www.ks-cycling.com //
[email protected] Geachte klant, we zijn verheugd dat u hebt gekozen voor een nieuwe fiets van KS-CYCLING. Voordat u kunt gaan fietsen, moet u een zorgvuldige eindmontage uitvoeren. Dat is belangrijk voor de betrouwbaarheid en duurzaamheid van uw fiets. In deze handleiding vindt u veel montage- en instelbeschrijvingen voor de verschillende onderdelen en componenten van een fiets, maar ook een overzicht van de werkwijze per type fiets. Bij enkele onderdelen kan worden gekozen uit verschillende uitvoeringen, het precieze type kunt u in de regel uit de beschrijving van uw fiets halen. Mocht desondanks iets niet helemaal duidelijk zijn, kunt u zich per e-mail wenden aan onze technici:
[email protected] Als u niet zeker weet of u beschikt over voldoende technische kennis of als u niet beschikt over het juiste gereedschap, adviseren wij om de eindmontage van de fiets over te laten aan een deskundige, bijvoorbeeld de dichtstbijzijnde rijwielhandel. Houd u er rekening mee dat een nieuwe fiets moet worden ingereden, daarom zullen enkele instellingen die u uitvoert aan een ongebruikte fiets na de eerste 100-200 km eventueel nog eens moeten worden uitgevoerd. Enkele onderdelen, bijvoorbeeld fietswielen en trapaslager, zetten zich onder belasting. Pas nadat de onderdelen zich hebben gezet, kunnen definitieve instellingen worden aangebracht. Totdat deze instellingen definitief zijn, moet u voorzichtiger fietsen en opletten of de instellingen van een onderdeel misschien al moeten worden aangepast. Neem de algemene instructies met betrekking tot de behandeling van fietsen op de volgende pagina's in acht. We wensen u veel plezier met uw nieuwe fiets. Het team van KS-CYCLING
1
www.ks-cycling.com //
[email protected] Algemene instructies met betrekking tot de behandeling van fietsen Veiligheid Uw fiets is uitsluitend veilig mits juist afgesteld en regelmatig onderhouden. De fiets is niet geschikt voor wedstrijden, stunts, trucs en offroad. De fiets is bedoeld voor normaal gebruik van een fiets. Als de fiets beschadigd raakt bij stunts, trucs, wedstrijden of offroad-fietstochten, vervalt de garantie. Veiligheidstips voor fietsen De fiets moet regelmatig op de volgende punten worden gecontroleerd: 1. De fietswielen moeten stevig in het frame en de voorvork zitten. 2. De naaflagers moeten correct zijn ingesteld, zo wordt zijdelingse speling en voortijdige slijtage voorkomen. 3. De remmen moeten 100% goed functioneren. 4. Er mag geen speling op het balhoofdstel zitten. Trek de voorrem aan en beweeg de fiets voor- en achteruit. Eventuele speling kan worden vastgesteld aan de handvaten. 5. De banden mogen niet zijn beschadigd en moeten de juiste bandenspanning hebben. De gegevens kunnen worden gevonden op de zijkant van de band. 6. De versnellingen moeten correct zijn afgesteld. 7. Pedalen en cranks moeten juist zijn aangetrokken. 8. Alle moeren en bouten moeten stevig zijn aangetrokken. 9. Uw zitpositie moet goed zijn ingesteld. Het is uw verantwoordelijkheid dat de fiets veilig en rijklaar is gemonteerd. Instructies met betrekking tot de rijveiligheid 1. Draag om uw eigen bestwil altijd een fietshelm. 2. Kies altijd de versnelling waarbij u niet meer dan zeventig pedaalomwentelingen/min maakt (let daarbij op uw pols). 3. Draag uitsluitend kleding die niet in de fietswielen en kettingbladen kan komen. 4. Kijk tijdens het fietsen voor uw eigen veiligheid altijd ver vooruit. 5. Houd u altijd aan de verkeersregels. 6. Maak altijd gebruik van het fietspad als dat aanwezig is. 7. Kijk voordat u wilt afslaan even over uw schouder om het verkeer in de gaten te houden en geef altijd met een handgebaar aan dat u wilt afslaan. 8. Gebruik altijd duidelijke handsignalen zodat andere verkeersdeelnemers op de hoogte zijn van uw bedoelingen. 9. Let altijd op portieren van geparkeerde auto's: deze kunnen plotseling worden geopend. 10. Let altijd op gaten in de weg, plassen en tramrails. 11. Neem nooit een tweede persoon mee op de fiets. 12. Houd u nooit vast aan een stilstaand voertuig en laat u nooit trekken door een rijdend voertuig. 13. Rijd nooit naast elkaar, altijd achterelkaar. 14. Fiets nooit te dicht op andere voertuigen (ook fietsen). 15. Hang nooit tassen of iets dergelijks aan het stuur. Dat gaat ten koste van uw veiligheid. Aanwijzingen voor het fietsen Rijd extra voorzichtig bij regen en sneeuw. Als de velg nat is, wordt er bij het remmen een smeerlaagje gevormd, waardoor de remweg en de benodigde remkracht kunnen worden verdubbeld. Ook wordt het contact tussen de band en de rijbaan minder. Let op dat uw fiets in het donker moet zijn uitgerust met reflectoren voor (wit), achter (rood), in de spaken (geel)en op de pedalen (geel). Bovendien moet de fiets zijn uitgerust met een verlichtingsinstallatie (koplamp, achterlicht, dynamo).
2
www.ks-cycling.com //
[email protected] Reinigen Om te zorgen dat uw fiets goed functioneert, mogen bewegende delen niet zijn verontreinigd. Gebruik voor het reinigen van aluminium, chromen en gelakte delen een speciale reiniger uit de vakhandel. Na het reinigen moeten de chromen delen weer worden verzegeld. Dat kan het beste worden uitgevoerd met een waxspray en een zachte doek. Dat biedt optimale bescherming tegen roest en zorgt dat de behandelde delen een volgende keer gemakkelijker kunnen worden gereinigd. De tandkrans, de voorderailleur, de ketting, de kettingbladen en de achterderailleur kunnen het beste met een oude tandenborstel worden gereinigd. Vetten en oliën Let op dat de fiets altijd goed is gesmeerd en geolied. Voor het smeren van de kogellagers is speciaal gereedschap en speciale kennis vereist. Daarom is het in dit geval beter deze onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een vakhandel. De kogellagers moeten minimaal eenmaal per jaar worden gesmeerd. Let op: gebruik uitsluitend olie- en vetsoorten die niet verharsen en geen vuildeeltjes, zand en stof bevatten. Neem bijvoorbeeld vet en olie op basis van siliconen. Waarschuwing: er mag geen vet of olie op de velgen, remblokken en banden terechtkomen. Kettingonderhoud Uw ketting moet altijd goed geolied zijn. Als de ketting niet gelijkmatig loopt, kan een schakel vastzitten. Neem de ketting in dat geval in de hand, zodat de vastzittende schakel zich midden tussen uw handen bevindt. Beweeg de ketting nu tegen de rolrichting heen en weer, zodat de schakel weer loskomt. Veiligheid en beveiliging van de fiets Let op: laat uw fiets nooit onbeheerd en onbeveiligd achter. Ieder jaar worden duizenden fietsen gestolen, waarvan het grootste deel nooit wordt teruggevonden. Gebruik een sterk slot, bijvoorbeeld een zware, ijzeren ketting of een beugelslot en veranker de fiets altijd aan een vast voorwerp (boom, pilaar, fietsenstalling etc.). Verwijder alle snel afneembare elementen (zadel met zadelpen, kilometerteller, etc.) van de fiets, trek het slot door het frame, het voor- en achterwiel. De meeste fietsen beschikken over een individueel framenummer. Dit is op een van de volgende punten op het frame te vinden: onder het trapaslager, op de zadelpen, de balhoofdbuis of op de achtervork. U kunt dit framenummer het beste direct op de factuur noteren. Men kan een fiets ook laten registreren bij de politie of laten voorzien van een persoonsgebonden kenmerk.
3
www.ks-cycling.com //
[email protected] Stap voor stap - zo kunt u de montage het beste uitvoeren Hier komt u te weten in welke volgorde u de fiets moet monteren (afhankelijk van het type fiets). Bij enkele modellen kunnen op basis van de uitrusting extra werkzaamheden noodzakelijk zijn. Voor meer informatie kunt u de volgende gebruiks- en montagehandleiding raadplegen. Daar wordt precies aangegeven hoe de verschillende onderdelen moeten worden ingesteld en waar op moet worden gelet. BMX bike 1. Monteer het stuur. 2. Monteer het zadel en de zadelpen. 3. Zet de BMX nu op het stuur en het zadel en monteer het voorwiel en de voorste pegs. Controleer eerst de instelling van het naaflager op het voorwiel. 4. Draai de pedalen erin. Let op dat er verschil is tussen het rechter- en linkerpedaal. 5. Monteer nu de pegs aan het achterwiel en stel daarbij de kettingspanning correct in, controleer bij deze gelegenheid ook de instelling van het naaflager. 6. Voer nu een boutencontrole uit; kijk of alle bouten, schroeven en moeren op de fiets goed zijn aangetrokken. 7. Haak nu de remkabels c.q. rotorkabels in en stel vervolgens de remmen in. 8. Controleer dan de lagers van de voorvork en het trapaslager op speling en controleer of ze gangbaar zijn. Stel deze eventueel bij. 9. Controleer of de fietswielen rondlopen en de spaakspanning, trek eventueel de spaken aan en centreer de fietswielen. 10. Pomp vervolgens de banden op tot de vereiste bandenspanning is bereikt, dit staat vermeld op de zijkant van de band. Vouwfiets 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10.
Klap eerst het frame en de stuurpen uit en vergrendel de sluitingen vervolgens met de snelspanners. Monteer het zadel en de zadelpen. Draai de pedalen erin. Let erop dat er verschil is tussen het rechter- en linkerpedaal. Voer nu een boutencontrole uit; kijk of alle bouten, schroeven en moeren op de fiets goed zijn aangetrokken. Controleer nu de versnellingen, indien aanwezig en stel deze eventueel in. Dat is bijzonder belangrijk, omdat schade door onjuist of niet ingestelde versnellingen niet binnen het kader van de garantiebepalingen valt. Stel nu de remmen in. Controleer de lagers van de voorvork, de fietswielen en het trapaslager op speling en controleer of ze gangbaar zijn. Stel deze eventueel bij. Controleer of de fietswielen rondlopen en de spaakspanning, trek eventueel de spaken aan en centreer de fietswielen. Pomp nu de banden op tot de vereiste bandenspanning is bereikt, dit staat vermeld op de zijkant van de band. Monteer tot besluit de eventueel meegeleverde accessoires.
Kinderfiets 1. 2. 3. 4.
Monteer het stuur. Monteer het zadel en de zadelpen. Schroef indien aanwezig de koplamp en het spatbord op de voorvork. Zet de fiets nu ondersteboven op het zadel en het stuur en monteer het voorwiel. Controleer eerst de instelling van het naaflager op het voorwiel. Let op bijzonderheden die van belang kunnen zijn bij componenten zoals de snelspanner, naafdynamo of schijfrem. 5. Draai de pedalen erin. Let erop dat er verschil is tussen het rechter- en linkerpedaal. 6. Voer nu een boutencontrole uit; kijk of alle bouten, schroeven en moeren op de fiets goed zijn aangetrokken. 7. Controleer nu de versnellingen, indien aanwezig en stel deze eventueel in. Dat is bijzonder belangrijk, omdat schade door onjuist of niet ingestelde versnellingen niet binnen het kader van de garantiebepalingen valt. Indien uw fiets voorzien is van een naafversnelling of geen versnellingen heeft,
4
www.ks-cycling.com //
[email protected]
8. 9. 10. 11. 12.
stelt u de kettingspanning correct in, controleer bij deze gelegenheid ook de instelling van het naaflager. Bij kinderfietsen met steunwielen moeten deze nu worden gemonteerd. Stel nu de remmen in. Controleer de lagers van de voorvork, de fietswielen en het trapaslager op speling en controleer of ze gangbaar zijn. Stel deze eventueel bij. Controleer of de fietswielen rondlopen en de spaakspanning, trek eventueel de spaken aan en centreer de fietswielen. Pomp nu de banden op tot de vereiste bandenspanning is bereikt, dit staat vermeld op de zijkant van de band. Monteer tot besluit de eventueel meegeleverde accessoires.
Mountainbike 1. Monteer het stuur. 2. Monteer het zadel en de zadelpen. 3. Zet de MTB nu ondersteboven op het zadel en het stuur en monteer het voorwiel. Controleer eerst de instelling van het naaflager op het voorwiel. Let daarbij op de correcte montage van de schijfrem en/of de snelspanner, indien aanwezig. 4. Draai de pedalen erin. Let erop dat er verschil is tussen het rechter- en linkerpedaal. 5. Voer nu een boutencontrole uit; kijk of alle bouten, schroeven en moeren op de fiets goed zijn aangetrokken. 6. Controleer nu de versnellingen en stel deze eventueel in. Dat is bijzonder belangrijk, omdat schade door onjuist of niet ingestelde versnellingen niet binnen het kader van de garantiebepalingen valt. 7. Bevestig nu de remkabels en stel de remmen in. Neem daarbij de bijzonderheden van de betreffende reminstallatie in acht. 8. Controleer de lagers van de voorvork, de fietswielen en het trapaslager op speling en controleer of ze gangbaar zijn. Stel deze eventueel bij. 9. Controleer de spaakspanning en of de fietswielen rondlopen, trek eventueel de spaken aan en centreer de fietswielen. 10. Pomp nu de banden op tot de vereiste bandenspanning is bereikt, dit staat vermeld op de zijkant van de band. 11. Monteer tot besluit de eventueel meegeleverde accessoires. Racefiets 1. Monteer het stuur. 2. Monteer het zadel en de zadelpen. 3. Zet de fiets nu ondersteboven op het zadel en het stuur en monteer het voorwiel. Controleer eerst de instelling van het naaflager op het voorwiel. Let daarbij ook op de juiste montage van de snelspanner, als deze aanwezig is. 4. Draai de pedalen erin. Let erop dat er verschil is tussen het rechter- en linkerpedaal. 5. Voer nu een boutencontrole uit; kijk of alle bouten, schroeven en moeren op de fiets goed zijn aangetrokken. 6. Controleer nu de instelling van de versnellingen en stel deze eventueel in. Dat is bijzonder belangrijk, omdat schade door onjuist of niet ingestelde versnellingen niet binnen het kader van de garantiebepalingen valt. 7. Stel nu de remmen in. 8. Controleer de lagers van de voorvork, de fietswielen en het trapaslager op speling en controleer of ze gangbaar zijn. Stel deze eventueel bij. 9. Controleer de spaakspanning en of de fietswielen rondlopen, trek eventueel de spaken aan en centreer de fietswielen. 10. Pomp nu de banden op tot de vereiste bandenspanning is bereikt, dit staat vermeld op de zijkant van de band. 11. Monteer tot besluit de eventueel meegeleverde accessoires. Trekking-fiets / Citybike 1. Monteer het stuur. 2. Monteer het zadel en de zadelpen. 3. Schroef de koplamp en het spatbord op de voorvork.
5
www.ks-cycling.com //
[email protected] 4. Zet de fiets nu ondersteboven op het zadel en het stuur en monteer het voorwiel. Controleer eerst de instelling van het naaflager op het voorwiel. Let op bijzonderheden die van belang kunnen zijn bij componenten zoals de snelspanner, naafdynamo of schijfrem. 5. Draai de pedalen erin. Let erop dat er verschil is tussen het rechter- en linkerpedaal. 6. Voer nu een boutencontrole uit; kijk of alle schroeven, bouten en moeren op de fiets goed zijn aangetrokken. 7. Controleer nu de versnellingen indien aanwezig en stel deze eventueel in. Dat is bijzonder belangrijk, omdat schade door onjuist of niet ingestelde versnellingen niet binnen het kader van de garantiebepalingen valt. 8. Stel nu de remmen in. 9. Controleer de lagers van de voorvork, de fietswielen en het trapaslager op speling en controleer of ze gangbaar zijn. Stel deze eventueel bij. 10. Sluit nu indien nodig de kabels van de verlichting aan, lijn de dynamo uit en controleer of de verlichting goed werkt. 11. Controleer de spaakspanning en of de fietswielen rondlopen, trek eventueel de spaken aan en centreer de fietswielen. 12. Pomp nu de banden op tot de vereiste bandenspanning is bereikt, dit staat vermeld op de zijkant van de band. 13. Monteer tot besluit de eventueel meegeleverde accessoires.
6
www.ks-cycling.com //
[email protected] Inhoudsopgave van de montagehandleiding Voorwoord ..............................................................................................................................................1 Algemene instructies met betrekking tot de behandeling van fietsen................................................2 Stap voor stap - zo kunt u de montage het beste uitvoeren ................................................................4 BMX bike ........................................................................................................................................................4 Vouwfiets ........................................................................................................................................................4 Kinderfiets .......................................................................................................................................................4 Mountainbike ..................................................................................................................................................5 Racefiets ..........................................................................................................................................................5 Trekking-fiets / Citybike .................................................................................................................................5
Inhoudsopgave van de montagehandleiding ........................................................................................7 1. Stuurpen / Stuur / Balhoofdstel .......................................................................................................10 Stuur .............................................................................................................................................................. 10 Standaard-stuurpen of conische stuurpen ...................................................................................................... 10 Verstelbare stuurpen ...................................................................................................................................... 10 Ahead-stuurpen ............................................................................................................................................. 10 Standaardbalhoofdstel c.q. balhoofdstel met schroefdraad ........................................................................... 10 Ahead-balhoofdstel ....................................................................................................................................... 11
2. Zadel / Zadelpen ...............................................................................................................................12 Zadelpositie ................................................................................................................................................... 12 Patent-zadelpen ............................................................................................................................................. 12 Zadelpen kaars .............................................................................................................................................. 12 Verende zadelpen .......................................................................................................................................... 12
3. Pedalen ..............................................................................................................................................13 4. Crankset / Trapaslager ....................................................................................................................14 Crankset ........................................................................................................................................................ 14 Conuslager (trapaslager) ............................................................................................................................... 14 Cartridge-lager (trapaslager) ......................................................................................................................... 14 Fauberlager (trapaslager)............................................................................................................................... 14 ISIS-lager / Octalink-lager (trapaslager) ....................................................................................................... 15 BMX-crankset, 3-delig .................................................................................................................................. 15
5. Versnellingen ....................................................................................................................................16 5.1 Voorderailleur...............................................................................................................................16 Klemtype (standaard) .................................................................................................................................... 16 Direct gemonteerde uitvoering (racefiets) ..................................................................................................... 17
5.2 Schakelmechanisme achter ...........................................................................................................17 Derailleur ...................................................................................................................................................... 17 Naafversnellingen ......................................................................................................................................... 18
7
www.ks-cycling.com //
[email protected] 5.3 Verstellers .....................................................................................................................................19 Versteller met draaigreep .............................................................................................................................. 19 Easy Fire / Rapid Fire.................................................................................................................................... 20 Dual Control-versteller (racefiets)................................................................................................................. 20
6. Remmen.............................................................................................................................................22 6.1 Schijfremmen ...............................................................................................................................22 Algemene instructies bij schijfremmen ......................................................................................................... 22 PROMAX mechanische schijfrem ................................................................................................................ 22 ASSESS (type III) mechanische schijfrem.................................................................................................... 23 ZOOM mechanische schijfrem ..................................................................................................................... 23
6.2 V-brake .........................................................................................................................................24 6.3 Terugtraprem ................................................................................................................................25 6.4 Zijtrekrem / Racefietsrem .............................................................................................................25 6.5 U-brake .........................................................................................................................................26 U-brake op het voorwiel ................................................................................................................................ 26 U-brake op het achterwiel ............................................................................................................................. 27
6.6 Trommelrem .................................................................................................................................27 7. Naven / Fietswielen / Spaken ...........................................................................................................28 Montage voorwiel ......................................................................................................................................... 28 Lagerspeling op de naaf ................................................................................................................................ 28 Centreren ....................................................................................................................................................... 28 Snelspanners .................................................................................................................................................. 28 Naafdynamo .................................................................................................................................................. 29
8. Ketting ...............................................................................................................................................30 Kettingonderhoud .......................................................................................................................................... 30 Kettingspanning ............................................................................................................................................ 30 Kettingslijtage ............................................................................................................................................... 30
9. Verlichting.........................................................................................................................................31 9.1 Dynamo ........................................................................................................................................31 Standaard ....................................................................................................................................................... 31 Naafdynamo .................................................................................................................................................. 32
9.2 Achterlicht ....................................................................................................................................33 Standaard ....................................................................................................................................................... 33 Batterij ........................................................................................................................................................... 33
9.3 Koplamp .......................................................................................................................................33 Standaard ....................................................................................................................................................... 33 Voor Naafdynamo ......................................................................................................................................... 33
10. Speciale accessoires voor BMX en dirtbikes ................................................................................34
8
www.ks-cycling.com //
[email protected] 10.1 Rotorsystemen ............................................................................................................................34 F-set rotorsysteem ......................................................................................................................................... 34 Standaard-rotorsysteem ................................................................................................................................. 34
10.2 Pegs (axlepegs) ...........................................................................................................................35 10.3 Kettinggeleiding .........................................................................................................................35 11. Speciale accessoires voor kinderfietsen ........................................................................................36 Steunwielen ................................................................................................................................................... 36
9
www.ks-cycling.com //
[email protected] 1. Stuurpen / Stuur / Balhoofdstel Stuur Het stuur moet, van voren naar de fiets gezien, horizontaal worden gemonteerd. Om het stuur te verstellen, maakt u de klembout op de stuurpen los en draait u het stuur in de juiste positie. Draai de klembout(en) (aanhaalmoment 10-20 Nm) vervolgens weer aan. De remhendels moeten in één lijn worden gemonteerd met de armen en handen, d.w.z. als u op de fiets zit, moeten uw polsen niet in een hoek staan als deze op de handvaten liggen. Standaard-stuurpen of conische stuurpen De conische stuurpen wordt door een bout (aanhaalmoment 20 Nm) in de binnenbalhoofdbuis vastgeklemd, hiervoor is een inbussleutel nr. 6 nodig. Bij enkele modellen, bijvoorbeeld de omafietsen kan echter ook een steeksleutel 10, 11 of 12 nodig zijn. De klembouten bevinden zich boven of voor op de stuurpen. Op de stuurpenschacht is een markering in het materiaal aangebracht. Dit geeft aan hoever de stuurpen uit de voorvork kan worden getrokken. Als deze markering wordt overschreden, kan er een breuk ontstaan in de stuurpen of de schacht, wat ernstig letsel tot gevolg kan hebben. Verstelbare stuurpen Bij veel trekkingfietsen en citybikes wordt een verstelbare conische stuurpen ingebouwd. Deze wordt als een normale, conische stuurpen gemonteerd, maar bij deze uitvoering kan de hoek van de stuurpen worden aangepast. Deze stuurpen kan worden aangepast door de bout onder de beugel naar het stuur met een inbussleutel nr. 6 los te draaien. Als de vergrendeling los is, kan de hoek worden aangepast, waarna de bout weer kan worden aangedraaid (aanhaalmoment 20 Nm). De beide bouten opzij aan de stuurpen zijn geborgd en mogen niet worden losgedraaid, deze hoeven ook niet te worden losgedraaid voor het verstellen van het stuur. Als de stuurpen of het stuur zijdelings wiebelt, moet de bout voor het instellen van de hoek worden aangetrokken. Als het hierdoor niet is verholpen, is de stuurpen eventueel uitgeslagen. Verstelbare stuurpennen kunnen vanwege het extra scharnierpunt niet zo zwaar worden belast als stuurpennen uit één stuk. Daarom zijn deze comfortelementen vaak niet te vinden op de meer sportief georiënteerde fietsen. Ahead-stuurpen De Ahead-stuurpen wordt met een of twee bouten opzij aan de buitenkant op de binnenbalhoofdbuis geklemd. Een Ahead-stuurpen kan niet in hoogte worden versteld. Deze stuurpen kan wel worden vervangen door een andere, steilere, langere of kortere stuurpen. Met de bout in het midden van de Ahead-kap wordt het balhoofdstel van tevoren ingesteld. Lijn de stuurpen uit ten opzichte van het voorwiel. Draai vervolgens de bouten aan de zijkant aan (aanhaalmoment ca. 10 Nm). Kijk ook onder "Ahead-balhoofdstel". Standaardbalhoofdstel c.q. balhoofdstel met schroefdraad Om het balhoofdstel in te stellen hebt u twee steeksleutels met een sleutelwijdte van 32 mm (1" voorvork c.q. stuurpenschacht) of 36 mm (1 1/8" voorvork c.q. stuurpenschacht) nodig. De een om de contramoer los te draaien, de ander voor de lagerschaal. Bij sommige modellen is op de lagerschaal alleen een inkeping aangebracht, hier is wellicht een tang in plaats van een steeksleutel nodig. Plaats de sleutels op de contramoer en de lagerschaal, deze delen zijn ten opzichte van elkaar vastgezet. Draai de contramoer los en draai deze 2-3 omwentelingen linksom. Trek nu aan de voorrem en beweeg de fiets voor- en achteruit. Als de voorvork krakende geluiden produceert, draait u de lagerschaal rechtsom tot de geluiden minder worden. Houd de lagerschaal met een sleutel vast en draai vervolgens de contramoer weer aan. Trek nu weer aan de voorrem en controleer nogmaals of de geluiden weg zijn. Til de fiets voor op en beweeg het stuur heen en weer. Het lager mag niet knappen, krassen of blijven hangen.
10
www.ks-cycling.com //
[email protected] Ahead-balhoofdstel Om het balhoofdstel in te stellen, moet de stuurpen worden losgedraaid. Draai hiervoor de beide bouten opzij bij de stuurpen los. Pak nu de inbus- of zeskantbout op de kap vast met een geschikte sleutel, trek aan de voorrem en schuif de fiets vooruit en achteruit. Draai daarbij de bout zolang rechtsom, tot er geen krakende geluiden meer hoorbaar zijn en er geen speling meer kan worden waargenomen op het lager. Lijn nu de stuurpen weer uit ten opzichte van het voorwiel en draai de bouten opzij vast (aanhaalmoment 10 Nm). Til de fiets voor op en beweeg het stuur heen en weer. Het lager mag niet knappen, krassen of blijven hangen.
11
www.ks-cycling.com //
[email protected] 2. Zadel / Zadelpen Zadelpositie Het zadel moet stevig vast en comfortabel worden gemonteerd. De juiste zadelhoogte kan worden vastgesteld door uw voet met de hak op het pedaal in de onderste positie te plaatsen en uw been licht gebogen te houden. Het been mag niet gestrekt zijn. Het zadel kan ook naar voren of naar achteren worden geschoven - de instelling moet zo worden gekozen dat de knie zich bij horizontale positie direct boven de trapas bevindt. Het zadel mag niet in het kruis drukken; stel het zadel zo in dat u geen pijn ervaart. Bij kinderen is het van belang dat ze goed met beide voeten aan de grond kunnen komen als ze op het zadel zitten. Patent-zadelpen Het zadel wordt hier in een bij de zadelpen behorende klem bevestigd, het zadel wordt over het algemeen vastgezet met een M8-inbusbout (20 Nm), die kan worden aangedraaid met een inbussleutel nr. 6. Breng het zadel in de gewenste positie en trek vervolgens de klembouten aan. Op de zadelpen is een markering in het materiaal aangebracht. Deze geeft aan hoever de zadelpen maximaal uit het frame kan worden getrokken. Trek de zadelpen nooit verder uit het frame, deze kan anders afbreken of verbuigen, wat ernstig letsel tot gevolg kan hebben. Zadelpen kaars Hier wordt het zadel met een zadelklem op de zadelpen bevestigd. Let op dat de zadelklem boven weer uit de zadelklem moet komen, alleen dan kan de zadelklem goed worden vastgezet. Zet het zadel in de juiste positie en trek de moer aan (20 Nm), om het zadel in deze positie vast te zetten. Hiervoor is een steeksleutel nr. 12, 13 of 14 nodig. Op de zadelpen is een markering in het materiaal aangebracht. Deze geeft aan hoever de zadelpen maximaal uit het frame kan worden getrokken. Trek de zadelpen nooit verder uit het frame, deze kan anders afbreken of verbuigen, wat ernstig letsel tot gevolg kan hebben.. Verende zadelpen Verende zadelpennen zijn verkrijgbaar in de uitvoeringen 'kaars' of 'patent', kijk hierboven voor het instellen van het zadel. Bij verende zadelpennen kan de rebound meestal worden ingesteld, deze instelling kan meestal met een inbussleutel nr. 6 aan de onderzijde van de zadelpen worden uitgevoerd. Er zijn ook modellen waarvoor een sleufschroevendraaier nodig is. Af fabriek is de rebound van de zadelpen zeer zacht ingesteld. Als de veerpen bij het fietsen doorslaat, moet de veer worden aangespannen door de stelschroef (aan de onderzijde van de zadelpen) rechtsom te draaien. De vierkante pen moet van tijd tot tijd worden gesmeerd om te zorgen dat de veerpen gemakkelijk blijft veren. Trek het harmonicarubber dat de vierkante pen beschermt tegen verontreinigingen omhoog en vet het vierkant licht in. Plaats daarna het harmonicarubber weer goed in de groef. Afhankelijk van het model kan de punt van het zadel licht van rechts naar links worden bewogen. Dat komt omdat de vierkante pen niet helemaal spelingvrij is, anders wordt de verende werking te veel belemmerd. Bij sommige modellen kan deze speling met behulp van een kartelschroef onder het harmonicarubber worden ingesteld.
12
www.ks-cycling.com //
[email protected] 3. Pedalen Houd bij de pedalen rekening met het feit dat er verschil is tussen het rechter- en linkerpedaal. Dit is altijd aangegeven op de trapas. "L" voor "links" en "R" voor "rechts". Links en rechts bezien vanuit de positie als men op de fiets zit. Het rechterpedaal wordt rechtsom, dus met de klok mee, vastgeschroefd, zoals ook het geval is bij gangbare schroeven en bouten. Het linkerpedaal wordt echter linksom, tegen de klok in dus, vastgedraaid. Dit noemt men ook wel linksdraaiend schroefdraad. Probeer de pedalen nooit onderling te verwisselen, hiermee beschadigt u de schroefdraad. Probeer ook niet de pedalen met geweld vast te draaien! Als het niet gemakkelijk gaat, zit het pedaal vaak scheef in de schroefdraad van de cranks. Probeert u het nog eens. De eerste gangen moeten met de hand worden ingedraaid. Daarna worden de pedalen met een aanhaalmoment van 30 Nm aangetrokken. Na de eerste kilometers moeten de pedalen nog eens worden nagetrokken. Om de pedalen later zonder problemen te verwijderen, adviseren we de schroefdraad voor het plaatsen licht in te vetten.
13
www.ks-cycling.com //
[email protected] 4. Crankset / Trapaslager Crankset De cranks worden bij een normale vierkante of andere trapas met een crankbout op de trapas bevestigd. De crankbout (aanhaalmoment 40 Nm) wordt met een steeksleutel nr. 14 of een 8 mm inbussleutel aangedraaid. Met name bij nieuwe cranks moeten de crankbouten na enkele kilometers nog eens worden gecontroleerd. Als er op een fiets met losse cranks wordt gereden, is de vierkante trapas of eventueel de vertanding uitgeslagen. De crankset kan dan niet meer worden vastgezet en moet worden vervangen. Conuslager (trapaslager) Het conuslager is een bouwvorm van het binnenlager. Dit lager is instelbaar, in tegenstelling tot het cartridge-lager. Zoals bij alle instelbare kogellagers moet ook hier, juist bij een nieuwe fiets, worden gecontroleerd of het lager juist is ingesteld. De instelling wordt aan de linkerzijde van het lager uitgevoerd. De contraring wordt met een haaksleutel of steeksleutel losgedraaid. Vervolgens kan het binnendeel, de lagerschaal, met een steeksleutel worden gedraaid. Linksom wordt het lager losser, rechtsom strakker gedraaid. Het lager moet zo worden ingesteld, dat het niet te strak is en schoksgewijs loopt, maar ook niet te losjes, zodat de cranks heen en weer kunnen worden bewogen. U kunt het beste de ketting van het kettingblad nemen, want dan kunt u beter vaststellen hoe het lager is ingesteld. Als u de juiste instelling hebt gevonden, draait u de contraring (aanhaalmoment 20 Nm) weer aan. Conuslagers moeten in regelmatige intervallen worden gecontroleerd en onderhouden. Als u constateert dat er speling op het lager zit, moet het worden bijgesteld. Als het lager onveranderd wordt doorgebruikt, kan het beschadigd raken of sneller slijten. Als een lager begint te kraken, moet u het demonteren, reinigen en voorzien van een royale portie vet. Vervolgens moet het weer worden gemonteerd. Als op de loopvlakken van de as of lagerschalen gaatjes te zien zijn, is het lager versleten en moet het worden vervangen. Cartridge-lager (trapaslager) Het cartridge-lager is een bouwvorm van het trapaslager. Het cartridge-lager is echter niet instelbaar en behoeft geen speciaal onderhoud. Het bestaat uit een ingekapselde lagereenheid, die van rechts in het frame wordt geschroefd en een lagerschaal aan de linkerkant. Daarvoor hebt u een speciale, meervoudig vertande sleutel nodig. Als dit lager begint te kraken, moet het worden gedemonteerd en nagekeken. Draai de as met de vingers. Als u daarbij merkt dat de as blijft hangen of schoksgewijs loopt, is het lager versleten en moet het worden vervangen. Als het lager goed loopt, loopt het gelijkmatig, kunt u de eenheid royaal van vet voorzien en weer plaatsen (aanhaalmoment 50 Nm). Het krakende geluid werd dan waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat het lager droog was of niet goed vastzat. Fauberlager (Innenlager) Het fauberlager wordt meestal aangetroffen bij fietsen met een crankset uit één stuk, bijv. BMX, beachcruisers of kinderfietsen. Het fauberlager kan aan de linkerkant worden ingesteld, draai de contramoer met een geschikte steeksleutel of een waterpomptang aan. Hierbij moet in acht worden genomen dat het gaat om linksdraaiend schroefdraad. Het kan dus worden geopend door rechtsom, met de klok mee te draaien, dit in tegenstelling tot normaal schroefdraad. Daarna kan de achterliggende lagerconus worden verzet, de conus kan vaak worden gedraaid met de vingers of een schroevendraaier. Het lager moet zo worden ingesteld, dat het niet te strak is en schoksgewijs loopt, maar ook niet te losjes, zodat de cranks heen en weer kunnen worden bewogen. U kunt het beste de ketting van het kettingblad nemen, want dan kunt u beter vaststellen hoe het lager is ingesteld. Als de juiste instelling is gevonden, kan de contramoer (aanhaalmoment 20 Nm) weer worden aangedraaid. Fauberlagers moeten in regelmatige intervallen worden gecontroleerd en onderhouden.
14
www.ks-cycling.com //
[email protected] Als u constateert dat er speling op het lager zit, moet het worden bijgesteld. Als het lager onveranderd wordt doorgebruikt, kan het beschadigd raken of het kan leiden tot meer slijtage. Als een lager begint te kraken, moet u het demonteren, reinigen en voorzien van een royale portie vet. Vervolgens moet het weer worden gemonteerd. Als op de loopvlakken van de as of lagerschalen gaatjes te zien zijn, is het lager versleten en moet het worden vervangen.. ISIS-lager / Octalink-lager (trapaslager) ISIS- en Octalink-trapaslagers zijn ook cartridge-lagers, maar hebben geen vierkante astap. De as heeft bij deze lagers een grotere diameter en voor de crankbevestiging een meertandige aansluiting. Daardoor gaan de lagers langer mee, verder is alles hetzelfde als bij een normaal cartridge-lager. Voor informatie over het onderhoud en de instelling van deze lagers raadpleegt u "Cartridge-lager". BMX Kurbeln, 3-teilig De driedelige BMX-crankset bevat een bijpassend trapaslager met zeskante astap. Het trapaslager zelf is een fauberlager, voor het instellen ervan moet echter de linker crank worden verwijderd, vervolgens kan het lager net als een fauberlager worden ingesteld. Voor informatie hieromtrent kijkt u bij "Fauberlager". Bijzonder aan de driedelige crankset zijn de dubbel verschroefde, extreem stijve crankarmen. Om de crankarmen goed vast te zetten op de as, moeten eerst de crankbouten aan de zijkant (aanhaalmoment 20 Nm) worden aangetrokken. Vervolgens moeten de klembouten van de cranks worden aangetrokken, deze lopen van het onderste uiteinde van de crank dwars door de crank. Met de klembout wordt de crank zonder speling vastgezet op de as. Vanwege de extreme stijfheid van de crank moet de klembout (aanhaalmoment 40 Nm) zeer goed worden aangetrokken. Als de crankbout tijdens het fietsen losraakt, is de klembout niet stevig genoeg aangetrokken. De meeneempen voor het kettingblad op de rechtercrank is bij de 3-delige crankset verstelbaar en uitwisselbaar. Voor de eerste fietstocht moet worden gecontroleerd of de meeneempen voldoende naar buiten staat en binnen op het kettingblad uitsteekt. Als dat niet het geval is, moet deze verder uit de crank worden gedraaid c.q. moet er een ring M8 worden geplaatst. Hiervoor kan de rechter crank van de as worden genomen.
15
www.ks-cycling.com //
[email protected] 5. Versnellingen 5.1 Voorderailleur Klemtype (standaard) De voorderailleur moet eerst goed worden uitgelijnd. De voorderailleur kan worden aangepast qua hoogte en qua hoek ten opzichte van het kettingblad (draaien). Dan moet de klem iets worden losgemaakt. De voorderailleur moet zo worden uitgelijnd, dat de buitenste kettinggeleideplaat naar boven toe een afstand van 1-3 mm ten opzichte van het grote kettingblad heeft. Als de hoogte goed is ingesteld, moet de hoek worden ingesteld. De buitenste kettinggeleideplaat moet dan zo worden uitgelijnd, dat het parallel ten opzichte van de ketting loopt, als de ketting voor om het grote kettingblad en achter om het kleine kettingwiel ligt. De klembout (aanhaalmoment 5-7 Nm) van de klem kan nu weer worden aangetrokken.
Nadat de voorderailleur correct is uitgelijnd, moet het zwenkbereik worden ingesteld. Met de begrenzingsschroeven kan de voorderailleur naar buiten en naar binnen toe worden begrensd. Het verdient aanbeveling om met de binnenste begrenzing te beginnen. Schakel in de kleinste versnelling (voor klein, achter groot) en stel dan de binnenste kettinggeleideplaat in op een afstand van 0,5 tot 1 mm ten opzichte van de ketting. Indien noodzakelijk kan nu de grove instelling van de kabelspanning worden uitgevoerd, de derailleurkabel mag niet worden belast, maar ook niet te losjes zijn ingesteld. Als een van beide het geval is, moet de klembout voor de derailleurkabel (aanhaalmoment 5-7 Nm) worden losgedraaid en moet de derailleurkabel onder de juiste spanning opnieuw worden bevestigd. Als de derailleurkabel onder spanning heeft gestaan, moet de begrenzing van de voorderailleur naar binnen toe nogmaals worden gecontroleerd en eventueel bijgesteld. Nu kan het zwenkbereik van de voorderailleur naar buiten toe worden begrensd. Daarvoor moet in de grootste versnelling worden geschakeld (voor groot, achter klein), de afstand van de buitenste kettinggeleideplaat moet worden teruggebracht tot een afstand van 0,5 tot 1 mm ten opzichte van de ketting. Als de buitenste kettinggeleideplaat niet eens zover naar buiten kan gaan dat deze afstand wordt bereikt, is de begrenzingsschroef te ver aangedraaid of is spanning van de derailleurkabel te laag en moet deze worden gecorrigeerd. Als ook dit alles is ingesteld, kan met de fijnafstelling worden begonnen. Hiervoor moet in stilstand in alle versnellingen worden geschakeld. Hierbij is een tweede persoon zeer handig: deze kan het wiel omhoog houden terwijl u de cranks draait en doorschakelt. Er moet worden gecontroleerd of de voorderailleur in een versnelling in aanraking komt met de kettingbladen. Dit kan de voorderailleur ernstig beschadigen. Bij het terugschakelen moet de ketting altijd snel wisselen naar het kettingblad dat net één slag kleiner is. Als dat niet gebeurt, is de spanning van de derailleurkabel te hoog. Deze moet met de stelschroef op de versteller worden teruggebracht. Als alleen het schakelen naar het kleinste kettingblad niet goed plaatsvindt, is het zwenkbereik te ver begrensd en moet het worden bijgesteld. Bij het schakelen naar het kleinste kettingblad moet de ketting er echter in geen geval vanaf vallen.
16
www.ks-cycling.com //
[email protected] Als dat wel gebeurt, is het zwenkbereik naar binnen toe nog niet voldoende begrensd en moet het worden bijgesteld. Ook moet de ketting bij het schakelen naar het grote kettingblad niet naar buiten toe van het blad vallen. Als dat wel het geval is, is ook hier het zwenkbereik nog niet goed begrensd en moet het worden bijgesteld. Het middelste kettingblad heeft geen begrenzingsschroeven, alle instellingen hieromtrent kunnen met de kabelspanning worden bijgesteld. Als de schakeling van het kleine naar het middelste kettingblad niet goed verloopt, is de spanning van de derailleurkabel onvoldoende. Als de ketting niet goed van het grote naar het middelste blad loopt, is deze spanning te hoog. Als alles goed functioneert en als ook de achterderailleur en de rest van de fiets goed zijn ingesteld, kunt u beginnen met een voorzichtige proefrit. Hierbij moeten voorzichtig alle versnellingen een voor een worden geprobeerd. Onder belasting kan het schakelen net iets anders verlopen dan onbelast. Daarom moet het nogmaals worden gecontroleerd en eventueel dienovereenkomstig worden gecorrigeerd. Houd er ook rekening mee dat nieuwe derailleurkabels zich eventueel nog moeten zetten en daarom nog eens moeten worden bijgesteld. Dit kan via de stelschroeven voor de kabelspanning op de verstellers worden ingesteld. Als een fiets met 18, 21, 24 of 27 versnellingen wordt aangeboden, moet u deze niet allemaal gebruiken. Over het algemeen moet worden voorkomen dat de ketting gekruist wordt gebruikt, dat wil zeggen, groot kettingblad voor en groot tandwiel achter. Doordat de ketting dan bijzonder schuin loopt, kan deze tegen de voorderailleur schuren, waardoor de ketting sneller slijt. Bij fietsen met 24 of meer versnellingen moeten de grootste en de kleinste kettingbladen niet worden gebruikt. In deze versnellingen is het mogelijk dat de ketting tegen de kettinggeleideplaten loopt. Direct gemonteerde uitvoering (racefiets) De voorderailleur wordt hier niet met een klem op het frame bevestigd, maar op een bevestigingslip die zich op het frame bevindt. Dat verandert echter niets aan de instellingsmogelijkheden, daarom kan het gedeelte "Voorderailleur klemtype" in de handleiding gewoon worden gevolgd. Voor het verzetten van de voorderailleur-positie moet ook hier de bevestigingsschroef (aanhaalmoment 5-7 Nm) worden losgedraaid en na de uitlijning weer overeenkomstig worden aangedraaid. Omdat deze voorderailleur echter vaak uitsluitend wordt gebruikt op racefietsen, moeten de bijzonderheden ervan in acht worden genomen bij gebruik van Dual Control-verstellers, ook wel schakel-/remhendels genoemd. Voor meer informatie kijkt u bij de verstellers onder "Dual Control (racefiets)".
5.2 Schakelmechanisme achter Achterderailleur De achterderailleur hoeft in tegenstelling tot de voorderailleur niet te worden uitgelijnd. Omdat de achterderailleur door zijn positie op de fiets echter met name tijdens het transport kan worden verzet, moet eerst worden gecontroleerd of het zich nog in de juiste positie bevindt. De achterderailleur moet precies verticaal staan, parallel aan de verticale as van de fiets. Als dat niet het geval is, kan men het instellen van de achterderailleur wel vergeten. Neem contact op met de fabrikant of leverancier over hoe nu verder. Bij sommige modellen kan het schakeloog, de bevestiging van de achterderailleur op het frame worden vervangen. Bij fietsen zonder een dergelijk te vervangen schakeloog kan de achterderailleur eventueel worden bijgesteld door een deskundige, raadpleeg uw fabrikant of leverancier voor meer informatie. Als alles in orde is met de achterderailleur kan het zwenkbereik worden ingesteld. Afhankelijk van het type achterderailleur bevinden zich de schroeven hiervoor opzij of achter op de achterderailleur.
17
www.ks-cycling.com //
[email protected] Er is een schroef waarmee het zwenkbereik naar onderen toe naar het frame wordt begrensd en een bout waarmee het zwenkbereik naar boven toe, naar de spaken wordt begrensd. Juist de begrenzing naar de spaken toe moet zeer zorgvuldig worden ingesteld en regelmatig worden gecontroleerd, omdat het overspringen van de ketting in de spaken vaak zeer zware schade tot gevolg heeft. Als de achterderailleur niet ver genoeg in of uit kan worden bewogen, om midden onder het buitenblad te komen, zijn de begrenzingsschroeven al te ver ingedraaid of eventueel is de spanning van de derailleurkabel te hoog. Om de spanning van de derailleurkabel verder te verminderen, moet eventueel de klemschroef voor de derailleurkabel worden losgedraaid. Als de derailleurkabel te los zit, wordt de klembout (aanhaalmoment 5-7 Nm) weer aangetrokken en moet de begrenzing van het zwenkbereik opnieuw worden gecontroleerd. Als het zwenkbereik correct is ingesteld, staat de geleiderol van de achterderailleur precies midden onder het grootste of kleinste tandwiel.
De andere versnellingen worden nu uitsluitend via de spanning van de derailleurkabel ingesteld. Ook hier is een tweede persoon handig die de fiets tijdens het schakelen optilt. Als de achterderailleur niet correct schakelt naar het tandwiel dat één slag groter is, moet de spanning op de derailleurkabel via de stelschroef voor de kabelspanning op de achterderailleur worden verhoogd. Als de achterderailleur niet goed schakelt naar het blad dat een slag kleiner is, moet de spanning overeenkomstig worden verminderd. Er zijn ook enkele achterderailleurs, zogeheten 'reverse-shifting'-derailleurs, waarbij met meer spanning op de derailleurkabel naar een groter tandwiel wordt geschakeld, dan verloopt het instellen omgekeerd. Als u tot nu toe alles goed hebt ingesteld en ook de rest van de fiets goed hebt gemonteerd, kunt u nu aan de eerste proefrit beginnen. Neem de instructies aan het einde van het hoofdstuk "Voorderailleur" in acht. Naafversnellingen Sturmey Archer-versnellingsnaaf, 3 versnellingen De Sturmey Archer-versnellingsnaaf met 3 versnellingen wordt met een schakelketting aan de rechterkant van de naaf ingesteld. Deze instelling kan worden uitgevoerd nadat het achterwiel juist is gemonteerd en de kettingspanning is ingesteld. Raadpleeg hiervoor het hoofdstuk "Ketting/kettingspanning". De instelling wordt in de eerste versnelling uitgevoerd, als de versnellingskabel dus zijn maximale lengte heeft. Nu moet de contramoer op de schakelketting worden losgedraaid en moet de fixeerhuls iets worden losgemaakt. Draai nu cranks enkele omwentelingen naar voren om er zeker van te zijn dat ook in de naaf de eerste versnelling is ingeschakeld.
18
www.ks-cycling.com //
[email protected] De spanning van de derailleurkabel wordt met de fixeerhuls zo ingesteld dat de derailleurkabel niet doorhangt en de schakelketting meteen reageert op een beweging aan de versteller, maar nog niet wordt aangetrokken. Fixeer vervolgens de fixeerhuls met de contramoer en de versnellingsnaaf is juist ingesteld.
Shimano Nexus-versnellingsnaaf voor 3 versnellingen De Shimano Nexus-versnellingsnaaf is via een schakelbox verbonden met de versteller. Deze instelling kan worden uitgevoerd nadat het achterwiel juist is gemonteerd en de kettingspanning is ingesteld. Raadpleeg hiervoor het hoofdstuk "Ketting/kettingspanning". Voordat de schakelbox wordt gemonteerd, moet de schakelstift in de as van de naaf worden geschoven. Vervolgens kan de schakelbox op de wielmoeren worden geplaatst en kunnen de bevestigingsschroeven worden aangedraaid (aanhaalmoment 5-6 Nm). Hiervoor hebt u een steeksleutel nr. 10 of een inbussleutel nr. 5 nodig. Als de schakelbox correct is gemonteerd, kan het versnellingsmechanisme worden geïnstalleerd - schakel daarbij op van de eerste naar de tweede versnelling, dat is zeer belangrijk. Welke versnelling is ingeschakeld, kan op de versteller worden afgelezen. Of het versnellingsmechanisme nauwkeurig is ingeschakeld, kan in het zichtvenster van de schakelbox worden gecontroleerd.
De gele markering moet zich in het midden tussen de begrenzingen 1 en 2 bevinden. Als dat niet het geval is, kan dat met behulp van de stelbout worden gecorrigeerd. Draai dan de contramoer met een steeksleutel nr. 10 los en stel de kabelspanning met de stelschroef overeenkomstig in. Als de markering correct is uitgelijnd, kan de contramoer weer worden aangetrokken (aanhaalmoment 5-6 Nm). Ter controle moet u nu enkele keren op- en terugschakelen en vervolgens weer opschakelen naar de tweede versnelling. Draai nu de cranks enkele keren naar voren om er zeker van te zijn dat de versnelling ook is ingeschakeld en controleer de instelling op de schakelbox.
5.3 Verstellers Draaiversteller Met de draaiversteller kan tussen twee versnellingen worden geschakeld door te draaien. Het binnenste deel wordt dan met 1-2 vingers verdraaid. De rechter draaiversteller voor de achterderailleur is daarbij meestal in vaste versnellingen onderverdeeld, bij de linker draaiversteller voor de voorderailleur hoeft dat niet beslist het geval te zijn. Hoe het versnellingsmechanisme reageert op het draaien van de draaiversteller, kan verschillen per draaiversteller, achterderailleur of voorderailleur, dat moet u gewoon uitproberen.
19
www.ks-cycling.com //
[email protected] Easy Fire / Rapid Fire De Easy Fire- of Rapid Fire-versteller wordt bediend met twee 2 verstellers. Versteller 1 wordt met de wijsvinger bediend, versteller 2 met de duim. Meestal wordt daarbij met de duim naar een groter kettingblad geschakeld en met de wijsvinger naar een kleiner blad. Je Afhankelijk van de uitvoering van een Easy Fire- of Rapid Fire-versteller en achterderailleur c.q. voorderailleur kan dat echter ook andersom zijn. Ook hier geldt weer dat u dat gewoon zelf moet uitproberen. Easy Fire- of Rapid Fire-verstellers worden vaak (zoals afgebeeld) gecombineerd met de remhendel, men spreekt dan van een schakel-/remsysteem. De versteller is echter ook in een bouwvorm zonder remhendel leverbaar. Om de Easy Fire- of Rapid Fire-versteller in de juiste positie te brengen, kan de klembout worden losgedraaid. Als de juiste positie is gevonden, kan de klembout (aanhaalmoment 5-6 Nm) weer worden aangedraaid. Wat de juiste positie is, kunt u nalezen in hoofdstuk 1 "Stuurpen/stuur/balhoofdstel" onder "Stuur". Dual Control-versteller (racefiets) De Dual Control-hendel, hier het model Shimano Sora, is een combinatie tussen versteller en remhendel. De remhendel zelf heeft darbij een dubbelfunctie: als deze naar het stuur toe wordt getrokken, wordt de rem geactiveerd, als de remhendel opzij naar binnen wordt gedrukt, wordt opgeschakeld naar het kettingblad of tandwiel dat één slag groter is. Bij de rechter remhendel bestaat bovendien de mogelijkheid twee versnellingen te schakelen als de remhendel tot aan de aanslag wordt doorgedrukt. Om terug te schakelen naar een kleiner kettingblad of tandwiel bevindt zich binnen op de behuizing nog een kleinere versteller. Als deze wordt ingedrukt, loopt de ketting naar het tandwiel of kettingwiel dat één slag kleiner is. In de linker remhendel zijn tussentrappen voor de voorderailleur aanwezig, als de remhendel of versteller slechts licht wordt gebruikt, wordt er geen complete versnelling geschakeld, dan wordt alleen de positie van de voorderailleur iets gewijzigd. Deze functie heeft als doel om de schuine loop van de ketting te compenseren, als u bijvoorbeeld voor op het buitenblad en achter ook op het grote kettingwiel rijdt. Bij deze versnellingcombinatie zou de ketting normaal gesproken tegen de voorderailleur lopen. Als u de versteller echter licht indrukt, gaat de voorderailleur een klein beetje naar binnen. Dat is bij een juiste instelling voldoende om te voorkomen dat de ketting tegen de voorderailleur loopt. Hetzelfde geldt ook als u voor op het kleine kettingblad en achter op het kleine tandwiel wilt rijden. Als u de remhendel slechts een klein tikje naar binnen drukt, gaat de voorderailleur een stukje naar buiten en loopt de ketting niet meer aan. Om de remhendel op het stuur te bevestigen, wordt deze met een bout op een klem op het stuur bevestigd, deze schroef vindt u achter de rubber afdekking van de greep van de remhendel (zie bovenstaande tekening). Deze bevestigingsbout moet worden losgedraaid als u de positie van de remhendel wilt veranderen. Dit is bij een gewikkelde stuurband echter slechts beperkt mogelijk.
20
www.ks-cycling.com //
[email protected] Draai de bevestigingsbout (aanhaalmoment 6-8 Nm) vervolgens weer aan. Als u de remhendel niet goed kunt bereiken met uw vingers, kan deze wat dichter naar het stuur toe worden geplaatst.Hiervoor moet de schroef met een kruiskopschroevendraaier verder worden aangedraaid, zoals te zien is in de tekening. Let op dat de rem dan echter al wordt aangetrokken en de rem eventueel al tegen de velg kan lopen. In dat geval moet de remkabelspanning iets worden verlaagd. Raadpleeg het hoofdstuk "Remmen" onder "Zijtrekrem/racefietsrem".
21
www.ks-cycling.com //
[email protected] 6. Remmen 6.1 Schijfremmen Algemene instructies bij schijfremmen Bij schijfremmen moeten in het algemeen enkele punten in acht worden genomen, of ze nu hydraulisch of mechanisch zijn en van welke fabrikant ze ook afkomstig zijn. - Remschijven hebben in nieuwstaat nog onvolledige remkracht, met nieuwe remmen of nadat de remblokken zijn vervangen, moet daarom extra voorzichtig worden gefietst. De duur van het zogeheten "inremmen" kan afhankelijk van de rijstijl verschillen, het helpt wel om meer dan eens hard en met hoge snelheid af te remmen. - De bouten (aanhaalmoment 6 – 8 Nm) van de remschijven en de remklauwen moeten regelmatig worden gecontroleerd. Loszittende bouten kunnen het frame, de voorvork en de naaf beschadigen, bovendien kan hierdoor het gehele remvermogen plotseling wegvallen. - De remschijven en de remvoeringen mogen in geen geval in contact komen met smeermiddelen of reinigingsmiddelen. Als er vet, olie of iets dergelijks op de remschijf komt, moet deze worden gereinigd met remreiniger of reinigingsalcohol. Remvoeringen moeten na contact met smeermiddelen worden vervangen. - De remschijven moeten na gebruik niet meteen worden vastgepakt, omdat zij bij het remmen zeer heet kunnen worden. Dat kan leiden tot ernstige verbrandingen. - Over het algemeen moet worden voorkomen dat de remschijven met de hand worden aangeraakt, het vet op de huid kan het remvermogen reduceren. - De dikte van de remvoeringen moet regelmatig worden gecontroleerd. Bij een dikte van minder dan 0,5 mm moet de remvoering worden vervangen. Als één van beide voeringen deze minimale dikte niet haalt, moeten beide voeringen worden vervangen. - Remschijven mogen niet dunner zijn dan 1,6 mm. - Er moet altijd worden gezorgd dat de remschijf niet tegen de behuizing van de remklauw loopt, bij sommige modellen kan dat gebeuren als de remvoeringen zijn versleten of onjuist ingesteld of als de remklauw verkeerd is afgesteld. PROMAX mechanische schijfrem De mechanische schijfrem van Promax moet in eerste instantie zo worden afgesteld, dat de remschijf midden in de ruimte in de remklauw loopt. Aan de binnenzijde van de remklauw bevindt zich een rood instelwieltje waarmee het spoor van de remklauw van links naar rechts kan worden versteld.
Vervolgens kan het binnenste remblok worden ingesteld; daarvoor moet eerst de borgschroef aan de achterzijde van de remklauw worden losgedraaid met een inbussleutel nr. 2. Als deze is losgedraaid, kan de stelplaat worden ingesteld met een inbussleutel nr. 5. De afstand van het binnenste remblok ten opzichte van de remschijf moet zo klein mogelijk worden ingesteld, maar de remschijf mag niet aanlopen. Deze instelling wordt vervolgens geborgd door de borgschroef aan te draaien (aanhaalmoment 4 Nm). Vervolgens kan het buitenste remblok worden ingesteld. Deze kan bij een Promax-rem echter uitsluitend via de kabelspanning van de remkabel worden ingesteld.
22
www.ks-cycling.com //
[email protected] Draai de klembout los met een inbussleutel nr. 5 en span de remkabel op, draai vervolgens de klembout (aanhaalmoment 6-8 Nm) weer aan. Ook hier moet de afstand ten opzichte van de remschijf zo klein mogelijk worden ingesteld. Fijnafstellingen kunnen worden uitgevoerd met de stelschroef voor de kabelspanning op de remhendel. Lees voordat u de fiets in gebruik neemt de algemene instructies voor schijfremmen door en controleer de bouten waarmee de remklauw en remschijf zijn bevestigd.. ASSESS (type III) mechanische schijfrem De mechanische schijfrem van Assess moet in eerste instantie zo worden afgesteld, dat de remschijf midden in de ruimte in de remklauw loopt. Hiervoor moeten de klembouten van de remklauw aan de boven- en onderzijde van de remklauw worden losgedraaid met een inbussleutel nr. 4. Vervolgens kan de remklauw zijdelings worden verschoven. Als de juiste positie is gevonden, kan de klembout (aanhaalmoment 8 Nm) weer worden aangetrokken. Vervolgens kan het binnenste remblok worden ingesteld; daarvoor moet eerst de borgschroef onder de remklauw worden losgedraaid met een inbussleutel nr. 2. Als deze is losgedraaid, kan de stelplaat worden ingesteld met een inbussleutel nr. 5. De afstand van het binnenste remblok ten opzichte van de remschijf moet zo klein mogelijk worden ingesteld, maar de remschijf mag niet aanlopen. Deze instelling wordt vervolgens geborgd door de borgschroef aan te draaien (aanhaalmoment 4 Nm).
Daarna kan het buitenste remblok worden ingesteld. Verwijder eerst de plastic kap over de stelschroef, vervolgens moet eerst de contramoer worden losgedraaid met een steeksleutel nr. 10. Als dit is gebeurd, kan de stelbout voor de buitenste remvoering worden ingesteld met een inbussleutel nr. 2,5. Ook hier moet de afstand ten opzichte van de remschijf zo klein mogelijk worden ingesteld. Deze instelling moet vervolgens weer worden geborgd met de contramoer (aanhaalmoment 5 Nm). Tot slot kan de remkabel nu goed worden ingesteld. Als deze veel te los zit, kan de klembout worden losgedraaid met een inbussleutel nr. 4 en de kabel worden gespannen. Daarna wordt de klembout (aanhaalmoment 6 Nm) weer aangetrokken. Fijnafstellingen kunnen worden uitgevoerd met de stelschroef voor de kabelspanning. Lees voordat u de fiets in gebruik neemt de algemene instructies voor schijfremmen door en controleer de bouten waarmee de remklauw en remschijf zijn bevestigd. ZOOM mechanische schijfrem De mechanische schijfrem van Zoom moet in eerste instantie zo worden afgesteld, dat de remschijf midden in de ruimte in de remklauw loopt. Hiervoor moet de klembout aan de onderzijde van de remklauw worden losgedraaid met een inbussleutel nr. 5. Vervolgens kan de remklauw zijdelings worden verschoven. Als de juiste positie is gevonden, kan de klembout (aanhaalmoment 8 Nm) weer worden aangetrokken. Daarna kan het binnenste remblok worden ingesteld. Dan moet eerst de borgschroef onder de remklauw worden losgedraaid met een inbussleutel nr. 2,5 (deze schroeven zijn niet zichtbaar op de onderstaande afbeeldingen!).
23
www.ks-cycling.com //
[email protected] Als deze is losgedraaid, kan de stelplaat worden ingesteld met een inbussleutel nr. 5. De afstand van het binnenste remblok ten opzichte van de remschijf moet zo klein mogelijk worden ingesteld, maar de remschijf mag niet aanlopen. Deze instelling wordt vervolgens geborgd door de borgschroef aan te draaien (aanhaalmoment 4 Nm).
Daarna kan het buitenste remblok worden ingesteld. Hier moet eerst de contramoer worden losgedraaid met een steeksleutel nr. 8. Als deze is losgedraaid, kan de stelschroef voor het buitenste remblok worden ingesteld met een inbussleutel 2,5. Ook hier moet de afstand ten opzichte van de remschijf zo klein mogelijk worden ingesteld. Deze instelling moet vervolgens weer worden geborgd met de contramoer (aanhaalmoment 5 Nm). Tot slot kan de remkabel nu goed worden ingesteld. Als deze veel te los zit, kan de klembout worden losgedraaid met een inbussleutel nr. 5 en de kabel worden gespannen. Daarna wordt de klembout (aanhaalmoment 6 N) weer aangetrokken. Fijnafstellingen kunnen worden uitgevoerd met de stelschroef voor de kabelspanning. Lees voordat u de fiets in gebruik neemt de algemene instructies voor schijfremmen door en controleer de bouten waarmee de remklauw en remschijf zijn bevestigd.
6.2 V-Brake De remkabel wordt links ingehaakt en losgehaald. Daarvoor wordt de rem ingedrukt en het aluminium pijpje in de beugel van de V-brake gehaakt. De remkabel wordt aan de rechterzijde bevestigd met een klembout, hier kan ook de grove kabelspanning worden ingesteld. Ga hierbij echter weloverwogen te werk, als de klem te vaak op de kabel wordt aangespannen, raakt de kabel beschadigd. De remblokken moeten zo worden ingesteld dat ze bij het remmen over het gehele oppervlak contact maken met de velg. Lijn de remblokken zo uit dat deze midden op de velg komen en parallel aan de velgrand staan. De remblokjes mogen absoluut niet te hoog worden ingesteld. Als ze op de band komen, kan deze beschadigd raken en klappen. Draai dan de remblokschroef los en lijn het remblok remvoering zo uit dat deze achter 1 mm van de velg af staat, terwijl de voering voor al tegen de velg aan komt. De remvoering moet achter 1 mm van de velg af staan, omdat de rem anders piept. Om de remblokschroef los te draaien, hebt u een inbussleutel nr. 5 of nr. 6 nodig. Als de juiste positie is gevonden, kan de remblokschroef (aanhaalmoment 8 Nm) weer worden aangedraaid. Als de remblokken goed zijn uitgelijnd, kan de binnenremkabel worden opgespannen. Gewoon de klembout weer 1-2 omwentelingen losdraaien en de kabel opspannen. Trek de kabel zo ver door, dat de remvoeringen op 1-2 mm van de velg liggen. Draai vervolgens de klembout (aanhaalmoment 6-8 Nm) weer aan.
24
www.ks-cycling.com //
[email protected]
Om vervolgens de afstand van de remblokken ten opzichte van de velg gelijkmatig in te stellen, kunt u de veerkracht op de beide remarmen aanpassen met een stelschroef. Span de veer van de remarm aan, waarvan de voering tegen de velg aankomt c.q. waarvan de voering te dicht bij de velg ligt. Als de veerkracht al behoorlijk hoog is, kan de rem natuurlijk ook andersom worden ingesteld, door de veer te ontspannen. De remarmen van de V-brake moeten voor een optimaal remvermogen bij aangetrokken rem zo parallel mogelijk ten opzichte van elkaar staan. Als dat niet het geval is, kunnen de concave spacers op de remvoering eventueel onderling worden verwisseld. Omdat de concave spacers verschillende diktes hebben, kan de V-brake zo worden aangepast aan de velgbreedte. Let op de juiste volgorde en richting van de spacers, alleen als deze juist zijn gepositioneerd ten opzichte van elkaar (zie afbeelding), vormen zij een soort kogelgewricht, waarmee de remvoering in alle richtingen kan worden ingesteld. Als de rem boven te ver uit elkaar staat (zoals een V), moet u controleren of de dikkere concave spacer aan de binnenzijde van de remarm is gemonteerd. Als dat het geval is, moet deze worden verwisseld met de dunne. Als de rem boven te dicht opeen staat (zoals een A), moet de dikke concave spacer aan de binnenzijde van de remarm zijn gemonteerd. Let echter wel op dat niet bij alle remmen de remarmen parallel kunnen worden uitgelijnd.
6.3 Terugtraprem De terugtraprem vindt u uitsluitend bij fietsen met naafversnelling of zonder versnelling. Deze rem is geïntegreerd in de achterwielnaaf en wordt geactiveerd door de pedalen achteruit te bewegen. De terugtraprem behoeft geen bijzonder onderhoud, alleen als het versnellingsmechanisme of de kogellagers van de naaf worden onderhouden, moeten er ook onderhoudswerkzaamheden aan de terugtraprem worden uitgevoerd. De enige component die van deze rem te zien is, is de remarm aan de linkerzijde. Let op dat de bout waarmee de remarm aan de remarmklem (aanhaalmoment 6-8 Nm) of de gesoldeerde koppeling op het frame verbonden is, altijd goed vastzit. Als u deze bout verliest, werkt de terugtraprem niet meer..
6.4 Zijtrekrem / Racefietsrem De zijtrekrem of racefietsrem is via een pen met het frame of de voorvork verbonden. Dat is een onderdeel van de remklauwen en wordt met een wartelmoer (bij eenvoudiger remmen ook wel met een normale moer) vastgeschroefd. Daarvoor is een inbussleutel nr. 5 of bij normale moeren een steeksleutel nr. 10 nodig. Bij het aantrekken van de wartelmoer (aanhaalmoment 6-8 Nm) moet worden opgelet dat de zijdelingse uitlijning van de rem klopt, omdat zich op de pen ook de veer voor het terugzetten van de rem bevindt. Als de pen meedraait, moet hij tussen het frame/de vork en de rem worden tegengehouden. De remblokken moeten zo worden uitgelijnd dat ze bij gesloten remklauw midden op de velg liggen en parallel aan de velgrand staan. De remblokken mogen absoluut niet te hoog worden ingesteld. Als ze tegen de band aan lopen, kan de band beschadigd raken en klappen. Om de positie van de remblokken aan te passen, moeten de remblokschroeven met een inbussleutel nr. 4 of nr. 5 worden losgedraaid. Als de juiste positie is gevonden, kan de remblokschroef (aanhaalmoment 5-7 Nm) weer worden aangetrokken..
25
www.ks-cycling.com //
[email protected] De remkabelspanning moet zo worden ingesteld dat de remvoeringen zich bij geopende remklauw op 1-2 mm ten opzichte van de velg bevinden, aan beide zijden gelijkmatig. Draai de klembout voor de remkabel los met een inbussleutel nr. 5. Als de juiste spanning is gevonden, kan de klembout weer worden aangetrokken (aanhaalmoment 5-6 Nm). Als dat niet meer mogelijk is en telkens uitsluitend een remblok van de velg weg wordt bewogen, is de terugzetveer niet goed afgesteld. Bij veel remmen is daarvoor een stelschroef aangebracht, zoals hier bij de racefietsrem. Als deze niet aanwezig is, moet het worden ingesteld via de bevestigingsbout.
Sommige racefietsremmen, zoals de remmen die hier zijn afgebeeld, beschikken over een mechanisme dat de rem iets kan openen voor het demonteren van het fietswiel. Deze moet voor de instelling van de rem gesloten zijn, de hendel bevindt zich dan bij de klembout voor de remkabel, zoals hieronder te zien is op de tekening. Let op dat deze hendel tijdens het fietsen altijd gesloten moet zijn. Als deze open is, werkt de rem onder bepaalde omstandigheden niet meer.
6.5 U-brake U-brake op het voorwiel De voorste remkabel wordt van links door de holle schroef gestoken, met deze schroef kan ook de kabelspanning worden ingesteld. De remkabel wordt aan de rechterzijde in de een holle schroef geklemd, hier kan ook de grove kabelspanning worden ingesteld. Ga hierbij echter weloverwogen te werk, als de klem te vaak op de kabel wordt aangespannen, raakt de kabel beschadigd. De remvoeringen moeten bij het remmen over het gehele oppervlak contact maken. Draai dan de remblokschroef los en lijn de remvoering zo uit dat deze achter 1 mm van de velg af staat, terwijl de voering voor al tegen de velg aan komt. Hiervoor hebt u een inbussleutel nr. 5 of 6 nodig of een steeksleutel nr. 10. Draai vervolgens de schroef weer aan (aanhaalmoment 8 Nm). De remvoering moet achter 1 mm van de velg af staan, omdat de rem anders piept. Als de remblokken goed zijn uitgelijnd, kan de binnenremkabel worden opgespannen. Gewoon de klembout of holle schroef weer 1-2 omwentelingen losdraaien en de kabel opspannen. Trek de kabel zo ver door, dat de remvoeringen op 1-2 mm van de velg liggen. Draai vervolgens de klembout/holle schroef (aanhaalmoment 6-8 Nm) weer aan..
26
www.ks-cycling.com //
[email protected] Um Om tot besluit de afstand tussen de remvoering en de velg gelijkmatig in te stellen, kunt u de veerdeksel op het bevestigingspunt van de rem met een steeksleutel nr. 12 of 13 draaien. Span de veer van de remarm aan, waarvan de voering tegen de velg aankomt c.q. waarvan de voering te dicht bij de velg ligt. Draai de bevestigingsbout van de remarm iets losser met een inbussleutel nr. 5. Draai de veerdeksel van de linkerzijde met de klok mee om de veer te spannen, de veerdeksel aan de rechter zijde tegen de wijzers van de klok in. Door het spannen van de veer gaat het remblok verder weg van de velg. Fixeer de veerdeksel in de positie waarin de afstand tussen de velg en de remvoering klopt, door de bevestigingsbout aan te draaien (aanhaalmoment 6-8 Nm). Als de veerkracht al behoorlijk hoog is, kan de rem natuurlijk ook andersom worden ingesteld, door de veer te ontspannen. U-brake op het achterwiel In tegenstelling tot het voorwiel is het voor het leggen van de remkabel naar de U-brake op het achterwiel noodzakelijk dat er een extra remkabel wordt getrokken tussen de rechter en linker remarm. Links wordt de kabel met een holle schroef geklemd, rechts wordt de kabelnippel in de remarm gehaakt. De kabel moet, afhankelijk van het frame van de betreffende BMX, een verschillende lengte hebben. Bij frames waarbij de onderste rotorkabel nog door de zitbuis van het frame wordt gevoerd, is de kabel zeer kort. Bij frames waarbij de rotorkabel voor de zitbuis eindigt, moet deze dwarskabel zeer lang zijn en wordt deze in een wijde boog nog voor de zitbuis langs gelegd. De onderste rotorkabel en de dwarskabel worden met een kabeldrager verbonden. Deze dwarskabeldrager wordt met een holle schroef op de onderste rotorkabel bevestigd, afhankelijk van het frame voor of achter de zitbuis. Haak de dwarskabel dan eerst in de remarm, trek hem vervolgens overdwars en klem hem vast met de holle schroef van de linker remarm. Nu kan de rem net als bij de U-brake van het voorwiel worden ingesteld, lees dit gedeelte eventueel nogmaals. Let op! Het remmechanisme moet 100% goed functioneren voordat u kunt gaan fietsen!!! De montage van de fiets is uw eigen verantwoordelijkheid. Als u moeite hebt met de montage van de fiets, moet u de hulp van een plaatselijke rijwielhandel inschakelen. Zo kan worden gegarandeerd dat de fiets veilig en rijklaar is.
6.6 Trommelrem De trommelrem is, net als bij een terugtraprem, geïntegreerd in de achterwielnaaf, kan echter ook in de voorwielnaaf of de naafdynamo zijn geïntegreerd. De trommelrem behoeft ook geen bijzonder onderhoud, deze rem wordt via een remkabel geactiveerd. De spanning van de remkabel moet zijn afgestemd op de slijtage van de remvoering. Dit kan worden ingesteld met een stelschroef op de remkabelbevestiging van de trommelrem of via de stelschroef op de handremhendel. Als de uitslag van de remhendel op de trommelrem op enig moment niet meer genoeg is om de rem goed te activeren, is de remvoering versleten en moeten deze worden vervangen. Bij het (de)monteren van de wielen moet worden opgelet dat de remarm correct in de gesoldeerde koppeling op het frame c.q. de vork wordt geplaatst of dat de eventueel gebruikte remarmklem correct is gemonteerd. De schroef (aanhaalmoment 6-8 Nm) van de remarmklem moet regelmatig worden gecontroleerd. Als de remarm niet juist wordt gemonteerd, werkt de trommelrem niet en kunnen het frame en de voorvork worden beschadigd als de fiets toch wordt gebruikt.
27
www.ks-cycling.com //
[email protected] 7. Naven / Fietswielen / Spaken Montage voorwiel Draai de asmoeren op de as zo ver mogelijk naar buiten. Open de rem zo, dat het wiel tussen de remklauwen door kan worden geschoven. Voor zover de rijrichting op de band is aangegeven, neemt u deze in acht als u het fietswiel in de voorvork plaatst. (Als het voorwiel is uitgerust met een snelspanner, naafdynamo of schijfrem, neemt u de bijzonderheden van deze componenten in acht. Raadpleeg de beschrijvingen van deze componenten voor meer informatie.) Als u het fietswiel in de voorvork hebt geplaatst, controleert u of de as correct in de uitvaleinden van de voorvork zit en trekt u vervolgens de asmoeren aan (aanhaalmoment 30 Nm). Daarvoor hebt u een steek- of ringsleutel nr. 15 nodig. Nu kunt u de rem weer inhaken en doorgaan met de montage. Lagerspeling op de naaf De meeste fietsen zijn uitgerust met conusnaven, waarbij het lager instelbaar is en regelmatig onderhoud en verzorging behoeft. Voor het instellen van de lagerspeling hebt u een zogeheten conussleutel nodig. Dat zijn zeer dunnen steeksleutels in de maten 13, 14, 15 of 16 mm (afhankelijk van de naaf), en voor de contramoer meestal een steeksleutel nr. 17. U kunt de naven aan beide zijden instellen, maar juist bij het achterwiel is het eenvoudiger om het vanaf de linkerzijde te doen, omdat aan de rechterzijde eerst de tandkrans moet worden verwijderd. Eerst wordt de contramoer losgedraaid met een steeksleutel, terwijl u met een conussleutel tegenhoudt. Vervolgens kan het binnendeel, de conus, met een conussleutel worden gedraaid. Linksom wordt het lager losser, rechtsom strakker gedraaid. Het lager moet zo worden ingesteld, dat het niet te strak is en schoksgewijs loopt, maar ook niet te losjes, zodat de as heen en weer kan worden bewogen. De naaflagers moeten in regelmatige intervallen worden gecontroleerd en onderhouden. Als u speling op het lager bespeurt, moet het worden bijgesteld. Verder gebruik kan het lager beschadigen of de slijtage verhogen. Als een lager begint te kraken, moet u het uit elkaar nemen, reinigen en voorzien van een royale portie vet. Vervolgens moet het weer in elkaar worden gezet. Als op de loopvlakken van de conussen of lagerschalen gaatjes te zien zijn, is het lager te zeer versleten en moet de naaf c.q. het fietswiel worden vervangen. Centreren Onder centreren verstaat men het naspannen van bepaalde spaken, waardoor de velg mooi rondloopt. Ook de spaakspanning wordt hierbij ingesteld, dat is van belang voor het behoud van een fietswiel of de spaken ervan. Voor het centreren heeft men naast een spaaksleutel ook een centreerstandaard nodig. Bovendien is ervaring en een beetje 'Fingerspitzengefühl' nodig. Daarom is het beter om het centreren van een wiel over te laten aan een deskundige. Belangrijk is dat de spaken bij een nieuwe fiets eens worden gecentreerd en vervolgens na 150–200 km nog eens worden gecontroleerd en eventueel worden bijgesteld. Maar ook daarna moet de spaakspanning regelmatig worden gecontroleerd, want bij te losse spaken dreigt het gevaar van een spaakbreuk. Snelspanners Snelspanners kunnen worden gemonteerd op de voorwielnaaf, achterwielnaaf en de zadelpen. Bij vouwfietsen wordt de snelspanner ook op de stuurpen en het inklapmechanisme van het frame gemonteerd. Snelspanners moeten voor iedere tocht worden gecontroleerd. Als ze niet vast genoeg zitten, kan dat ernstige ongelukken tot gevolg hebben. Snelspanners hoeven niet met gereedschap te worden aangedraaid, maar er moet wel zo veel mogelijk handkracht worden gebruikt om ze te openen of te sluiten. De snelspanner wordt geopend c.q. gesloten door de hendel om te zetten. Als de snelspanner te eenvoudig of juist niet kan worden gesloten, kan dat worden bijgesteld via de kartelmoer aan het uiteinde van de snelspanner. Bij sommige frames of zadelklemmen is de snelspanner direct in een van de componenten geschroefd. In dat geval kan de snelspanner worden versteld door de snelspanner in het frame of de zadelklem te verdraaien.
28
www.ks-cycling.com //
[email protected] Snelspanners moeten bij fietsen met schijfremmen indien mogelijk zo worden gemonteerd, dat de hendel zich tegenover de schijfrem bevindt. Omdat de schijfrem zeer heet kan worden, kan men zich bij het demonteren van een wiel gemakkelijk branden. Ook kunnen eventuele kunststof elementen van de hendel zacht worden.
Naafdynamo De naafdynamo moet net als een voorwielnaaf met snelspanners of normale schroefverbinding worden behandeld. Er moet alleen nog worden gelet op de looprichting en de positie van de stroomaansluiting. Onder "Naafdynamo" in het hoofdstuk "Verlichting" vindt u meer informatie".
29
www.ks-cycling.com //
[email protected] 8. Ketting Kettingonderhoud Uw ketting moet altijd goed geolied zijn. Voor het oliën moet de ketting worden gereinigd en na een rit in de regen eventueel ook worden gedroogd. De ketting moet na iedere rit in de regen worden gedroogd en geolied. Vaak is het voldoende om de ketting door een droge, pluisvrije doek te trekken. Zo moet ook overvloedige olie van de ketting worden gehaald. Er mag niet te veel olie op de ketting worden aangebracht, deze olie kan tijdens het fietsen op de velg terechtkomen, wat een aanzienlijk nadelig effect op de remwerking heeft. Als de ketting niet gelijkmatig loopt, kan het zijn dat een kettingschakel vastzit. Neem de ketting in dat geval in de hand, zodat de vastzittende schakel zich midden tussen uw handen bevindt. Beweeg de ketting nu tegen de rolrichting heen en weer, zodat de schakel weer loskomt. Ook bij nieuwe kettingen kan het gebeuren dat de kettingschakel waarmee de ketting gesloten is, vastzit. Ga hierbij ook te werk zoals hierboven beschreven, om de kettingschakel weer gangbaar te maken. Kettingspanning De kettingspanning kan over het algemeen alleen worden ingesteld bij fietsen zonder versnellingen of met naafversnelling. Bij fietsen met derailleurs zorgt de achterderailleur voor de benodigde kettingspanning. De kettingspanning kan worden ingesteld door het achterwiel in de uitvaleinden te verschuiven. Voordat de kettingspanning kan worden ingesteld, moet het punt worden gezocht waarop de kettingspanning het grootst is. Als gevolg van productietoleranties in de aandrijfelementen kan de kettingspanning al in nieuwstaat enigszins variëren. Naarmate de ketting meer slijt, wordt het verschil in de kettingspanning groter. Als deze verschillen zo groot worden dat de ketting ondanks correct ingestelde kettingspanning van het kettingblad kan springen, is het tijd om de ketting te vervangen. Draai de cranks stapsgewijs door en kijk hoe de kettingspanning zich verhoudt. Als u het strakste punt hebt gevonden, moet de ketting zo worden opgespannen dat hij ca. 5 mm naar boven c.q. beneden kan worden gedrukt. De ketting wordt opgespannen door de moeren van de achterwielas los te draaien, bij fietsen met terugtraprem moet ook het remmechanisme of in ieder geval de bevestiging op het frame worden losgehaald. Bij fietsen met naafversnelling moet eventueel ook de schakelbox worden verwijderd. Als u het achterwiel naar achteren hebt getrokken en de kettingspanning hebt ingesteld, kunnen de asmoeren weer worden aangetrokken (aanhaalmoment 30 Nm).. Kettingslijtage Fietskettingen moeten bij derailleurs na ca. 1500–2000 km worden vervangen. De ketting is dan al zoveel langer geworden dat hij niet meer correspondeert met de afstand van de tanden op de kettingbladen en de tandwielen. Ook als het niet direct kan worden gemerkt bij het fietsen, moet de ketting worden vervangen. Doorfietsen heeft tot gevolg dat de kettingwielen en kettingbladen voortijdig zullen slijten. Bij naafversnellingen of fietsen zonder versnellingen kan de grotere slijtage worden afgemeten aan het feit dat het verschil in kettingspanning groter wordt. Als dit verschil zo groot wordt dat de ketting ondanks correct ingestelde kettingspanning van het kettingblad kan springen, is het tijd om de ketting te vervangen.
30
www.ks-cycling.com //
[email protected] 9. Verlichting 9.1 Dynamo Standaard De standaarddynamo loopt tegen de zijkant van de band aan. Voor het aan- of uitzetten van de verlichting wordt de dynamo tegen de band gezet of juist van de band af gehaald. Sommige dynamo's zijn daarvoor uitgerust met een knop of hendel, bij veel dynamo's wordt echter ook de gehele dynamobehuizing omlaag gedrukt, waardoor het klapmechanisme wordt geactiveerd. De dynamo wordt dan van de band gehaald door de behuizing terug te trekken. Voor een gemakkelijke en rustige loop van de dynamo is het van belang dat deze goed wordt uitgelijnd. Het aandrijfwieltje van de fietsdynamo moet zo worden uitgelijnd dat het goed tegen de band ligt. Als op de band een loopvlak is aangebracht voor de fietsdynamo, moet het aandrijfwieltje van de dynamo zo worden uitgelijnd dat het er over loopt. De lengteas van de dynamo, uitgaand van het midden van het aandrijfwieltje, moet bovendien op de straal van het wiel liggen. Om dat in te stellen, kan de dynamo aan de houder op het frame c.q. de voorvork naar boven en beneden worden verschoven. Het kan echter ook nodig zijn om de bevestigingslip van de dynamo enigszins bij te buigen, om zo een optimaal resultaat te verkrijgen. Dat moet echter altijd uitsluitend als laatste mogelijkheid worden gezien en dient weloverwogen te worden uitgevoerd.
Als de dynamo goed is uitgelijnd, kan de werking worden gecontroleerd. Zet de dynamo met het klapmechanisme op de band, til de band op en draai aan de band. Als een van beide lampen niet werkt, moeten de contactpunten op de betreffende lamp en de aansluiting onderaan de dynamo worden gecontroleerd. Als beide lampen niet werken, trekt u de kabel van een van beide lampen uit de aansluiting onderaan de dynamo en test u de verlichting opnieuw. Als het andere lampje nu wel werkt, ligt de fout bij het lampje waarvan u de kabel zojuist hebt verwijderd. Sluit de kabels vervolgens andersom aan. Als daarna beide lampjes werken, waren de kabels verwisseld. Als de verlichting dan nog steeds niet werkt, sluit u het lampje weer aan zoals het was en probeert u hetzelfde met het andere lampje. Deze fouten kunnen uiteraard uitsluitend optreden bij uitvoeringen met dubbele kabels. Bij uitvoeringen met enkele kabels loopt de massa door het frame. Bij fouten in de verlichting van deze uitvoeringen moeten de schroefverbindingen worden gecontroleerd. Als deze niet vast genoeg zitten of als de lak op het frame of de voorvork te dik is, kan de stroomkring daardoor worden onderbroken. Dan moet de lak van deze schroefverbindingen worden gehaald, om de stroomkring weer sluitend te maken. Als dit alles niet helpt, neemt u contact op met de fabrikant of de leverancier van de fiets.
31
www.ks-cycling.com //
[email protected] Naafdynamo Monteer het voorwiel zo dat de aansluitklem van de naafdynamo zich in rijrichting gezien aan de rechterzijde bevindt. De aansluitklem moet zijn uitgelijnd op de voorvork of de mandhouder. Montage vindt plaats zoals de onderstaande afbeelding laat zien. Hierbij moet de aansluitklem naar boven zijn gericht. Probeer niet de aansluitklem met geweld te verdraaien nadat de asmoer is aangedraaid (aanhaalmoment 20 Nm)! Indien de aansluitklem geforceerd wordt gedraaid, kan de klem beschadigd raken of kan de kabel in de aansluitklem worden onderbroken. Bevestig de kabel aan de voorvork of aan de mandsteun, zodat deze bij het fietsen niet kan worden meegenomen door de spaken of andere elementen. Indien tijdens het rijden de positie van de naafdynamo ten opzichte van de verlichting verandert, zoals bij gebruik van een geveerde voorvork, moet u controleren of de kabel deze beweging kan opvangen. De kabel mag niet te los, maar ook niet te vast zitten. Breng de aansluiting zodanig tot stand dat de stroom van de naafdynamo door de kabel vloeit vanaf de aansluitklem van de naafdynamo naar de aansluitklem op het frame. Verwijder de stekkerafdekking om de lamp van de naafdynamo los te maken. Rijd niet met de fiets als de stekkerafdekking is verwijderd, aangezien de kabel dan in het fietswiel kan komen. Trek bij het verwijderen van het fietswiel eerst de stekkerafdekking eraf. Als er te hard aan de kabels wordt getrokken, kunnen de draden breken zodat er slecht contact kan worden gemaakt. Bij het monteren van het voorwiel moet u eerst het wiel aan de voorvork bevestigen en vervolgens de stekkerafdekking aansluiten.
32
www.ks-cycling.com //
[email protected] 9.2 Achterlicht Standaard Achterlichten zijn verkrijgbaar in vele uitvoeringen. Over het algemeen is slechts een ding van belang: of er een aansluiting voor één of twee kabels is. Achterlichten met één aansluiting krijgen hun massa via het spatbord of de bagagedrager en de stroom komt via de kabel van de dynamo. Bij deze achterlichten moet eerst de bevestigingsschroef (of schroeven) worden gecontroleerd. Als het achterlicht niet brandt, zit het niet goed vast of is de laklaag van het spatbord of de bagagedrager te dik, waardoor de stroomkring onderbroken kan zijn. Bij achterlichten met twee kabels kan het zijn dat de kabels zijn verwisseld. Hierdoor ontstaat kortsluiting en brandt het achterlicht niet. Daarom moeten bij deze achterlichten eerst de kabels worden verwisseld als het achterlicht niet brandt. Batterij Het achterlicht op batterijen is onafhankelijk van een fietsdynamo, daarom moet het afzonderlijk worden aan- en uitgezet. Voor de eerste inbedrijfstelling moet er eventueel een lipje worden verwijderd van het achterlicht, dat de batterijen scheidt van het lampje in het achterlicht. Zo wordt voorkomen dat de verlichting per ongeluk wordt ingeschakeld. Als het lipje is verwijderd en de stroomkring gesloten is, kan het achterlicht via een schakelaar naar eigen goeddunken worden in- en uitgeschakeld. De levensduur van de batterijen in deze achterlichten bedraagt meestal veel meer dan 100 uur.
9.3 Koplamp Standaard De standaardkoplamp wordt vaak via een kabel aangesloten op de dynamo, de massa loopt via de koplamphouder en het frame. Als de koplamp niet werkt, moeten de kabel en de schroefverbindingen van de koplamp worden gecontroleerd. Ook hier kunnen te dik aangebrachte lak op de voorvork of niet stevig genoeg aangetrokken schroefverbindingen de stroomkring negatief beïnvloeden. Voor naafdynamo De koplamp voor naafdynamo's beschikt meestal over een schakelaar voor het in- en uitschakelen en over twee vast aangesloten kabels. Qua werking verschilt deze koplamp niets van de standaarduitvoering. Als de koplamp niet werkt, moet eerst de schakelaar worden gecontroleerd. Enkele keren goed in- en uitschakelen moet garanderen dat de schakelaar goed functioneert. Als de koplamp daarna nog niet werkt, moeten de kabels worden gecontroleerd. Verwijder daarvoor eerst de kabels van het achterlicht (indien beschikbaar). Als de koplamp daarna nog niet werkt, ligt de fout in de aansluiting of in het achterlicht zelf. Als dat niet de oorzaak is, moet de aansluiting op de naafdynamo worden gecontroleerd en eventueel moeten de kabels bij de stekker worden verwisseld. Als de koplamp werkt, kan het achterlicht weer worden aangesloten.
33
www.ks-cycling.com //
[email protected] 10. Speciale accessoires voor BMX en dirtbikes 10.1 Rotorsystemen F-set rotorsysteem Het F-set rotorsysteem is een combinatie van rotor en balhoofdstel. Het balhoofdstel is gemonteerd in Ahead-uitvoering, het balhoofdstel wordt ook op dezelfde manier ingesteld en is afhankelijk van de instelling van de rem. Raadpleeg voor het instellen van het balhoofdstel hoofdstuk "Stuurpen/stuur/balhoofdstel" – "Ahead-balhoofdstel". De rotor zelf bevindt zich in het binnenste van het frame. Om de kabels te vervangen, is opzij in de balhoofdbuis een opening aangebracht, die kan worden afgesloten met een rubber stop. Bij het instellen van de achterrem moet in acht worden genomen dat de bovenste F-set-kabel niet te ver wordt gespannen. De stelschroef op de remhendel moet indien mogelijk helemaal worden ingeschroefd, omdat de bewegingsruimte van de rotor binnenin beperkt is. De instellingen voor de achterrem kunnen dan afhankelijk van het type rem worden uitgevoerd, raadpleeg hoofdstuk "Remmen". Als de achterrem moeilijk kan worden aangetrokken, moeten de kabels worden gecontroleerd en geolied met een siliconenolie of teflonolie. Als de kabels gangbaar zijn maar de rem toch moeilijk werkt, moet de binnenbalhoofdbuis worden gecontroleerd. Als de binnenbalhoofdbuis sterk verontreinigd of droog is, kan de rotor niet goed glijden. In dat geval moet de binnenbalhoofdbuis worden gereinigd en gesmeerd. Vervolgens moet de rem weer soepel lopen.. Standaard-rotorsysteem Het standaard-rotorsysteem bestaat uit vijf elementen, de bovenste c.q. onderste remkabel, een bovenste en een onderste sluitplaat en de rotor. U begint de montage met het plaatsen van de bovenste rotorkabel. Het uiteinde van de rotorkabel dat alleen beschikt over een aansluitnippel, wordt in de remhendel gehaakt. De kortste, onderste aansluiting wordt in het tapeind van de bovenste sluitplaat geschroefd, dat dichterbij de remhendel ligt. (Hoe u de rem aansluit, achterrem links of rechts, staat u vrij.) Het langere wordt dan in het andere tapeind van de bovenste sluitplaat geschroefd. Vervolgens worden de beide kogelkoppen aan het uiteinde van de rotorkabels in de rotor gehaakt.
34
www.ks-cycling.com //
[email protected] Als de bovenste rotorkabel is gemonteerd, moet de speling in de remkabel worden verwijderd. Draai de stelschroef op de kabelsplitter en de stelschroeven aan het onderste uiteinde van de rotorkabels zover mogelijk c.q. nodig los. Let daarbij op dat er nog voldoende schroefdraad in de kabelsplitter c.q. sluitplaat overblijft en trek vervolgens de contramoeren aan (aanhaalmoment 6 Nm). De beide stelschroeven in de sluitplaat moeten indien mogelijk gelijk worden ingesteld. De onderste rotorkabel is meestal al gemonteerd. Als deze nog niet is gemonteerd, moet het uiteinde met de twee kabels in de onderste sluitplaat worden geschroefd en moeten de contramoeren worden aangedraaid (aanhaalmoment 6 Nm). Breng het andere uiteinde naar de achterrem, afhankelijk van het frame en type rem moet het daar door een stelschroef op het frame worden geleid, voordat de rem kan worden aangesloten. Hoe de rem precies moet worden ingesteld, kunt u vinden in de beschrijving voor de betreffende rem. De fijnafstelling van de kabelspanning moet aansluitend aan de instelling van de rem worden uitgevoerd met de stelschroef van de kabelsplitter op de onderste rotorkabel of, mits aanwezig, met de stelschroef in het frame. Ook hier moeten vervolgens de contramoeren worden aangedraaid (aanhaalmoment 6 Nm). Als het rotorsysteem zwaar loopt, moeten de rotorkabels worden gecontroleerd. Als de kabelleidingen zijn geknikt, moeten deze weer recht worden gebogen. Meestal helpt het ook om de remkabels te oliën, om zo de weerstand in het systeem te verminderen. Daarvoor is een dunne teflon- of siliconenolie geschikt..
10.2 Pegs (axle-pegs) Verwijder de asmoeren voor de montage van de pegs. De pegs moeten direct op het frame liggen, anders kan de as worden verbogen. De asmoer moet vervolgens in de peg op de as worden geschroefd om deze vast te zetten en eventueel losraken door trucs of grinds te voorkomen. (Let op!! Schade door dergelijke trucs valt buiten de garantie.)
10.3 Kettinggeleiding Voor de instelling van de kettinggeleiding moet eerst op het grote kettingwiel worden geschakeld. De kettinggeleiding moet zo worden ingesteld dat het bovenste geleidewieltje zich bevindt waar de ketting op het voorste kettingblad komt. Eventueel kan de bevestigingsplaat op het trapaslager worden gedraaid. Om de bevestigingsplaat te draaien, moeten alle tapbouten die voorkomen dat de plaat verdraait, worden losgeschroefd. Als de juiste hoek is gevonden, moet de hoogte van het geleidewieltje worden ingesteld. Draai de bout van het geleidewieltje los. Het geleidewieltje moet zo dicht mogelijk boven de ketting lopen, maar mag de ketting niet naar beneden drukken. Als u de juiste positie voor het geleidewieltje hebt gevonden, kunnen ook de tapbouten voor het borgen van de bevestigingsplaat weer worden aangetrokken. Tot besluit wordt het onderste geleidewieltje zo dicht mogelijk tegen het kettingblad aan gezet, ook hier moet de bout worden losgedraaid.
35
www.ks-cycling.com //
[email protected] 11. Speciale accessoires voor kinderfietsen Steunwielen De steunwielen moeten alleen als hulpmiddel voor het leren fietsen worden gemonteerd. Voor het monteren verwijdert u eerst de moeren en de ringen van de achteras. Plaats het bevestigingsoog van de steunwiel-arm op de achteras. Draai de ring en de moer eerst met de hand (zonder gereedschap) op de astap. Om te zorgen dat de steunwielen optimaal zijn bevestigd, moet de hoek van het vormstuk, dat om de arm komt, direct onder de onderbuis (op de uitsparing van het uitvaleinde) liggen. Trek vervolgens de asmoeren aan met een geschikte sleutel (let hierbij op de kettingspanning).
36