Wel of niet boren?
Beste lezer,
IN DEZE NIEUWSBRIEF: Consultancy en directievoering: De klant als uitgangspunt Kasteel Buren opgegraven en tentoongesteld Verkenning van een Romeinse weg in Zuid-Limburg Cultuurhistorische bouwstenen twee voorbeelden BOOR MAAR RAAK! over RAAP rapport 1000
Archeologisch adviesbureau RAAP is groot geworden met booronderzoek. Boren is in principe een methode die geboren is uit nood: zo’n 20 jaar geleden, bij haar oprichting, mocht RAAP namelijk nog niet opgraven. Boren is bovendien goedkoop. Maar hoe betrouwbaar is het eigenlijk? Daar gaat het duizendste RAAP-rapport over. We houden daarin onze eigen onderzoeksmethoden tegen het licht. Het rapport geeft antwoord op de vraag voor welke typen archeologische sites booronderzoek een geschikte prospectietechniek is en in welke gevallen het bijvoorbeeld efficiënter is om proefsleuven te trekken. In deze RAAP Nieuwsbrief leest u er meer over. Daarnaast presenteren we nog een aantal actuele en uiteenlopende projecten. Twee grote cultuurhistorische inventarisaties passeren de revue: de bouwstenen voor een natuurontwikkelingsproject in Drenthe en een milieueffectrapportage in het rivierengebied. Verder besteden we aandacht aan directievoering en archeologisch risicomanagement. We doen verslag van de kartering van de Via Belgica, een Romeinse weg die dwars door Zuid-Limburg liep. En we laten zien wat het proefsleuvenonderzoek naar het voormalige kasteel van Buren opleverde. Ik wens u veel leesplezier! drs. Marten Verbruggen directeur RAAP
consultancy en directievoering
DE KLANT ALS UITGANGSPUNT Wat kunnen we aan archeologisch erfgoed in de bodem verwachten en wat zijn de consequenties daarvan voor de voorgenomen bouwplannen? Moet het worden opgegraven of kan het blijven zitten? Wie beslist dat? Wat gaat dat kosten en hoelang duurt dat? Belangrijke vragen waarop een projectontwikkelaar het antwoord doorgaans niet kent. Op zo’n moment schuift RAAP als archeologisch consultant aan tafel om mee te denken en de problemen op te lossen. Er is de afgelopen jaren veel veranderd in het archeologisch bestel, maar het is niet voor iedereen even helder wat je nu met archeologie moet. Sinds de ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 bestaat er een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Wie ruimtelijke plannen ontwikkelt die bodemingrepen met zich meebrengen, moet voortaan eerst archeologisch vooronderzoek laten verrichten om eventueel behoudenswaardige archeologische resten voor het nageslacht te bewaren. Verder is ook ‘de verstoorder betaalt’ één van de uitgangspunten van Malta. Dit principe betekent dat projectontwikkelaars en andere initiatiefnemers rekening moeten houden met een extra ‘obstakel’: archeologie. Archeologisch onderzoek kan immers een kostbare en langdurige kwestie zijn, die de voortgang van een project soms behoorlijk kan frustreren. Peter Deunhouwer, een van RAAP’s consultants: ”Hoe je concreet met de verplichting tot archeologisch vooronderzoek moet omgaan is voor veel betrokkenen lang niet altijd duidelijk. Steeds vaker worden we door opdrachtgevers benaderd die te kennen geven met een probleem te zitten: wij moeten ‘íets’ met archeologie, maar wat? En gemeentelijke opdrachtgevers weten vaak wel dat er voorafgaand aan de bouwplannen onderzoek moet worden verricht, maar ook bij hen leeft de vraag hoeveel tijd en geld dat gaat kosten. Op zo’n moment wordt er een beroep gedaan op RAAP als consultant of directievoerder.” De relatie tussen de zorgplicht voor archeologie en de daarmee samenhangende kosten en dus ook het maatschappelijk draagvlak staat in het huidige archeologisch bestel onder spanning. Een pijnlijk
voorbeeld is de affaire ‘Nobelgate’ in Zierikzee, die afgelopen maanden in de pers ruim onder de aandacht is geweest. De kosten van het archeologisch onderzoek in de binnenstad zijn hier dusdanig uit de hand gelopen, dat enkele verantwoordelijke wethouders moesten opstappen. Volgens Deunhouwer had dit niet zover hoeven komen als de gemeente Zierikzee zich door een professioneel archeologisch adviseur had laten begeleiden. Deunhouwer, die op dit moment als consultant en directievoerder optreedt voor de gemeente Vlissingen: “Het begint allemaal bij een goede probleemanalyse. Als er ergens gebouwd moet worden is inzicht vooraf in de archeologische risico’s, uitgedrukt in tijd en geld, het allerbelangrijkste. In Vlissingen bijvoorbeeld ontwikkelt BAM Vastgoed plannen voor een aantal bedrijfsgebouwen in de historische kern. De gemeente heeft RAAP gevraagd het archeologische traject te begeleiden en te controleren. Je hebt er te maken met archeologische resten uit verschillende perioden, die iets kunnen vertellen over de ontstaansgeschiedenis van Vlissingen. In archeologisch opzicht een feest op verschillende etages, al kijkt de projectontwikkelaar daar uiteraard anders tegenaan. De kans dat die resten door de nieuwbouwplannen verloren gaan is groot en dus zal er archeologisch vooronderzoek moeten plaatsvinden om uit te vinden of er iets zit. Maar op die locatie staan nu nog gebouwen waarvoor de initiatiefnemer een sloop- en bouwvergunning moet aanvragen. Welke bepalingen moeten in deze vergunningen worden opgenomen? Hoe groot zijn de risico’s qua tijd en geld? En vooral: hoe stuur je dat proces rond
Deunhouwer: “Steeds vaker worden we door opdrachtgevers benaderd die te kennen geven met een probleem te zitten: wij moeten ‘íets’ met archeologie, maar wat?”
het archeologisch onderzoek zo aan dat die risico’s beheersbaar blijven? Dat vind ik een uitdaging: ervoor zorgen dat die complexe archeologische zaak goed wordt geregeld en de klant een kopzorg minder heeft” RAAP werkt veel voor gemeenten en provincies, maar ook voor projectontwikkelaars en andere particuliere initiatiefnemers in de ruimtelijke ordening. Deunhouwer: “De meeste klanten uit de laatste groep hebben één ding gemeen: ze willen niet zozeer weten wat er aan archeologisch erfgoed in de grond zit en of dat wetenschappelijk interessant is, maar veel eerder of het er zit en welke consequenties dat heeft, uitgedrukt in tijd
en geld. Ik denk dat archeologen door de ogen van de gemiddelde projectontwikkelaar als vakidioten worden gezien die, eenmaal in de grond wroetend, de ‘echte’ wereld om zich heen vergeten. Dat is een wereld waar behalve archeologische belangen ook andere, zakelijke en maatschappelijke belangen een rol spelen. Als consultant van RAAP ben je je daarvan bewust. Je moet je kennis en ervaring in de strijd gooien, maar vooral ook helder zien te krijgen hoe deze zich verhouden tot die andere maatschappelijke belangen. Waar botsingen dreigen – en dat is maar al te vaak het geval – is het de kunst om met alle belanghebbenden rond de tafel de juiste keuze te maken.”
KASTEEL BUREN: opgegraven en tentoongesteld Aan het oppervlak is er nu nauwelijks iets van te zien, maar eens stond in het stadje Buren een indrukwekkend kasteel: het slot van de Heren en later de Graven van Buren. In de loop van de tijd is het kasteel diverse keren belegerd, geplunderd en hersteld. Uiteindelijk werd het in de 19e eeuw gesloopt. In de bodem zijn nog tal van oude muurresten goed bewaard gebleven. Ze kwamen aan het licht tijdens het proefsleuvenonderzoek dat RAAP op het kasteelterrein uitvoerde. Inrichtingsplannen Aanleiding voor het archeologisch onderzoek vormden de plannen van de gemeente Buren om het kasteelterrein te ontwikkelen. Het terrein is momenteel als park in gebruik. Alleen de buitenste omwalling en een monumentje herinneren aan het fraaie kasteel. Inrichting van het terrein, waarbij elementen van het voormalige kasteel zichtbaar gemaakt worden, doet uiteraard meer recht aan de historische betekenis van het terrein. Daarom was er duidelijkheid nodig over de exacte locatie van het kasteel. Kasteelcontouren in beeld In 2000 voerde RAAP een archeologisch vooronderzoek uit op het kasteelterrein. Alle bekende historische bronnen en kaarten werden daarvoor bestudeerd. Met name plattegronden van het kasteel uit de 16e en 17e eeuw, waarop de contouren vrij nauwkeurig zijn weergegeven. Aan de hand van elektrische weerstandsmetingen en boringen werden vervolgens de funderingen en grachten van het kasteel in beeld gebracht.
Fundamenten uitstekend bewaard Om meer over de conserveringstoestand van de funderingen te weten te komen gaf de gemeente (hierin samenwerkend met de provincie Gelderland) in 2003 opdracht voor een proefopgraving. Vijf proefsleuven werden aangelegd om de resten van de hoofdburcht, de voorburcht en het zuidoostelijke bastion te onderzoeken. De funderingen van het kasteel bleken zo goed bewaard te zijn, dat de plattegrond en verschillende bouwfasen te reconstrueren waren. Het onderzoek wees uit dat de oudste fase van het kasteel in de 12e eeuw dateert. Verder werd onder meer duidelijk dat er - vanwege verzakkingen - diverse herstelwerkzaamheden aan het kasteel hebben plaatsgevonden. Oranjekasteel met allure Het kasteel was achtereenvolgens eigendom van de geslachten Van Buren, Van Egmond en vanaf de 16e eeuw van het Huis OranjeNassau. Het eerste kasteel, waarmee het in de 12e eeuw begon, was nog een eenvoudige tufstenen woontoren. Langzamerhand groeide het uit tot een machtig kasteel met voorburcht, en vervolgens, in de
kasteeleigenaar Frederik van Egmond, heer van Buren
funderingen van het kasteel van Buren
3D reconstructie van het kasteel eind 13e eeuw
TENTOONSTELLING ‘Het verdwenen Kasteel van Buren’ 16e en 17e eeuw, tot een paleisachtige residentie met wallen en tuinen. In de 18e eeuw raakte het kasteel in verval en in de 19e eeuw werd het afgebroken. De kasteelresten zijn uniek voor Nederland, omdat er slechts weinig van dergelijke kasteelterreinen (met de omvang en allure als kasteel Buren) bewaard zijn gebleven. Bovendien zijn in Buren resten overgebleven van een - deels nog zichtbaar - verdedigingssysteem met rondelen uit de 16e eeuw. Ook dat is zeldzaam in ons land.
In het Marechausseemuseum in Buren heeft RAAP een tentoonstelling ingericht die laat zien hoe het voormalige kasteel van Buren er eeuwen geleden heeft uitgezien. Aan de hand van 3D-reconstructies, opgravingsvondsten en fraaie ornamenten die jarenlang het daglicht niet zagen, wordt het mysterie van het verdwenen kasteel van Buren ontrafeld. De tentoonstelling ‘Het verdwenen kasteel van Buren’ is van 19 april t/m 31 oktober 2004 te zien in het Museum der Koninklijke Marechaussee, Weeshuiswal 9, in Buren (telefoon: 0344 – 571256).
verkenning van een romeinse weg
DE VIA BELGICA IN ZUID LIMBURG Dwars door het Zuid-Limburgse heuvelland loopt een Romeinse weg: de ‘Via Belgica’ die in de Romeinse tijd van Boulogne-sur-Mer naar Keulen liep. Onlangs is deze weg voor het eerst over de volle lengte door Nederland op een wetenschappelijke wijze in kaart gebracht. Een enorm project dat door RAAP in relatief korte tijd geklaard kon worden dankzij de gerichte aanpak. ‘Via Belgica’ heet het project, genoemd naar de Romeinse weg. Het is een initiatief van de provincie Limburg, die een actief beleid voert om het cultuurhistorische landschap uit de Romeinse tijd in beeld te brengen en toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk mensen. De Via Belgica is zo’n cultuurhistorisch element in het Limburgse landschap. De weg vormde in de Romeinse tijd de belangrijkste west-oost verbinding tussen de Kanaalkust en de Rijn. Daarvan heeft RAAP nu het deel dat door Nederland loopt onderzocht.
Wim De Baere, hoofd van de regionale vestiging ZuidNederland, is erg enthousiast over het project en het initiatief van de provincie: “Met relatief beperkte
middelen en een goed geformuleerde onderzoeksvraag, hebben we vrij snel verrassende resultaten geboekt. We hebben de ligging van de weg over flinke delen getraceerd met behulp van klassieke archeologische karteringsmethoden. Het was meters maken op een efficiënte manier, en dat heeft uiteindelijk veel nieuwe inzichten opgeleverd.”
Allereerst is een uitvoerige bureaustudie verricht. Plaatsen waar de weg in het verleden was waargenomen werden geselecteerd als ‘ankerpunten’. Die punten zijn met elkaar verbonden en zo ontstond een werkmodel: de hypothetische weg. In het veld is vervolgens getracht de weg verder te traceren aan de hand van boringen, oppervlaktekartering en luchtfoto’s. De Baere: “Grind op plaatsen waar je het niet verwacht, dat is bijvoorbeeld wat je nu nog van de
Roymans: “De Romeinen hadden een grondige terreinkennis. Ze vermeden hoogteverschillen zoveel mogelijk en legden de weg op verkeersvriendelijke punten in het landschap aan. Het was dus geen kaarsrechte lijn.”
Romeinse weg in de bodem aantreft. De weg was bolvormig en zo’n 6 tot 7 meter breed met aan beide kanten greppels.” De Via Belgica werd waarschijnlijk net voor het begin van de jaartelling aangelegd. In eerste instantie als militaire route in het kader van het Germania offensief, om het Romeinse Rijk tot aan de Elbe uit te kunnen breiden. Maar in de eerste eeuw na Chr. werd het steeds meer een handelsroute. Dat was in de tijd van de Pax Romana, een relatief rustige en welvarende tijd zonder grote oorlogen. Zuid Limburg was toen dankzij de vruchtbare lössgrond een belangrijk landbouwgebied.
het grind aan de oppervlakte kwam werd het weggehaald, bijvoorbeeld om landbouwwegen mee te verharden. Er zijn ook interessante vondsten gedaan. Op een locatie waar de weg een beek overstak hebben we bijvoorbeeld aanwijzingen gevonden voor een brug en een gebouwtje erbij.”
Het wegtracé volgt een relatief rechte lijn tussen Maastricht, Heerlen en Rimburg. In het landelijk gebied was het exacte verloop van de weg nauwelijks bekend. Bij Houthem en Voerendaal zijn nu honderden meters van de weg voor het eerst in kaart gebracht. In het verleden zijn heel wat studies naar de weg verricht, maar de theorieën erover waren nogal speculatief. Nu is de weg eindelijk over langere zones in kaart gebracht en zijn er nieuwe inzichten. Jan Roymans, die het archeologische spoor van de weg op veel plaatsen ‘aangetikt’ heeft: “Er werd altijd maar gezegd dat de weg nog lang gefunctioneerd heeft als slagader in het Limburgse landschap, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Lange delen zijn verdwenen als gevolg van erosie door hellingprocessen. Alleen kleine delen van de weg, op de plateaus met name, bleven nog geschikt voor gebruik. Verder is de weg in de vorige eeuw als grindgroeve gebruikt. Waar
Inmiddels heeft de provincie Limburg een voorlichtingsfilm van het archeologisch onderzoek gemaakt en project ‘Via Belgica’ krijgt nog een vervolg. Op de Goudsberg in Valkenburg heeft de provincie een erfgoedpresentatie ontwikkeld, een zogenoemd ‘tijdsvenster’. Mogelijk kunnen in de toekomst meer interessante archeologische locaties langs het traject van de Romeinse weg voor het publiek ontsloten worden.
Afbeeldingen uit de voorlichtingsfim van de provincie Limburg
2 X CULTUURHISTORISCHE BOUWSTENEN Cultuurhistorische inventarisaties vormen vaak één van de bouwstenen voor ruimtelijke plannen. Voor veel ruimtelijke plannen is het voordeliger om meerdere cultuurhistorische aspecten - meestal archeologie, historische geografie en historische bouwkunde - tegelijk te inventariseren. Dit geldt bijvoorbeeld voor bestemmingsplannen en streekplannen, milieueffectrapportages en natuurontwikkelingsplannen. Zo’n uitgebreide cultuurhistorische inventarisatie is veelal een kwestie van samenwerken en kennis bundelen. Hieronder twee voorbeelden van grote cultuurhistorische inventarisaties die RAAP het afgelopen jaar heeft uitgevoerd. Voorbeeld 1 natuurontwikkeling: Landschapsvisie Drentsche Aa Voor Staatsbosbeheer maakte RAAP een cultuurhistorische inventarisatie voor de landschapsvisie Drentsche Aa. De inventarisatie biedt op hoofdlijnen inzicht in de cultuurhistorie van het gebied. Het vormt de basis voor de landschapsvisie. Hiermee kan bij planvormingen in het gebied voortaan rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
voor de Monumentenzorg, Staatsbosbeheer en de Vereniging Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe. Het onderzoek is gestimuleerd door bijdragen van de provincie Drenthe en het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap Drentsche Aa. Naast de inventarisatie leverde RAAP ook een archeologische verwachtingskaart. Het Drentsche Aa-gebied kent een lange bewoningsgeschiedenis. Zowel ondergronds als bovengronds zijn daarvan resten terug te
Het Drentsche Aa-gebied is in 2002 aangewezen als nationaal park ‘Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa’. Kenmerkend is de variatie aan gave landschappen waarin grotendeels ongekanaliseerd de laaglandbeek Drentsche Aa stroomt. Zo’n ongeschonden beeksysteem in een omringend waardevol landschap is zeer zeldzaam. Voor het beheren, inrichten en ontwikkelen van het park is gekozen voor een brede aanpak: zowel natuur, landschap, landbouw, milieu, waterhuishouding, recreatie, inwoners en gebruikers en ook cultuurhistorie worden daarbij betrokken. Daarvoor is inmiddels een landschapsvisie opgesteld: de gebiedskennis van verschillende disciplines wordt daarin samenhangend verwoord. De cultuurhistorische inventarisatie geeft de kennis weer die vanuit de discipline cultuurhistorie aanwezig is: dus de archeologie, historische geografie en historische bouwkunde. Voor de inventarisatie is samengewerkt met het Drents Plateau, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, de Rijksdienst
hunebed D16 op de Ballooër es
de Drentsche Aa
vinden. Het is een typisch esdorpenlandschap en ook een van de meest gave zandlandschappen van Noordwest Europa. Kenmerkend zijn de grafheuvels en celtic fields, de essen en de beekdalen van de Drentsche Aa. Bij toekomstige plannen voor het gebied is nu beter in beeld waar wat zit, en waar eventueel aanvullend onderzoek nodig is. Voor het eerst zijn met deze inventarisatie de cultuurhistorische resten op hoofdlijnen en samenhangend in kaart gebracht.
brandheuvels in het Tumulibosch bij Balloo
Voorbeeld 2 milieueffectrapportage: Ruimte voor Rivieren Najaar 2003 maakte RAAP een archeologische, historischgeografische en historisch-bouwkundige inventarisatie voor de milieueffectrapportage ‘Ruimte voor Rivieren’. Deze MER wordt momenteel door het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) uitgevoerd in het kader van te nemen maatregelen om het waterbeheer in het rivierengebied te verbeteren. Voor het rivierengebied tussen Rotterdam, Leerdam, Den Bosch en Breda is een overzicht gemaakt van de aanwezige archeologische, historisch-geografische en historischbouwkundige waarden. Daarmee kunnen in de MER de effecten van maatregelen ter verbetering van het waterbeheer op deze waarden worden beoordeeld. De inventarisatie is in nauwe samenwerking uitgevoerd met het RIZA, die de aardkundige waarden in het gebied inventariseerde.
kenmerkenkaart
Er is zoveel mogelijk uitgegaan van gegevens uit eerdere cultuurhistorische inventarisaties: het archeologische informatiesysteem ARCHIS, de cultuurhistorische waardenkaarten van de provincies Gelderland, Noord-Brabant, Utrecht en Zuid-Holland en het monumentenbestand van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De resultaten uit deze eerdere inventarisaties vormen vaak al een grondslag voor het huidige provinciale en nationale cultuurhistorische beleid, en
een wiel bij de voormalige zeedijk bij Doevere: het resultaat van een dijkdoorbraak
kunnen dus niet zonder meer genegeerd worden. De historisch-geografische inventarisatie omvatte onder andere waardevolle historische ontginningstypen, wegen, waterlopen, dijken en landgoederen. De historisch-bouwkundige inventarisatie had betrekking op waardevolle nederzettingsstructuren en gebouwde monumenten, de archeologische inventarisatie op reeds bekende archeologische vindplaatsen. Alle verschijnselen zijn afgebeeld op een kenmerkenkaart. Deze kaart biedt inzicht in de oorspronkelijke aard en functie van de geïnventariseerde verschijnselen, en vormt dus een referentie voor de betekenis hiervan. De geïnventariseerde verschijnselen zijn vervolgens gewaardeerd en op een zogenoemde waardenkaart gezet. Daarop is ook een verwachting aangegeven voor het aantreffen van archeologische resten. De inventarisatie is afgesloten met adviezen voor de omgang met de cultuurhistorische waarden in de MER. Daarin is onder meer het nationale en
waardenkaart
provinciale beleid voor cultuurhistorie in het studiegebied verwerkt. Momenteel worden de resultaten gebruikt voor de effectbeoordeling van de MER ‘Ruimte voor Rivieren’. De inventarisaties van RAAP zullen gebundeld met de aardkundige inventarisatie in een rapport van het RIZA verschijnen.
de uiterwaarden van de Bergsche Maas, een kunstmatige waterloop die eind 19e eeuw werd aangelegd om de afvoer van water uit de Maas te vergroten
RAAP-rapport 1000: BOOR MAAR RAAK ! Meer dan 500 prospecties worden er jaarlijks in Nederland uitgevoerd. Naar verwachting zal dat aantal flink stijgen. Door Malta is het adagium immers: probeer archeologische vindplaatsen op een zorgvuldige, nondestructieve manier op te sporen en te inventariseren. Iedere archeoloog die aan prospectieonderzoek doet, loopt daarbij tegen dezelfde ‘problemen’ op: wat onderzoek je, hoe, en tegen welke kosten? Het bodemarchief is zeer divers, niet overal zit alles en prospectieonderzoek is altijd selectief door de methode die je kiest. Hoe selectief? Daarop geeft RAAP-rapport 1000 het antwoord. In het kader van het programma Technologie en Samenleving van Senter (Min. van Econ. Zaken) heeft RAAP een studie uitgevoerd naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek bij het opsporen van archeologische sites in Nederland. Een van de eisen die de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) aan het archeologisch vooronderzoek stelt, is dat tijdens het veldonderzoek gekozen moet worden voor een prospectiemethode waarmee de verwachte sites ook daadwerkelijk opgespoord kunnen worden. Om te kunnen bepalen welke prospectiemethode toegepast kan worden voor het opsporen van een specifiek site-type is inzicht in de betrouwbaarheid van prospectiemethoden een eerste vereiste. Daar heeft RAAP nu onderzoek naar gedaan, met medewerking van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en diverse universiteiten. Aan de hand van statistische theorie is het mogelijk om een goede afweging te maken tussen de gewenste betrouwbaarheid van de prospectie, en de bijbehorende kosten. Wel of niet boren? De kans dat een site opgespoord wordt met behulp van boringen of proefsleuven is het product van twee variabelen: de trefkans en de vindkans. De trefkans is de kans dat een site geraakt wordt door een boring of proefsleuf. De vindkans is de kans dat er in die boring of sleuf ook iets gevonden wordt (een grondspoor of artefact). Hoe groter de blootgelegde oppervlakte, hoe groter de vindkans. Proefsleuven zijn daarom effectiever bij het opsporen van vindplaatsen dan boringen, omdat er een grotere oppervlakte is waar je naar kunt kijken. Maar soms is het trekken van sleuven niet mogelijk, en meestal is proefsleuvenonderzoek aan de dure kant. Daarom is het dus nog steeds nuttig om archeologische sites op te sporen met behulp van boringen. Succesvolle prospectie In de praktijk zijn er bij booronderzoek drie factoren die Meer weten?
RAAP-rapport 1000 is te bestellen via Boekhandel Halos: kijk op www.halos.nl of bel 030 - 251 9271. Kosten: Euro 35,- exclusief verzendkosten.
COLOFON
RAAP Nieuwsbrief 2004-1, uitgave juni/juli 2004 De RAAP Nieuwsbrief is een uitgave van RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2004 RAAP is een zelfstandig en onafhankelijk adviesbureau voor archeologische monumentenzorg en integrale cultuurhistorie, met vestigingen in Amsterdam, Leiden, Brummen, Drachten en Weert. Beeldmateriaal film Via Belgica: Provincie Limburg Cartografie: RAAP Vormgeving en fotografie: Olav Odé Eindredactie: Caroline Hom
te manipuleren zijn om de opsporingskans van een site te verhogen: het boorgrid (aantal boringen per oppervlakteeenheid en configuratie), de oppervlakte van de monstername (boordiameter) en de gebruikte waarnemingstechniek (maaswijdte bij zeven). Door verschillende combinaties hiervan te gebruiken is het mogelijk om met verschillende mate van zekerheid vindplaatsen op te sporen. Bij elke combinatie hoort een bepaalde opsporingskans. Afhankelijk van waar je naar op zoek bent, kies je dan de meest geschikte strategie. Bepaalde site-typen zijn immers eenvoudiger op te sporen dan andere. In het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen vijf in omvang, vorm en vondstdichtheid verschillende site-typen. De keuze voor een bepaalde strategie is uiteindelijk afhankelijk van de vraag waar je naar op zoek bent, maar ook van het acceptabele risico op het missen van een bepaald type site en de bijbehorende kosten. Praktische consequenties Met deze studie van RAAP is er nu een statistische onderbouwing beschikbaar voor de keuze van de meest geschikte boorstrategie, waarmee hard te maken valt hoe betrouwbaar prospectieonderzoek is. Het biedt de mogelijkheid de huidige praktijk te verbeteren. Archeologische prospectie zou altijd moeten starten met het opstellen van een verwachting: waar ga je naar op zoek? Vervolgens wordt de methode hierop afgestemd. RAAP-rapport 1000 vormt daarvoor een geschikte basis. Verwacht mag worden dat dit rapport een belangrijke ondersteuning en vraagbaak zal worden bij de Programma’s van Eisen die in het kader van het archeologisch vooronderzoek worden vervaardigd. Tot slot zou de KNA uitgebreid kunnen worden met betrouwbaarheidseisen aan prospectief onderzoek. Tol, A.J., J.W.H.P. Verhagen, A. Borsboom & M. Verbruggen, 2004. Prospectief boren; een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie. RAAP-rapport 1000, RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
RAAP Hoofdkantoor Zeeburgerdijk 54, 1094 AE Amsterdam T 020 – 4634848 F 020 – 4634949 E
[email protected] www.raap.nl RAAP Regio Noord-Nederland: Fr, Gr, Dr De Kiel 13, 9206 BG Drachten T 0512-589140 RAAP Regio Oost-Nederland: Gld, Ov Mercuriusweg 10, 6971 GV Brummen T 0575-567876
RAAP Regio Zuid-Nederland: Li, N-Br De Savornin Lohmanstraat 11, 6004 AM Weert T 0495-513555 RAAP Regio West-Nederland: N-Hl, Z-Hl, Zld, Fl, Ut Rooseveltstraat 74, 2321 BM Leiden T 071-5768118 RAAP Afdeling Cultuurhistorie Zeeburgerdijk 54, 1094 AE Amsterdam T 020-4634848