikkeling van een of ander orgaan, zóo komen ook die krankheden der ziel onder bepaalde omstandigheden noodwendig weder te voorschijn. Dit zien wij in alle tijden, in alle landen, bij alle godsdiensten, maar in verschillenden graad, al naarmate het klimaat en het eigenaardig karakter van den godsdienst, van het volk, of van een tijdperk zich daartoe leent. Verder kan de hevigheid en de duur der crisis verschillen, terwijl zij hier eens meer, daar eens minder dikwijls terugkeert. Het overdreven mysticisme, het leven der bespiegeling en zijn ernstigste maar tevens nood!?ttigste vorm, het monnikwezen , is een der gevaarlijKste ziekten, waaraan de verschillende godsdiensten onderhevig zijn; wel verre van aan het christendom bijzonder éigen te zijn, is het veel ouder en veel meer verspreid. In Indië waren er reeds lang vóór Jezus mystieken en monniken. Het kluizenaarsleven in de woestijn kon niet worden uitgevonden in de koude luchtstreken, waar de mensch te veel behoeften heeft om in eenzaamheid te
79
kunnen leven; in de verzengende luchtstreken daarentegen heeft hij weinig voedsel noodig, nog minder kleederen, en het eerste het beste lommer verschaft hem een voldoende schuilplaats. Terwijl hpt daar een vaak ondragelijke afmatting is om te· werken en te, gaan, zelfs om te studeeren, ja om geregeld te denken, schijnen eenzaamheid en stilte, werkeloosheid en mijmering daar vol bekoorlijkheid. Zelfs voor het oog is er iets vermoeiends in die weelderige. woest ineengestrengelde plantenwereld en in het onophoudelijk gewemel van insecten, kruipende dieren, vogelen en levende wezens van alle mogelijke soorten. De despotische regeeringsvorm eindelijk, die zijn bestaan te danken heeft aan de werkeloosheid van het gros des volks, bevordert deze met voordacht, wij kunnen wel zeggen, vereischt haar, en maakt het altijd gevaarlijk om zich door zijn werkzaamheid te doen opmerken. Al deze omstandigheden, om van anderen niet te spreken, hebben ten allen tijde de Indiërs bewogen om zich vrij te maken van de gebiedende eischen der samenleving en de toevlucht te nemen tot het werkelooze leven der bespiegeling, dat minder bezwaarlijk en tegelijkertijd minder alledaagsch en veel heiliger scheen. De Joden hebben voor deze levenswijze en dit soort van vroomheid langen tijd slechts' weinig neiging gevoeld. Hun oude profeten woonden alleen dan in de woestijn, wanneer zij er door de vervolging waren heengejaagd. De legende evenwel bleef niet in gebreke om deze gedwongen eenzaamheid als een daad van heiligheid voor te stellen. Na de Babylonische ballingschap had die Oostersche geestesrichting tamelijk veel aanhangers verkregen, en ten tijde
80 van Jezus vinden W\l In Palestina niet slechts Esseërs of monniken, die het leven in gemeenschappelijke zelfkastijding doorbrachten, maar ook kluizenaars, zooals Banes, den meester van den geschiedsèhrijver Josephus, die zich met boomschors en bladeren kleedde, om maar niets verschuldigd te zijn aan de menschelijke nijverheid; en zooals Johannes den Dooper, die zich met gedroogde sprinkhanen en wilden honig voedde, en zich kleedde. met de ruwe kemelsharen stof, waarvan de tenten werden gemaakt. In menig opzicht was Johannes de Dooper zijn tijd vooruit; hij bad een voorgevoel en bereidde de komst voor van een hoogeren , meer geestelijken en zedelijken godsdienst; daarom sloot Jezus zich aan bern aan door van hem den doop te ontvangen, en koos zijne eerste leerlingen uit die van Johannes. Toch nam Jezus het sombere ascetisme van zijn voorganger volstrekt niet over; neen, hij brak openlijk met deze mystieke en naargeestige richting, en in de meest schilderachtige taal heeft hij dit onderscheid in het licht gesteld, toen hij zijn landgenooten verweet, dat zij evenzeer de strenge leer van den harden profeet van Bet-abara verwierpen als zijn eigen veel zachter en vrijer godsdienst. »Waarbij" zeide hij, »zal ik dit ge»slacht vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de »markten zitten en hunnen makkers toeroepen, zeggende: wij »hebben voor u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; »wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt geen misbaar »gemaakt. Want Johannes is gekomen, noch etende, noch »drinkende, en zij zeggen: hij is bezeten! De zoon des »Menschen is gekomen etende en drinkende, en zij zeggen: »Ziedaar een
bras,~er
en zwelger, een vriend van tollenaars
81 l)en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd geworden llvan hare kinderen."
Hieruit volgt, dat er volgens Jezus twee soorten, of om juister te spreken, twee trappen van heiligheid zijn, de ééne veel te mystiek, ascetisch en monnikachtig , die er den menseli toe brengt om zich af te zonderen - dat is de gestrengste, maar teyens de minst heilige en de minst godsdienstige j de andere is de heiligheid in het midden der wereld, vrij van alle zelfkwelling en overdreven mysticisme; het is de heiligheid te midden der menschen, in het practische, dagelijksche leven, in huisgezin en maatschappij ; het is de heiligste van beiden en tevens de minst harde; het is die van Jezus. Deze is het, die ik u wil prediken, die ik u wil doen beminnen, die ik in uw midden wil zien heerschen tot eer van onze kerk, tot heil van ons vaderland en tot onze eigen volmaking.
1. De eerste voorwaarde, om eene ziekte, hetzij van de ziel, hetzij van het lichaam, te genezen of te voorkomen, is natuurlijk deze, dat men niet voor ziekelijke verschijnselen of kwalen houdt, wat de natuurlijke en geregelde werking der levenskracht is. Zoo moet men bij voorbeeld zich wel wachten, om de ascetische of overdreven mystiek met de rechtmatige werking van sommigen onzer vermogens te 7
82 verwarren; zoo zou men iu een ander uiterste vervallen, en een ziekte te voorschijn roepen om een andere te vermijden. Al ben ik uiterst bevreesd voor de overheersching op godsdienstig gebied van het mystisch element, dat wil zeggen van de verbeelding en het gevoel, daarom wil ik aan deze beide krachten haar rechtmatig deel niet onthouden, haar wettige en geregelde werking niet verbieden. Naar mijn inzicht moet de godsdienst de naar hooger strevende en harmonische beweging van alle krachten van ons wezen zijn naar het ideaal en de volmaaktheid, naar het Oneindige en naar God. Geene van onze vermogens, niets van hetgeen in ons is, mag aan deze beweging vreemd blijven; zij heeft nooit hare volkomen waarde en schoonheid, indien zij niet het geheele samenstel onzer zedelijke krachten opwekt, heiligt, bijna zou ik zeggen, verheerlijkt. Het is onverstandig, onwaar en onnatuurlijk om eene van onze godsdienstige vermogens daarvan buiten te sluiten; zij hebben allen dezelfde rechten, zoo niet hetzelfde gewicht. Een mensch, die van verbeelding ontbloot was, zou een ongelukkig, treurig schepsel zijn, een onvolledig en verminkt wezen. Daarom heb ik voor mij nooit den naam van rationalist willen aannemen, noch die van anderen willen ontvangen. Wel is de rede ongetwijfeld een macht van den eersten rang en in menig opzicht de allesbeheerschende macht, maar zij is in ieder geval de geheele ziel niet, en mag niet als zoodanig beschouwd worden. Ook moeten wij ons in den godsdienst zorgvuldig wachten voor de eenzijdige overheersching van het koele verstand. Dit oefent op twee zeer verschillende, maar even noodlottige wijzen zijn invloed uit bij den rationalist en
83 den orthodoxe. Den eerste kan men dikwijls poëzie en kunst zien beschimpen, het schoone loochenen, zich zelven moedwillig verarmen, den godsdienst in de hoogste mate dor en koud maken, en zich zei ven fier bewonderen, trotsch dat hij alles rondom zich ledig heeft gemaakt. Een dergelijke rationalist, die zich vrijwillig binnen zoo enge grenzen beperkt en eigenhandig verminkt, brengt mij het woord van een denker uit den nieuwen tijd te binnen: »er is geen gevaarlijker ziekte voor den geest, dan de koude." Maar hetzelfde verwijt richt ik tot een zekere ijzerscherpe, kitteloorige, op een woord doodblijvende, maar zeer nuchtere orthodoxie, die volstrekt de verdienste niet bezit van rationeel te zijn, en die in de hoogste mate hierin zondigt, dat zij aan het hart en de verbeelding even weinig voldoet als aan de rede. Zij bakent de leerstukken. af als de grenzen van een straatweg; zij bepaalt nauwkeurig hun afmetingen, alsof er sprake was van wiskunstige figuren; angstig en jaloersch waakt zij verder tegen alle buitenpassen der gedachte, om ze onmeedoogend te beletten; zij begrijpt evenmin den mensch als God, doet alles, wat zij aanraakt, uitdroogen en vermoordt de liefde in 's menschen hart. Jezus was evenmin rationalist als mystiek. In onzen tijd heeft men hem wel eens verweten, dat hij geen kunstenaar of dichter is geweest, en uit deze grieve tegen hem heeft men het beslujt getrokken, dat hij voor de verdere bntwikkeling der menschheid niet tot type kon verstrekken. Niets is meer bezijden de waarheid. Er zijn andere dichters als zij die verzen maken, en andere kunstenaars dis die penseel of beitel hanteeren. Verhalen vol ffisch.. *
84 heid en leven zijn Jezus' gelijkenissen, kleine roerende er diepzinnige volksdramas ; zijn redenen hebben de verhè venheid, de levendigheid, den gloed van de meesterlijkstl welsprekendheid; zijn spreuken eindelijk, die korte gezeg den, waarin hij op Oosterschen trant het antwoord aal zijne ondervragers of de waarschuwingen aan zijne disci pelen kleedde, zijn dikwijls van een zoo stoute beeldspx;aal en een zoo levendige kleur, dat zij met onuitwischbar trekken in het geheugen geprent blijven. Nooit heej iemand de schoonheden der hem omringende natuur zo diep gevoeld en bemind, of ze met meer sierlijkheid gf schetst; het landleven, de ontwikkeling der planten het zaaien en oogsten heeft hem bewonderingswaardig beelden verschaft; verrukt door alle echte schoonheid ontdekte zijn oog in het schitterende purper van de wild klaprozen »die leliën des velds, die niet arbeiden en ni spinnen," meer heerlijkheid dan een Salomo ooit had i zijn spreekwoordelijke pracht; beurtelings komen in z\ woorden de vogelen des hemels voor, die hun nest! en de vossen, die hun holen hebben, terwijl de zot des menschen geen plaats vindt, waar hij het hoofd k~ nederleggen ; de hen, die hare kiekens onder de vle gelen vergadert, zooals Jezus Jeruzalems kinderen h: willen vergaderen ; de arenden, die overal, waar zich e lijk bevindt, in menigte samenscholen, gelijk de reizig in het Oosten duizendmalen kan zien. In zijn mond 1 reikt de wonderspreuk een ongehoorden trap van lev! digheid' en kracht. Hij is het, die het minder gernakkel vindt, om een rijke in het koninkrijk der hemelen te de ingaan dan een kemel door het oog van een naald. Hij
85 het, die den huichelaar verwijt dat hij een splinter ontdekt in het oog van zijn broeder, zonder te bespeuren dat hij een balk in zijn eigen oog draagt. Hij is het, die, toen hij zijne discipel~ den goeden uitslag van hun eerste zending hoorde verhalen, uitriep, dat hij den Satan als een bliksem uit den hemel zag vallen. Evenals iedereen, wiens hart geopend is voor levendige en natuurlijke poëzie, beo minde hij de kinderen, nam ze in zijn armen, stelde ze ten voorbeeld aan zelfzuchtige en ijdele menschen, berispte hen, die ze van hem wilden afhouden, bespiedde hun spelen en achtte het niet beneden ;:ich om er beelden aan te ontleenen voor zijn verhevenste onderwijs j bij hen vergeleek hij zoowel zich zelven als Johannes den Dooper, den grootste der profeten, en met den beminnelijksten eenvoud schilderde hij de twee voorname, met elkander strijdige, opvattingen van godsvrucht en zedelijkheid onder het beeld van twee ldnderen, waarvan het eene klaagliederen zingt om zijn makkers te roeren, terwijl het andere hen wil opvroolijken, door hun een lustige melodie op de fluit voor te spelen. Herinnert u dat tooneel, waarin een vrouw, met een van dankbaarheid en geestdrift brandend gemoed, al te aangedaan om te durven spreken, een reukwerk van groote waarde op het hoofd van Jezus uitstort. De positieve en pJ:actische man op dat oogenblik is Judas, die deze verk,\isting scherp berispt en er over klaagt, dat dit reukwerk niet tot geld is gemaakt en onder de armen verdeeld. Wie is het, die toen het minst voor de behoeftigen schijnt te ijveren? Jezus! Met een treffende mengeling van kieschheid en gezag komt hij tusschell beiden; hij aan-
86 vaardt de hulde, die hem gebracht wordt, troost de arme, verslagen vrouw, sluit haar aanklager den mond, door deze bijzondere weelde voor zijn eigen aanstaande begrafenis aan te nemen, en neemt aldus de natuurlijke opwellingen des harten, de vrije uitstorting van een diep en waar gevoel met nadruk onder zijne bescherming. Niets is er in hem, dat ons aan de stijve dorheid van een calvinist herinnert; niemand gelijkt minder op een gemelijken puritein, dan die prediker in de open lucht, die tot de schare sprak van het dek van een schip, onder het schitterend gewelf van den Syrischen hemel, onder het gemurmel van de lichte golfjes van het meer Gennesareth. Niet bij hem moet gij den oorsprong zoeken van dat sombere genie, en van die koude, voor geen enkele gevolgtrekking terugdeinzende logica, die wij bij den grooten Franschen hervormer aantreffen, en met volle recht hebben onze landgenooten in de zestiende eeuw diens buitensporige hardheid. die meedoogenloozfl verarming onzer natuur veroordeeld. Het baat ook op den duur niet het schoone te willen loochenen of op zijde te schuiven; het bestaat uit zich zelve, even als God, uit Wien het ontspringt, het beveelt zich aan door zijn innerlijke waarde, het wreekt zich dool' de bekoring die hem eigen is. Het is er zeker van. vroeg of laat weerklank te vinden in het diepst der ziel; eens moet zijn dag komen; het heerscht, omdat het is. Het zou dwaas en onzinnig zijn om voor de inrichting der moderne wereld den grondslag te zoeken in de vreemde ontboezemingen van dien grooten drûomer der dertiende eeuw 1 den heldendichter van het mysticisme, Dante; maar
R7 het zou niet minder dwaas, het zou onbillijk en ondankbaar zijn, indien wij in hem den doorluchtigen dichter niet wilden eeren, en geen hulde brengen aan een verbeelding yan zoo groote vruchtbaarheid en zoo verheven vlucht. Het zou· in onze hugenotenoogen een jammerlijke afgoderij zijn om onze gebeden te richten tot de heiligen en de madonnas der oude ltaliaansche schilder!'!, maar hoe zou het mogelijk zijn, tenzij wij met blindheid waren geslagen, om den eigenaardigen , doordringenden geur van hun vroom mysticisme niet te genieten, en de diepte van het godsdienstig gevoel niet te bewonderen in de, zij het ook stijve, beelden van een Giotto of in de bezielde uitdrukking en triomfeerende houding van de engelen van Fiesole? Vergeten wij het verder niet: herhaalde malen hebben de mystiehn den weg gebaand voor meer diepzinnige denkers; de droom heeft den vooruitgang in het leven geroepen. Midden in de middeleeuwen is er een tijd geweest, toen de scholastiek van de leerlingen van Aristoteles, een slaafsche en zinledige wetenschap, uit niets dan woorden en formules bestaande, alles in de wereld der gedachte had doen verdroogen en verdon'en. Toen was het een liefelijke en zedelijke mystiek, die aan den menschelijken geest en aan het geweten eenige vrijheid en eenig leven teruggaf, die zelf.., rlatgene, wat in het officiëele dogmatisme goed was, handhaafde en voor de menschheid de baan van den vooruitgang opende. Ook moet men zich wel wachten om hetzelfde vonnis der veroordeeling uit te spreken over de mystiek, van a11e tijden en over al hare vormen, ook over dat dikwijls geoorloofde en nood-
88 zakelijke mysticisme, dat niets anders is als de werkzaamheid der ziel, die al hare rechten terugeischt, tot al haar hulpbronnen de toevlucht neemt, al haar krachten ontplooit en, door het gebruik dat zij er van maakt, de wettigheid van deze werkzaamheid bewijst. Men kan een afkeer hebben van alles, wat ons naar de middeleeuwen zou doen terugkeeren, men kan het monnikwezen en den kloostergeest verfoeien, men kan met hart en ziel de zaak van vrijheid en vooruitgang zijn toegedaan, men kan een onverzoenlijke vijand zijn van dien aristocratischen vormen dienst der Engelschen, die er toe leidt om de misbruiken te herstellen, die de Hervorming met recht heeft afgeschaft, men kan ook met droefheid, ja, met een soort van schaamte opmerken, hoe zelfs in den boezem van het Fransche protestantisme zich weder een zwakke herinnering aan de orden der geestelijke zusters vertoont, alsof de liefde in uniform en de weldadigheid in 't gelid, alsof de geloften, waardoor men zich voor een tijd verbindt, konden opwegen tegen de christelijke liefde in haar vrije uiting en ongedwongen werkzaamheid; men kan - zeg il< - overal de buitensporigheid der mystiek, het ascetisme tegenstaan, en toch aan de verbeelding en het gevoel een waardigen werkkring laten, onze ziel van geen enkel middel ter ontwikkeling berooven, geen enkele harer verzuchtingen naar boven onderdrukken. Alleen zoo wij deze voorwaarde vervullen, zullen wij aan hen, die doof zouden blijven voor de meest verschillende wekstemmen, evenals Jezus, kunnen zeggen: "Vat moeten wij toch doen om u te winnen '? Welke taal kunt gij verstaan? Waarbij zal ik dit geslacht
89 vergelijken? Het is gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en hunnen makkers toeroepen, zeggende: wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben klaaghederen gezongen en gij hebt geen mtsbaar gemaakt. Want Johannes is gekomen, noch etende noch drinkende, en zij zeggen: hij is bezeten! De zoon des Menschen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen:
Ziedaar een
brasser en zwelger, een vriend van tollenaars en zondaars. En de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van hare kinderen.
II. Indien er tijdperken in de geschiedenis zijn, waarin de smaak voor het mysticisme algemeenel' en levendiger is dan gewoonlijk, dan droeg de tijd van Jezus' optreden dit karakter in de allerhoogste mate. Wat men toen de wijsbegeerte noemde, was, wel verre van redelijk te zijn, niets dan zuiver mysticisme. De platonische wijsbegeerte kwam weder te voorschijn onder een nieuwen, meer zwevenden en minder tastbaren vorm; onder de dichterlijke, somtijds verhevene, maar nu en dan ook onverstandige droomen van den grooten Athener waren een menigte verwarde leeringen gemengd, die uit het Oosten waren voortgekomen, en dikwijls zeer nevelachtig en onpractisch waren. Alexandrië en Palestina wedij verden in voorliefde VOOr de hersenschimmen der
90 verbeelding. Een allegorische, geheel willekeurige ui tlegkunde werd zonder eenigen schroom toegepast op de gebeurtenissen, op de namen, zelfs op de jaartallen der geschiedenis, op de werken van oude schrijvers en de leeringen van verschillende godsdiensten. Van de toepassing dezer wonderlijke methode zijn overvloedige proeven in de geschriften van den joodschen wijsgeer Philo, en eveneens in het Nieuwe Testament. Mattheus, Paulus, Johannes, de Openbaring, de brief aan de Hebreën leveren er ons een groot aantal voorbeelden van. Jezus is, bijna de eenige, die nooit aan dezen zonderlingen smaak offert. Slechts twee woorden, die bovengenoemd karakter dragen, worden aan hem toegeschreven; maar, gelijk men licht gewaar wordt, is het ééne zoowel als het andere slechts eEn ontwikkeling of nadere verklaring, om het meer eenvoudige woord, dat voorafgaat, beter te doen begrijpen en gevoelen. Jezus had een te bepaald doel voor oogen, zijn werk was van te dringenden aard, zijn gezond verstand was te juist en te helder, dan dat hij zijn tijd zou verspild hebben met die zwevende allegoriën. Inderdaad maakt het mysticisme, de al te groote speelruimte, die aan de verbeelding gelaten wordt, de gewoonte om zich in droomen en hersenschimmen te verlw'ltigen, den mensch ongeschikt voor de gebiedende eischen, dikwijls zoo prozaïsch en hard, van het werkelijke ileven. De wereld der verbeelding, waarover wij naar willekeur beschikken, boezemt ons afkeer in van die stoffelijke 'wereld, waarmede wij moeten strijden; het gemak, waarmede wij in ome droomen de gebeurtenissen naar eigen lust regelen en anderen voor onzen wil doen buigen. maakt ons
91 weinig geschikt voor die volhardende krachtsinspanning en dien onafgebroken strijd, die alleen in staat zijn iets tot stand te brengen. Er is meer: terwijl men om te handelen zich onder de menschen moet bewegen, moet men om te droomen alleen zijn; deze eenzame overpeinzing, ook van de verhevenste en heiligste dingen, is ongezond voor het geweten; het is voor den mensch niet goed alleen te :zijn; evenmin tegenover God als in het huiselijk leven. Het is niet goed zijn eigen gewicht te overdrijven, zelfs niet zijn eigen verdorvenheid, en het zelfzuchtig zoeken van eigen zaligheid i,; de gewone zonde der kluizenaars; er zijn er, die de wereld zouden laten te gronde gaan, boven alles bezig om zich zelven te redden. Ik zou nog verder kunnen gaan. Ik zou een vraagstuk van nog kiescher aard kunnen aanroeren en u toonen, hoe het mysticisme met zijn genotrijke droomen en hartstochtelijke opgewondenheid zeer nabij komt aan een zekere geestelijke zinnelijkheid, die vol gevaar i,; en regelrecht op onzedelijkheid uitloopt. Hoe rein ook de bedoelingen van een heilige Theresia van Avila mogen geweest zijn, dergelijke voorbeelden zijn gevaarlijk; het zijn dubbelzinnige, zooal niet verd~rfelijke boeken, waarin men op deze wijze den teugel viert aan een waanzinnige verbeelding. Maar ik wil bij dit punt niet stilstaan, en vergenoeg mij aan allen, vooral aan onze jongelingen en maagden, te herinneren, dat in het geweten en niet in de verbeelding onze godsdienst zijn uitgangspunt moet hebben. Overigen8 heb ik tegen het mysticisme nog eene laatste, misschien nog zwaardere grief: namelijk dat het de natuur-
90 lijke bondgenoot is van den geest der dienstbaarheid en der overheersching. Wanneer men·. de belan~stelling in de dingen van het werkelijk leven al te zeer laat varen, dan geeft men dezen prijs aan hen, die er hun voordeel mede weten te doen. V\Tanneer men boven lucht en wolken zweeft, dan laat men aan een ander de plaats over, die men in de werkelijke wereld moest vervullen. Om een bespiegelend leven te kunnen leiden, schikt men zich licht in allerlei soorten van uitwendige dienstbaarheid; want waar de vrijheid denkbeeldig is, daar is de slavernij maar al te werkelijk. Dat hebben de groote kerkelijke zielverzorgers zoo goed begrepen, dat zij een bepaalde wetenschap hebben gemaakt van de kunst om den wil te breidelen en de rede te verdooven door slim uitgedachte regelen tot leiding van het godsdienstig leven. Er bestaat geen vreeselijker folterwerktuig voor het lichaam als die »geestelijke oefeningen" voor den wil en de gedachte zijn, die Ignatius de Loyola met het uiterste beleid heeft ingesteld. Daaronder verslapt de geest en verteert de wilskracht; hij die zich aanvankelijk mannelijk verzet tegen de aanmatiging van die geestelijke dwingelándij , raakt weldra het spoor bijster, . wordt ontzenuwd en verstompt, en eindigt met te gehoorzamen, en wel volgens de juiste en akelige uitdrukking van den grooten jesuiet, als een lijk. Gij weet wat deze leefregel van Spanje heeft gemaakt. Zoodanig zouden nog tegenwoordig, indien wij er ons niet tegen verzetten, de verderfelijke gevolgen van een mysticisme van slecht gehalte voor onze tijdgenooten en voor ons zei ven zijn; daarom moeten wij ook dien krachtigen, practischen geest en gezonde zielskracht zegenen, waarmede Jezus, midden in een tijd en een land, die zich geheel aan het
93 mysticisme hadden overgegeven, deze tot werkdadige zedelijkheid en eenvoudige plichtsbetrachting terugbracht. Niet alleen maakt hij tusschen zijn voorlooper en zich zeI ven de treffende tegenstelling van onzen text, maar stelselmatig deed hij zijne discipelen, die eerst door Johannes waren onderwezen, de kluizenaarsgewoonten verliezen, waaraan hun eerste meester hun had kunnen gewennen; hij vergenoegde zich niet om zelf deel te nemen aan Joodsche bruiloften en feestmalen, maar hij nam er zijne leerlingen met zich mede, en zoowel: voor .hen als voor zich zeI ven nam hij nu eens de gastvrijheid aan van een hooghartigen, trotschen Farizeër, dan weder van een rijken tollenaar, en overal bracht hij het berouw, de bekeering en de vergiffenis. Zijne leerrijke gelijkenissen zijn vol trekken, die hij aan volksvermaken, koninklijke gastmalen of huiselijke feesten ontleende. In de heerlijke geschiedenis van den verloren zoon is het van zang en dans weerklinkende huis niet, gelijk men meenen zou, dat van den verkwister bij het opbruisen van jeugd en hartstocht, neen, het is het huis van den vader, die zóó de terugkeer van den zondaar viert; die vader stelt, gelijk gij weet, God zelf voor, en Jezus meende dus áan de volmaakte heiligheid van den Hemelschen vader niet te kort te doen, wanneer hij Zijn goedheid en vreugde onder zoo menschelijke trekken afbeeldde. Eveneens in de zoo korte en levendige schildering van de kinderen, die op de markt spelen. Daar acht hij het niet aanstootelijk om zich zelven en zijn werk tot heil der wereld, de godsdienstige en zedelijke verlossing, die hij komt bewerken, bij een dansmelodie te vergelijken, die een kind op de fluit speelt om de. makkers
94
van zIJn Jaren op te vroolijken. Waar zijt gij toch, godzalige stroefheid der schijn vromen, angstvallige gemaaktheid, dwaze en noodlottige veroordeeling van iedere onschuldige uitspanning? De heilige en rechtvaardige heeft niet alleen door de stoutmoedigheid zijner leeringen , maar ook door zijn leefwijze de farizeeuwsche bijgeloovigen onder zijne tijdgenooten geërgerd. Terwijl anderen zich vasten oplegden en zich van de wereld afzonderden, heeft hij geleefd evenals iedereen; noch aan anderen noch aan zich zelven ontzegde hij eenig gepast vermaak, eenige reine en onschuldige gave van Gods hand, en zonder ontroering sprak hij er zelf van, dat men hem een brasser en een zwelger noemde, een vriend van tollenaars en zondaars. Dien laatsten titel aanvaardde hij van ganscher harte; hij was werkelijk een zondaren vriend ; hij wilde hen tot berouw brengen en hen redden. Niettegenstaande, neen juist omdat hij heilig en rechtvaardig was, betoonde hij zich hun vriend en ging vertrouwelijk met hen om, en zoo is hij de type gebleven, niet van een gemelijke, wereldverachtende deugd, maar van de echte heiligheid, mannelijk sterk en in den hoogsten graad liefderijk en beminnelijk. Voor acht dagen veroordeelde ik op deze plaats in naam van Jezus zelven en met zijn eigen woorden den priestergeest en ik noodigde u uit, het algemeene priesterschap, dat hij aan allen biedt, te aanvaarden. Heden veroordeel ik wederom in zijnen naam den monnikgeest , en, zonder van iemand te eischen, dat hij in het tegenovergestelde uiterste, in platheid en koudheid des harten, vervalle, veroordeel ik de noodlottige overdrijvingen van het mys-
95 ticisme. In naam van één en hetzelfde beginsel verwerp ik zoowel den geest van het monniken- als van het priesterdom; dit beginsel is dat van ieders onmiddelijke elt persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God. Ik zal mij altijd herinneren, dat ik eens een beroemden jesuiet op den kansel der Notre-Dame het nut der geestelijke orden heb hooren ophemelen, als zouden zij de maatschappij beschermen tegen den goddelijken toorn. Hij stelde God voor, niet als den liefdevollen Vader. dien Jezus ons heeft doen kennen, maar als een vertoornden rechter, gereed om zijn bliksemen te slingeren op de moderne maatschappij, op Frankrijk, op onze stad, die bij Babel werd vergeleken, waar zoo weinig menschen bidden, en men zich aan zooveel buitensporigheid en ongebondenheid schuldig maakt. Omdat God. zeide hij, onder die menigte het kleed opmerkte van Franciscaan en Carmeliet, van Dominicaan of Jesuiet, van die menschen, die uitsluitend aan zijnen dienst zijn gewijd en. zonder ophouden voor de zondaren bidden, daarom stilt God zijnen toorn en weerhoudt zijne bliksemen. - Nu wil ik niet vragen of voor twee jaren, toen zoovele rampen ons achtereenvolgens hebben getroffen, de kloosters en de monniken zooveel in getal waren verminderd, en of het integendeel sints vier en twintig jaren voor hen niet de voorspoedigste tijd was. Maar ik verwerp geheel en ál deze zonderlinge. eigenaardig Catholyke leer, volgens welke de onophoudelijke gebeden van den één de goddeloosheid en onzedelijkheid van den ander zouden goedmaken. Zoowel het gezond verstand als het zedelijk gevoel komen tegen een dergelijk systeem in verzet; niets maakt iemands
96 overtredingen en zonden goed, niets stelt iemand vrij van het berouw, niets, en daarvoor zij God gedankt, ontheft ons van de noodzakelijkheid der zelfontwikkeling. Ik ontken trouwens, dat de ongehuwde staat, de gehoor. zaamheid aan een kerkelijk hoofd, allerlei onthouding, een monnikspij, een kunstmatig en bespiegelend leven deugd zouden zijn; het zijn slechts vormen, dikwijls zonder eenige beteekenis, dikwijls zelfs gevaarlijk voor hem, die ze heeft aangenomen. Een andere schuld hebt gij aan het vaderland te betalen; het verwacht van u - en het heeft recht dit te eischen - meer werkelijke diensten en nuttiger offers. Het mystieke ascetisme vertegenwoordigt niet, gelijk men beweert, een hooger, maar een lager trap van het christendom, het is een uitwendig, onvolledig christendom. Na Johannes den Dooper een profeet en meer dan een profeet te hebben genoemd, den grootste van hen ,die uit vrouwen geboren waren, haast Jezus zich er bij te voegen, dat de kleinste in het koningrijk der hemelen, d. i. in den godsdienst dien hij stichtte , grooter is dan Johannes de Dooper; met andere woorden, de minste, die zich in huisgezin, maatschappij en vaderland een christen betoont, is in Jezus oogen grooter dan de eerste der kluizenaars en de heiligste der mystieken van de woestijn. Ik aarzel niet te beweren, dat de burger, die op waardige wijze zijn huisgezin en zijn vaderland dient, grooter is dan de monnik; en eveneens beweer ik openlijk (hoewel de algemeene meening mij op dit punt in het ongelijk stelt), dat de huismoeder, de echte onderwijzeres op een leekenschool , de ware christin in de burgermaatschappij, grooter is dan de zuster van liefdadigheid.
97 Mogen al in andere tijden, b. v. vóór de komst van Jezus, of na den inval del' Barbaren, de monnik of de kluizenaar, op hoe lagen trap zij ook staan, hun eigenaardig nut heb ben gehad, tegenwoordig is dat anders, en wij moeten voor hen op onze hoede zijn, omdat zij voor de behoeften van onzen tijd nutteloos, neen werkelijk noodlottig zijn geworden. Waarlijk! die vrijwillige zelfkwelling, àie bijzondere kleedij, dat mystieke leven zijn t:itstekende middelen om op zwakke geesten te werken en dezen te verleiden en te overheerschen. Het is een eigenaardig bewijs van de zedelijke grootheid en verhevenheid van Jezus, dat hij dergelijke middelen, om invloed uit te oefenen, heeft verworpen en beneden zich geacht. Laat ons op zijn voetspoor ze ook verwerpen en laat ons daartegen zoo veel moge. lijk hen beveiligen, die een zwak verstand en een kranke verbeelding bezitten. . Dwaas en onzinnig is het, dat ons hedendaagsche Frankrijk het opkomend geslacht, de kinderen die ons zullen opvolgen, laat opvoeden door mannen en vrouwen, die vreemd zijn aan het familieleven en het nooit mogen kennen. Al was het nooit gebeurd, dat sommige geestelijke zusters bewijzen hadden gegeven van een bekrompen en zwakken geest, van een bijgeloovigheid, die ons aan het heidendom doet denken, en van een deugd, die op onnoozele berekening gegrond was, omdat zij onophoudelijk aan de ééne zijde hare zonden en aan de andere hare verdiensten voor God optelden; al was het nooit gebeurd, dat leden van geestelijke orden het \'olksgeweten hadden geërgerd door schandalen, waarvoor geen naam te vinden is, dan zou het toch niet minder zeker blijven dat geen geestelijke broeders of
8
98 zusters, die van het huiselijk leven en de maat;;chappij zijn buitengesloten, vóór alle dingen burgers van een mystieken staat, waarvan het Vaticaan de hoofdplaats is, de geschikte menschen zijn om zulke mannen en vrouwen te vormen, die deze grootsche namen werkelijk verdienen, in staat om zelf de plichten te vervullen, die zij anderen opleggen. en bereid om voor het yaderland te doen wat met aandrang wordt geëischt door de nood en van een tijd als den onze. Omringd door volken, wier kinderen door leek en zijn opgevoed, zal Frankrijk, welks toekomende geslachten àoor monniken zullen gevormd worden, iederen dag iets van zijn betrekkelijke waarde verliezen, en ten dage van een strijd verpletterd worden. Laat ons dan terugkeeren tot de verheven en gezonde heiligheid, die Jezus heeft beoefend en onderwezen, tot een mannelijken godsdienst, die noch door rationalistische koudheid, noch door mystieke en kloosterachtige droomerij verarmd wordt j laat ons een zoo volledig, onbekrompen, krachtig en vruchtbaar leven leiden. als Jezus eens aan zijn ondervrager beloofde, toen hij aan de opsomming der eenvoudige en mannelijke plichten alleen dit woord toevoegde: doe dit en gij zult l'3ven. Laat ons heilig zijn, M. H.! niet in de lichaamskastijdingen van een kluis, maar in de vervulling van de verheven plichten, die huisgezin, staat en menschheid recht hebben ons op te leggen, en beijveren wij ons op deze wijze met Gods hulp te komen tot hetgeen Paulus zoo prachtig genoemd heeft de volwassenheid, dat wil zeggen, voegt hij er aan toe, de maat van den leeftijd der volheid van Christus.
JEZUS EN
Het Dog mat i sm e.
JEZUS EN
HET DOGMATISME. uw
geloof heeft u behouden; ga henen iu vrede.
Luc. 7: 50.
Een beroemd. meer dan half orthodox schrijver over kerkgeschiedenis heeft eens dit eenvoudige en veelbeteekenende woord geschreven: »er is een zaligmakend geloof, er is geen zaligmakende· dogmatiek." Inderdaad ken ik geen algemeener en gevaarlijker spraakverwarring dan deze, om geloof en geloofsleer met elkander te vereenzelvigen en het ééne woord in plaats van het andere te gebruiken. Geloof beteekent vertrouwen, en in de verheven beteekenis, die het christendom aan dit woord gegeven heeft, duidt het niets anders aan als de geheele verkleefdheid, de volledige vereeniging onzer ziel met God, zooals Jezus deze door zijn leer en voorbeeld gepredikt
10'2 heeft. Geloof te hebben dat is: in zoo innige vereelligir;g met God te leven, als dit op aarde mogelijk is; en - gij moet het erkennen - deze bepaling doet aan de waarde en de heiligheid van het geloof volstrekt niet te kort. Wat is nu naast een zoo verheven en gewichtige macht in de zedelijke wereld de dogmatiek of geloofsleer? In den gewonen zin van het woord is het een zeker aantal meeningen of leeringen , die min of meer logisch aan elkander verbonden zijn. In engeren zin is het de stelselmatige rangschikking van die theologische bespiegelingen, die door een bevoegde of voor bevoegd gehoudene macht voor aannemelijk zijn verklaard. Om zoo ver te komen is er dus een dubbele arbeid noodig; in de eerste plaats van de godgeleerden, die, hetgeen hun waar toescheen, hebben nagevorscht, beredeneerd en onder woorden gebracht; in de tweede plaats van de kerkelijke machten, die uit de, natuurlijk zeer verschillende, uitkomsten dezer diepzinnige overpeinzingen officiëel een keus hebben gedaan, sommigen veroordeeld en anderen met hun goedkeuring bekrachtigd, op de lijst del' kerkelijke leerstukken geplaatst en voor altijd vastgesteld. Het is geen geheim, hoe deze dubbele arbeid in de kerk is ten uitvoer gebracht, wie de denkers of de geloovigen zijn, die hun overtuiging als een leer hebben onderwezen en betoogd, die met andere woorden hebben gedogmatiseerd, een Paulus of Johannes, een Origenes of Tertulliaan, een Thomas van Aquino of Anselmus van Canterbury, een Loyola of Jansenius, een Luthel' of Calvyn. Verder weet men op welken tijd, op welke plaats en onder welke omstandigheden ieder leerstuk zijn bepaalden, geijkten vorm heeft gekregen. Van deze twee
100 gedeelten del' dogmengeschiedenis is het eerste het schoonste en het eervolste voor den menschelijken geest, toen het levend geloof aan het werk was, de rede in alle verschijnselen eenheid zocht en aantoonde, en het genie zich somt.ijds met een luister en ,"erhevenheid ontplooide, die ik niet betwisten wil. Het tweede gedeelte daarentegen van dezen zelfden arbeid, de officieele verbreiding van een of andere, vooraf met moeite uitgedachte leer, is eene der vernederendste. dikwijls helaas! ook eene der ergerlijkste geschiedenissen, die de wereld gezien heeft. Het is een onwedersprekelijke waarheid, dat zeer vele kerkelijke leerstukken, zelfs de ernstigste en gewichtigste, waarover bijna alle orthodoxe richtingen eenstemmig zijn, zoowel een byzantynschen oorsprong als karakter hebben. Menige uitspraak, die de lichtgeloovigheid van het volk en de kerkelijke dwingelandij zoo vriendelijk zijn aan den Heiligen Geest toe te schrijven, was langen tijd een twistappel tusschen de politieke partijen van het Oostersch-Romeinsche rijk, hing van de wisselende kansen del' hofintrigues af, en dikwijls werd de doorslag gege\'en door het eigenbelang en de luim der keizers van Constantinopel of door de ijverzucht en hartstochten van hunne gunstelingen of vrouwen. Inderdaad, die geschiedenis van de afkondiging der voornaamste leerstukken is alles behalve heilig en dikwijls alles behalve stichtelijk. Zullen wij dan ook de gewichtige vraag bp.antwoorden, die wij ons van den beginne aan hebben gesteld: welke was de godsdienst van Jezus? dan is het allereerste. wat wij te doen hebben, zoodra wij met die leerstukken in aanraking komen, om ons geheel te los maken uit het klein-
'104
geestige en ingewikkelde warnet der kerkelijke uitspraken; om, voorloopig althans, een streep te halen door alle besluiten en stemmingen van alle pausen, van alle concilies en van alle synoden; en om, eenmaal aan den greep van het dogmatisme ontsnapt, wederom met Jezus alleen te zijn, en rechtstreeks zijne meening over het dogma te vragen. Zijn antwoord zal ons terstond het hooge gewicht van de onderscheiding doen gevoelen, die ik daar even aan een beroemd geschiedschrijver ontleende. Over een leerstuk heeft Jezus ons niets te zeggen; het begrip zelfs van een leerstuk is hem vreemd; eerst na zijnen tijd en buiten zijn invloed is het ontstaan. Het denkbeeld van een zaligmakende dogmatiek, van een samenstel leerstukken, dat voor ons heil noodzakelijk zou zijn, heeft niets christelijks, in den waren en oorspronkelijken zin van het woord christelijk. Doch waar Jezus herhaalde malen over gesproken heeft. het is over een zaligmakend geloof. Menigmaal heeft hij aan genezen zieken gezegd: )Uw geloof heeft u behouden." Maar van deze voorbeelden wil ik er thans geen voor u aanhalen, omdat daarin het vraagstuk van het wonder betrokken is, dat ik voor onze volgende overdenking heb bewaard. Heden zullen wij op datzelfde, door Jezus veelvuldig gebruikte, woord onze aandacht vestigen, maar zonder daaraan de gedachte aan een lichamelijke genezing te verbinden. Ik ontleen het aan dat merkwaardige gesprek met Simon den Farizeër en eene ongenoemde zondares, dat gij hebt hooren voorlezen. Ik neem het geheel in den zin, waarin Jezus het tot die vrouw richtte. die, voorheen ,-an een ergerlijk leven, door zijn onderricht, door het diepste
'105
berouwen de dankbaarste liefde was bekeerd. »Dochter" zeide hij. »ga henen in vrede; uw geloof heeft u behouden." Jezus erkent dus een geloof, dat behoudt. Welk was nu dat geloof, waarvan hij de werkdadige kracht op zoo plechtige wijze huldigt, dat geloof, dat de boetvaardige zondares' bezat? Welk geloof deelde Jezus aan zijne discipelen en hoorders mede, welk geloof keurde hij goed, en begroette hij blijde, als hij het bij hen opmerkte? En eindelijk: hoe behoudt dat geloof, of om nog nauwkeuriger te spreken, waarvan behoudt het? Ziedaar, M. H. de vraag, die ik hoop, dat gij met mij wilt onderzoeken met een diep godsdienstig gevoel en tevens in volkomen vrijheid des geestes.
I. God beware mij, dat ik ooit de minste blaam zou willen werpen - of daarvan zelfs den schijn hebben - op die ernstige on'derzoekende geesten, die aan anderen en aan zich zelve in de eerste plaats, rekenschap trachten af te leggen van hetgeen de schrift noemt de hoop die in hen is! God beware mij dat ik het ongeluk zou hebben en het onrecht plegen om hen eenigermate te o,ntmoedigen bij hun welgemeende pogingen, hun volkomen gewettigde, ja nood· zakelijke onderzoekingen. Hun arbeid is niet alleen volmaakt geoorloofd, hij is zeer edel en verdienstelijk en kan aanspraak maken op den dank van ieder christen, van ieder protestant, van ieder vr~zinni~e.
106 En juist omdat het altijd geoorloofd is, om zich van zijn geloof rekenschap te willen geven, om te dogmatiseeren, indien men het onderzoek naar de waarheid van eenig leerstuk zoo noemen wil, daarom juist is het nooit aan iemand ter wereld geoorloofd om, gelijk de diplomaten zeggen »het protocol te sluiten," het debat te eindigen en een einduitspraak te geven zonder appèl. Rechtens en feitelijk blijft het protocol altijd geopend. God wil, dat het open blijft; wie zou het tegen Zijnen wil durven sluiten? Het is een zinledig, bijna zou ik zeggen een goddeloos woord, dat bij alle orthodoxe partijen in zwang is: het leerstuk is vastgesteld. Vastgesteld? Maar hoe zou dat mogelijk zijn? Dorst dan de menschelijke geest niet altijd naar nieuwe waarheid, nieuwe ontdekkingen en nieuw licht? heeft dan het veld van onderzoek eenige perken? Wanneer is de oneindigheid door een besluit van menschen binnen eenige grenzen bepaald? EH zou Job het recht niet meer hebben, om tegen die \'ermetelheid, die de vraagstukken van het oneindige voor altijd beweert op te lossen, te zeggen: Zult gij de dieflen Gods vinden? Zij is als de hoogten der hemelen; wat kunt gij doen? dieper dan de hel; wat kunt gij weten? Is de menschelijke geest
reeds zoover gekomen, dat hij het geheel del' dingen met één blik kan overzien en met één woord omschrijven? Bestaat er ergens een systeem, dat gelijk zou zijn aan een zuiver bolvormig lichaam, zonder eenige overtollige onef· fen heden , zonder gapingen of ledige ruimte? Meer dan één heeft zich daarvoor uitgegeven, (deze aanmatiging van het tegenwoordig positivisme is volstrekt niet nieuw), maar tot heden heeft geen enkel deze beweriug kunnen sta-
107 ven, en men kan el' zeker van zijn, dat het positi visUle hierin niet beter slagen zal dan zijn duizend en nog eens duizend voorgangers. Want wat overkomt aan alle wijs·· geerige secten en aan iederen godsdienst, die beweert de leer te hebben vastgesteld? Twee dingen, die zeer ~atuur lijk zijn en ieder in het oog springen. Het eerste is, dat de menschelijke geest, die niet onbewegelijk kan blijven, zich evenals een gevangen arend in de enge kooi, waarin hij opgesloten is, onrustig beweegt, in zijn nauwen PopiJiuskring 1) ongeduldig stampvoet, en eeuwig in denzelfden kring ronddraait, even als in de oudheid de geketende slaaf in de tredmolen. Leest slechts, wat men over de drieëenheid geschreven heeft, te beginnen bij de beruchte bepalingen van Athanasius en Nicea; zij bestaan uitsluitend hierin, dat men onophoudelijk met de ééne hand terugneemt, wat men pas met de andere gegeven heeft. Beurtelings beweert men, dat God één, maar dat hij eigenlijk drie is, en dan dat hij drie, maar eigenlijk één is. Men verklaart niets, men brengt niets met elkander in overeenstemming; beurtelings, en zooveel mogelijk tegelijkertijd, erkent en ontkent men de beide stellingen. Men komt niets vooruit; men vergenoegt zich eerst den éénen, dan den anderen voet op te lichten, zonder een stap vooruit of achteruit te zetten. Nooit is er onvruchtbaarder arbeid aan den menschelijken geest opgelegd. 1) Zinspeling op de stoutmoedige handeling van Popilins. die als gezant der Romeinen naar Antiochus was gezonden. 'llaen deze laatste de zaa.k, waarover gehandeld werd. op de lange baan trachtte te schuiven, trok Popilius met zijn staf een kring in het zand om de plek. waar AntiochuB stond. en verbood hem buiten dezen kring te komen. voordat hij antwoord gegeven had; waarop Antiochns de gedane eischen inwilligde.
'108
Het tweede onvermijdelijk gevolg van dit systeem is de tweedracht. Er bestaat geen theologische formule, met hoeveel moeite ook uitgedacht om de' twisten over de leer te doen ophouden, of zij verschafte stof voor nieuwe twisten, dikwijls nog hatelijker en giftiger dan de vorigen. Ieder herinnert zich, hoe de Byzantijnsche Romeinen elkander vervloekten over de vraag, of het licht bij de verheerlijking op den berg Thabor geschapen of ongeschapen was, en dat, terwijl Mahomet II Constantinopel belegerde, waar hij weldra aan de beide partijen een geheel ander dilemma zou stellen: de Koran of de dood. Hebben wij niet onlangs gezien, hoe in Parijs, nog rookende v~n het vuur van den buitenlandschen en van den burger-oorlog, eenige protestanten in allen ernst vergaderd waren, niet om zoo vele gewonde zielen te genezen, niet om het vaderland te vertroosten, niet om het Evangelie der vrijheid en der liefde te doen heerschen onder zoo veel millioenen Franschen, die het nog niet kennen, maar om met veel moeite dogmatische kettingjes te smeden, om de overtuiging en het geweten hunner broeders in boeien te slaan? In den grond der zaak is het dogmatisme de wederrechtelijke overheersching, niet van de rede, maar van de redeneering in de uitdrukking van het godsdienstig gevoel. Het is een werktuigelijke en on vruchtbare beweging van een in boeien geslagen verstand; het is een onverstandige verstandsheerschappij. Het is tegelijkertijd het misbruiken en het afstand doen van de rede. Geen dwingèlandij is zoo groot, als die van het dogmatisme. Men eischtvan de menschen, wat men het recht niet heeft van hen te eischen en wat zij niet kunnen
109 geven. Het is dwaas om van menschen met een beperkt verstand, van onwetenden, van kinderen, van zieken en stervenden te vorderen, dat zij zullen instemmen met de kleingeestige spitsvindighedell van een Credo. Onmo~ gelijk, dat zij het begrijpen; onmogelijk dat zij het zich herinneren! En blindelings er mede in te stemmen, geeft hun niets. Wat de verlichte geesten aangaat, ook voor her. bestaat een onmogelijkheid, van anderen aard maar niets minder groot, namelijk om zonder eenig bewijs de schoolsche nietigheden van een of andere dogmatiek aan te nemen. Het is dwaasheid en dwingelandij, om zoowel aan de eenen als aan de anderen eene eenvormigheid te willen opleggen, die in strijd is met de natuur van allen te samen en van ieder in het bijzonder. Ik heb in Amerika de groote kerkhoven gezien op de slagvelden van den Vrijheidsoorlog. Ieder soldaat heeft daar zijn eigen grafsteen, geheel aan de anderen gelijk, en allen rij aan rij; het is een onafzienbaar zwijgend en onbewegelijk leger; geen verscheidenheid is er dan in de namen en cijfers, die op de steenen zijn gebeiteld, allen wit en van dezelfde hoogte, op gelijken afstand van elkander geplaatst; daar hebt gij gelijkheid, den dood. Iedere kerk of iedere secte, die over het geloof heerschen wil, zou van levende zielen zulk een kerkhof maken, indien God aan de mensch~ heid zulk een gemeenschappelijken zelfmoord kon vergunnen, indien de wind, die van boven blaast, al deze grafsteenen niet oplichtte en door elkander wierp, deze eentoonige, door den dood getrokken voren, niet vulde en ons niet dwong, in een noodzakelijke verscheidenheid, in de onvermijdelijke werkzaamheid van het leven ons te bewegen.
110 Het dogmatisme is de vader der onverdraagzaamheid. Verblind door een denkbeeldige zekerheid, wordt men onvatbaar om aan de oprechtheid van hen te gelooven, die een fInder inzicht hebben. Onvatbaar zich hoog genoeg te verheffen, om de verscheidenheid der gezichtspunten op te merken, verschanst ieder zich achter zijn leerstuk als achter een wal, die hem verhindert voor zich uit te zien, en bestrijdt van daar met heftigheid, die op een ander standpunt geplaatst of met andere gaven toegerust, niet zien wat hij ziet of zien wat hij niet ziet. Zoodra deze verfoeieI\jke gedachte aan een anders onwil of kwade trouw zich vfln ons gemoed heeft meester gemaakt, prikkelt en verbittert, bederft en verhardt zij het. Het is een waarheid, waarvoor ontelbare bewijzen in het verleden en het heden voorhanden zijn, dat het dogmatisme uit kracht van zijn natuur boosaardig, onverbiddelijk en wreed maakt; zelfs in die mate, dat men in naam van den God der liefde, in naam van het kruis van Golgotha (dat vreeselijke bewijs der Joodsche onverdraagzaamheid), tallooze schandelijke en verfoeielijke daden van zoogenaamd christelijke onverdraagzaamheid bevolen heeft! Dit is nog niet alles, en ik kan u aantoonen dat het dogmatisme, wederom uit kracht van zijn natuur, de menschen niet alleen onverdraagzaam en vervolgziek , maar ook tot lasteraars maakt. Ziehier, hoe men daartoe op bijna onwederstaanbare wijze gebracht wordt; men meent namelijk uit de beginselen, die men belijdt, voor anderen dezelfde gevolgtrekkingen te kunnen maken, die men voor zich zelven maakt. Zoo zegt b. v. een orthodox catholyk of protestant: 'jJmijn geloof of mijn hoop of mijn zedelijk-
111 »heid steune~ op mijn geloof in het gezag van de kerk, »van de schrift of van dit of dat leerstuk. Ik zou niet »weten, waarop zij steunen zouden, indien deze grond was »weggenomen. Derhalve kunnen ook bij hen, die dezen »grondslag niet aannemen, het geloof, de hoop en zelfs »de zedelijkheid niet werkelijk bestaan. De spil, waarom »voor mijn geestelijk leven alles zich beweegt, ontbreekt »bij hen; indien bij mij die spil gebroken was, zou alles »ineenstorten; derhalve rusten bij die anderen het geloof, »de hoop, de zedelijkheid op niets, en daarom bestaan zij »niet." - Ja, dwalende zielen, gij zoudt gelijk hebben, indien, gelijk gij meent, de grondslag, op welken gij steunt, de eenige was; indien, gelijk het u toeschijnt, de spil, waarom gij alle dingen doet draaien, de eenige ware was; maar het IS mogelijk, ja het is werkelijk zoo, gelijk tallooze voorbeelden bewijzen, dat er evenveel of meer zedelijke overtuiging bij hen bestaat. die hun huis op andere dan uwe grondslagen gebouwd hebben. Dat is ook de reden, M. H. waarom het dogmatisme, dat de onverdraagzaamheid voortbrengt, evenzeer den twijfel in het leven roept. Het scepticisme. ik weet het, is de groote verschrikking voor onze tegenstanders; zij beelden zich ter goeder trouw in, dat wij, door het gezag van hunne leerstellige formules te loochenen en op te heffen, de menschen een teugelloos scepticisme en volslagen twijfel in de armen werpen. Niets ter wereld kan onnauwkeuriger zijn. De twijfel van die zielen, die naar waarheid zoeken, is slechts een voorloopige twijfel, een tijd van overgang; het is louter een voorbijgaande trap van ontwikkeling, zonder welken men niet tot het geloof, op een beproefden
112 en vasten weg kan komen. Maar de twijfel, dien het dogmatisme in het leven roept, is van een anderen aard, hij heeft geen grens en er is geen geneesmiddel voor. Beslis op hoogen toon, vaardig met gezag uw leer uit, veroordeel die u niet gelooven, en gij beleedigt een menigte eerlijke lieden, die met volle recht tegen u in verzet komen, en gij zult voor God verantwoordelijk zijn voor het ongeloof, waarin zij tegen uwen dwang een schuilplaats zoeken. Nog wreed er is ter andere zijde de toestand van die menschen, die eerst uwe vermetele uitspraken met warmte hadden aangenomen en het ongeluk hadden gehad' u op uw woord te gelooven. Als de dag aanbreekt, dat zij de ijdelheid en vermetelheid uwer eischen beseffen, en de onwaarheid van uwe trotsche theorien voelen, als die spil is verbrijzeld, die gij voor onverbrekelijk hieldt en waarop gij alles deedt steunen, dan volgt op hunne nu verdwenen lichtgeloovigheid eene ~kelige en dikwijls onherstelbare ledigheid des harten. Gij hebt hen het geloof doen verliezen; omdat zij met u eenmaal op het dwaalspoor zijn geweest, meeI1en zij, dat niemand gelijk heeft, en de gevaarlijkste en meest verbitterde vijanden van het geloof, zij, die met de meeste hardnekkigheid alles ontkennen, zijn bijna altijd diegenen, die begonnen zijn met alles te gelooven en alles toe te stemmen. Naar waarheid kan men zeggen, dat het uiterste scepticisme en het onbeperkte dogmatisme bij slot van rekening inéénsmelten. Oppervlakkige lieden gelooven dat alles te loochenen en alles aan te nemen iets zeer verschillends is; neen, het is één en dezelfde zaak. Zoowel in het ééne als in het andere geval plegen rede en gewetert een zelfmoord, doen afstand van hunne rech-
113
ten en wanhopen aan het vervullen hunner taak; in het ééne zoowel in het andere heeft het vrije onderzoek opgehouden. Het scepticisme is dan ook één der hulpmiddelen, waarop het Catholyke dogmatisme rekent, en waarvan het zich dikwijls onvoorzichtig genoeg bedient. Gij w€et, uat Pascal het gemaakt heeft tot. den grondslag van zijn geheele verdediging van het christendom. De mensch, onbekwaam om de waarheid te bereiken en toch niet zonder haar kunnende leven, heeft maar één ding te doen, namelijk zich, met handen en voeten gebonden, aan de kerk over te geven, die voor hem denkt en beslist; buiten staat zelf iets te kunnen bewijzen, zal hij alles onderdanig gelooven op het woord van den priester. Voor ons protestanten is dit een onloochenbare en misdadige aanmatiging bij den meester, een lafhartige verzaking van zich zei ven en zijn plicht bij den leerling. Het is in strijd met den aard van het protestantisme, met datgene, wat zijn diepste wezen uitmaakt, zijn gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid, om slechts een enkel oogéiit>Hk ~~n te nemen ,dat de leer voor goed is vastgesteld. Dat is een woord, dat in onze taal niet te huis behoort en voor ons geen beteekenis heeft; een protestantisme, dat door dogmatisme en kerkgezag is overheerscht, is langer geen protestantisme. Het is niets meer dan catholicisme met eenig rabat. Een leer, die aan het vr\ie onderzoek is onttrokken, is er onder ons niet en kan er niet zijn. Er bestaat geen waarheid of zij kan nog helderder, nog vollediger, nog meer waal' worden. Zoodra de protestantsche kerk een offlciëele leer aanneemt, welke zij ook moge zijn, begaat zij een zelfmoord. 9
114 Er bestaat bij ons geen kerkelijke dogmatiek, en omdat men dit woord niet durft gebruiken) spreekt men onder ons zoo dikwijls van het geloof der kerk. Maar dat woord gel 0 Öf is hier van een dubbelzinnige beteekenis; het is een naam, waaronder nog een andere verscholen is en stilzwijgend begrepen wordt. Het 'g e I 0 0 f der kerk wordt niet uitgevaardigd en onder bepaalde woorden gebracht, het wordt niet verbrokkeld in eenige genommerde artikels, en wanneer men dien naam' geeft aan een reeks van leeringen , armzalig drijfhout van de groote schipbreuk der orthodoxie, dan spreekt men van de dogmatiek en niet van het geloof. Het zou beter zijn, zoo men de openhartigheid en den moed had dit te erkennen. Het geloof der kerk heeft werkelijk nooit hierin bestaan. om een formulier te onderteekenen of een geloofsbelijdenis bij meerderheid van stemmen aan te nemen. Het geloof der kerk is geen officiëele zaak, geen handeling voor de gezamenlijke leden, maar iets individueels, uit eigen hart voortkomende en daarom rijk aan verscheidenheid. Het is de warme, gevoelvolle hartverheffing van den mensch, die vol berouw zich weder heeft opgericht en gevoelt, dat God vergeeft en heiligt; het is het nieuwe leven, dat het gemoed vervult; het is de persoonlijke en onmiddelijke vereeniging van den zondaar met den heiligen God, van den verloren zoon met zijn Vader; het is het terugkeeren der ziel, beschaamd en blijde, verootmoedigd en geädeld, tot de eeuwige ordeningen Gods, op den heerlijken weg van het goede, het steeds hooger stijgende pad naar den vooruitgang, de volmaking, het oneindige - naar God. Dat is het geloof van de diepzinnige geesten en verheven geniën,
115 en tevens van de onkundigen en ongeleerden. Het is dat van de besten op deze wereld en van hen, die zedelijk van zeer verre komen; dat is het geloof, waarvan Jezus tot die arme vrouw,- die een zondig leven had geleid, sprak, toen hij haar zeide: »UW geloof heeft u behouden, ga henen in vrede."
11. Wat geloofde zij nu? wat kon zij gelooven? wat had Jezus haar geleerd? Laat ons op die vraag een antwoord zoeken, niet bij de kerkelijke of godgeleerde leerstelsels, maar bij Jezus zelven en in zijn onderwijs, zooals zijn eerste discipelen ons dit bewaard hebben. Ten eerste dan, geloofde de zondares aan dat nieuwe leerstuk, tegenwoordig zeer in zwang, maar van nog jongen datum, dat men de onfeilbaarheid van het leerstuk zou kunnen noemen, en dat bij de protestanten overeen komt met het laatste leerstuk, dat Rome heeft uitgevaardigd, de onfeilbaarheid van den Paus? Had Jezus aan die zondares in het bijzonder, of aan zijne discipele~ in het algemeen iets geleerd omtrent het hoog~ belang der dogmatiek? Nooit! Geen enkel woord in al zijn redenen geeft ons recht dit te gelooven; zelfs ontbreken in zijn onderwijs de termen om een dergelijk denkbeeld uit te drukken. Nooit heeft hij het woord dogma of dogmatiek, leerstuk of leerstelsel uitgesproken, noch eenig ander, dat hetzelfde denkbeeld aangeeft. Reeds het begrip alleen van *
116 een godsdienstige theorie, die in een bepaalde formule zou vervat en in afzonderlijke bewoordingen uitgedrukt zijn, is aan zijnen geest ten eenemale vreemd. Dat is nog niet genoeg gezegd: het is in strijd met zijn onderwijs; hij heeft geheel het tegenovergestelde gezegd; niet slechts zou Jezus, indien het dogma de hoofdzaak van het christendom ware, de zonderlingste van alle godsdienststichters geweest zijn, of liever (vergeeft mij deze pijnlijke vooronderstelling) , de mmst verstandige en de minst openhartige, maar hij zou tevens onophoudelijk gesproken en gehandeld hebben in strijd met zijn eigen bedoeling. Bij elke gelegenheid hield hij niet op onder alle vormen te prediken, dat de hoofdzaak de praktijk is, de plichtsbetrachting, de zedelijke bekeering, het vergeven aan onze schuldenaren, de barmhartigheid, de liefde tot de menschen, de liefde tot God. Ieder godgeleerde. en ieder prediker, die van een of ander dogma durft zeggen, dat men veroordeeld zal worden, zoo men het niet gelooft, is in openlijke tegenspraak met de bergrede, met het Onze Vader, met de schildering van het laatste oordeel, met alle gelijkenissen, met alle uitspraken van Jezus, ja met den geheelen Jezus. Het geloof, dat de zondares behouden heeft, was niet, en kon niet zijn, het dogme of de onfeilbaarheid van het dogme; het is mogelijk dat die beginselen eenige zielen hebben doen verloren gaan, zeker is het, dat zij geen enkele hebben behouden. Kende, laat staan geloofde zij dat bijzondere leerstuk, dat sedert lang bij vele christenen en vele ongeloovigen voor het christendom zelf, voor de karakteristieke trek van het christelijk geloof doorgaat? Kende en geloofde zij het
117 leerstuk van db drieëenheid en van hetgeen de kerk later de godheid of de goddelijkheid van den Zoon heelt genoemd? Maar hoe zou zij daaraan geloofd hebben? Jezus heeft het niet geleerd. Geen enkel woord in zijn redenen geeft ons recht dit te gelooven j in zijne taal ontbreken zelfs de termen om dergelijke denkbeelden uit te drukken, die hem altijd ten eenemale vreemd zijn gebleven. Terwijl de godgeleerden met een woordenrijke vermetelheid, waarover ik mij niet genoeg kan verbazen, gepredikt hebben, dat de Vader noch geschapen, noch gegenereerd is, dat de Zoon niet geschapen maar wel gegenereerd is, dat de Geest uitgaat van den Vader en den Zoon, dat de Zoon in eeuwigheid en zelfstandigheid één is met den Vader, God uit God, licht uit licht, dat de Vader God is, dat de Zoon God is, dat de Heilige Geest God is, en dat er evenwel geen drie Goden zijn, maar één God ..•. heeft Jezus nooit een van deze zoo afgetrokken en onverstaanbare woorden gebezigd, noch de uitdrukking Drieëenheid, die lang na hem is uitgevonden, noch het woord Godmenseh. Nooit heeft hij dat van godheid en goddelijkheid op zich zelt toegepast. Terwijl hij op den toon van stoutmoedig gezag zich op zijn goddelijke zending beriep, ja zelfs den oorsprong van zijn leer en werk aan God toeschreef, weigerde hij onophoudelijk de al te levendige bewondering aan te nemen, die door al het verhevene en goddelijke in hem bij zijne opgetogen hoorders werd opgewekt. »Waarom noemt gij mij goed 7" zeide !Iij eens op strengen toon in antwoord, op een lofspraak, »er· is niemand goed, dan één, namelijk God". Dat is zelfs in het onderwijs, dat hij zijnen discipelen inprentte, zoozeer hoofdzaak, dat het
118 Evangelie ons uit den mond van den opgestanen Christus deze veelbeteekenende woorden doet hooren: »Mijn Vader en uw Vader, mijn God en uw God." Tot dien God, dien hij den zijne noemde, richtte hij zijn gebeden; hij aanbad, beminde en diende Hem met de diepste vroomheid, met de eenvoudigste nederigheid. Toen hij in zijn zielestrijd , zijn angsten en gebeden met de teerheid van een zuivel' en krachtig geweten onderscheid maakte tusschen zijn lust en zijn plicht, geeft hij tot driemalen toe woordelijk te kennen, dat het zijne begeerte was om den bitteren drinkbeker niet te drinken, terwijl het Gods wil was, dat hij hem drinken en aldus zijn werk voltooien zou; daarna onderwerpt hij heldhaftig en zonder eenig voorbehoud zijn eigen wil aan dien van God, die met den zijne in strijd was: ))fwijn vader, indien hel niet mogelfjk is, dat deze »drinkbeker van mij voorbij ga, ten zij i/i hem drinke, uw »wil en niet de mijne geschiede I" O! zonder twijfel vooronder-
stelt het geloof, dat de zondares ter behoudenis was, den diepen indruk, dien haar gansche wezen had ontvangen van de goedheid, de heiligheid, de zedelijke grootheid, van al dat goddelijke, dat, ik herhaal het, in de hoogste mate in Jezus openbaar was; maar dat geloof was niet het leerstuk der Drieëenheid en der godheid van Christus; zij kende dat leerstuk niet, zij geloofde er evenmin aan, als hij zelf. Geloofde zij misschien meer, en heeft hij ze ergens geleerd, die befaamde leerstukken -van den zondeval, van de erfzonde, van. 's menschen volkomen onmacht ten goede, van Gods vrijmachtig welbehagen en almachtige genade, die den uitverkorene, wat hij ook moge doen, tot de wedergeboorte brengen? Jezus heeft ze niet geleerd.
H9 Hij heeft geen woord gezegd, dat daarop betrekking heeft; de uitdrukkingen zelve, zooals zondeval, erfzonde, verdoemde, verdoemenis, genade, onverdiende zaligheid ontbreken in al zijn redenen. Overal heeft hij het tegendeel geleerd, overal heeft hij het meest bewonderingswaardig vertrouwen in de menschelijke natuur getoond. hoe zondig hij haar ook aantrof. Hij, de landgenoot van die verfoeielijke vorsten, de Herodessen , de onderdaan van die monsterachtige beheerschers der wereld, Tiberills en de Cesars , hij heeft aan de menschheid de ongeloofelijke en ongehoorde eer aangedaan, om haar de volmaaktheid als taak op te leggen, en haar de volkomen heiligheid, de oneindige liefde, God tot voorbeeld te geven. Altijd wordt de zonde, het zedelijk kwaad door hem als iets individuëels beschouwd, als de dwaling en het ongeluk van iedereen op zich zeI ven ; altijd spreekt hij tot de menschen als tot verantwoordelijke, vrije wezens, die nooit het recht hebben te wanhopen aan zich zelven en aan God, wier wederoprichting altijd mogelijk, altijd plicht is, wien altijd vergeving wordt aangeboden, voor wie het vaderhuis. de armen en het hart van den hemelschen Vader· altijd open staan. Ziedaar de groote nieuwheid, ziedaar het Evangelie, dat blijde boodschap beteekent , ziedaar het welaangename jaar des Eeuwigen; ziedaar ~at het hart dezer zondares, tot op dien dag verpletterd onder haar wanhoop en schande, met een onuitsprekelijke vreugde heeft vervuld, en haar blijde verrast in dankbare verrukking brengt; ziedaar de vergeving, de bekeering en de verlossing; ziedaar, wat Jezus heeft geleerd en zij heeft geloofd; ziedaar het geloof, dat haar behouden heeft.
120 Nu ik verder wil gaan, voel ik mij tegenhouden door de bekommerde vragen van de godgeleerden en hunne aanhangers; ten t.ijde van Jezus zou ik evenzeer in de rede zijn gevallen door de onuitsprekelijke verbazing van heidenen en joden. Dezen zoo wel als genen meenden, dat geen enkel God om niet vergaf, dat men zijn gunst door het vervullen van eene of andere voorwaarde moest koopen, hetzij door een tooverformule, hetzij door een bloedig zoenoffer, dat, volgens de beteekenis van het woord verzoenen, den toorn van dien God zou stillen en hem tot zachtmoedigheid stemmen. Dacht zij zoo, die door de zonde verlaagde vrouw, die zooveel behoefte had aan Gods mededoogen, zooveel behoefte, volgens de gewone opvatting, om God met zich te verzoenen en te boeten voor haar lichtzinnig en schandelijk leven, waaraan een gansche stad zich geërgerd had? Nu of nooit was het oogenblik dáár, om er van te spreken. Indien het ter behoudenis onmisbaar is, om aan een verzoening te gelooven, indien het bloed des verlossers het onderpand is onzer zaligheid, dan kan Jezus niet in gebreke blijven het hier duidelijk en openlijk te verkondigen. Heeft Jezus haar een kerkelijke plechtigheid of een leerstuk aangewezen, een eeredienst of iormulierboek, waardoor zij weder in Gods gunst zou komen? Nooit heeft hij iets dergelijks gezegd. Geen enkel woord in al zijne redenen doet ons daaraan denken; zelfs ontbreken in zijl). taal de termen om deze denkbeel~ den uit te drukken, die hem altijd vreemd zijn gebleven. Zo.ekt slechts in zijne redenen, en gij zult ze el' nooit vinden, de woorden Gods toorn, Gods vloek, en die woorden, die het geloof en den eeredienst van de gansche wereld
121 vóór hem kenschetsen, verzoenen, verzoen,ng, slachtoffer, zoenoffer, en zelfs die treffende beelden niet der apostelen, die bevrijding te kennen geven en die men al te zeer van hun ware beteekenis heeft beroofd, losprijs, loskoopen. verlossing en verlosser. Overal verbindt hij aan de vergiffenis de eenige en voldoende voorwaarde, die wij evenzeer kunnen uitdrukken door de woorden berouw of bekeering , geloof of liefde, en die altijd op dit denkbeeld alleen nederkomt : de terugkeer tot het goede. De liefde van God voor den menseh, ook den zondigen menseh, en de liefde van den menseh, den zondigen maar berouwhebbenden menseh voor God, ziedaar zijne geheele theologie, zijne geheele dogmatiek. Buiten deze erkent hij. geen enkele voorwaarde, geen bkl.edige offeranden, waardoor joden of heidenen, in plaats van zich zelve, der godheid offerdieren aanboden, en zoo haar toorn van zich zelve hoopten af te wenden en op een ander wezen te doen nederdalen; geen leerstellige formulen, tooverwoorden, die men herhaaldelijk zou moeten opzeggen, geen leerstukken, die men bij voorkeur zou moeten gelooven, en ons van al het overige zouden ontslaan. ~iets ontslaat ons volgens hem van het berouwen de liefde; maar berouw te hebben en te beminnen, dat is alles. Ziehier een vreemd en kluchtig bewijs van de regelrechte tegenspraak, die er op dit punt tusschen de orthodoxie onzer vaderen en de leer van Jezus bestaat: in de vertaling van Ostervald, die in onze kerk het meeste gebruikt wordt, is op deze plaats van het evangelie eene opzettelijke ver,'alsching. Ostervald, verschrikt door de onrechtzinnigheid van Jezus, heeft hem verbeterd. Jezus heeft gezegd en
122
Lucas geschreven: »hare zonden zijn haar veI'geven, die tlele waren, omdat zij veel heeft liefgehad." De vertaler schreef niet: »omdat zij veel heeft. liefgehad," maar »daarom is het, dat zij veel heeft liefgehad." Voor een echten orthodoxeis het ergerlijk om te zeggen, dat God ons vergeeft, omdat wij Hem beminnen. Daar de mensch onbekwaam is tot eenig goed, moet men zeggen dat wij God beminnen, omdat Hij ons vergeven en veranderd heeft. En dat is de reden, waarom de officiëele theologie zich veroorloofd heeft, Jezus, die haar veel te liberaal was, te recht te wijzen! Maar de orthodoxie mag doen, wat zij wil, nooit zal zij het van Jezus winnen, zooals hij met vriendelijk en teeder gezag tot een zondares spreekt, die niet ver is in theologie en dogmatiek, die maar één ding weet, dat zij verloren was en terug is gevonden, dood voor het goede en dat zij tot het leven is wedergekeerd: »UW geloof heeft »u behouden, ga henen in vrede." Behouden! Dit veelbeteekenende woord, deze veelomvat-
tende hoop moeten wij nog verklaren. Van geen woord heeft mell meer misbruik gemaakt. Wat is dan volgens Jezus, de behoudenis, de verlossing? Volgens de gewone theologie en leer van alle kerkgenootschappen is de godsdienst niet veel anders als een verzekering tegen de vrees voor de hel. De toorn van God, het eeuwige vuur, dat is het groote gevaar, waaraan het de kunst is te ontsnappen. Voor vele zielen is dit denkbeeld, helaas! de prikkel tot vroomheid en geloof. Indien het zeker is. wat zeg ik, zeker? - indien het waarschijnlijk, indien het slechts mogelijk is, dat wij aan het gevaar van
123 een eindelooze straf blootstaan, en indien er ergens een formule is, een geloofsartikel, dat het vermogen bezit ons op dat punt gerust te stellen, ons van een zoo verschrikkelijk lot te redden, laten wij ons dan haasten het geloovig aan te nemen! - zoo spreekt de wereld. Maar hoewel de vrees lichtgeloovig maakt, men gelooft niet altijd M. H.! wat men wil; men gelooft, wat men kan; en daarom trachten velen zich diets te maken, dat zij gelooven; doen hun best om niet te denken, om datgene niet op te merken, wat hen zou kunnen beletten te gelooven. houden alle onderzoek voor gevaarlijk, en de kerk, die alles voor haar rekehing neemt, voor hun redster. Dat alles is onwaar, of, op zijn minst genomen, verkeerd begrepen. Ik geloof ten volle aan de straffen van het toekomende leven, of, wat geheel op hetzelfde neêrkomt, op de gevolgen, langduriger dan ons leven, van onze goede en kwade daden. Ik geloof in het voortleven van onze persoonlijkheid en ik geloof, dat onze werken ons na den dood volgen. Maar niet van die toekomende straffen wil God ons redden. Gods straffen zijn geen ramp, geen wraakneming van den Almachtige op zijn zwakke kinderen; zij zijn een weldaad, een geneesmiddel, een roepstem, een middel tot bekeering en wedergeboorte. Zij zullen niet langer duren, dan wij het verdienen; zij zullen niet eeuwig zijn, tenzij ook het kwade in ons eeuwig zij; en ik heb de vaste hoop, dat dit niet zoo zijn zal; ik koester de liefelijke overtuiging, dat iedere. ziel tot het goede zal wederkeeren. Indien ik aan een persoonlijken duivel geloofde, zou ik ook voor hem hopen en in eenig tijdperk der eeuwigheid zijn berouwen bij gevolg zijn zaligheid verwachten.
'124 Het is oppervlakkig en weinig zedelijk, het is niet christelijk om de goddelijke straffen te beschouwen als een ramp, waarvan wij verlost moeten worden. De verlossing is éen heiliger, nog meer noodzakelijke zaak, meer godsdienstig, den zondaar meer persoonlijk rakende en veel godewaardiger. Vader, ik vraag U niet om ons van de gevolgen onzer gebreken te verlossen, indien zij ons kunnen verlichten en veranderen, ons aan verkeerde invloeden en aan ons zelve kunnen ontrukken, en ons aan U geven; wat ik U met Jezus en naar zijn voorbeeld vraag, met zijne discipelen uit alle eeuwen en van alle kerken, het is, wat hij U voor ons gevraagd heeft, als het laatste woord van zijn verheven gebed: Vader, verlos ons van het boozel De godgeleerden en dogmatisten , die ons van de hel willen rédden, zijn aan die onwetende geneesheeren gelijk, die zich bepalen bij het bestrijden van de uiterlijke verschijnselen, van de verre gevolgen van een ziekte, terwijl zij deze in haar begin en oorsprong zelve konden aantasten en overwinnen. Deze vergelijking, M. H.! is niet van mij zelven ; zij ligt in onzen text, zij is er het hoofddenkbeeld van. De behoudenis, de zaligheid, de verlossing, dat is in de gewone taal van Jezus en van het Nieuwe Testament de genezing. Behouden is genezen. Jezus vergeleek zich zelven met voorliefde bij een geneesheer, een medicijnmeester der zielen. En nu is het oogenblik gekomen om dat verheven woord verlossing, dat men op zoo vele wijzen misbruikt, te verklaren: de christelijke verlossing is de zedelijke ,gezondheid, de gezondheid der ziel, zOQals zij door Jezus is hersteld en, voorzoover dat in deze wereld
125 mogelijk is, veJ,'zekerd. Het middel nu om de ziel weder gezond te maken is niet een dogmatische uitspraak of tooverformule, van hoedanigen aard ook j het is niet deze of gene orthodoxe leer, dit of dat uitgewerkt stelsel, en daarom is er ook geen zaligmakende dogmatiek. Evenals er in de schoone kunsten geen regels bestaan, hoe waar en verstandig zij overigens mogen zijn, die een groot kunstenaar kunnen vormen j evenals men daarvoor de vonk noodig heeft van het genie, dat boven alle regels verheven is, dat zonder, ja in weerwil van dezen iets vermag, maar zonder hetwelk de regels niets vermogen j eveneens hebben dogmatische opvattingen, hoe schoon en waar zij mogen zijn, nooit iemand tot christen gemaakt zonder het geloof des harten, en heeft dit er meer dan één gevormd zonder of in weerwil van dit of dat leerstuk, zonder of in weerwil van deze of gene opvatting van alle leerstukken te samen. Het geloof, dat behoudt, het zaligmakend geloof is voor alle andere dingen het geloof in het goede, als in iets, dat altijd mogelijk, altijd plicht, altijd verheven en heilig is j het is verder het geloof in zich zei ven , als in iemand die voor zich zei ven verantwoordelijk is, een schuldig zondaar, die straf verdient, door zijn zelfzucht en zonde de eeuwige heerlijkheid onwaardig, maar altijd, op ieder oogenblik en op iederen leeftijd, vatbaar haar wederom waardig te worden; het is eindelijk het geloof in de menschheid, die God heeft geschapen, en boven welke niemand onzer genoeg verheven is, om haar te verachten of te haten, welke Jezus, die boven ons allen verheven was, niet heeft geminacht, maar waaraan hij zich zijn
126 geheele leven tot aan den dood toe gewijd heeft, de zeer schuldige, dikwijls ver afgedwaalde, somtijds zeer verdorven menschheid. maar die desniettemin Gods kind blijft, door Hem zelven bestemd en voorbeschikt tot de zaligheid, d. i. tot volkomen zedelijke gezondheid, tot de volmaaktheid. Om alles in één woord samen te trekken, het zaligmakend geloof is het geloof in den God van Jezus, niet in den naijverigen God der Joden, die onschuldig bloed eischt, om den berouwhebbende genade te kunnen schenken, maar in onzen hemelschen Vader, die wil, dat alle menschen zalig worden.
M. H.! wat God wil, dat zal geschieden.
JEZUS EN
Het
Won der.
JEZUS EN
HET
WONDER.
Velen zullen te dien uage tot mij zeggen: Hecl'c, Heere! hehben wij niet in uwen naam geprofeteerd, en in uwen naam duivelen uitgeworpen, en in u\ven naam vele krachten gedaan? En dan zal ik hun openlij~ aanzeggen: ik heb u nooit gekenu; die de ongerechtïgheid werkt!
g,~at
weg van mij, goij.
Matth. 7 : 22, 23.
Vreemde zaak, door de grijsaards in ons midden zeker niet verwacht en die onze vaderen in de vorige eeuw nooit hebben voorzien: één der vragen, die men in den laatsten tijd onophoudelijk te berde brengt, één der vragen uit den ouden tijd, die men op nieuw oprakelt, en dat te midden van de smarten, de nederlagen, en de zorgen, die ons vaderland nog bedroeven, terwijl de groote taak van de wedergeboorte onzer natie geen uitstel gedoogt en ons geen rust laat, is de vraag over de wonderen.
10
130 In meerdere of mindere mate, heeft bijna iedereen zich met haar beziggehouden. Zekere protestanten beelden zich in, dat zij de maatschappelijke orde kunnen herRtellen en tevens den godsdienst weder opbouwen op hetgeen zij het oude gdoof in het bovennatuurlijke noemen. Zij doen al hun best om de rechtzinnigen van alle kerkgenoot· schappen in één verbond te vereenigen tegen de meer onaf hankel~ke geesten, die voor hun overtuiging een vastel'en grond eischen. 0 nder den naam van het bovennatuurlijke nemen zij het wonder voor hun banier aan. Daarmede staat of valt volgens hen het geheele christendom. Sommigen zelfs bewijzen op schoolschen trant, dat God bovennatuurlijk is, en schijnen hieruit het gevolg te trekken, dat die de wonderen ontkent of betwijfelt geheel of bijna godloochenaar is. Ik wil aan deze wijze van bestl"ijding geen naam geven; voorloopig kan ik volstaan met de bewering, die ik niet vrees dat gelogenstraft zal worden, dat sommigen der vroomste en oprechtste christenen van onze dagen, die door de innigheid hunner mannelijke godsvrucht, door hun zelfverloochening, door de reinheid van hun leven en hun krachtige berusting in tegenspoed zich het nauwst aan Jezus hebben aangesloten en zijn godsdienst op de waardigste wij ze beoefenen, onbewimpeld alle wonderen ontkennen. Sommige catholyken hebben tegen hen, die het wonder niet gelooven, een gemakkelijker en meer afdoend wapen, dan dezen laster. Zij hebben wonderen gezien, zij verhalen el', die pas zijn gebeurd, die .nog geschieden. Onophoudelijk canoniseert men nieuwe lIeiligen, maar nooit zonder te hebben bewezen, dat zij bii hun leven of na hun dood
131 wonderen hebben gedaan. Het beste bewijs derhalve van de oude wonderen zijn die nieuwe, wier echtheid de geestelijkheid, op het gezag van hare hoogste dignitarissen telkenmale heeft onderzocht en voor wier waarheid zij instaat. Zonder eenigen twijfel zijn er velen, die hieraan onbepaald geloof slaan en die bij gevolg bereid zijn zich onder het juk der kerk te plaatsen, geheel Frankrijk daaraan te onderwerpen, en zelfs die wereldlijke regeering aan te nemen, die hun geestelijke leidslieden hun aanwijzen, welke klaarblijkelijk van hooger hand worden ondersteund en bestuurd. Overigens zijn de eatholyken' de eenigen niet in ons midden, die wonderen doen; wij hebben geen gebrek aan verschillende mystieken, sonnambulen, aanhangers van het magnetisme, die dingen gelooven, welke in onzen tijd en herhaalde malen zouden voorkomen, en die zij voor bovennatuurlijk verklaren. Eindelijk hooren wij sommige tegenstanders, niet slechts van het catholycisme, maar van alle kerkgenootschappen. kortweg verklaren, dat ieder wonder niet een dwaling, maar bedrog is, dat alle godsdiensten ze gehad hebben en dat bij gevolg alle godsdienst leugen is. Zoo vertoont zich dan de vraag over het wonder op nieuw uit drie uiterst verschillende' oogpunten. vVat ons betreft, nu wij bezig zijn een antwoord te zoeken op de gewichtige, vóór alle dingen geschiedkundige, vraag: welke was de godsdienst van Jezus? mag niets ons hier van onze onveranderlijke methode doen afwijken. Er zijn twee gevaarlijke dwalingen, tegen welke wij niet genoeg op onze hoede kunnen zijn: om aan Jezus de denkbeelden van
'132
onzen tijd toe te schrijven; of wel, hem verantwoordelijk te stellen voor alle verwarring en misverstand ten opzichte van zijne leer, dat in den loop van achttien eeuwen zich heeft opeengestapeld. Het is buiten eenigen twijfel, dat Jezus het wonder aannam: dat is een feit. Maar hij beschouwde het geheel anders als de officiëele godgeleerden en hun al te lichtgeloovige aanhangers het gedaan hebben. Zoo men naar hen luistert, dan zou zelfs in den tegenwoordigen tijd een genoegzaam bewezen wonder twee dingen bewijzen; vooreerst het gezag, de goddelijke zending, de heiligheid van een leeraar ,van een of andere geestelijkheid, van een monnikorde ; en in de tweede plaats, de waarheid der door hen gepredikte leer. Nu meen ik u te kunnen aantoonen, dat een wonder, aangenomen zelfs dat het waar was, noch het ee!1 noch het ander bewijzen zou. Jezus zelf heeft dit ronduit en herhaalde malen verklaard. Volgens hem kon men wonderen gelooven, er gezien hebben, er zelf hebben gedaan. zelfs in grooten getale hebben verricht, zelfs in zijnen naam, en toch geen christen, geen zedelijk mensch zijn, en door hem zelven verworpen worden. »Velen" zoo verklaart hij plechtig, als hij aan het einde van de bergrede nadert en over het laatste oordeel spreekt, »velen zullen te dien dage tot mij zeggen: Heere, Heere! »hebben wij niet in uwen naam geprofeteerd, en in uwen ,>naam duivelen uztgeworpen, en in uwen naam vele krachten »gedaan? En dan zal ik hun openlijk aanzeggen: ik heb u )>nooit gekend, gaat weg van mij , g~j die de ongerechti,qheid »w('rkt."
90 '132 I. \tVij moeten niet aarzelen om te erkennen, dat het wonder 'volstrekt niet uitsluitend eigen was aan den christelijken , noch vóór dien tijd aan den joodschen godsdienst; de één zoowel als de ander heeft dit wondervermogen niet alleen aan zich zelf, maar ook aan zijn mededin gers toegeschreven. Exodus toont ons Mozes en Aäron in een wonderwedstrijd gewikkeld met de toovenaars van Pharao; het Oude Testament schrijft, zoowel aan de valsche profeten en afgodendienaars als aan de godsmannen wonderen en voorzeggingen toe; zelfs voorspellen in het Nieuwe Testament Mattheus, en dat wel bij monde van Jezus, en de Openbaring, dat de christelijke godsdienst zal te strijden hebben met hem vijandige wonderen. De kerkvaders namen het bovennatuurlijke der heidenwereld voetstoots aan en maakten er terstond een wapen van, door het in zijn geheel aan de listige macht der demonen toe te scllrijven. Maar niet slechts tusschen den éénen en den anderen godsdienst greep deze wedstrijd in wonderen plaats. Lang voor het christendom hadden de joden en verscheidene oostersche volken aan het mazdeïsme van Zoroaster, den godsdienst der Perzen, het leerstuk 'ontleend van een onophoudelijken oorlog tusschen God en den duivel, ieder door zijne engelen gediend en geholpen. Daaruit volgde, dat het volk gelijkelijk geloofde in twee verschillende soorten van wonderen, die vat! den hemel en die van de hel. Daarom werd in den ouden tijd en gedurende
134 de middeneeuwen een wonder, zelfs een weldadig wonder, wel verre van altijd aangemerkt te worden als een bewijs van iemands zedelijkheid en van de waarheid zijner woorden, dikwijls hem ten kwade geàuid als een bewijs, dat hij een gezant van den duivel was. Niet weinige geleerden zijn vervolgd en ter dood gebracht, omdat men hun· ontdekkingen of proefnemingen voor toovenarij hield, voor wonderen, die met behulp van den booze waren verricht. Eveneens lezen wij in het Nieuwe Testament, dat de vijanden van Jezus hem van zijne wonderen een verwijt maakten en hem openlijk beschuldigden, dat hij de duivelen uitwierp door Beëlzebul. MImI' als wij tegenover dergelijke overtuigingen staan, dan is het terstond duidelijk, dat een wonder volstrel>.t niets bewees aan de tegenstanders van hem, die het verricht had, en slechts een waarborg voor zijn zending en zijn gezag was voor zijne leerlingen, die toch reeds geneigd waren de zedelijkheid, heiligheid en geloofwaardigheid van hun meester te erkennen. Niet het wonder bewees zijn geloofwaardigheid en zijn zedelijkheid, maar zijn heiligheid en de rechtzinnigheid zijner leer bewezen den goddelijken , niet-duivelschen oorsprong van zijn macht. Ik moet er verder nog aan herinneren, dat de wonderen van den ouden tijd zelfs niet aan de verschillende godsdiensten uitsluitend eigen waren; dat alle geschiedenissen er bevatten, sommigen evenzeer met staatkunde als met geloof in verband staande; anderen zelfs, zou ik bijna zeggen, van een zuiver burgerlijk en wereldlijk karakter. Laten wij het erkennen: in het verleden van het menschelijk geslacht is het wonder overal. De onderscheiding
'135
tusschen het natuurlijke en het bovennatuurlijke, die ons tegenwoordig zoo gewichtig en eenvoudig toeschijnt, is geheel van den nieuwen tijd. Zij bestond niet voor den Semiet, voor der. ouden Griek of Romein; voor de hedendaagsche volken beötaat zij slechts sedert kort en nog niet eens in alle rangen der maatschappij, noch op alle plaatsen. Ook is de oorsprong van alle volken bedolven onder een menigte wonderen, en niet slechts hun geboorte, maar ook hun jeugd, dikwijls hun mannelijke leeftijd en zelfs hun ouderdom. Het is waar, dat zekere plaatsen en zekere tijden voor de vermenigvuldiging der wonderen veel gunstiger zijn dan anderen. Vooral na hevige beroeringen en groote onheilen zijn er wonderen in overvloed. Niet dit is tegenwoordig in Frankrijk vreemd, (lat er wonderen gebeuren, maar dat er zoo weinig geschieden: weest verzekerd, dat er nog meer zullen plaats grijpen. In Spanje en Italie wemelen de kerken van ex-voto's, die men daar zeer spoedig wonderdoende beelden noemt. Voor het meerendeel zijn het schilderijen, waarop de moedermaagd, de heiligen, zeldzamer Jezus en nog zeldzamer God voorkomen. In Frankrijk zag de eeuw van Lodewijk XIV het wonder van den heiligen doorn, die het zieke oog van de zuster van den grooten Pascal genas. en de achttiende eeuw is getuige geweest van de befaamde wonderen der convulsionnaires van St. Médard. Van die uit. de Cevennen spreek ik niet, omdat de critische geest der protestanten ze bijna eenstemmig verworpen heeft. Door geheel het oosten heen verstaan zelwre muzelmansche en andere selüen, zekere ol'deu van derwischen offilkil's,
136 dat vermomde secten zijn, evenals de grootste monnikorden der middeleeuwen aanvankelijk waren, de bijzondere kunst, om op gezette dagen en in hei openbaar wonderen te doen. Zoo wel in Azie als in Atrika heb ik er gezien, gelijk ieder, die daar gereisd heeft; en het stond aan mij er nog veel meer te zieu. Maar waartoe zou het gediend hebben? \\Telke houding moet men nu tegenover deze vreemde dingen aannemen? De wonderen van aile andere godsdiensten dan zijn eigenen loochenen, en alleen die van den godsdienst, welken men voor den ware houdt, aannemen'? of ze allen voor werkelijk gebeurde dingen aanmerken, maar die der andere godsdiensten aan den duivel toeschrijven en alleen die zijner eigen kerk aan God? of wel in alle dingen van dien aard niets dan leugen en bedrog zien? Maar het een zoowel als het ander is onaannemelijk, neen, onmogelijk. Beier is het uit de tallooze feiten dit besluit te trekken: wonderen kunnen de waarheid van een godsdienst bewijzen aan hen, die er reeds in gelooven, nooit aan hen, die er niet in gelooven. [k beroep mij op uw gezond verstand en vraag ti: indien een Chinees die zijn voorouders aanbidt, een Hindoe, die met de Brahmaansche dj ieëenheid dweept, een Roodhuid die aan de Manitou's gelooft, een Slangenbezweerder van het nienwe Egypte, een Aïssoua van Algiers onder uw oog een wonder verrichtten, zelfs op uw verzoek en volgens uw keus, 7.Oudt gij u dan tot zijn godsdienst bekeeren? Ben ik te Caïro of te Scutari muzelman geworden of
137 voelde ik er neiging toe, omdat ik derwischen dingen Zîlg die voor mij volstrekt onverklaarbaar waren? Neen. Ik heb gezien, en ik geloof niet. De wonderen kunnen u verbazen, verbijsteren, desnoods verontrusten, maar zij kunnen niemand overtuigen, dan die reeds overtuigd is. Dit, vloeit. voort, M. H. uit het wezen en het begrip van den godsdienst. Immers, wat is een wonder? Volgens de afleiding van het woord in de latijnsche en germaansche talen, is het iets verwonderlijks, iets dat ons verbaast, dat bij gevolg goddelijker of duivelscher schijnt dan iets anders, en inderdaad is dit de eenvoudige, ge",one, oorspronkelijke, ware zin van het woord. Volgens de kerkelijke stelsels is het een plaatselijke en tijdelijke verbreking eener natuurwet, een verbreking die, zoo zegt men thans onder ons, alleen mogelijk is bij God; bij God en den dui vel ,~zoo zeide men voorheen en zoo zeggen nog de consequente catholyken. Menigmaal hee~t men daarop geantwoord dat alle natuurwetten ons niet bekend zijn, dat alles in het heelal strijd is, dat een mindere kracht onophoudelijk door een hooge re kracht bestreden of vernietigd wordt. Maar het is veel eenvoudiger om van een wonder te zeggen: het is een onverklaarbare of ten minste een onverklaarde, niet begrepen gebeurtenis. Maar hoe kan nu iets, wat men niet begrijpt, voor een verstandig menseh, een, gelijk men beweert, afdoend bewijs zijn, vol kracht en klem? Een wonder, ook een wonder, dat men gelooft, wordt niet verklaard; het hoe? blijft een raadsel; behoort het tot het verleden, dan is het een geschiedkundig raadsel; hoort het in onzen tijd te huis, dan is het een natuurkundig raadsel. do~n,
'138 In ieder geval is het een uitwendige, stoffelijke zaak. Welnu, reeds op dien grond alleen is het geen godsdienstige zaak, omdat de godsdienst uit kracht van haal' wezen iets onstotTelijks en innerlijks is. Het kan geen band zijn tusschen 's menschen ziel en God, geen zielsverheffing van den beperkten en zondigen mensch tot het oneindige en het volmaakte. Wel stem ik gaarne toe, dat een of ander wonderverhaal, het moge al of niet waar zijn, de denkbeelden, die er in verborgen zijn, de waarheden, waarvan men het zinnebeeld er in vindt, de gewaarwordingen der omstanders, de uitgesproken woorden stichtelijk, vroom en christelijk kunnen. zijn. Maar het wonder op zich zelf is het niet en kan het niet zijn. Het verleent en bewijst geen heiligheid, geen waarheid, geen zedelijk gezag, en Jezus zou tegen hen, die zich konden beroemen in zijnen naam het grootste aantal te hebben gedaan met volle recht zeggen: »Gaat weg van mij; ik heb u nooit gekend, gij die de ongerechtigheid werkt.
II. Jezus leefde in een tijd en een land, waarin de smaak in wonderen meel' algemeen was, dan hij het misschien ooit geweest is. De Grieken, schrijft Paulus, vragen wiJsheid (of wijsbegeerte) en de Joden wonderen. Men heeft in onze dagen bewezen, dat het christendom bij zijn eerste optreden bij zeel' velen van het toen levend geslacht werd
139 versmaad, omdat het veel te redelijk, te eenvoudig, te arm aan wonderen was. Ook is het volstrekt niet vreemd, dat men het later begiftigd heeft met hetgeen het toen scheen te missen; in dergelijke gevallen geschiedt dit altoos. Te dien tijde had men in Palaestina Esseëers, in Egypte Therapeuten, allerlei soort van toovenaars, een lange reeks valsche Messiassen , een Simon den Toovenaar, die in Samarie geboren was, een Apolloniw; van Tijane en vele anderen, die men op het gezag van Josephus , Plutarchus en Lucianus licht zou kunnen opnoemen, van wie men algemeen geloofde, dat zij wonderen en voornamelijk genezingen konden verrichten. De ontzettende ellende van de toenmalige wereld, door de Romeinen veroverd, in bloed gedrenkt en stelselmatig uitgezogen, van de Joden (mEer dan eenig ander volk in hun hoogmoed en geloof gekwetst, omdat hun God. de eenige levende en heilige God, door afschuwelijke goden, die niet bestonden, scheen overwonnen te zijn), de ongeduldige verwachting van den Messias, die het vaderland zou wreken en vrijmaken, den godsdienst herstellen en daard')or zijn volk over het geheele menschelijk geslacht doen heerschen, al deze omstandigheden hadden den toorn, de hoop en de dweepzucht krachtig opgewekt. Meer dan ooit zag men in de wereld het rijk van het kwad~ tegen dat van God losgebroken, en men streelde zich met de gedachte, dat het slechts losgebroken was om weldra vernietigd te worden. Men herinnere zich, dat volgens de leeringen van het mazdeïsme, di.e zich toen met het judàisme hadden vermengd, God alles dool' middel van Zijn engelen deed,
140 datgene uitgezonderd, wat satan door middel der zijnen deed. Iedere ramp, iedere gevaarlijke ziekte kwam van den duivel, behalve wanneer zij de vijanden trof van God, dat wilde zeggen.: van Israël. Het was een goede engel, die voorheen de eerstgeborenen van Egypte had geslagen en later het leger van Sanherib; na Jezus tijd was het een goede engel, die Herodes Agrippa sloeg bij zijn onvaderlandslievende en goddelooze zegepraal. Uitgenomen deze gelukkige en zeldzame voorvallen, werd een zieke voor een door den duivel bezetene gehouden en geloofde hij zelf dit te zijn, vooral wanneer hij aan een kwaal leed, wier oorzaak niet in het oog viel, en wier oorsprong onzichtbaar en onbegrijpelijk wa8, zooals hersen- of zenuwkwalen , verlamming of het toenmaals raadselachtige gebrek van een doofstomme. De afgrijselijke overtuiging, waarin die ongelukkigen verkeerden, dat een onreine geest over hen heerschte, en hen naar zijn goedvinden deed spreken of handelen, verergerde al hun kwalen, ontzenuwde hen ten ééne male en wierp hen allerlei soort van waanzin in de armen. Zulke ongelukkigen bracht men in grooten getale tot Jezus, of zij gingen zelven tot hem, meenende, dat zij de taal der duivelen spraken, wanneer zij hem tartten hen te genezen, en, gelijk het bij dergelijke gevallen noodzakelijk gaat, het teeendeel riepen van hetgeen zij hem wilden vragen. En men richtte zich juist tot hem, omdat hij een zedelijk hervormer was, die heiligheid leerde en in beoefiming gebracht. Immers het door den duivel bezeten zijn werd bijna altijd als een goddelijke straf beschouwd; de ziekte als het gevolg van eenige overtreding: een dikwijls verkeerd begrip, maar minder dan het schijnt; want indien
141 wij van onze liclmamssmarten alles konden wegnemen, wat wij en anderen door onze zonden, onze strafwaardige onvoorzichtigheid en onze dwaasheid moeten lijden, alles wat onze eerzucht, onze begeerlijkheid en onze zelfzuchtige bezorgdheid ons doet verduren, dan zou er slechts een klein deel over blijven. Niemand kan in het oosten hebben gereisd, of hij heeft gebrekkigen en zieken tot zich zien komen, om hulp of raad te vragen. Ieder vreemdeling, die, al is het slechü: in wetenschap, boven hem staat (en dat doet de Europeaan altijd) schijnt hun toe bij machte te zijn, hen, indien hij maar wil, te genezen of hun smart te verlichten. Somtijds zou het onmenschelijk zijn, hun zijn deelneming en raad te onthouden; het eenvoudige gezonde verstand, al doet men niet meer dan hun barbaarsche en bespottelijke genee.. middelen af te raden, een bewijs van belangstelling en medelijden, werkt dikwijls heilzaam; en het zou hardvochtig zijn hun beden altijd af te wijzen. Jezus heeft meer gedaan. Hij kon en moest het uoen door de diepte van zijn teeder mededoogen, door de grootte van zijn zedelijke kracht en zijn eenheid met God. Hier houd ik eyen op, om een vraag te' doen: is er in deze vergadePing iemand, die meent mij te 11 unnen beschuldigen, dat ik een schaduw zou willen werpen op de volledige, onbeperkte, onkreukbare eerlijkheid en de onberi.. pelijke goede trouw van Jezus? Ik zou, terwijl ik n iet nalaten kon hem te beklagen, hem zoo krachtig mogelijk logenstraffen. Ik geloof aan de werkelijkheid v,an deze door Jezus verrichte genezingen.
142 Hij deed aan hen, die het zoo noodig hadden, het overwicht van zijn onvergelijkelijke zedelijke macht gevoelen, de allesoverweldigende bekoring van zijn barmhartige goedheid. Aan wanhopende geestdrijvers of aan zondaren, die door angst en wroeging werden vervolgd, kondigde hij de vergiffenis hunner zonden aan; hij beurde de ontmoedigde zielen weder op; in die verslagen harten vernieuwde hij weder de hoop en het leven, en wanneer hij die arme schepselen onuitsprekelijk wel had gedaan, dan was hij , gelijk wij reeds gezien hebben ~ gewoon tot hen te zeggen, niet: ik heb u genezen, maar uw geloof heeft u behouden. Hij heeft trouwens zelf gesproken van bezetenen, die genezen, maar weder ingestort waren, bij wie hel laatste /
erger
fl!aS
dan het eerste.
Hij beweert in geen en deele de eenige te zijn om dergelijke genezingen te bewerken: indien ik door B
Hij verleent zijn macht aan zijne discipelen, maar vergunt hen niet de waarde daarvan te hoog aan te slaan, en daar hij altijd den volstrekten voorrang wilde handhaven van het zuivere en ongeschonden zedelijke en godsdienstige leven, roept hij, na hun van de genezingen, die men aan hen te danken had, gesproken te hebben, uit: verblijdt u veel meer, dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen, d. i. dat gij tot het koningrijk der hemelen behoort, tot den nieuwen godsdienst, tot het hemelsche rijk van het ware en goede. Toen men hem van dien scheurmaker sprak, die in zijnen naam duivelen uitwierp, zonder zich aan hem te willen aansluiten, eischte hij, gelijk gij u herinnert, dat men
143 de vrijheid van dien man zou eerbiedigen; hij trok zijne bedoelingen evenmin als zijn macht in twijfel: verhinder hem niet, want al wie niet tegen ons is, is voor ons.
Eindelijk, wat nog meer afdoet, hij neemt in mijn text aan, dat men vele wonderen in zijn naam kan gedaan hebben, in zijn naam geprofeteerd, in zijn naam duivelen uitgeworpen, en toch niet meer zijn dan een werker van ongerechtigheid, dien hij nooit had gekend.
Zijn er nu niet genoeg bewijzen opééngestapeld om aan te toonen, dat in zijn oogen een wonder noch de heiligheid.~ noch het gezag waarborgt van hem, die het verricht heeft, en bijgevolg in geen noodzakelijk verband staat met de waarheid of onwaarheid van een leer? Maar men geeft het nog niet gewonnen. Men brengt in herinnering dat hij op droeven toon Betsaïda en Chorazin, de dorpen aan de oevers van het meer, verweten heeft, dat zij de teekenen zijner macht niet geloofd hebben. 0, zeker! maar daar is niet uitsluitend sprake van zichtbare wonderen j doch evenzeer ja nog meer van zijne macht over het geweten, over den geest en het hart. Men brengt in herinnering, dat hij in de Synagoge vanNazaret de verheven beeldspraak van Jezaja over de terugkeer der ballingen uit Babel op zich zei ven toepast. Het is zoo: maar is het niet duidelijk, dat er daar vóór alle dingen van zedelijke begrippen en beelden sprake is? Vooral over de vrijheid wordt er gesproken jover de verlossing van een slaafsche menigte, over het in vrijheid stellen der gevangenen, en van dien liefelijken weg, waarop de ballingen terugkeeren, dien weg, die hun zoo schoon toeschijnt) dat de dorste woestijn in hunne verbeelding
144 bloemen draagt, dat men er geen hindernissen noch wilde dieren ontmoet, en dat, om in het vaderland terug te keeren de kreupelen wandelen, de blinden zien en zelfs de zinneloozen niet zouden kunnen verd walen. Zoo veel te meer, wil Jezus zeggen, kunnen en moeten al deze verheven beelden van . verlossing en blijdschap op de blijde boodschap der zaligheid worden toegepast, op de verzoening der inenschen met hun Vader. Eindelijk brengt men in herinnering, dat JohanneJ de Dooper in zijn gevangenis te Macherus een dag van moedeloosheid had en toen twee zijner leerlingen naar Jezus zond, om hem te vragen: zijt gij de Messias, die komen moet, ol moeten wij op een andere wachten? Volgens Mattheus herinnerde Jezustoen de beide boden aan zijne werken, aan zijn wonderen en zijn onderwijs; volgens Lucas herhaalde hij in hun tegenwoordigheid zijne wonderen en zeide hun: gaat henen en zegt aan Johannes wat gij ziet en hoort: blinden zien, kreupelen wandelen, melaal schen worden gereinigd, dooven hooren, dooden worden opgewekt . .• is dit nog niet genoeg? Neen, nog ontbreekt
de laatste, kenmerkende trek: den armen wordt het Evangelie gepredikt.... zalig,
die aan mij niet geërgerd zal
worden. Dat iR het, waarop alles aankomt, dat is het, wat ons bewijst, dat al het overige als prachtige zinnebeelden moet beschouwd worden. Ja. de zedelijke blindheid verandert in zien en de doofheid der ziel in gehoor; zij, die zich al wankelend voortslepen in het beslijkte wagenspoor dezer wereld, staan op en wandelen; de melaatschheid der zonde wordt afgewasschen, de dooden worden tot het ware leven geboren: den armen is het Evangelie verkondigd!
145 Ja, dat is het grootste, het schoonste van alle wonde· ren, en het is niet het gemakkelijkste. O! wel verre van aan Jezus en zijn woord zich te ergeren, vergeeft het aan den minste zijner dienaren, dat hij uit den grond zijner ziel een kreet van vrome jaloerschheid laat oprijzen. Ja, Jezus verkondigde het Evangelie aan de armen en de kleinen, die hem in groote scharen volgden, en overal op zijnen weg zich om hem verdrongen. En wij, de al te zwakke voortzetters van zijn werk, wij spreken openlijk in zijn naam, week op week, jaar op jaar, maar tot wie? tot de .gelukkigen der aarde, tot de rijken of ten minste die in welvaart leven. Maar de arme, de echte arme, met afzichtelijke lompen bedekt, en door de ellende ter neer gedrukt, vraagt van ons mets dan.... een aalmoes. Te vergeefs willen wij hem de vertroostingen en de voorschriften van den Meester aanbieden, zijne beloften en zijn kracht. Hij luistert niet naar ons, hij ontwijkt de kerken. In stad bij stad, land bij land, kerk bij kerk, bij de Catholijken en bU de Protestanten, overal heb ik het opgemerkt. Den armen het Evangelie verkondigen, het gedaan te krijgen dat zij ons hooren, ,er in te slagen om nuttig voor hen te zijn, ziedaar het wonder, dat gedaan moet worden, het voor onze dagen onmisbare wonder. Gelukkig de kerk der toekomst, die dat wonder zal weten te verrichten. Daarbij vergeleken zouden die van la Salette en van Lourdes, al waren zij duizendmaal echt, minder dan niets zijn. Wel is waar zou er, indien dit wonder volbracht was, nog een ander, van niet minder dringenden aard, te doen overblij ven, namelijk hen, die niet arm zijn, van hun zelfzucht te genezen.
11
146 Keeren wij tot .Jezus terug en trekken wij samen wat er uit het onbevooroordeelde onderzoek van het Evangelie voor ons volgt. In de eerste plaats heeft Jezus, volgens dat Evangelie, verricht wat men in de taal van zijn tijd en zijn land krachtige daden, teekenen en wonderen noemde; hij heeft. dikwijls zieken' genezen door den onmiddellijken , persoonlijken invloed, dien hij op hen uitoefende. In de tweede plaats kon het gebeuren, neen is het werkelijk geschied, dat er in zekere wonderverhalen trekken binnen slopen, die aan de legende zijn ontleend. Ik geloof b. v. dat hij aan ongelukkigen, die zich voor bezeten verklaarden, een gezonden geest heeft teruggegeven; maar ik geloof niet, dat hij de zoogenoemde duivelen verdeeld heeft onder tweeduizend zwijnen, die oogenblil\kelij~ in het meer van Galilea zouden gestort zijn; een vreemd verhaal, dat nog aan niemand gelukt is op eene, het Evangelie en Jezus waardige, wijze te verklaren. In de derde plaats wijs ik op de volgende eigenaardige bijzonderheid: de gewijde schrijvers, die dikwijls ijzingwekkende strafwonderen aan de joodsche profeten vóór Jezus toeschrijven, en zelfs na hem aan zijn eigen apostelen (ill het boek der Handelingen meer dan eenmaal) schrijven aan Jezus geen wonderen toe dan daden van mededoogen. (De eenige uitzondering zou een vijgeboom betreffen; en nog is het, na een gemakkelijke vergelijking, spoedig te bemerken, dat dit vermeende, zeker niet zeer vreeselijke, strafwonder , een gelijkenis is, zooals Lucas het ook meer nauwkeurig als zoodanig doet voorkomen.) Maar wel verre van aan ueze liefdewerken een bewijs, een waarborg VOOl' de waarheid van zijn godsdienst te ontlee-
147 nen, beriep Jezus zich onophoudelijk op het innerlijk en zedelijk bewijs; en wat zijne genezingen betrof, verbood hij on;voorwaardelijk en onophoudelijk hun, die er het voorwerp van geweest waren, om ze bekend te maken. Indien hij er een middel van had willen maken, om zijne zaak te bevorderen, dan zou hij het hun in tegendeel geboden hebben, maar hij had niets anders gewild, dan hun zijn liefde betoonen, en legde hun het stilzwijgen op. Hij hield er van, om onder alle vormen en op alle wijze goed te doen, maar, als wij de volle waarheid zullen zeggen, van wonderen hield hij niet; hij wilde dat zijn godsdienst iets grooters en geestelijkers zou zijn, en daarin stelde hij hem niet. Daarom berisptte hij menigmalen en op bitteren toon dat ongeloovige, dat boos en overspelig geslacht dat wonderen van hem vroeg. Het wondergeloof was voor' hem een lage, platte, grove vorm van geloof, een vorm die geheel buiten waarheid, zedelijkheid en deugd kon omgaan. Zij, die wonderen verrichtten, konden in zijne oogen niet meer zijn dan wer/eers van ongerechtigheid, die h~j nooit geleend had. En wat hen betrof, die ze bewonderden, hun riep hij in zijn ergernis en verontwaardiging over het al . te stoffelijk karakter van hun godsdienst, toe: indien g~j geen teekenen en wonderen ziet, zoo gelooIt gij niet. Bij gevolg kan men geen bepaalder onwaarheid spreken en geen kinderachtiger dwaling begaan, dan de wonderen voor de hoofdzaak van het chistendom uit te geven. Zoo komt men in lijnrechten strijd met het woord en het voorbeeld van Jezus, met zijn geest en duidelijk uitgedrukten wil. Wàt blijft er nu van het wonder over?
ZÓÓ klaagt on-
148 getwijfeld die schroomvallige vroomheid, die gewoon is zoetelijk te slapen op het oude oorkussen der kerkelijke uitspraken. En ik antwoord rustig: ik beken, dat het niet meer het wonder der middeleeuwen is of van hen, die tegenwoordig dien tijd willen terugroepen, het wonder als middel· punt en hoofd bewijs van den godsdienst; het is niet meer de goddelijke schennis van de goddelijke orde, het allesafdoend argument. dat God gebruikte {en de dui'Jel tegen Hem. in zoo verre God het toeslaat'. Maar het is nog altijd het wonder in den oorspronkelijken zin van het woord, het zijn de verwonderlijke teek enen van Jezus' goedheid en barmhartigheid, van zijn onvergelijkelijke meerderheid en menschenliefde. Ik ben niet in staat die orthodoxe richting, al is het maar voor één oogenblik, te verheerlijken, die geheel verzot is op wonderen en ze overal iu den godsdienst ziet, die ze naar hartelust vermenigvuldigt, en aldus Gode meerdere hulde gelooft te brengen, die niets zoozeer vreest als den een voud, en het ware en goede schijnt ie wantrouwen, zoodm zij het zonder' geleide alleen ziet gaan. Evenmin kan ik dat Duitsche rationalisme van voor vijftig jaren aannemen, dat in ieder verhaal alles willekeurig verbeterde, wat boven het gewone uitging; die van Jona's wal visch het uithangbord van .een herberg maakte, of zeide, dat Jezus niet op de zee, maar op den oever der zee had gewandeld. Treurige kunstgrepen, die de vrome ontboezemingen der Oostersche geestdrift in laffe raadsels veranderen, waarop de bekrompen scherpzinnigheid der gelper,Jen \"art het hedendaagsclJe Duitschland zich moet oefenen ~ Wij hebben in Frankrijk een dergelijke school ge-
149 had. die men al te veel inde hoogte heeft gestoken. die overal, zelf., in Jezus en zijn Apostelen , de ZOIl en den dierenriem meende te zien; armzalige vernuftspelingen, die reeds lang door een weinigje echte wetenschap en gt!oorloofde spotternij zijn gevonnisd. Evenmin kan ik u aanraden om het evangelie niet te lezen dan op yoorwaa rde , dat gij iedere omstandigheid, iedere bijzonderheid, iedere toespeling, die eenigermate bovennatuurlijk schijnt, er uit verwijdert. zoo als men het onkruid uit de tuinen wiedt. Evenals in alle oude en zelfs nieuwe geschiedenissen zou ook hier deze schifting onnatuurlijk en gekunsteld zijn. Er blijven altijd feiten en bijzonderheden over, waarover het onmogelijk is uitspraak te doen, en waar men zijn oordeel moet opschorten. Doet den text geen geweld aan; wischt niets hoegenaamd uit. Geniet al het schoone en gebruikt al het nuttige, en staat niet toe, dat uw vroomheid zich aan het overige ergert. Van belang is het om goed te begrijpen, dat de hoofdzaak in den godsdienst iets geheel anders is; en hier aarzel ik niet een woord te herhalen, dat nog niet dikwijls en luide genoeg gezegd is: weest christenen en gelooft aan de wonderen, indien gij ze voor waarheid houdt en gij er nut van hebt;. weest christenen zonder de wondel'en, indien zij eenige hinderpaal aan uw vroomheid en uw geloof stellen, indien zij er eenigen schaduw op werpen. Maar weest christenen. Dat is de hoofdzaak voor ons allen, voor ons persoonlijk leven, voor huisgezin, vaderland en menschheid. En meent niet, wanneer gij er mij op hoort aandringen om de wonderen ter zijde te laten en te verwerpen, indien
150 zij u op den weg van den godsdienst tegenhouden, dat dit van mijne zijde een uitvlucht, een redmiddel is, een gevaarlijke vergunning, waartoe men slechts noode komt· en die ons aan zeelieden doet denken, die tot verlichting van hun vaartuig de lading over boord werpen en de groote mast kappen. Wat ik u aanbied is volstrekt geen verkleind, verminkt christendom, pasklaar gemaakt voor den nieuweren tijd. Het is het oorspronkelijk christendom, het christendom van Jezus, ontdaan van hetgeen men el' ten onrechte aan heeft toegevoegd. Dat de wonderen, zelfs de allergrootste, onvoldoende en machteloos zijn om hen te overtuigen, die nog niet overtuigd zijn, is door niemand zoo luide verkondigd als door hem. Nog een laatste woord van hem over dit onderwerp moet ik aanhalen, een woord, düsschien nog vreemder en stelliger dan al de voorgaande. lIet is het slotwoord, het plechti~e einde van één zijner meest oorspronkelijke en zinrijke gelijkenissen; dat woord heeft hij Abraham, den vader der geloovigen, het hoofd der gelukzaligen in den mond gelegd, Abraham te midden der eeuwige heerlijkheid. Tot hem heeft zich de slechte rijkaart gericht uit de diepte der hel, waar. hij zich reeds verbetert en begint te ontwaken uit z~n zinnelijke zelfzucht; hij heeft Abraham gesmeekt Lazarus uit de dooden te doen opstaan en hem naar onze aarde te zeilden, om de vijf broeders van den rijke te waarschuwen, / opdat zij ten minste uiet, gelijk hij het gedaan had, in wellust voortleven, maal' aan andereu denken. Abraham weigert het en antwoordt: zij hebben J}[ozes en de profeten (dat wil zeggen de gewijde schrijvers, den Bijbel), dat zij
151 die hooren. De rijke dringt er op aan met steeds aandoenlijker smeekbeden: Neen, vader Abraharn, rnaar zoo iernand van de dooden tot hen heenging, zij zouden zich befweI'en. Maar dat is het juist, wat Abraham, de verhevenste vertegenwoordiger van het geloof, ontkent. En hiel' is het, dat Jezus het beslissend woord uitspreekt, dat hij den grooten slag slaat: Indien zij, zegt Abraham, Mozes en de profeten niet hooren, zoo zullen zij ook, al ware hel, dat iemand uit de dooden opstond, zich niet laten gezeggen. Zij zouden niet aan zijne opstanding gelooven; zij zouden denken, dat die man niet dezelfde was, of dat Lazarus niet werkelijk gestorven was; ot misschien, zij zouden er in het geheel geen acht op slaan en niets denken. In andère woorden: er zijn geen wonderen, behalve voor hen, die ze gelooven. En het is Jezus, die dit met allen mogelijken ernst leert, terwijl hij zich met al de verheven en bovennatuurlijlre beelden omringt, die op zijne hoorders den sterksten indruk konden maken. Ik besluit met van dit wondergeloof, dat men verplichtend wil maken, te zeggen, wat ik beurtelings gezegd heb van de dogmatiek, de mystiek, de macht der geestelijkheid, de overlevering, de bekrompen onverdraagzaamheid:- dat alles is de godsdienst niet, dat alles is het christendom niet, dat alles zijn slechts hinderpalen, die men op den weg des geestes, op den drempel del' waarheid opricht. Wat blijft er dus over, als die hinderpalen en bijzaken uit den weg zijn geruimd? Wanneer men de buitenwerken van het gebouw achter zich gelaten heeft, dan blijft het heiligdom, de ware tempel over, Er blijft die positieve
152 godsdienst van Jezus over, dien ik u in een laatste leerrede hoop te schilderen en dien hij het rijk van God noemde. Er blijft het groote, eeuwige wonder over, God, de God van Jezus Christus, God in 's menschen ziel. God in het geweten. God werkende en sprekende in ieder hart. dat Hem zoekt, in iedere ziel die tot Hem roept, in iederen mensch van goeden wil, die door de heiligheid en de volmaaktheid wordt aangetrokken. Al het overige, M. H. kan misschien godsdienstvorm zijn: dit is de godsdienst. Al het overige zijn vormen, goed en schoon misschien, verheven en heilig, maar die slechts voor een tijd zijn. Jezus heeft van de hemelen en van de aarde gezegd, dat zij zullen voorbijgaan; evenals zij, en lang voor hen, zullen deze vormen voorbijgaan. Maar de eeuwige, onveranderlijke grondslag, die onophoudelijk uit zich zelf nieuw leven put, het is de onvergankelijke leer van Jezus, waarvan hij met recht kon zeggen, dat, ook als de hemelen en de aarde als een versleten kleed zullen opgerold zijn, zijnfJ '/Voorden niet zullen voorbijgaan.
JEZUS EN
Het God s r ij k.
JEZUS EN
H E'r GOD S R IJ K. Van toen aan heeft Jezus begonnen te predîken en te zeggen: Bekeert u, want het koningrijk der hemelen is nabij gekomen.
Matth. 4 , 17.
Het gebeurt somtijds, dat een waarheid ons treft en Cl' een licht voor ons opgaat, wanneer wij daamp het minst verdacht zijn, midden onder het spreken of lezen over een onderwerp, dat daarmede in hoegenaamd geen verband schijnt te staan. Daarom is het van het uiterste belang, indien wij den kring onzer gedachten niet willen beperken, dikwijls geschriften te lezen of naar gesprekken te luisteren over onderwerpen, die zeer verschillend zijn van die, welke ons gewoonlijk bezighouden. Voor eenige weken viel mijn oog op het verslag van een beroemden geleerde over het onderzoek betreffende een
15(j zaak van zeer stoffelijken aard, die niets te maken heeft met al wat ons op deze plaats van godsvereering bezighoudt, en zonder eenig middellijk of onmiddellijk verband met godsdienstige, wijsgeerige of zedelijke denkbeelden. Het handelde over de stoomvaart, en in het bijzonder over de middelen, orri de grootste snelheid te verkrijgen met het minste verbruik van brandstof. Naar aanleiding hiervan verklaarde een uitstekend man, die door zijn werken en proeven op dit gebied het grootste gezag verkregen heeft, dat men sedert kort een belangrijke schrede was vooruitgegaan, door het in praktijk brengen van twee uitvindingen van ondergeschikt belang, die geen ,van beiden nieuw waren, en waarvan zelfs de ééne reeds meer dan dertig jaren oud was. Aanvankelijk wa~en beiden als onuitvoerbaar ter zijde gelegd, maar op eens hebben zij opgehouden dit te zijn, toen de eene der andere te hulp kwam: haal' dag was gekomen. - »Een denkbeeld, dat men voor onuitvoerbaar hield," zeide men naar aanleiding hiervan, ))heeft de ongenade, waarin het staat, misschien minder aan zijn eigen onvolmaaktheid te wijten, dan aan zijn omgeving." Aan deze even diepe als juiste opmerking voegde men met volle recht het volgende toe: ))dat is een waarheid, die veel verder reikt dan het gebied der werktuigkunde:" Dit is volkomen waal', M. H. Zonder dat zij het misschien weet, is de menschheid in het bezit van een schat van waarhE'den, van een prachtigen voorraad uitvindingen en ontdekkingen van stoffelijken zoowel als van verstandelijken en zedelijken aard, waarvan zij nog geen partij heeft kunnen trekken. Dat zij nog niet ten uitvoer gebracht zijn,
157 ligt niet aan haar nrmeende onwaarheid, noch aan haar eigen on volmaaktheid, maal' aan den kring, waarin zij zich bevinden, en naar mate dool' de toenemende uitbreiding del' wetenschappen en de algetneene oOl'zaken van den vooruitgang het gebrekkige van dien kring vermindert, nadert het oogenblik, waarin datgene, wat vroeger een luchtkasteel scheen, en wat zoogenaamd wijze menschen als een belachelijke hersenschim bespotten, als een onaantastbare en voor allen weldadige waarheid, in het licht treedt. Dan wordt, wat aanvankelijk dp, schijnbaar vermetele bewering van eenige roekelooze geesten was, met volle recht en met aller toestemming, gemeen goed der menschheid, dat voor allen zijn rente afwerpt. Het kostelijkste kleinood uit deze geestelijke schatkamer van het menschelijk geslacht, de rijkste ader van deze onuitputtelijke mijn is het christendom; niet dat van de gevestigde kerken, van de geestelijken en de genootschappen, van de mystieken en de uitraardigers van leerstukken, maar het echte, oorspronkelijke christendom, het christendom van Jezus, dat veel te eenvoudig, te vrijzinnig, te redelijk, somtijds te revolutionair scheen in de oogen van, kerken en regeeringen, van de rabbijnen van het joodsche fariseïsme, van de neo-platonisten van Ephese en Alexandrië, • van Rome, met haar staatkunde van geweld en dwingelandij, of van die protestanten, die, hun eigen beginsel verzakende, Rome op armzalige wijze navolgen. De hinderpaal, die dit onbekrompen en levende christendom belet heeft, door de menschheid te worden aangenomen, en haar te hernieuwen, is in geenen deele te zoeken in zijn eigen onvolmaaktheid of zwakheid , maar inde onvolmaakt-
158 heid van de omgeving, waarin het zich bewogen heeft. Ongetwijfeld heeft het niet opgehouden die onvolmaaktheid te bestrijden, reeds heeft het veel vooruitgang in het le\'en geroepen; maar nooit is het nog volledig en grondig in praktijk gebracht. Het is nog altijd een verborgen kracht gebleven, terwijl in zijn naam en in zijn plaats veeleer de joodsche of heidensche of clericale geest heerschte. Langzamerhand evenwel en ongemerkt heeft het zich plaats bereid; zijn dag komt. Wij kunnen en wij moeten allen arbeiden, om die komst te verhaasten. Daarom kom ik u hiertoe opwekken in naam van Jezus en met zijn eigen woorden, als ik, evenals hij, tot u zeg: Bekeert 11, het koningrijk der hemelen is nabij gekomen. De woorden koningrijk der hemelen of Tijk van God, die
volkomen hetzelfde uitdrukken, waren van joodschen oorsprong, en beteekenden de onbepaalde zegepraal, de onhegrensde heerschappij, waarop de afstammelingen van Abraham hoopten. Jezus heeft deze woorden christelijk gemaakt; alles, wat hij aanraakte, maakte hij grooter dool' het te vergeestelijken. Van die hersenschimmige verwachtiugenvan heerschappij en wraakneming, die een klein, door Rome verpletterd volk koesterde, heeft hij een belofte gemaakt van wedergeboorte, van geluk en eer voor alle menschen, op alle plaatsen en in alle tijden. In dit, gelijk in ieder geval, doet zich het verschijnsel voor, dat zij, die op God hunne hoop stelden, zich bedrogen, niet omdat zij hoopten, maar omdat zij te weinig hoopten, omdat zij aan God grenzen stelden, omdat' zij van Zijne liefde niet zoo onbekrompen weldaden verwachtten, dat zij Zijner waardig zouden zijn.
159 Christenen, laat ons niet in deze dwaling vervallen, en laat ons op waardige wijze deze reeks van godsdienstige overdenkingen besluiten, dool' onze heilige eerzucht, onze edelaardige verwachtingen voor ons en de onzen en voor alle menschen te verheffen tot de hoogte, waarop onze God het wil.
I. Van dat godsl'ijk, dat Jezus aankondigde en aan welks verbreiding hij arbeidde, merk ik voor alle dingen op, dat het niet eenvoudig bestaat in de veroordeeling van de zonden, de ongerechtigheden en de overtredingen der menschheid; hier is geen sprake van een werk van louter ontkennend en aard; het is een volledige en schitterende open baring van werkelijke kracht, het is een zegevierende macht, het ontluiken van een nieuw leven, Zouden oppervlakkige zielen mij het recht ontzeggen zóó te spreken? Zouden zij ons geloof voorstellen als een verkleining van het christendom, meer als critisch en ontkennend dan positief en vruchtbaar voor het leven? Maar hebben wij dan, sints wij hier onderzoeken, welke de godsdienst van Jezus' was, niets gedaan dan ontkennen en afbreken? Hebben wij dan één van de onmisbare bestanddeelen van het werkelijke christendom over boord geworpen? . En wat ons overblijft, is dat dan niets, of ten hoogste een verminkte godsdienst, zonder werkdadige luacht en verhevenheid, zonder bezieling en leven? Zijn
160 wij dan beperkt tot, ik weet niet welk, negatief christendom? Zoo beweert men; maar niets kan meer onwaar zijn. Iedere van onze schijnbare ontkenningen is in waarheid een sterke en krachtige bevestiging. Wij hebben, - ik stem net toe, neen. ik dank en prijs er God voor.- die verfoeielijke zinspreuk verworpen van alle vormen van onverdraagzaamheid, van alle groote of kleine ultramontanismen: buiten mij geen zaligheid; maar wij hebben dit slechts ontkend, om, met al de kracht van ons christelijk geloof, de uitgebreide en algemeene broederschap van alle menschen te preàiken , de onherroepelijke afschaffing van alle godsdienstige monopolies, het deel hebben van allen aan alle rechten. Ik heb met Jezus de noodzakelijkheid gepredikt om zonder voorbehoud deze werkelijke en onvergankelijke gelijkheid te erkennen, zoo men een kind wil zijn van den hemelschen Vader, die z~Jn zonne laat 0Fgaan over boozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
In de tweede plaats hebben wij het goddelijk gezag der overlevering geloochend, maar alleen om de souvereine rechten der waarheid en hare eeuwige vruchtbaarheid te verdedigen, de vrijheid van dien geest uit den hooge, die waait waarheen hij wil, den uit kracht van zijn wezen altijd vooruitstrevenden , vrijzinnigen aard van het christendom van Jezus. Wij hebben het recht van het priesterschap geloochend, den priestergeest veroordeeld en het clericalisme in alle kerkgenootschappen gevonnisd, maar alleen om het zuiver leekenkarakter van Jezus en van zijn godsdienst in het
161 volle licht te stellen, of, om met het Evangelie te spreken, het algemeene priesterschap, dat iedere menschelijke ziel in persoonlijke betrekking, in onmiddellijke vereeniging met God stelt, dat een iegelijk uwer tot zijn eigen priester en zijn eigen paus aanstelt, daar JAZUS ons allen koningen en priesters van God zijnen Vader heeft gemaakt. Wij hebben het overdreven mysticisme der femelende vromen en der monniken veroordeeld; wij hebben ontkend, dat de overspanning van de verbeelding en van de zinnen ware vroomheid zou zijn, maar het was alleen, om de echt practische werkzaamheid van het christendom te handhaven; het was opdat Jezus het toonbeeld blijven zou, niet van een gekunstelde en valsche vroomheid in kluizen of kloosters, maar van de echte heiligheid in huisgezin, vaderland en samenleving. Wij hebben het hooge belang ontkend, dat men aan het dogmatisme tracht toe te kennen, zelfs de waarheid van die byzantijnsche leerstukken, waarvan de geschiedenis ons de geboorteacte bewaard heeft, die hun niet altijd tot eer verstrekt, van welke de catholyke kerk zich nooit heeft vrijgemaakt en die men aan het geloof der Protestanten voor altijd als een juk zou willen opleggen; maar het was alleen om aan de waarheid die frischheid en levenskracht te laten, dat vermogen om zich uit te brei· den, dat alle groote en verheven leeringen in de geloofsbelijdenissen der godgeleerden verliezen, even als de bloemen haar kleuren, haar bevalligheid en zelfs haar leven verliezen, wanneer zij verdord en verlept bewallrd worden in de plantendoos der botanisten. In plaats van een officiëel leerstuk hebben wij de christelijke gezindheid ge-
.
12
-
162 predikt, het christelijk geloof, het christelijk leven in al de vrijheid van hun beweging, in de rijke verscheidenheid van hun natuurlijke uitingen. Wij hebben eindelijk ontkend, dat het, om christen te zijn, noodig was aan wonderen te gelooven, omdat men op deze wijze het geloof des harten en de zedelijke wedergeboorte zou ondergeschikt maken aan een vraag naar een gebeurtenis, aan een geschiedkundig of natuurkundig onderzoek; omdat het ons een behoefte was duidelijk in het licht te stellen. van hoe groot, onvergelijkelijk, ja gansch eenig belang datgene is, waaruit alle godsdienst bestaat, de zielsverheffing tot God, dat dubbele en hoogste wonder, God in het heelal, God in ons, God heerschende in ons en rondom ons. Het godsrijk! ziedaar, wat Jezus heeft willen stichten, ziedaar de eenige naam, dien hij aan zijn werk gaf. Is het niet verwonderlijk, is het geen vreemd en veelbeteekenend verschijnsel, dat deze naam van het christendom, de eenige oorspronkelijke, de eenige, dien zijn stichter zelf kende en leerde, zoo geheel en algemeen in onbruik is geraakt, dat men hem bijna nergens meer hoort en bijna nooit in zijn ware beteekenis? O! dat komt, omdat de kerkelijke staatslieden, de monniken en de geestelijken er zich bij slot van rekening weinig om hebben bekommerd, of God al of niet over de gewetens heerschte. Het rijk, waarnaar zij verlangden en waarvoor zij gewerkt hebben, was dat van hen zelve, van hun vereenigingen en hun genootschappen, van hun godgeleerd stelsel of van hun eigenbelang, van hun ingekankerde vooroordeelen of hun onverzoenlijke veeten. Weest op uw hoede, zoo bid
163 ik u en zoo beveelt u God. Weest op uw hoede, eenvoudige en oprechte zielen, die onrustig door uwe vurige en oprechte godsdienstige nooden. gevaar loopt de slachtoffers van valsche vromen te worden. vVeest op uw hoede, het is in naam van Jezus, dat Loyola 's menschen persoonlijkheid vernietigt en het geweten aan banden legt, het is in naam van Jezus, dat Escohar de zedeleer met voeten treedt en haar zoo spitsvindig maakt, dat men, na haar gelezen te hebben, het vermogen verliest om goed van kwaad te onderscheiden. Cajaphas beweerde God te verdedigen. toen hij Jezus als een godslasteraar veroordeelde; Judas Iscariot bepleitte de zaak der armen en toch was de één een huichelaar, de ander een dief en verrader; samen leverden zij Jezd's ter kruisstraf over. Zij die, hetzij uit huichelarij, hetzij uit dwingelandij. de vrijheid der ziel bestrijden, de Casuisten , gevat om de banden van den plicht los te maken, de verdedigers van het dogma, ijverig om voor het geloof van anderen ketenen te smeden, zij zijn, wat zij ook zeggen mogen, geen vrienden van Jezus. Zij zijn zijn onverzoenlijkste tegenstanders, zijn verbitterdste bestrijders, de meest verblinde en hartstochtelijke vijanden van zijn rijk. Daarom is in onzen tijd het eerste en onmisbare middel om de komst van het godsrijk te bevorderen, dat men er ruimte voor maakt, door al die despotische en kleingeestige overweldigers van zijn pad weg te vagen. Ziedaar, waarom wij, zonder één oogenblik op te houden de waarheid positief te prediken, verplicht waren ons er bij te bepalen, om met zoo gevaarlijke dwalingen af te rekenen.
1fi4
Il. Is deze taal al te gestreng? bedroeft:lij u? Meent gij, dat het beter ware, zoo wij ophielden om de macht over d~ kerk en de wereld aan de slechte christenen te betwisten? Beweert gij, dat de godsdienst zich alleen met den heme I moet bezig houden, en de belangstelling in de dingen del' aarde laten varen? Sticht dan in de plaats van Jezus' godsdienst een andere, meer mystiek en monnikachtig. Hij heeft u het voorbeeld gegeven om tegen de vromen van zijn tijd te strijden, te strijden tot den dood toe, en het kruis, waaraan zij hem genageld hebben, blijft het dubbele gedenkteeken van zijne overwinning en van hun olluitwischbare schande. Aan het voorbeeld heeft hij het gebod toegevoegd; hij vraagt u niet om het rijk van God in den hemel te doen heerschen, wat niet van u afhang t, maar op de ~arde waar gij u bevindt, over u zelve en over hetgeen u omringt. Het is hier beneden, dat hij u uitnoodigt met hem het koningrijk der hemelen te stichten, waarvan de naam zoo dikwijls verkeerd is begrepen. Hier beneden en van stonde af aan beveelt hij onophoudelijk te bidden, en bij gevolg er ook voor te werken (want hij scheidt deze twee .:aken niet van elkander), dat de naam ·van den Vader geheiligd worde, dat Zijn koni"lgrijk kome, dat Zijn wil geschiede op aarde gelijk als in de hemelen. Zijn er hier beneden al of niet zonden, ongerechtigheden, gruwelen, in strijd met Gods wil? Zijn er hier beneden al of niet ellenden, die luide om verlichting roepen, smarten van
165 het lichaam, duisternissen van den geest, schandvlekken der ziel, haat in de gemoederen, verdeeldheid· tusschen menschen, tusschen volken, tusschen standen, tusschen broeders, dingen die onvereelligbaar zijn met het rijk van God? Die te overwinnen, ziedaar uw taak. De akker is de wereld, dat veld te bebouwen, te beploegen, te bezaaien. te wieden, zijn vruchten te oogsten, ziedaar het werk, dat God u oplegt. Daarvoor zijt gij in de wereld daarvoor zijt gij christenen. Niets, ik erken en betreur het, niets wordt onder ons algemeen minder begrepen. Bij een groot naburig volk waaraan het protestantisme sedert lang een levendig bewustzijn van de rechten en plichten der persoonlijke vrijheid heeft geschonken, kan men bijna geen hooger lof· spraak aan een menschelijk wezen geven, dan deze: hij wijdde zich aan aller heil; en dit wordt met een enkel woord gezegd, dat in onze taal niet bestaat en door. geen enkel nauwkeurig kan vervangen worden. Het is dit gevoel, niet beperkt tot de tijdelijke belangen, maar zich uit,.. strekkende tot de geheele bestemming onzer" medemenschen voor het heden en de toekomst, het is deze reine, moedige, vindingrijke, volhardende, onvermoeide ij ver, dien Jezus van ons vraagt. Het is het gevoel van persoonlijk en onmiddellijk verantwoordelijk te zijn voor de lijdenden , de onwetenden, de verdrukten; het is die geest van toewijding van iedereen aan allen en aan God, die Jezus in u wil doen ontwaken. Tegen hen, die al hun geest verbruiken en yerspillen in persoonlijke berekeningen, in zelfzuchtige zorgen, in kleingeestige heerschzucht en ijdelheid, herhaalt hij zijn woord: Zoekt eerst hel !w-
166 ningrijk Gods en zijne gerechtigheid, en al die dingen zullen u toegeworpen worden.
De gerechtigheid, de heiligheid van een goddelijke wereldorde, ziedaar het verheven doel, dat hij u beveelt na te jagen. Ach! hoe ver zijn wij er van verwijderd, MIJ. om ons onverdeeld aan deze gerechtigheid toe te wijden, om haar te begeeren, om haar te beminnen, zelfs om haat' te begrijpen en er ons ideaal van te maken! Ons ideaal! maar al te dikwijls jagen wij er geen na. Het is niet goed, het is ziekelijk, het is noodlottig, zoowel voor een mensch als voor een volk, voor de samenleving, voor de wereld, om zonder ideaal, gelijkvloers, van den éénen dag op den andere voort te leven. De menschen, die aldus leven, worden van zelf in drie, even gevaarlijke, soorten verdeeld: in de eerste plaats zij, die voor hun vermaak leven, weldra tot hun straf gekastijd en verteerd door verveling, bedreigd en overweldigd door verdierlijking en wier ongebreidelde zelfzucht huisgezin, vaderland, ja het menschelijk geslacht aan hun toomelooze begeerten zou opofferen, terwijl zij toch niet in staat zijn zich te vermaken en te genieten. In de tweede plaats de eerzuchtigen, die tot iederen prijs willen heerschen, die' de zwakken als een kudde schapen beschouwen, waarvan men voor eigen nut partij moet trekken, en de sterken, hoedanig dezen ook zijn mogen, als machten, waaraan men zich eerst moet verkoopen om er zich later van te bedienen. Eindelijk de gierigaards of hebzuchtigen , en zij zijn in mijn oogen de slechtsten, op buit belust, met geen roof te verzadigen, voor wie onder den hemel en op de aal'lle slecht!': ééne werkelijkheid bestaat, namelijk hun eigenbelang, en die mettertijd even
167 hard van geweten, evea koud van gernoel{, even droog en plomp van ziel worden, als de metalen, waarvan zij hUil afgoden hebben gemaakt. Het ware ideaal voor die lieden is zich overvloedig en spoedig genoeg te verrijken, om weldra bij hun eigen zonden die van anderen te voegen, om die te koopen, om, indien het in hun smaak valt, in wreede onderdrukking alle heerschzuchtigen en in liederlijkheid alle losbollen te overtreffen; zoodat zij eindelijk volmaakt worden in zelfzucht en zonde, vooral wanneel' zij op den inval komen om hun verdorvenheid met den doorschijnenden mantel der vroomheid te bedekken; en, inderdaad blijven zij in onze dagen hierin niet in gebreke. Vertoornt u niet over deze drie beelden, beschuldigt ze niet van overdrijving. De mensch heeft behoefte aan een ideaal, en dat is zoozeer waar, dat, indien hij er geen weet te kiezen, dat zijner waardig is, zijn ideaal van zelf geboren wordt, lang7,amerhand uit de onreine diepten zijner natuur boven komt en uit de drie verfoeielijke bestanddeelen gevormd wordt, die ik daar even beschreven heb, altijd dezelfde, hoewel in' verschillende verhoudi'ngen vereenigd en ondereengemengd. Genieten, winnen en heerschen, zinnelijkheid, winstbejag en het laITe genot der dwingelandij, ziedaar zijn natuurlijk ideaal, dat met noodwendigheid geboren wordt, en op bepaalde tijden wordt dit ideaal het verderf van ziel en lichaam, van geslachten en volken. Op deze. uit den aard der zaak, gladde en steile helling kan slechts ééne macht ons tegenhouden, zij, die ons in een tegenovergestelde richting, naar boven drijft, naar de volmaking, 'naar God. Tegenover de heerschappij del' hartstochten kan men slechts ten enkele heerschappij plaatsen,
168
dat rijk van God, dat Jews hiel' beneden gevestigd heeft. Ja, hoe vreemd sommigen uwer een dergelijke taal in de ooren moge klinken, hoezeer zij u ongewoon moge zijn, ik durf u, wie gij ook zijn moogt, openlijk zeggen, evenals mijn meester tegen de onderdanen der Herodessen , tegen de volgelingen der Oajaphassen, tegen de geännexeerden door de Tiberiussen: bekeert u; het koningrijk van God is nabij gekomen. Zelfs in die verfoeielijke eeuw van verbastering en goddeloosheid zag Jezus de velden wit en gereed om te oogsten; hij zag een onmetelijken vooruitgang op het punt om tot stand te komen; hij kondigde den dageraad aan van een nieuwe zon van gerechtigheid en heiligheid; uit de verschrikkelijke rampen van zijn vaderland en de gruwelen van zijn tijd wilde hij een nieuw leven te voorschijn roepen. Ik geloof met hem, even als hij, in hem; en bij gevolg kom ik aan u, inwoners dezer onmetelijke hoofdstad, waarvan men in sommige opzicht,en niet genoeg kwaad kan denken en in sommige andere niet genoeg goed, zijn woord herhalen: Bekeert 1I! Aan u, kinderen van ons dierbaar Frankrijk, dat ter nauwernood uit de vreeselijkste gevaren is verlost en het nog niet geheel is van de on dragelijke bezoeking van vreemde overheersching, noch van de onuitsprekelijke smarten over de verminking van ons grondgebied, maar die deze rampen u zeI ven hebt berokkend dool' de langdurige en misdadige verwaarloozing uwer rechten en bij gevolg door het verzuim uwer plichten, u kom ik wederom zeggen: Bekeert 11! Ik zeg het u, kinderen van deze zonderlinge eeuw, die midden onder de grootste van alle om· wentelingen en de fabelachtigste veroveringen begonnen is
'l(j9
en waarvan wij het geheimzinnige einde onder het gedruisch van ineenstortende tronen en de overdreven opgevoerde wapening van alle volken zien naderen; tot u allen zeg ik: bekeert u, hel koningrijk der hemelen is nabij gekomen. Gij heb~ beboefte aan een ideaal, al was het alleen om het vol te houden, om in het leven te blij ven; en dat ideaal zult gij overal elders te vergeefs zoeken, dan in God en Zijn rijk. Antwoordt mij niet, dat ik t~ veel eisch, dat een dergelijk ideaal veel te hoog voor u is, dat gij er geen kracht voor bezit; ik meen u van het tegendeel te kunnen over· tuigen. Gij kunt, gij moet voor alle dingen God doen heerschen, ieder in zijn woning, in zijn huisgezin. In de middeleeuwen meendë men aan, ik weet niet welk, vorstenhuis of hoog adellijk geslacht, een ruimschoots voldoende en verheven lofspraak te geven, door te zeggen: »dat al zijn zonen zonder vrees en al zijn dochters zonder smet waren." Het is mij volstrekt niet onbekend, dat deze lofspraak nog heden ten dage zeer voldoende kan schijnen aan de eerzucht van niet weinige vaders en zelfs van niet weinige moeder:;;, die voor haar kinderen niets heerlijkers durven ver.langen. Ik ga nog verder: ik erken, dat er zijn, die voor haar zonen zich met nog minder zouden tevreden stellen. Wel nu! deze lofspraak zegt veel te weinig. Daar, waal' God heerscht, is het niet genoeg dat alle mannen dapper zijn! Hij wil, dat zij ook kuisch zijn. Voelt gij niet, hoe leugenachtig, hoe onbeschaamd aristocratisch een dergelijke zedeleer zou zijn? Het is mogelijk, dat er voorheen, langen tijd geleden, ik weet niet waar, aristocratische ge81achten zijn geweest, waarvan alle dochters kuisch waren,
-170 terwijl haal' broeders zich ontslagen achtten van de verplichting om deze zelfde deugd te beoefenen. Maar dan zochten zij medeplichtigen, zij de adellijken, onder de dochters del' laaggeborenen, en de schande, waarmede zij (en hierom prijfst men hem te recht) de huizen hunner gelijken niet hebben bezoedeld, gingen zij zonder gewetensbezwaar bl'2ngen onder het dak van arme huisgezinnen! Het is on .. zinnig, men spreekt zich zeI ven tegen, zoo men beweert een wet en een zedeleer te kunnen maken, die de onzedelijkheid bij den man verontschuldigt en haar alleen bij de vrouw veroordeelt. Dat is een verfoeielijke partijdigheid, een zedelijkheid van het leenstelsel, een overblijfsel van de ongelijkheid uit den onden tijd, die nog schandelijker is dan menige andere. Een meester in de wetenschap der staatkunde, die o\"erigens weinig tot overdreven gestrengheid toonde over te hellen, Montesquieu, heeft geschreven, dat een staat onmogelijk bestaan kan, wanneer de zedeloosheid del' vrouwen er algemeen wordt; daarin zag hij ))de grootste ramp, en voor volksregeeringen de zekerheid van een verandering in haar regeeringsvorm." Hij had gelijk, en wat hem die waarheid bewezen had, dat was niet het nauwgezette geweten van een echten christen, het was de geschiedenis, de onpartijdige waarneming van de feiten, van de onveranderlijke en natuurlijke wetten, die de gebeurtenissen in deze wereld regelen. Die zaak is voor .ons allen van het hoogste gewicht. Leert uwe zonen dan. dat de deugd hunner zusters, en wanneer zij op hunne henrt hoofden van huisgezinnen zullen zijn, die hunner VrOuwen niet voldoende is vOOr God, voor het vaderland,
'171
voo)' hun eigen waarachtige eer. Zelf moeten zij ook naar die reinheid streven, die het godsrijk eischt. Maar evenmin voor hun zusters als voor hen zelve vergenoeg ik mij met die oude zinspreuk uit den tijd van het leenstelsel. Dat bij onze vrouwen en dochters de reinheid van hart en get:indheid en levenswandel onberispelijk zij, dat is slechts het alleronmisbaarste deel van de waardigheid, die haar toekomt. Dat is niet het eenige, wat ik van haar vorder, ik eischt veel meer. Ook over haar heersche God! God, en niet een biechtvader. of een zielzorger, of sectegeest of dweepzucht; God, de God \;an het verstand en van den wil. Ik beweer dat zij ook, op de wijze die aan ,haar sexe voegt en niet door onhandig na te doen wat alleen aan de onze past. dat zij ook dapper moeten zijn. Laat ze dapper zijn, opdat zij, zoo noodig, aan haar mannen en broeders, wellicht zelfs aan haar vaders, die schoone en edele opwekkingen geven tot zelfverloochening, tot onbaatzuchtigheid. tot heldhaftige zelfopoffering, die nooit krachtiger klinken dan uit haar mond. Laat ze dapper zijn J om aan de duizende verzoekingen van de armoede, of van het vermaak, of van de ijdelheid, of, zoo het het noodig is, van de liefde ongeschokt het hoofd te bieden. Ik wil eindelijk, dat zij dapper zijn. opdat zij niet door anderen bedrogen worden; dat zij den moed hebben om kennis te verzamelen, te leeren, te begrijpen; dat zij zich nooit laten wijs maken, dat wel het licht aan den henle! gelijkelijk voor aller oogen schijnt, maar dat van den geest en van de vrijheid alleen VOOI' de mannen schitteren zou. Zij moeten in staat zijn om haar huis en haar gesprekken aantrekkelijk te maken door
172 kennis, door geestesontwikkeling, door onbekrompenheid van inzicht, door de vereering van alles, wat edel en grootsch is. Daareven heb ik zonder ontferming de zonden van den man veroordeeld, maar ik beklaag hem, die, zoo hij catholijk is of catholijk heet, niets bij zijn haard vindt dan het gefemel van een goed gedresseerde dweepster, gedweeë napraatster van een of anderen priester, wiens stem de eenige is die in haar ledig hoofd weerklinkt; ik beklaag den man van een' protestani.~lChe vrouw, indien hij dagelijks niets anders hoort als kerkelijke boekentaal, die tale Kanaäns, die door haar zouteloosheid ons doet waigen \ en door haar onnatuurlijkheid ons tegen de borst stuit, wier onverdragelijke dwaasheid eindelijk zelfs den Bijbel onuitstaanbaar zou maken, en die de krachtige poëzie der verhevenste profeten in een even domme als smakelooze brabbeltaal verandert. Laat in uw woningen evenmin klooster- als kazernemoraal heerschen ; uw vaderland heeft recht dit van u te eischen. ZÓÓ kunt en zóó moet gij het godsrijk in uw vaderland doen komen. Men maakt waarlijk een vreemd misbruik van l'let groote hart van Jezus, van zijn vurige liefde voor alle menschen, van den strijd, dien hij tegen de eenzijdige en haatdragende vaderlandsliefde van zijn volk gevoerd heeft, zoo men in zijn naam één der groote cirkels, waarin de plicht ons als om één middelpunt vereenigt, verbreekt, en zich voor een goed christen houdt, wanneer men aan zijn land de offers weigert ,die het recht heeft van ons te eischen. In den grond del' zaak is dit pedante en zoogenaamd christelijke wereldburgerschap niets dan (lene ter nauwernood verborgene zelfzucht, persoonlijke en familie-zelfzucht. Een
173 moeder zegt tot zich zelve: laten andere moeders lijden, indien zij het goedvinden, laten andere ouders hun zonen zien verminken en dooden, ik bemin den mijne daarvoor te veel; ik stel zijn leven, zijn gezondheid, zijn welzijn boven zijne en mijne plichten jegen~ ons land.Wee ons! MH. Wee ons, indien wij vele moeders hadden met een zoo spoedig gerustgesteld geweten en een 7.00 bekrompen ziel! Duizendwerf wee ons, indien hare zonen het hart op geen beter plaats hadden! Indien het er zoo mede stond, dan waren wij een weinig vroeger of later verloren. Zelfverloochening is de eerste wet van het christendom. God eischt haar van ons door de verheven stemmen, die beurtelings door het geweten, door het huisgezin, door de kerk, dool' het vaderland, door de menschheid tot ons komen. Niet ten bate van het familie-egoïsme heeft Jezus het volken-egoïsme veroordeeld, maar omdat het eene zoowel als het andere een hinderpaal opwerpt voor het godsrijk. Ten slotte, gij kunt en gij moet de menschen liefhebben en de komst van het godsrijk in de menschheid bevorderen. Een schandelijke en vloekwaardige leugen is het, om te zeggen, dat men hen tot hun welzijn, zoo al niet haten, ten minste verachten moet. Het is mogelijk, dat groote staatslieden, een Cezar, een Ricllelieu (ik wil geen namen noemen uit latere tijden) hen aldus beöordeeld hebben, en daarom zonder wroeging· of deernis hen in toom hebben gehouden, en wel met den sterken arm. Maal' dit heen nooit tot iets gediend, dan om hen ten verderve ie voeren. Op deze wijze heeft men altijd lang vooruit omwentelingen voorbereid, den kuil gegraven, waarin zoo vele
174 volken gevallen zijn, de helling al steiler gemaakt, die naar den afgrond voert, en die men door al het vergoten bloed steeds glibberiger deed worden. Van alle revolutionnairen zijn de gevoellooze heerschers, de hardvochtige veroveraars en de onmeedoogende vromen de gevaarlijkste en de noodlottigste. De menschen te beminnen, hen te dienen in plaats van zich van hen te bedienen. er naar te streven, niet om hen door vermaak, door weelde, door zonde, door vrees in toom te houden, niet om hen onder een slavenjuk te brengen, maar om ze vrij te maken door opvoeding en wetenschap, door hen gezonde en krachtige vrijheid te geven, opdat zij geschikt worden zich zelf te regeeren , dat is de roeping der goede burgers, der echte staatslieden, der eerlijke menschen uit alle standen der maatschappij. Om de menschheid uit haar gevaren te redden en de wereld te hernieuwen, moet men een ideaal hebben en dit zeer hoog stellen. Neen, het zijn geen zinledige en bedriegelijke woorden, geloof en liefde, vl'ijté.d en vooruitgang. Dat is het eenige, wat waar en duurzaam is. dat opbouwt, verzoent en her~ormt; het eenige dat het godsrijk doet komen.
Met andere woorden: om God rondom ons te doen heerschen in onze huisgezinnen, in ons land, in de mensch.t.eid, daartoe is vooral noodig. dat Hij in ons zelve leve en heersche. Dit vooral kunt gij, dit vooral moet gij. Ziedaar de voorname waarheid! die alle socialistische stelsels over het hoofd zien, ziedaar de eenige grondslag waarop de pyramicle zich kan staande houden I ziedaar ~e
175 voornaamste wortel, zonder welken de boom niet leven kan. Bekeert u, zegt Jezus, want- het godsrijk is navij gekomen; ma::!r, helaas! zich bekeeren, dat is het juist, wat de menschen niet willen, en als dat rijk niet of slechts zeer langzaam komt, he.t is omdat zij het verhinderen. Ja, als het aan gevaren bloot staat, is dit veel minder door de Yijandschap van zijn tegenstanders, waarover het altijd heeft weten te zegepralen, dan wel door de zwakheid, de ontrouw, den tegenstand van zijn eigen verdedigers. Gij, christenen zijt hèt, die het gods rijk belemmert door uw ondeugden, door uw zelfzucht, door de bekrompenheid van uw kleingeestige inzichten, door het onvoldoende van uw lauwe toewijding aan zijn belangen.' In alle stelsels van maatschappelijke verbetering, die men ons achtereenvolgens voorstelt, ontmoet men dikwijls sommige betrekkelijke waarheden; en eveneens is in de al te vermetele en ingewikkelde leerstukken, die de kerkelijke stelsels ons willen opdringen, niet alles onwaar. Maar van dat alles is niets eenvoudig noch verheven genoeg om populair te worden en het godsrijk onder de groote menigte te bevorderen. Evenals niets Gods grootheid evenaart, zoo evenmin Zijn eenvoud. Hij is evenzeer de hoogste en volstrektste eenheid als de grootste en oneindige majesteit. Zijn rijk is Hij zelf. Zijn rijk is dieper en vollediger dan alle wijsgeerige stelsels, meer waar en goddelijk dan alle leerstukken. In dien zin heeft Jezus gezegd: die het godsr~'ik niet ais een kind ontvangt, zal het niet vinnengaan. Dat is de reden waarom zooveel godgeleerden, die al te zeer met hun stelsels waren vervuld, en zooveel hooggeplaatste kerkelijke
176 personen, die er al te veel belang bij hadden, om van den godsdienst tot eigen voordeel gebruik te maken, zich zoo weinig christelijk van hart hebben getoond of dat gebleven zijn, en, in den waan dat zij de vesting versterkten, niets dan hinderpalen op den weg van hun meester hebben opgericht, barrikaden en batterijen, waarvan zich slechts zijn vijanden tegen hem bediend hebben. O! indien het mij heden en in deze geheele reeks van vrijzinnige en welgemeende overdenkingen gelukt was, om u, MH. dat godsrijk" dat de godsdienst van Jezus was, in zijn oorspronkelijken eenvoud, in zijn innerlijke kracht te doen beminnen..... indien het mij gelukt was het u te toonen, gelijk hij het gewild heeft, het vrijmakende van alle dwalingen en misbruiken, -die bijgeloof en kerkdwang daaraan hebben toegevoegd en waarin zij het verstrikt hebben. . .. indien ik u slechts kon doen gevoelen, dat al het overige, (verstandelijke vormen, namelijk leerstuk en mysterie; staatkundige vormen, namelijk de zichtbare kerk en het priesterschap), hiets is dan de dikwijls doode en verdorde schors en niet de levende en gezonde boom, de bolster en niet de vrucht j dat al deze dingen gewijzigd worden, verslijten·, veranderen j dat all~en God, heerschende. in ons en rondom ons Zich Zelven gelijk blijft, dat Zijn rijk dag aan dag, jaar op jaar, van eeuw tot· eeuw zich slechts kan uitbreiden, al dieper wortel schieten, al hooger zich verheffen.... indien ik eindelijk 11 tot de erkenning kon dwingen, dat, evenals in Jezus' dagen, temidden van even akelige rampen en onheilen, als in zijn tijd, hel :rijk van God tot ons is gekomen, dat, evenals in Jezus' dagen, uit de van stormen zwan-
177 gere wolken een steeds helderder licht te voorschijn ~omt ..• indien ik u kon overtuigen, dat een groote zedelijke vooruitgang te gelijk mogelijk en noodzakelijk is geworden, dat dit I).et eenige is, wat ons van het verleden kan redden, ons voor den dag van morgen een waarborg kan geven. het heden kan verbeteren en opluisteren ..... indien ik u mijn overtuiging kon doen deelen, dat de menschelijke geeet, het menschelijk geweten, van vele dwalingen bekomen, en menige slavernij afgeschud hebbende, zich met een vaste hoop en een levend geloof tot Jezus zal wenden, tot zijn godsdienst, in den eenvoud en verhevenheid van zijn beginsel hersteld, tot het godsrijk, dat alle gezonde kennis, alle verstandige vrijheid, allen werkelijken vooruitgang in kiem bevat en ontwik-· kelt .•.. dan zoudt gij met geestdrift met hen instemmen, die tot hem zeiden: Meester, tot ,vien zouden wij heengaa;t? gij hebt de woorden van den tegenwoordigen tijd en van het eeuwige leven. Dan zoudt gij verder met hen, met Jezus zeI ven , met alle geloovigen van alle talen en tijden en landen, dan zoudt gij tot God zeggen, uw eigen gebed thans veel beter begrijpende dan het meerendeel der menschen: Vader, uw koningrijk kome! Vader! aan dat rijk wijden wij ons toe; aan dat rijk geven wij ons hart, ons leven, al het bloed uit onze aderen. Verwaardig u ons te gebruiken, om het te doen komen; vergeef het weinige dat wij hebben gedaan, om zijn komst te verhaasten, en, als het daardoor komen kan, offer ons dan aan dat rijk op. Maar dat, wat het ook kosten moge, in onze huizen, in ons vaderland, in onze kerk, in onze maatschappij de
178 gerechtigheid leve, de waarheid zegeprale, de rede eindelijk tot haar recht komen; dat de liefde alle harten tot elkander brenge en doe inéénsmelten; dat Uw wil, die aan allen de bèkeering, de heiligmaking, de verzoening, de eeuwige zaligheid brengt, dat Uw onuitsprekelijk goede en wijze wil op aarde geschiede door allen en door ons zel\'e gplijk hij geschiedt in den hemel.
I N HOU D.
BLZ. JEZUS EN DE AL<>EMEENE lIIENSCHENLIEFDE.
25.
JEZUS EN DE OVERLEVERING. JEZUS
EN
DE
CLERICALEN
SCHAPPEN.
1.
VAN
ALLE
KERKGENOOT-
49.
.JEZUS EN HET lIIYSTICISME.
75 .
JEZUS EN HET DOGMATISME.
99.
JEZUS EN HET WONDER
127.
JEZUS EN HET GODSRIJK.
153.