wat e r s c h a p h u n z e e n aa ’s | N ot i t i e st e d e l i j k wat e r b e h e e r
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | |
wat e rs c h a p h u n z e e n aa ’s | N ot i t i e st e d e l i j k wat e r b e h e e r
| | notitie STE DE L IJK wat e r b e h e e r 2 0 1 1
1 Inleiding
5
2 Visie
9
3 Beleid 3.1 Algemene beleidsontwikkeling met betrekking tot waterbeheer 3.2 Beleidskader Notitie Stedelijk Waterbeheer
13 15 16
4 Water en Ruimtelijke Ordening 4.1 Waarom afstemming tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening? 4.2 Watertoetsproces en beleidsafstemming 4.3 Water en ruimtelijke ordening in stedelijk gebied
21 23 23 25
5 Stedelijk watersysteem 5.1 Oppervlaktewater 5.1.1 Wateroverlast 5.1.2 Opgave en compensatie 5.1.3 Waterbergingsbank 5.1.4 Watertekort 5.1.5 Veiligheid 5.1.6 Waterkwaliteit 5.1.7 Puntbronnen 5.1.8 Drijfvuil 5.1.9 Botulisme 5.1.10 Watervogels
27 29 30 31 36 36 37 38 39 39 39 39
5.2 Hemelwater 5.2.1 Afkoppelen verhard oppervlak 5.2.2 Diffuse bronnen 5.2.3 Hemelwaterafvoer 5.3 Grondwater 5.3.1 Grondwateroverlast – rolverdeling 5.3.2 Duurzaam grondwater 5.4 Riolering, zuivering en afvalwaterketen 5.4.1 Samenwerking in de afvalwaterketen 5.4.2 Optimalisatie van de afvalwaterketen 5.4.3 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 5.4.4 Aansluiting op een zuiveringtechnisch werk 5.4.5 Waterkwaliteitspoor 5.4.6 Indirecte lozingen 5.4.7 Medicijnresten en hormoonverstorende stoffen 5.5 Natuur en ecologie 5.5.1 Circulerende watersystemen 5.5.2 Natuurvriendelijke oevers 5.5.3 Natuurlijke zuivering 5.5.4 Ecologische verbindingszone 5.6 Waterbodem 5.7 Functies 5.8 Beleving
40 40 40 42 42 42 43 43 43 44 45 45 46 46 46 47 47 47 49 50 50 51 51
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | |
6.
Beheer, onderhoud en eigendom stedelijk watersysteem 6.1 Beheer 6.2 Overdracht, eigendom en onderhoud in bestaand stedelijk gebied 6.2.1 Huidige situatie onderhoud stedelijk water 6.2.2 Welke watergangen nemen we over? 6.2.3 Welke kunstwerken nemen we over? 6.2.4 Eigendom en toegankelijkheid 6.2.5 Achterstallig onderhoud 6.2.6 Ontvangstplicht en baggerdepot 6.2.7 Vaarwegen 6.2.8 Drijfvuil 6.2.9 Overdracht, eigendom en onderhoud in nieuw stedelijk gebied 6.3 Inrichtingseisen hoofdstelsel 6.3.1 Ligging 6.3.2 Bereikbaarheid 6.3.3 Oevers en taludhelling
Bijlagen I Beleid en wet- en regelgeving II Klimaatscenario’s III Gebiedsgerichte normen KRW waterlichamen IV Beslisboom afkoppelen V Toetsing rioleringsplannen door waterschap Hunze en Aa’s VI Uitgangspunten t.b.v. functietoekenning stedelijk water VII Beheer en onderhoud vanaf het water
53 55 55 55 56 58 58 58 59 59 59 59 60 60 60 60 61 63 66 67 68 72 77 83
| | notitie STE DE L IJK wat e r b e h e e r 2 0 1 1
1 | inleiding
| | notitie STE DE L IJK wat e r b e h e e r 2 0 1 0
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | |
1 | i n l e i d i ng
De afgelopen jaren heeft water een meer prominente plaats gekregen in onze leefomgeving. Landelijk is er steeds meer aandacht voor water en hoe we daar op een veilige en verantwoorde manier mee om kunnen gaan. Maar ook is er meer aandacht voor de beleving van water, onder andere in het stedelijk gebied.
Hoofdstuk 2 behandelt de visie van het waterschap op het stedelijk waterbeheer. In hoofdstuk 3 worden de meest relevante beleidsstukken en wetten kort besproken en wordt aangegeven wat zij betekenen voor het stedelijk waterbeheer. Hoofdstuk 4 gaat in op de afstemming tussen water en ruimtelijke ordening.
Onder stedelijk waterbeheer wordt het waterbeheer in de bebouwde kom verstaan. Het stedelijk waterbeheer is een complex werkveld waarbij veel verschillende actoren betrokken zijn. Samenwerking is daarom essentieel om te komen tot een gezond en veilig watersysteem in het bebouwde gebied. De afgelopen jaren is er nieuw beleid en wet- en regelgeving ontwikkeld dat raakt aan het stedelijk waterbeheer, onder andere op het gebied van rollen, taken en verantwoordelijkheden van de betrokken actoren. De Notitie Stedelijk Waterbeheer geeft weer hoe het waterschap Hunze en Aa’s haar taken en verantwoordelijkheden in het stedelijke gebied wil invullen. Het is een notitie vooral voor intern gebruik. De medewerkers van het waterschap Hunze en Aa’s zullen deze notitie gebruiken bij het uitvoeren van eigen werk én bij het afstemmen met andere partijen. In het stedelijk gebied is met name de gemeente een belangrijke gesprekspartner. In deze notitie staan de normen en richtlijnen die door het waterschap worden gehanteerd in het stedelijk gebied. In de praktijk moet echter, vanwege de complexiteit van het stedelijk gebied, ook altijd ruimte zijn voor het leveren van maatwerk in overleg met andere partijen, zoals bijvoorbeeld de gemeenten.
Gemaal in Wildervank
In hoofdstuk 5 worden de verschillende onderdelen van het stedelijk watersysteem behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op het beheer en onderhoud van het stedelijk water. Tot slot is in de bijlagen nadere informatie te vinden over verschillende zaken die in de notitie behandeld worden. Deze notitie vervangt de notitie Stedelijk Waterbeheer van 2003. De notitie zal periodiek worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Op de internetsite van het waterschap, www.hunzeenaas.nl, staat de meest recente versie.
| | notitie STE DE L IJK wat e r b e h e e r 2 0 1 1
2 | visie
| 1 0 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 0
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 11 |
2 | v i s ie
In het beheerplan van het waterschap hebben we ons handelen en onze positie in de samenleving voor het gehele beheergebied weergegeven in de volgende visie: - Veiligheid staat voorop, overal en altijd. Wij zorgen ervoor dat we het vastgestelde veiligheidsniveau in ons gebied continu waarborgen. We spelen tijdig in op ontwikkelingen die de veiligheid kunnen aantasten. Wij zijn in alle opzichten goed voorbereid op calamiteiten en zijn in staat daar zeer snel en effectief op in te spelen. - Ons watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is en ook in staat is om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende, ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te zijn. - We streven naar een grotere maatschappelijke bewustwording ten aanzien van het belang en de potenties van water. Wij vinden het essentieel dat onze samenleving zich bewust is van de risico’s, maar tevens van de kansen die de aanwezigheid van water met zich meebrengt en de rol die het waterschap daarbij speelt. - Wij streven naar een slagvaardige, flexibele en kennisgerichte organisatie die niet alleen innovatief en kostengedreven is, maar ook vanuit een pro-actieve houding te werk gaat en snel op ontwikkelingen weet in te spelen. Een organisatie die als
regionale waterautoriteit wordt erkend en gewaardeerd, die maatschappelijk zichtbaar is, midden in de samenleving staat en ook in staat is om de waterbelangen te verbinden met het werk van andere maatschappelijke organisaties en daarbij de rol van initiërende co-maker niet schuwt. Ons relatiebeheer is daar dan ook op afgestemd. Voor de bebouwde omgeving hebben we dit specifieker gemaakt. De gemeente staat vaak dichter bij de burgers dan het waterschap en is vanuit die positie eerste aanspreekpunt. In het stedelijk gebied zijn we samen met de gemeente verantwoordelijk voor een goed waterbeheer. Daarom zoeken we in de stedelijke omgeving samen met onder andere gemeente, maatschappelijke organisaties en burgers naar de beste oplossingen. We stimuleren de gemeente en spreken deze erop aan om ook de instrumenten van ruimtelijke ordening op een juiste manier in te zetten en toe te passen. Het oplossen van de stedelijke wateropgaven is ons gezamenlijk belang. Daarom benutten we de kansen om de wateropgaven te combineren met initiatieven in (en in de directe nabijheid van) de bebouwde omgeving. Dit zijn vaak initiatieven op het gebied van stedelijke in- en uitbreiding, bedrijventerreinen, natuurontwikkeling en recreatie.
| 12 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
3 | Beleid
| 14 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 0
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 15 |
3 | B e l e id
Op Europees, landelijk en regionaal niveau is de afgelopen jaren met betrekking tot waterbeheer veelvuldig nieuw beleid vastgesteld. Veel van dit nieuwe beleid heeft ook betrekking op het stedelijk waterbeheer. In dit hoofdstuk wordt kort aangegeven welk beleid van invloed is op deze notitie. Voor uitgebreidere informatie over enkele behandelde beleidsstukken wordt verwezen naar bijlage 1. In paragraaf 3.1 worden de algemene beleidsontwikkelingen van de afgelopen jaren behandeld. In paragraaf 3.2 wordt het beleidskader voor deze notitie aangegeven.
Ook op het gebied van waterkwaliteit is nieuw beleid opgesteld. De waterkwaliteitseisen zijn de afgelopen jaren aangescherpt. Watergangen moeten deels natuurvriendelijk worden ingericht. Schoon hemelwater moet worden geloosd in de bodem of op het oppervlaktewater om te voorkomen dat het wordt afgewenteld op de RWZI’s. Negatieve effecten van vervuilende bronnen, zoals riooloverstorten, moeten zoveel mogelijk worden tegengegaan. Gemeenten worden gestimuleerd om verharde oppervlakken af te koppelen. Er wordt zoveel mogelijk gewerkt volgens de trits schoonhouden – scheiden – zuiveren.
3.1 Algemene beleidsontwikkeling met betrekking tot waterbeheer
In het nieuwe beleid komt ook duidelijk de noodzaak tot afstemming tussen betrokken partijen naar voren. Binnen het waterbeheer zijn de verantwoordelijkheden verdeeld tussen verschillende partijen. Om de gestelde doelen te kunnen behalen moet er daarom nauw worden samengewerkt, vooral tussen ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer.
De aandacht voor water is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Mede dankzij nieuwe inzichten op het gebied van klimaatverandering zijn we tot de conclusie gekomen dat we water de ruimte moeten geven als we in ons lage land droge voeten willen houden. Ruimte voor water betekent dat er een nauwe samenwerking moet zijn tussen ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer. De trits vasthouden – bergen – afvoeren is in het leven geroepen. Hiermee wordt aangegeven dat we moeten proberen water zoveel mogelijk vast te houden in het eigen gebied. Als dat niet lukt moeten we proberen het water te bergen op een daarvoor ingerichte locatie. Pas daarna wordt overgegaan tot het afvoeren van water.
In het nieuwe beleid is tevens getracht de verdeling van verantwoordelijkheden in het stedelijk waterbeheer opnieuw vast te leggen. Er blijft echter in het beleid op sommige punten een grijs gebied bestaan. In deze notitie wordt onder meer aangegeven hoe Hunze en Aa’s aankijkt tegen de verantwoordelijkheden binnen deze grijze gebieden.
| 16 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
3.2 Beleidskader Notitie Stedelijk Waterbeheer Waterbeheer 21e eeuw Het advies van de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geeft aan dat het watersysteem landelijk nog niet op orde is. Het is niet voldoende berekend op klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling. Ook wordt er te weinig rekening gehouden met veranderingen in ruimte- en grondgebruik. In het advies wordt gepleit voor meer ruimte voor water en voor de invoering van de watertoets. Water moet een belangrijkere rol spelen in de ruimtelijke ordening. Daarbij moet worden vastgehouden aan de trits vasthouden – bergen – afvoeren. Water moet zoveel mogelijk bovenstrooms worden vastgehouden. Als dat niet lukt moet het water worden geborgen in waterbergingsgebieden, binnen het eigen gebied. Pas als laatste optie komt het afvoeren van water in beeld. In het advies wordt de aandacht verschoven van “water keren”, naar “water accommoderen”. Op landelijke en regionale schaal zijn er bestuursakkoorden gesloten, waarbij diverse overheden afspraken hebben gemaakt over de aanpak en realisering van het waterbeleid. Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 gepubliceerd en van kracht geworden. Het doel van de KRW is de vaststelling van een kader voor de bescherming van het landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. Het gaat daarbij om het verbeteren van de kwaliteit van grond- en
Stadsvijver Groningen
oppervlaktewater, zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt en ook voor toekomstige generaties geschikt is. De KRW vraagt van het waterschap om – op basis van door de provincie bepaalde doelen – maatregelen te nemen om aquatische ecosystemen te herstellen en/of te behoeden voor achteruitgang. Hiertoe zijn doelstellingen en maatregelen geformuleerd die de komende jaren worden uitgevoerd. Waterwet Aangezien het waterbeheer nu en in de toekomst grote opgaven belooft, is het van belang een gestroomlijnd en gemoderniseerd wettelijk instrumentarium te hebben voor het waterbeheer. In de loop der jaren zijn er nogal wat wetten verschenen voor het waterbeheer in Nederland. De nieuwe Waterwet, die eind 2009 in werking is getreden, vervangt deze bestaande wetten, zodat alles is samengevoegd in één wet. Deze nieuwe
Waterwet heeft integraal waterbeheer als speerpunt en richt zich op het watersysteem als geheel. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en daarnaast verbetert het ook de samenwerking en samenhang tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een bijdrage aan de kabinetsdoelstelling om het aantal regels, vergunningstelsels en administratieve lasten te verminderen. Er is getracht zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels te laten vallen. Voor de activiteiten waarvoor dit niet mogelijk is introduceert de Waterwet één integrale watervergunning, waarin zes bestaande vergunningen en ontheffingen zijn samengevoegd. In de Waterwet is onder andere de Wet gemeentelijke watertaken opgenomen. De Wet gemeentelijke watertaken voorziet in een wettelijke verankering van een aantal taken voor de gemeente met betrekking tot stedelijk waterbeheer. In de Wet gemeentelijke watertaken heeft de gemeente onder andere een hemelwater- en grondwaterzorgplicht gekregen.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 17 |
Wonen in de Blauwe Stad aan het Oldambtmeer
Wet ruimtelijke ordening (Wro) De Wro vervangt de Wet op de Ruimtelijke Ordening uit 1965. De oude wet is de afgelopen jaren regelmatig aangepast, wat ten koste is gegaan van de overzichtelijkheid en de kwaliteit van de wet. De Wro is in januari 2008 in werking getreden. De Wro richt zich op vermindering van het aantal regels, het adagium ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en op uitvoeringsgerichtheid. Het ruimtelijke ordeningsproces moet vereenvoudigd worden. Voor waterschappen is vooral van belang dat met de Wro de goedkeuring van gemeentelijke bestemmingsplannen door de provincie vervalt. Waterschappen kunnen naleving van de watertoets minder goed afdwingen door naar de provincie te stappen. Dit vereist een actieve houding van het waterschap bij de controle van ruimtelijke plannen. De mogelijkheid om beroep in te stellen tegen bestemmingsplannen blijft bestaan. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) De Wabo is medio 2010 in werking getreden. Het aangewezen bevoegd gezag voor de Wabo is gelijk aan het Wm (Wet milieubeheer) bevoegd gezag, namelijk provincie en gemeente. Met de Wabo zijn bestaande procedures binnen het omgevingsrecht geïntegreerd en gestroomlijnd. Ook dit draagt bij aan het kabinetsstandpunt van deregulering. De Wabo heeft betrekking op natuur, milieu, bouwen en ruimte en regelt de vergunningplicht voor activiteiten die nog vergunningplichtig zijn onder de volgende wetten en verordeningen:
- VROM-wetten, zoals de Woningwet (bouwvergunning), Gebruiksbesluit (vergunning en melding), de Wet milieubeheer (milieuvergunning en meldingsplicht) en de Wet ruimtelijke ordening (afwijking bestemmingsplan, aanlegvergunning); - Monumentenwet (monumentenvergunning); - Mijnbouwwet (mijnbouwmilieuvergunning); - Wet verontreiniging oppervlaktewateren (indirecte lozingen); - Diverse gemeentelijke en provinciale verordeningen (zoals de reclame-, kap-, inrit- en sloopvergunning en de aanlegvergunning); - Natuurbeschermingswet (vergunningen tot handeling in een beschermd natuurgebied met gevolgen voor habitat en soorten); - Flora- en faunawet (ontheffing). Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel hebben het Rijk, de provincies (IPO), de gemeenten (VNG) en de waterschappen (UvW) afgesproken en vastgelegd hoe zij de wateropgaven van Nederland in de 21e eeuw gaan aanpakken. Het benadrukt dat de betrokken partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW Actueel legt uit hoe de taken en verantwoordelijkheden verdeeld zijn en welke instrumenten gebruikt kunnen worden, om de opgaven te kunnen realiseren. Op regionaal niveau zijn in 2005 de uitgangspunten van het oude NBW uitgewerkt in een Regionaal Bestuursakkoord Water (RBW), “Groningen en Drenthe werken aan water”.
| 18 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Bestuursakkoord Waterketen Op landelijk niveau is een Bestuursakkoord Waterketen (BW) gesloten, met onder meer als doel de doelmatigheid en transparantie binnen de waterketen te vergroten. Deze keten omvat het zuiveren en leveren van drinkwater (waterleidingbedrijven), het inzamelen en afvoeren van afvalwater via de riolering (gemeente) en het transporteren en zuiveren van stedelijk afvalwater (waterschap). Nationaal Waterplan Het Nationaal Waterplan is sinds december 2009 van kracht. Het plan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding van 1998 en vervangt alle voorgaande Nota’s Waterhuishouding. In het Nationaal Waterplan worden de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid beschreven. Specifieke aandacht is er voor het nieuwe waterveiligheidsbeleid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. In het Nationaal Waterplan zijn de adviezen van de Deltacommissie meegenomen. Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (Bkmw) In het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (Bkmw 2009), ook wel bekend als AMvB Doelstellingen, en de onderliggende Ministeriële Regeling monitoring kaderrichtlijn water (MR Monitoring) is de verankering van de waterkwaliteitsdoelstellingen van de KRW, inclusief de doelstellingen van de Grondwaterrichtlijn en de Richtlijn prioritaire stoffen, in het Nederlands recht geregeld.
Het Bkmw 2009 en de MR Monitoring zijn op respectievelijk 17 maart en 14 april 2010 in werking getreden. Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) Op Europese schaal is geconstateerd dat 100% veiligheid tegen overstromingen niet te garanderen valt. Daarom is in 2007 de ROR van kracht geworden. De ROR moest uiterlijk eind 2009 door de lidstaten van de EU omgezet zijn in nationaal beleid. De ROR verplicht de lidstaten tot het inwinnen van informatie, overleg en planvorming voor nationaal en grensoverschrijdend beheer van overstromingsrisico’s. Door internationale samenwerking op het gebied van overstromingsrisico’s te versterken kan op de lange termijn het risico van overstromingen worden beheerst. Beleving van water in de stad Groningen
Het Bkmw 2009 en de MR Monitoring geven normen voor de chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. Deze normen gelden alleen voor de KRW waterlichamen. Ze kunnen echter ook gebruikt worden als vertrekpunt bij afwegingen ten aanzien van overige wateren, zoals stedelijke wateren. De waterbeheerder (Rijk of waterschap) moet bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden op grond van de Waterwet rekening houden met de chemische en ecologische doelstellingen, die in de voor zijn waterlichamen geldende waterplannen zijn vastgelegd.
Provinciale omgevingsvisie Drenthe en POP 2009-2013 Groningen In de Provinciale Omgevingsplannen (POP) wordt beschreven hoe de provincie er in de toekomst uit komt te zien. In het POP wordt onder andere ingegaan op de onderwerpen wonen, werken, ondernemen, bereikbaarheid, milieu en veiligheid. Een onderdeel van het POP is het Regionaal Waterplan, waarin de provincie de strategische kaders vaststelt voor het door het waterschap te voeren beheer. In dit plan worden ook de planologische functies aangegeven waarop het waterbeheer dient te worden gebaseerd. In de provincie Drenthe heet het nieuwe POP de “Omgevingsvisie Drenthe”.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 19 |
Terassen aan het water
In het POP 2009-2013 Groningen wordt aangegeven dat water mede sturend moet zijn in de ruimtelijke ordening. Vanwege de klimaatverandering moet ingezet worden op het realiseren van een duurzaam watersysteem, zowel qua waterkwantiteit als waterkwaliteit. Verder is er in het POP aandacht voor overstromingsgevoelige gebieden en het overstromingsbestendig bouwen. Er is geen specifiek beleid opgenomen voor het stedelijk waterbeheer. In de Omgevingsvisie Drenthe is wel specifieke aandacht voor het stedelijk waterbeheer. In stedelijk waterbeheer is de afstemming en samenwerking tussen gemeente en waterschap belangrijk. De provincie stimuleert daarom het opstellen van gemeentelijke waterplannen. Wateroverlast mag niet afgewenteld worden op andere gebieden. De waterschappen zien hierop toe door middel van de watertoets. Verder moet er aandacht zijn voor waterkwaliteit en de functie van het water. Betrokkenheid en bewustwording van de burger is belangrijk voor het stedelijk waterbeheer. Beheerplan 2010-2015 Waterschap Hunze en Aa’s Met het beheerplan maakt het waterschap duidelijk hoe we onze waterkering- en waterbeheertaken in de komende jaren op hoofdlijnen willen invullen. Het beheerplan geeft voor een periode van zes jaar de hoofdlijnen aan voor beleid, beheer en onderhoud. Het plan gaat vooral in op wat er de komende jaren op ons afkomt en hoe we daarop willen inspelen, ook vanuit organisatieperspectief.
| 2 0 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Eén van de doelen in het Beheerplan is een optimale afstemming tussen water en ruimtelijke functies. Dit is ook in het stedelijk gebied van belang. Daarnaast wordt er ingezet op het verminderen van de kans op wateroverlast in stedelijk gebied, onder andere door het realiseren van waterberging in bestaand stedelijk gebied. Hierbij wordt nadrukkelijk de afstemming met gemeenten gezocht. Ook worden er overeenkomsten afgesloten met gemeenten over beheer en onderhoud in stedelijk gebied. Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) en Waterplan De gemeenten stellen vGRP’s en waterplannen op. In het vGRP stelt een gemeente haar rioleringsbeleid vast. Hierin worden, sinds de invoering van de Wet gemeentelijke watertaken, naast de traditionele zorg rondom afvalwater ook de hemelwater- en grondwaterzorgplicht opgenomen. Het waterschap adviseert de gemeente bij het opstellen van het vGRP. Het gemeentelijk waterplan wordt door de gemeente, in samenwerking met het waterschap en eventueel provincie en waterleidingbedrijf, opgesteld. Hierin wordt een visie geformuleerd voor het water binnen de gemeente. Deze visie wordt in veel gevallen vertaald in een uitvoeringsprogramma. Het waterplan wordt ook vaak gebruikt als leidraad in de gesprekken tussen gemeente en waterschap. Het opstellen van een waterplan is niet verplicht, maar wel wenselijk.
Gezamenlijke visie UvW en VNG “Gezamenlijke doelgerichte aanpak afvalwaterketen” Door VNG en UVW is een gezamenlijke visie ontwikkeld voor de afvalwaterketen, in het kader van een doelmatiger en rationeler waterbeheer in Nederland. Dit heeft geresulteerd in concrete afspraken en een stappenplan waarmee gewenste veranderingen en kostenbesparingen gerealiseerd moeten worden. De zorgplichten van de gemeente voor regenwater, grondwater en afvalwater en de zorgplicht van het waterschap voor de zuivering van afvalwater vormen samen de uitvoering van de afvalwaterketen. De invulling van deze gezamenlijke visie is onder meer afhankelijk van de politieke besluitvorming en de regionale uitwerking.
4 | Water en Ruimtelijke Ordening
| 22 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 0
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 23 |
4 | Wat e r en R u i mt e l i j k e O r d e n i ng
4.1 Waarom afstemming tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening? De wateropgaven die voortvloeien uit klimaatverandering en nieuw beleid, zoals de KRW en WB21, leggen een steeds groter beslag op de ruimte. Het algemene beeld is dat water meer aandacht en ruimte moet krijgen, zowel qua waterkwantiteit (waterberging) als waterkwaliteit (natuurvriendelijke oevers). De waterbelangen moeten worden afgewogen in ruimtelijke plannen en processen. Daarom is het van belang dat er een goede afstemming is tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening, op verschillende schaalniveaus. 4.2 Watertoetsproces en beleidsafstemming De afgelopen jaren is er veel gebeurd op het raakvlak tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. Een belangrijke ontwikkeling van de afgelopen jaren is de introductie van het proces van de watertoets. De watertoets is in 2001 geïntroduceerd met het ondertekenen van de startovereenkomst Waterbeheer in de 21e eeuw. De watertoets was aanvankelijk een formeel verplicht toetsmoment in de planprocedure. De laatste jaren is er echter een verandering waar te nemen waarbij de watertoets steeds meer wordt gezien als een proces waarbij de waterbeheerder reeds bij de ideefase en de locatiekeuze met de planontwikkelaar om tafel zit. Het waterbelang wordt zo in een eerder stadium meegenomen dan bijvoorbeeld pas bij de ter inzage legging van
het voorontwerp bestemmingsplan. Het gaat dus niet alleen om een toetsing achteraf, zoals de term “watertoets” wellicht suggereert. Daarom wordt tegenwoordig ook steeds meer de term “watertoetsproces” gebruikt. Het doel van het watertoetsproces wordt verwoord in de Handreiking Watertoetsproces 3: “Het doel van het watertoetsproces is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding. De meerwaarde van het watertoetsproces is dat het zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit (o.a. verzilting) en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater.” Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat in de toelichting op ruimtelijke plannen de initiatiefnemer “de bevindingen en resultaten van de Watertoets en de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding” moet opnemen. Daarnaast moet de initiatiefnemer in de toelichting van het plan aangeven “hoe rekening is gehouden met het advies dat door de waterbeheerder is verstrekt”. Dit geldt voor bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten, buiten toepassingsverklaringen en ontheffingen. Hierbij is de initiatiefnemer de overheid die beslist over een ruimtelijk plan.
| 24 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Fase
Initiatiefnemer
Ideefase
Waterbeheerder
- betrekt belanghebbenden bij proces
- praat mee
- raadpleegt informatie waterbeheer
- kent voorwaarden
- wijst particuliere participanten op waterinformatie
- kent waterbelangen - communiceert informatie watersysteem, onder andere in beelden (kaarten)
Dit is dus de gemeente, de provincie of het Rijk, ook al komt het idee voor het ruimtelijk plan eigenlijk van een particuliere partij zoals een projectontwikkelaar, grondeigenaar, etcetera. De waterbeheerder is degene die in een bepaald gebied opkomt voor de waterbelangen. Dit kan een waterschap, een dienst van Rijkswaterstaat of een grondwaterbeheerder zijn.
- vraagt waterinformatie
Initiatief fase
- geeft waterinformatie - brengt wateraandachtspunten in
- samen afspraken maken en afsprakennotitie
- wijst op vergunningen of ontheffingen
schrijven
- samen afspraken maken en afsprakennotitie schrijven
Afspraken De recente wijzigingen in het wettelijke kader, het nationaal beleid en de toegenomen bewustwording op het raakvlak van klimaatverandering en waterbeheer (zie o.a. hoofdstuk 2) zijn reden geweest om de bestuurlijke notitie Watertoets te herzien. In deze notitie maken de Unie van Waterschappen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en het Rijk bestuurlijke afspraken over de afstemming tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De betrokken partijen bevestigen opnieuw dat “water een volwaardige plaats heeft en houdt in de integrale ruimtelijke afweging”. De afstemming dient plaats te vinden in het watertoetsproces.
Fase
Initiatiefnemer - ontwerpt het plan
Ontwikkel- en adviesfase
Waterbeheerder - denkt mee - controleert (voor)ontwerp en schrijft wateradvies
- schrijft waterparagraaf met behulp van wateradvies
Het watertoetsproces bestaat uit vijf verschillende fasen. Rechts staand schema, uit het ontwerp Bestuurlijke notitie Watertoets 2009 (Rijk, IPO, VNG en UvW), geeft het watertoetsproces weer.
- stuurt ontwerpbesluit toe
Waterschap Hunze en Aa’s legt de correspondentie rond een ruimtelijk plan vast in brieven. Als de initiatiefnemer het advies van het waterschap negeert, of er zonder overeenstemming met het waterschap van afwijkt, dan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor eventuele gevolgen.
- voert het plan uit
- organiseert inspraak
- controleert ontwerpbesluit
Besluitvormingsfase
- dient eventueel een ‘zienswijze’ in - overlegt zo nodig met rijk of provincie over zienswijze en aanwijzing - gaat eventueel in beroep bij de Raad van State
- neemt het in beheer of draagt beheer over
- verleent zo nodig en mogelijk ontheffing of
Uitvoering- en beheerfase
vergunning - volgt de uitvoering en het beheer
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 25 |
< Schema watertoetsproces
4.3 Water en ruimtelijke ordening in stedelijk gebied In het stedelijk gebied vindt de afstemming tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening grotendeels plaats tussen het waterschap, als waterbeheerder, en de gemeente, als initiatiefnemer van ruimtelijke plannen. Vooral in stedelijke gebieden is het van belang dat de waterbelangen al bij de locatiekeuze/ideefase worden meegenomen in de belangen afweging, omdat de ruimte in het stedelijk gebied vaak schaars is en er in het verleden soms onvoldoende rekening is gehouden met water, waardoor problemen en onwenselijke situaties zijn ontstaan. Vooral als problemen zich voordoen in dichtbebouwde stedelijke gebieden is het moeilijk om de problemen op te lossen, omdat er geen ruimte meer is voor extra oppervlaktewater of andere maatregelen. Het waterschap maakt bij het overleg tijdens de ideefase gebruik van de waterkansenkaart. De waterkansenkaart bevat onder andere informatie over maaiveldhoogte, grondwaterstanden, kwelgebieden, komvormige laagten, overstromingsgevoelige gebieden, etc. Met behulp van de waterkansenkaart kan worden bepaald of een bepaalde locatie geschikt is voor bebouwing of welke maatregelen nodig zijn om een locatie geschikt te maken voor bebouwing. Bij ruimtelijke plannen voor het stedelijk gebied is het dus van belang dat de waterbeheerder en de initiatiefnemer vroegtijdig en regelmatig met elkaar overleggen en toekomstige plannen en ontwikkelingen met elkaar bespreken. Dit houdt in dat er
niet alleen afstemming plaats moet vinden over plannen die in het Wro en Bro aangegeven worden. Het is minstens zo belangrijk dat er ook afstemming plaatsvindt over de meer overkoepelende, kaderstellende en richtinggevende plannen, zoals bijvoorbeeld structuurvisies, gemeentelijke rioleringsplannen en waterplannen. Hierin kunnen gezamenlijke afspraken worden gemaakt en ambities worden neergelegd voor ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer. In structuurvisies stippelt de gemeente de lijn uit voor de komende jaren. Dit is een goed moment om alvast na te denken over het waterbeheer en de kansen en eventuele bedreigingen waar men mee geconfronteerd wordt. Deze plannen zijn vormvrij en kennen daarom niet de verplichting om de waterbeheerder om advies te vragen. Waterschap Hunze en Aa’s wil echter ook bij deze visies vroegtijdig betrokken worden, conform het advies van het Rijk aan provincies en gemeenten in het Nationaal Waterplan. De gemeenten in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa’s hebben samen met het waterschap gemeentelijke waterplannen opgesteld. Hierbij is een gezamenlijke visie geformuleerd die vervolgens is vertaald in een uitvoerings programma. Door de ontwikkeling van de gemeentelijke waterplannen zijn de gemeenten zich meer en meer bewust van het belang van een goed functionerend watersysteem in het stedelijk gebied. Dit heeft ook zijn uitwerking in de ruimtelijke plannen. Bij het opstellen van de ruimtelijke plannen wordt steeds meer gekeken
naar de gezamenlijke visie van gemeente en waterschap, zoals die is verwoord in het waterplan. Vanuit de waterplannen wordt regulier overleg gevoerd met de gemeente in de vorm van een waterteam. Regulier contact tussen gemeente en waterschap is belangrijk om op de hoogte te blijven van de geplande ontwikkelingen en op die manier vroegtijdig te kunnen adviseren omtrent het gewenste waterbeheer. Door regelmatig met elkaar om tafel te zitten, kunnen ruimtelijke plannen vanaf de locatiekeuze worden besproken, waardoor het waterbelang kan worden meegenomen in de belangenafweging. Door gezamenlijk projecten uit te voeren op het raakvlak van ruimtelijke ordening en waterbeheer ontstaat er bewustzijn en begrip voor elkaars belangen. Bij het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is de gemeente op grond van de Wet milieubeheer verplicht het waterschap erbij te betrekken. Met het in werking treden van de Wet gemeentelijke watertaken (opgenomen in de Waterwet) dienen gemeenten een verbreed GRP op te stellen, waarin ook de zorgplichten hemelwater en grondwater zijn opgenomen.
| 26 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
5 | Stedelijk watersysteem
| 28 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 0
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 29 |
5 | St e d e l i jk wat e r sy st e e m
In het Beheerplan 2010-2015 staat dat het waterschap dient te zorgen voor veiligheid tegen overstroming en voor voldoende en schoon water. Deze opdracht is zowel in het landelijk gebied als in het stedelijk gebied van toepassing. Voor het uitvoeren van deze opdracht in het stedelijk gebied hanteert het waterschap als beheerder van het stedelijk water normen, doelen en richtlijnen die in dit hoofdstuk staan aangegeven. Volgens de Waterwet is een watersysteem “een samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken”. 5.1 Oppervlaktewater In het stedelijk gebied dient voldoende en schoon oppervlaktewater aanwezig te zijn. Daarbij wordt gestreefd naar een zichtbaar en bereikbaar watersysteem, rekening houdend met beeldbepalende kwaliteitsaspecten. In de Waterwet wordt gesproken over oppervlaktewaterlichamen: “samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna”. Het klimaat verandert geleidelijk maar zeker. De gemiddelde temperatuur stijgt, waardoor de verdamping toeneemt. Hierdoor
valt er in de winter meer neerslag en zijn de zomers droger. Ondanks de drogere zomers is de verwachting dat zomerse (onweers)buien heviger worden. Voor deze paragraaf zijn de nieuwe klimaatscenario’s (2006) van het KNMI van belang. Deze scenario’s zijn in bijlage 2 verder uitgewerkt. Voor de stedelijke wateropgave, die het gevolg is van stedelijke ontwikkeling zoals nieuw aan te leggen stedelijke locaties, bedrijventerreinen en infrastructuur én stedelijke vernieuwingsof herinrichtingsprojecten, wordt bij het ontwerpen daarvan gebruik gemaakt van de klimaatscenario’s G en W. Gemotiveerd kan G+ worden gekozen als ondergrens, vanwege aanzienlijke financiële, ruimtelijke of andere maatschappelijke gevolgen. Voor de bestaande stedelijke gebieden wordt gebruik gemaakt van klimaatscenario G. Waar financieel en ruimtelijk mogelijk voeren de NBW-partners de maatregelen extra robuust uit in het licht van omgaan met onzekerheden en extremen van de KNMI ‘06 scenario’s. Voor waterkwaliteitsopgaven wordt uitgegaan van het KNMI ’06 scenario G, met uitzondering van die gebieden die gevoelig zijn voor watertekorten, waarvoor ook scenario G+ wordt gebruikt voor het bepalen van de opgave. Voor watertekorten wordt voor de aanpak op de korte termijn (tot 2015) gebruik gemaakt van het KNMI klimaatscenario G. Voor de aanpak op lange termijn (vanaf 2015) wordt uitgegaan van een bandbreedte tussen G en G+. Bovenstaande afspraken zijn vastgelegd in het NBW-Actueel.
| 3 0 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
5.1.1 Wateroverlast Het waterschap draagt zorg voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem dient nu, maar ook op de lange termijn, goed te functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij voorziene veranderingen, zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak, dit gebaseerd op het principe van niet-afwentelen (bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd en op elk schaalniveau). Peilstijging/inundatie In het open water in het stedelijk gebied kan water geborgen worden. De hoeveelheid berging is afhankelijk van het oppervlak beschikbaar open water en de toelaatbare peilstijging. Het oppervlak open water wordt bepaald bij het hoogste reguliere peil. Vervolgens dient een maximale peilstijging bepaald te worden.
Voor de situatie T=100 (T= herhalingstijd in jaren) mag conform de werknormen in het NBW Actueel 0% van het bebouwd gebied inunderen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in het stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere norm van toepassing is dan het bebouwd gebied. In het stedelijk gebied wordt voor het relevante laagste maaiveldniveau de laagst gelegen putdekselhoogte genomen. Hierbij wordt uitgegaan van een normale situatie waarbij het vloerpeil van woningen boven het wegpeil ligt zodat de kans op water in de woningen klein is. Bovenstaande werknormen worden als richtlijn gehanteerd. Er moet altijd gekeken worden naar de specifieke situatie. Daarbij is het belangrijk niet alleen aandacht te hebben voor de kans op inundatie, maar vooral ook het risico van inundatie. Dit principe wordt nader uitgelegd in paragraaf 5.1.5 “Veiligheid”.
NBW-actueel: Werknormen Normklasse gerelateerd aan grondgebruikstype
Maaiveldcriterium*
Inundatienorm [1/jr]
Grasland
5 procent
1/10
Akkerbouw
1 procent
1/25
Hoogwaardige land- en tuinbouw
1 procent
1/50
Glastuinbouw
1 procent
1/50
Bebouwd gebied
0 procent
1/100
* maaiveldcriterium: de (laagste) delen van een gebied, waarmee in de normering geen rekening kan worden gehouden en die dus niet aan de inundatienorm hoeven te voldoen.
Wateroverlast Zuidlaren
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 31 |
Afvoernormen watersysteem De oppervlaktewaterlichamen van het waterschap Hunze en Aa’s zijn qua afvoercapaciteit gedimensioneerd op een maatgevende afvoer volgens landelijke afvoernormen. De maatgevende afvoer is gedefinieerd als de afvoer van een watergang die gemiddeld niet vaker voorkomt dan gedurende 1 à 2 dagen per jaar. De maatgevende afvoer wordt ook wel aangeduid als de T=1 afvoer. 5.1.2 Opgave en compensatie Stedelijke wateropgave, bestaand stedelijk gebied De stedelijke wateropgave bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit en de aanpak van grondwateroverlast. Gemeenten stellen daarbij de doelen vast voor riolering en grondwater. Het watersysteem in het bestaand stedelijk gebied is met behulp van een rekenmodel getoetst op wateroverlast vanuit oppervlaktewater. Er is getoetst of de inundatienormen worden overschreden bij een situatie T=100, rekening houdend met de klimaatverandering tot 2050. Uit deze toets is naar voren gekomen dat een aantal stedelijke gebieden niet voldoet aan de norm. Het waterschap is verantwoordelijk voor het op orde brengen van het oppervlaktewater voor het bestaand stedelijk gebied c.q. voor het bestaand verhard oppervlak, tenzij het waterschap in het verleden een negatief wateradvies heeft afgegeven voor bepaalde ontwikkelingen. Conform landelijke afspraken dienen de benodigde maatregelen vóór 2015 uitgevoerd te zijn.
De gemeente is verantwoordelijk voor de stedelijke wateropgave voor riolering en grondwater. Samen met de gemeenten worden de benodigde maatregelen vanuit de stedelijke wateropgave voor oppervlaktewater, riolering en grondwater waar mogelijk gecombineerd. Zo wordt werk met werk gemaakt en wordt recht gedaan aan de nauwe relatie tussen de drie onderdelen. Waar geen sprake is van een urgente opgave, geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd. Stedelijke uitbreiding Bij stedelijke uitbreidingsplannen dient het watersysteem aangelegd te worden overeenkomstig het advies van het waterschap dat voortvloeit uit de watertoets. Dit advies is dus een product van het overleg tussen de initiatiefnemer en het waterschap. De inrichtingskosten en grondkosten voor de aanleg van het watersysteem kunnen uit de planexploitatie gefinancierd worden. De aanleg van het verhard oppervlak moet bij voorkeur in het plangebied of in hetzelfde peilvak gecompenseerd worden, zie ook de voorkeursvolgorde op pagina 33. Als algemene regel kan gehanteerd worden dat het minimaal benodigd oppervlak open water 80 liter per m² nieuw verhard oppervlak bedraagt. Herstructurering In herstructureringsgebieden dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor het realiseren van voldoende berging om de toename van de verharding te compenseren. De aanleg van het verhard oppervlak moet bij voorkeur in het plangebied of in
hetzelfde peilvak gecompenseerd worden, zie ook de voorkeursvolgorde op pagina 18. Voor het areaal verhard oppervlak in de uitgangssituatie dient het waterschap zorg te dragen voor voldoende waterberging, zoals hierboven is uitgelegd in de alinea over de stedelijke wateropgave. Kleine uitbreidingen verhard oppervlak Hemelwater dat op verhard oppervlak terechtkomt infiltreert niet in de bodem maar komt versneld tot afvoer en stroomt in veel gevallen direct af naar het oppervlaktewater, al dan niet via een rioolstelsel. Dit betekent dat het watersysteem door toename van verharding van de bodem te kampen krijgt met grotere piekafvoeren. Om te voorkomen dat een toename van het verhard oppervlak het watersysteem extra belast, adviseert het waterschap in de watertoets om waterneutraal te bouwen. Waterneutraal bouwen houdt in dat de initiatiefnemer afdoende maatregelen neemt om de versnelde afvoer, door de toename van verhard oppervlak, te compenseren, zodat het watersysteem niet zwaarder wordt belast. De initiatiefnemers van de uitbreiding van verhard oppervlak dienen zorg te dragen voor de benodigde compenserende maatregelen. In de keur van het waterschap is opgenomen dat het verboden is onverharde grond te bebouwen of te verharden als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt, als daarbij meer dan 150 m2 onverharde grond wordt bebouwd of verhard in de bebouwde kom, binnen uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden. Voor de overige gebieden geldt dit verbod voor
| 32 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
een oppervlak groter dan 1500 m2. Dit verbod geldt niet als de toename van verharding wordt gecompenseerd door de realisatie van waterberging volgens het advies en richtlijnen van het waterschap. Het waterschap heeft hiervoor algemene regels opgesteld om administratieve lasten voor de aanvrager en het waterschap te beperken. De ondergrens van 150 m2 is laag gehouden om te voorkomen dat het cumulatieve effect van kleinere plannen leidt tot een ongewenste situatie. De ondergrens van 150 m2 komt overeen met de gemiddelde verharding van een bouwkavel. Uit de praktijk blijkt dat dit nagenoeg overeenkomt met de kleinste uitbreidingen van verhard oppervlak waarvoor de watertoets procedure wordt doorlopen.
Water in de stad
Waterneutraal bouwen, vereiste compensatie Voor de berekening van de vereiste berging om de toename van het verhard oppervlak te compenseren wordt gebruik gemaakt van de regenduurlijnenmethodiek. Bij deze methodiek kan op eenvoudige wijze inzichtelijk gemaakt worden hoeveel berging nodig is om het verhard oppervlak te compenseren in de huidige situatie en in toekomstige situaties. Bij de berekening van de stedelijke wateropgave en compenserende waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: - er mag niet afgewenteld worden op andere gebieden; - per gebiedsfunctie wordt een maximum stijging van de waterstand bepaald, volgens de afspraken in het NBW actueel, bij een situatie T=100 en rekening houdend met klimaatverandering (zie inleiding paragraaf 5.1);
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 33 |
- de verharde oppervlakken die afgekoppeld kunnen en mogen worden, zullen in de toekomst voor 100% worden afgekoppeld; - als het financieel, ruimtelijk en maatschappelijk verantwoord is, wordt er gestreefd naar een watersysteem dat robuuster is dan de voorgeschreven normen; - kansen die zich voordoen om het watersysteem robuuster te maken worden zoveel mogelijk benut. De berekening van compenserende waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen is onderdeel van het advies van het waterschap in het watertoetsproces. Dit proces is beschreven in hoofdstuk 4. Afkoppelen bestaande verharde oppervlakken Het beleid van het waterschap is erop gericht om schoon hemelwater gescheiden van afvalwater af te voeren. In bestaand stedelijk gebied wordt het afkoppelen van hemelwater van het gemengde rioolstelsel gestimuleerd. Wanneer het (verbeterd) gescheiden riool het hemelwater op een ander water loost dan waar de overstort van het gemengde stelsel op loosde, dient het watersysteem hier, indien nodig, hydraulisch op aangepast te worden om wateroverlast te voorkomen. In paragraaf 5.2.1 wordt ingegaan op de waterkwaliteits aspecten van het afkoppelen van verhard oppervlak.
Water in de stad Assen
Voorkeursvolgorde locaties voor compensatie Voor de locatie van compensatie geldt de volgende voorkeursvolgorde; 1. compensatie moet in het plangebied plaatsvinden; 2. als optie 1 niet mogelijk of wenselijk is, dient compensatie plaats te vinden in hetzelfde peilvak; 3. als optie 2 niet mogelijk is, dient compensatie plaats te vinden in een ander peilvak binnen hetzelfde bemalings- of
afvoergebied, mits de waterhuishoudkundige situatie het toelaat; 4. als optie 3 niet mogelijk is, dient compensatie plaats te vinden in een ander peilvak binnen hetzelfde watersysteem, mits de waterhuishoudkundige situatie het toelaat; 5. als ook optie 4 niet mogelijk is, is in de toekomst wellicht financiële compensatie via een waterbergingsbank mogelijk (zie paragraaf 5.1.3).
| 34 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Is er sprake van een toename van de verharding?
nee
Er zijn verschillende vormen van compensatie mogelijk. De linksstaande beslisboom geeft aan wanneer welke vorm van compensatie vereist is. De definitieve compensatie zal in overleg tussen initiatiefnemer en waterschap worden bepaald.
Er zijn geen compenserende maatregelen nodig
ja
nee Betreft het een toename van verharding in bestaand stedelijk gebied/glastuinbouwgebied?
ja
Is de toename groter dan 150 m 2?
ja
Is de toename kleiner dan 2000 m 2?
ja
A
nee
B
ja
A
nee
C
nee nee Betreft het een toename van verharding in een uitbreidingsplan?
ja
Is de toename groter dan 150 m 2?
ja
Is de toename kleiner dan 2000 m 2?
nee nee Betreft het een toename van verharding in een het buitengebied?
ja
De beslisboom geeft aan wanneer welke vorm van compensatie vereist is.
Is de toename groter dan 1.500 m 2?
ja
D
Compensatie A Als in bestaand stedelijk gebied of in uitbreidingsplannen de verharding toeneemt met meer dan 150 m2 zijn compenserende maatregelen nodig. Hierbij wordt vervolgens onderscheid gemaakt in een verhardingstoename kleiner dan 2000 m2 en een verhardingstoename groter dan 2000 m2. Bij een uitbreiding tussen de 150 m2 en de 2000 m2 dienen compenserende maatregelen bij voorkeur in het plangebied, dicht bij de bron getroffen te worden. In deze gevallen is het te realiseren bergingsvolume gering en vaak zijn er geen mogelijkheden voor het uitbreiden van het oppervlaktewater. Wanneer er geen mogelijkheden zijn het bestaande oppervlaktewater uit te breiden, zonder dat versnippering optreedt, wordt alternatieve waterberging voorgeschreven conform de volgende voorkeursvolgorde; 1. Aanpak bron Beginnend bij de bron is afstroming van hemelwater te voorkomen door het areaal verhard oppervlak te minimaliseren. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld een smaller rijprofiel of een korte ontsluitingsstructuur. Daarnaast is het ook mogelijk de afstroming van het hemelwater van de verharding terug te dringen door gebruik te maken van doorlatende verharding, waterdaken of groene daken.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 35 |
2. Hergebruik hemelwater Bij hergebruik wordt het hemelwater opgevangen en opgeslagen en wordt het benut voor bijvoorbeeld toiletspoeling, de wasmachine, het wassen van de auto of het sproeien van de tuin. Hergebruik is zowel op individuele basis als middels collectieve installaties mogelijk. 3. Berging/infiltratie op het perceel Door infiltratie van hemelwater in de bodem wordt de afvoer naar oppervlaktewater vertraagd en verminderd. Dit heeft een dempend effect op piekbelastingen en draagt bij aan het verminderen van wateroverlast. In stedelijke gebieden zorgt het verharde oppervlakte voor een verminderde infiltratie in de bodem, wat kan resulteren in een verlaging van de grondwaterstand. Het infiltreren van hemelwater is gunstig voor het aanvullen van de grondwaterreserves. De mogelijkheden voor infiltratie dienen zoveel mogelijk benut te worden, mits dit niet leidt tot grondwateroverlast. Infiltratie op perceelsniveau kan belemmerd worden door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen of door te hoge grondwaterstanden. Indien nodig kan een infiltratie voorziening gecombineerd worden met een alternatieve bergingsvoorziening. Alternatieve berging kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden in de vorm van grindkoffers, ondergrondse bergingskratten en hemelwaterputten. 4. Waterbergingsbank Als bovenstaande maatregelen niet mogelijk of niet wenselijk zijn dan is in de toekomst eventueel afkoop van compensatie mogelijk middels de waterbergingsbank (zie paragraaf 5.1.3).
Compensatie B Als in bestaand stedelijk gebied de verharding toeneemt met meer dan 150 m2 zijn compenserende maatregelen nodig. Hierbij wordt vervolgens een onderscheidt gemaakt in een uitbreiding kleiner dan 2000 m2 en een uitbreiding groter dan 2000 m2. Bij een uitbreiding groter dan 2000 m2 is het te realiseren bergingsvolume groot. In deze gevallen gaat het waterschap terughoudend om met alternatieve waterberging, dit om reden van beheersbaarheid. Bij een toename van verhard oppervlak groter dan 2000 m2 schrijft het waterschap een bovengrondse zichtbare waterberging voor in de vorm van wadi’s, retentievoorzieningen of uitbreiding van het oppervlaktewater. Versnippering van oppervlaktewater dient hierbij zoveel mogelijk voorkomen te worden. Indien bovenstaande maatregelen niet mogelijk of niet wenselijk zijn dan is in de toekomst eventueel afkoop van compensatie mogelijk middels de waterbergingsbank. Compensatie C Als in uitbreidingsplannen de verharding toeneemt met meer dan 2000 m2 zijn compenserende maatregelen nodig. Bij volledige herinrichting en functieverandering moet een nieuw watersysteem ontworpen worden dat voldoet aan de normen van het NBW Actueel en de inrichtingseisen van het waterschap, zoals beschreven wordt in paragraaf 6.3 “Inrichtingseisen hoofdstelsel”. Het vrijkomende hemelwater dient in deze situaties volledig geborgen te kunnen worden in het oppervlaktewater. Zichtbaar afkoppelen en berging dient hier het uitgangspunt te zijn.
Compensatie D Als in het buitengebied de verharding toeneemt met meer dan 1500 m2, zijn compenserende maatregelen nodig. Bij een uitbreiding groter dan 1500 m2 is het te realiseren bergingsvolume groot. In deze gevallen gaat het waterschap terughoudend om met alternatieve waterberging, om reden van beheerbaarheid. Bij een toename van verhard oppervlak groter dan 1500 m2 schrijft het waterschap een bovengrondse waterberging voor in de vorm van wadi’s, retentievoorzieningen of uitbreiding van het oppervlaktewater. Versnippering van oppervlaktewater dient hierbij zoveel mogelijk voorkomen te worden.
| 36 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
5.1.3 Waterbergingsbank In de toekomst zal er mogelijk gebruik worden gemaakt van een waterbergingsbank. De ontwikkeling van dit concept is in 2009 begonnen in de vorm van een pilot van de gemeente Groningen en de waterschappen Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest. Indien de in paragraaf 5.1.2 genoemde maatregelen, om de toename van verhard oppervlak te compenseren, niet mogelijk zijn of onevenredig hoge (maatschappelijke) kosten met zich meebrengen, dan is afkoop van compensatie mogelijk door een bijdrage te doen in de waterbergingsbank. Met de gelden uit de waterbergingsbank worden dan op een ander moment en op een andere locatie maatregelen uitgevoerd om de berging te vergroten. De hoogte van de bijdrage aan de waterbergingsbank is gelinkt aan de grondprijs in het plangebied. De waterbergingsbank zou als laatste mogelijkheid gebruikt moeten worden. Daarom is deze optie ook als laatste genoemd in de voorkeursvolgorde voor compensatie. Het pilot-project wordt geëvalueerd. Daarna wordt samen met de gemeenten besloten of het in breder verband wordt toegepast.
en recreatie, maar ook voor het stedelijk gebied. Naast de kwantitatieve gevolgen is een watertekort ook van invloed op de kwaliteit van het water. Door de temperatuurstijging zal ook de temperatuur van het oppervlaktewater stijgen. Het warmere water, in combinatie met een afnemende beschikbaarheid van water voor doorspoeling, geeft een grotere kans op blauwalgen, zuurstofloosheid, vissterfte en toename van ziekteverwekkers, waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan.
5.1.4 Watertekort Door de verwachte klimaatveranderingen neemt zowel de watervraag als het neerslagtekort in de zomer toe (zie inleiding paragraaf 5.1). De klimaatverandering heeft gevolgen voor het peil van het oppervlaktewater en kan leiden tot het niet kunnen handhaven van de gewenste zomerpeilen. Dit heeft gevolgen voor de verschillende functies als landbouw, scheepvaart, natuur
Voor uitzonderlijk droge omstandigheden treedt de Regionale Verdringingsreeks in werking. Dit is een uitwerking van de Nationale Verdringingsreeks. In de Regionale Verdringingsreeks is de prioritering voor de verdeling van zoet water geregeld. In de stedelijke gebieden waar het dalen van de (grond)waterstanden niet resulteert in onomkeerbare schade door klink en zetting, zal het stedelijk water veelal in de categorie vallen met de laagste prioriteit.
Stadsvijver Rosarium Winschoten
Naast de toenemende kans op watertekort zal ook de verzilting toenemen. In het laaggelegen kustgebied zal door een stijgende zeespiegel en een verminderde doorspoeling de verzilting van het oppervlaktewater toenemen. Maatregelen ten behoeve van het bestrijden van de wateroverlast en het bereiken van de ecologische doelen mogen niet resulteren in een toename van het watertekort. Tevens dient het watersysteem minder kwetsbaar gemaakt te worden voor watertekortsituaties. Mogelijke maatregelen zijn het aanwenden van hemelwater en grondwater als waterbron en een flexibel peilbeheer. Om een goed beeld te krijgen van de problematiek zijn studies nodig die inzicht gaan geven in de gevolgen van de verdringingsreeks, de effectiviteit van maatregelen om watertekorten te voorkomen en de effectiviteit van maatregelen om de gevolgen van watertekort te minimaliseren.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 37 |
9Za[o^_a
=dd\ZoVcY
L^chX]diZc
KZZcYVb
6hhZc HiVYh`VcVVa
:bbZc
| 38 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Goed beschermd wonen achter de kade in Haren
In het nieuwe beleid wordt duidelijk aangegeven dat er niet zomaar gebouwd mag worden op plekken die overstromingsgevoelig zijn. Wanneer een initiatiefnemer op een dergelijke locatie wil bouwen, moet eerst duidelijk worden gemaakt, middels een kosten-baten-analyse, dat de gekozen locatie de meest geschikte locatie is voor de geplande ontwikkeling. In deze analyse moeten gevolgen voor het waterbeheer en de bezwaren op het gebied van overstromingsgevoeligheid zwaarwegend worden meegenomen. Als uiteindelijk toch voor de desbetreffende locatie wordt gekozen dient er een onderhandeling plaats te vinden met het waterschap over de verdeling van kosten van verantwoordelijkheden om te kunnen voldoen aan de veiligheidsnorm. Door de geplande ontwikkeling kan het namelijk zo zijn dat het overstromingsrisico voor het gebied toeneemt, omdat het gevolg van een overstroming toeneemt. Het toegenomen risico kan tot gevolg hebben dat het gebied in een andere veiligheidsklasse komt, waardoor maatregelen moeten worden genomen, zoals bijvoorbeeld aanpassing van de kaden. Het waterschap hanteert in zulke gevallen het principe “de veroorzaker betaalt”.
In het Beheerplan 2010-2015 van het waterschap is op pagina 14 een kaart opgenomen met de overstromingsgevoelige gebieden vanuit de boezem. De provincie Groningen heeft deze kaart voor haar gebied ook opgenomen in het POP3. Provinciale Staten van Groningen hebben in 2005 besloten dat per 1 januari 2025 voor de gebieden met risicoklasse 4 en 5, conform de IPO-systematiek, richtinggevend moet worden gestreefd naar een veiligheidsnorm van 1:300 respectievelijk 1:1000. Het onderzoek daarnaar is in 2008 gestart. Samen met de provincies Groningen en Drenthe voert het waterschap een verkenning uit naar de maatregelen die op lange termijn (tot 2025/2030) eventueel nodig zijn om de gevolgen van klimaatverandering en bodemdaling op te vangen. Deze verkenning moet duidelijk maken of beide provincies en het waterschap op korte termijn nader onderzoek moeten starten als vervolg op de hoogwaterstudies naar maatregelen tegen wateroverlast.
5.1.6 Waterkwaliteit De chemische kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater zijn vastgelegd in de ministeriële Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren. De milieukwaliteitseisen die daar zijn vastgelegd, zijn de maximaal toelaatbare risiconiveaus (MTR), zoals in het verleden ook opgenomen in de vierde Nota Waterhuishouding. Met de herziening van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water is de kaderrichtlijn Water begin 2010 juridisch geïmplementeerd in Nederland. De Kaderrichtlijn Water beschrijft zo normatief wat de goede toestand voor natuurlijke wateren en grondwater is. De afgeleide doelen en maatregelen voor de verschillende stroomgebieden zijn opgenomen in stroomgebiedbeheersplannen. Voor het beoordelen van de waterkwaliteit wordt voor een aantal parameters gebruik gemaakt van de gebiedsgerichte normen. Deze gebiedsgerichte normen zijn opgesteld voor de KRW-waterlichamen. De normen zijn opgenomen in bijlage 3. Sommige waterlichamen liggen deels in stedelijk gebied. Verder mag het stedelijk watersysteem niet van negatieve invloed zijn op de KRW-waterlichamen. Voor de stedelijke wateren zijn samen met de gemeenten ecoscans uitgevoerd. De ecoscan is een momentopname van de ecologische kwaliteit van het stedelijk water. Daarnaast worden ook de ecologische potenties, streefbeelden en bijbehorende maatregelen gedefinieerd.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 39 |
5.1.7 Puntbronnen In het stedelijk gebied vinden lozingen plaats vanuit puntbronnen. Dit zijn lozingen van afvalwater, die via een werk (bijvoorbeeld een pijp) op het oppervlaktewater worden geloosd.
in de toekomst zal gaan toenemen. De riolering dient hierop te worden voorbereid. Bij de hydraulische berekening van rioolstelsels moet gebruik worden gemaakt van module C2100 van de “Leidraad Riolering” van de stichting RioNed, zie hiervoor bijlage 5.
voor het opruimen van de dode dieren en dient er zorg voor te dragen dat deze dieren onderzocht worden op de aanwezigheid van de bacterie die botulisme veroorzaakt. Als deze besmette dieren blijven liggen, bestaat de kans op een variant van botulisme die wél gevaarlijk is voor de mens.
Deze lozingen zijn vanaf 22 december 2009 vergunningplichtig op grond van de Waterwet en algemene regels op grond van de Wet milieubeheer. Bij de vergunningverlening wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de lozingen de oppervlaktewaterkwaliteit niet negatief mogen beïnvloeden. In 2010 is de beleidsnota “Vergunningverlening en handhaving (Stromend Afvalwater)” vastgesteld. Hierin is het beleid van het waterschap Hunze en Aa’s opgenomen op basis waarvan de vergunningverlening en handhaving wordt uitgevoerd.
Individuele lozingen Individuele lozingen van huishoudelijk afvalwater dienen hun afvalwater te lozen middels een IBA-voorziening (individuele behandeling afvalwater). Ook voor woonboten geldt dat zij een eigen voorziening voor de zuivering van afvalwater dienen te hebben of dat zij, indien mogelijk, aangesloten worden op de riolering.
5.1.10 Watervogels Watervogels kunnen van (negatieve) invloed zijn op de waterkwaliteit. Een verhoogde nutriëntenconcentratie kan het gevolg zijn, waardoor een grotere kans op waterkwaliteitsproblemen ontstaat. Of dit een probleem is, is mede afhankelijk van de functie van het water. Bij de (her)inrichting van gebieden waarvan bekend is dat er veel watervogels verblijven, kan het zinvol zijn de inrichting hierop aan te passen. Het gebied zou bijvoorbeeld minder aantrekkelijk kunnen worden gemaakt voor vogels. Een andere maatregel is het voorkomen van stagnant water, door het verbeteren van de doorstroming.
Vuilwateroverstorten Riooloverstorten zijn noodzakelijke voorzieningen om bij hevige regenval te voorkomen dat afvalwater vanuit de riolering op straat of in woningen terecht komt. Waar mogelijk zullen overstortingen vanuit de gemengde riolering plaats moeten vinden op hoofdwatergangen met een goede doorspoeling. Ook mogen overstorten geen gevaar en/of bovenmatige overlast opleveren voor de volksgezondheid, veedrenking of het milieu. De afgelopen jaren is er door gemeenten veel geïnvesteerd in de riolering om emissies te voorkomen. Deze maatregelen komen voort uit de zogenaamde “basisinspanning voor de riolering” en de klimaatveranderingen waardoor de belasting door regenval
5.1.8 Drijfvuil Eén van de ergernissen bij bewoners van het stedelijk gebied is het drijfvuil in kanalen en watergangen. Alhoewel het geen fraai gezicht is, vormt het meestal geen direct gevaar voor waterhuishouding, veiligheid en/of gezondheid. In paragraaf 6.2 wordt aangegeven wie verantwoordelijk is voor het verwijderen van drijfvuil. 5.1.9 Botulisme Watervogels en vissen kunnen het slachtoffer worden van botulisme in geval van een slechte waterkwaliteit. De kans hierop is het grootst tijdens warme zomers. Botulisme is in principe ongevaarlijk voor de mens, maar dodelijk voor watervogels en vissen. Besmette (dode) dieren moeten zo snel mogelijk verwijderd worden. Het waterschap is verantwoordelijk
| 4 0 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
5.2 Hemelwater Hemelwater is de bron van het watersysteem. Dit gegeven is aanleiding om hemelwater te koesteren en te benutten. Hemelwater moet in stedelijk gebied een zichtbare en belangrijke rol krijgen in het watersysteem. Voorwaarde hierbij is dat het hemelwater schoon blijft. Vervuiling van afstromend hemelwater en menging met afvalwater moet voorkomen dan wel ongedaan gemaakt worden. Hemelwater in het watersysteem mag niet resulteren in overlast, zowel kwantitatief als kwalitatief. 5.2.1 Afkoppelen verhard oppervlak In een groot deel van het bestaand stedelijk gebied wordt het hemelwater en afvalwater verzameld in een gemengd rioolstelsel. Via het gemengd stelsel komt dit hemelwater na zuivering in een RWZI terecht in het oppervlaktewater. Bij hevige neerslag kan het door afvalwater vervuilde hemelwater via een overstort ongezuiverd in het oppervlaktewater terechtkomen. Het afkoppelen van verhard oppervlak zodat schoon hemelwater gescheiden blijft van vuilwater heeft voordelen en kan bijdragen aan een duurzaam watersysteem. Redenen om af te koppelen zijn: - schoon hemelwater wordt dan niet vervuild en is beschikbaar voor het (lokale) watersysteem; - de verontreiniging van het watersysteem neemt per saldo af;
- het levert een vermindering van het volume afvalwater op hetgeen gunstig is voor de capaciteit van de bestaande riolering, de transportvoorzieningen en de RWZI; - het heeft een gunstig effect op de stikstof effluent vracht van de RWZI en zorgt voor een afname van emissie van zware metalen zoals cadmium of kwik. Het vrijkomende hemelwater mag niet resulteren in een versnelde afvoer en piekafvoeren. Daarom zijn maatregelen nodig om het hemelwater vast te houden en vertraagd af te voeren, zie paragraaf 5.1.2. 5.2.2 Diffuse bronnen Diffuse bronnen zijn verontreinigingen die verspreid (en vaak indirect) in oppervlaktewater terechtkomen. Het is hierbij lastig één veroorzaker van de verontreiniging aan te wijzen. Bij diffuse bronnen is vaak sprake van meerdere veroorzakers van kleine(re) verontreinigingen. De kwaliteit van het hemelwater in stedelijk gebied wordt met name beïnvloed door deze diffuse bronnen. De activiteiten van deze bronnen leiden ertoe dat diverse stoffen (verspreid in stedelijk gebied) in het hemelwater terecht komen. Voorbeelden van diffuse bronnen in het stedelijk gebied zijn: - afstroming van bestrijdingsmiddelen (en afbraakproducten hiervan) door onkruidbestrijding op verharde (en in mindere mate onverharde) terreinen; - gebruik van uitlogende bouwmetalen in de bouwsector;
Afkoppelen rioolbuizen
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 41 |
- afstromend wegwater dat als gevolg van verkeersactiviteiten vervuild is met o.a. koper, lood, zink, PAK’s en minerale olie; - gebruik van verzinkt straatmeubilair en verzinkte straatverlichting; - gladheidbestrijding met behulp van zout in de wintermaanden; - afstroming van uitwerpselen van honden, paarden, vogels, etc. De invloed van diffuse bronnen op hemelwater wordt zoveel mogelijk beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid: 1. preventie (voorkomen van de verontreiniging); 2. hergebruik (hergebruik van water en stoffen waar mogelijk); 3. verwijderen (volgens best beschikbare technieken). Hieronder zijn de diffuse bronnen met de grootste invloed op de waterkwaliteit nader toegelicht. Bestrijdingsmiddelen Als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen treffen we in de oppervlaktewateren in stedelijk gebied vaak schadelijke stoffen aan. Onkruidbestrijdingsmiddelen mogen alleen volgens de methode voor Duurzaam OnkruidBeheer (DOB-methode) worden toegepast.
Hergebruik regenwater
| 42 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Metalen in de bouwsector Hemelwater dat afstroomt van daken van gebouwen bevat, door het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, met name de metalen koper, lood en zink. We stimuleren het afkoppelen van hemelwater van de riolering, waarbij het hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem of geloosd wordt op het oppervlaktewater. Bij het lozen van hemelwater op oppervlaktewater worden de metalen deels gebonden in de waterbodem en deels komen de metalen opgelost in het oppervlaktewater terecht. Dit is een ongewenste situatie en daarom wordt landelijk gewerkt aan het formuleren van regelgeving omtrent het gebruik van bouwmetalen. De gemeenten in ons beheergebied hebben het convenant Duurzaam Bouwen (DuBo) ondertekend. Gemeenten verlenen bouwvergunningen, waarin eisen worden gesteld aan de bouw van diverse objecten. Wij zijn van mening dat gemeenten daarom direct invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van hemelwater door in de vergunningverlening het gebruik van de Nationale pakketten duurzaam bouwen mee te nemen, conform de afspraken in het DuBo convenant. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen in de Watertoets adviseert het waterschap de initiatiefnemer om uitlogende metalen niet toe te passen of om maatregelen te nemen, zodat de uitlogende metalen niet in het oppervlaktewater terecht komen.
Verkeersactiviteiten De lozing van afstromend wegwater zal ondermeer worden gereguleerd in het Besluit “lozen buiten inrichtingen”, dat medio 2010 van kracht zal worden. Hierin is de volgende voorkeursvolgorde opgenomen: 1. lozing van afstromend wegwater vindt plaats in of op de bodem; 2. als lozing in of op de bodem niet mogelijk is, dan mag het op de schoonwaterriolering of oppervlaktewater worden geloosd; 3. als lozing op de schoonwaterriolering of oppervlaktewater niet mogelijk is, dan mag het worden geloosd op de vuilwaterriolering. 5.2.3 Hemelwaterafvoer De afvoer van hemelwater uit een gescheiden stelsel neemt toe als gevolg van een actief afkoppelbeleid dat het waterschap al een aantal jaren voert. Het afgevoerde hemelwater is maar in beperkte mate verontreinigend. In veel gevallen kan hemelwater van wegen en daken op een watergang of infiltratievoorziening worden aangesloten. In sommige gevallen is het echter raadzaam aanvullende maatregelen te nemen. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld een verbeterd gescheiden stelsel bij industrieterreinen en drukke verkeersknooppunten, of een olie-slibafscheider bij laad- en losterreinen. In andere gevallen kan het soms raadzaam zijn de waterkwaliteit te verbeteren door het ontvangende oppervlaktewater anders in te richten (het realiseren van een helofytenfilter, aanplant van extra waterplanten, het plaatsen van een extra filter, etc.).
Om te kunnen bepalen wanneer een voorziening nodig is, kan gebruik worden gemaakt van de beslisboom afkoppelen. De beslisboom is opgenomen in bijlage 4. Deze beslisboom zal in de meest voorkomende gevallen uitsluitsel geven over het type voorziening waarvoor gekozen moet worden. Voor de gevallen waarin de beslisboom geen uitsluitsel geeft, of de wens bestaat een alternatieve voorziening te plaatsen, zal in overleg met het waterschap moeten worden gekeken naar de mogelijkheden. 5.3 Grondwater Grondwater speelt een belangrijke rol binnen het duurzaam stedelijk waterbeheer. Enerzijds kan grondwater resulteren in overlast maar aan de andere kant biedt het grondwater ook kansen en mogelijkheden die bij kunnen dragen aan een duurzaam stedelijk watersysteem. 5.3.1 Grondwateroverlast – rolverdeling In een aantal gemeenten is sprake van grondwateroverlast. Die overlast leidt tot vochtbezwaren in de woning. Grondwateroverlast kan veroorzaakt worden door een onvoldoende ontwatering op perceelniveau, veelal het gevolg van het niet zorgvuldig bouwrijp maken van de grond, het aanwezig zijn van storende ondoorlatende lagen in de bodem, een stijging van de grondwaterstand door wijzigingen in het oppervlaktewater of het stopzetten van diepe grondwateronttrekkingen.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 43 |
Conform de Waterwet en de Wet gemeentelijke watertaken is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor het op eigen perceel treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier). Bij grondwaterproblemen mag dus in de eerste plaats van de perceeleigenaar worden verwacht, dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt, denk hierbij aan het aanleggen van drainage of een ontwateringssloot. Gemeenten hebben een zorgplicht voor het in het openbare gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover gemeentelijke maatregelen doelmatig zijn en het niet de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie is om maatregelen te nemen. Maatregelen die een gemeente in dit kader kan nemen zijn het aanleggen van drainage en het aanleggen van voorzieningen als ontwateringssloten of regenwaterriolering waar het overtollige grondwater op geloosd kan worden. Grondwater mag in principe niet geloosd worden op het vuilwaterriool. De gemeente is het eerste aanspreekpunt (loket) voor de burger op het gebied van grondwater. De gemeente kan aansprakelijk worden gesteld voor schade, door het niet nakomen van de zorgplicht. Benadeelden zullen dan duidelijk moeten maken in welk opzicht de gemeente
tekort is geschoten in haar wettelijke taak en dat zij als gevolg daarvan schade hebben ondervonden. De gemeente heeft een zekere beleidsvrijheid om haar zorgplicht in te vullen. De rechter beoordeelt of de gemeente heeft gedaan wat redelijkerwijs verwacht mag worden. Het waterschap is beheerder van het regionale freatisch (ondiep) grondwater. Het beheer bestaat vooral uit toetsing, advies en vergunningverlening voor kleine onttrekkingen. Samen met de gemeenten gaat het waterschap onderzoek uitvoeren naar de oorzaken van grondwateroverlast en wordt er per gemeente, indien nodig, een maatregelenprogramma opgesteld. Bij het oplossen van grondwateroverlast wordt synergie gezocht met andere opgaven, zodat werk met werk gemaakt kan worden en de opgaven en problemen tegen de laagste maatschappelijke kosten kunnen worden uitgevoerd en/of opgelost. Daarnaast adviseert het waterschap in de watertoets onder andere over de grondwaterstanden, de gewenste bouwpeilen en overige maatregelen om overlast vanuit het grondwater te voorkomen. 5.3.2 Duurzaam grondwater Naast overlast kan grondwater ook een belangrijke rol vervullen binnen een duurzaam stedelijk watersysteem. Schoon water, of een bijzondere kwaliteit kwelwater, is een schaars goed en dient optimaal te worden gebruikt. Rekening houden met het grondwatersysteem en het inzetten van grondwater als
bron van schoon water kan bijdragen aan het verminderen van een watertekort, het verminderen van de aanvoer van gebiedsvreemd water en een verbetering van de waterkwaliteit. Sturend grondwater Het functioneren van het grondwatersysteem moet meegenomen worden als ordenend element in verschillende plannen. Grondwater in de omgeving heeft invloed op de grondwatersituatie in de stad en viceversa. Wil je goed omgaan met grondwater in de stad, dan is dit inzicht belangrijk. Bij de locatiekeuze van een nieuwe woonwijk moet rekening gehouden worden met de grondwaterstanden en de gevoeligheid voor vervuiling van het (on)diepe grondwater. Ook de inrichtingsplannen dienen hierop afgestemd te worden. 5.4 Riolering, zuivering en afvalwaterketen 5.4.1 Samenwerking in de afvalwaterketen “Zij beheren de afvalwaterketen als ware er sprake van één systeem en één verantwoordelijke partij”. Op basis van dit uitgangspunt zijn er in het Nationaal bestuursakkoord Water Actueel, het Nationaal Waterplan en het Bestuursakkoord Waterketen doelstellingen opgenomen om het watersysteem op orde te brengen en te houden. Het doel daarbij is de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater te verbeteren voor de leefomgeving van de mens, maar ook voor planten en dieren. Dit betekent niet alleen een omslag in organisatie, maar ook in de uitvoering van het dagelijks beheer en onderhoud.
| 44 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
overstorten, neerslagmetingen en grondwaterstanden. Verantwoordelijkheden blijven zoals ze nu zijn. Over beheer en onderhoud willen we nadere afspraken maken. Hiermee willen we het volgende bereiken: - totaal inzicht in de keten; - uniformiteit in visualisatie en gegevens; - geen (jaarlijkse) overdracht van gegevens tussen overheden; - kostenvoordeel voor gemeente en waterschap.
Afvalwaterketen
Om hier invulling aan te geven wil het waterschap actief samenwerken met de partijen in de waterketen. In de provincie Groningen is daartoe een samenwerkingsverband in oprichting met waterschap Noorderzijlvest en Waterbedrijf Groningen. Met dit nutsbedrijf (RioNoord) willen de partijen samen met gemeenten de riolering beheren en onderhouden. Daarnaast zijn er initiatieven om gemalen en overstorten van de gemeenten Veendam, Menterwolde en Pekela in één systeem onder te brengen. Voor de gemeente Vlagtwedde en het chemiepark Oosterhorn in Delfzijl onderhoudt het waterschap de rioolgemalen.
Ook in de provincie Drenthe worden initiatieven ontplooid. Samen met de gemeenten in de provincie Drenthe en de in Drenthe actieve waterschappen wordt een meetplan opgesteld voor het afvalwatersysteem. De doelstelling is een integraal en provinciebreed meetnet voor overstorten en gemalen te ontwikkelen. 5.4.2 Optimalisatie van de afvalwaterketen Uiteindelijk willen we graag samen met de gemeente naar het integraal beheren en monitoren van gemeentelijke (riolering)objecten en meettoestellen, zoals gemalen,
De object- en monitoringsinformatie dient dan in een gemeenschappelijke database te worden vastgelegd en rapportages dienen integraal te worden opgesteld. Voordelen hiervan zijn: - gecombineerde kwaliteits- en kwantiteitsrapportage m.b.t. stedelijk waterbeheer; - opstellen van een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) op basis van monitoringsinformatie in plaats van theoretische uitgangspunten; - beter inzicht in het totale functioneren biedt kansen om het systeem optimaal te benutten en zo investeringen te voorkomen of minimaliseren; - gemeenschappelijke rapportage naar andere overheden en belangstellenden. - stedelijk waterbeheer beter te optimaliseren; - door eventueel uit te breiden met drinkwaterinformatie is vreemd water in de riolering eenvoudiger te lokaliseren. Door ontwikkelingen in lokale sanitatie, bijvoorbeeld IBAvoorzieningen (Individuele Behandeling Afvalwater), en
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 45 |
In bijlage 5 staan de uitgangspunten genoemd die van belang zijn bij het opstellen van vGRP’s en BRP’s.
RWZI Assen
het afkoppelen van hemelwater wordt de belasting van het oppervlaktewater met nutriënten, metalen en microverontreinigingen meer diffuus. Hierdoor zal de monitoring van het oppervlaktewater in de grotere watergangen zich mogelijk meer moeten verplaatsen naar lokale meetpunten. Om beter inzicht te krijgen in het lokaal functioneren van het afvalwatersysteem is het noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in het functioneren van het systeem. Het plaatsen van debietmeters, metingen bij overstorten en controle van de lokale oppervlaktewaterkwaliteit vergroot dit inzicht. De planning en uitvoering daarvan wordt opgenomen in een gemeentelijk rioolmonitoringsplan en vormt samen met de berekeningen uit het Basis RioleringsPlan (BRP) de basis voor het verbreed GRP. Als gevolg van afkoppelen wordt er steeds meer hemelwater rechtstreeks naar het oppervlaktewater afgevoerd. Het uitgangspunt is en blijft dat het mengen van schoon en vuil water niet duurzaam is en leidt tot extra kosten voor transport en zuiveren. Gebleken is echter dat hierdoor ook het risico op
vervuiling van het oppervlaktewater door foutaansluitingen toeneemt. Controle van foutieve aansluitingen op (verbeterd) gescheiden stelsels is daarom noodzakelijk. Ook is het vanuit handhaving nodig gebleken om bij bedrijventerreinen regelmatig inspecties en controles uit te voeren naar mogelijke vervuiling van de hemelwaterafvoer. 5.4.3 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) Op basis van de Wet milieubeheer dient het waterschap, als beheerder van de zuiveringstechnische werken en als beheerder van de oppervlaktewateren waarop wordt geloosd, te worden betrokken bij de voorbereiding van het plan. Waterschap Hunze en Aa’s wil naast deze betrokkenheid ook graag een actieve rol spelen bij het opstellen van de gemeentelijke rioleringsplannen. Om hierin een rol van betekenis te kunnen spelen willen wij gemeenten graag uitnodigen het waterschap vroegtijdig in het voorbereidingsproces van deze plannen te betrekken.
5.4.4 Aansluiting op een zuiveringtechnisch werk Op basis van theoretische berekeningen en uitgangspunten in het BRP wordt per overdrachtspunt van gemeente naar waterschap een afnameverplichting overeengekomen. Dit wordt tussen gemeente en waterschap vastgelegd in een afvalwaterakkoord. In deze overeenkomst worden tevens kwalitatieve randvoorwaarden afgesproken voor het beschermen van de goede werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Ook is hierin aangegeven hoe de procedure bij calamiteiten en vreemde lozingen samen met de gemeente wordt uitgevoerd. Voorafgaand aan de aanpassingen van de zuiveringen in de periode 2003-2008 zijn alle rioleringsgegevens met gemeenten afgestemd. Op basis hiervan is de afnameverplichting vastgesteld en in vergunningen vastgelegd. Onze installaties zijn aan de hand daarvan aangepast. Hierdoor is er de komende jaren in principe geen ruimte voor grote hydraulische aanpassingen. Onvoorziene uitbreidingen in gemeenten zouden met afkoppelmaatregelen kunnen worden gecompenseerd. Samen met de gemeente zal worden gezocht naar de meest kosteneffectieve maatregelen. Overigens geldt voor alle gewenste uitbreidingen in de hydraulische capaciteit dat samen met de gemeenten moet worden gekeken naar de mogelijkheid deze uitbreiding met
| 46 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
afkoppelmaatregelen te compenseren. Deze duurzame maatregel geniet een sterke voorkeur boven het uitbreiden van de hydraulische capaciteit.
uitvoering van het waterkwaliteitspoor is noodzakelijk omdat de basisinspanning riolering voor lokale situaties te beperkt is om het einddoel voor de stedelijke waterkwaliteit veilig te kunnen stellen.
5.4.5 Waterkwaliteitspoor De kwaliteit van het oppervlaktewater kan negatief worden beïnvloed door lozingen die plaatsvinden van afstromend oppervlak, de riolering en regenwateruitlaten. Om hier inzicht in te krijgen zullen kwaliteitsmetingen moeten worden gedaan aan het oppervlaktewater.
Naast belasting van het oppervlaktewater door eutrofiering, zal ook de belasting van zware metalen en medicijnresten in toenemende mate een probleem kunnen vormen. In paragraaf 5.2.2 zijn de diffuse bronnen nader belicht. In paragraaf 5.4.7 wordt de problematiek met betrekking tot medicijnresten en hormoonverstorende stoffen toegelicht.
Het waterschap zal, samen met de gemeenten, plannen van aanpak waterkwaliteitspoor opstellen en hiertoe onderzoek doen naar de kwaliteit van (stedelijke) waterpartijen binnen haar beheergebied om op deze wijze inzicht te verkrijgen in de stoffen die een probleem vormen in stedelijk water en de opgave die nog resteert na het realiseren van het emissiespoor. Het emissiespoor is ook bekend als basisinspanning.
5.4.6 Indirecte lozingen Voor de vergunningverlening van de indirecte lozingen op de riolering worden dezelfde beleidsuitgangspunten gehanteerd als voor de puntbronnen, die lozen op oppervlaktewater.
Het emissiespoor is in het verzorgingsgebied van Hunze en Aa’s nagenoeg afgerond. Een beperkt aantal gemeenten is bezig met de afronding van projecten die in het kader van de basisinspanning zijn opgestart. Het waterkwaliteitspoor is complementair aan het emissiespoor en moet leiden tot het opheffen van lokale knelpunten tussen rioollozingen en de waterkwaliteit. De doelstelling van het waterkwaliteitspoor is er voor zorg te dragen dat het afvalwatersysteem geen knelpunt oplevert voor het watersysteem. De
De organisatie van de vergunningverlening is vanaf medio 2010, met de inwerkingtreding van de Wabo, wezenlijk veranderd. Met ingang van 2010 is het bevoegd gezag van deze zogenoemde indirecte lozingen verschoven naar het bevoegd gezag van de Wet milieubeheer (gemeente of provincie). Voor indirecte lozingen afkomstig van aangewezen categorieën van bedrijven heeft het waterschap een bindend adviesrecht gekregen. Voor alle andere indirecte lozingen heeft het waterschap een nietbindend adviesrecht gekregen. Het waterschap heeft de ambitie hierin vergaand samen te werken met gemeenten en provincies om te komen tot een integrale afweging van belangen.
5.4.7 Medicijnresten en hormoonverstorende stoffen Onder nieuwe stoffen worden verstaan hormoonverstorende stoffen, geneesmiddelen en andere potentieel schadelijke stoffen die in het oppervlaktewater kunnen voorkomen, maar (nog) niet in het waterkwaliteitsbeleid worden meegenomen (zoals weekmakers, brandvertragers, geurstoffen en antizonnebrandmiddelen). Opvallend is dat de emissie van nieuwe stoffen voor een groot aantal stoffen voortkomt uit het gebruik van consumentenproducten. Dit betekent dat voor deze stoffen de RWZI een belangrijke, zo niet de belangrijkste route naar het oppervlaktewater is. In de media verschijnen steeds vaker berichten over geneesmiddelen in het water. De kennis over voorkomen, effecten en risico’s neemt enerzijds snel toe, anderzijds is er ook nog veel onbekend. Er zijn dan ook genoeg redenen om de kennis rond geneesmiddelen te vergroten, zodat eventuele maatregelen beter kunnen worden onderbouwd. Het Waterschap Hunze en Aa’s doet in haar gebied mee aan de landelijke onderzoeken. Zo is in 2007 onderzoek gedaan naar het verstrekken van geneesmiddelen in Stadskanaal door de apotheken. Vervolgens zijn in 2008 (vanuit het STOWAproject Verg(h)ulde Pillen) bij het ziekenhuis en de zuivering in Stadskanaal monsters genomen. Hieruit kwam naar voren dat een aanzienlijk deel van de geneesmiddelen op de RWZI afkomstig is van ziekenhuizen (20-50%, afhankelijk van de locale situatie). Uit de analyses bleek dat veel geneesmiddelen in de rioolwaterzuivering worden afgebroken, echter een aantal,
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 47 |
Blauwalg
waaronder antibiotica en epilepsie medicijnen worden slechts beperkt afgebroken en komen in het oppervlaktewater terecht. Als logische vervolgstap op het project bij ziekenhuizen is het project ZORG gestart om de aard en omvang van de emissie uit overige zorginstellingen (verpleeg- en verzorgingstehuizen, gehandicaptenzorg, GGZ etc.) in kaart te brengen. Ook hieraan leveren wij een bijdrage door bij een zorginstelling te bemonsteren. Ziekenhuizen en zorgcentra zijn specifieke bronnen voor geneesmiddelresten in urine. Een van de mogelijkheden om de invloed van geneesmiddelen op het watermilieu te verminderen, is het apart verzamelen van urine. Dit kan met zogenaamde scheidingstoiletten. Bij deze toiletten wordt urine apart opvangen. Voorwaarde is wel dat de mannen gaan zitten om te plassen. Bij ziekenhuizen en zorgcentra kan de urine dan apart worden ingezameld en verwerkt. Bij nieuwbouw zijn er kansen om de rioolinfrastructuur anders in te richten.
Het waterschap wil graag samen met gemeenten en provincies de mogelijkheden van gescheiden sanitatie bij zorgcentra onderzoeken en stimuleren. 5.5 Natuur en ecologie 5.5.1 Circulerende watersystemen Stilstaand water kan een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit. Met name in de zomerperiode is het gewenst dat watergangen voldoende doorstroming hebben om zo waterkwaliteitsproblemen als vissterfte en blauwalg te voorkomen. Ook verzamelt zich drijfvuil in stromingsloze gedeelten van watergangen. Bij het ontwerp van watergangen dient rekening te worden gehouden met doorspoelmogelijkheden, het voorkomen van stromingsloze gedeelten (dode hoeken) en doodlopende zijtakken. Als er afgekoppeld wordt in een bestaande situatie dient bekeken te worden of het afgekoppelde water gebruikt kan worden om doorstroming te creëren in stilstaande wateren.
5.5.2 Natuurvriendelijke oevers Voor een goede waterkwaliteit is een gevarieerde plant- en diergemeenschap van belang. De oeverinrichting levert daar een belangrijke bijdrage aan. Vanwege de invloed van zowel land als water is de oeverzone van nature een systeem met een grote verscheidenheid aan flora en fauna. Planten dienen als voedsel, maar ook als schuilgelegenheid voor veel dieren, waaronder insecten, vissen en vogels. De ecologische invloed van de oever reikt daarmee veel verder dan alleen de grens tussen land en water. De oever biedt daarnaast goede migratiemogelijkheden voor planten en dieren en is als zodanig uitermate geschikt als ecologische verbindingszone. Ook spelen natuurvriendelijke oevers een rol in het vastleggen van nutriënten en kunnen zo een zuiverende rol vervullen. Specifiek voor stedelijk gebied is een aantal aandachtspunten van belang wanneer er nagedacht wordt over een andere inrichting van de oevers: - ruimtedruk; - cultuur-historische waarde van kades (bijvoorbeeld bij oude aanlegkades in binnensteden); - (kind)veiligheid; - uitstraling van de watergangen; - beheer en onderhoud. In het stedelijk gebied kan een natuurvriendelijke oever ecologisch zeer waardevol zijn. Daarnaast zijn natuurvriendelijke oevers in het stedelijk gebied belangrijk voor de migratie van fauna door de stad. Ook vijvers kunnen in veel gevallen
| 48 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
natuurvriendelijk worden ingericht. Rond vijvers is meestal genoeg ruimte en ook vaak al een groenvoorziening waarbij een natuurvriendelijke oever prima kan aansluiten. Bij sommige vijvers zal een natuurvriendelijke oever wellicht minder gewenst zijn, omdat juist de strakke grasoever door omwonenden gewaardeerd wordt. Het waterschap streeft ernaar om niet-functionele beschoeiing op termijn te vervangen door natuurvriendelijke oevers (zie paragraaf 6.2). Bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers moet rekening worden gehouden met de “Handreiking Natuurvriendelijke Oevers” (STOWA, 2009) en met de beleidsnotitie over natuurvriendelijke oevers die eind 2010 door waterschap Hunze en Aa’s is vastgesteld. Het is van belang vooraf duidelijke afspraken te maken met de verschillende partijen over de functie van de natuurvriendelijke oever en het doel dat nagestreefd wordt met de aanleg van de natuurvriendelijke oever. Het einddoel moet hierbij zo specifiek mogelijk omschreven worden. De gemaakte afspraken moeten resulteren in uitgangspunten en afspraken tussen de verschillende partijen voor het beheer en onderhoud van de oever.
oever
yten
helof
lad
drijfb
ken gedo tie r e d on egeta v
Tekening natuurvriendelijke oever
Bij de inrichting van stedelijk water dat zich in een ecologische verbindingszone bevindt, dienen zo veel mogelijke natuurvriendelijke oevers te worden aangelegd.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 49 |
Natuurvriendelijke oever
5.5.3 Natuurlijke zuivering Voor de zuivering van licht verontreinigd (afval)water en/of oppervlaktewater is de aanleg van een natuurlijke zuivering een optie. Een natuurlijke zuivering wordt ook wel een helofytenfilter genoemd. De helofyten nemen stikstof en fosfaat uit het oppervlaktewater op, filteren onopgeloste bestanddelen eruit en stimuleren het bacteriële bodemleven. Hierdoor wordt het natuurlijk zuiverend vermogen van het oppervlaktewater beter benut en worden nutriënten omgezet of gebonden. De belangrijkste functie van een helofytenfilter is de zuivering van oppervlaktewater en/of afvalwater, zodat de waterkwaliteit verbetert. Daarnaast kan het in het stedelijk gebied ook nog een functie hebben ten aanzien van onderstaande punten: - Het vasthouden van water: het helofytenfilter kan gebruikt worden om het water tijdelijk in een gebied vast te houden of kan voor een tijdelijke buffering van piekaanvoeren zorgen; - Natuurwaarde: aan het helofytenfilter kan een natuurwaarde
Helofytenfilter
worden toegekend voor flora en/of fauna. Hierbij is de bijdrage aan de natuurwaarde tweeledig. Het helofytenfilter zorgt voor een verbetering van de waterkwaliteit. Daarnaast kan het dienen als broed- en foerageerplaats voor vogels en andere diersoorten. Om een bijdrage te leveren aan de natuurwaarde is het wel van belang aandacht te hebben voor beheer en onderhoud van het helofytenfilter, zodat geen ophoping van bijvoorbeeld nutriënten plaatsvindt wat een negatieve invloed kan hebben op verdere ontwikkeling van de natuurwaarden; - Recreatie: het helofytenfilter kan ingepast worden in een aantrekkelijke omgeving waarin recreatie (in beperkte mate) mogelijk is. Bij het ontwerp van een helofytenfilter dient rekening te worden gehouden met zowel de bodem en geohydrologie van de omgeving als met de hydrologie van het helofytenfilter zelf. Er moet voldoende ruimte worden gereserveerd voor een helofyten-
filter In de praktijk blijkt namelijk dat ze soms te klein zijn aangelegd om goed te kunnen functioneren. Ook dient op voorhand goed nagedacht te worden over het beheer van het helofytenfilter. Dit om mogelijke ongewenste neveneffecten te voorkomen. Mogelijke ongewenste neveneffecten zijn: - stankoverlast; - overlast door muggen en ongedierte; - ophoping of uitspoeling van nutriënten en andere verontreiniging. Het voordeel van een helofytenfilter ten opzichte van andere zuiveringstechnieken is dat het vaak beter inpasbaar is in het landschap en dat het helofytenfilter makkelijker gecombineerd kan worden met andere functies dan de chemische en of fysische zuiveringstechnieken. Een helofytenfilter kan dienen als schakel om van zogeheten ‘dood effluent’ weer ‘natuurlijk’ oppervlaktewater te maken.
| 50 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Vistrap in de Drentsche Aa
5.5.4 Ecologische verbindingszone Ecologische verbindingszones maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Een ecologische verbindingszone is een verbindingszone tussen verschillende natuurgebieden. Via deze zones in stedelijk gebied kunnen planten en dieren zich via droge of natte zones verplaatsen van het ene natuurgebied naar het andere. Zo ontstaat er uitwisseling tussen de verschillende natuurgebieden. Bij het ontwerp van de ecologische verbindingszones in stedelijk gebied dienen de aanwezige obstakels voor migratiemogelijkheden te worden geïnventariseerd (denk hierbij aan duikers, bruggen, stuwen, harde oevers, steile oevers, etc.) inclusief de mogelijkheden om ze op te lossen. Ecologische verbindingszones dienen ecologisch te worden beheerd. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij het ontwerp en de aanleg. Bij de inrichting van stedelijk water dat zich in een ecologische verbindingszone bevindt, dienen zo veel mogelijke natuurvriendelijke oevers te worden aangelegd (zie ook paragraaf 5.5.2).
5.6 Waterbodem De laatste jaren is de baggeropgave in stedelijk gebied veelal in beeld gebracht met behulp van de landelijke Subbied-regeling (stimuleringsregeling uitvoering baggeren in bebouwd gebied). Dit heeft vervolgens nog niet geresulteerd in het wegwerken van de baggerachterstand vanwege de hoge verwerkingskosten van baggerslib in het stedelijk gebied. Verwerken op de kant is in veel gevallen onmogelijk door de aanwezigheid van bebouwing of andere belemmeringen op de kant en het slib is vaak vervuild met grof vuil. Het Besluit Bodemkwaliteit (BBK) is in 2008 in werking getreden. Dit besluit bevordert gebiedsgerichte oplossingen en het gebruik van secundaire grondstoffen. Door te kijken naar de gewenste bodemkwaliteit vanuit functies en de bestaande bodemkwaliteit wordt goed bodembeheer gestimuleerd. Het onderdeel grond en baggerspecie van het Besluit
bodemkwaliteit regelt hoe en waar grond en baggerspecie met een bepaalde kwaliteit mag worden toegepast. Lokale (water)bodembeheerders (gemeenten en waterschappen) krijgen meer verantwoordelijkheden en kunnen zelf normen vaststellen met het gebiedsspecifieke beleid. Als dat niet gebeurt, is het generieke beleid van toepassing. Beide partijen moeten samenwerken om goed bodembeheer in het bebouwde gebied toe te (kunnen) passen. Daarnaast krijgen de waterschappen met de nieuwe Waterwet ook een belangrijke taak om het probleem van het verontreinigde baggerslib op te lossen. De gewijzigde wetgeving leidt ertoe dat wij aan de slag gaan met een vernieuwd Integraal Baggerbeleidsplan waarin onder meer een inventarisatie, planning en kostenoverzicht van het baggerwerk in stedelijke wateren opgenomen wordt.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 51 |
Water met verschillende functies
5.7 Functies Samen met de gemeenten worden functies voor stedelijk water bepaald. Het eigendom, beheer en onderhoud wordt afgestemd op de functie van het water. In bijlage 6 worden de verschillende functies voor stedelijk water beschreven. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op eigendom, beheer en onderhoud van stedelijk water. 5.8 Beleving In het verleden was water voor veel stedelijke ontwikkelingen een bepalende factor. De bewoners en gebruikers hadden een natuurlijke binding met het water. Gebruik en beleving spelen daarbij een belangrijke rol. Door de huidige maatschappelijke ontwikkelingen is in veel stedelijke gebieden de beleving van het water op de achtergrond geraakt. Burgers zijn als het ware verder van het water af
komen te staan. Water is weggestopt waardoor de beleving van water minder is geworden. De ruimtelijke ontwikkelingen van de afgelopen jaren hebben knelpunten opgeleverd, terwijl er weinig kansen zijn benut. Toch kan juist het watersysteem een eigen karakter geven aan de leefomgeving. Een positieve beleving van water betekent ook dat water niet leidt tot overlast voor de burger. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de burger een bepaalde situatie eerder als overlast kan ervaren dan in de perceptie van het waterschap of de gemeente het geval is. De functie van het watersysteem moet zichtbaar en helder zijn voor de burger. De inrichting van het stedelijk water wordt afgestemd op de gebruiksdoelen en functies van het water. Risico’s op verdrinking (van kinderen en minder validen) worden tot het minimum beperkt. Waterberging wordt tevens benut voor recreatie, kinderen en natuur (functiecombinaties).
Water en het watersysteem zijn medeordenend in de ruimtelijke ontwikkeling. Water heeft daarom een duidelijke plaats in het ruimtelijke planvormingsproces nodig. Resultaat daarvan is dat water mede de beeldkwaliteit van de leefomgeving in het stedelijk gebied bepaalt. Bestaande (water)structuren vinden we daarbij richtinggevend. Het waterschap wil dat water een herkenbaar en waardevol element is in iedere woon- en werkomgeving en aansluit bij de functies van omgeving en watergang. Dat betekent dat oude en nieuwe watergangen volwaardig zijn ingepast in de vormgeving van wijken en het beheer van watergangen.
| 5 2 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
6 | Beheer , onderhoud en eigend om stedelijk watersysteem
| 5 4 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 0
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 55 |
6 | B e h e e r , o n d e r ho u d e n e i g e n dom st e d e l i j k wat e r sy st e e m
6.1 Beheer Van oudsher wordt het waterbeheer in het stedelijk gebied uitgevoerd door de gemeenten. Zij voeren het onderhoud uit, bedienen een deel van de kunstwerken voor een optimaal peilbeheer en richten het watersysteem in bij uitbreiding- en herinrichtingsplannen. Met de invoering van de Waterschapswet in 1992 is het waterbeheer in de bebouwde kom een formele taak van de waterschappen geworden. In de nieuwe Waterwet wordt het waterschap wederom gezien als beheerder van het stedelijk water. De Waterwet kent twee waterbeheerders: het Rijk als de beheerder van de rijkswateren en de waterschappen als de beheerders van de regionale watersystemen. Conform de Waterwet is het waterschap in alle gevallen beheerder van het regionale watersysteem, dus ook van het watersysteem in het stedelijk gebied. Het beheer van het regionale watersysteem dient gericht te zijn op: - voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste in samenhang met; - bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem en; - het treffen van de nodige maatregelen opdat het beheersobject de daaraan toegekende functie vervult (zie o.a. bijlage 6).
Het waterbeheer heeft dus een integraal karakter, gericht op zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit en de functie van het water. Het beheer is te verdelen in een passief beheer en een actief beheer. De belangrijkste elementen van het passieve beheer zijn planvorming, regelgeving, vergunningverlening en handhaving. De belangrijkste elementen van het actieve beheer zijn de aanleg en/of bouw van werken, regulering van aan- en afvoer alsmede berging van water en onderhoud (baggeren en andere onderhoudswerkzaamheden, muskusrattenbestrijding, etc.). Het waterschap is (financieel) verantwoordelijk voor het passieve én actieve beheer, de uitvoering daarvan geschiedt door of namens het waterschap. Het onderhoud wordt op de meest kosteneffectieve manier geregeld. Dit kan betekenen dat bijvoorbeeld gemeenten de uitvoering van het onderhoud op zich nemen. 6.2 Overdracht, eigendom en onderhoud in bestaand stedelijk gebied 6.2.1 Huidige situatie onderhoud stedelijk water In de huidige situatie wordt het stedelijk water nagenoeg geheel door de gemeenten uitgevoerd. Met ongeveer de helft van de gemeenten in ons beheergebied zijn overeenkomsten opgesteld omtrent het onderhoud van de hoofdwatergangen in het stedelijk gebied. De gemeenten ontvangen in die gevallen een vergoeding voor het uitvoeren van het onderhoud,
| 5 6 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
gebaseerd op de gemiddelde kosten in het landelijk gebied. Deze werkwijze is echter niet toereikend voor het waterschap om in het stedelijk gebied aan zijn inspanningsplicht te voldoen en de functionele normen en doelstellingen te realiseren. Dit is dan ook de reden dat het waterschap de komende jaren het stedelijk watersysteem over wil nemen van de gemeente, wat ook is opgenomen in het Beheerplan 2010-2015. Het streven is om in 2015 met alle gemeenten een overdrachtsovereenkomst afgesloten te hebben waarmee de overname van het stedelijk water gerealiseerd wordt. Deze overeenkomst zal uiteraard in goed overleg met de gemeente en eventuele andere partijen worden opgesteld. 6.2.2 Welke watergangen nemen we over? Het waterschap kan op het beheer van het gehele systeem worden aangesproken, maar is niet per definitie ook onderhoudsplichtige van het hele watersysteem. In het stedelijk gebied wordt dezelfde werkwijze als in het landelijk gebied gehanteerd. Dit houdt in dat watergangen qua onderhoud ingedeeld worden in drie categorieën waarvan de onderhoudsplicht in de legger wordt vastgelegd: 1. hoofdwatergang: waterschap is onderhoudsplichtige; 2. schouwsloot: derde is onderhoudsplichtige (bijvoorbeeld de aanliggende eigenaar of gemeente); 3. overige watergang: aanliggende eigenaar is onderhoudsplichtige, maar actieve schouw wordt niet gevoerd.
Criteria hoofdwatergang In het stedelijk gebied wordt een watergang aangemerkt als een hoofdwatergang als de watergang niet geïsoleerd is gelegen en voldoet aan minimaal één van onderstaande criteria: - de afvoer is in een maatgevende situatie (situatie die 1 à 2 keer per jaar voorkomt) groter dan 50 l/s. Dit komt overeen met een afvoergebied van circa 38 ha (1,33 l/s/ha * 38 ha = 50 l/s); - de watergang vervult een functie voor de aanvoer van water of doorspoeling; - op het water vindt een lozing vanuit een gemeentelijk riool plaats, zowel ingeval van een regenwaterlozing bij een gescheiden stelsel als bij een overstort uit een gemengd rioolstelsel (mits de overstorten in overleg met het waterschap zijn aangelegd). Hunze en Aa’s staat voor een taakopvatting die past bij integraal waterbeheer. Wij streven een veerkrachtig watersysteem na en dus een zo groot mogelijke bergingscapaciteit en een zo groot mogelijk zelfreinigend vermogen in het watersysteem. Daarom wordt bij hoofdwatergangen de volledige watergang als hoofdwatergang beschouwd, dit wil zeggen van insteek tot insteek.
Droge sloot in de stad Oeverbeschoeiing langs de weg
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 57 |
Groothoefblad
Criteria schouwsloot Watergangen worden aangemerkt als schouwsloot wanneer ze niet voldoen aan de criteria van hoofdwatergang maar wel een afwateringsfunctie vervullen en het een sloot betreft waar meerdere eigenaren op afwateren. In een maatgevende situatie is de afvoer van een schouwsloot kleiner dan 50 l/s en groter dan 30 l/s. Overige watergangen Dit zijn de watergangen die geen hoofdwatergang of schouwsloot zijn. Deze watergangen maken ook deel uit van het watersysteem en vallen daarom onder het beheer van het waterschap en de regels van de keur maar er vindt geen jaarlijks toezicht plaats op het onderhoud. Het beheer van het waterschap bestaat in dit geval dus uit vergunningverlening en handhaving, met name ter voorkoming van demping zodat het waterbergend vermogen in stand wordt gehouden. Voorzieningen gemeentelijke zorgplicht Voor voorzieningen met een ontwaterings- (t.b.v. grondwaterbeheersing) en hemelwater-afvoerfunctie, zoals wadi’s, drainage of ondergrondse bergingsvoorzieningen, is de gemeente beheerder en onderhoudsplichtige omdat deze voorzieningen behoren bij de zorgplichten van de gemeente. Over het algemeen lozen deze bergingsvoorzieningen op het oppervlaktwater. Daarmee kunnen de bergingsvoorzieningen van invloed zijn op de wateropgave en van belang zijn bij het voldoen aan de inundatienormen. De lozingspunten van de bergingsvoorzieningen vallen daarom onder het beheer van het
| 5 8 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
waterschap. Het beheer bestaat in dit geval uit vergunningverlening en handhaving, om o.a. de bergingsfunctie te waarborgen. 6.2.3 Welke kunstwerken nemen we over? Ook voor het overdragen van het beheer en onderhoud van kunstwerken in het hoofdwatergangenstelsel is de werkwijze in het landelijk gebied het uitgangspunt. Op basis van onderstaande criteria worden de kunstwerken overgedragen van de gemeente aan het waterschap en vice versa. Oevers, beschoeiing, keerwanden en muren Het beheer en onderhoud van de hoofdwatergang wordt van insteek tot insteek overgedragen aan het waterschap inclusief de aanwezige oeververdediging, tenzij de oeververdediging is aangelegd ter bescherming van bouwconstructieve elementen (bv wegen en gebouwen). Oeververdediging met een bouwkundige functie rekent het waterschap niet tot haar taak. Als binnen een afstand van 8 meter vanaf de kademuur, damwand of beschoeiing een weg of een gebouw is gelegen dan wordt de functie aangemerkt als een bouwkundige functie. Als de oeververdediging puur een esthetische functie heeft en niet noodzakelijk is voor de waterhuishouding, dan wordt deze niet overgenomen door het waterschap, tenzij de gemeente ermee instemt dat de oeververdediging in de toekomst, wanneer de oeververdediging vervangen zou moeten worden, wordt vervangen door een flauwe of natuurvriendelijke oever.
Peilregulerende kunstwerken Peilbeheer is één van de belangrijke taakonderdelen van het waterkwantiteitsbeheer. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren is het van belang dat alle peilregulerende werken als stuwen, regelbare debietbegrenzers en gemalen in hoofdwatergangen inclusief de ondergrond in eigendom, beheer en onderhoud overgedragen worden aan het waterschap. Dammen en duikers Duikers blijven in eigendom bij de belanghebbende, zoals de wegbeheerder. Van duikers in hoofdwatergangen is het onderhoud van het doorstroomprofiel de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het onderhoud aan de constructie van de duiker en het grondlichaam zijn de verantwoordelijkheid van de gebruiker ofwel belanghebbende. Bruggen Het beheer en onderhoud van bruggen, en bijbehorende beschoeiing en eventuele andere constructies ten behoeve van de stabiliteit, is een taak van de wegbeheerder, veelal de gemeente. Het doorstroomprofiel is de verantwoordelijkheid van het waterschap. 6.2.4 Eigendom en toegankelijkheid Het eigendom van de ondergrond van de wateren en kunstwerken die worden overgedragen aan het waterschap ligt veelal bij overheidsinstanties. In sommige gevallen is de oever en een deel van het water in eigendom bij de aanliggende particulieren.
Hoewel het voor waterbeheersing niet noodzakelijk is om het eigendom van de hoofdwatergangen en ondergronden van kunstwerken te hebben heeft dit wel de voorkeur. Duidelijkheid en bescherming van het watersysteem zijn redenen om het eigendom over te dragen. Er zal ingezet worden om het eigendom van de ondergrond van de wateren en kunstwerken die nu in bezit zijn bij overheidsinstanties over te dragen aan het waterschap. Het overdragen van het eigendom dient om niet te geschieden. De kadastrale en notariële kosten worden gezamenlijk door de beide partijen gedragen. In het stedelijk gebied zal niet ingezet worden op de aankoop van maaipaden. Bij de overdracht zal de toegankelijkheid van de hoofdwatergangen en kunstwerken geregeld worden middels een recht van overpad en erfdienstbaarheden. Overname van eigendom, beheer en/of onderhoud van bepaalde watergangen wordt niet uitgesloten op basis van bereikbaarheid. De gemeente dient ervoor zorg te dragen dat al het water vanaf de kant of vanaf het water bereikbaar is, eventueel door middel van een bootinlaatplaats. 6.2.5 Achterstallig onderhoud De hoofdwatergangen en kunstwerken die worden overgedragen aan het waterschap zullen grotendeels in overdraagbare staat (dus: functionele staat) verkeren. Er kan echter ook sprake zijn van achterstallig onderhoud. Alle vervanging, herstel en groot onderhoud aan de overgedragen beschoeiing, kunstwerken en waterlopen dat binnen vijf jaar na de overdracht noodzakelijk
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 59 |
is om het kunstwerk of waterloop werkend te houden, wordt aangemerkt als achterstallig onderhoud. Bij kunstwerken is er eveneens sprake van achterstallig onderhoud als het werk niet voldoet aan de wettelijke normen op het gebied van arbo en veiligheid. De kosten voor het wegwerken van het achterstallig onderhoud worden, naar redelijkheid en billijkheid verdeeld tussen gemeente en waterschap op basis van een 50% - 50% verdeling. Het onderhoud van alle over te dragen watergangen en werken wordt met ingang van de overdrachtsdatum overgedragen aan het waterschap, inclusief de watergangen en werken waarbij sprake is van achterstallig onderhoud. Wanneer een watergang voor de eerste keer na de overdracht wordt gebaggerd en er sprake is van bodemverontreiniging, dan is de gemeente aansprakelijk voor de meerkosten voor het verwijderen van slib in de klasse ‘nooit verspreidbaar’ en ‘industrie’. Onder achterstallig onderhoud wordt eveneens verstaan een achterstand in het verlenen van vergunningen voor het maken, hebben en onderhouden van werken in de over te dragen hoofdwatergangen. Daar waar sprake is van een achterstand in de vergunningverlening zal de gemeente deze achterstand moeten wegwerken. Als dat niet gebeurt voor een bepaalde situatie dan gaat het waterschap ervan uit dat er geen vergunning voor is. Met de gemeente zal een termijn worden afgesproken waarbinnen de achterstand in vergunningverlening moet zijn weggewerkt.
6.2.6 Ontvangstplicht en baggerdepot De ontvangstplicht van baggerspecie is als gedoogplicht opgenomen in de Waterwet. De ontvangstplicht geldt voor percelen die grenzen aan watergangen. Ook in stedelijk gebied geldt de ontvangstplicht en waar mogelijk zal het waterschap gebruik maken van de ontvangstplicht. In het stedelijk gebied zijn er vaak fysieke en andere belemmeringen aanwezig, waardoor de baggerspecie daar niet op de kant kan worden geborgen. In deze situaties kan het waterschap besluiten de ontvangstplicht niet te effectueren en wordt het maaisel of bagger afgevoerd. Voor deze situaties is het noodzakelijk dat er baggerdepots komen. Onderdeel van de overdrachtsovereenkomst zal zijn dat gemeenten de ondergrond voor de depots “om niet” ter beschikking stellen en zorgen voor de planologische inpassing en benodigde vergunningen. Het waterschap draagt zorg voor de inrichting, de exploitatie en de transportkosten. Wel geldt voor de laatste kosten dat er sprake moet zijn van een redelijke transportafstand tussen het baggerwerk en het depot (maximaal 10 km). 6.2.7 Vaarwegen Daar waar hoofdwatergangen eveneens de functie van vaarweg vervullen en het waterschap niet de vaarwegbeheerder is, kan op een andere wijze worden omgegaan met eigendom en onderhoud van de hoofdwatergang en kunstwerken.
6.2.8 Drijfvuil De onderhoudsplichtige van de watergang waar drijfvuil voorkomt, is verantwoordelijk voor de verwijdering en afvoer van het drijfvuil. Het waterschap zal bij het reguliere onderhoud van de hoofdwatergangen het drijfvuil verwijderen. Als er klachten zijn over de aanwezigheid van hinderlijk (kwantitatief en/ of kwalitatief) drijfvuil zal dit verwijderd worden door het waterschap. 6.2.9 Overdracht, eigendom en onderhoud in nieuw stedelijk gebied In nieuwe stedelijke gebieden zal het eigendom, beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen en de kunstwerken conform de in deze paragraaf aangegeven uitgangspunten na aanleg overgedragen worden aan het waterschap, mits deze zijn aangelegd conform de inrichtingseisen van het waterschap.
| 6 0 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
6.3 Inrichtingseisen hoofdstelsel Watergangen en kunstwerken in nieuw stedelijk gebied moeten voldoen aan de volgende inrichtingseisen qua ligging, bereikbaarheid, oevers en taludhelling, voordat ze overgedragen kunnen worden aan het waterschap. 6.3.1 Ligging De ligging van het hoofdwatergangenstelsel dient afgestemd te zijn op het hydrologische systeem. Bestaande waterstructuren dienen zoveel mogelijk intact gehouden te worden. Het stelsel dient zodanig ingericht te worden dat grondwateroverlast voorkomen wordt. 6.3.2 Bereikbaarheid Hoofdwatergangen moeten bereikbaar zijn voor machinaal onderhoud. Bij watergangen met een bovenbreedte tot vier meter is een éénzijdige obstakelvrije toegangszone van 5 meter voldoende. Bij watergangen met een breedte tussen de vier en de 7 meter dient aan beide zijden een obstakelvrije zone van 5 meter in acht worden genomen. Bij watergangen met een breedte groter dan 7 meter zal het onderhoud vanaf het water plaatsvinden. De volgende inrichtingseisen zijn dan van toepassing: - een waterdiepte van minimaal 1 meter, bij zomerpeil; - minimale bodembreedte van 3,00 meter;
- een talud tot 1:2; - een vrije doorvaarhoogte bij bruggen van 1,50 meter; - elk vijverdeel moet voorzien zijn van een laad- en losplaats voor de maaiboot (flauwe helling met grasbetonstenen); - er moet een locatie aanwezig zijn waar maaisel uit de watergang kan worden verwijderd en op een voertuig kan worden geladen om zo te worden afgevoerd; - er moet een locatie in de watergang aanwezig van 6 bij 6 meter (met een waterdiepte minimaal 1 meter (bij zomerpeil of boezempeil)) waar een maaiboot gekeerd kan worden (zodat maaisel kan worden opgeduwd). 6.3.3 Oevers en taludhelling Er wordt terughoudend omgegaan met het aanbrengen van beschoeiing. Als beschoeiing geen bouwkundige, waterhuishoudkundige, of vaarwegfunctie heeft gaat de voorkeur uit naar de aanleg van een natuurvriendelijke oever in de vorm van flauwe taluds (> 1:3) of met plasbermen met een waterdiepte van 0,30 meter en een breedte van minimaal 1,00 meter. Bij het toepassen van kunstmatige oeverbescherming dient aandacht te zijn voor fauna-uitstapplaatsen, veiligheid (met name voor kinderen) en toepassing van duurzame materialen. De taludhelling dient minimaal 1:2 te zijn. Als het talud tevens een functie vervult als onderhoudsstrook is een taludhelling van minimaal 1:10 nodig.
| bijlagen
| 62 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 0
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 63 |
i | B e l e i d e n w et- en r eg e lg e v i ng
In deze bijlage wordt het beleid en de wet- en regelgeving uit hoofdstuk 2 nader toegelicht, voor zover een nadere uitwerking gewenst werd geacht. Waterbeheer 21e eeuw Specifiek voor stedelijk gebied worden aandachtspunten genoemd als: - afkoppelen en infiltreren van hemelwater in de bodem; - voldoende berging in het oppervlaktewater (voldoende areaal; eventueel te zoeken net buiten de stedelijke gebieden). Meer ruimte voor water nodig om de veerkracht van de watersystemen te kunnen vergroten; - een watertoets is verplicht ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 om te toetsen of water goed is betrokken bij de ruimtelijke ordeningsplannen en structuurplannen. Gesteld wordt dat regionale maatregelen voor veiligheid maatwerk vergen omdat de omstandigheden en de effectiviteit van maatregelen per regio sterk kunnen verschillen. Voor veiligheid moeten daarom op gebiedsniveau gebiedsgerichte normen worden vastgesteld, mede op grond van kosten/baten afweging. De landelijke normen zijn hierin richtinggevend.
Waterwet De Waterwet vervangt de volgende wetten: - Wet Gemeentelijke watertaken; - Wet op de waterhuishouding; - Wet op de waterkering; - Grondwaterwet; - Wet verontreiniging oppervlaktewateren; - Wet verontreiniging zeewater; - Wet droogmakerijen en indijkingen; - Wet beheer rijkswaterstaatswerken; - Waterstaatswet 1900; - Wrakkenwet. Na de invoering van de Waterwet blijft alleen de Waterschapswet bestaan als overige wet binnen het waterbeheer. De hoofddoelstelling van de Waterwet is als volgt geformuleerd: “De toepassing van deze wet is gericht op: - voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste in samenhang met; - bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.” Vanuit deze doelstelling wordt duidelijk dat de Waterwet toeziet op waterkering, waterkwantiteit en waterkwaliteit. De Waterwet getuigt van een integrale benadering van het waterbeheer.
| 64 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
In hoofdstuk 3 van de Waterwet wordt de organisatie van het waterbeheer behandeld. De volgende verdeling van taken en verantwoordelijkheden wordt gegeven: Rijksoverheid De rijksoverheid maakt het beleid op nationaal niveau en formuleert de strategische doelen voor het waterbeheer. De Rijksoverheid beheert het hoofdwatersysteem en stelt normen vast op nationaal niveau. Het Rijk houdt tevens toezicht op de lagere overheden. Provincie De provincie is de toezichthouder op het regionale niveau. De provincie zorgt voor doorwerking van het nationale beleid naar regionaal beleid. De provincie stelt strategische kaders (formuleert strategisch beleid), zorgt voor afstemming van waterbeleid met ander beleid op regionaal niveau en formuleert regionale normen. De operationele taken die de provincie nu nog heeft worden grotendeels overgedragen aan de waterschappen. Alleen het verlenen van bepaalde vergunningen omtrent (grote) ingrepen in/gevolgen voor het diepe grondwater blijft in handen van de provincie. Waterschap Het waterschap is de beheerder van de regionale watersystemen en is verantwoordelijk voor het operationele waterbeheer op regionaal niveau. Het waterschap bepaalt de maatregelen die getroffen moeten worden om de strategische doelen te realiseren en voert deze maatregelen uit.
Gemeente De gemeente is verantwoordelijk voor de behandeling van het overtollige grondwater en het verwerken van het hemelwater in het stedelijk gebied. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer is de gemeente daarnaast belast met “de lokale ruimtelijke inpassing van maatregelen op het gebied van waterkwantiteit en het uitvoeren van milieumaatregelen in het stedelijk gebied ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water”. De Waterwet voorziet verder in een aantal instrumenten om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. Zo worden er in de Waterwet per onderdeel van het waterbeheer (waterkwantiteit, waterkwaliteit, etc.) concrete normen geformuleerd. Door deze normen wordt duidelijk waar het watersysteem aan moet voldoen voordat het ‘op orde’ is. Daarnaast beschrijft de Waterwet een planstelsel en instrumenten waarmee actief kan worden bijgestuurd. Wet ruimtelijke ordening (Wro) Een tweetal zaken uit de Wro zijn in het bijzonder van belang voor het stedelijk waterbeheer: - De bestemmingsplannen van de gemeente hoeven in de nieuw Wro niet meer te worden goedgekeurd door de provincie. De provincie en het Rijk kunnen wel een aanwijzing geven, zowel proactief als reactief, aan de gemeente, met betrekking tot het bestemmingsplan, maar alleen als het een zaak van provinciaal, respectievelijk nationaal belang is. Gevolg hiervan is dat de controle op de watertoets vervalt. Waterschappen kunnen naleving van de watertoets
minder goed afdwingen door naar de provincie te stappen. Waterschappen moeten zelf in de gaten houden wanneer een plan ter inzage ligt en er dan op reageren. Wanneer met de inspraak van het waterschap niks gedaan wordt kan het waterschap dat aanvechten bij de Raad van State. Dit vereist een actieve houding van het waterschap bij de toetsing van ruimtelijke plannen. - Er wordt een koppeling gemaakt tussen nationale en regionale waterplannen en structuurvisies. Door deze koppeling ontstaat de noodzaak ruimtelijke structuurvisies en waterplannen op elkaar af te stemmen. De nationale en regionale waterplannen, uit de Waterwet, zijn tevens ruimtelijke plannen (structuurvisies) op basis van de Wro. Dit betekent een integratie van de beleidsvelden waterbeheer en ruimtelijke ordening. NBW Actueel Het Nationaal Bestuursakkoord Water stamt uit 2003 en was vooral gericht op waterkwantiteit. Onder andere vanwege een verdere uitwerking van de KRW, het uitgeven van nieuwe klimaatscenario’s en het feit dat enkele begrippen uit het NBW niet duidelijk genoeg bleken te zijn, heeft men besloten tot een actualisatie van het NBW. Speerpunt van het NBW-actueel is dat water meer de ruimte moet krijgen. Daardoor zal Nederland meer moeten investeren in water. Water is een dominant structurerend element in de inrichting van Nederland. Daarnaast is water een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheden.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 65 |
Doel, aanpak en tijdshorizon WB21 en KRW Het NBW Actueel heeft tot doel om op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiervoor is intensieve samenwerking tussen de betrokken partijen noodzakelijk, waarbij partijen ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan deze maatschappelijke opgave. Voor bestaand stedelijk gebied geldt dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave, die in een gebiedsproces wordt overeengekomen, inclusief de rioleringsopgave vóór 2015 door gemeenten en waterschappen is aangepakt, waarbij ook de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In het gebiedsproces wordt eveneens overeengekomen waar geen sprake is van een urgente opgave. Hiervoor geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd door gemeenten en waterschappen. In het gehele proces is sprake van nauw overleg en afstemming tussen de betrokken partijen. Watertekort wordt waar mogelijk tenminste niet verergerd. Stedelijke wateropgave De stedelijke wateropgave bestaat uit: de aanpak van wateroverlast door overstromend oppervlaktewater, de aanpak van de wateroverlast in relatie tot rioolcapaciteit en de aanpak van grondwateroverlast. Samenwerking tussen waterschappen
en gemeenten gebeurt op basis van wettelijke verantwoordelijkheden. Het waterschap is verantwoordelijk voor (regionaal) oppervlaktewater, de gemeente voor riolering en grondwater. Eind 2008 is de stedelijke wateropgave in beeld gebracht en zijn afspraken gemaakt over een maatregelenprogramma en de bijbehorende financiering. De risicobenadering staat centraal. Dit houdt in dat óf de kans op overlast wordt beperkt, óf het effect van overlast (risico = kans * effect). Uitgangspunt is kosteneffectiviteit en duurzaamheid. Gemeenten die nog niet voldoen aan de basisinspanning moeten uiterlijk in 2008 in beeld hebben gebracht hoe ver ze hiermee zijn. Gemeenten mogen afwijken van de basisinspanning als kan worden aangetoond dat het meer kosteneffectief, maatschappelijk verantwoord, efficiënt en meer in overeenstemming met (het behalen van) de wateropgave is. Dit moet dan wel gebeuren in goed overleg met en met nauwe betrokkenheid van het waterschap. Als er hierover geen overeenstemming is bereikt tussen waterschap en gemeente, blijft de basisinspanning gelden. Uiterlijk 2009 hebben gemeenten aan moeten geven welke maatregelen zij nemen die bijdragen aan het oplossen van wateroverlast. Wijken met urgente wateroverlast moeten voor 2015 worden aangepakt. Nieuwe stedelijke locaties, bedrijventerreinen, infrastructuur en stedelijke vernieuwings- of herstructureringsprojecten moeten
voldoen aan WB21 en KRW. Daartoe is nauw overleg tussen gemeente en waterschap in de watertoets procedure van groot belang. Watertoets De watertoets wordt uitgevoerd conform de Bestuurlijke Handreiking Watertoets. Reeds bij de locatiekeuze wordt het waterbelang meegenomen in de afwegingen rond de ruimtelijke ontwikkeling.
| 66 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
i I | Kl i m aat s c e n a r io’s
Tabel 1 Klimaatverandering in Nederland rond 2050 ten opzichte van het basisjaar 1990 volgens de vier KNMI ‘06 klimaatscenario’s. Het klimaat in het basisjaar 1990 is beschreven met gegevens van 1976 tot en met 2005. Onder “winter” wordt hier verstaan december, januari en februari, “zomer” staat gelijk aan juni, juli en augustus. 2050
Wereldwijde temperatuurstijging Verandering in luchtstromingspatronen in West Europa
G
G+
W
W+
+1°C
+1°C
+2°C
nee
ja
nee
+2°C ja
Winter
gemiddelde temperatuur
+0,9°C
+1,1°C
+1,8°C
+2,3°C
koudste winterdag per jaar
+1,0°C
+1,5°C
+2,1°C
+2,9°C
gemiddelde neerslaghoeveelheid
+4%
+7%
+7%
+14%
aantal natte dagen (≥0,1 mm)
0%
+1%
0%
+2%
10-daagse neerslagsom die eens in de 10 jaar wordt overschreden
+4%
+6%
+8%
+12%
hoogste daggemiddelde windsnelheid per jaar
0%
+2%
-1%
+4%
Zomer
gemiddelde temperatuur
+0,9°C
+1,4°C
+1,7°C
+2,8°C
warmste zomerdag per jaar
+1,0°C
+1,9°C
+2,1°C
+3,8°C
gemiddelde neerslaghoeveelheid
+3%
-10%
+6%
-19%
aantal natte dagen (≥0,1 mm)
-2%
-10%
-3%
-19%
dagsom van de neerslag die eens in de 10 jaar wordt overschreden
+13%
+5%
+27%
+10%
potentiele verdamping
Zeespiegel absolute stijging
+3%
+8%
+7%
+15%
15-25 cm
15-25 cm
20-35 cm
20-35 cm
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 67 |
i II | G eb i e ds g e r i c h te n o r m e n KR W wat e r l i c h a m e n
Waterlichaam
Stikstof (mgN/l) Fosfaat (mgP/l) Zuurstof (mg/l)* Chlorofyl-a (ug/l) Doorzicht (cm) Chloride (mg/l)
Eemskanaal en Winschoterdiep
<4,0
<0,20
>6
<100
>40
<400
Oldambtmeer
<4,0
<0,10
>6
<20
>60
<200
Schildmeer
<3,5
<0,10
>6
<20
>60
<200
Hunze
<2,5
<0,10
>6
<30
>40
<30
Zuidlaardermeer
<2,2
<0,10
>6
<50
>60
<40
Boezemkanalen Oldambt
<4,0
<0,15
>6
<100
>30
<400
Kanaal Fiemel
<4,0
<0,20
>6
<100
>30
<400
Runde, Ruiten Aa en Westerwoldse Aa <3,0
<0,10
>6
<50
>40
<60
Kanalen Hunze en Veenkoloniën
<3,0
<0,15
>6
<50
>40
<100
Pagediep en Mussel Aa
<3,0
<0,15
>6
<50
>30
<60
Boezemkanalen Duurswold
<4,0
<0,15
>6
<100
>40
<400
Kanalen Westerwolde
<3,5
<0,15
>6
<50
>40
<100
Drentsche Aa
<2,2
<0,10
>6
<10
>40
<30
Westerwoldse Aa Noord
<5,0
<0,10
>6
<100
>40
<200
Noord-Willemskanaal
<4,0
<0,20
>6
<100
>40
<100
Hondshalstermeer
<4,0
<0,20
>6
<100
>30
<400
| 68 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
IV | B e s l i sboom a f ko p p e len
Categorie verhard oppervlak
Maatregelen
1. Licht verontreinigde oppervlakken
Rechtstreeks afkoppelen tenzij de plaatselijke omstandigheden een verhoogd risico veroorzaken.
2. Matig verontreinigde oppervlakken
Met minimale voorziening afkoppelen.
3. Verontreinigde oppervlakken
Verbeterd gescheiden stelsel (VGS) of aantoonbaar gelijkwaardig. Eventueel niet afkoppelen. Zie ook bijlage “indeling bedrijven”.
Invulling minimale voorziening
Afhankelijk van de aard van de verontreiniging. Toepasbaar zijn o.a. bodempassage, infiltratie, zand- en slibafvang (conform NEN-EN 7089), olieafscheider (conform NEN-EN 858), VGS met verlaagde poc, “Smartdrain”, of gelijkwaardig. Wegen die kunnen afwateren via wegbermen van tenminste 3,00 meter hoeven niet te worden aangesloten.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 69 |
Indeling verhard oppervlak
Soort oppervlakken
(ad 1) Betreft daken en gevels van onder andere woonhuizen, scholen,
1. Licht verontreinigde oppervlakken
- Daken en gevels (ad 1)
supermarkten, sporthallen, en bedrijvenparken bestaande uit kantoorpanden.
- Vrij liggende voet- en fietspaden - Parkeergelegenheden personenwagens (ad 2)
(ad 2) Betreft parkeergelegenheden met een relatief lage wisselfrequentie en/of
- School- en speelterreinen
een totale capaciteit van maximaal 50 voertuigen.
- Woonerven 2. Matig verontreinigde oppervlakken
- Wegen < 500 verkeersbewegingen per etmaal
(ad 3) Betreft parkeergelegenheden met een relatief hoge wisselfrequentie, bedrijfs-
- Wijkontsluitingswegen
wagenstalling, en/of een totale capaciteit van meer dan 50 voertuigen.
- Winkelstraten - Doorgaande wegen met meer dan 500 verkeersbewegingen inclusief viaducten, doch uitgezonderd overige kunstwerken - Busbanen - Parkeergelegenheden (ad 3) - Parkeergelegenheden voor vrachtwagens 3. Verontreinigde oppervlakken
- Bedrijfsterreinen uitgezonderd kantoren (zie bijlage “indeling bedrijven”) - Marktterreinen - Laad- en losplaatsen - Overslagterreinen - Bus- en treinstations - Trambanen en -stations - Tunnels - Wegoppervlak voor motorvoertuigen aan weerszijden van een beweegbare brug met een minimaal aan te sluiten lengte van 100m wegoppervlak aan weerszijden van de brug. - Openbare huisdierentoiletten - wasplaatsen (auto’s ed)
| 7 0 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Afkoppelen verhard oppervlak bedrijven
Indeling bedrijven
Daken
SBI code 15
Omschrijving
Afkoppelen van:
Opslag en laad- en losplaats Overig terrein
Categorie
Categorie
Categorie
Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken
b
c
b
WVO-plichtige bedrijven
17
Vervaardiging van textiel
a
b
a
18
Vervaardiging van kleding, bereiden en verven van bont
a
c
a
Textielveredelings-bedrijven, tapijtbedrijven
19
Vervaardiging van leer en lederwaren (excl. kleding)
a
c
a
Leerlooierijen
20
Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, riet, kurk e.d.
a
d
a
Kurk e.d. a d a hout impregnatie bedrijven
21
Vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren
a
c
a
Papier- en kartonindustrie
22
Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media
a
b
a
24
Vervaardiging van chemische producten
c
c
c
25
Vervaardiging van producten van rubber en kunststof
b
c
b
26
Vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten
b
c
b
27
Vervaardiging van metalen
c
c
c
28
Vervaardiging van producten van metaal (excl. machine- en transportmiddelen)
c
c
c
29
Vervaardiging van machines en apparaten
a
b
a
30
Vervaardiging van kantoormachines en computers
a
b
a
31
Vervaardiging van elektrische machines, apparaten en benodigdheden
a
b
a
32
Vervaardiging van audio-, video-, telecomapparaten en benodigdheden
a
b
a
33
Vervaardiging van medische en optische apparaten en instrumenten
a
b
a
34
Vervaardiging van auto’s, aanhangwagens en opleggers
a
c
a
35
Vervaardiging van transportmiddelen (excl. auto’s en aanhangwagens)
a
c
a
36
Vervaardiging van meubels en overige goederen N.E.G..
a
c
a
37
Voorbereiding tot recycling
b
d
b
40
Productie en distributie van stroom, aardgas, stoom en warm water
c
c
c
41
Winning en distributie van water
a
c
a
45
Bouwnijverheid
a
b
a
50
Handel/reparatie van auto’s, motorfietsen, benzineservicestation
b
c
b
Chemische industrie
Oppervlaktebehandeling
Autodeconserverings-bedrijven
Motorrevisie bedrijven
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 71 |
Indeling bedrijven
Daken
SBI code
Omschrijving
Afkoppelen van:
Opslag en laad- en losplaats Overig terrein
Categorie
Categorie
Categorie
51
Groothandel en handelsbemiddeling
a
c
a
WVO-plichtige bedrijven
52
Detailhandel en reparatie b.v. particulieren
a
b
a
55
Logies- maaltijden- en drankverstrekking
a
a
a
60
Vervoer over land
a
c
b
61, 62
Vervoer over water/ door de lucht
a
a
a
63
Dienstverlening t.b.v. het vervoer
a
b
a
64
Post- en telecommunicatie
a
a
a
65,66,67 Financiële instellingen en verzekeringswezen
a
a
a
70
Verhuur van en handel in onroerend goed
a
a
a
71
Verhuur van transportmiddelen, machines, andere roerende goederen
a
a
a
72
Computerservice- en informatietechnologie
a
a
a
73
Speur-en ontwikkelingswerk
a
a
a
74
Overige zakelijke dienstverlening o.a. foto- en filmontwikkelingbedrijven
a
c
a
75
Openbaar bestuur, overheidsdiensten, sociale verzekeringen
a
a
a
80
Onderwijs
a
b
a
85
Gezondheids- en welzijnszorg
a
c
a
Ziekenhuizen
90
Milieudienstverlening
b
c
b
O.a. RWZI’s, afval-verwerkingsbedrijven
91
Diverse organisaties
a
b
a
92
Cultuur, sport en recreatie
a
b
a
O.a. foto- en film-ontwikkelbedrijven
Afkoppelen per categorie:
Categorie oppervlak
N.B. In alle gevallen dient rekening te worden gehouden met de
a: ja
a = 1. Licht verontreinigd oppervlak
invloed van naastgelegen percelen als emissies in de lucht (b.v. stof)
b: ja, mits... (minimale voorziening)
b = 2. Matig verontreinigd oppervlak
hiervan kunnen neerslaan. In dat geval de (strengere) eisen van het
c: nee, tenzij... (VGS of gelijkwaardig)
c = 3. Verontreinigd oppervlak
naastgelegen bedrijf hanteren.
d: nee, aansluiten op gemengd stelsel
d = 3. Verontreinigd oppervlak
| 72 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
V | To et s ing ri ol e r i n g s p l a n n e n doo r wat e r s c hap H u n z e e n Aa’s
Checklist beoordeling Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Een gemeentelijk rioleringsplan is een stukje maatwerk voor elke gemeente. Waterschap Hunze en Aa’s wil altijd vroegtijdig betrokken worden bij het opstellen van het GRP.
Bij de beoordeling van gemeentelijke rioleringsplannen zal worden gekeken of in het plan voldoende rekening is gehouden met de volgende aspecten.
onderwerp
toelichting
1
Conform Leidraad
Module A 1050
2
vGRP
Is het GRP verbreed? Zijn hemel- en grondwater opgenomen?
3
Vorig GRP
Evaluatie voorgaand GRP
4
Basisinspanning
Omschrijven stand van zaken, uitgevoerde maatregelen en resultaten
5
Vuiltechnisch functioneren
Omschrijven en onderbouwen van emissies (metingen)
6
Omgaan met regenwater
Beleid van de gemeente, (gerealiseerde) doelen
7
Waterkwaliteitsspoor
Omschrijven en onderbouwen van emissies (metingen), maatregelen
8
Actualiteit BRP
Zijn de berekeningen en bepaling van het verhard oppervlak actueel?
9
Vergunningverlening
Zijn de vergunningen nog actueel en wordt voldaan aan gestelde eisen?
10
Aansluiting op de rwzi
Per onderbemaling kengetallen en prognose (bijlage blokkenschema)
11
Niet aangesloten percelen
Beleid en resultaten
12
Tekeningen
Thematische goed leesbare tekeningen (1:10.000)
13
Financiële onderbouwing
Rioolrecht, kosten voor maatregelen, realisatie termijnen
14
Personele onderbouwing
Aanwezige en benodigde bezetting
15
Overige
Bijvoorbeeld gemaakte afspraken of gebiedsspecifieke aanvullingen
16
Overleg
Vooroverleg met waterschap en andere betrokkenen
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 73 |
Checklist beoordeling Basis Rioleringsplan (BRP) Het concept rioleringsplan wordt door de opdrachtgever aan het waterschap ter goedkeuring verzonden. Het definitieve rapport dient in 2-voud als rapport, en 1 maal in digitale vorm (inclusief kaartmateriaal) aan het waterschap te worden toegezonden. Het BRP dient in ieder geval te bevatten: Algemeen: - De in het BRP gemaakte hydraulische berekeningen zijn conform de (actuele) module C2100 van de Leidraad Riolering uitgevoerd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de toekomstige klimaatscenario’s van het KNMI. - Aanvullend hierop dient tevens een berekening van water op straat op basis van bui 09 uit de leidraad te zijn uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering weer te geven. - De vuilemissie dient per overstort te worden bepaald (conform C.I.W. normen) en getoetst aan de eisen die in het gebied worden gesteld. Per rioleringsgebied dient de emissie aan de geldende norm te voldoen. Uitwisseling (in beperkte mate) tussen gebieden lozend in hetzelfde watersysteem is in sommige gevallen bespreekbaar, norminvullingen worden hierbij echter niet geaccepteerd. - Het BRP bevat een beschrijving van geïnventariseerde gegevens, zoals drempelhoogte en –lengte van de overstorten en aangesloten verhard oppervlak.
Per rioleringsgebied aangeven:
Per overstort aangeven:
- Aantal woningen
-
- Drempelhoogte
m t.o.v. N.A.P.
- Aantal inwoners
-
- Drempellengte
m
- Aantal bedrijven
-
- Berekende overstortfrequentie
-/jaar
- Aangesloten verhard oppervlak
ha
- Gemiddelde jaarlijkse
- Stelseltype
-
- Berging in stelsel
m3 en mm
- Gemiddelde jaarlijkse vuilemissie kg CZV
- Berging in randvoorzieningen
m3 en mm
- Toegestane jaaremissie
kg CZV
- Dwa inwoners
m /uur en v.e.
- Pieklozingen
m3 (voor T=1, T=2, T=5 en T=10)
- X-Y coördinaten
overstortende hoeveelheid
3
- Dwa industrie
m /uur en v.e.
- Poc
m3/uur en mm/uur
- Injecties
m3/uur
- Gemaalcapaciteit
m3/uur
- Ledigingstijd
uur
3
- Het BRP bevat een beschrijving van de genomen en de te nemen maatregelen (inclusief tijdsplanning). - Het BRP bevat een blokkenschema van de rioleringsgebieden met daarin de kernmerken en pompcapaciteiten per hoofd- en onderbemalingsgebied (zie volgende pagina’s). - Het BRP bevat goed leesbare tekeningen, inclusief topografische ondergrond en legenda, van het gebied met de aanwezige riolering, onderverdeeld naar type, en riooltechnische voorzieningen zoals overstorten en gemalen.
m3
Per rioleringsgebied dient in ieder geval de huidige situatie in een kenmerkenblad beschreven te worden. Als er maatregelen getroffen worden in het stelsel dient ook een kenmerkenblad voor de toekomstige situatie, met vermelding van jaartal, beschreven te worden. Als er sprake is van fasering bij realisatie, dient per fase een kenmerkenblad, met jaartal van uitvoering, beschreven te worden. Ontwikkelingen voor de komende 10 jaar dienen in deze beschouwing te worden meegenomen.
| 74 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
De te hanteren pompcapaciteit voor bemaling van rioolstelsels Droogweerafvoer (dwa)
Overcapaciteit (poc)
Inwoners
Recreatie
Bijzondere bebouwing
bedrijven
aantal inwoners 10 l/inw.h
aantal i.e. 10 l/i.e.h
aantal i.e. 10 l/i.e.h
bruto ha “droog”/“nat” met 20 i.e./bruto ha. of werkelijke situatie 0,5 m3/ha.h /1,8 m3/ha.h of Gemeten
Gescheiden
10 l/inw.h
10 l/i.e.h
10 l/i.e.h
0,5 m3/ha.h /1,8 m3/ha.h
of
Gemeten
Verbeterd gescheiden
10 l/inw.h
10 l/i.e.h
10 l/i.e.h
0,5 m3/ha.h /1,8 m3/ha.h
of
Gemeten
Type stelsel Gemengd
- Bij nieuwbouw van woningen voor de te bepalen dwa uitgaan van 2,5 inwoners (2,5 i.e.) per woning, de dagvolumes worden over 12 uren berekend (120 liter/inw.etmaal). - Bij de bepaling van de overcapaciteit (poc) wordt alleen de dwa van de huishoudens welke op de gemengde riolering is aangesloten betrokken. - In principe wordt waar mogelijk een gescheiden stelsel toegepast. - Bij nieuw te realiseren bedrijventerreinen in principe een drie leidingen systeem toepassen bestaande uit dwa + regenwater (=VGS) en direct afgekoppeld schoon water (bv dakwater). - Van de aangegeven overcapaciteit kan worden afgeweken indien uit een door het waterschap en de betrokken gemeente uitgevoerde optimalisatiestudie (OAS) is gebleken dat de
nominaal
maximaal
0,7 mm/h
4* dwa tot.
0
0
0,3 mm/h
2* dwa tot.
emissienormen voor riolering en zuivering kunnen worden behaald tegen lagere maatschappelijke kosten voor het afvalwatersysteem. - Bij nieuwbouw en significante aanpassingen in een rioleringsgebied dient rekening te worden gehouden met voorbereidingstijd voor te verlenen overstort- en/ of aansluitvergunningen en benodigde aanpassingen in zuiveringtechnische werken. Een BRP dient daarom 12 maanden voor uitvoering van de werkzaamheden te zijn goedgekeurd. Latere goedkeuring kan tot gevolg hebben dat zuiveringtechnische werken nog niet zijn afgestemd op het aanbod van afvalwater waardoor de opdrachtgever voor alternatief transport van afvalwater dient zorg te dragen.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 75 |
Reductie vuiluitworp ten opzichte van het “referentiestelsel”, bepaling per rioleringsgebied Functie ontvangend oppervlaktewater
Gewenste reductie vuiluitworp*
* Conform de Provinciale Omgevingsplannen (POP).
Directe lozing gemiddeld
Indirecte lozing gemiddeld
basisinspanning
50% (overstortfrequentie 6,2)
50% (overstortfrequentie 6,2)
afstroomt naar het oppervlaktewater met de hogere waterkwaliteitsdoelstelling op
Natuur en gebieden met belangrijke natuurwaarden
90% (overstortfrequentie 0,6)
75% (overstortfrequentie 2,3)
minder dan 1500m1 resp. 3000 m1 vanaf het lozingspunt.
**
Water met recreatieve doeleinden anders dan zwemwater
90% (overstortfrequentie 0,6)
75% (overstortfrequentie 2,3)
Zwemwater en overige zeer kwetsbare wateren
100% (overstortfrequentie 0)
- 90% (overstortfrequentie 0,6)
- 75% bij lozingspunt op 1500-3000 m1
(overstortfrequentie 2,3)
Individuele lozingen Minimale voorziening conform de eisen van het geldende Wvo lozingenbesluit. De minimale voorziening betreft een gecertificeerde IBA klasse 1 (een gecertificeerde 6m3 verbeterde septictank). In milieu beschermingsgebieden geldt als minimale eis een gecertificeerd iba klasse 2 systeem. De certificering betreft de Kiwa classificering en/of europees gecertificeerde installaties met een hieraan aantoonbaar gelijkwaardig rendement. In alle gevallen dienen alle onderdelen die deel uitmaken van de installatie te voldoen aan deze certificering.
** Onder indirecte lozing wordt verstaan lozing op oppervlaktewater dat vrij
Lokale omstandigheden kunnen een wijziging in deze eisen met zich meebrengen.
| 76 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Voorbeeld Blokkenschema Riolering
VVchaV\#cg# \ZW^ZY 44 FbVm^c hiZahZaineZ WZg\^c\ kZ^c kZg]VgYdee# F"9L6 F"edX F"^c_ZXi^Z F"dkZg^\ ^cldcZgh ^cYjhig^Z dkZg^\
kZ F"bVm %W\b % % %dkhi " FbVmj^i ( b $bb ]V kZj^i b($] b($]
VVchaV\#cg# \ZW^ZY 44 FbVm^c hiZahZaineZ WZg\^c\ kZ^c kZg]VgYdee# F"9L6 F"edX F"^c_ZXi^Z F"dkZg^\ ^cldcZgh ^cYjhig^Z dkZg^\
kZ F"bVm %W\b % % %dkhi " FbVmj^i ( b $bb ]V kZj^i b($] ( b $]
VVchaV\#cg# \ZW^ZY 44 FbVm^c hiZahZaineZ WZg\^c\ kZ^c kZg]VgYdee# F"9L6 F"edX F"^c_ZXi^Z F"dkZg^\ ^cldcZgh ^cYjhig^Z dkZg^\
kZ F"bVm %W\b % % %dkhi " FbVmj^i b($bb ]V kZj^i b($] ( b $]
VVchaV\#cg# \ZW^ZY 44 FbVm^c hiZahZaineZ WZg\^c\ kZ^c kZg]VgYdee# F"9L6 F"edX F"^c_ZXi^Z F"dkZg^\ ^cldcZgh ^cYjhig^Z dkZg^\
kZ F"bVm %W\b % % %dkhi " FbVmj^i ( b $bb ]V kZj^i b($] b($]
VVchaV\#cg# \ZW^ZY 44 FbVm^c hiZahZaineZ WZg\^c\ kZ^c kZg]VgYdee# F"9L6 F"edX F"^c_ZXi^Z F"dkZg^\ ^cldcZgh ^cYjhig^Z dkZg^\
kZ F"bVm %W\b % % %dkhi " FbVmj^i b($bb ]V kZj^i b($] ( b $]
kZ kZ kZ
VVchaV\#cg# \ZW^ZY 44 FbVm^c hiZahZaineZ WZg\^c\ kZ^c kZg]VgYdee# F"9L6 F"edX F"^c_ZXi^Z F"dkZg^\ ^cldcZgh ^cYjhig^Z dkZg^\
kZ F"bVm %W\b % % %dkhi " FbVmj^i ( b $bb ]V kZj^i b($] b($]
VVchaV\#cg# \ZW^ZY 44 FbVm^c hiZahZaineZ WZg\^c\ kZ^c kZg]VgYdee# F"9L6 F"edX F"^c_ZXi^Z F"dkZg^\ ^cldcZgh ^cYjhig^Z dkZg^\
kZ F"bVm %W\b % % %dkhi " FbVmj^i b($bb ]V kZj^i b($] ( b $]
kZ kZ kZ
kZ kZ kZ
kZ kZ kZ
kZ kZ kZ
kZ kZ kZ
kZ kZ kZ
gloa 9L6 GL6 WZaVhi^c\
44 b($] b($] kZ
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 77 |
VI | u i tg a n g s p u n t e n t.b. v. f u n ct i eto e k e n n i ng st e d e l i j k wat e r
Functietoekenning aan stedelijk water is maatwerk. In deze bijlage worden enkele uitgangspunten van verschillende functies behandeld. Deze uitgangspunten komen uit het waterplan Groningen. Stedelijk natuurwater Omschrijving Water in stedelijke groengebieden die onderdeel zijn van de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) met een zeer goede
Onderhoudsaspecten Onderhoud
Gemiddelde frequentie
Opmerkingen
Schonen nat profiel
Max. 1 x per jaar
De frequentie van het onderhoud aan het natte profiel is afhankelijk van de hydraulische voorwaarden. Ingeval van voldoende bergingscapaciteit kan een vertraagde afvoer door een met waterplanten begroeide water zelfs gewenst zijn. Onderhoud aan het natte profiel wordt niet uitgevoerd bij hoge temperaturen, dit ivm de optredende zuurstofloosheid door omwoeling van de bodem.
Baggeren
1x per 8 jaar
Voor de vestiging van ondergedoken waterplanten is een dikke baggerlaag niet gewenst.
Natuurvriendelijke oever 1x per 2 jaar
Gefaseerd onderhouden om jaarrond voldoende beschutting en dekking te bieden.
waterkwaliteit. De oever- en watervegetatie is een wezenlijk onderdeel van de biotoop in het stedelijk natuurwater. Waterkwaliteit en natuurwaarden Het oppervlaktewater wordt niet belast met overstorten en ongezuiverde lozingen. De nadruk ligt op de instandhouding en het vergroten van de natuurwaarden die in hoge mate aanwezig zijn. De oeverinrichting is volledig of nagenoeg volledig natuurlijk ingericht. Hydraulische aspecten Stedelijk natuurwater heeft mede tot doel het bergen van water en deels de aan- en afvoer van water. Recreatieve- en esthetische kwaliteiten De hoge waterkwaliteit en de natuurlijke inrichting van water en oevers maakt stedelijk natuurwater bijzonder geschikt voor actieve en passieve natuurrecreatie. Op verschillende plaatsen is vissen echter niet toegestaan. Het water en de oever zijn goed geïntegreerd in de omgeving en dragen qua vormgeving bij aan een optimale woon- en leefomgeving.
Eventuele beschoeiing waar mogelijk op termijn vervangen door een natuurvriendelijke oever. Talud en maaipad
1x per 2 jaar
Maaisel en bagger
Afvoeren
Drijfvuil
4x per jaar
Enige afkalving behoeft niet storend te zijn en kan prima passen in het gevarieerde beeld.
Algemeen
Onderhoudswerkzaamheden vinden plaats buiten het broedseizoen en bij voorkeur buiten het groeiseizoen.
Inrichtingsaspecten Beschoeiing komt in principe niet voor. Waar mogelijk worden aanwezige strakke beschoeiingen verwijderd en vervangen door flauwe taluds. Kenmerkend voor de inrichting van stedelijk natuurwater zijn de geleidelijke overgangen, zoals van nat naar droog en van hoog naar laag. Het waterpeil is variabel, afhankelijk van seizoen- en weersomstandigheden.
| 78 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Duurzaam stedelijk water Omschrijving Duurzaam stedelijk water treffen we veelal aan in of in de nabijheid van nieuwe woonwijken en in kleinere stadsparken en heeft een goede waterkwaliteit. Waterkwaliteit en natuurwaarden De kwaliteit van het duurzaam stedelijk water is aanmerkelijk beter dan van stedelijk water omdat er geen verontreinigde
lozingen plaatsvinden en het water (mede) wordt gebruikt voor de berging van regenwater. De kansen op ontwikkeling van natuurwaarden zijn hierbij aanwezig, maar niet doorslaggevend. Uitmondingen van overstorten van gemengde rioolstelsels komen niet voor. Hydraulische aspecten Duurzaam stedelijk water heeft mede tot doel het bergen van regenwater en deels de aan- en afvoer van water uit het gebied. Het waterpeil is variabel, afhankelijk van seizoen- en weersomstandigheden.
Recreatieve- en esthetische kwaliteiten De kwaliteit van het water leent zich als bijkomstigheid goed voor activiteiten met een zekere lichamelijk contactkans (varen, vissen). Het water en de oever zijn goed geïntegreerd in de omgeving en dragen qua vormgeving bij aan een prettige woonen leefomgeving. Inrichtingsaspecten Beschoeiing komt als regel voor en de oevers zijn over het algemeen strak maar ook natuurlijke oevers komen voor.
Onderhoudsaspecten Onderhoud
Gemiddelde frequentie
Opmerkingen
Schonen nat profiel
Max. 1 x per jaar
De frequentie van het onderhoud aan het natte profiel is afhankelijk van de hydraulische voorwaarden. Ingeval van voldoende bergingscapaciteit kan een vertraagde afvoer door een met waterplanten begroeid water zelfs gewenst zijn. Onderhoud aan het natte profiel wordt niet uitgevoerd bij hoge temperaturen, dit ivm de optredende zuurstofloosheid door omwoeling van de bodem.
Baggeren
1 x per 8 jaar
Natuurvriendelijke oever 1 x per 2 jaar Talud en maaipad
2 x per jaar
Gefaseerd onderhouden. Enige afkalving behoeft niet storend te zijn en kan prima passen in het gevarieerde beeld.
Maaisel
Afvoeren
Drijfvuil
4 x per jaar
Algemeen
Onderhoudswerkzaamheden vinden plaats buiten het broedseizoen en bij voorkeur buiten het groeiseizoen.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 79 |
Stedelijk water Omschrijving Stedelijk water treffen we als regel aan in het stedelijk gebied en in de nabijheid van woonwijken. Het betreft hier het water dat niet ondergebracht kan worden in een van overige functies en dient voor berging van water en deels voor aan- en afvoer van water.
Waterkwaliteit en natuurwaarden De kwaliteit van het water voldoet aan de algemene normen en zal niet op korte termijn verbeteren door specifieke activiteiten. Natuurwaarden spelen een ondergeschikte rol. Hydraulische aspecten Stedelijk water heeft mede tot doel het bergen van water en deels de aan- en afvoer van water. Riooloverstorten en andere gelegaliseerde lozingen kunnen voorkomen.
Onderhoudsaspecten Onderhoud
Gemiddelde frequentie
Opmerkingen
Schonen nat profiel
Max. 2 x per jaar
De frequentie van het onderhoud aan het natte profiel is afhankelijk van de hydraulische voorwaarden. Ingeval van voldoende bergingscapaciteit kan een vertraagde afvoer door een met waterplanten begroeid water zelfs gewenst zijn. Onderhoud aan het natte profiel wordt niet uitgevoerd bij hoge temperaturen, dit ivm de optredende zuurstofloosheid door omwoeling van de bodem.
Baggeren
1 x per 10 jaar
Voor de vestiging van ondergedoken waterplanten is een dikke baggerlaag niet gewenst.
Natuurvriendelijke oever 1 x per 2 jaar Talud en maaipad
3 x per jaar
Maaisel en bagger
Afvoeren
Drijfvuil
2 x per jaar
Algemeen
Gefaseerd onderhouden.
Onderhoudswerkzaamheden vinden plaats buiten het broedseizoen en bij voorkeur buiten het groeiseizoen.
Recreatieve- en esthetische kwaliteiten Alhoewel de kwaliteit van het water zich niet leent voor activiteiten met lichamelijk contact met het water zijn het water en de oever goed geïntegreerd in de omgeving en dragen qua vormgeving bij aan de visuele kwaliteit in een prettige woon- en leefomgeving. Inrichtingsaspecten Beschoeiing komt veelvuldig voor en de oevers zijn over het algemeen strak afgewerkt.
| 8 0 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Landbouwwater Omschrijving Met landbouwwater worden watergangen langs openbare wegen in het buitengebied en een aantal hoofdwatergangen van het waterschap in het buitengebied bedoeld. Waterkwaliteit en natuurwaarden Het water voldoet over het algemeen aan de normen en er wordt niet gestuurd op instandhouding van eventuele natuurwaarden. Hydraulische aspecten Betreffende watergangen dienen ten behoeve van de aan- en afvoer van water ten behoeve van de landbouw (peilbeheersing).
Recreatieve- en esthetische kwaliteiten Er wordt bij de inrichting geen rekening gehouden met recreatieve kwaliteiten. Het water draagt vaak wel bij aan algemene cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten. De oevers zijn rationeel ingericht en onderhouden. Dit heeft zeker een esthetische kwaliteit. Inrichtingsaspecten De inrichting is functioneel en het profiel is alleen gericht op de optimale aan- en afvoerfunctie. Voor het opschonen van het profiel dient landbouwwater goed vanaf de weg bereikbaar te zijn.
Onderhoudsaspecten Onderhoud
Gemiddelde frequentie
Opmerkingen
Schonen nat profiel
Max. 3 x per jaar
Voor de afwatering en een voldoende drooglegging van de landerijen
is slootonderhoud noodzakelijk.
Baggeren
1 x per 10 jaar
Natuurvriendelijke oever 1 x per 2 jaar Talud en maaipad
Max. 3 x per jaar
Maaisel
Niet afvoeren
Drijfvuil
4 x per jaar
Gefaseerd onderhouden.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 81 |
Boezemwater Omschrijving Boezemwater heeft aan- en afvoerfunctie voor water op een lokale en regionale schaal en wordt in de meeste gevallen ook gebruikt voor transport over water. Waterkwaliteit en natuurwaarden De boezemwateren kenmerken zich door een kwaliteit die op een bovenstedelijk schaalniveau wordt bepaald. Provincie en waterschappen voeren het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer dat is afgestemd op de behoeften van de gehele provincie. Het strakke profiel en de relatief hoge voedselrijkdom biedt geringe kansen voor de ontwikkeling van natuurwaarden.
Hydraulische aspecten Het boezemwater dient voor berging van water en voor aan- en afvoer; het heeft over het algemeen een vast streefpeil. De oever heeft vaak tevens een functie als waterkering. Recreatieve- en esthetische kwaliteiten Het boezemwater heeft een belangrijke rol voor de scheepvaart en recreatievaart. Het water en de oever zijn goed geïntegreerd in de stedelijke omgeving en dragen qua vormgeving bij aan de visuele beleving van de woon- en leefomgeving. Inrichtingsaspecten De inrichting van de waterkering bestaat in de meeste gevallen uit strakke kademuren danwel beschoeiingen maar dit is niet per definitie noodzakelijk.
Onderhoudsaspecten Onderhoud
Gemiddelde frequentie
Opmerkingen
Schonen nat profiel
Schonen nat profiel niet nodig door de veelal geringe begroeiing van waterplanten
Baggeren
1 x per 15 jaar
Natuurvriendelijke oever 1 x per 2 jaar
Gefaseerd onderhouden.
Talud en maaipad
Max. 2 x per jaar
Maaisel
Niet afvoeren
Drijfvuil
4 x per jaar
Algemeen
Onderhoudswerkzaamheden vinden waar mogelijk plaats buiten het broedseizoen.
Waterkering
Min. 2 x per jaar
De waterkering dient in goede staat van onderhoud te zijn.
| 82 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
Zwemwater Omschrijving Het betreft hier water dat geschikt is om in te zwemmen en waar in de zomerperiode veel aandacht is voor de daarop gerichte waterkwaliteit. Waterkwaliteit en natuurwaarden Zwemwater is kwalitatief geschikt voor activiteiten met intensief lichamelijk contact met het water. De zwemwaterkwaliteit wordt regelmatig gecontroleerd door de waterschappen. De kansen voor de ontwikkeling van natuurwaarden zijn gering omdat het gebruik sterk verstorend werkt. Hydraulische aspecten Zwemwater vervult geen rol in de berging van water en voor aan- en afvoer van water. Recreatieve- en esthetische kwaliteiten De naamgeving zwemwater geeft de recreatieve functie aan.
Inrichtingsaspecten De inrichting rondom het water dient zonnebaden en balspelen mogelijk te maken. Onderhoudsaspecten Om het water aantrekkelijk te houden voor het zwemmen en spelen is het onderhoud van water en oever gericht op het verwijderen van eventuele waterplanten en drijf-, zink- en zwerfvuil. Nevenfunctie - Esthetisch stedelijk water Omschrijving Het betreft een aanvullende functie op een van de zes hoofdfuncties, waarbij de vorm van het water duidelijk moet worden ervaren in relatie met de (stedelijke) omgeving. Esthetisch stedelijk water treffen we aan in aangelegde stadsparken (stedelijk water) maar ook in brede watergangen, zoals bijvoorbeeld de Diepenring in Groningen.
Waterkwaliteit en natuurwaarden Beschreven bij de hoofdwaterfunctie. Hydraulische aspecten Beschreven bij de hoofdwaterfunctie. Meestal wordt een vast peil nagestreefd. Recreatieve- en esthetische kwaliteiten Beeld van esthetisch stedelijk water is meestal specifiek ontworpen en wordt veelal geaccentueerd door een strakke, duidelijk zichtbare en geprofileerde beschoeiing. Inrichtingsaspecten De strakke inrichting is een bewuste stedenbouwkundige keus waar geen afbreuk aan mag worden gedaan. Onderhoudsaspecten Het onderhoud is gericht op het verwijderen van niet-drijvende en zwevende waterplanten. Beschoeiing is een belangrijk onderdeel van esthetisch stedelijk water en dient strak en heel te zijn.
notitie STE DE L IJK waterbeheer 2011 | 83 |
VII | B e h e er e n o n d e r ho u d va n af h et wat er
Vergelijking van onderhoud met een maaiboot en onderhoud met een maaikorf
Voordelen Nadelen
Maaiboot
Maaikorf
- weinig contacten met eigenaren nodig;
- maaisel direct het water uit;
- geen schade aan gewas op beschermingszones.
- weinig opwoelen bodemmateriaal.
- maaisel blijft in het oppervlaktewater met nadelige
- beperkte kansen voor fauna om te vluchten uit het
gevolgen voor de waterkwaliteit; - mogelijke verstopping oppervlaktewater door achtergebleven maaisel; - meestal meer dan twee werkgangen per jaar nodig; - opwoelen bodemmateriaal, waardoor zuurstofloos
verwijderde maaisel; - beperkte reikwijdte; - mogelijke schade door berijden van aanliggende percelen; - veel contacten met eigenaren nodig, vooral als er sprake is van koppercelen.
water kan ontstaan. Inrichtingseisen
- een waterdiepte van minimaal 1 meter; - minimale bodembreedte van 3,00 meter; - een talud tot 1:2; - een vrije doorvaarhoogte bij bruggen en duikers van 1,50 meter; - Elk vijverdeel moet voorzien zijn van een laad- en
- aan weerszijden van het oppervlaktewater dient een strook van 5 meter, gemeten vanaf de insteek, vrijgehouden te worden voor onderhoud en inspectie; - de totale breedte van het water mag niet meer dan 7 meter zijn; - Straatmeubilair en bomen die in de beschermingszone
losplaats voor de maaiboot (flauwe helling met
worden aangebracht, dienen op onderlinge afstand van
grasbetonstenen).
ten minste 10 meter te worden geplaatst.
| 84 | notitie STE D EL IJ K wat e r b e h e e r 2 0 1 1
COLOFON © Teksten en fotografie Vormgeving
Hunze en Aa’s 2011 Hunze en Aa’s Studio Rob Pentinga
Illustraties
Erik Eshuis
Drukwerk
De Bondt grafimedia communicatie bv