Wateronderzoek 2de en 3de graad basisonderwijs Handleiding begeleider
1
Veldwerk: onderzoek in en rond het water WAT Water heeft een zeer grote invloed op planten, dieren en de mens: geen enkel wezen kan immers zonder water! Door de kinderen in de huid van een natuuronderzoeker te laten kruipen, komen ze te weten wat een waterplas is en wie haar merkwaardige, soms wrede bewoners zijn.
OPZET Het veldwerk spitst zich toe op het leven in en rond het water. Dit zijn de thema’s waar rond we werken: 1. Hoe diep, hoe helder en hoe warm is het water? 2. Welke waterplanten houden van vochtige en natte voeten? 3. Welke waterdiertjes leven er in het water? Hoe noemen ze? 4. Hoe gezond is het water? 5. Wie eet wie op? 6. Hoe sterk is water? (enkele waterproefjes) Op de eerste plaats willen we de kinderen het water en haar waterdiertjes laten beleven en ervaren. Aan de hand van verschillende opdrachtjes en proefjes kunnen de andere thema’s aan bod komen. De kinderen (onder)zoeken veel en proberen zelf hun antwoorden op de vragen te vinden. We willen de kinderen zo zelfstandig mogelijk laten werken. Het wateronderzoek onder onze begeleiding duurt 2 uur. Als je het veldwerk in eigen handen neemt, kan je natuurlijk de tijdsduur verlengen. In het boekje ‘natuurtalenten: op zoek naar leven in het water’ vind je meer achtergrondinformatie terug.
DOELSTELLINGEN De kinderen leren •
het leven in en om de waterplas ontdekken
•
plezier hebben in waterdiertjes vangen
•
waarnemen o.a. ze ontdekken gelijkenissen en verschillen tussen de waterdiertjes
•
verbanden zien
•
zo zelfstandig mogelijk werken
•
samenwerken met elkaar
•
met enkele toestellen metingen doen
•
…
2
MATERIAAL Al het materiaal vind je terug in onze waterkoffer, op te halen bij natuur & avontuur. De handleiding voor de begeleider en de opdrachtenkaarten kan je downloaden op onze website.
PLAATS Onder begeleiding is de afspraakplaats natuur & avontuur. Neem je het veldwerk in eigen handen, dan kan je naar de volgende plaatsen gaan (zie plan zuur voedselarm water
)
voedselrijk water
•
diels diep
•
kikkerkwartier
•
spiegelaar
•
blusput aan ‘t ateljee
•
zwemvijver
•
blusput aan P1 – P 7/8
3
4
Water: inleiding WATER, BRON VAN LEVEN Water is de bron van al het leven op aarde. Geen enkele plant, dier of mens kan zonder water. Weet je, we bestaan zelf uit ongeveer 70 % water. Het water in ons lichaam zorgt voor het vervoer van verschillende stoffen (o.a. zuurstof, suikers, mineralen en vitamines). Ook in een dierlijk lichaam of in een plant speelt hetzelfde proces zich af. Wat heb je nodig? •
krijtjes of papier en stiften
Wat doe je? 1. Teken, samen met de kinderen vele wolken op de grond. In de grootste wolk schrijf je water. 2. Vraag aan de kinderen: “Aan wat doet water jou denken?” Laat de kinderen ca 1 minuut zoveel mogelijk woorden rond de wolken neerschrijven. 3. Doe een korte nabespreking. Orden de woorden in thema’s en schrijf ze in de wolken neer. Thema’s kunnen zijn: leven, oceanen en rivieren, neerslag, voedsel, de gedaanten van water, hobby’s en ontspanning, …
DE REIS VAN HET WATER (DE WATERKRINGLOOP) Wat verandert er aldoor en blijft toch hetzelfde? Dat is het water op onze planeet. Het is bijna even oud als de aarde zelf. Het volgt steeds dezelfde cyclus. Wist je dat de dinosaurussen hetzelfde water als jij dronken? Hoe kan dat? We vertellen het verhaal van een druppel water… Wat heb je nodig? •
symboolkaarten (foto’s) waterkringloop (zon – wolken – zee – bergen – regen – rivier – aarde)
Wat doe je? 1. Deel de symboolkaarten uit aan de kinderen. 2. Laat kinderen vertellen wat ze hierop zien. Samen kan de groep het verhaal van water vertellen.
5
Uitleg? Hoe het allemaal begint… De warmte van de zonnestralen doet planten, dieren en mensen zweten (transpireren) en doet het water van de zeeën en meren verdampen. Waterdamp is lichter dan lucht, waardoor die opstijgt naar onze dampkring (zeg maar: het deksel van onze aarde; door de dampkring kan het water niet ontsnappen in de ruimte). Als de damp afkoelt, verandert (condenseert) hij in kleine druppeltjes die wolken vormen. Wolken verplaatsen zich door de luchtstromingen In de vorm van regen, sneeuw of hagel vallen ze weer op aarde. Water trekt de grond in. Een gedeelte van dat water stroomt naar de rivieren, die op hun beurt uitmonden in de zee… En zo begint de cyclus opnieuw. Sinds het begin der tijden is het nog steeds hetzelfde water dat de cyclus doorloopt; het totale volume is amper gewijzigd. De dinosaurussen dronken dus hetzelfde water als jij!
6
Hoe diep, hoe helder en hoe warm is het water? OPDRACHT 1: HOE DIEP IS DE PLAS? Elke plas water is verschillend van grootte en diepte. Sommige waterdiertjes kunnen enkel in diep water leven. Anderen leven graag op het wateroppervlak of er juist onder. Wat doen we? •
We meten de diepte van deze plas.
Wat heb je nodig? •
peilstok (= opplooibare lintmeter)
Hoe doe je het? 3. Steek de peilstok in het water totdat je de bodem raakt. Tip: Het beginpunt is centimeter 1. Deze kant steek je het eerst in het water. 4. Meet en lees de centimeters af, van de bodem tot het wateroppervlakte. 5. Hoeveel centimeter diep is de waterplas? Vragen? 1. Is de plas diep of ondiep? Wat vind je zelf? 2. Welke waterdieren leven graag in vrij diep water (zoet of zout)? Noem er twee. zoet water: dolfijn, snoek, zalm, paling, rivierkreeft, zoetwatermossel zout water: haai, dolfijn, walvis, inktvis, kwal, garnaal,…
7
OPDRACHT 2: HOE HELDER IS HET WATER? Ruikt het water? Is het water troebel of helder? Zie je met je ogen de bodem van de plas? Helder water is belangrijk voor roofvissen zoals de snoek. Zo ziet hij zijn prooi. Hij jaagt immers op zicht. Is het water een groene soep of troebel, dan ziet de snoek niets. Hij kan nu niets vangen en hij zal doodgaan. Wat doen we? •
We onderzoeken de helderheid van het water.
•
Dit doen we door de zichtdiepte van het water te meten. Zichtdiepte wil zeggen: “Hoe diep kan jij in het water kijken?”
Wat heb je nodig? •
de helderheidsschijf, vastgemaakt aan een touw met knoopjes erin
Hoe doe je het? 1.
Zoek een diep punt in het water.
2.
De helderheidsschijf hangt aan een lang touw met knopen vast. De afstand tussen 2 knopen is 10 cm. Zit je halverwege tussen 2 knopen, dan is dit ….. cm lang? 5 cm
3.
Laat de schijf langzaam in het water zakken. Zo vertroebel je het water niet door omgewoeld zand. Laat ze zakken totdat je de witte vlakken en de zwarte vlakken niet meer duidelijk kan zien. Deze vlakken worden ‘grijs’. Op dit punt meet je de helderheid van het water of de zichtdiepte!
4.
Haal nu de schijf naar boven. Tel het aantal knopen dat onder water is geweest. Dit is de zichtdiepte. Hoeveel centimeter diep kan je zien?
5.
Dit is voor de kinderen die graag rekenen en nog meer willen weten. We berekenen nu de lichtdiepte. Lichtdiepte betekent: “ Hoe ver kan het zonlicht in het water doordringen?” Het zonlicht kan dieper gaan, dan het zicht van onze ogen. De lichtdiepte reken je als volgt uit:
lichtdiepte = 2 x zichtdiepte
Tot hoeveel centimeter diep kan het zonlicht in het water doordringen?
8
Vragen (bij vraag 5)? 1.
Voor wie of wat is het belangrijk dat zonlicht diep in het water kan schijnen? Tip: Wie of wat heeft zonlicht nodig om te groeien?
2.
Waar leven onderwaterplanten het liefst? In troebel of helder water? Weet je ook waarom?
Tip voor de begeleider? Deze meting kan je het best uitvoeren in een blusput of op het bruggetje aan het Kikkerkwartier. Een ideale diepte is 1 meter of meer. Even verduidelijken? Wanneer je de helderheid van het water onderzoekt, meet je eigenlijk de zichtdiepte. De zichtdiepte geeft aan hoe diep je in het water kan kijken. De lichtdiepte geeft weer hoe ver het licht in het water kan doordringen. Dit is ongeveer 2 keer de zichtdiepte. Het licht moet immers tweemaal door het water namelijk naar het voorwerp en weer terug naar je ogen. Voor helderheid gelden de volgende normen (zie kader). Wanneer de plas minder dan 100 cm diep is, kan je deze normen niet hanteren. gemeten waarden
helderheid
minder dan 50 cm
troebel
slecht tussen 50 cm en 125 cm
redelijk
matig meer dan 125 cm
helder
goed Uitleg? De helderheid van het water bepaalt hoe diep het zonlicht kan doordringen. In helder water kan het licht dieper (zelfs tot op de bodem) doordringen. Hier profiteren de onderwaterplanten van. Zonlicht is immers levensbelangrijk voor hun groei en hun zuurstofproductie. Onderwaterplanten kunnen alleen daar groeien waar licht kan komen. Wanneer het water troebel is of een dichte bedekking heeft (b.v. met drijfbladeren van waterlelie en gele plomp), vind je geen of nauwelijks onderwaterplanten. Het is immers daaronder te donker voor andere waterplanten. Minder onderwaterplanten betekent ook minder waterdiertjes. Soms ziet het water eruit als een ‘groene soep’. Dit komt door de algen die zich snel vermenigvuldigen. Dit gebeurt door een combinatie van veel zonlicht (warmte) en veel voedingsstoffen in het water. De helderheid van het water varieert – gedurende het jaar – vaak onder invloed van de weersomstandigheden (regenbuien, onweer, warmte,…). Maar ook de omgeving, vervuiling, de kwaliteit van het grondwater beïnvloeden de helderheid.
9
OPDRACHT 3: HOE WARM IS DE LUCHT EN HET WATER? Zou het water warmer zijn dan de lucht? Voel eens? Wat denk je? (Heel) koud water is goed voor de vissen en de andere waterdiertjes. Koud water is rijk aan zuurstof. Net zoals de mens, hebben alle waterdiertjes zuurstof nodig om te kunnen leven. In warm water zit er weinig zuurstof. Het water van een rivier, een beek of een plas kan in de zomer zo warm zijn dat de vissen sterven. Wat doen we? •
We meten de temperatuur van de lucht en het water.
Wat heb je nodig? •
de waterthermometer met anker en touw
Hoe doe je het? 1. We meten de temperatuur van de lucht. Leg de thermometer in een schaduwplek op de grond. Laat de thermometer daar een paar minuten liggen. Lees nu de temperatuur af. Hoeveel graden is het? 2. Laat de thermometer in het water zakken. Hou het touwtje van de thermometer vast of maak het vast. Laat de thermometer een paar minuten in het water liggen. Lees nu de temperatuur af. Hoeveel graden is het? Uitleg? Bijna geen enkel dier kan zonder zuurstof leven, zo ook bij de meeste waterdieren. Daarom is het erg belangrijk dat er voldoende zuurstof in het water aanwezig is. Als dit niet het geval is, kan je vast wel raden wat er gebeurt. Waterdieren kunnen dan niet meer ademen en gaan dood. De temperatuur bepaalt hoeveel zuurstofdeeltjes in het water kunnen oplossen. Zo lost zuurstof beter op in koud water dan in warm water. Dus: er zitten meer zuurstofdeeltjes in koud water. Hoe warmer het water is, hoe minder zuurstofdeeltjes er zijn. Ze ‘ontsnappen’ immers uit het water. Denk maar aan kokend water: je ziet vele luchtbelletjes borrelen; dit zijn de zuurstofdeeltjes. Stromend water bevat meer zuurstof dan stilstaand water. Door alle geklots komt er meer zuurstof in het water terecht. In stilstaand water zijn waterplanten belangrijk voor het dierenleven: deze planten geven immers zuurstof aan het water af.
10
Welke waterplanten en bomen houden van natte voeten? OPDRACHT 4: WELKE WATERPLANT BEN IK? Sommige planten en bomen zijn verzot op water. Ze houden van natte voeten, heel het jaar door of enkel in de winter en de lente. Hun lievelingsplekjes zijn vochtige weilanden, drassige bossen, oevers van beken en rivieren, vijvers en vennetjes. Wat doen we? •
We kijken naar de verschillende planten in en rond de waterplas. Hoe zien ze er uit?
•
We zoeken hun naam op.
Wat heb je nodig? •
determineerkaartjes planten
•
zoekkaarten planten
•
aanstiplijst ‘waterplanten’
Hoe doe je het? 1. Kijk goed rond de plas en in de plas. Groeien er veel of weinig planten aan de oever? Zijn er veel of weinig planten in het water? 2. Kijk nu goed naar de waterplanten. Is het een boom of een plant? Waar staan ze: in het water of aan de rand van het water? Welke bloemkleur hebben ze? Welke vorm heeft het blad? 3. Zoek ze tussen de determineerkaartjes of op de zoekkaart. 4. Duid ze aan op de aanstiplijst ‘waterplanten’. Neem hiervoor een eikeltje, een steentje of … Vragen? 1. Zijn waterdieren belangrijk voor waterplanten? Ja of neen? Waarom denk je dit? Tips voor de begeleider? Deze opdracht is het meest interessant als je naar het Kikkerkwartier gaat. Hier vind je een grote variatie aan waterplanten. De determineerkaartjes kan je voor de jongere kinderen gebruiken, de zoekkaarten voor de oudere kinderen. Op de achterkant van de determineerkaartjes staan nog kijk- en belevingsvraagjes over de plant. 11
Sta je aan het Kikkerkwartier? Zoek samen met de kinderen naar watermunt. Kneus blaadjes van verschillende planten: zo komen de geuren vrij. Volg je neus en snuif totdat je de muntgeur ruikt. Dit is overduidelijk watermunt. Je kan van dit plantje muntthee zetten. Uitleg? Waterplanten en waterdieren horen onlosmakelijk bij elkaar. Ieder heeft een taak. Ze zijn allemaal afhankelijk van elkaar d.w.z. dat de één niet zonder de ander kan leven. Waterplanten hebben als taak om suikers (= eten) te maken. Ze nemen wat mineralen uit de bodem, een snuifje CO2 uit de lucht en gebruiken het zonlicht als energie. Als dessert maken ze zuurstof. Waterplanten bieden heel wat schuilplekjes. Zo zullen verschillende waterdiertjes zich verschuilen opdat ze niet opgegeten worden. Maar de waterroofdieren spelen ook graag verstoppertje; zo kunnen zij hun prooien besluipen en grijpen. Sommige waterdieren lusten graag waterplanten (b.v. de poelslak). Andere waterdiertjes gaan juist waterdiertjes opeten. Alle diertjes hebben zuurstof nodig om te leven. En dan leven er nog schimmels en bacteriën in en rond het water. Zij ruimen voortdurend op. Zij zorgen ervoor dat dode waterplanten en –dieren afgebroken worden tot heel kleine deeltjes. Hiervoor hebben zij ook zuurstof nodig.
12
Aanstiplijst waterplanten AANSTIPLIJST WATERPLANTEN Welke waterplanten zie je? Waar staan ze? Duid ze aan in de tabel. Doe dit met een eikeltje, een steentje, een blaadje of … iets anders dat je vindt.
Waar sta ik?
Ik ben
Dit heb ik gezien!
Ik ben een boom die van water houdt. Mijn voeten staan altijd of meestal in het water.
zwarte els
schietwilg
boswilg
Ik ben een moerasplant. Ik sta met mijn voeten meestal in het water, maar niet als het lang droog blijft.
moerasvergeet-mij-nietje
watermunt
kattenstaart
bitterzoet
gewone wederik
gele lis
13
gele dotterbloem
waterweegbree
waternavel
veenmos
Ik ben een oeverplant. Ik sta met mijn voeten altijd onder water.
lisdodde
riet
Ik ben een drijvende plant. Mijn wortels hangen in het water of zitten in de
waterlelie
bodem. Mijn bladeren drijven. gele plomp
veenwortel
drijvend fonteinkruid
Ik ben een onderwaterplant. Ik leef ondergedoken. Ik blijf helemaal onder
vederkruid
water. sterrenkroos
14
Welke ongewervelde waterdiertjes leven in het water? OPDRACHT 5: WELK ONGEWERVELD WATERDIERTJE BEN IK? We gaan op safari in de waterplas. Wat wriemelt er in het water? We zien zwemmende, vretende, parende waterdiertjes, rare snuiters met peddels en steekstaarten,… . Ieder diertje heeft zijn eigen woonplaats of thuisplek. Schep daarom op verschillende plekjes in het water. Waar denk jij dat je de meeste diertjes zal vinden? Wat doen we? •
We gaan zo veel mogelijk waterdiertjes scheppen.
•
We brengen ze op naam, enkel de waterdiertjes die we met het blote oog kunnen zien.
Wat heb je nodig? •
schepnetjes
•
witte emmertjes
•
doorzichtige bakken
•
zeefjes
•
loepenpotjes
•
determineerkaartjes waterdiertjes
•
zoekkaarten waterdiertjes
•
zoeksleutel waterdiertjes
•
aanstiplijst ‘waterdiertjes’
•
symboolkaarten ‘ademwijze’ en ‘zwemwijze’ waterdiertjes
Hoe doe je het? 1. Neem een wit emmertje. Vul dit met helder water van de plas. 2. Schep op verschillende plaatsen in de plas. Als er iets wriemelt in het schepnetje, dan heb je iets gevangen. Doe het waterdiertjes in je emmertje. 3. Bekijk het waterdiertje in een loepenpotje. Zoek zijn naam op tussen de determineerkaartjes, de zoekkaart of de zoeksleutel. 4. Duid ze aan op de aanstiplijst ‘waterdiertjes’. Neem hiervoor een eikeltje, een steentje of … iets anders dat je vindt. Vragen? 1. Welke waterdiertjes komen het meest voor? Maak een top 3 of een top 5. 2. Welke waterdiertjes verstoppen zich goed? 15
Tips voor de begeleider? Om succesvol waterdiertjes te scheppen: •
Sleep met lange, rustige halen je schepnet in het open water.
•
Schep langs de oeverzone.
•
Schep juist onder het wateroppervlak.
•
Schep tussen de begroeiing van de waterplanten.
•
Schep op de bodem.
•
Neem drijvende waterplanten uit het water en ‘spoel’ ze in het emmertje
•
Vind je takken in het water, ‘spoel’ ze in je emmertje’.
Om de waterdiertjes in het emmertje terug te vinden: •
Zorg ervoor dat het water in het emmertje helder (niet troebel) blijft.
•
Laat enkele drijvende waterplanten in je emmertje zitten.
Je kan scheppen in 2 verschillende waterplassen en deze met elkaar vergelijken. Je kan de groep in kleinere groepjes (4 of 5) verdelen met elk hun eigen (aquarium)bak. Hun opdracht: ze nemen elk beestje onder de loep, brengen ze op naam en duiden het aan op de aanstiplijst. De determineerkaartjes kan je voor de jongere kinderen gebruiken, de zoekkaarten en de zoeksleutels voor de oudere kinderen. Op de achterkant van de determineerkaartjes staan nog kijk- en belevingsvraagjes over het waterdiertje. Intermezzo’s? Voor de jongere kinderen: 1. Laat de kinderen hun waterdiertjes volgens aantal poten ordenen. (0 – 4 – 6 – of meer dan 6 poten) 2. Hoe ademt een waterdiertje? Laat de kinderen hun diertje gedurende een paar minuten bekijken. Gebruik de verschillende (aquarium)bakken. Hang een de symboolkaart per bak. •
snorkel o.a. muggenlarve, staafwants, waterschorpioen, keverlarve,…
•
luchtflessen (zoals een duiker) o.a. waterkever, duikerwants, waterspin, poelslak,…
•
kieuwen (zoals de vissen) o.a. nimf waterjuffer, larve slijkvlieg, larve eendagsvlieg,…
3. Wat is de zwemwijze van het waterdiertje? Hoe beweegt het waterdiertje zich vooruit? Laat de kinderen hun diertje gedurende een paar minuten bekijken. Gebruik de verschillende (aquarium)bakken. Hang een de symboolkaart per bak. •
roeispanen o.a. schaatsenrijder, ruggenzwemmer, waterkever,…
•
raketmotor o.a. larve ibel
•
slangenbeweging o.a. bloedzuiger
16
4. Als je meerdere (verschillende) waterkevers vindt: laat de kinderen ze observeren. Wat zijn de verschillen en wat zijn de gelijkenissen? Kijk goed naar de ligging van de ogen, de vorm van de rug (de dekschilden), de lengte, de poten,… . 5. Als afsluiter kan je ‘memory: zo groot, zo klein’ of ‘wie ben ik’ of ‘kwartet’ spelen. Zie verder. Voor de oudere kinderen: 1. Laat de kinderen de volgende waterdiertjes goed observeren en hun verschillen / gelijkenissen ontdekken. •
een ruggenzwemmer (of bootsmannetje) en een schaatsenrijder
•
een larve van een waterjuffer en een larve van een glazenmaker
•
een watervlokreeft en een waterpissebed
•
een poelslak en een posthoornslak
•
een staafwants en een waterschorpioen
•
een larve van een slijkvlieg en een larve van een ééndagsvlieg (haft)
2. Ga samen op ‘libellenjacht’. Probeer eventueel met een schepnet een waterjuffer (een slanke libel) te vangen, zodat de kinderen dit insect van dichtbij kunnen bekijken. Observeer de vliegende en stilzittende libellen en waterjuffers. •
Hoe vliegen en jagen ze?
•
Hoe vrijen ze? Kijk naar het paringswiel.
•
Hoe kruipen de larven uit het water en veranderen ze in een volwassen vliegende libel? In de maanden april en mei, op zonnige dagen, kan je heel mooi zien hoe de larven uit het water kruipen en uit hun larvenhuid ontsnappen.
Na de observatie van de libellen kan je aan de hand van de foto’s de metamorfose van de libel (viervlek) vertellen. Deze foto’s kan je ook uitdelen aan de groep. 3. Wie is mijn waterdiertje? Laat de kinderen een identiteitsfiche van hun gevonden waterdiertje maken. Zie verder. 4. Hoe gezond is het water? Bepaal samen met de kinderen de kwaliteit van het water. Zie verder. 5. Wie eet wie op? Speel met de kinderen het voedselketenspel. Zie verder. 6. Ken je de waterdiertjes? Rond af met de waterdiertjeskwis. Zie verder. 17
DE METAMORFOSE VAN DE OEVERLIBEL
http://www.vandersluijs.net/images/libellen/index_libellen_juffers.html#
18
Identiteitsfiche (kaart) waterdiertjes Druk dit voor elk kind af. Zie volgende bladzijde. De kinderen zoeken hun lievelingswaterdiertje uit. Ze zetten dit in een loepenpotje en observeren het. Verduidelijken? •
Tot welke familie behoor ik? De zoekkaart of de zoeksleutel zoetwaterdieren maken al een opdeling: wormen, weekdieren, spinnen, insecten (libellen (glazenmakers en waterjuffers), wantsen, kevers, …)
•
Wat eet ik graag en wie zijn mijn vijanden? Gebruik hiervoor de tabel ‘eetgewoonten van waterdieren’.
19
IDENTITEITSKAART/FICHE WATERDIERTJE Wat is mijn naam?
Tot welke familie of stam behoor ik?
Geef mij een bijnaam (dit is een eigen verzonnen naam die goed bij mij past).
Waar leef ik? 0 op de bodem
0 tussen de planten
0 op het water
0 juist onder het wateroppervlakte
0 op een vis of slak Aantal poten
0 geen
0 1
0 2
0 4
0 6
0 8
0 meer dan 8
Hoe adem ik? 0 via kieuwen
0 af en toe happen
0 via luchtbel of ‘duikfles’
0 via een ‘snorkel’
0 anders: ……………………….. Hoe zwem ik? 0 ik heb roeispanen
0 ik beweeg zoals een slang
0 op mijn zij
0 op mijn rug
0 ik kruip
0 anders: ………………………..
Welke opvallende kenmerken heb ik?
Ik eet graag…
Dit zijn mijn vijanden...
Tekening mij. Gebruik de achterzijde van dit blad.
20
Aanstiplijst ongewervelde waterdiertjes AANSTIPLIJST ONGEWERVELDE WATERDIERTJES Welke ongewervelde waterdiertjes heb je gevonden? Zoek hun naam op. Ongewervelde dieren zijn dieren zonder ruggengraat en beenderen. 2 diertjes op deze lijst zijn gewerveld. Weet jij welke? Duid de diertjes aan in de tabel. Doe dit met een eikeltje, een steentje, een blaadje of … iets anders dat je vindt.
Ik ben
poelslak
Die heb ik gezien!
Ik ben
Die heb ik gezien!
nimf van een waterjuffer (slank)
posthoornslak
nimf van een glazenmaker (dik)
schijfhoornslak
slijkvlieglarve
erwtenmossel
nimf van een haft (= eendagsvlieg)
zwanenmossel
keverlarve
bloedzuiger
geelgerande watertor
larve pluimmug
schrijvertje
larve vedermug of
kokerjuffer met koker
dansmug
21
larve steekmug
waterschorpioen
zoetwaterpissebed
staafwants
zoetwatervlokreeft
ruggenzwemmer (of bootsmannetje
watermijt
duikerwants
waterspin
schaatsenrijder
kikkervisje
vijverloper
salamandervisje
schaatsenrijder
22
Welke andere gewervelde dieren leven in en op het water? EXTRA OPDRACHT: WELKE VIS OF AMFIBIE BEN IK? Naast talrijke ongewervelde diertjes, leven ook vissen en amfibieën in het water. Het kan zijn dat jij één van deze diertjes hebt gevangen. Vissen kunnen nooit zonder water. Amfibieën komen op het land, maar hebben altijd een vochtige omgeving nodig. Hun eitjes leggen ze altijd in het water. Weet jij wat een amfibie is? Vertel! Wat doen we? •
We zoeken de naam op van de vis die we hebben gevangen.
•
We zoeken op welke amfibie we hebben gevangen.
Wat heb je nodig? •
veldgids ‘zoetwatervissen’
•
zoekkaart ‘amfibieën’
•
veldgids ‘amfibieën’
Hoe doe je het? 1. Observeer de vis, de kikker of de salamander goed. 2. Blader in de veldgidsen en kijk goed. Lijkt de tekening op het dier dat je gevangen hebt? 3. Of neem de zoekkaart en begin bij START. Door ja/nee-vragen op te lossen kom je tot het antwoord. Vragen? 1. Wat is het verschil tussen een vis en een kikkervisje? 2. Wat is het verschil tussen een salamandervisje en een kikkervisje? 3. Welke verschillen zie je tussen het kikkervisje en de volwassen kikker? 4. Hoe ademt een kikker (in het water)?
23
Tips voor de begeleider? Er zijn verschillende praktische veldgidsen van amfibieën in de koffer, die nog wat uitleg geven. Het boek ‘Kikkers en padden’ geeft je nog fijne achtergrondinformatie mee over o.a. de bouw van een kikker, het verschil tussen een kikker en een pad, de verschillende soorten kikkers, de levenscyclus van een kikker en pad, hun levenswijze en hun voedsel, waarom kwaken ze… . Intermezzo’s 1. Heb je kikkerdril en kikkervisjes gevonden (voorjaar)? Laat de kinderen de kikkerdril voelen en de kikkervisjes observeren. Laat ze de verschillende stadia van de kikkervisjes zoeken. Bespreek samen de levenscyclus van de kikker. Eventueel kan je ook met de foto’s werken. 2. Heb je een kikker en een pad gevangen? Onderzoek samen wat het verschil tussen een kikker en een pad is? Deze diertjes zitten echter in stress. Hou ze dus niet te lang vast, zodat ze kunnen bekomen. Te veel stress kan tot hun dood leiden. 3. Heb je een salamandervisje en een kikkervisje geschept? Zoek samen naar de verschillen en de gelijkenissen. Salamandervisjes lijken precies op draakjes. In de eerste stadia hebben ze uitwendige kieuwen in hun nek. Uitleg? Amfibieën zijn gewervelde dieren. Amfibie komt van het Griekse woord amfibios, dat betekent dubbelleven. Amfibieën (zoals padden, kikkers, watersalamanders) maken de metamorfose (gedaanteverwisseling) van het leven in het water naar leven op de aarde: van kieuwen naar longen. Amfibieën zijn koudbloedige dieren. Ze kunnen niet zelf hun temperatuur (zoals bij de mens) regelen. Hierdoor hebben ze weinig zuurstof nodig. Zo ademen ze voornamelijk via de huid, die rijkelijk voorzien is van bloedvaatjes, en via de slijmhuid van de mondholte. Er is ook longademhaling, maar deze is niet echt krachtig. De larven ademen via uitwendige kieuwen: dunne huidslipjes, waar het bloed doorheen stroomt. Levenscyclus kikker In het voorjaar (afhankelijk van temperatuur) komt de kikker uit haar winterslaap. Ze legt kikkerdril in het water. Na enkele dagen komt er een kikkervisje uit. Die leeft als een vis in het water. Een andere naam voor kikkervisje is dikkopje. Het heeft een dikke kop en een staartje waar hij mee zwemt. Na nog een paar dagen beginnen zijn pootjes te groeien en de staart wordt kleiner! Eerst komen de achterpootjes, daarna de voorpootjes. Dan kan het kikkertje niet meer in het water leven en kruipt ie op de kant. De achterpootjes zijn sterke springpoten geworden. Ook het voedsel verandert nu: van planten en wat dierlijke resten in het water naar het vangen van insecten.
24
Marjolein Spitteler
Dit zijn de verschillen tussen padden en kikkers. Padden
Kikkers
Pad is ‘s nachts actief
Kikker is overdag actief
Leggen eitjes in een streng
Leggen eitjes in een hoopje
Hebben korte, dikke achter pootjes
Hebben lange achterpoten
Maken korte hupjes / kruipen
Maken grote sprongen
Leeft op het land, maar heeft wel water nodig
Leeft in en bij het water
Kleine of geen zwemvliezen
Zwemvliezen tussen de tenen
Drogere, bobbelige huid
Vochtige, slijmerige huid
Ronde snuit
Iets spitsere snuit
Bolvormige ogen waarmee ze s nachts
Rust ‘s nachts
goed kunnen zien Paddendril
Kikkerdril
Dit zijn hun gelijkenissen: het zijn amfibieën (en zijn dus koudbloedig), ze hebben grote ogen, ze houden een winterslaap, ze hebben allebei een kleverige tong waarmee ze insecten vangen, ze leggen allebei eitjes die zich op eenzelfde wijze tot kikker / pad ontwikkelen. 25
EXTRA OPDRACHT: WELKE EEND (OF WATERVOGEL) BEN IK? Ook verschillende vogels houden van water. Reigers zitten dikwijls aan onze vennen. Ze kunnen zich urenlang stilhouden… totdat ze een smakelijke kikker kunnen happen. Daarnaast zie je veel eenden op onze vennen. De bekendste is onze wilde eend. Aan hun vederdracht kan je duidelijk zien wie het mannetje en wie het vrouwtje is. In het voorjaar, als je langs de oevers loopt, kan je een broedende eend tegenkomen. Ssst, niets zeggen of doen... loop gewoon stilletjes terug. Wat doen we? •
We observeren de eenden en andere watervogels.
•
We zoeken de naam van de eend (of de watervogel op).
Wat heb je nodig? •
verrekijker
•
zoekkaart ‘eenden en andere watervogels’
Hoe doe je het? 1. Door stil te zijn kan je de watervogels rustig bekijken. Hoe zwemmen ze? Hoe zoeken ze naar voedsel? De één doet al gekker dan de ander. De wilde eend behoort tot de grondeleenden, ook wel zwemeenden genoemd. Deze eenden staan vaak met hun kop onder water te zoeken naar voedsel (grondelen). 2. Weet je welke eend of watervogel je ziet? Neen, gebruik de zoekkaart. Zoek de naam op. Vragen? 1. Welke eend is het mannetje? Dit noemen we een woerd. Welke eend is het vrouwtje? Waarom verschillen ze van kleur? De woerd heeft opvallende kleuren: een glanzende groene kop en een witte halsring, paars tot blauwgroen kleurige spiegels in de vleugels en gekrulde zwarte veren aan de staart. Tijdens de zomerrui echter is het verenkleed van het mannetje in schutkleuren gehuld. Alleen
aan
de
groengele
kleur
van
de
snavel
kan
je
zien
dat
het
een mannetje is; vrouwtjes hebben een bruinoranje snavel. Het vrouwtje heeft een bruin gespikkeld verenkleed, naast paars tot blauwgroen kleurige spiegels in de vleugels. Dit is echte camouflage, waardoor ze niet opvalt als ze broedt. 2. Mocht je een veer vinden, neem ze mee en bekijk ze goed. Laat een druppel water op de veer vallen. Wat zie je? Wat merk je op? Je ziet dat de druppel wegglijdt. Veren (voornamelijk donsveren en dekveren) isoleren en stoten water af.
26
Hoe gezond (of ziek) is het water? OPDRACHT 6: HOE GEZOND IS HET WATER? Het aantal verschillende soorten waterdiertjes én de meest speciale waterdiertjes bepalen hoe gezond of hoe ziek het water is. Laten we eens kijken. Wat doen we? •
We onderzoeken hoe gezond het water is met de hulp van de gevonden waterdiertjes.
Wat heb je nodig? •
de aanstiplijst ‘waterdiertjes’, aangeduid (ingevuld)
•
de tabel ‘waterkwaliteit’
Hoe doe je het? 1. Neem de aanstiplijst ‘waterdiertjes’. Hoeveel verschillende soorten heb je gevonden? 2. Wat is het meest speciale waterdiertje dat je hebt gevonden? Welke is het meest voor vervuiling gevoelige diertje dat we hebben gevangen? Vragen? 1. Welke waterkwaliteit heeft deze waterplas dan? Is ze gezond of vervuild? Tips voor de begeleider? Deze opdracht doe je best samen in groep. Uitleg? Diertjes die kunnen ‘snorkelen’ (b.v. een muggenlarve, een staafwants) kunnen in vervuild water leven. Diertjes die de zuurstof uit het water halen (b.v. nimf van waterjuffer, slijkvlieglarve) hebben nood aan gezond water. In het algemeen kan je zeggen: •
Hoe beter de kwaliteit van het water (hoe zuiverder), hoe meer verschillende dieren erin kunnen leven.
•
Dieren die in water van slechte kwaliteit (onzuiver water) heel veel voorkomen, zullen in gezond water minder talrijk aanwezig zijn.
27
28
Wie eet wie op? OPDRACHT 7: WIE EET WIE OP? Het is moord en doodslag onder de kleine waterbeestjes. De één jaagt, de ander verstopt zich of slaat op de vlucht. Het is voortdurend eten en gegeten worden. Wat heb je nodig? •
tabel ‘eetgewoonten van de waterdieren’
Hoe doe je het? 1. Geef aan ieder kind een waterdiertje in een loepenpotje (ofwel een kaartje van een waterdiertje – zie afbeeldingen determineerkaartjes of memoryspel). 2. Laat elk kind opzoeken wie de prooi(en) en de vijand(en) van zijn waterdiertje zijn. 3. Leg vervolgens enkele begrippen uit: wat is een voedselketen? wat is een voedselweb? 4. Vraag aan de kinderen om nu 1 of meerdere voedselketens te maken. Wie eet wie op? Tip: Deel eventueel de kinderen in kleine groepjes op. 5. Als dit lukt, bouw samen een levende voedselweb op met de gevonden waterdiertjes. Als ze prooi en vijand zijn, houden de kinderen elkaar vast aan de schouders of aan de handen Tip: Dit kan soms chaotisch zijn. I.p.v. dat de kinderen elkaar vasthouden, kunnen ze het web opbouwen door de diertjes te verbinden met stokken. Zo krijgen ze een beter visueel overzicht. Tip: Sommige diertjes zullen slechts waterplanten eten: deze kinderen staan met hun voeten aan de rand van de waterplas of houden een emmer vast waar waterplanten in zitten. 6. Leg de volgende situaties voor aan de kinderen: 1. In de waterplas zet iemand een snoek uit. Deze vis is een ‘superroofdier’. Wat gebeurt er met het voedselweb? 2. Door het warme weer, groeien de algen heel snel. Op korte tijd is de waterplas een groene soep geworden. Wat gebeurt er met de andere waterplanten en de waterdiertjes? 7. Nu de groep een voedselweb heeft opgebouwd, kan je afsluiten met het woord ‘levensgemeenschap’. Wat wil dit zeggen?
29
Uitleg? Elk dier heeft een ander menu. Er bestaan in grote lijnen 5 verschillende menu’s: •
Dit waterdiertje eet voornamelijk dood materiaal (bladeren en takken die vallen in de waterplas, waterplanten die afsterven, dieren die doodgaan) op. Hij is een afvaleter (of detrivoor) zoals de zoetwaterpissebed.
•
Dit waterdiertje is een vegetariër: hij is gek op algen en waterplanten. Hij is een planteneter (of herbivoor) zoals de haftenlarve en de posthoornslak.
•
Dit waterdiertje is verzot op andere (water)dieren. Hij is een vleeseter (of een carnivoor) zoals de gevreesde geelgerande watertor (carnivoor 1ste orde en 2de orde)
•
Dit diertje leeft van de levenssappen (zoals bloed) van andere dieren zoals de bloedzuiger. Hij is een parasiet.
•
Dit diertje eet alles graag, zowel algen en waterplanten als waterdiertjes. Hij is een alleseter (of een omnivoor).
Je kan op een rij zetten wiet wat eet. Bijvoorbeeld: algen worden opgegeten door muggenlarven; kikkers eten graag muggenlarven; een reiger eet op zijn beurt graag kikkers. Dit noemen we een voedselketen. Natuurlijk leven van elke soort niet evenveel diertjes. Veel waterdiertjes leven aan de basis en zullen altijd opgegeten worden. Slechts enkele (water)dieren leven aan de top en zullen zelden of nooit ‘gepakt’ worden. In ons voorbeeld ‘alg – muggenlarve – kikker – reiger’ zal duidelijk zijn dat er heel veel algen moeten zijn om alle muggenlarven te voeden. Om alle kikkers te voeden moeten er veel muggenlarven zijn. Om de reigers te voeden, zullen er genoeg kikkers moeten zijn. Als je deze aantallen in beeld brengt, krijg je een soort toren, de voedselpiramide. Welk waterdiertje eet de ander op? Sommige zijn planteneters en zullen alleen algen en waterplanten eten. Andere zijn echte rovers die wel veel verschillende waterdiertjes eten. Als je hiervan een beeld zou vormen en pijlen tussen de verschillende waterdiertjes zou trekken, dan ontstaat er een voedselweb. Alle planten en dieren in het water leven er met elkaar maar ook van elkaar. De één kan niet zonder de ander. Waterplanten zuiveren het water, brengen zuurstof in het water, zorgen voor diverse schuilplaatsen en … is voedsel. Waterplanten vormen de basis van de voedselketen. Waterplanten sterven ook af; zij worden opgeruimd door de afvaleters. Planteneters zorgen ervoor dat er geen overwoekering van planten komt. Op hun beurt worden zij verorberd door de vleeseters. Grote vleeseters zijn dol op kleine vleeseters. Kortom: overbevolking door één bepaalde soort wordt vermeden. Zo vormen ze samen een levensgemeenschap, waardoor alles in een dynamisch evenwicht kan blijven. Als er ook maar één schakel ontbreekt, wordt alles ontregeld. Dit kan grote gevolgen hebben. Bijvoorbeeld: vervuiling van het water doordat mensen afvalwater lozen. Denk aan het proefje met zeepwater (zie verder).
30
Hoe sterk is water? Enkele waterproefjes … Water heeft bepaalde krachten of eigenschappen. Met eenvoudige proefjes kan je het begrip ‘oppervlaktespanning’ aanbrengen. Zo krijg je een antwoord op de vraag ‘hoe kunnen dieren op het wateroppervlakte lopen’. Deze proefjes richten zich eerder naar een oudere leeftijd (10-12 jaar). Proefje 1 en proefje 2 (het spel waterdeeltjes) kan je zeker doen met een jongere leeftijd. Deze proefjes drukken uit hoe sterk water is. Er zijn verschillende waterdiertjes geschept. Vestig de aandacht op de diertjes die op het water leven (o.a. de schaatsenrijder, de vijverloper,… ). Stel de volgende vragen: •
“Hoe doen ze het?
•
“Kan jij op het water lopen?”
Er is blijkbaar iets speciaals met het diertje en/of het water aan de hand. Welk geheim draagt dit diertje met zich mee? We zoeken het uit met de volgende proefjes.
PROEF 1: DRUPPELS OP PLASTIC OF GLAZEN PLAAT Wat heb je nodig? •
plastic (of glazen) plaat
•
spuitjes
Hoe doe je het? De kinderen maken druppels op de plaat. Door het hellen en het hol maken van de plaat maak je 1 grote waterdruppel. Trek de aandacht van de kinderen op het moment van de samensmeltende druppels. Vraag: “ Kan je van deze grote druppel water opnieuw kleinere waterdruppeltjes maken? Hoe doe je dit?” Besluit? Water houdt van water. Tip: Voor de jongere kinderen kan je het proefje als volgt besluiten: Als waterdruppeltjes elkaar zien, worden ze hevig verliefd op elkaar: ze willen voor altijd samen blijven. Is het dan gemakkelijk om ze los te trekken? Of: waterdruppels worden naar elkaar toegetrokken als magneten. Demonstreer het met magneetjes (= de verschillende waterdruppeltjes). Kan je ze gemakkelijk uit elkaar trekken?
31
PROEF 2: DE KRACHT VAN WATER Wat heb je nodig? •
pot met gaasverband over de opening
•
kan met water
Hoe doe je het? Vraag: “Kan je het water door het gaas heen in de pot gieten?” Iemand van de groep doet het…: het water kan door het gaas. Vraag: “Als we nu de pot helemaal omdraaien… loopt het water er dan uit of niet?” Iemand anders van de groep doet het…:eerst loopt wat water door het verbandgaas, maar al vlug stopt het en blijft het water hangen. Besluit? Water houdt van water. Het is een niet te onderschatten kracht. Wat meer achtergrond: Luchtdruk is zeker niet de hoofdoorzaak van het blijven hangen van het water. De proef lukt immers ook als er in de omgedraaide pot een stevige luchtbel zit! Eigenlijk is het een combinatie van: •
een klein drukverschil tussen de atmosfeer en de lucht in de pot die ontstaat door een klein verlies aan water vlak na het omdraaien;
•
de cohesiekracht van water – ‘water houdt van water’ (proef 1).
Dit fenomeen kan je best vergelijken met een groep mensen die samen door een smalle deur wil. Als de mensen zo van elkaar “houden” dat ze elkaar arm in arm vasthouden, dan raak je onmogelijk door de deuropening of de druk moet wel erg groot zijn. Varianten? Speel het spelletje ‘waterdeeltjes’ met de jongere kinderen. Vorm met een groepje kinderen een grote keten van waterdeeltjes die heel sterk aan elkaar vasthangen: de kinderen haken zich in elkaar vast. De andere kinderen proberen deze keten te doorbreken. Dit zal niet (of zeer moeilijk) lukken. Maak opnieuw met een groepje een keten van waterdeeltjes. De waterdeeltjes hangen nu niet zo sterk aan elkaar vast: de kinderen geven elkaar een hand. De andere kinderen proberen deze keten te doorbreken. Dit zal nu veel gemakkelijker gaan. Dit fenomeen zie je terug als de kinderen hun glazen tot op de rand zouden vullen: het water staat dan bol. Uitleg: Water bestaat uit zeer kleine deeltjes, mini-mini waterddruppeltjes, die aan elkaar vasthangen. Soms hangen ze heel dicht bij elkaar, wat maakt dat waterdiertjes op het water kunnen lopen. Soms hangen de waterdeeltjes verder uit elkaar. Dit gebeurt wanneer het water vervuild is (b.v. zeepwater). De waterdiertjes kunnen nu niet meer op het water lopen, ze zinken en ze verdrinken.
32
PROEF 3: EEN GLAS VOLLER DAN VOLLER DOEN Wat heb je nodig? •
een glas of een potjesloep
•
een kan water of een fles water
Hoe doe je het? Iemand vult het glas met water tot aan de rand. Kan het nog hoger? Jawel, met een spuitje kan je nog véél meer water in het glas doen. Vraag: “Wat zie je?” Het water komt bol te staan. Besluit? Water
houdt
van
water.
Het
wateroppervlak
kan
bol
te
komen
staan
dankzij
de
oppervlaktespanning (= een gevolg van de cohesiekracht van water). Vraag: “Zou door die oppervlaktespanning waterdiertjes op het water kunnen lopen?”
PROEF 4: DUIMSPIJKERPROEF Wat heb je nodig? •
enkele droge duimspijkers zonder gat en plastic hoesje
•
kommetje met water
Hoe doe je het? Vraag: “Is de duimspijker lichter of zwaarder dan water?” Iemand neemt de duimspijker en laat deze in het kommetje water vallen. De duimspijker zinkt onmiddellijk. De duimspijker is duidelijk zwaarder dan water, het drijft niet! Nu doen we iets waardoor de duimspijker wel kan drijven op het water! Neem een duimspijker en legt deze met zijn ‘hoofdje’ voorzichtig op het wateroppervlak. De duimspijker blijft drijven. Besluit? Watermoleculen vormen een vlies aan de oppervlakte. Hierdoor kan de duimspijker op het water blijven drijven. Hierdoor kunnen eveneens waterdiertjes zoals de schaatsenrijder op het water lopen. Nog een opmerking: Een duimspijker drijft niet zoals een kurk of een stuk hout want hij komt helemaal niet in het water! Pluk je hem voorzichtig weer van het wateroppervlak dan merk je dat die duimspijker helemaal niet nat is. De duimspijkers drijven dus niet, maar liggen echt op het water. Je merkt duidelijk het ‘putje’ dat ze in het wateroppervlak duwen. 33
Uitleg ‘wat is oppervlaktespanning’: Elke soort (materiaal, voorwerp,…) heeft haar eigen gewicht bij eenzelfde hoeveelheid. Zo weegt een zak pluimen niet evenveel als een zak papier. Een zak water weegt niet evenveel als een zak stenen.We zeggen dat elke stof een eigen soortelijk gewicht heeft. Als er iets op het water zit, dat zwaarder weegt dan water, zou het in feite moeten zinken. Maar dit gebeurt niet… Zo kan een boot varen, zo kan een mens drijven en zo kan een schaatsenrijder lopen op het water. Hoe kan dit nu? Een voorwerp, een mens of een dier duwt het water naar beneden. Het water duwt hen naar boven met juist dezelfde kracht. Dit noemen we oppervlaktespanning. De bovenste laag van het water is gespannen, de andere waterdeeltjes zwerven rond. Je kan het je voorstellen als een sterk vlies dat op het water ligt. Een voorwerp waarvan het zware volume over een klein oppervlak (b.v. een steen) verdeeld is, zinkt wel. Daarom strekken waterdiertjes hun poten goed uit. Zo verdelen ze hun gewicht naar alle kanten.
PROEF 5: VERVUILING IN HET WATER Wat heb je nodig? •
kommetje water met duimspijkers (= de schaatsenrijders) (vorige proef)
•
een kan water of een fles water
•
afwasmiddel
Hoe doe je het? Iemand maakt afwaswater en giet dit water in het kommetje met de duimspijkers. Vraag: “Wat gebeurt er?” De duimspijkers zinken. Vraag: “Hoe kan dit? Water heeft toch een sterke kracht?” Besluit? Zeep (= vervuild water) verbreekt (vermindert) de oppervlaktespanning. (Zeep zorgt ervoor dat water zich gemakkelijk gaat hechten aan vuil dan aan elkaar.) De waterdiertjes kunnen niet meer over het water lopen en zullen verdrinken. Vervuild water veroorzaakt een ramp. Alles raakt uit evenwicht. Voedselwebben vallen uiteen.
34
Spelletjes en quiz Deze spelletjes en de quiz kan je spelen als opwarmer of als verwerking van het wateronderzoek. WIE BEN IK? Materiaal •
30 kaarten ‘wie ben ik’
•
elastiekjes
Opstelling De groep vormt een kring. Doel van het spel Dit spel kan je als opwarmer gebruiken bij het werken met de waterkoffer. De deelnemers maken op een speelse wijze kennis met het leven in en rond de poel. Aantal spelers Dit spel kan je spelen met 2 tot 25 spelers. Voor een vlot spelverloop raden we echter aan om de groepen te verdelen tot maximum 10 personen. Spelverloop Er zijn 3 categorieën van moeilijkheidsgraad. Er zijn 10 kaarten per moeilijkheidsgraad. We geven ze weer met sterren:
= gemakkelijk,
= moeilijk.
Bij grotere groepen kan je eventueel twee categorieën samen nemen. Elke speler plaatst een elastiek rond zijn hoofd. De spelbegeleider bevestigt bij iedereen een kaartje achter de elastiek. Het kaartje moet met de foto naar de groep toe geplaatst worden. Door vragen te stellen aan de groep, probeert iedereen te achterhalen welke foto op z’n hoofd staat. Na drie vragen mag iedereen een eerste gok wagen. Indien iemand correct geraden heeft, mag deze de kenmerken op de achterzijde voorlezen aan de groep. De rest van de groep speelt door tot iedereen zijn foto geraden heeft. Tip: Indien het raden te moeilijk is, mag de persoon een tip van de groep vragen.
35
KWARTET Materiaal •
44 kaarten (waterdieren en waterplanten), die 11 kwartette vormen Elk kwartet is samengesteld volgens soort of levenscyclus.
Opstelling Verdeel eventueel de groep in kleinere groepjes (4 à 5 personen). Doel van het spel Op een speelse wijze verwerken de deelnemers het wateronderzoek en hun hierbij opgedane waarnemingen en ervaringen. Aantal spelers Dit spel kan je spelen met min. 4 tot max. 20 personen. Spelverloop ‘individueel kwartet’ Verdeel de kaarten onder de spelers. Om de beurt vraagt een deelnemer aan een medespeler of hij een bepaalde kaart heeft. Als de gok juist is, krijgt de vragende speler de kaart. Hij mag vervolgens een nieuwe gok wagen. Bij een foute gok is de bevraagde speler aan de beurt. Er mogen enkel kaarten van een kwartet gevraagd worden, indien de speler zelf al een kaart van deze kwartet heeft. Het doel van het spel is om zoveel mogelijk kwartetten te maken per deelnemer. Variante 1 ‘levend kwartet in groep’ Afhankelijk van de grootte van de groep, gebruik je alle kwartetten of een deel ervan. Verdeel de groep in enkele kleinere groepen of ‘kampen’. Elke deelnemer krijgt nu een kaart. Om de beurt vraagt de ene groep aan de andere of deze een bepaalde kaart heeft. Indien correct gegokt, verplaatst de persoon met de geraden kaart naar de groep die het juist had. Deze groep mag nog een gok wagen. Bij een foute gok is de groep die bevraagd werd aan de beurt. Er mogen enkel kaarten van een kwartet gevraagd worden, indien er binnen die groep al iemand is met een kaart van deze kwartet. Het doel van het spel is om zoveel mogelijk kwartetten te maken per groep. Tip: Kwartetten kan lang duren, beperk dus de tijd tot 5 à 10 minuten. Variante 2 ‘kenmerken verzamelen’ Verdeel de groep in kleinere groepen of ‘kampen’. Elke deelnemer krijgt nu een of twee kaarten. De spelleider noemt een bepaald kenmerk, waarop de groep beslist welke deelnemers een kaart hebben met dat kenmerk. Deze deelnemers vormen een aparte groep. Daarna controleert de spelleider of deze spelers het correct hebben en wordt de groep herenigd. Hieronder vind je een aantal mogelijke kenmerken en de bijhorende oplossingen.
36
Tip: Dit kan eveneens individueel gespeeld worden. Kenmerken en oplossingen Kenmerk: ik heb geen poten
Kenmerk: ik kan enkel in het water leven (en nooit op het land)
•
waterlelie
•
waterlelie
•
gele plomp
•
gele plomp
•
lisdodde
•
lisdodde
•
riet
•
riet
•
ei
•
kikkerdril
•
kikkerdril
•
kikkervisje (1
•
kikkervisje (1e stadium)
•
erwtenmossel
•
poelslak
•
platworm
•
posthoornslak
•
bloedzuiger
•
schijfhoornslak
•
slingerworm
•
erwtenmossel
•
kokerjuffer
•
platworm
•
nimf van een waterjuffer
•
bloedzuiger
•
nimf van een glazenmaker
•
waterregenworm
•
larve van een slijkvlieg
•
slingerworm
•
waterschorpioen
•
ruggenzwemmer
•
staafwants
Kenmerk: ik heb twee poten
ste
de
en 2
stadium)
Kenmerk: ik adem door een adembuis
•
eend
(dit is een soort snorkel, een langwerpige buis
•
reiger
achteraan het lichaam)
•
kikkervisje (2e stadium)
•
waterschorpioen
•
jong
•
staafwants
Kenmerk: ik heb vier poten
Kenmerk: ik heb kieuwen
•
kikker
•
kikkervisje (1e stadium)
•
groene kikker
•
kokerjuffer
•
bruine kikker
•
nimf van een waterjuffer
•
gewone pad
•
nimf van een glazenmaker
•
salamander
•
larve van een slijkvlieg
Kenmerk: ik heb zes poten •
schaatsenrijder
•
waterschorpioen
Kenmerk: ik heb segmenten (dit zijn ringen op het lichaam) •
platworm 37
•
ruggenzwemmer
•
bloedzuiger
•
staafwants
•
waterregenworm
•
kokerjuffer
•
slingerworm
•
nimf van een waterjuffer
•
kokerjuffer
•
nimf van een glazenmaker
•
nimf van een waterjuffer
•
larve van een slijkvlieg
•
nimf van een glazenmaker
•
grote keizerlibel
•
larve van een slijkvlieg
•
oeverlibel
•
grote keizerlibel
•
bruine glazenmaker
•
oeverlibel
•
viervlek
•
bruine glazenmaker
•
nimf
•
viervlek
Kenmerk: ik heb facetogen (dit zijn heel veel
Kenmerk: ik leef in een huisje (een schelp of
kleine oogjes samen die de ogen vormen)
een koker)
•
kokerjuffer
•
poelslak
•
waterjuffernimf
•
posthoornslak
•
glazenmakernimf
•
schijfhoornslak
•
slijkvlieglarve
•
erwtenmossel
•
grote keizerlibel
•
kokerjuffer
•
oeverlibel
•
bruine glazenmaker
•
viervlek
•
nimf
•
imago
38
MEMORY ‘ZO KLEIN, ZO GROOT’ Vele larven en nimfen leven in hun eerste jaren in het water. Vanaf het moment dat ze volwassen worden, verandert hun uiterlijk en kruipen of lopen ze dikwijls uit het water. Hun leefgebied kan eveneens veranderen. Materiaal •
24 kaarten (20 x 20 cm)
Doel van het spel Met dit spel zoeken de deelnemers uit welke larve bij welk volwassen dier hoort. Dit spel is een goede afsluiter van het wateronderzoek. Aantal spelers Dit spel speel je met heel de groep ofwel in de kleine onderzoeksgroepjes wanneer de kinderen het wateronderzoek willen afronden. Spelverloop Iedereen krijgt een memorykaart. Ze zoeken elkaar op en proberen een duo te vormen: de één is de larve, de ander is het volwassen waterdiertje. Variante Je kan het natuurlijk ook spelen op de meest bekende manier. Alle kaarten worden omgekeerd op de grond gelegd. Per beurt mag iemand 2 kaarten omdraaien. Als ze een duo vormen, mag de speler nog een beurt. Zo niet, is het volgende kind aan de beurt. Oplossingen •
Salamandervisje
•
Kikkervisje
•
Nimf waterjuffer
•
Nimf glazenmaker (2x)
•
Kokerjuffer
•
Slijkvlieglarve
•
Keverlarve (geelgerande watertor) (2x)
•
Ééndagsvlieg of haft
•
Ruggenzwemmer of bootsmannetje
•
Steekmuggenlarve
•
Visje
•
Vedermuglarve
•
Larve langpootmug
39
40
WATERKWIS Materiaal •
antwoorddruppels (blokjes) met A, B en C
•
de kwisvragen
•
eventueel een fluitje
Opstelling Verdeel de groep in 4 of 5 kleinere groepjes. Doel van het spel De kinderen hebben de waterdiertjes onderzocht. Deze kwis test hun waarnemingsvermogen en hun kennis. Het is een goede afsluiter van het wateronderzoek. Aantal spelers Dit speel je met heel de groep. Spelverloop Stel telkens een vraag en geef de antwoordmogelijkheden (a, b of c). Per groep steken ze hun antwoorddruppel omhoog. Elk juist antwoord, levert één punt op. Tip: Wanneer de kinderen het diertje niet onmiddellijk kunnen voorstellen, toon dan de foto (van de determineerkaartjes) of nog beter het diertje in levende lijve. Zo kunnen ze het diertje goed bekijken. Je kan ook werken met de zoekkaart. Variante Zoek 3 bomen uit die de antwoordmogelijkheden a, b of c voorstellen. Elk groepje staat achter een afgesproken lijn. Per vraag spreken ze af wie gaat lopen naar de boom met de juiste antwoordmogelijkheid; elk groepje stelt zich best in een rij op. Stel telkens een vraag en geef de antwoordmogelijkheden. Elk groepje overlegt kort. Bij het fluitsignaal loopt de renner van elk groepje naar de juiste antwoordboom.
41
Kwisvragen 1. Dit weekdiertje woont in een schelp. De schelp bestaat uit twee delen, die als een scharnier van een deur open en dicht kunnen. De schelp is vrij plat en niet als een spiraal gedraaid. a) posthoornslak b) zoetwatermossel c) poelslak 2. Dit waterdiertje zwemt altijd op zijn rug. Van de zes poten zijn de achterste poten heel lang. Hij gebruikt ze als roeispanen. a) bootsmannetje (wordt inderdaad ook ruggenzwemmer genoemd) b) zoetwatervlokreeft c) keverlarve 3. Van de zes poten van dit diertje zijn de voorste twee tangvormig! Het lijkt daardoor op een landdiertje, waarnaar het ook vernoemd is. a) libellenlarve b) zoetwaterpissebed c) waterschorpioen 4. De voortbeweging van dit diertje lijkt op die van een rups. Als het zwemt, lijkt het op een slangenbeweging. Het heeft twee zuignapjes. Met zijn zuigmond zit het diertje vast op vissen of waterslakken. a) bloedzuiger b) platvorm c) muggenlarve 5. Dit waterdiertje is een weekdier met een opgerolde, spiraalvormige schelp. De schelp wordt maar een vingernagel dik. a) erwtenmossel b) posthoornslak c) schijfhoornslak 6. Spinnen hebben acht poten. Dit diertje heeft er meer en behoort tot de familie van de kreeftachtigen. Het lichaam van dit diertje is gebogen. Het zwemt zijwaarts. a) (water)vlokreeft b) zoetwaterpissebed c) slijkvlieglarve
42
7. Dit diertje lijkt wel op een wandelende tak. Hij heeft een lange adembuis, een soort van snorkel, die hij tegen het wateroppervlak houdt. Hij heeft zes poten, waarvan de twee voorste poten klein en tangvormig zijn. a) waterschorpioen b) staafwants c) schaatsenrijder 8. De huidskleur van dit waterdiertje loop uiteen van felgroen tot zwartbruin. Het heeft geen wratten op de huid en springt van de ene vijver naar de andere vijver. a) salamander b) pad c) kikker 9. Het leven van dit diertje speelt zich af op het wateroppervlak. Met zijn lange poten loopt hij over het water en voelt hij of er bijvoorbeeld een vlieg is gevallen. Zo ja, dan rent hij erop af en peuzelt hem op. a) bootsmannetje (of ruggenzwemmer) b) schaatsenrijder c) schrijvertje 10. Dit diertje woont in een als een spiraal gedraaide schelp. Dit huisje eindigt in een spitse punt. De kleur van de schelp is egaal en er lopen geen donkere banden over de schelp. a) poelslak b) posthoornslak c) schijfhoornslak 11. Dit diertje is enorm vraatzuchtig. Het lust graag kikkervisjes. Hij heeft een platte kop met twee grote tangen, zijn kaken. Staat hij op uitkijk, dan houdt hij zijn achterlijf tegen het wateroppervlak zodat hij kan ademen. a) waterkeverlarve b) muggenlarve c) slijkvlieglarve 12. Ook dit diertje is vernoemd naar een landdier. Op het land tref je dit diertje in vochtige hoekjes aan. Het behoort tot de familie van de kreeftachtigen. Het heeft meer dan acht poten en scharrelt graag op de bodem van de waterplas. a) (water)vlokreeft b)
larve van een haft (of eendagsvlieg)
c) zoetwaterpissebed
43
13. Dit diertje kom je zowel in als buiten het water tegen. Springen kan hij niet echt, maar wel klimmen en lopen als de beste. Hij heeft vier poten en een wratachtige huid en geen staart. a) kikker b) pad c) salamander 14. Dit diertje heeft zes poten en een korte stekelige staart. Hij is breed van gestalte. Het is een echte roofdier. Met zijn vangmasker, een verlengde onderlip, vangt hij alles binnen zijn bereik. a) waterjufferlarve b) libellenlarve c) haftenlarve (larve van een eendagsvlieg) 15. Dit diertje zie je pas als het beweegt tussen dode stengels, blaadjes en steentjes. Logisch, het heeft een zelfgemaakt huisje van dit materiaal en voelt zich daarom veilig. a) kokerjuffer b) schijfhoornslak c) libellenlarve
Bron: http://www.ontwerpatelier.nl/digitaleopleidingsschool/binnen/uploads/152/vragen_onderwaterdieren.doc
44