Bij palliatieve terminale patiënten met een ovariumcarcinoom
Wel of geen TPV • Ineke Lokker, oncologie verpleegkundige op de afdeling vrouwenziekten van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam
Het ovariumcarcinoom staat in de top tien van meest voorkomende soorten kanker bij vrouwen op de 8ste plaats (IKCnet, 2005). Het ovariumcarcinoom omvat 20 pocent van de gynaecologische tumoren, maar is wel verantwoordelijk voor een mortaliteit groter dan die van de cervix- en corpuscarcinomen tezamen. Het ovariumcarcinoom heeft een dusdanig karakter dat de voornaamste vitale organen onaangetast blijven. De ziekte en behandeling tasten voornamelijk het maagdarmkanaal aan (Disaia & Creasman, 2002). De meest voorkomende doodsoorzaak bij patiënten met een ovariumcarcinoom is een maligne darmobstructie (Feuer e.a., 1999). De kliniek vrouwenziekten van het Erasmus MC te Rotterdam is gespecialiseerd in de zorg voor patiënten met een ovariumcarcinoom. Hier passeren alle fasen van het ziekteproces. Als afstudeeronderzoek voor de vervolgopleiding tot oncologieverpleegkundige werd een literatuur- en praktijkonderzoek uitgevoerd naar de verschillende aspecten die van toepassing zijn bij terminale patiënten met een ovariumcarcinoom die door hun ziekte geconfronteerd worden met een maligne, inoperabele darmobstructie. De aanleiding voor dit onderzoek was een terugkerende discussie over het wel of niet starten van totaal parenterale voeding (TPV) bij deze groep patiënten. Methode van onderzoek Voorafgaand aan dit onderzoek werden drie deelvragen geformuleerd, namelijk: - Zijn er richtlijnen bekend met betrekking tot de initiatie van parenterale voeding? - Hebben de verpleegkundigen van de kliniek vrouwenziekten van het Erasmus MC voldoende kennis over het dilemma van wel of niet (parenteraal) voeden van patiënten met ovariumcarcinoom in de terminale fase en de verschillende aspecten hiervan? - Wat zijn de standpunten van artsen met betrekking tot dit dilemma en waarop zijn die gebaseerd?
38
Omschrijving van de populatie De onderzoekseenheid voor dit onderzoek is opgesplitst in twee afzonderlijke eenheden, namelijk verpleegkundigen en artsen. De verpleegkundigen zijn allen gediplomeerd verpleegkundigen van de afdeling vrouwenziekten van het Erasmus MC, centrumlocatie te Rotterdam. De artsen in dit onderzoek zijn een gynaecoloog/ oncoloog en twee internist/oncologen, alle drie werkzaam in het Erasmus MC te Rotterdam. Dataverzameling Gestart werd met een literatuuronderzoek ter verduidelijking van de verschillende aspecten van deze categorie patiënten. Er werd gebruik gemaakt van zowel medische als verpleegkundige naslagwerken en onderzoeksverslagen. De verpleegkundigen werden met behulp van een gestructureerd interview getoetst op hun huidige kennisniveau met betrekking tot TPV en de rol hiervan bij terminale patiënten met een ovariumcarcinoom. Van de 18 verspreide enquêtes zijn uiteindelijk 14 enquêtes verwerkt. De drie artsen werden bevraagd door middel van een semi-gestructureerd interview. Resultaten Literatuur De nadelige effecten van een voedingsinterventie, in het bijzonder kunstvoeding, zijn soms verantwoordelijk voor een afname van de kwaliteit van leven en kunnen daarmee afbreuk doen aan het echte doel van palliatieve zorg (Bachmann e.a., 2001). Bij de indicatiestelling voor kunstvoeding zijn er, globaal gezegd, twee kampen in Nederland: de ene groep propageert: ‘altijd meteen voeden tenzij….’, de andere groep: ‘nooit, tenzij…’. De onderbouwing van beide standpunten is niet altijd even sterk (Sauerwein e.a., 1998). Kritische kijk op TPV Parenterale voeding kan veel bijwerkingen veroorzaken doordat de componenten in hoeveelheid en samenstelling veel gemakkelijker
oncologica . nummer 03 . 2006
1025219_Oncologie_03_2006.indd 38
13-09-2006 07:37:53
Samenvatting Er blijkt geen consensus te bestaan over de toepassing van totaal parentarale voeding (TPV) bij patiënten met het ovariumcarcinoom met een maligne darmobstructie. Literatuuronderzoek bevestigt dit. Uit interviews blijkt dat verpleegkundigen te weinig kennis hebben van de toepassing van TPV bij deze patiëntengroep om een bijdrage te kunnen leveren in de besluitvorming of TPV al of niet zou moeten worden toegepast. Artsen interpreteren literatuur en praktijkervaring verschillend, zodat er geen eenduidig beleid is.
gewisseld kunnen worden dan bij orale of enterale voeding. De gebruikelijke voedingsmiddelen zoals brood, vlees, groente en dergelijke hebben een min of meer constante samenstelling. Bij parenterale voeding is de visuele relatie met het voedsel geheel verloren gegaan. Componenten kunnen in zeer variabele hoeveelheden worden gegeven. Bovendien kunnen al dan niet per ongeluk bestanddelen worden weggelaten (Sauerwein e.a., 1998). Tussen de 9 procent en 22 procent van de patiënten met een vergevorderd stadium van kanker die TPV ontvangen moet als gevolg van een complicatie worden opgenomen in het ziekenhuis (Baines 1997; Cozzaglio e.a., 1997). De complicaties van parenterale voeding kunnen worden onderverdeeld in metabole complicaties en complicaties door het inbrengen en de aanwezigheid van de katheter. Metabole complicaties zijn: hyperglykemie, stoornis in de elektrolytenconcentraties, tekort aan vitamines en spoorelementen, leverfunctiestoornissen. Deze complicaties kunnen snel worden gecorrigeerd door regelmatig bloedbepalingen te doen. De complicaties die samenhangen met het inbrengen en de aanwezigheid van de katheter zijn onder andere kathetersepsis, trombose, (Stegeman, 1997), pneumothorax (Pessa & Howard, 1985; Isselbacher e.a., 1994) en luchtembolie (Coppleson, 1992). Het effect van TPV op de symptoomcontrole bij patiënten met een inoperabele darmobstructie is niet onderzocht. Hoewel een toereikende vochttoediening wordt gezien als een voordeel, kan dit leiden tot een toename van de enterale secretie en daarmee zorgen voor een toename van het braken, fistelvorming en pijn als gevolg van uitzetting van de darm (Philip & Depczynski, 1997). Indien TPV de levensduur wel verlengt op een moment dat er geen behandeling van de kanker meer mogelijk is, dan kan het, ironisch gezien, ervoor zorgen dat de patiënt wordt blootgesteld aan verdere complicaties van de natuurlijke aard van hun ziekte (Philip & Depczynski, 1997). Binnen de oncologie heeft slechts een kleine groep patiënten met een redelijke levensverwachting, die als gevolg van tumorgroei in het maagdarmkanaal niet meer voldoende orale of sondevoeding tot zich kunnen nemen, baat bij parenterale voeding (Doornink e.a., 2003). Parenterale voeding lijkt de acceptatie van de patiënt voor een behandeling te verbeteren en het verbetert de voedingstoestand (Disaia & Creasman, 2002). In zeldzame gevallen waarbij de patiënt een relatief geïsoleerde darmfunctiestoornis heeft, wordt door onderzoeken aangegeven dat TPV voor sommige patiënten met een inoperabele maligne darmafwijking de klinische uitkomst kan verbeteren (August e.a., 1991; Abu-Rustum e.a., 1997; King e.a., 1993).
De waarde van TPV bij patiënten met een uitbehandeld ovariumcarcinoom is beperkt (Abu-Rustum e.a. 1997). In de literatuur vindt men over dit onderwerp vele controversen. In Nederland zijn de meeste oncologisch specialisten van mening dat parenterale voeding geen zin heeft (De Jong, 1999). Wanneer wel of niet? Voedingsondersteuning is waarschijnlijk niet zinvol voor ernstig ondervoede patiënten met een erg progressieve tumor die niet reageert op chemo- of radiotherapie (Laviano, 1996). Tevens is het routinematig toedienen van kunstvoeding niet gerechtvaardigd bij terminale patiënten (Laviano, 1996; AGA technical review 2001; Bachmann e.a., 2001), aangezien zij vaak geen honger of dorst ervaren en omdat de voordelen niet zijn aangetoond (Bachmann e.a., 2001). 0
In staat tot alle werkzaamheden zonder beperkingen;
1
In staat tot lichte werkzaamheden;
2
In staat tot volledige zelfzorg; niet in staat tot werk;
3 4
In staat tot beperkte zelfzorg;>50% van de dag in bed; Volledig hulpbehoevend; geheel bedlegerig.
Afbeelding 1. WHO-performance-schaal (Doornink et al. 2003)
TPV is alleen een optie in zeldzame gevallen, omdat het grootste gedeelte van de patiënten met een vergevorderd stadium van kanker zullen overlijden aan het ziekteproces en niet aan verhongering (Whitworth e.a., 2004). Er zijn geen duidelijke voortekenen wie daadwerkelijk voordeel zal hebben van TPV en elke situatie moet per individu worden beoordeeld, waarbij de risico’s en voordelen worden besproken met de familie (Duerksen e.a., 2004). Sauerwein stelt dat een (semi)permanent niet functionerend maagdarmkanaal een onomstreden indicatie voor parenterale voeding is (Sauerwein e.a., 1998). Bij patiënten met een ovariumcarcinoom die geconfronteerd zijn met een darmobstructie moet goed worden stilgestaan bij de te verwachten prognose voordat er gestart kan worden met een behandeling zoals TPV. Omdat TPV alleen effect heeft op de enterale problematiek ten gevolge van het ovariumcarcinoom, mag de patiënt geen of weinig problemen hebben met andere orgaanfuncties (Philip & Depczynski, 1997).
oncologica . nummer 03 . 2006
1025219_Oncologie_03_2006.indd 39
39
13-09-2006 07:37:54
Je zou het misschien niet zeggen, maar Jeroen is nu aan het eten.
Heeft u bijvoorbeeld drinkvoeding voorgeschreven gekregen, dan is er ruime
Sterker nog, Jeroen eet de hele dag. Dat moet, want hij heeft ernstige
keuze in soorten en smaken. Met onze smaakservice helpen wij u een optimaal
darmproblemen, waardoor hij resorptiestoomissen ondervindt en te weinig
pakket te kiezen met smaken die u lekker vindt. Wij houden voor u in de gaten
voeding binnenkrijgt op eigen kracht. Dus krijgt Jeroen zijn eten nauwkeurig
wanneer uw machtiging verloopt en of u nog producten nodig heeft. Zodat u
toegediend via een neusmaagsonde. Daardoor kan hij normaal naar school en
zich daarover geen zorgen maakt. Farmadomo is er voor de patiënt. Die kan
gewoon meedoen met zijn vriendjes. Dankzij de zorg van Farmadomo. Onze
rekenen op maximale kwaliteit en veiligheid van onze producten en optimale
deskundige medewerkers verzorgen het machtigings-traject, de levering van
betrouwbaarheid van onze dienstverlening: 24 uur per dag, 7 dagen per week.
voeding, eventueel de voedingspomp en alle benodigde materialen. Dit alles
Aan deze zekerheden dankt Farmadomo haar goede naam bij zorgverzekeraars,
in overleg met uw diëtist of arts. Ook voor andere voedingstherapieën kunt u
instellingen, voorschrijvers en thuiszorg. En niet te vergeten: bij Jeroen.
bij Farmadomo terecht.
Vestigingen: Nuland, Leiden, Niel (België) telefoon 088-3276276 www. farmadomo.com
1025219_Oncologie_03_2006.indd 40
13-09-2006 07:37:55
Binnen de literatuur wordt verslag gedaan van mogelijke richtlijnen om TPV toe te dienen bij terminale patiënten. Als criteria worden de levensverwachting, de WHO performance- schaal en de Karnofsky index (zie afbeelding 2.) gebruikt. 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
-
Geen klachten, geen ziekteverschijnselen;
+
Geringe klachten; Met inspanning tot lichte activiteit in staat; Tot volledige zelfzorg in staat, niet in staat tot werken; Af en toe hulp bij zelfzorg nodig; Veel hulp en frequente zorg nodig; Niet in staat tot zelfzorg, volledige zorg en hulp nodig;
+
Ziekenhuisopname nodig; Zeer ernstig ziek; Stervend; Overleden.
+
Afbeelding 2. Karnofsky-index (Doornink et al. 2003)
ten die TPV ontvangen’ (Malcolm et al. 1980). ‘Gerandomiseerde onderzoeken met betrekking tot parenterale voeding bij patiënten met een vergevorderd stadium van kanker waren niet in staat om enige verbetering in de kwaliteit van leven aan te tonen’ (American College of Physicians Position Paper 1989; Barber et al 1998). ‘Bij ondervoede patiënten met een chronisch darmobstructie in een vergevorderd stadium van hun ziekte en die niet meer reageren op behandelingen, kan TPV hun kwaliteit van leven verbeteren (in 2040%) of het in ieder geval stabiel houden tot 2 maanden voor het overlijden’ (Bozzetti et al. 2002). ‘Bij patiënten met een te verwachten korte levensduur is de kortdurende parenterale voeding vooral bedoeld om de kwaliteit van leven te verbeteren en klachten te verminderen (palliatieve zorg)’ (ReeuwijkWerkhorst et al. 2003). ‘TPV is een mogelijke optie voor patiënten met een gynaecologische vorm van kanker. Het kan een goede palliatie van symptomen bieden en de kwaliteit van leven verbeteren, zelfs gedurende de terminale fase van de ziekte’ (King et al. 1993). ‘Parenterale voeding in de palliatieve fase kan het verlies van voedingsstoffen afremmen, dehydratie voorkomen en de kwaliteit van leven verbeteren bij patiënten met een maligne darmobstructie’ (Bachmann et al 2001). ‘Het lijkt erop te wijzen dat gemiddeld gezien alleen patiënten die langer overleven dan 3 maanden profijt zullen hebben van TPV wat betreft hun kwaliteit van leven, dit profijt is echter maar tijdelijk’ (Bozzetti et al. 2002).
TPV moet niet worden toegediend aan patiënten met een levensverwachting korter dan 3 maanden (AGA guideline 2001; Van de Hoeven & Hofer, 2002; Bachmann e.a., 2001). De overweging om TPV te gebruiken moet alleen gebeuren bij patiënten met een goede performance score (Chapman e.a., 1991; King e.a., 1993; Philip & Depczynski, 1997). ‘Wij raden aan dat TPV wordt toegediend aan patiënten met een Karnofsky Performance score >50 of een performance status ≤2’ (Bachmann e.a., 2001; Bozzetti e.a., 2002), ‘vooropgesteld dat de medische indicatie geldig is, dat er een positieve inschatting is van het welzijn en dat de TPV wordt voortgezet voor een periode van minstens een maand, zolang er geen verslechtering is van de geestelijke gesteldheid van de patiënt.’ (Bozzetti e.a., 2002)
+
Verpleegkundigen De kennis van verpleegkundigen van TPV verschilt per onderdeel. - Dat TPV perifeer mag worden toegediend bij een energetische waarde onder de 1600 kcal, was onbekend bij 11 verpleegkundigen. - Het feit dat TPV de frequentie van het braken kan doen toenemen, was onbekend bij alle verpleegkundigen. - Of TPV de kwaliteit van leven of de levensduur van een patiënt kan bevorderen, bracht verdeeldheid aan het licht (zie afbeelding 3 en 4).
8
Het juiste antwoord is niet duidelijk, in de literatuur wordt verslag gedaan van zowel bevestigende als weersprekende bronnen.
Vraag13. Als er bij een palliatief/terminale ovariumca patiënt door de ziekte
-
of zijn behandeling geen enterale voeding meer mogelijk is, dan leidt de toediening van TPV tot een verhoging van de kwaliteit van leven.
kanker niet gerechtvaardigd, omdat diverse studies geen positief verband hebben kunnen aantonen ten aanzien van het ziekteverloop en de duur van de overleving’ (Doornink et al. 2003). - ‘Gerandomiseerde onderzoeken met betrekking tot parenterale voeding bij patiënten met een vergevorderd stadium van kanker waren niet in staat om enige verbetering in de overlevingstijd aan te tonen’ (American College of Physicians Position Paper 1989; Barber et al. 1998). - ‘Het is nog niet bewezen dat parenterale voeding de overlevingstijd verlengd’ (Disaia & Creasman 2002). - ‘Het is duidelijk dat parenterale voeding soms de dood kan versnellen, dit is voornamelijk het geval bij patiënten die in een vergevorderd stadium van hun ziekte zijn’ (Marik & Pinsky 2003); Alverdy & Burke 1995). + ‘Sommige onderzoekers suggereren dat TPV een verbeterde overle-
7 6 5 4 3 2 1 0 Waar
Niet waar
Weet ik niet
Het juiste antwoord is niet duidelijk. In de literatuur wordt verslag gedaan van zowel bevestigende als weersprekende bronnen. - ‘Frustraties omtrent het niet normaal kunnen eten is een van de belangrijkste negatieve factoren voor de kwaliteit van leven van patiën-
±
Vraag14. Als er bij een palliatief/terminale ovariumca patiënt door de ziekte of zijn behandeling geen enterale voeding meer mogelijk is, dan leidt de toediening van TPV tot een langere levensduur.
7 6 5 4 3 2 1 0 Waar
Niet waar
Weet ik niet
‘Het routinematig toedienen van voeding via sonde of infuus lijkt bij
oncologica . nummer 03 . 2006
1025219_Oncologie_03_2006.indd 41
41
13-09-2006 07:37:58
“Dag Ziekenhuis” boekje Het “Dag Ziekenhuis” boekje is bestemd voor kinderen met kanker. In “Dag Ziekenhuis” kunnen de kinderen lezen wat er in een ziekenhuis allemaal gebeurt, ze kunnen er in tekenen en schrijven. Pharmachemie heeft ook een puzzel voor de kinderen toegevoegd. Het is een zogeheten “woordzoeker”. De woorden aan de linkerkant moeten in de woordzoeker weggestreept worden. De overgebleven letters vormen de oplossing. Ook de tekening op de cover is verzorgd door Pharmachemie. Een jongetje op een goudvis is een oud Chinees symbool voor voorspoed en geluk.
Interesse? Bel onze Service Desk via het gratis telefoonnummer 0800-0228400
Adve Oncologica Vvov L.indd 1
24-05-2006 15:35:22
E P R E X®
THUISSERVICE NU NOG BETER!
M E E R G E M A K, H O G E KWA L I T E I T
complete aanvraag op één formulier
© ORTHO BIOTECH 2006
gratis fax- en telefoonnummer de Eprex® Thuisservice wordt door uw collega’s gewaardeerd met een 8+ Meer informatie? Telefoon: 0800-020 21 22 E-mail:
[email protected]
1025219_Oncologie_03_2006.indd 42
13-09-2006 07:37:59
vingsduur kan bieden en een goede palliatie bij geselecteerde patiënten met een inoperabel maligne darmobstructie’ (Byrne et al. 1979; Wesley 1983; Chapman et al. 1991; Terada et al. 1988; Hopkins et al. 1987; August et al. 1991; Moley et al. 1986; Cartmill et al. 1987; King et al. 1993; Abu-Rustum et al. 1997). + ‘Bij ondervoede patiënten met een chronisch darmobstructie in een vergevorderd stadium van hun ziekte en die niet meer reageren op behandelingen, kan TPV de overlevingstijd verlengen tot langer dan 7 maanden (bij ongeveer 1/3 van de patiënten)’ (Bozzetti et al. 2002). + ‘Gemetastaseerde patiënten met een dunne darmobstructie kunnen mogelijk voordeel hebben van TPV, dit is aangetoond door een verlenging van de overlevingsduur langer dan 60 dagen’ (Duerksen et al. 2004). + ‘Patiënten met een inoperabel maligne darmobstructie, geen metastasevorming in de vitale organen (bv. hersenen, lever en longen), een langzaam groeiende tumor en een goede performance status kunnen een verlenging van de levensduur krijgen met behulp van parenterale voeding’ (Ripamonti et al. 2001; Whitworth et al. 2004). Omdat er geen bewijs voor deze hypothese is, is onduidelijk waar de mening van de verpleegkundigen op is gebaseerd. Volgens de verpleegkundigen hebben patiënten soms/regelmatig moeite met het standpunt van de arts. Dit roept de vraag op of hier een taak ligt voor verpleegkundigen om de patiënt te helpen. Bijna alle verpleegkundigen vinden dat de situatie per patiënt moet worden beoordeeld en dat daar vervolgens het beleid op moet worden afgestemd. Op één verpleegkundige na vinden alle verpleegkundigen dat een patiënt de keuze moet mogen maken of hij wel of geen TPV wil ontvangen. Slechts één verpleegkundige geeft aan dat een patiënt altijd voldoende inspraak krijgt bij die beslissing. Acht verpleegkundigen denken dat patiënten niet altijd zouden kiezen voor TPV als zij deze keuze aangeboden zouden krijgen. Artsen Alle artsen zijn het er over eens dat er in geval van een behandeling, indien nodig, altijd parenteraal moet worden gevoed. Dokter I geeft aan dat een patiënt met parenterale voeding langer een goede kwaliteit van leven kan behouden. Als criteria om TPV te starten worden genoemd een redelijke conditie, een levensverwachting van >4 weken met voeding en de afwezigheid van bijkomende oncontroleerbare klachten. TPV heeft volgens dokter I zeker een meerwaarde in de palliatieve fase. Bij de beslissing omtrent TPV worden zowel de patiënt als de verpleegkundigen niet betrokken. Indien de verpleegkundigen over meer kennis zouden beschikken, zou dit wel kunnen veranderen. Het huidige beleid kan beter en het moet anders. Er moet meer naar de individuele situatie worden gekeken. Volgens dokter II draagt TPV niet bij aan de kwaliteit van leven. Patiënten moeten in een goede conditie zijn en lichamelijk in een goede balans alvorens ze in aanmerking komen voor TPV. Er is waarschijnlijk weinig meerwaarde van TPV in de palliatieve fase. Patiënten worden niet betrokken bij de beslissing, ze worden wel ingelicht over het waarom wel of niet. Verpleegkundigen spelen wel een rol door de informatie die ze geven, maar uiteindelijk gaat het om een medische beslissing. Om de
informatie te kunnen geven, moeten verpleegkundigen mondiger worden. Dit is echter een leerproces voor zowel de verpleegkundigen als de artsen. Er moet een algemene lijn komen in tegenstelling tot de huidige ad hoc beslissingsvorm. Dat is voor alle partijen rustiger. Naast de metabole en catheter gerelateerde complicaties benoemt dokter II tevens het risico dat een patiënt, indien deze langer leeft, door TPV meer klachten kan ontwikkelen. Dokter III geeft aan dat bij patiënten parenterale voeding kan bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van leven. Per patiënt moet worden bekeken of TPV zinvol is. Als selectiecriteria worden een uitstekende conditie en een Karnofsky > 50 genoemd. TPV kan absoluut nodig zijn in de palliatieve fase om iemand in een betere conditie te brengen en om de palliatie van klachten te verbeteren. Patiënten moeten wel betrokken worden bij de beslissing; of dit ook gebeurt is niet duidelijk. Verpleegkundigen spelen absoluut een rol bij de beslissing, maar moeten wel mondiger worden om een betere discussie te kunnen voeren. Het huidige beleid, waarbij er elke keer een discussie ontstaat per individu is goed. Conclusie Binnen de literatuur is sprake van voorzichtigheid als het gaat om welke patiënten baat kunnen hebben bij TPV. Er wordt gesproken over een kleine groep, zeldzame gevallen, waarbij TPV mogelijk een voordeel kan bieden. Wat dit voordeel precies is, komt niet goed naar voren. Een aantal onderzoekers spreekt van een verlenging van de levensduur en een verbetering van de kwaliteit van leven. Dit is echter wederom in sommige situaties het geval. Daarentegen is er ook een aantal onderzoekers dat dit mogelijke voordeel weerspreekt. Of TPV een voordeel biedt, is dus niet duidelijk. Welke patiënten voordeel hebben en wat dat voordeel precies is, wordt uit de literatuur niet duidelijk. De uitgebreidheid van de ziekte, de levensverwachting, de Karnofsky index of de WHO performance schaal kunnen mogelijk een voorspellende waarde hebben ten aanzien van de patiënten die eventueel in aanmerking komen voor TPV. Een langzaam groeiende tumor die de vitale organen nog niet heeft aangedaan, een minimale levensverwachting van >3 maanden, een Karnofsky van >50, en een WHO performance schaal van ≤2 worden gezien als prognostische factoren bij de bepaling welke patiënten eventueel in aanmerking komen voor TPV. Verpleegkundigen blijken wel bepaalde gedachten te hebben over de voor- en nadelen van parenterale voeding. Deze gedachten blijken echter niet altijd juist te zijn en dit roept de vraag op waarop de verpleegkundigen hun mening baseren. De artsen kijken verschillend naar dezelfde situatie. Ze houden andere selectiecriteria aan, de één wat strenger dan de ander. Er is bij de artsen geen eenduidigheid over de vraag of de verpleegkundigen en de betrokken patiënt een rol kunnen spelen in de besluitvorming over wel of niet starten van TPV. De rol van de verpleegkundigen kan groter zijn als ze over meer kennis zouden beschikken en mondiger zouden worden. DE LITERATUURLIJST IS OP TE VRAGEN VIA
[email protected]
oncologica . nummer 03 . 2006
1025219_Oncologie_03_2006.indd 43
43
13-09-2006 07:38:02