Wat te doen in de doe-democratie? Een onderzoek naar goed lokaal overheidsbestuur
Marieke van der Staak
Wat te doen in de doe-democratie? Een onderzoek naar goed lokaal overheidsbestuur
Marieke Maria Elisabeth Cornelia Lamberta van der Staak (517791) Masterscriptie Bestuurskunde, specialisatie Bestuur & Politiek Scriptiebegeleider: Dr. L.J. de Graaf Tweede lezer: Prof. dr. F. Hendriks Tilburg, vrijdag 25 juli 2014
2
3
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleiding
6
Hoofdstuk 2. De doe-democratie
14
PARAGRAAF 2.1 PARAGRAAF 2.2 PARAGRAAF 2.3 PARAGRAAF 2.4
14 16 17 20
(ACTIEF) BURGERSCHAP DE DOE-DEMOCRATIE DE (CRITERIA VOOR DE) CASESELECTIE DEELCONCLUSIE
Hoofdstuk 3. Goed lokaal overheidsbestuur
21
PARAGRAAF 3.1 PARAGRAAF 3.2 PARAGRAAF 3.3 PARAGRAAF 3.4
24 28 28 31
HET DEMOCRATISCH DOMEIN HET ECONOMISCH DOMEIN HET RECHTSSTATELIJK DOMEIN DEELCONCLUSIE
Hoofdstuk 4. De plattelandscontext
33
PARAGRAAF 4.1 PARAGRAAF 4.1.1 PARAGRAAF 4.1.2 PARAGRAAF 4.2 PARAGRAAF 4.2.1 PARAGRAAF 4.2.2 PARAGRAAF 4.3 PARAGRAAF 4.3.1 PARAGRAAF 4.3.2 PARAGRAAF 4.4 PARAGRAAF 4.4.1 PARAGRAAF 4.4.2 PARAGRAAF 4.5 PARAGRAAF 4.5.1 PARAGRAAF 4.5.2 PARAGRAAF 4.6 PARAGRAAF 4.6.1 PARAGRAAF 4.6.2 PARAGRAAF 4.6.3 PARAGRAAF 4.6.4
34 34 35 41 41 42 45 45 46 49 49 50 53 53 54 57 57 60 61 63
SAMEN DOEN! IN AALBURG (AALBURG) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN AALBURG (?): EEN ANALYSE STICHTING PROMOTIE PROJECTEN LEEFBAAR IN LIEMPDE (LIEMPDE) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN LIEMPDE (?): EEN ANALYSE LEEFBAARHEIDSGROEP GEMONDE (ST. MICHIELSGESTEL) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN GEMONDE (?): EEN ANALYSE COÖPERATIE BIEST-HOUTAKKER (HILVARENBEEK) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN BIEST-HOUTAKKER (?): EEN ANALYSE MOOI STRATEN (OIRSCHOT) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN STRATEN (?): EEN ANALYSE DEELCONCLUSIE DE DEMOCRATISCHE DIMENSIE DE ECONOMISCHE DIMENSIE DE RECHTSSTATELIJKE DIMENSIE “TRADE OFFS”
Hoofdstuk 5. De stedelijke context
64
PARAGRAAF 5.1 PARAGRAAF 5.1.1 PARAGRAAF 5.1.2 PARAGRAAF 5.2 PARAGRAAF 5.2.1 PARAGRAAF 5.2.2 PARAGRAAF 5.3 PARAGRAAF 5.3.1 PARAGRAAF 5.3.2 PARAGRAAF 5.4 PARAGRAAF 5.4.1 PARAGRAAF 5.4.2 PARAGRAAF 5.5 PARAGRAAF 5.5.1
64 64 66 69 69 70 72 72 74 77 77 79 82 82
BEWONERSINITIATIEVEN IN AMSTERDAM (AMSTERDAM) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN AMSTERDAM (?): EEN ANALYSE BUURTMUSEUM EN BUURTKAMER VELVE-LINDENHOF (ENSCHEDE) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN ENSCHEDE (?): EEN ANALYSE STRAATNAMENPROJECT (HENGELO) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN HENGELO (?): EEN ANALYSE RE-U (EINDHOVEN) DE CASEBESCHRIJVING GOED LOKAAL BESTUUR IN EINDHOVEN (?): EEN ANALYSE SINGELPARK (LEIDEN) DE CASEBESCHRIJVING
4
PARAGRAAF 5.5.2 PARAGRAAF 5.6 PARAGRAAF 5.6.1 PARAGRAAF 5.6.2 PARAGRAAF 5.6.3 PARAGRAAF 5.6.4
GOED LOKAAL OVERHEIDSBESTUUR IN LEIDEN (?): EEN ANALYSE DEELCONCLUSIE DE DEMOCRATISCHE DIMENSIE DE ECONOMISCHE DIMENSIE DE RECHTSSTATELIJKE DIMENSIE “TRADE OFFS”
Hoofdstuk 6. Goed bestuur: een vergelijking tussen platteland en stad PARAGRAAF 6.1 PARAGRAAF 6.2 PARAGRAAF 6.3 PARAGRAAF 6.4 PARAGRAAF 6.5
DE DEMOCRATISCHE DIMENSIE DE ECONOMISCHE DIMENSIE DE RECHTSSTATELIJKE DIMENSIE “TRADE OFFS” DEELCONCLUSIE
83 86 86 89 90 92 93 94 97 99 101 102
Hoofdstuk 7. Conclusie en reflectie
107
Dankwoord
113
Bronnenlijst
114
Bijlage 1. Topiclijst voor de interviews
125
Bijlage 2. Caseselectie
127
Bijlage 3. Voorbeeld codering
133
Bijlage 4. Dashboards en overzichtsschema’s van de cases
135
Bijlage 5. Transcript interview dhr. Van den ende
163
Bijlage 6. Transcript interview dhr. Bovens
174
Bijlage 7. Transcript interview dhr. Duyvendak
181
Bijlage 8. Samenvatting interview dhr. Hurenkamp
185
5
Inleiding
1
“If people are good only because they fear punishment, and hope for reward, then we are a sorry lot indeed” (Albert Einstein)
Albert Einstein heeft het ooit eens zo mooi verwoord. Het zijn van een goede burger gaat volgens hem verder dan enkel handelen uit angst en hoop op een beloning en is niet enkel gebaseerd op een kostenbatenanalyse, maar ook op een zekere mate van intrinsieke motivatie; het gewoon een goede burger willen zijn, simpelweg omdat dat in wezen voldoening geeft. De vraag wat het precies betekent om een goede burger te zijn, is door de jaren heen in Nederland verschillend beantwoord. Tot aan de jaren zeventig van de vorige eeuw was burgerschap vooral een kwestie van emancipatie, zowel op civiel, politiek als sociaal gebied (Hendriks e.a., 2013, p. 7). Het concept burgerschap werd in deze periode bezien vanuit een nadruk op individuele burgerrechten en juridische status (Bellamy, 2008; Bulmer & Rees, 1996; Hortulanus, 2002; Kymlicka & Norman, 1995; Marshall, 1949; Steyaert e.a., 2005). Nauwelijks was er aandacht voor burgerplichten. Burgers dienden alleen te handelen binnen de grenzen van de wet, zodat zij allen vreedzaam naast elkaar konden leven (Van den Brink, 2002; Tonkens, 2008). Hoe burgers hun leven precies wilden leiden en wilden inrichten, was een zaak die behoorde tot het privédomein. Iedereen mocht hier zelf invulling aan geven, zolang anderen er maar geen last van hadden. Als anderen van de gemaakte keuzes echter wel onverhoopt last hadden, was het een taak van de overheid om in te grijpen (Swierstra & Tonkens, 2005; Tonkens, 2008). Ook ten behoeve van de oplossing voor andere (maatschappelijke) problemen werd steevast naar de overheid gewezen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat aan het eind van de jaren tachtig een zogenoemde democratiseringstendens heeft plaatsgevonden. Vanaf dit moment was de centrale gedachte dat burgers invloed moesten kunnen uitoefenen op “het verloop van het spel” (Tonkens, 2008, p. 7; zie ook Akkerman, 2004; Engelen & Ho, 2004; Verhoeven, 2004). Echter, al snel bleek dat de verzorgingsstaat te duur werd. De overheid was niet langer in staat om aan alle taken die zij tot op dat moment vervulde invulling te geven. Marktwerking werd voor dit probleem als de beste oplossing gezien (Van Gunsteren, 1992, 1998; Hendriks e.a., 2013; Vrooman e.a., 2012). De ideale burger was vanaf dit moment niet langer degene die mondig aanspraak maakt op democratische rechten, maar een zelfredzame ondernemer, die het leven als een financieel spel ziet en te werk gaat als een kritische consument (Clarke, 1994; Clarke & Newman, 1997; Kremer & Tonkens, 2006; Van der Lans, 2005; Tonkens, 2002, 2003). De nadruk kwam te liggen op de plichten die verbonden zijn aan het zijn van burger (Hendriks e.a., 2013, p. 7). De laatste jaren zijn deze plichten steeds verder uitgebreid en is de burger “de centrale speler” geworden (Tonkens, 2008, p. 9; zie ook Kullberg, 2006; Lenos e.a., 2006; Tonkens, 2008; Wagenaar & Specht, 2010; Van de Wijdeven, 2012). Binnen deze context wordt de zogenoemde ‘doe-democratie’ steeds belangrijker. Van burgers wordt namelijk niet enkel verwacht dat zij meepraten over en meebeslissen in bijvoorbeeld democratische besluitvormingsprocessen, maar ook zelf de handen uit de mouwen steken en concrete projecten oppakken. Met name van deze doeners wordt door politici en beleidsmakers zeer veel verwacht (Gallesloot, 2002; Tonkens, 2008; Van de Wijdeven, 2012)1. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de overheid en de markt nog niet volledig zijn weggecijferd uit het publieke domein. Zij vervullen wel degelijk nog een zeer belangrijke rol. Deze nieuwe invulling van het concept burgerschap, waarover de laatste jaren zowel in Nederland als in internationaal verband zeer veel gepubliceerd is (o.a. Boutellier & Van Steden, 2008; Van den Brink, 2002; Dekker & De Hart, 2002, 2005; Denters & Oude Vrielink, 2004; Hurenkamp & Tonkens, 2008; Pattie e.a., 2003, 2004; Tonkens, 2008; Wagenaar & Specht, 2010; Van de Wijdeven, 2012), heeft niet enkel gevolgen 1
Een nadere uitleg en plaatsbepaling van de doe-democratie is weergegeven in hoofdstuk 2.
6
voor het denken over de wijze waarop burgers zich in het publieke domein ‘dienen’ te gedragen, maar ook op de wijze waarop de lokale overheid haar samenleving dient te besturen (Hendriks & Van de Wijdeven, 2014; Rob, 2012; Tonkens, 2008; Verhoeven, 2010; Van de Wijdeven, 2012). In zowel de wetenschappelijke als maatschappelijke literatuur wordt in dit kader geschreven over zogenoemde ‘faciliterende’, ‘enthousiasmerende’ en ‘stimulerende’ overheidsrollen (o.a. Denters e.a., 2012; Oude Vrielink & Verhoeven, 2011; Verhoeven & Ham; 2010). Opmerkelijk is dat de beschrijving van deze nieuwe rollen tot vandaag de dag zeer algemeen blijft en niet systematisch uiteengezet wordt. Weliswaar wordt geconstateerd dat de overheid een stapje terug moet doen en dat zij burgers meer ruimte moet geven. Dat zij mee moet denken of mee moet beleven. Of specifieker nog dat zij beter aan moet sluiten bij de ‘leefwereld’ van de initiatiefnemers (o.a. Oude Vrielink & Van de Wijdeven, 2011). Maar de vraag hoe de overheid hier in de praktijk in zijn totaliteit precies invulling aan moet of kan geven, is tot op heden nog nauwelijks tot niet beantwoord (Van Houwelingen e.a., 2014; Trommel, 2009). Weliswaar zijn in het verleden diverse lijstjes opgesteld met criteria voor goed lokaal overheidsbestuur (o.a. Bovaird, 2005; Mulgan, 2006; Van Montfort, 2008; Ministerie van BZK, 2009; Raad voor Europa, 2008; UNDP, 1997), maar een concreet antwoord op de vraag of deze volledige lijstjes momenteel nog actueel (genoeg) zijn ontbreekt (Huberts, 2005; Trommel, 2009). Uit de praktijk blijkt daarnaast dat overheidsinstanties momenteel zelf ook worstelen met de vraag hoe zij deze nieuwe rollen dienen te vertalen naar een concreet handelingsperspectief (Van der Heijden e.a., 2007; Van der Steen & Van Twist, 2008; Verhoeven, 2004, 2010). Op dit gebied is dus sprake van zowel een wetenschappelijke als maatschappelijke ‘kennishiaat’ (zie ook Huijs, 2013; Van Houwelingen e.a., 2014, p. 17). Trommel (2009) constateert: “Wat we nodig hebben is een gedegen antwoord op de vraag welke institutionele vormen van openbaar bestuur passen bij de nieuwe realiteit van het laatmoderne samenleven” (p. 13). Tonkens (2014) vult hierbij aan dat het niet langer gaat om de vraag hoe de lokale overheid zich zo snel mogelijk kan terugtrekken uit het publieke domein, maar om hoe “de interactie tussen burgers en bestuur het beste gestalte kan krijgen” (p. 2). Uit eerste, verkennende onderzoeken op dit gebied (o.a. Denters e.a., 2012; Hendriks & Van de Wijdeven, 2014; Van de Wijdeven & De Graaf, 2014;) komt duidelijk naar voren dat vrijwel zeker geen eenduidig antwoord op deze vraag te geven is. Met name het onderscheid tussen de stedelijke- en plattelandscontext is hieraan hoogstwaarschijnlijk debet. Zo is uit onderzoek gebleken dat plattelandsbewoners zich zowel vaker als langer dan stadsbewoners inzetten ten behoeve van de samenleving (Steenbekkers & Vermeij, 2013, p. 16) en dat zij sneller bereid zijn om te participeren, doordat op het platteland bevorderende omstandigheden zoals sociaal kapitaal (Amato,1983; Steblay, 1987) en een florerend verenigingsleven in sterkere mate aanwezig zijn dan in de stad (Dekker & De Hart, 2004). Derksen (2013) gaat in navolging van Steenbekkers e.a. (2006) meer in het algemeen in op de aanwezige verschillen tussen beide contexten. Hij stelt: “In de stad komen meer eenpersoonshuishoudens voor (39% tegen 24%; platteland loopt in); wonen meer allochtonen (25% tegen 8%); wordt meer verhuisd (74% van alle verhuisbewegingen, terwijl 62% van alle inwoners van Nederland in stedelijk gebied woont); is de inkomstenongelijkheid groter (meer arme en meer rijke huishoudens); is meer bedrijvigheid én meer werkeloosheid; is de participatiegraat van vrouwen hoger (…); is de participatiegraad van laagopgeleiden duidelijk lager (…); wonen en werken meer hoogopgeleiden, maar de leerlingen gaan even vaak naar havo/vwo; is het beroepsniveau gemiddeld hoger; is de werkdruk hoger, maar wordt er minder lichamelijk zwaar werk gedaan; is men minder gezond; wonen meer mensen met psychische stoornissen; gaan de mensen vaker naar de huisarts (…); leest men meer landelijke en minder regionale kranten; maakt men meer gebruik van culturele voorzieningen; sport men minder vaak en minder in verenigingsband en doet men minder aan vrijwilligerswerk dan op het platteland” (p. 1)2. Hurenkamp en Tonkens (2008) vullen hierbij aan dat het leven in de stad wordt gekenmerkt door meer anonimiteit dan het leven op het platteland. Door dergelijke verschillen tussen de beide contexten is het Naast verschillen doen zich ook overeenkomsten tussen beide contexten voor. Derksen (2013) en Steenbekkers e.a. (2006) concluderen namelijk dat de tijdsbesteding van stadsbewoners vrijwel gelijk is aan die van plattelandsbewoners en dat het leven in de stad niet meer of minder ‘gejaagd’ is dan het leven op het platteland (p1). 2
7
logischerwijs mogelijk dat beide doelgroepen een andere houding verwachten van de lokale overheid, zo blijkt uit de ‘dorpenmonitor’ van het SCP. Uit dit onderzoek komt onder andere naar voren dat democratische processen, die gericht zijn op responsiviteit en betrokkenheid, in de plattelandscontext van oudsher op een geheel andere wijze invulling krijgen dan binnen de stedelijke context het geval is (Steenbekkers & Vermeij, 2013; Steenbekkers, Simon & Veldheer, 2006). In de hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat, wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen deze twee contexten. De desbetreffende hoofdvraag luidt als volgt: “Wat betekent de doe-democratie voor het tenuitvoerleggen van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelands- en stedelijke context?” Het feit dat er sprake is van een wetenschappelijke ‘kennishiaat’ specifiek met betrekking tot deze onderzoeksvraag is niet de enige reden voor het feit dat zij wetenschappelijk relevant is. Hiernaast dient namelijk opgemerkt te worden dat in de wetenschappelijke literatuur over goed (lokaal) bestuur tot op heden voornamelijk het bestuursperspectief/ overheidsperspectief centraal staat (o.a. Van Montfort, 2006, 2008; Van de Wal, 2008), terwijl in dit onderzoek daarnaast ook het burgerperspectief belicht wordt. Immers, in een samenleving waarin de doe-democratie steeds belangrijker wordt, krijgt de burger als vanzelfsprekend een centralere rol toebedeeld (Tonkens, 2008; Van de Wijdeven, 2012). Hierbij dient opgemerkt te worden dat uit onderzoek van onder andere Van den Brink (2002), Bovens en Wille (2008), Hazeu (2004) en Verhoeven (2004) naar voren is gekomen dat burgers de laatste jaren steeds hogere verwachtingen hebben van het (morele) optreden van overheidsinstanties. Dit gegeven in combinatie met het feit dat de mondigheid van de burgers is toegenomen (Van den Brink, 2002; Buruma, 2006; Van Stokkom, 2008), zorgt ervoor dat het realiseren van goed bestuur een aandachtspunt is waaraan lokale overheidsinstanties serieuzer invulling zullen moeten gaan geven. Met slecht lokaal bestuur komen zij niet langer zomaar en zonder meer weg. Ook de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek wordt daardoor groter dan enkel het oplossen of verkleinen van de aanwezige ‘kennishiaat’. Bij de bovenstaande hoofdvraag dient ten slotte opgemerkt te worden dat zij zowel een feitelijke (‘sein’) als een wenselijke (‘sollen’) component in zich draagt. Allereerst is het namelijk de vraag hoe de lokale overheid momenteel precies (goed) bestuur ten uitvoer legt op het moment dat zij te maken krijgt met doe-democratische initiatieven. Daarnaast staat de vraag centraal hoe de initiatiefnemers wensen dat de lokale overheid handelt in een dergelijke situatie (‘sollen’)3. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit tweede deel van de analyse niet zozeer normatief, maar evenals het eerste deel empirisch opgevat moet worden. Het gaat immers om de handelingsarrangementen die volgens de burgers zelf belangrijk zijn. De feitelijke tenuitvoerlegging door de overheid (‘sein') en de wensen van de burgers (‘sollen’) hebben in de praktijk overigens zeer veel met elkaar gemeen, waardoor zij in de casusbeschrijvingen (van hoofdstuk 4 en 5) en in de hoofdstukken 6 en 7 steeds in elkaars verlengde worden besproken. Immers, indien de overheid een handelingsarrangement feitelijk ten uitvoer legt dat door de initiatiefnemers wordt gewaardeerd, vinden de initiatiefnemers over het algemeen dat zij zich ook zo zou ‘moeten’ gedragen. Wanneer zij daarentegen een handelingsarrangement feitelijk ten uitvoer legt dat niet door de initiatiefnemers wordt gewaardeerd, vinden de initiatiefnemers over het algemeen dat zij zich anders zou ‘moeten’ gedragen. Uit de samenvattende tabellen die per casus aan de analyse zijn toegevoegd, wordt dit verband tussen de beide componenten expliciet duidelijk. De deelvragen die richting geven aan de beantwoording van de hoofdvraag luiden: 1. 2.
Wat is de doe-democratie en hoe uit zich dit in de praktijk? Welke criteria bevorderen volgens de wetenschappelijke literatuur (gezamenlijk) goed lokaal overheidsbestuur?
Dit onderscheid tussen ‘sein’ en ‘sollen’ is van oudsher door Immanuel Kant gemaakt (o.a. Atwell, 1986; Ebbinghaus, 1968; Schönecker & Wood, 2007) 3
8
3. 4. 5.
Welke invloed heeft de doe-democratie al dan niet op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelandscontext? Welke invloed heeft de doe-democratie al dan niet op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse stedelijke context? Is er al dan niet een verschil waar te nemen tussen de invloed van de doe-democratie op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelandscontext enerzijds en in de Nederlandse stedelijke context anderzijds?
De methoden en technieken van onderzoek Ter beantwoording van de hoofd- en deelvragen heb ik gebruikgemaakt van een drietal zogenoemde kwalitatieve onderzoeksmethoden (Baarda e.a., 2005). Het gaat bij een dergelijke vorm van onderzoek niet zozeer om feiten en cijfers, maar om ‘waarom-‘ en ‘hoe-vragen’ (Baarda e.a., 2005). Omdat in dit onderzoek een dergelijke ‘hoe-vraag’ centraal staat, ik heb immers indirect bekeken in hoe de lokale overheid in de doe-democratie (goed) bestuur ten uitvoer legt en hoe zij dit volgens de burgers zou moeten doen, is mijn keuze voor kwalitatief onderzoek een logische geweest (Baarda e.a., 2005; Boeije, 2005). Binnen het kwalitatieve onderzoeksdesign kan vervolgens voor verschillende onderzoeksmethoden gekozen worden, afhankelijk van de deelvragen die in het onderzoek beantwoord dienen te worden (Baarda e.a., 2005; Boeije, 2005). Omdat de deelvragen 1 en 2 enerzijds en de deelvragen 3, 4 en 5 anderzijds verschillend van karakter zijn, heb ik ervoor gekozen om verschillende methoden van onderzoek te hanteren. Ter beantwoording van de eerste twee deelvragen heb ik gebruikgemaakt van een zogenoemde literatuurstudie. Hiervoor heb ik gekozen, omdat naar zowel de doe-democratie als goed lokaal overheidsbestuur in de (inter-) nationale wetenschappelijke literatuur al zeer veel onderzoek is gedaan, waardoor het onnodig is om zelf het wiel opnieuw uit te vinden. Dit betekent dat ik gebruik heb gemaakt van bestaand wetenschappelijk materiaal, dat ik geen direct contact met het onderzoeksobject heb gehad en dat ik vanuit een ander dan het oorspronkelijke perspectief heb gekeken naar de beschikbare wetenschappelijke bronnen (Booth e.a., 2008). Brand-Gruwel en Wopereis (2011) stellen: “Literatuuronderzoek is een vorm van onderzoek waarbij het doel is om een betrouwbaar en volledig overzicht te krijgen van de literatuur die over een bepaald onderwerp is gepubliceerd” (p. 3). Volgens deze wetenschappers is het mogelijk om het literatuuronderzoek aan de hand van twee ‘zoekmethoden’ invulling te geven, namelijk een methodische zoekstrategie enerzijds en een intuïtieve zoekstrategie anderzijds (p. 19). Ten behoeve van de betrouwbaarheid van dit onderzoek heb ik gekozen voor de methodische zoekstrategie (Baarda e.a., 2005; Boeije, 2005). Immers, indien gesystematiseerd naar bronnen wordt gezocht, is de kans groter dat ook daadwerkelijk alle benodigde bronnen worden gevonden dan wanneer slechts intuïtief naar deze bronnen wordt gezocht (Baarda e.a., 2005; Boeije, 2005; Brand-Gruwel & Wopereis, 2011, p. 19). In de systematische zoektocht naar beschikbare wetenschappelijke literatuur ben ik voor beide deelvragen gestart vanuit zogenoemde ‘sleutelpublicaties’. Ten behoeve van de beantwoording van de eerste deelvraag heb ik gebruikgemaakt van de oratie van Tonkens (2008) en het proefschrift van Van de Wijdeven (2012). Voor deze publicaties heb ik gekozen, omdat zij de meest recente publicaties zijn die gaan over de doe-democratie. Daar waar de oratie van Tonkens (2008) zich voornamelijk richt op de transformatie in het denken over burgerschap die zich sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft voorgedaan, richt Van de Wijdeven (2012) zich voornamelijk op de vraag hoe dit veranderende denken over burgerschap zich uit in de samenleving zelf. Doordat beide sleutelpublicaties een ander segment van de discussie over de doe-democratie bedekken, heb ik ervoor gekozen om ze naast elkaar te gebruiken. Daarnaast heb ik op de zoekmachines ‘Google Scholar’ en ‘Worldcat Local’ gezocht naar publicaties over de doe-democratie. In deze zoektocht heb ik gebruikgemaakt van zoektermen zoals ‘informeel burgerinitiatief’, ‘kleinschalig burgerinitiatief’, ‘actief burgerschap’, ‘derde generatie burgerparticipatie’, ‘doedemocratie’, ‘meedoen’, ‘participatiesamenleving’, ‘vermaatschappelijking’ etc. Uit deze zoektocht zijn onder andere publicaties naar voren gekomen van Oude Vrielink, Tonkens, Verhoeven, de Raad voor het Open-
9
baar Bestuur, Van de Wijdeven en de WRR. Ten behoeve van de beantwoording van de tweede deelvraag heb ik gebruikgemaakt van drie sleutelpublicaties, namelijk Addink (2013), Hendriks en Drosterij (2012) en Perry e.a. (2013). Voor deze publicaties heb ik gekozen, omdat het de meest recente integrerende publicaties over dit concept zijn. Dit betekent dat in deze publicaties is gekeken welke criteria door de geschiedenis heen door verschillende wetenschappers gekwalificeerd zijn als onmisbaar voor goed (lokaal) overheidsbestuur. Daarnaast heb ik op de zoekmachines ‘Google Scholar’ en ‘Worldcat Local’ gezocht op zoektermen zoals ‘goed bestuur’, ‘good governance’, ‘government’, ‘governance’, ‘overheidsbestuur’, ‘code voor goed bestuur’ etc. Uit deze zoektocht zijn onder andere publicaties naar voren gekomen van Bovens, Kernaghan en Van Montofrt. Aan de hand van de sleutelpublicaties en de via ‘Google Scholar’ en ‘Worldcat Local’ gevonden publicaties heb ik voor beide concepten, op grond van de bronnenlijst, middels de zogenoemde ‘sneeuwbalmethode’ verder gezocht naar nieuwe bronnen. Deze bronnen hebben geleid tot nieuwe bronnen die op hun beurt weer geleid hebben tot nieuwe bronnen etc. Aangezien aan het eind van de zoektocht een verzadigingspunt bereikt was – op het eind van mijn zoekreeks kwamen steeds dezelfde publicaties naar voren – en doordat ik op verschillende fora naar publicaties heb gezocht, is de kans dat de zoektocht zich heeft bevonden in een zogenoemde vicieuze cirkel zeer klein (Glasner & Strauss, 1967). Hierdoor kan ervan uitgegaan worden dat de publicaties die ik voor het literatuuronderzoek heb gebruikt een goede afspiegeling vormen van de literatuur die hierover ook daadwerkelijk beschikbaar is (Glasner & Strauss, 1967). De antwoorden op de eerste twee deelvragen hebben geleid tot een afbakening van het onderzoek. Deze afbakening is relevant voor de beantwoording van de daarop volgende drie deelvragen. Deze deelvragen heb ik beantwoord aan de hand van een (multiple) casestudy. Indien in een onderzoek een ‘hoe-vraag’ centraal staat én een fenomeen wordt bekeken dat op het moment van onderzoek nog volop in ontwikkeling is, is de keuze voor een dergelijke onderzoeksmethode volgens Robson (2002), Yin (1989, p. 23) en Benbasat e.a. (1987) gewenst. Aangezien in dit onderzoek aan beide componenten wordt voldaan, de doedemocratie is immers momenteel nog een zeer dynamisch verschijnsel én in dit onderzoek staat zoals al eerder is aangegeven indirect een ‘hoe-vraag’ centraal, is mijn keuze voor een casestudy een logische. Bij de dataverzameling met betrekking tot de cases dient opgemerkt te worden dat ik gebruik heb gemaakt van een secundaire data-analyse. Bestaande data heb ik namelijk op een andere manier geanalyseerd dan in de voorgaande onderzoeken steeds het geval is geweest, waardoor nieuwe kennis is ontstaan (Saunders e.a., 2008). Een dergelijke secundaire analyse wordt volgens Saunders, Lewis & Thornhill (2008) gekenmerkt door zowel voor- als nadelen op het gebied van de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het is daarom belangrijk om hierbij stil te staan. Als één van de voordelen van een secundaire data-analyse wordt door Saunders e.a. (2008) de hoeveelheid aan te analyseren data genoemd. Doordat van meerdere casestudies data beschikbaar is, wordt het mogelijk om breder te kijken in de empirie dan het geval is op het moment dat de onderzoeker bijvoorbeeld zelf interviews en/of observaties af moet nemen ten behoeve van de dataverzameling voor de geselecteerde cases, zo redeneren zij. De hoeveelheid tijd die het kost om deze interviews en/of observaties af te nemen, beperkt de onderzoeker namelijk in de tijd die overblijft voor de analyse van de gegevens en het schrijven van het onderzoek zelf, waardoor slechts een beperkt aantal cases geanalyseerd kan worden (Saunders e.a., 2008). Wanneer echter wordt gekeken naar het doel van dit onderzoek is het interessant dat ik zoveel mogelijk cases heb kunnen bestuderen. Allereerst, omdat de verschillende doedemocratische initiatieven die momenteel in de Nederlandse samenleving ontstaan zeer veel van elkaar verschillen voor wat betreft hun specifieke aard en karakter (o.a. Galesloot, 2002; Hurenkamp e.a., 2006; Kullberg, 2006; VNG, 2013; Wagenaar & Specht, 2010; Van de Wijdeven, 2012; WRR, 2005, 2012). Daarnaast, omdat ik een onderscheid heb gemaakt tussen cases die zich bevinden in de stedelijke- en plattelandscontext. Een dergelijke vergelijking is op basis van bijvoorbeeld een analyse van twee cases per context minder betrouwbaar wanneer meerdere cases per context geanalyseerd worden. Volgens onder andere Boeije (2005), Huberts (2005) en Robson (2002) wordt de betrouwbaarheid van een onderzoek namelijk groter naarmate een breder scala aan uitingsvormen door het onderzoek gedekt wordt. Naast voordelen wordt de secundaire data-analyse ook gekarakteriseerd door een aantal nadelen. De gegevens
10
waar de onderzoeker gebruik van maakt, zijn volgens Saunders e.a. (2008) namelijk veelal verzameld voor een ander doel dan die van het onderzoek waarin ze vervolgens gebruikt worden. Ook kan in de dataverzameling voor het oorspronkelijke onderzoek gebruik gemaakt zijn van andere definities en afbakeningsmethoden. Dit zijn twee aandachtspunten waarbij ik in de caseselectie daarom bewust heb stilgestaan. Eventuele problemen die zich op dit gebied hebben voorgedaan of aandachtspunten waarmee in de analyse rekening gehouden moet worden, heb ik expliciet besproken in de beschrijving van de cases zoals weergegeven in de hoofdstukken 4 en 5. Bewust van de nadelen die een secundaire data-analyse met zich meebrengt, heb ik ervoor gekozen om in dit onderzoek een extra verificatiemiddel ten behoeve van de onderzoeksresultaten in te zetten. Naast casestudies heb ik namelijk ook gebruikgemaakt van expertinterviews. Aan de hand van deze interviews heb ik bekeken of de beantwoording van de 3e, 4e en 5e deelvraag volgens experts ook daadwerkelijk hout snijdt. Deze methode van onderzoek is volgens Baarda, De Goede en Van der Meer-Middelburg (2007) en Bogner, Litting en Menz (2009) een logisch middel ter verificatie van onderzoeksgegevens die betrekking hebben op een trend die op het moment van de dataverzameling nog gaande is (p. 6). De vraag wat een expert precies is, is volgens Bogner e.a. (2009) omstreden. Vroeger werden experts voornamelijk gezien als mensen die doorgestudeerd hadden en daardoor zeer veel wetenschappelijke kennis hadden genoten van één specifiek onderwerp. Bogner e.a. (2009) en Collins en Evans (2002) stellen dat deze kwalificatie de laatste jaren aanzienlijk is uitgebreid. Niet langer zijn het namelijk alleen wetenschappers, maar worden bijvoorbeeld ook professionals als zodanig aangeduid, omdat zij beschikken over “practical insider knowledge” (Bogner e.a., 2009, p. 2). Ten behoeve van dit onderzoek vond ik het daarom niet voldoende om enkel wetenschappers als experts te bestempelen. Ook professionals die vanuit hun werk te maken krijgen met de doe-democratie, kunnen op basis van hun vakkennis en werkervaring immers een zinvolle bijdrage aan de discussie leveren.
Afbeelding 1. Fasering en methoden van onderzoek
11
De experts heb ik geselecteerd op basis van vijf criteria: 1.
2. 3.
4. 5.
Vanuit een oogpunt van betrouwbaarheid mogen zij niet (indirect) betrokken zijn bij de dataverzameling en -analyse van de in hoofdstuk 2 geselecteerde cases. Anders ontstaat namelijk het risico dat de expert enigszins gekleurd/ vooringenomen is met betrekking tot de waargenomen onderzoeksresultaten. Een frisse blik kan er daarnaast voor zorgen dat in dit onderzoek niet wordt uitgegaan van dezelfde vooronderstellingen als die eventueel in de dataverzameling aanwezig waren. Naar aanleiding van dezelfde redenen als genoemd bij punt één mogen zij ook niet de (co-)auteur zijn van één of meer van de sleutelpublicaties die gebruikt zijn voor het literatuuronderzoek. Er moet een goede afspiegeling zijn tussen de expertises doe-democratie enerzijds en goed lokaal overheidsbestuur anderzijds. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ervoor is gekozen om de balans enigszins te laten doorslaan richting de expertise doe-democratie, omdat in dit onderzoek wordt verwacht dat de ontwikkeling van de doe-democratie met zich meebrengt dat ook anders over de invulling van goed lokaal overheidsbestuur gedacht wordt. Zij moeten beschikbaar zijn in de periode eind juni 2014 – begin juli 2014. Naast wetenschappers moet ook minimaal één andere expert geïnterviewd worden.
Naar aanleiding van de bovenstaande criteria heb ik de volgende drie wetenschappers geselecteerd: dhr. prof. dr. mr. Bovens, dhr. prof. dr. Duyvendak en dhr. drs. Hurenkamp. Dhr. Bovens heb ik geselecteerd omdat hij naast prof. dr. Hendriks en prof. dr. Addink één van de Nederlandse wetenschappers is die de laatste jaren de meeste wetenschappelijke publicaties over goed (lokaal) overheidsbestuur heeft uitgebracht, maar in tegenstelling tot de andere wetenschappers niet één van de (co-)auteurs van de gebruikte sleutelpublicaties is. Dhr. Duyvendak en dhr. Hurenkamp heb ik geselecteerd, omdat zij naast prof. dr. Denters, dr. Oude Vrielink, prof. dr. Tonkens, dr. Verhoeven en dr. Van de Wijdeven twee van de Nederlandse wetenschappers zijn die de laatste jaren de meeste wetenschappelijke publicaties over actief burgerschap hebben uitgebracht, maar in tegenstelling tot de andere wetenschappers niet één van de (co-) auteurs van de gebruikte sleutelpublicaties en/of geselecteerde casestudies zijn. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ik ervoor heb gekozen om zowel dhr. Duyvendak als dhr. Hurenkamp te interviewen, omdat in de publicaties van dhr. Duyvendak voornamelijk wordt geschreven over de kansen die de doedemocratie biedt, terwijl dhr. Hurenkamp daarentegen juist veelal ingaat op de risico’s die de doedemocratie met zich meebrengt. Zij vullen elkaar hierdoor goed aan. Naast deze drie wetenschappers heb ik ook dhr. Van den Ende geïnterviewd. Hij is ‘versneller doe-democratie’ bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en houdt zich onder andere bezig met de vraag wat burgers van de (lokale) overheid verwachten wanneer zij besluiten om zelf initiatieven binnen de doe-democratie op te starten4. De door mij afgenomen expertinterviews hadden een zogenoemd ‘semigestructureerd’ karakter. Dit betekent dat de precieze vragen niet van te voren vast lagen, maar dat dit voor de te behandelen onderwerpen/ topics wel het geval was. Aan de hand van de in de hoofdstukken 4, 5 en 6 van dit onderzoek vergaarde onderzoeksresultaten heb ik een topiclijst opgesteld5 die ik steeds samen met de geïnterviewde langs ben gelopen. Gedurende het interview heb ik er soms bewust voor gekozen om, als het gesprek daartoe aanleiding gaf, de volgorde van de onderwerpen te veranderen (Baarda e.a., 2007, p. 16). Echter, hierbij dient opgemerkt te worden dat ik er wel steeds zorg voor heb gedragen dat aan het einde van het interview alle onderwerpen de revue gepasseerd waren. Gedurende het interview heb ik daarnaast door middel van open vragen doorgevraagd op de antwoorden die door de experts werden gegeven. De data, zowel de primaire data als de transcripten van de expertinterviews, heb ik geanalyseerd door middel van het coderingssysteem dat beschikbaar is in het dataverwerkingsprogramma ‘QDA Miner Lite’. Dit betekent dat ik per fragment door middel van specifieke termen gelabeld heb waarover zij precies gaat Hierbij dient opgemerkt te worden dat ik ook dhr. Jos Van der Lans, cultuur- en godsdienstpsycholoog en publicist over de doedemocratie, heb benaderd. Uit zijn reactie bleek dat hij hier in verband met zijn ‘sabbatical’ helaas geen tijd voor had. 5 Deze topiclijst is opgenomen in bijlage 1. 4
12
In deze fase heb ik gecodeerd rondom een categorie (democratisch domein, economisch domein en rechtsstatelijk domein). In deze fase heb ik daarnaast gecodeerd binnen de categorie (voor de democratische dimensie gaat het dan bijvoorbeeld om een onderverdeling in representativiteit, participatiemogelijkheden handelings-rendement en vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur) N.B.: Steeds is twee keer gecontroleerd of de toegewezen code ook daadwerkelijk de juiste is.
Selectief coderen
In de caseselectie heb ik allereerst een antwoord gezocht op de vraag welke gegevens al dan niet bruikbaar zijn. Het antwoord op deze vraag is zeer belangrijk voor de validiteit van het onderzoek.
Axiaal coderen
Open coderen
(Boeije, 2005). De gebruikte coderingstechniek bestaat uit drie stappen, namelijk: open coderen, axiaal coderen en selectief coderen. De fase van het open coderen heeft voornamelijk plaatsgevonden in het kader van de caseselectie. Aangezien het primaire datamateriaal daarnaast niet altijd enkel betrekking had op de deelvragen waarop in dit onderzoek een antwoord wordt gezocht, maar soms ook op vragen die zeer ver van dit onderzoek af staan, heb ik ook later in het coderingsproces steeds nagedacht over de vraag of de weergegeven citaten al dan niet van toepassing zijn op de vragen die in dit onderzoek centraal staan. Het primaire datamateriaal dat wel van toepassing bleek te zijn, heb ik vervolgens selectief gecodeerd. Dit betekent dat ik allereerst in beeld heb gebracht op welk(e) domein(en) van goed lokaal overheidsbestuur zij betrekking hadden en vervolgens over welke specifieke criteria van goed lokaal bestuur zij gingen. Deze coderingsfase heb ik twee keer doorlopen, zodat ik kon controleren of de toegewezen codes ook daadwerkelijk op de desbetreffende citaten betrekking hadden. In de laatste coderingsfase heb ik alle citaten die betrekking hadden op een specifiek criterium voor goed lokaal overheidsbestuur zowel per case als in het algemeen onder elkaar gezet, waardoor het mogelijk werd om zowel per case als meer in het algemeen conclusies te trekken.
In deze fase heb ik de gecodeerde citaten die betrekking hadden op dezelfde criteria van goed lokaal overheidsbestuur bij elkaar gebracht en naar aanleiding van deze citaten conclusies getrokken, zo wel per case als in het algemeen.
Afbeelding 2. Coderingsschema6
Leeswijzer Voordat het mogelijk is om aan te geven welke invloed de doe-democratie al dan niet heeft op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur, is het belangrijk om duidelijk in beeld te brengen wat dit concept precies inhoudt en hoe zij zich in de praktijk uit. Dat is de reden dat ervoor is gekozen om in hoofdstuk 2 allereerst hierop in te gaan. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens onderzocht wat goed lokaal overheidsbestuur precies inhoudt en wordt een alomvattend analysekader opgesteld met criteria voor goed lokaal overheidsbestuur. Dit analysekader wordt vervolgens in de hoofdstukken 4 en 5 gebruikt om te onderzoeken in hoeverre deze criteria nog geldingskracht hebben in een samenleving waarin de doe-democratie een steeds belangrijkere rol speelt. In hoofdstuk 6 wordt in beeld gebracht of zich op dit gebied al dan niet verschillen voordoen tussen de plattelandscontext enerzijds en de stedelijke context anderzijds. Ten slotte wordt in de conclusie en reflectie (hoofdstuk 7) een antwoord gegeven op de eerder gestelde hoofdvraag en wordt teruggekoppeld naar de eerder in dit hoofdstuk aangegeven wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie en de gebruikte methodologie.
6
In bijlage 3 is een voorbeeld opgenomen van hoe deze codering er in het programma QDA Miner Lite precies uit ziet.
13
De doe-democratie
2
De doe-democratie is zeer nauw verbonden met het concept ‘actief burgerschap’, omdat zij gezien kan worden als een nadere specificatie van dit concept (o.a. Denters e.a., 2013, p. 5; Tonkens, 2008; Verhoeven, 2010; Van de Wijdeven, 2012, p. 23). Met andere woorden: alle uitingsvormen van de doe-democratie zijn tegelijkertijd een uitingsvorm van actief burgerschap, maar niet alle uitingsvormen van actief burgerschap behoren per definitie tot de doe-democratie. Dit is de reden dat er in dit hoofdstuk voor is gekozen om eerst het concept actief burgerschap nader uiteen te zetten (paragraaf 2.1) alvorens op de doedemocratie zelf wordt ingegaan (paragraaf 2.2). Na deze theoretische bespreking volgt de caseselectie (paragraaf 2.3). Ten slotte wordt in paragraaf 2.4 een antwoord geformuleerd op de deelvraag die in dit hoofdstuk centraal staat, namelijk: “Wat is de doe-democratie en hoe uit zich dit in de praktijk?”.
Paragraaf 2.1 (Actief) burgerschap In de inleiding van dit onderzoek is al nadrukkelijk aangegeven dat over de ‘juiste en wenselijke’ invulling van het concept burgerschap door de jaren heen en in verschillende culturen verschillend wordt gedacht. Het is een ‘essentially contested concept’ zoals Gallie (1956) het omschrijft. Dit komt volgens Van Gunsteren (1998, p. 11) en Van de Wijdeven (2012, p. 37) doordat dit concept een zogenoemd ‘natuurlijk fenomeen’ is. Een concept waaraan men onvermijdelijk enigszins bevooroordeeld invulling geeft langs de culturele bril die men op het desbetreffende moment zelf op heeft staan. Het is daardoor niet mogelijk om een eenduidig antwoord te geven op de vraag wat het concept burgerschap precies inhoudt. Hendriks e.a. (2010) stellen: “De term burgerschap is zo breed, en wordt reeds in zoveel betekenissen gebruikt, dat deze zowel alles als niets lijkt te omvatten” (p. 15). Shklar (2006) vult in Bosniak (2006) aan: “There is no notion more central in politics that citizenship, [yet] more variable in history nor contested in theory” (zie ook Tinnemans, 2011, p. 35; Van de Wijdeven, 2012, p. 37). Het is dan ook niet verwonderlijk dat verschillende varianten van dit concept de laatste jaren de revue gepasseerd hebben. Denk hierbij onder andere aan ‘goed’, ‘volwaardig’, ‘verantwoordelijk’, ‘democratisch’, ‘actief’ (Van de Wijdeven, 2012, p, 37), ‘lokaal’ en ‘multicultureel’ (Tinnemans, 2011, p. 1) burgerschap. Er zijn bijvoorbeeld wetenschappers die concluderen dat burgerschap niets meer en niets minder inhoudt dan het recht van een individu om niet te worden uitgesloten van de samenleving, om beschermd te worden tegen een overheid die zich teveel inmengt in zijn of haar privédomein, om niet in armoede te leven of om de kans te krijgen om zo veel mogelijk uit zichzelf te halen (o.a. Galesloot & Harrewijn, 1999; Gray, 1995; Frissen, 2007). Deze wetenschappers benadrukken voornamelijk de ‘rechtenkant’ die samenhangt met het concept burgerschap. Aan de andere kant zijn er ook wetenschappers die juist de ‘plichtenkant’ benadrukken en concluderen dat het invulling geven aan burgerschap per definitie een activiteit veronderstelt. Zo zouden burgers zich bijvoorbeeld actief in moet zetten voor de samenleving wanneer zij een ‘full member of society’ willen zijn (o.a. Kymlicka & Norman, 1995). Van den Brink (2007) gaat nog een stap verder en stelt: “Burgerschap verwijst naar het vermogen en de bereidheid om zich op één of meer gebieden van het maatschappelijk leven in te zetten voor de publieke zaak” (p. 188; zie voor soortgelijke definities o.a. Brannan, 2006, p. 996; Kennedy, 2009, p. 258; Pattie e.a., 2004, p. 22). De laatste jaren is met name op deze plichtenkant steeds meer nadruk komen te liggen. Er bestaat namelijk steeds meer consensus over het gegeven dat burgerschap per definitie een activiteit veronderstelt (o.a. Branna, John & Stoker, 2006; Van Gunsteren, 1998; Van de Wijdeven, 2012). Dit komt duidelijk terug in de aanduiding ‘actief’ die tegenwoordig veelal voor dit concept geplaatst wordt.
14
Drie burgerschapsconcepties In de wetenschappelijke literatuur worden grofweg drie concepties die invulling geven aan het concept burgerschap onderscheiden, namelijk: de liberale- republikeinse- en communitaristische burgerschapsconcepties (Van den Brink, 2002; Van Gunsteren, 1992, 1998). De liberale burgerschapsconceptie is de oudste van de drie en is volgens Gray (1995, p. xi) en Walzer (1989, p. 211) in essentie terug te leiden tot het Romeinse Rijk. Gray (1995) constateert dat dit, om eventuele verwarring te voorkomen, wel enigszins genuanceerd dient te worden. Hij stelt: “As a political current and an intellectual tradition, an identifiable stand in thought and practice, liberalism is no older than the seventeenth century” (p. xi). In deze burgerschapsconceptie staan niet zozeer de plichten, maar de rechten die samenhangen met het zijn van burger centraal (Van Gunsteren, 1992, 1998; Walzer, 1989). Walzer stelt dat burgerschap in deze conceptie “an important but ocassional identity, a legal status rather than a fact of everyday life” is (p. 215). In navolging van Van Gunsteren kan geconstateerd worden dat burgers binnen deze conceptie een grote mate van individuele handelingsvrijheid hebben, maar bij de uitoefening van hun rechten wel de rechten van andere burgers moeten respecteren (p. 13; zie ook Tonkens, 2008). Van burgers wordt verwacht dat zij handelen binnen de grenzen van de wet, waarin hun onderlinge verkeer formeel is vastgelegd (Van Gunsteren, 1998; Tonkens & Swierstra, 2005). Het idee van individualiteit staat in deze burgerschapsconceptie centraal (Van Gunsteren, 1992, p. 13). Burgers zijn daardoor niet verplicht om te participeren binnen het politieke noch binnen het maatschappelijke domein. In tegenstelling tot de liberale burgerschapsconceptie gaan de communitaristische en republikeinse concepties uit van gemeenschappelijkheid (Van Gunsteren, 1992, p. 14). In deze concepties staat de gedachte centraal dat het zijn van burger impliceert dat men “tot een historisch gegroeide gemeenschap behoort” (Van Gunsteren, 1992, p. 14). In beide concepties wordt de vraag naar wat deze gemeenschappelijkheid precies betekent echter op een andere wijze ingevuld. In de communitaristische burgerschapsconceptie staat de gedachte centraal dat burgers onderdeel zijn van een historische sociale en culturele gemeenschap. Participatie is daardoor een middel om de collectieve waarden van deze gemeenschap te verdedigen (Van den Brink, 2002, p. 92). De republikeinse burgerschapsconceptie gaat niet in op de sociale en culturele gemeenschap, maar op de publieke/ politieke gemeenschap (Van Gunsteren, 1992, p. 16). In deze burgerschapsconceptie wordt het gemeenschapsdenken verbonden aan participatie in politieke besluitvormingsprocessen (Van Gunsteren, 1992, 1998). Participatie in dergelijke processen is vanuit een republikeins oogpunt daarom waardevol ‘an sich’ (zie ook van den Brink, 2002, p. 92). Omdat actief burgerschap een participatieve activiteit veronderstelt, staan in de doe-democratie met name deze laatste twee burgerschapsconcepties centraal.
In de hedendaagse Nederlandse samenleving wordt op grofweg twee manieren invulling gegeven aan actief burgerschap, namelijk door mee te beslissen/ mee te praten enerzijds en door mee te doen anderzijds (Michels, 2011; Tonkens, 2010; Van de Wijdeven, 2012) 7. Bij meebeslissen/ meepraten (de deliberatieve democratie) gaat het voornamelijk om “participeren in en beïnvloeden van institutionele (besluitvormings) processen”, bij meedoen (de doe-democratie) gaat het daarentegen om “het zelf opzetten van concrete projecten/ activiteiten” (Van de Wijdeven, 2012, p. 170). Met name deze laatste variant van actief burgerschap gooit de laatste jaren hoge ogen (Denters e.a., 2012; Tonkens, 2008, 2012; Lenos e.a., 2006; Van de Wijdeven, 2012, p. 12; Hendriks e.a., 2010; WRR, 2012). De toenemende aandacht voor en verwachting van dergelijke initiatieven is de reden dat de doe-democratie en niet de deliberatieve democratie in dit onderzoek centraal gesteld wordt 8 In de wetenschappelijke literatuur staat zij overigens ook bekend onder de aanduidingen, namelijk derde generatie burgerparticipatie (Lenos e.a., 2006) en maatschappelijke initiatieven (VNG, 2013). Van de Wijdeven (2012) merkt hierbij wel zeer nadrukkelijk op dat de doe-democratie niet volledig los gezien kan worden van de deliberatieve democratie. Hij concludeert: “En natuurlijk: rondom het doen wordt ook heel wat gepraat, maar dominant blijft de gerichtheid op de handeling: ‘in den beginnen was niet het woord, maar de daad’” (Van de Wijdeven, 2012, p. 297). Hier wordt een nieuwe wijze op basis waarvan men binnen het publieke domein tot afstemming komt, toegevoegd aan de driedeling die eerder door Elster (1998) is gemaakt. Naast stemmen (aggregeren), delibereren (integreren) en onderhandelen (uitruilen), is ‘doen’ nu immers ook een vorm van beslissen (zie ook Hendriks e.a., 2010; Van de Wijdeven, 2012, p. 170). 8 Naast ‘gewone burgers’ kunnen ook ondernemers activiteiten binnen de doe-democratie ontplooien en een zogenoemde ‘doe-hetzelf-houding’ aannemen. Dergelijke ondernemers worden in de wetenschappelijke literatuur ook wel ‘sociale ondernemers’ (Schulz e.a., 2012) en ‘sociale doe-het-zelvers’ (Hilhorst & Van der Lans, 2013) genoemd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Schulz e.a. (2012) concluderen: “Sociaal ondernemerschap is als fenomeen allesbehalve nieuw, maar anders is wel dat het de laatste jaren in aantal en importantie lijkt toe te nemen” (p. 6). Hilhorst en Van der Lans (2013) hebben een typologie gemaakt aan de hand waarvan verschillende soorten ‘sociale doe-het-zelvers’ ingedeeld kunnen worden. Zij onderscheiden vier uitingsvormen, namelijk (1) met bekenden voor elkaar, (2) met bekenden voor anderen, (3) met onbekenden voor elkaar en (4) met onbekenden voor anderen (Hilhost & Van der Lans, 2013, pp. 49-91). 7
15
Afbeelding 3. De doe-democratie geplaatst ten opzichte van de concepten burgerschap, actief burgerschap en deliberatieve democratie
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de doe-democratie niet alleen in Nederland, maar ook in andere westerse landen, aan populariteit wint (Andrews, 2007; Alcock, 2010; Bailey, 2003; Beeri, 2012; Häikiö, 2011; Leonardis, 2011; Pathak, 2012; Pattie & Johnston, 2011; Siisiäinen & Blom, 2009). Naar aanleiding van het literatuuronderzoek van Hendriks, Van de Wijdeven en De Graaf (2013) dient opgemerkt te worden dat veel onderzoekers lijken te veronderstellen dat het Verenigd Koninkrijk voorloper is in het faciliteren van dergelijke initiatieven en meer in het algemeen van actief burgerschap. Echter, uit het onderzoek van deze wetenschappers komt naar voren dat hier eigenlijk enkel voortgeborduurd wordt op en verder invulling gegeven wordt aan een ontwikkeling die in de Scandinavische landen, en dan voornamelijk in Zweden, al veel langer geleden in gang is gezet. In dit onderzoek wordt overigens in minder sterke mate stilgestaan bij internationale uitingsvormen van de doe-democratie en literatuur specifiek hierover, omdat de hoofdvraag is afgebakend tot het Nederlandse grondgebied.
Paragraaf 2.2 De doe-democratie Hendriks e.a. (2010) en Van de Wijdeven (2012) hebben de doe-democratie geplaatst in het overzicht van vier democratiemodellen zoals opgesteld door Hendriks (2006, 2010). Deze democratiemodellen zijn ingedeeld langs twee assen. Allereerst wordt door Hendriks (2006, 2010) een onderscheid gemaakt tussen de directe en de indirecte democratie. In de directe democratie hebben burgers zelfbeschikking in de besluitvorming. In de indirecte democratie worden zij in de besluitvorming daarentegen vertegenwoordigd door representanten. Daarnaast maakt Hendriks (2006, 2010) een onderscheid tussen de wijze waarop vervolgens tot een beslissing wordt gekomen. In de aggregatieve besluitvormingsprocedure worden stemmen opgeteld en geldt het criterium van de meeste stemmen gelden. In de integratieve besluitvormingsprocedure wordt daarentegen net zo lang vergaderd tot het moment waarop de beslissers het onderling eens zijn geworden. Op basis van deze onderverdeling onderscheidt hij de penduledemocratie, de consensusdemocratie, de kiezersdemocratie en de participatiedemocratie. Het gedeelte rechtsonder in onderstaande tabel is de participatiedemocratie. Dit is volgens Hendriks e.a. (2010) “de ‘natuurlijke habitat’ van de doe-democratie” (p. 17). Zoals duidelijk naar voren komt, vallen beide democratiemodellen overigens niet volledig samen. Analytisch gezien is dit logisch, omdat de participatiedemocratie zowel het meebeslissen/ meepraten als het meedoen omvat, terwijl de doe-democratie enkel gericht is op deze laatste uitingsvorm.
16
Tabel 1. De doe-democratie gepositioneerd ten opzichte van de democratiemodellen zoals onderscheiden door Hendriks (2006, 2010) (zie ook Hendriks e.a., 2010, p. 17; Van de Wijdeven, 2012, p. 296).
Indirect
Aggregatief
Integratief
(stemmen tellen)
(het eens worden)
Penduledemocratie
Consensusdemocratie
Kiezersdemocratie
Participatiedemocratie
(representatie) Direct (zelfbeschikking)
Doe-democratie
Bij de bovenstaande tabel dient wel een kanttekening geplaatst te worden. Zij suggereert namelijk dat initiatieven in de doe-democratie onvermijdelijk worden gekarakteriseerd door een democratische component. Dat zij per definitie op zijn minst gedeeltelijk democratisch van aard zijn. Veelal wordt het ‘democratische element’ echter over het hoofd gezien of simpelweg genegeerd, omdat de initiatieven kleinschalig en onomstreden zijn (Bakker e.a., 2011). Een terugkerend vraagstuk is daarom of er sprake is van oververtegenwoordiging van een bepaalde groep, meestal hoogopgeleide, burgers (Bovens & Wille, 2011; Denters e.a., 2012; Verba e.a., 1995). Uit de onderzoeken van Van de Wijdeven (2012) en Bakker, Denters en Klok (2011) komt naar voren dat burgers met een hoog opleidingsniveau veelal niet over-, maar ondervertegenwoordigd zijn in de doe-democratie. Burgers met een gemiddeld opleidingsniveau zijn daarentegen wel vaak oververtegenwoordigd, zo luidt de conclusie. Zij het, dat de groep actieve burgers volgens Van de Wijdeven (2012) en Tonkens en Verhoeven (2011) als zeer divers omschreven kan worden. Wanneer de overheid burgers aanspoort om mee te doen, bereikt zij over het algemeen echter slechts een kleine groep (Verhoeven & Ham, 2010). Overheden hebben volgens Verhoeven en Ham (2010) en Van de Wijdeven (2012, p 308) namelijk de neiging om voornamelijk een appèl te doen op burgers die ‘meewerken’ en minder op burgers die kritisch zijn. Lasswell (1936) merkt hierbij op dat het feit dat democratische processen die weliswaar diverse groepen burgers aanspreken, maar niet representatief zijn, problemen met zich mee kunnen brengen (zie in de context van de doe-democratie hiervoor ook Bakker e.a., 2011; Bijl e.a., 2013). De participanten beslissen volgens Lasswell (1936) door hun initiatieven namelijk (indirect) mee over fundamentele democratische vragen zoals “who gets what when and how”. Er zijn daarom wetenschappers die van mening zijn dat de doe-democratie eigenlijk geen echte vorm van democratie is (o.a. Aalbers, 2014; Bovens & Wille, 2011) en dat door het ‘doen’ de klassieke uitgangspunten van de (representatieve) democratie (al dan niet volledig) verloren gaan. Denk hierbij onder andere aan voorwaarden zoals effectieve participatie, gelijk stemrecht, verlichte begripsvorming, beheersing van de agenda en inclusie van volwassenen (Dahl, 2000; zie ook Hendriks, 2006, p. 37). In het kader van het denken over goed lokaal overheidsbestuur is het belangrijk om met deze mogelijk beperking van de doe-democratie rekening te houden.
Paragraaf 2.3 De (criteria voor de) caseselectie De doe-democratie kan zich in theorie op vele verschillende niveaus voordoen, namelijk van stedelijk- tot wereldniveau (Van den Brink, 2007). In de hedendaagse samenleving heeft zij voornamelijk betrekking op de directe leefomgeving van burgers. De nabijheid van de eigen leefomgeving is voor hen een belangrijke reden op basis waarvan zij besluiten om zich actief in te zetten, zo luidt de verklaring (Hazeu, 2004; Galesloot, 2002; Hurenkamp & Tonkens, 2008; Kennedy, 2009; Winsemius e.a., 2004; Van de Wijdeven, 2012). Daarom is ervoor gekozen om initiatieven die zich in de directe leefomgeving van burgers voordoen als
17
uitgangspunt te nemen voor dit onderzoek 9. Deze directe leefomgeving kan dan zowel betrekking hebben op de plattelandscontext als op de stedelijke context.
De stedelijke- versus de plattelandscontext “De morfologische extremen van nederzettingsstructuren zijn ook vandaag nog makkelijk te herkennen: iemand die in het centrum van een grote stad staat, weet heel goed dat hij of zij zich in een stedelijke structuur bevindt, net als een bezoeker in een onbewoonde wildernis of in het midden van landbouwvlakte zich er ongetwijfeld van bewust is dat hij of zij zich in een landelijk gebied bevindt. Als we ons van deze extremen bewegen naar de imaginaire grens tussen urbaan en ruraal, neemt de onzekerheid in de definities echter toe (Muilu en Rusanen, 2004). Ergens wordt de grens overschreden, maar waar?” (Verbeek e.a., 2012, p. 2). Op basis van het onderzoek van de OECD in 1994 kan hierbij opgemerkt worden dat in de wetenschappelijke literatuur geen algemene overeenstemming bestaat over wat het platteland precies onderscheidt van de stad. Hart, Larson en Lishner (2005) stellen dat de definities van het platteland vaak gebaseerd zijn op stereotyperingen en persoonlijke ervaringen van burgers, waardoor het zeer lastig wordt om dit concept goed te definiëren (zie ook Verbeek e.a., 2012, p. 2). Het is volgens deze wetenschappers daarom ook niet verwonderlijk dat in de wetenschappelijke literatuur zeer veel verschillende definities voorbij komen (zie Verbeek e.a., 2012, pp. 3-5; o.a. Van Hecke e.a., 2009; Lenders e.a., 2005; Muilu & Rusanen, 2004; Du Plessis e.a., 2002; Willaert, 1999). Derksen (2013) en Van der Lans (2014) merken hierbij op dat de stad de laatste jaren in Nederland ook steeds meer is gaan lijken op het platteland, waardoor de scheidslijn tussen beide contexten nog ‘vager’ is dan voorheen het geval was (p.1; p. 8). In de Nederlandse context wordt, om toch enigszins te kunnen afbakenen wat precies wordt bedoeld met het platteland, veelal gebruikgemaakt van de afbakening van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Volgens deze afbakening “vormen de niet-stedelijke en weinig stedelijke postcodegebieden” het platteland (Steenbekkers & Vermeij, 2013, p. 26; Steenbekkers e.a., 2006). Uit de onderzoeken van onder andere Vermeij en Mollenhorst (2008), Steekbekkers e.a. (2008) en Steenbekkers en Vermeij (2013) is echter naar voren gekomen dat het overgrote deel van de bewoners zichzelf niet in deze definitie kan bevinden. Steenbekkers en Vermeij (2013) stellen in deze context: “Vooral ruim opgezette woonwijken aan de rand van grotere woonplaatsen werden ten onrechte tot het platteland gerekend” (p. 26). Het platteland wordt daarom door deze onderzoekers gedefinieerd als zijnde de postcodegebieden waar zich minder dan 1.000 adressen per vierkante kilometer bevinden (Steenbekkers & Vermeij, 2013, p. 26). Aangezien in deze publicatie wordt aangegeven dat het mogelijk is dat de inwoners van het platteland een ander handelingsarrangement verwachten van de lokale overheid dan de inwoners uit de stad, is ervoor gekozen om bij deze definitie van het platteland aan te sluiten.
Wanneer naar de literatuur over de doe-democratie wordt gekeken, kan daarnaast geconstateerd worden dat verschillende domeinen onderscheiden kunnen worden waarbinnen burgers mee kunnen doen, namelijk: het rechtsstatelijke, economische, sociale en politieke domein (Van den Brink, 2007). In de hedendaagse samenleving participeren actieve burgers hoofdzakelijk binnen twee van deze domeinen, namelijk binnen het sociale domein (dit wordt ook wel het maatschappelijke domein genoemd) en binnen het politieke domein (o.a. Tonkens, 2008; Verhoeven, 2004; Van de Wijdeven, 2012). Deze twee domeinen staan daarom in dit onderzoek centraal. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Van de Wijdeven (2012) in zijn proefschrift geconstateerd heeft dat bij dergelijke initiatieven geen duidelijk onderscheid gemaakt kan worden tussen deze twee domeinen van participatie. Wanneer burgers door middel van een ‘doe-het-zelf’houding in het maatschappelijke domein problemen proberen op te lossen, komen zij volgens hem soms onvermijdelijk ook in contact met bestuurders die behoren tot het politieke domein. Ten behoeve van een systematische caseselectie, is in de wetenschappelijke literatuur gezocht naar alle uitgevoerde casestudies die betrekking hebben op de Nederlandse doe-democratie. Deze cases zijn vervolgens gescoord aan de hand van onderstaande afbakeningscriteria. Alleen de cases die aan alle vijf de genoemde criteria voldoen, zijn in de analyse in de hoofdstukken 4 en 5 meegenomen 10. 1. 2.
De case moet een uitingsvorm zijn van de doe-democratie (de nadruk ligt dus op het meedoen), de case moet zich afspelen op het niveau van de directe leefomgeving,
Het gaat dan bijvoorbeeld om bewoners die gezamenlijk een plein of speeltuin opknappen, een buurtfeest organiseren of door middel van sociale controle een oogje in het zeil houden (Van de Wijdeven, 2012, pp. 10-11). 10 In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van alle gevonden cases en de scores die aan deze cases zijn toegekend. 9
18
3. 4. 5.
de case moet zich afspelen binnen het sociale en/of politieke domein, de caseverdeling tussen de stedelijke context en plattelandscontext context moet evenwichtig zijn en omdat is gekozen voor een secundaire data-analyse, moet ten slotte voldoende primair bronmateriaal beschikbaar zijn.
Uit de inventarisatie is allereerst duidelijk naar voren gekomen dat er weliswaar zeer veel casestudies zijn uitgevoerd die betrekking hebben op de doe-democratie in zowel de Nederlandse plattelands- als stedelijke context, maar dat de casebeschrijvingen en primaire data, zoals onderzoeks- en interviewverslagen, veelal niet verkrijgbaar zijn. De enige plattelandscases waarvoor dit niet geldt zijn: Samen Doen! In Aalburg (Aalburg11), Coöperatie Biest-Houtakker (Hilvarenbeek), Leefbaarheidsgroep Gemonde (St. Michielsgestel), SPPiLL (Liempde) en Mooi Straten (Oirschot) 12. Het is belangrijk om op te merken dat alle vijf de overgebleven plattelandscases zich in Noord-Brabant bevinden. Dit is een kanttekening bij de spreiding van de cases waar de lezer rekening mee moet houden en waarop in de conclusie van dit onderzoek in het kader van generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten op terug gekomen zal worden 13. Voor de stedelijke cases was alleen voldoende primaire data beschikbaar over: Proeftuin Zelfsturing! (Amsterdam), Buurtmuseum en buurtkamer Velve-Lindenhof (Enschede), Re-U (Eindhoven), Straatnamenproject (Hengelo) en Singelpark (Leiden)14. Samenvattend betekent dit dat in dit onderzoek in het totaal tien cases geanalyseerd zijn, namelijk vijf per context. Een veelgebruikte methode om een analytisch onderscheid te maken tussen de rolverdeling van de staat, markt en burgers in dergelijke cases is de democratische driehoek, zoals onderscheiden door Zijderveld (1999). Deze driehoek staat in de wetenschappelijke literatuur ook bekend onder andere aanduidingen. Zo schrijft Clasen (1999) over de ‘welfare mix’ en Reverda (2005) over de ‘conceptuele driehoek’. In dit onderzoek is ervoor gekozen om bij de categorisering van de cases gebruik te maken van deze driehoek, omdat een dergelijke plaatsing de lezer een eerste indruk geeft van de rolverdeling tussen de gemeenschap en de overheid. De cases zijn in dit figuur geplaatst op basis van de ‘trekkracht’ die vanuit de drie hoeken al dan niet aanwezig is (zie ook Hendriks & Van de Wijdeven, 2014, p. 88). Hendriks en Van de Wijdeven (2014) omschrijven dit als: “de aanwezige neiging om vanuit de drie hoeken het veld in te trekken” (p. 88). Deze trekkracht kan bijvoorbeeld grotendeels vanuit overheidszijde in gang gezet worden, maar ook vanuit de gemeenschap of de markt. In de hoofdstukken 4 en 5 worden de cases in chronologische volgorde behandeld. De cases waarin deze overheidstrekkracht het grootst is, worden als eerst besproken en de cases waarin zij het kleinst is als laatst. Bij de onderstaande afbeelding dient allereerst opgemerkt te worden dat zij een initieel beeld en dus niet het eindbeeld weergeeft. Dit eindbeeld moet in de analyse namelijk nog opgebouwd worden en wordt in de conclusie en reflectie (hoofdstuk 7) nader uiteengezet. Doordat in de analyse onder andere inzichtelijk gemaakt wordt hoe de relatie tussen de lokale overheid en de gemeenschap op dit moment in de desbetreffende initiatieven feitelijk is vormgegeven, kan het namelijk zo zijn dat blijkt dat de cases nog enigszins van plaats moeten veranderen. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat (vrijwel) alle cases zich bevinden op de as tussen de overheid en de gemeenschap. Dit is gezien de focus van dit onderzoek logisch, omdat het gaat om de vraag hoe de relatie tussen de overheid en de doe-democratische gemeenschap feitelijk ten uitvoer wordt gelegd (‘sein’) en welk handelingsarrangement de lokale overheid volgens de initiatiefTen behoeve van het bepalen van het aantal inwoners is gebruikgemaakt van de website OzOO. Het aantal inwoners per vierkante meter in Aalburg is 502, in Hilvarenbeek 152, in St. Michelsgestel 481, in Liempde 257, in Oirschot 175, in Amsterdam 4767, in Enschede 1.121, in Eindhoven 2.476 en in Leiden 5.409. 12 Voor de cases Kulturhus Beltrum (Berkelland) en Proeftuin Zelfsturing (Peel en Maas) geldt dat wel primaire onderzoeksdata beschikbaar is, maar helaas onvoldoende om deze als een volledige casus van dit onderzoek deel uit te laten maken. Dat is de reden dat ervoor is gekozen om in afsluitende paragraaf van hoofdstuk 4 daar waar mogelijk aanvullingen uit deze cases te geven. 13 Denters e.a., (2013) hebben wel degelijk ook cases onderzocht die zich niet in Brabant maar in Overijssel bevinden. Echter, de onderzoeksresultaten die zij beschrijven zijn niet terug te leiden tot specifieke cases en van dit onderzoek is geen primaire data beschikbaar. Dat is de reden dat deze cases niet zijn meegenomen in dit onderzoek. In de afsluitende paragraaf van hoofdstuk 4 worden wel daar waar mogelijk aanvullingen gegeven uit dit onderzoek. 14 Voor de cases Deventer Wijkaanpak en Emmen geldt dat wel primaire onderzoeksdata beschikbaar is, maar helaas onvoldoende om deze als een volledige casus van dit onderzoek deel uit te laten maken. Dat is de reden dat ervoor is gekozen om in de reflectie en conclusie van hoofdstuk 5 daar waar mogelijk aanvullingen uit deze cases te geven. 11
19
nemers in een dergelijke situatie het beste ten uitvoer kan leggen (‘sollen’). De relatie tussen de overheid en de markt en de relatie tussen de gemeenschap en de markt wordt daardoor minder belicht.
Afbeelding 4. Een initiële analytische plaatsing van de cases die zich bevinden binnen respectievelijk de plattelands- en stedelijke context
Paragraaf 2.4 Deelconclusie In deze paragraaf wordt, aan de hand van hetgeen voorafgaand in dit hoofdstuk is beschreven, een beknopt antwoord gegeven op de deelvraag die in dit hoofdstuk centraal stond, namelijk: “Wat is de doedemocratie en hoe uit zich dit in de praktijk?”. Samenvattend kan allereerst geconcludeerd worden dat de doe-democratie een nadere specificatie is van het alomvattende concept actief burgerschap. Van burgers wordt in de context van actief burgerschap verwacht dat zij niet enkel gebruikmaken van hun rechten, maar ook van hun plichten en ingevolge participeren in de samenleving. Actief burgerschap heeft daarom zijn plaats binnen de participatiedemocratie zoals onderscheiden door Hendriks (2006, 2010) en sluit nauw aan bij de communitaristische en republikeinse burgerschapsconcepties. Door burgers kan aan deze verplichting om te participeren op twee manieren invulling worden gegeven, namelijk door mee te beslissen/ mee te praten en door mee te doen. Omdat de laatste jaren door zowel wetenschappers als bestuurders en beleidsmakers zeer veel wordt verwacht van deze laatste uitingsvorm, is ervoor gekozen om de doe-democratie in dit onderzoek centraal te stellen. Doe-democratische initiatieven worden door burgers hoofdzakelijk ontplooid in de context hun van hun directe leefomgeving, zowel binnen de plattelands- als de stedelijke context, en kunnen betrekking hebben op verschillende domeinen, zoals het rechtsstatelijke, economische, sociale (maatschappelijke) en/of politieke domein. In dit onderzoek staan enkel de laatste twee domeinen centraal. Initiatieven die zich in deze context voordoen zijn onder andere tenuitvoergelegd in Aalburg, Amsterdam, Biest-Houtakker, Gemonde, Eindhoven, Enschede, Hengelo, Liempde, Leiden en Straten. Op deze doe-democratische initiatieven wordt in de hoofdstukken 4 en 5 verder ingegaan. Alvorens deze analyse plaatsvindt, wordt in hoofdstuk 3 allereerst een analyseschema opgesteld.
20
Goed lokaal overheidsbestuur
3
De Graaf (2013) en Perry e.a. (2013, p. 27) merken op dat het concept goed overheidsbestuur van oudsher zijn oorsprong kent in de context van de nadere ontwikkeling van zogenoemde ‘derdewereldlanden’. Deze landen dienden zich aan de principes van goed overheidsbestuur (“good governance”) te houden, alvorens zij aanspraak konden maken op hulp van het Internationaal Monetair Fonds of de Wereldbank. Tegenwoordig wordt dit concept volgens Rhodes (2007) echter niet meer enkel in verband gebracht met de aanspraken op hulp van derdewereldlanden. Integendeel, ook de moderne natiestaten worstelen volgens hem in steeds sterkere mate met de vraag hoe zij hun samenleving goed kunnen besturen. Perry e.a. (2013) noemen een dergelijke transitie als de belangrijkste verklaring voor de recente groei van de wetenschappelijke aandacht voor het concept goed overheidsbestuur. Zij stellen: “As the traditional institutions of government no longer define “what works” and “what is right”, questions about the quality of governance automatically return to the center of public and academic attention” (Perry e.a., 2013, p. 27). Grindle (2010) en Rothstein en Teorell (2008) merken op dat het concept governance daardoor in algemene zin steeds meer gaat over de manier waarop macht wordt uitgeoefend. In tegenstelling tot het concept government dient de overheid deze macht volgens de filosofie van governance namelijk te delen met andere (maatschappelijke) actoren, omdat zij een monopolie positie simpelweg niet langer kan waarborgen. De vraag wat de juiste invulling is van het concept goed overheidsbestuur is volgens deze wetenschappers vervolgens onvermijdelijk normatief, omdat de vraag wat precies verstaan moet worden onder de toevoeging ‘goed’ op verschillende manieren beantwoord en geïnterpreteerd kan worden (Rothstein & Teorell, 2012, p. 17). Al vele bestuurskundige wetenschappers hebben zich daarom beziggehouden met de vraag wat dan precies de indicatoren zijn die het overheidsbestuur ‘goed’ maken. Denk bijvoorbeeld aan de onderzoeken van Bovaird (2005), Hendriks en Drosterij (2012), Mulgan (2006) en Van Montfort (2006, 2008). Hierbij dient opgemerkt te worden dat er ook een aantal wetenschappers is dat zich specifiek heeft beziggehouden met de vraag op welke punten goed nationaal overheidsbestuur verschilt van goed lokaal overheidsbestuur (o.a. Bovaird & Löffler, 2003; Denters e.a., 1990; Van Eck, 2001; Hiemstra, 2003; John, 2001; Kaiser, 2004; Korsten, 2010). Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de algemene kwaliteitseisen die aan nationale overheden worden gesteld, in het algemeen ook in zijn totaliteit van toepassing zijn op organen die behoren tot het lokale overheidsniveau. In dit onderzoek wordt daarom niet specifiek ingegaan op het onderscheid tussen beide overheidslagen. Uit de onderzoeken van Jørgensen en Bozeman (2007) en Van der Wal (2008) komt naar voren dat op basis van uitgebreid literatuuronderzoek omvangrijke lijsten van indicatoren voor goed lokaal overheidsbestuur opgesteld kunnen worden (zie ook Addink, 2013). Deze onderzoekers hebben gekeken naar de indicatoren die in de veelheid aan onderzoeken tot op dat moment werden genoemd en kwamen tot een lijst van respectievelijk 72 en 30 criteria. Uit de analyse van Jøngensen en Bozeman (2007) blijkt dat het uiteindelijk, wanneer de criteria worden geclusterd, gaat om 8 criteria die gezamenlijk invulling geven aan goed lokaal overheidsbestuur. Dit terwijl uit de analyse van Van der Wal (2008) 13 van dergelijke criteria naar voren komen. In de onderstaande tabel zijn deze criteria nader uiteengezet.
21
Tabel 2. De criteria voor “goed overheidsbestuur” volgens Jørgensen en Bozeman (2007) en Van der Wal (2008) (zie ook Addink, 2013, p. 20) Jørgensen & Bozeman (2007) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Van der Wal (2008)
Duurzaamheid Menselijke waardigheid Betrokkenheid van burgers Geheimhouding Openheid Integriteit Compromissen sluiten Robuustheid
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Eerlijkheid Menselijkheid Sociale rechtvaardigheid Onpartijdigheid Transparantie Integriteit Gehoorzaamheid Betrouwbaarheid Verantwoordelijkheid Expertise Accountability Efficiëntie Moed
Addink (2013) merkt in navolging van Huberts (2005) op dat hier, ondanks dat deze wetenschappers hebben geprobeerd om de genoemde criteria te klusteren, nog steeds sprake is van een zogenoemde “kakafonie” aan criteria, die in de praktijk lastig hanteerbaar is (p. 20). Verschillende auteurs hebben volgens hem geprobeerd om deze kakafonie praktisch hanteerbaar te maken door ze onder te verdelen in zogenoemde centrale- en nevencriteria (Addink, 2013, p. 21). In tabel op de volgende pagina is uiteengezet welke centrale criteria volgens welke wetenschappers invulling geven aan goed overheidsbestuur en, indien uitgewerkt, welke nevencriteria hier volgens de desbetreffende wetenschappers nauw mee samenhangen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat verder is gezocht dan enkel de wetenschappers die door Addink (2013) worden aangehaald. Ook de criteria van andere wetenschappers én maatschappelijke organisaties zijn meegenomen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Addink (2013) constateert dat de indicatoren die door wetenschappers en maatschappelijke organisaties worden onderscheiden onderling nauw met elkaar verbonden zijn en dat in beide soorten lijstjes vrijwel altijd aan dezelfde componenten aandacht wordt besteed. Deze gedachte wordt ondersteund door Jørgensen en Sørensen (2012, 2013, p. 85). Uit onderstaande tabel wordt dan ook niet geheel onverwacht duidelijk dat de opgesomde lijstjes van maatschappelijke organisaties inderdaad in sterke mate aansluiten bij de door wetenschappers opgesomde lijstjes.
Bij de tabel op de volgende pagina dienen twee opmerkingen geplaatst te worden. Allereerst dient men in ogenschouw te nemen dat op basis van de wetenschappelijke publicaties van Hendriks en Drosterij (2012), Kettl (1993), LeGrand (2007), Perry e.a. (2013), Rothstein en Teorell (2007) en Kaufmann e.a. (2007) opgemerkt dient te worden dat het van belang is om de juiste balans te vinden tussen de verschillende criteria, omdat hiertussen onvermijdelijk zogenoemde “trade-offs” zullen plaatsvinden. Efficiënt overheidsbestuur kan bijvoorbeeld ten koste gaan van het democratisch gehalte en andersom. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat de verschillende hierboven aangehaalde wetenschappers de centrale indicatoren voor goed lokaal overheidsbestuur middels verschillende methoden clusteren. Huberts (2013) legt bijvoorbeeld een koppeling tussen de centrale criteria enerzijds en de verschillende fasen die in de beleidsontwikkeling onderscheiden kunnen worden – agendavorming, beleidsvorming, beleidsvaststelling en beleidsuitvoering – anderzijds. Daarnaast onderscheidt hij een aantal criteria die volgens hem centraal dienen te staan in alle fasen van de beleidsontwikkeling. Criteria die van toepassing zijn op het gehele besluitvormingsproces. Hendriks en Drosterij (2012) sluiten daarentegen aan bij het in de bestuurskundige literatuur veel gehanteerde onderscheid in input- (de voorkant van het beleidsproces), output- (de achterkant van het beleidsproces) en systeemwaarden (algemene proceswaarden).
22
Tabel 3. Lijstjes voor goed lokaal overheidsbestuur
Addink (2010)
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Behoorlijkheid Transparantie Participatie Effectiviteit Verantwoording Mensenrechten
Bovens (2001)
1. 2. 3. 4.
Responsief (Democratisch gehalte) Behoorlijk (Legitimiteit) Presterend (Effectiviteit & Efficiëntie) Onkreukbaar (Integriteit &In overeenstemming met ethische normen)
1. 2. 3.
Responsiviteit (Representatie, Participatie, Medezeggenschap, Toegankelijkheid &Openheid) Effectiviteit (Handelend vermogen, Probleemoplossend vermogen, Doeltreffend & Doelmatig) Behoorlijkheid (Zorgvuldigheid, Transparantie en navolgbaarheid, Rekenschap, Integriteit en betrouwbaarheid, Fatsoenlijke, gelijke en onpartijdige behandeling &Repriciociteit) Veerkracht (Zelfregulerend vermogen, Weerbaarheid, Adaptiviteit & Samenredzaamheid) Tegenwicht (Countervailing powers, Checks and balances. Macht en tegenmacht &Bestuur en toezicht)
e.a.
Hendriks & Drosterij (2012)
4. 5.
1. 2. 3.
Ethische waarden (Integriteit) Democratische waarden (Democratie, Rechtmatigheid) Professionele waarden (Doelmatigheid)
Kaufmann (2007)
1. 2. 3. 4.
Inspraak Transparantie Rechtsstatelijke principes Overheidseffectiviteit
1. 2. 3. 4.
Ethische waarden (Integriteit & Eerlijkheid) Democratische waarden (Representativiteit & Openheid) Professionele waarden (Effectiviteit & Efficiëntie) Menselijke waarden (Zorgzaamheid& Fatsoen)
1. 2. 3. 4. 5.
Effectiviteit Efficiëntie Ethiek Democratie Legitimiteit
1. 2. 3. 4.
Wet en Recht (Rechtmatigheid, Legaliteit & Beginselen van behoorlijk bestuur) Uitvoering (Innovatief, Efficiënt &Effectief) Democratie (Participatie & Verantwoording) Maatschappelijke visie (Horen van tegengeluid & Visie op de toekomst)
Kernaghan (2003)
Perry (2013)
e.a.
Van Montfort (2008)
Participation Strategic vision Rule of law Transparency Responsiveness Consensus orientation Equity building Accountability Effectiveness Efficiency
Ministerie van BZK (2009)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Openheid en integriteit Goede dienstverlening Participatie Doelgerichtheid en doelmatigheid Rechtmatigheid en rechtvaardigheid Zelfreinigend vermogen en lerend vermogen Verantwoording
Raad voor Europa (2008)
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Fair conduct of elections Representation and participation Responsiveness Efficiency and effectiveness Openness and transparancy Rule of law Ethical conduct Competence and capacity Innovation and openness to change Sustainability and long-term orientation Sound financial management Human rights Cultural diversity and social cohesion Accountability
De Verenigde Naties (UNDP, 1977)
Huberts (2005)
e.a.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 1.
23
Wanneer de bovenstaande criteria en nevencriteria nader geanalyseerd worden, valt wordt duidelijk dat ze ook op een andere wijze, naar domein/ inhoud, te clusteren zijn. De verschillende criteria hebben namelijk grotendeels betrekking op drie domeinen, namelijk: het democratische domein, het rechtsstatelijk domein en het economische domein. Deze drie domeinen zijn onderling met elkaar verbonden en hiertussen spelen zich de eerder aangehaalde “trade-offs” af. Een dergelijke clustering is in het kader van dit onderzoek handzamer dan de clustering op basis van de beleidscyclus (Huberts, 2005) en de clustering op basis van input-, output- en systeemwaarden (Hendriks en Drosterij, 2012), omdat deze drie domeinen in de literatuur over de doe-democratie vaak centraal gesteld worden. In deze literatuur staan namelijk vaak vragen centraal zoals welke invloed de doe-democratie heeft op economische waarden, zoals de effectiviteit en efficiëntie van het overheidsbestuur (o.a. Esping- Andersen & Gallie, 2002; O’Donnell, 2004; Trubeck & Zeitlin, 2003) en in welke mate zij bijvoorbeeld al dan niet ondermijnend werkt voor democratische waarden zoals representatie (o.a. Bakker e.a., 2011; Bovens & Wille, 2011; Specht, 2012; Tonkens & Verhoeven, 2011; Verhoeven, 2004). Ten slotte staan binnen deze literatuur ook vragen centraal die betrekking hebben op het voldoen aan rechtsnormen door burgers die binnen de doe-democratie participeren en in hoeverre het al dan niet belangrijk is dat ook overheidsinstanties zich binnen deze context aan dergelijke rechtsstatelijke waarborgen houden (o.a. Boutellier & Van der Klein, 2014; Duineveld & Van Assche, 2011, p. 61).
Afbeelding 5. De domeinen van goed lokaal overheidsbestuur
Paragraaf 3.1 Het democratisch domein Kenmerkend voor een democratie is volgens Hendriks (2006, 2010) dat er sprake is van een samentrekking van de Griekse woorden ‘demos’ en ‘kratos’. Het is het volk dat regeert. Dahl (2000) stelt: “Democracy has been discussed off and on for about twenty-five hundred years, enough time to provide a tidy set of ideas about democracy on which everyone, or nearly everyone, could agree. For better or worse, that is not the case” (pp. 2-3). Uiteindelijk constateert Dahl (2000, pp. 37-38) dat het over het algemeen geaccepteerd is dat idealiter voor een democratie op zijn minst vijf criteria van groots belang zijn, namelijk: 1. Effectieve participatie: Alle leden van de gemeenschap moeten gelijke en effectieve mogelijkheden hebben om hun mening over hoe het beleid volgens hen zou moeten zijn, kenbaar te maken aan de andere leden van de gemeenschap.
24
2. Gelijk stemrecht: Wanneer de beslissing uiteindelijk genomen wordt, moeten alle leden van de gemeenschap gelijke en effectieve mogelijkheden hebben om te stemmen en alle stemmen moeten evenveel gewicht in de schaal brengen15. 3. Verlichte begripsvorming: Alle leden moeten gelijke en effectieve mogelijkheden hebben om informatie in te winnen over alle mogelijke beleidsopties en hun consequenties. 4. Beheersing van de agenda: Alle leden moeten de exclusieve mogelijkheid hebben om te bepalen wat er op de politieke agenda staat. De politieke agenda kan op elk moment gewijzigd worden en is dus nooit gesloten. 5. Inclusie van volwassenen: Alle volwassenen die deel uitmaken van de politieke gemeenschap moeten in principe de beschikking hebben over de vier bovengenoemde burgerrechten (zie ook Hendriks, 2006, p. 37). Echter in de praktijk blijkt het voor een grootschalig democratisch systeem vrijwel onmogelijk om aan alle vijf de genoemde criteria te voldoen. Het hoogst haalbare is volgens Dahl (2000) daarom niet een democratie waarin alle burgers direct zelf regeren, maar een democratie waarin velen regeren, elkaar afwisselen en corrigeren (Dahl, 2000, pp. 85-86). De zogenoemde representatieve democratie, waarin wordt geprobeerd om de bovengenoemde criteria zo goed en kwaad als het kan te realiseren. Dit kan volgens Dahl (2000) bereikt worden door te zorgen voor: 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Gekozen gemachtigden Vrije, eerlijke en frequente verkiezingen Vrijheid van meningsuiting Toegang tot alternatieve bronnen van informatie Vrijheid van vereniging Inclusieve burgerrechten (pp. 85-86; zie ook Hendriks, 2006, pp. 37-38).
De criteria waarop Dahl (2000) zich focust, hebben qua onderliggende ideologie hoofdzakelijk betrekking enerzijds op de representativiteit van het democratische systeem en anderzijds op de participatiemogelijkheden die aan burgers geboden worden en de waarborgen die daarvoor noodzakelijk zijn. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging kunnen bijvoorbeeld gezien worden als twee waarborgen voor (politieke) participatie binnen het publieke domein. Terwijl het realiseren van vrije, eerlijke en frequentie verkiezingen eerder een waarborg is voor het realiseren van een bestuur als zijnde een representatieve afspiegeling van de bevolking. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de wetenschappelijke lijstjes voor goed lokaal overheidsbestuur steevast zeer veel aandacht uitgaat naar representativiteit (o.a. Bovens e.a., 2001; Hedriks & Drosterij, 2012; Huberts, 2005; Kernaghan, 2003; Perry e.a., 2013) en het in voldoende mate aan burgers aanbieden van participatiemogelijkheden (o.a. Bovens e.a., 2001; Hendriks & Drosterij, 2012; Huberts, 2005; Kaufmann e.a., 2007; Van Montfort, 2008). De constatering van Dahl (1994) en Sward (1998) dat participatie in de praktijk ook daadwerkelijk iets op moet leveren, en dus effectief moet zijn, is eveneens in de lijstjes meegenomen (o.a. Addink, 2010; Bovens e.a., 2001; Hendriks & Drosterij, 2012; Huberts, 2005; Kaufmann e.a., 2007; Van Montfort, 2008). Ten slotte dient een goede democratie volgens Hendriks (2006), aanvullend op Dahl (2000), veerkrachtig en vitaal te zijn. Van Gunsteren (2003) is het met deze constatering eens en stelt dat voor de uitwerking van dit criterium van democratisch bestuur teruggegrepen moet worden op de klassieke literatuur van Machiavelli en De Tocqueville. Hij stelt: “Beiden komen tot de contra-intuïtieve bevinding dat de veerkracht van een republiek, c.q. democratie, waarin burgers medeburgers regeren, schuilt in de aanvaarding en organisatie van diversiteit en conflicten” (Van Gunsteren, 2003, pp. 3-4).
Dit sluit aan bij wat Saward (1998) en Hendriks (2006, 2010) bepleiten. Sward (1998) stelt namelijk dat het niet democratisch is wanneer er sprake is van “een systeem waarin een bepaalde actor of groep superieure macht bezit om bindende collectieve beslissingen te nemen zonder enige formele verantwoording af te leggen aan de burgers” (p. 15; zie ook Hendriks, 2006, p. 35). 15
25
Een democratie moet namelijk volgens zowel Van Gunsteren (2003) als Hendriks (2006,2010) goed kunnen inspelen op de ontwikkelingen die in de samenleving centraal staan. Nader bepaald gaat het dan om “het vermogen om onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Ook dit is een criterium dat in de lijstjes voor goed lokaal overheidsbestuur vaak naar voren komt (o.a. Hendriks & Drosterij, 2012; Van Montfort, 2008). Wanneer een overheid zich inzet voor goed democratisch bestuur, waarborgt zij de bovengenoemde uitgangspunten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat evenals tussen de verschillende domeinen van goed overheidsbestuur ook tussen deze specifieke democratische criteria van goed overheidsbestuur ‘tradeoffs’ kunnen plaatsvinden. Overheidsbestuur dat voorbijgaat aan representativiteit kan bijvoorbeeld wel degelijk veerkrachtig zijn en ingevolge goed inspelen op de ontwikkelingen waarmee de desbetreffende democratie op dat moment te maken heeft. In onderstaande tabel zijn de democratische criteria voor goed lokaal overheidsbestuur op een rijtje gezet.
Tabel 4. Democratische criteria voor goed lokaal overheidsbestuur Het democratisch domein Een overheid die goed democratisch bestuur ten uitvoer legt: 1. Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur
3. Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert
2. Biedt burgers participatiemogelijkheden
4. Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving
Operationalisering Allereerst is in het analysemodel bepaald dat de overheid in het kader van goed lokaal overheidsbestuur de representativiteit moet bevorderen. Het gaat dan in eerste instantie om de klassieke vraag in welke mate de representanten een adequate afspiegeling vormen van de volledige democratische gemeenschap (Boedeltje, 2009; Hendriks, 2002; Lindahl & Van Roermund, 2000). Thomassen (1991) merkt hierbij op dat de achterliggende gedachte hiervan eigenlijk is dat in een representatieve democratie de wil van het volk uiteindelijk ook daadwerkelijk tot uitdrukking moet komen in het overheidsbeleid. Pitkin (1967) wijst er in deze context op dat het voor de bevordering hiervan strikt genomen niet per definitie nodig is dat de representanten ook daadwerkelijk een goede afspiegeling van de bevolking vormen. Integendeel, zij wijst namelijk ook op andere vormen van representatie. Het gaat dan bijvoorbeeld over procedures die centraal staan bij de selectie van de representanten (formele representatie) en de communicatie die plaatsvindt tussen de representanten enerzijds en hun achterban anderzijds. Steeds staat hierbij de vraag centraal of de representanten voldoende oog hebben voor hetgeen leeft onder de achterban en of zij dit ook daadwerkelijk meenemen in hun overwegingen om een beslissing al dan niet te nemen. Representativiteit wordt in dit onderzoek daarom zowel gekwalificeerd als zijnde het zorgen dat representanten een representatieve afspiegeling vormen van de bevolking als het zorgen dat de representanten het belang van de bevolking ook daadwerkelijk nastreven en onder de bevolking ingevolge voldoende draagvlak genieten voor hun ideeën en projecten. Hiermee nauw verbonden is het gegeven dat de overheid burgers voldoende participatiemogelijkheden moet bieden. In navolging van Jager-Vreugdenhil (2011) dient hierbij allereerst opgemerkt te worden dat in de beleidspraktijk veelal spraakverwarring ontstaat rond het begrip ‘participatie’. Participatie kan namelijk binnen verschillende domeinen plaatsvinden, zo constateert zij. Dit sluit aan bij de constatering van Van den Brink (2007). Zoals in hoofdstuk 2 al eerder is aangegeven, stelt hij namelijk dat participatie zowel binnen het rechtsstatelijke, economische, sociale (maatschappelijke) als politieke domein plaats kan vinden. Zoals in de afbakening van het concept doe-democratie al is aangegeven, wordt met participatie
26
binnen dit onderzoek enkel participatie in het sociale en politieke domein bedoeld. Ingevolge wordt van de overheid daarom verwacht dat zij burgers de kans geeft om juist binnen deze domeinen te participeren. Zoals in de uitleg van de doe-democratie al eerder is aangegeven, bestaan er twee uitingsvormen van (actieve) participatie binnen deze twee domeinen. Enerzijds kunnen burgers meebeslissen/ meepraten en anderzijds kunnen burgers meedoen (Michels, 2011; Tonkens, 2010; Van de Wijdeven, 2012). Het bieden van participatiemogelijkheden wordt in de wetenschappelijke literatuur over goed lokaal bestuur echter soms enkel gelijkgesteld met het aan burgers de mogelijkheid bieden om inspraak uit te oefenen op het overheidsbeleid en ingevolge mee te kunnen beslissen over het te voeren beleid (o.a. Kaufmann e.a., 2007). Echter, hierbij dient opgemerkt te worden dat dit niet altijd het geval is. Addink (2010), Hendriks en Drosterij (2012) en Van Montfort (2008) omschrijven het criterium participatiemogelijkheden namelijk breder dan enkel de mogelijkheid tot inspraak en rekenen hier bijvoorbeeld ook het meedoen onder. Omdat in dit onderzoek de doe-democratie centraal staat, is het logischerwijs een vereiste van een goed besturende lokale overheid om burgers ook daadwerkelijk de kans te geven om mee te doen. Aangezien onder andere in de publicatie van Van de Wijdeven (2012) al is aangegeven dat dit soms zeer nauw samenhangt met enkele vormen van meebeslissen, dienen initiatiefnemers en participanten overigens ook op dit gebied van de lokale overheid voldoende participatiemogelijkheden te verkrijgen. Ten derde dient een overheid er, ter bevordering van goed lokaal overheidsbestuur, voor te zorgen dat indien burgers de gegeven participatiemogelijkheden benutten, zij het gevoel hebben dat hun participatie effectief is en dat zij als gevolg van hun participatie het gewenste handelingsrendement bereiken. Uit de literatuur over actief burgerschap en de doe-democratie komt naar voren dat burgers veelal besluiten om te participeren ter bevordering van ten minste één van de onderstaande doelstellingen:
Het realiseren van op voorhand verwacht handelingsrendement. Het gaat dan om de verwachting, en later dus de bevestiging, om echt iets concreet te kunnen bereiken. Om echt invloed te kunnen uitoefenen op bijvoorbeeld het beleid (Verba e.a., 1995; Van de Wijdeven, 2012, p. 126). Het bereiken van selectieve materiële gratificaties. Het gaat dan om handelingsrendement op het gebied van bijvoorbeeld “jobs, career advancement, or help with a personal or famility problem” (Verba e.a., 1995, p. 109). Het bereiken van selectieve sociale gratificaties. Het gaat dan bijvoorbeeld om “the enjoyment of working with others or the excitement of politics” (Verba e.a., 1995, p. 109). In dergelijke gevallen participeren burgers, omdat zij de sociale contacten die zij opdoen tijdens en naar aanleiding van hun participatie waarderen. Het bereiken van selectieve burgerlijke gratificaties. Burgers participeren dan met als doel “to desire to do their duty as a member of the community, to make the community or nation a better place to live, or to do their share” (Verba e.a., 1995, p. 117). In dergelijke gevallen participeren burgers, omdat zij participatie zien als een plicht die één op één met het zijn van een burger is verbonden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de wens om van de overheid waardering te krijgen voor de participatie ook onder de noemer selectieve burgerlijke gratificaties valt.
Het is daarom een rol van de lokale overheid om de burgers het gevoel te geven dat zij de bovengenoemde doelstellingen die aan hun participatie ten grondslag liggen bereikt hebben. Om dit te kunnen realiseren is het belangrijk dat de overheid in zich interesseert voor de vraag op basis van welke van de drie doelstellingen het individu besloten heeft om te participeren, zodat hierbij aangesloten kan worden. Dat is immers de (combinatie van) doelstelling(en) die het individu wenst te bereiken.
Het laatste en vierde democratische criterium waaraan voldaan moet worden wil men goed lokaal overheidsbestuur ten uitvoer leggen, is het vereiste van veerkrachtig en vitaal overheidsbestuur. In termen van Hendriks en Drosterij (2012) gaat het hier, zoals al eerder is aangegeven, om “het vermogen om onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (p. 28). Met andere woorden, het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij plaatselijke, maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks en
27
Drosterij (2012) gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samenredzaamheid.
Paragraaf 3.2 Het economisch domein Met betrekking tot het economisch domein is de wetenschappelijke literatuur zeer eenduidig. Een van de centrale waarden voor goed lokaal overheidsbestuur wordt namelijk gevormd door het feit dat de overheid economisch verantwoord moet handelen. Twee criteria staan hierbij centraal. De overheid moet volgens de verschillende wetenschappers namelijk zowel effectief (doeltreffend) als efficiënt (doelmatig) bestuur tenuitvoerleggen (o.a. Bovens e.a., 2001; Hendriks & Drosterij, 2012; Kernaghan, 2003; Kaufmann e.a., 2007; Van Montfort, 2008; Perry e.a. 2013). In de termen van Bovens e.a. (2001) betekent dit dat de overheid op economisch vlak ‘presterend vermogen’ aan de dag moet brengen. Ook hier kunnen als vanzelfsprekend weer “trade-offs” plaatsvinden. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat het meest effectieve overheidsbeleid niet per definitie ook het meest efficiënte overheidsbeleid is en geldt voor het tegenovergestelde precies hetzelfde.
Tabel 5. De economische criteria voor goed lokaal overheidsbestuur Het economische domein Een overheid die goed economisch bestuur ten uitvoer legt: 1. Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbeleid
2. Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbeleid
Operationalisering Allereerst is in het analysemodel bepaald dat een overheid effectief (doeltreffend) moet handelen. Het gaat daarbij om de vraag of naar aanleiding van het overheidsbeleid (en de daarbij behorende ingezette publieke middelen) uiteindelijk ook daadwerkelijk de op voorhand in beeld gebrachte doelen bereikt zijn (Smit & Van Thiel, 2002, p. 5). In de context van goed lokaal overheidsbestuur betekent dit dat een overheid op voorhand doelen vaststelt en achteraf constateert dat deze doelen inderdaad bereikt zijn (o.a. Bovens e.a., 2001; Kernaghan, 2003; Van Montfort, 2008; Perry e.a., 2013). Daarnaast moet een overheid, wil het goed lokaal overheidsbestuur tenuitvoerleggen, efficiënt (doelmatig) handelen. Het gaat daarbij om de vraag of de te bereiken doelen ook daadwerkelijk met zo min mogelijk middelen bereikt zijn (o.a. Addink, 2010; Bovens e.a., 2011; Kenaghan, 2003; Van Montfort, 2003; Perry e.a., 2013). In de context van goed lokaal bestuur betekent dit dat de lokale overheid op voorhand doelen vaststelt en achteraf bekijkt of deze doelen ook daadwerkelijk met zo min mogelijk middelen bereikt zijn of wellicht met de inzet van minder middelen bereikt hadden kunnen worden.
Paragraaf 3.3 Het rechtsstatelijk domein Volgens Bovens (2003) is er zeer veel discussie over de vraag wat een rechtsstaat precies inhoudt. Hij stelt: “Er is niet één rechtsstaat, met een duidelijk omlijnde kern, maar de rechtsstaat is veeleer een verzameling van argumenten en beginselen die met elkaar verbonden zijn als de kamers van een rijk gemeubileerd huis” (Bovens, 2003, p. 8). Zouridis (2009) is het met deze constatering eens en stelt: “In de Duitse traditie staat de doctrine van de ‘Rechtsstaat’ centraal, terwijl in de Angelsaksische traditie de combinatie van ‘rule of law’ en ‘sovereignty of Parliament’ geassocieerd wordt met de rechtsstaat” (Zouridis, 2009, p. 36). Daarnaast constateert hij dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen de liberale rechtsstaat, zoals
28
beschreven door Burkens (2001) en Locke (2005), en de sociale rechtsstaat, zoals bepleit door Herweijer (2008), Hirsch Ballin (1987) en Rawls (1972). De sociale rechtsstaat vormt als het ware een uitbreiding op de liberale rechtsstaat en heeft daardoor extra waarborgen, zo luidt zijn conclusie. Zouridis (2009) constateert op basis zijn literatuuronderzoek naar de rechtsstaat dat haar meest basale uitgangspunt is dat iedereen onderworpen is aan het recht, “dus ook het staatsbestuur zelf” (p. 33). Dit wordt in de wetenschappelijke literatuur ook wel de ‘rule by law’ genoemd (Li, 2000; Zouridis, 2009). Daarnaast is het in de rechtsstaat volgens hem ook een taak van de overheid om ervoor te zorgen dat het geldende recht ook daadwerkelijk uitgedrukt en gehandhaafd wordt, oftewel dat zij zelf recht pleegt (Alter, 2001; Carothers, 1998; Scalia, 1989; Zouridis, 2009). Dit principe wordt in de wetenschappelijke literatuur ook wel het principe van ‘rule for the law’ genoemd (Hendriks & Drosterij, 2012, pp. 26-27; Zouridis, 2009). De combinatie van de ‘rule by law’ en de ‘rule for the law’ wordt in de wetenschappelijke literatuur over de rechtsstaat en goed lokaal overheidsbestuur veelal gekwalificeerd als zijnde één van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Michels, 2012). Michels (2012) merkt op dat hierbij expliciet aandacht bestaat voor ook andere factoren zoals eerlijk, transparant, verantwoordelijk, zorgvuldig en integer overheidsbestuur. Dit zijn criteria die in het Nederlandse staats- en bestuursrecht al een zeer lange traditie kennen en zich naast op formele gedragsnormen ook gedeeltelijk richten op morele overwegingen. In navolging van Plato kan namelijk geconcludeerd worden dat in een democratie morele overwegingen niet per definitie aanwezig zijn en dat een rechtsstaat hier zorg voor kan dragen. Hij stelt namelijk: “Politiek brengt niet vanzelf het beste in de mens naar boven, maar levert wel spektakel op” (Win, 1980). Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist naar dergelijke morele criteria in de lijstjes voor goed lokaal overheidsbestuur steevast zeer veel aandacht uitgaat (o.a. Addink, 2010; Bovens e.a., 2001; Hendriks & Drosterij, 2012; Huberts, 2005; Kaufmann e.a., 2007; Kernaghan, 2003; Perry e.a., 2013; Van Montfort, 2008). Immers, de gedachte is dat het bestuur in een rechtsstaat er zorg voor moet dragen dat de belangrijkste rechtsstatelijke criteria gewaarborgd worden net zoals de gedachte dat het bestuur in een democratie er zorg voor moet dragen dat de belangrijkste democratische criteria gewaarborgd worden. Ten slotte is voor het rechtsstatelijk domein volgens Michels (2012), om de rechtmatigheid van overheidsorganen te kunnen waarborgen, het algemene stelsel waarbinnen onderlinge verhoudingen geregeld zijn van zeer groot belang. In de rechtsstatelijke traditie wordt dit vormgegeven aan de hand van het aloude principe van macht en tegenmacht. Deze traditie is voornamelijk gebaseerd op het constitutionele denken van Montesqiueu, Madison en Thorbecke en richt zich op het realiseren van tegenmachten binnen het rechtsstatelijke systeem (Baren, 2009; Kenis, 2009). Duyvendak, Hendriks en Van Niekerk (2009) constateren dat het met name binnen het Nederlandse lokale bestuur zeer belangrijk is om ook deze realisatie van tegenmachten mee te nemen in het denken over goed overheidsbestuur. Door Kaufmann e.a. (2007), Hendriks en Drosterij (2012) en Huberts (2005) is dat overigens ook expliciet gedaan.
Tabel 6. De rechtsstatelijke criteria voor goed lokaal overheidsbestuur Het rechtsstatelijk domein Een overheid die goed rechtsstatelijk bestuur ten uitvoer legt: 1. Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
2. Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden
29
Operationalisering Allereerst dient een overheid legitiem te handelen. Uit de literatuur over goed lokaal overheidsbestuur komt naar voren dat het hier om een formele invulling van het begrip legitimiteit gaat. De overheid moet een wettelijke basis hebben op grond waarvan zij haar (staats-) macht uitoefent. Aan al het overheidshandelen moet een wettelijke grondslag vooraf gaan én de overheid moet waarborgen dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wetten en juridische regels houden, zo luidt de redenering (o.a. Perry e.a., 2013; Van Hendriks & Drosterij, 2012; Van Montfort, 2008; Zouridis, 2009). Integer handelen wordt in de literatuur in deze context veelal verbonden aan het legaliteitsbeginsel. Een bestuur dat integer handelt, volgt namelijk onder andere de geldende wet- en regelgeving (o.a. Kernaghan, 2009; Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2009). Echter, uit de wetenschappelijke literatuur komt naar voren dat integriteit meer is dan enkel het volgen hiervan. Van der Wal (2008) stelt: “Integrity, a concept variously defined and used in the literature (Huberts, 2005) but often thought of as one specific value, is used here as the umbrella concept of ‘acting or being in accordance wit hall the moral values, norms and rules that are valid within the context in which one operates” (p. 10). Integer handelen betekent voor de overheid in het kader van goed lokaal overheidsbestuur dus handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (o.a. Addink, 2010; Bovens e.a., 2001; Huberts, 2005; Kernaghan, 2003; Perry e.a., 2013). Dit uit zich in de praktijk bijvoorbeeld doordat van de overheid wordt verwacht dat zij zich houdt aan eerder gemaakte afspraken en burgers op een fatsoenlijke manier benadert. De interpretatie van het criterium eerlijkheid heeft voornamelijk betrekking op het gelijkheidsbeginsel (Addink, 2010; Kernaghan, 2003). Met eerlijkheid wordt in het kader van goed lokaal overheidsbestuur namelijk steevast bedoeld dat het overheidsbestuur ten opzichte van alle burgers eenzelfde houding aan moet nemen. Met andere woorden: gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden. Er mag geen willekeur in het spel zijn, bijvoorbeeld als het gevolg van vriendjespolitiek. Daarnaast moet de overheid besluiten volgens de verschillende codes van goed overheidsbestuur ook goed voorbereiden. Dit betekent dat zij alle belangen in kaart moet brengen en tegen elkaar moet afwegen alvorens zij tot een beslissing komt (o.a. Addink, 2010; Hendriks & Drosterij, 2012; Van Montfort, 2008). Hierdoor wordt de navolgbaarheid van het overheidsbeleid voor burgers namelijk vergroot (o.a. Addink, 2010; Van Montfort, 2008). In het kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dient de lokale overheid daarnaast ten opzichte van de gehele bevolking verantwoording af te leggen over de al dan niet gemaakte keuzes (Addink, 2010; Hendriks & Drosterij, 2012; Kaufmann e.a., 2007; Kernaghan, 2003; Van Montfort, 2008). Hierbij dient opgemerkt te worden dat op basis van Addink (2010) geconstateerd kan worden dat het bij deze verantwoording niet enkel gaat om passieve verantwoordingsmechanismen – wanneer burgers er zelf naar vragen –, maar ook om zogenoemde actieve verantwoordingsmechanismen – verantwoording die vanuit de overheid zelf in gang wordt gezet (p. 13). Deze verantwoordingsplicht geldt voor alle publieke bevoegdheden waarover de (lokale) overheid beschikt (Addink, 2010, p. 32; Van Montfort, 2008). BZK (2009) stelt: “Om de (democratische) controle mogelijk te maken heeft het bestuur de bereidheid ruimhartig verantwoording af te leggen over hoe zij verantwoordelijkheden draagt en invult” (p. 12). In de praktijk uit deze verantwoordingsplicht zich bijvoorbeeld in het gegeven dat overheidsinstanties reageren op vragen van burgers, jaarverslagen opstellen etc., maar ook in de verantwoording die afgelegd moet worden aan de gemeenteraad, die namens de burgers toezicht houdt op het overheidsbestuur. Addink (2010) merkt hierbij op dat verantwoording als doelstelling heeft om het overheidshandelen navolgbaar te maken, zodat het voor burgers bijvoorbeeld mogelijk wordt om het te constateren als gelijke gevallen niet op een gelijke wijze behandeld worden of als de overheid bestuur ten uitvoer legt dat niet effectief of efficiënt blijkt te zijn. Omdat het in dit kader volgens de lijstjes van goed lokaal bestuur zeer belangrijk is dat burgers ook de kans hebben om zich een oordeel te vormen over de vraag of de lokale overheid die zich verantwoordt ook daadwerkelijk in hun opzicht de juiste keuze gemaakt heeft, dient ook het criterium trans-
30
parantie niet over het hoofd gezien te worden. Met transparant handelen wordt in deze context bedoeld dat de lokale overheid in beeld moet brengen welke verschillende beleidsopties in de desbetreffende situatie mogelijk waren, zodat de burgers kunnen bekijken of zij achter de keuze(n) staan die de overheid heeft gemaakt (o.a. Addink, 2010; Kaufmann e.a., 2007; Kernaghan, 2003; Van Montfort, 2008). Ten slotte heeft de rechtsstatelijke dimensie betrekking op het criterium tegenmacht. Het gaat dan voornamelijk om het gegeven dat de overheid respecteert dat zij in een rechtsstaat functioneert, waarin vanuit rechtsstatelijke waarborgen niet alle macht in één hand kan en mag liggen. Dit is overeenkomstig het idee van onder andere Montesquieu. In de praktijk krijgen deze tegenmachten invulling in de vorm van ‘countervailing powers’, ‘checks and balances’ en ‘bestuurlijke toezichtsarrangementen’ (o.a. Hendriks & Drosterij, 2012). Van overheden wordt verwacht dat zij deze waarborgen accepteren en indien nodig zelf ook tegenwicht bieden ten opzichte van andere (maatschappelijke) organisaties die misbruik (dreigen te) maken van hun macht (o.a. Kaufmann e.a., 2007).
Paragraaf 3.4 Deelconclusie In deze paragraaf wordt, aan de hand van hetgeen voorafgaand in dit hoofdstuk is beschreven, een antwoord gegeven op de deelvraag die in dit hoofdstuk centraal stond, namelijk: “Welke criteria bevorderen volgens de wetenschappelijke literatuur (gezamenlijk) goed lokaal overheidsbestuur?”. Samenvattend is in dit hoofdstuk geconstateerd dat goed lokaal overheidsbestuur vormgegeven kan worden langs drie dimensies – de democratische, de economische en de rechtsstatelijke – waartussen onvermijdelijk “trade offs” plaats zullen vinden. Wanneer dan vervolgens alle criteria voor goed lokaal overheidsbestuur die in de wetenschappelijke literatuur zijn onderscheiden onder deze drie domeinen worden verdeeld, ontstaat het analysemodel zoals weergegeven in onderstaande tabel. In de volgende drie hoofdstukken wordt onderzocht in hoeverre deze criteria voor goed lokaal overheidsbestuur nog voldoen in een samenleving waarin de doe-democratie steeds belangrijker wordt. Het onderstaande schema wordt bij deze analyse steeds als uitgangspunt gebruikt.
Tabel 7. Conceptualisering en operationaliseren van het concept 'goed lokaal overheidsbestuur' Conceptualisering
Operationalisering (Betekenis in de wetenschappelijke literatuur)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt: Democratische dimensie
Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt burgers participatiemogelijkheden
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
31
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt
hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Om dit te kunnen realiseren is het belangrijk dat de overheid in zich interesseert voor de vraag op basis van (een combinatie van) welke van de drie doelstellingen het individu besloten heeft om te participeren, zodat hierbij aangesloten kan worden. Dat is immers de doelstelling die het desbetreffende individu wenst te bereiken. Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving
Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur
Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn.
Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur
Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Rechtsstatelijke dimensie Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden
Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem). Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer). Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk). Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig). Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant). Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk).
Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen. Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
32
De plattelandscontext
4
Van oudsher is op het platteland en in kleine dorpen, met minder dan 1.000 inwoners per vierkante kilometer, de betrokkenheid van burgers bij hun directe leefomgeving zeer groot (Wageningen University, 2013, p. 1; Steenbekkers & Vermeij, 2013; Vermeij & Mollenhorst, 2008). De doe-democratie komt hier dan ook veelvuldig voor. Echter, uit onderzoek van onder andere Müller (2012) blijkt dat het in plattelandsgemeenschappen niet vanzelfsprekend is dat burgers zich actief, vanuit een ‘doe-het-zelf’-houding , inzetten ten dienste van hun directe leefomgeving (zie ook Huygen & Van Marissing, 2013; Moerkamp, Schonewille & Selten, 2013; Zwaard & Van der Specht, 2013). Integendeel, de manier waarop de lokale overheid aan haar faciliterende, enthousiasmerende en/of stimulerende rol(len) invulling geeft, blijkt hier een zeer belangrijke factor voor de burgers in hun keuze om dit al dan niet te doen (Müller, 2012, p. 3). Op het moment dat de lokale overheid in de ogen van de burgers zelf goed lokaal overheidsbestuur ten uitvoer legt, is de kans groter dat zij zich ook daadwerkelijk actief zullen inzetten (Müller, 2012, p. 10). De vraag hoe de lokale overheid dan precies aan deze rollen invulling moet geven, is echter nog niet beantwoord. Müller (2012) concludeert wel dat het in ieder geval duidelijk is dat dit niet altijd op de juiste manier gebeurt. Hij stelt bijvoorbeeld het volgende: “Soms frustreren ambtenaren de goede intenties van burgers, door bijvoorbeeld op een bureaucratische manier te reageren op de voorstellen van bewoners (BZK, 2007 en Tonkens, 2009)” (Muller, 2012, p. 10). Echter, Van Houwelingen e.a. (2014) constateren wel degelijk dat voor Nederlandse kleine dorpen, als gevolg van de door te voeren bezuinigingen en taken die naar aanleiding van de drie decentralisaties op het gemeentelijke bordje komen te liggen, veel uitdagingen bestaan op het gebied van het betrekken van burgers bij het publieke domein. Het wordt daardoor nog belangrijker dan voorheen dat de lokale overheid er ook daadwerkelijk in slaagt om aan haar nieuwe rollen zo goed mogelijk invulling te geven. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de volgende deelvraag: “Welke invloed heeft de doe-democratie al dan niet op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelandscontext?”. Ter beantwoording van deze deelvraag wordt allereerst ingegaan op de afzonderlijke cases die zich binnen deze context bevinden, namelijk: doe-democratische initiatieven in Aalburg (paragraaf 4.1), Liempde (paragraaf 4.2), Gemonde (paragraaf 4.3), Biest-Houtakker (paragraaf 4.4) en Straten (paragraaf 4.5). Per initiatief wordt steeds eerst beschreven wat het precies inhoudt en waarom het een doe-democratisch karakter heeft, daarna vindt de inhoudelijke analyse op basis van het schema zoals weergegeven in paragraaf 3.4 plaats. In deze analyse staat steeds de vraag centraal hoe de lokale overheid binnen de desbetreffende casus lokaal bestuur ten uitvoer legt (‘sein’) en hoe de lokale overheid volgens burgers zou moeten handelen in een dergelijke situatie (‘sollen’). Omdat de feitelijke tenuitvoerlegging en de wensen van de burgers zeer veel met elkaar gemeen hebben, is ervoor gekozen om deze in dit hoofdstuk in elkaars verlengde te bespreken. Immers, indien de overheid een handelingsarrangement feitelijk ten uitvoer legt dat door de initiatiefnemers wordt gewaardeerd, vinden de initiatiefnemers over het algemeen dat zij zich ook zo zou ‘moeten’ gedragen. Wanneer zij daarentegen een handelingsarrangement feitelijk ten uitvoer legt dat niet door de initiatiefnemers wordt gewaardeerd, vinden de initiatiefnemers over het algemeen dat zij zich anders zou ‘moeten’ gedragen. Ten slotte wordt in de afsluitende paragraaf van dit hoofdstuk (paragraaf 4.6) een meer algemeen antwoord gegeven op de hierboven genoemde deelvraag.
33
Paragraaf 4.1 Samen Doen! in Aalburg (Aalburg) Paragraaf 4.1.1 De casebeschrijving16 Medio 2012 constateerde burgemeester Fons Naterop dat economische en maatschappelijke ontwikkelingen dringend en onvermijdelijk vroegen om een andere relatie tussen het Aalburgse gemeentebestuur enerzijds en haar inwoners anderzijds. Hij had een situatie voor ogen waarin burgers “niet langer, in meer of mindere mate, participeren binnen een samenleving waarin de overheid als regisseur optreedt” (Van der Staak, 2014, p. 2017). Integendeel, in zijn ideaaltypische samenleving worden burgers betrokken, nemen zij zelf de touwtjes in handen en zetten zij zich actief in ten faveure van de plattelandsgemeenschap. De ‘bal’ zou volgens hem niet langer voornamelijk bij de overheid, maar meer bij de burgers zelf moeten liggen (Tonkens, 2008). De gemeente Aalburg heeft in de beginfase van dit project daarom een productenen dienstencatalogus opgesteld, aan de hand waarvan zij in beeld heeft gebracht welke taken de gemeente in de toekomst zelf onvermijdelijk zal moeten blijven uitvoeren en welke taken volgens haar eventueel ook door haar inwoners overgenomen zouden kunnen worden. Later is het project van naam veranderd van ‘gedeelde verantwoordelijkheid’, naar ‘Samen Doen! in Aalburg’. Vanaf dit moment werd niet meer enkel aan burgers gevraagd om taken uit te voeren waar de overheid de zorg niet langer voor kon dragen, maar kregen zij ook meer kansen om aan te geven wat zij zelf belangrijk vinden om te behouden of te realiseren binnen de plattelandsgemeenschap. Om het project op bovengenoemde wijze en onder haar nieuwe naam opnieuw leven in te blazen, is vanuit de gemeente op 21 maart 2013 een symposiumavond georganiseerd. Voor deze avond werden de inwoners uitgenodigd om hun visie op de leefbaarheid in Aalburg aan het voetlicht te brengen. Zij werden benaderd als zijnde deskundigen van de eigen woon- en leefomgeving en er werd bekeken wat de verschillende organisaties en personen in de Aalburgse gemeenschap in onderlinge samenwerking zelf zouden kunnen en willen realiseren om de leefbaarheid binnen de plattelandsgemeenschap te verbeteren en/of te vergroten. De ideeën die door de inwoners tijdens het begin van deze avond geopperd werden, werden later op de avond in kleine groepjes, onder leiding van vijf masterstudenten van Tilburg University, verder uitgewerkt. Gedurende het symposium werd al snel duidelijk dat er voldoende concrete projecten geopperd waren die volgens de burgers uitgevoerd zouden kunnen worden. In juli 2013 is de gemeente met deze ideeën aan de slag gegaan en heeft zij in samenspraak met de inwoners zelf tien, qua inhoud zeer uiteenlopende, projecten geselecteerd. Het was de bedoeling dat deze tien projecten ook daadwerkelijk door de inwoners vanuit een ‘doe-het-zelf’-houding opgepakt zouden worden en dat de gemeente daar waar nodig eventueel ondersteuning bij zou bieden. In Genderen hadden de inwoners bijvoorbeeld besloten dat zij het plaatselijke groen zouden adopteren en in Drongelen hadden de inwoners zichzelf ten doel gesteld om een picknickbank te realiseren langs de Maas (Van der Staak, 2014). Nu, ongeveer een jaar later, blijkt dat de burgers niet stil hebben gezeten en dat ook daadwerkelijk een aantal successen geboekt is. Van der Staak (2014) stelt: “Zo zijn er bijvoorbeeld drie buurtpreventieprojecten van de grond gekomen, waarin inwoners zelf met succes overlast (van jongeren) tegengaan en de veiligheid waarborgen, wordt gewerkt aan een beursvloer waarin ondernemers, verenigingen en vrijwilligers met elkaar in contact gebracht worden en is het Groen in de kern Genderen ‘geadopteerd’ door de bewoners,
In het kader van de nadelen die zijn verbonden aan een secundaire data-analyse dient bij deze casus, voordat zij beschreven wordt, een belangrijke kanttekening geplaatst te worden. Deze casus is in eerste instantie namelijk onderzocht in het kader van een onderzoek naar samenredzaamheid dat door medewerkers van Tilburg University is uitgevoerd. De primaire data voor specifiek deze casus heb ik ten behoeve van dat onderzoek zelf verzameld. Hierdoor kan een zogenoemd ‘rolconflict’ ontstaan en speelt de vraag of het voor mij mogelijk is om in dit onderzoek voor deze casus dezelfde afstand te bewaren als voor de andere cases het geval is. Omdat ik ten behoeve van de primaire dataverzameling voor deze casus nauwelijks interviews heb gehouden, ik heb er zelf namelijk maar één gehouden en ik heb de opnamen van een presentatiemiddag van dhr. Van de Wijdeven gekregen, en aangezien ik in dit onderzoek daarnaast grotendeels gebruik heb gemaakt van documentatie in de vorm van vergadering- en projectverslagen, ontstaat op dit gebied echter geen probleem. 17 Het rapport waarin deze tekst is weergegeven is nog niet officieel gepubliceerd, daarom zijn de paginanummers aangehouden zoals deze in het concept rapport zijn weergegeven. Dit citaat is daarnaast bevestigd door Anne-Marije Edelman, projectmanager Samen Doen! in Aalburg. 16
34
wat betekent dat zij hier nu zelf in gezamenlijkheid zorg voor dragen (p. 2018)”. Bij deze resultaten dient volgens Anne-Marije Edelman, projectmanager, opgemerkt te worden dat de belangrijkste doelstelling van de gemeente Aalburg niet enkel is om ervoor te zorgen dat de projecten die door burgers worden uitgevoerd ook allemaal concrete resultaten met zich meebrengen, maar dat het nog veel belangrijker is dat zij een ‘cultuuromslag’ te weeg brengen. De gemeente wil bereiken dat burgers vaker besluiten om zelf, zonder tussenkomst van de gemeente, initiatieven die een positieve invloed hebben op de leefbaarheid in Aalburg ten uitvoer te leggen.
Tabel 8. Dashboard 'Samen Doen! in Aalburg' (zie ook Van der Staak, 2014, p. 24)19 Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
Vanuit de idee van gedeelde verantwoordelijkheid naast de overheid ook ondernemers, onderwijs en ondernemende burgers bij het publieke domein betrekken. De leefbaarheid in de zeven Aalburgse ‘kerkdorpen’ verbeteren. Tegemoetkomen aan de veranderingen op het gebied van decentralisatie, mondige(r) burgers en bezuinigingen.
Bezuinigingsslag: ‘Nota Gedeelde Verantwoordelijkheid in Aalburg’ (2012). Conceptverandering: ‘Samen Doen in Aalburg’ wordt het motto naar aanleiding van een onderzoek van Tilburg University. Niet langer wordt gedacht vanuit bezuinigingen, maar vanuit de deskundigheid van de burger (2013). Symposium waarin burgers de kans kregen om hun eigen ideeën over de Aalburgse samenleving op tafel te leggen (2013). Tien concrete projecten , waaronder: Project Blokland, Groenadoptatie in Genderen, het verzorgen van Buurtpreventie, het realiseren van een Sociale databank etc. (2013).
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: Gemeente Aalburg Partners: In de woorden van de gemeente Aalburg is dat ‘iedereen’. “Het is aan inwoners, buurtverenigingen, ambtenaren, dorpsraden, kerken en vrijwilligers om na te denken over zaken die samen gedaan kunnen worden” (Gemeente Aalburg, 2014b, p. 1). De gedroomde partners zijn ondernemers, onderwijsinstellingen en ondernemende burgers.
Paragraaf 4.1.2 Goed lokaal bestuur in Aalburg (?): een analyse20 Zoals uit de beschrijving van deze casus duidelijk naar voren is gekomen, is in Aalburg sprake van een ‘top down’ benadering. In eerste instantie hebben de inwoners namelijk niet volledig zelf besloten om een doedemocratisch initiatief te ontplooien, maar heeft de overheid geprobeerd om hen te enthousiasmeren om hiertoe over te gaan. In de termen van Hendriks en Van de Wijdeven (2014) betekent dit dat de ‘trekkrachten’ vanuit de lokale overheid in deze casus zeer sterk zijn. Samen met haar inwoners gaat het gemeentebestuur namelijk opzoek naar concrete doe-democratische projecten. Ingevolge vinden de inwoners het een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat de verschillende projecten die in het kader van ‘Samen Doen! in Aalburg’ tenuitvoergelegd worden ook daadwerkelijk evenredig over de verschillende inwonersgroepen en de verschillende dorpskernen verspreid zijn. De gemeente wil dat wij participeren, dan moet zij er zelf voor zorgen dat er geen representativiteitsproblemen ontstaan, zo redeneren de inwoners. Edelman merkt hierbij op dat de gemeente Aalburg hier inderdaad zorg voor draagt. Om ervoor te zorgen dat de projecten niet enkel evenredig verdeeld zijn over de verschillende inwonersgroepen en kernen, maar ook qua inhoud recht doen aan de wensen en verwachtingen van de inwoners en ingevolge op voldoende draagvlak kunnen rekenen, gaat de gemeente Aalburg daarnaast samen met de inwoners in gesprek over de vraag welke concrete projecten het beste aan hun verwachtingen voldoen. Deze werkwijDit is bevestigd door Anne-Marije Edelman, projectmanager Samen Doen! in Aalburg. Het idee voor een dergelijk dashboard is ontleend aan Hendriks & Van de Wijdeven (2014). Alleen in deze paragraaf wordt dit dashboard in de lopende tekst weergegeven. Voor de dashboards die horen bij de andere cases wordt u verwezen naar bijlage 4. 20 Bij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: de beschrijving van Van der Staak (2014), een interview met Harold van de Velde (onderzoeker en betrokken volger van de casus), geluidsopnamen van presentaties van dhr. Naterop, Paul Thur en Lou Goedel, krantenartikelen en beleidsnotities. 18 19
35
ze wordt door de inwoners ten zeerste gewaardeerd. In de eerdere situatie, waarin de gemeente slechts een producten- en dienstencatalogus opgesteld had en waarin inwoners voor hun gevoel slechts konden en mochten participeren binnen door de gemeente aangewezen en strikt omlijnde projecten, hadden zij namelijk het gevoel dat de problemen en vraagstukken die echt onder de bevolking leefden niet opgepakt werden. Daardoor werd er door de inwoners weinig geparticipeerd, kwamen geen concrete projecten van de grond en was er niet voldoende draagvlak voor de weinige initiatieven die wel doorgang vonden. Als gevolg van dit nieuwe perspectief ontstaat onder de inwoners niet alleen meer draagvlak voor de projecten die tenuitvoergelegd worden, maar zijn zij ook eerder bereid om zelf te participeren, zowel in de vorm van meebeslissen als in de vorm van meedoen. De inwoners hebben nu namelijk in sterkere mate dan voorheen het gevoel dat zij ook daadwerkelijk doelen kunnen bereiken die zij zelf belangrijk vinden. Het gaat hierbij in deze casus voornamelijk om het realiseren van concrete projecten die de leefbaarheid in de wijk verbeteren. Zo stond bijvoorbeeld op de producten- en dienstencatalogus van de gemeente niet aangegeven dat een van de mogelijke projecten waarin burgers zouden kunnen participeren was gelegen in het creëren van een picknickbank langs de Maas. Naar aanleiding van gesprekken met inwoners bleek dat zij dit juist wel een zeer belangrijk project vonden ten behoeve van de leefbaarheid binnen de eigen kern. Nu de inwoners de kans hebben gekregen om dit project te realiseren, hebben zij het gevoel dat zij met hun participatie ook daadwerkelijk een klein beetje het verschil (hebben) kunnen maken. In het kader van goed lokaal overheidsbestuur kunnen uit dergelijke situaties (ten minste) twee lessen getrokken worden. Allereerst vinden de initiatiefnemers dat de lokale overheid de domeinen waarbinnen zij kunnen participeren niet op voorhand volledig dicht moet timmeren en af moet bakenen. Integendeel, zij vinden het belangrijk dat er ruimte blijft bestaan om aan te geven wat zij zelf belangrijk vinden, waarover zij zelf mee willen praten en waar zij zelf de handen voor uit de mouwen willen steken. Wanneer aan burgers deze ruimte wordt geboden, is de kans dat zij later in het proces het gevoel hebben dat hun participatie handelingsrendement oplevert of op heeft geleverd in de vorm van de oplossing van problemen of de realisatie van op voorhand beoogde projecten (verwacht handelingsrendement) groter. Uit deze casus is echter wel duidelijk naar voren gekomen dat het, wanneer aan burgers dergelijke participatiemogelijkheden worden gegeven en hen de mogelijkheid wordt geboden om publieke doelstellingen te verwezenlijken, zeer belangrijk is om ervoor te zorgen dat de interne gemeentelijke organisatie op een dergelijke situatie is voorbereid. Het vraagt namelijk om een andere houding van overheidsambtenaren dan men tot op heden gewend was. Van ambtenaren wordt namelijk in steeds sterkere mate verwacht dat zij een open houding aannemen ten opzichte van de initiatiefnemers (vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur). In de praktijk blijkt dat dit moeilijker realiseerbaar is dan op voorhand werd gedacht. De Boer e.a. (2013) constateren namelijk dat binnen de Aalburgse gemeentelijke organisatie nog zeer lang een oude, niet veerkrachtige houding, centraal stond, waarin initiatiefnemers nog teveel werden gezien als een middel om maatschappelijke problemen op te lossen en niet als participanten met een eigen visie op het publieke domein. Dit kwam voort uit het gegeven dat een groot deel van de ambtenaren bedenkingen had bij de overdracht van publieke verantwoordelijkheden aan burgers (De Boer e.a., 2013, p. 38). Naterop heeft zichzelf, nadat ambtenaren verschillende keren te sceptisch of naar zijn zin verkeerd reageerden op de initiatieven van de inwoners, gerealiseerd dat het voor het gemeentebestuur zeer belangrijk was dat de nieuwe rolverdeling die hij voor ogen had ook door de overheidsambtenaren op een juiste manier werd opgepakt. Om deze rolverdeling goed te kunnen implementeren, heeft hij in januari 2014 aan zijn gehele ambtelijke organisatie een training ‘overheidsparticipatie’ aangeboden. Van der Staak (2014) concludeert: “In deze workshop is een groep van ongeveer 55 ambtenaren, wethouders en de burgemeester aan de slag gegaan met de vraag wat ‘Samen Doen!’ precies betekent voor de overheidsorganisatie en de werkwijze van ambtenaren” (p. 23). In deze training leerden de ambtenaren onder andere dat het belangrijk is om mee te denken met initiatiefnemers en niet enkel aan te geven dat projecten bijvoorbeeld legitimiteitsproblemen met zich meebrengen en daardoor niet geïmplementeerd kunnen worden. Indien een dergelijke situatie zich voordoet, moeten zij volgens de initiatiefnemers alle aanwezige belangen zorgvuldig afwegen en indien dit geen problemen met zich meebrengt de geldende wet- een regelgeving aan de kant schuiven. Ook leerden zij dat de vrije tijd die de initiatiefnemers in hun projecten stoppen veelal niet parallel loopt met
36
de werktijden van ambtenaren, waardoor het belangrijk kan zijn om ook na werktijd eens een initiatiefnemer te bellen en te vragen hoe zijn of haar project er precies voor staat 21. Dit deden de ambtenaren voor hun training nog niet, maar erna hebben zij dit veranderd. Na afloop van deze training constateert Paul Thur, één van de actieve burgers in Aalburg, dat er ook daadwerkelijk iets ten positieve veranderd is aan de houdingen van de ambtenaren en dat zij beter inspelen op de behoeften die onder de initiatiefnemers leven. Hij stelt: “Dan merk je soms dat ’s avonds je telefoon afgaat en het iemand is van de gemeente” (…). “Ik denk tsjonge jonge wat een verandering is er gekomen. Ook gemeenteambtenaren. Het werkt! Dan krijg je een tien”. Dezelfde ervaring heeft Harold van de Velde, betrokken volger van dit project. Als meest sprekende voorbeeld noemt hij het feit dat één van de in de beginfase meest sceptische ambtenaren na de training juist gekwalificeerd kan worden als één van de belangrijkste ambassadeurs binnen de gemeentelijke organisatie. In het begin was deze ambtenaar weliswaar zeer sceptisch over de vraag of publieke taken wel door burgers uitgevoerd konden worden, maar tegenwoordig doet hij er volgens Van de Velde alles aan om ervoor te zorgen dat burgers ook daadwerkelijk worden voorzien in hun behoeften. Het is volgens de initiatiefnemers voor dergelijke ambtenaren overigens zeer belangrijk dat zij niet te nadrukkelijk aanwezig zijn, maar het initiatief wel volgen, ook buiten overheidswerktijden en dat zij initiatiefnemers ondersteuning bieden op het moment dat zij aangeven daar behoefte aan te hebben. Een hier goed op afgestemde interne overheidsorganisatie is daarvoor zoals al eerder is aangegeven noodzakelijk. Omdat de initiatieven die door inwoners worden opgestart veelal worden gefinancierd vanuit overheidsmiddelen, is het volgens de gemeentelijke organisatie zelf belangrijk dat zij de effectiviteit en de efficiëntie van de initiatieven in de gaten blijft houden en in het kader hiervan bijstuurt indien dit nodig blijkt. Deze gedachtegang wordt door de initiatiefnemers onderstreept. Zij zien het zelfs als een rol van de overheid om ervoor te zorgen dat ook andere partners bij de initiatieven betrokken worden, zodat eventueel ‘winwinsituaties’ kunnen ontstaan, waardoor het voorgenomen initiatief niet (volledig) uit de publieke middelen gefinancierd hoeft te worden. Dit is een rol die Naterop graag op zich neemt. Als voorbeeld noemt hij trots de nieuwbouw van de voetbalvereniging Achilles Veen: “Ik kan me voorstellen dat Achilles Veen voor zijn nieuwbouw verf nodig heeft (…). De club kan er vrijwilligerswerk voor de onderneming die ze daaraan helpt tegenover stellen. Dan creëer je een win-winsituatie. Dat is goed voor de gemeenschap zelf”. Ook Thur is zeer positief over deze rol van de gemeente en onderstreept de gedachte dat dergelijke ‘winwinsituaties’ er niet alleen voor kunnen zorgen dat de kans dat maatschappelijke problemen ook daadwerkelijk opgelost worden en dat projecten ook daadwerkelijk gerealiseerd worden veel groter is (effectiviteit), maar ook dat dit veel goedkoper gebeurt (efficiëntie). Hij noemt als voorbeeld één van de deelprojecten die is uitgevoerd in Genderen: “Ook het bedrijfsleven is erbij betrokken. Er waren drie of vier bedrijven die spontaan met een vinkmachine aankwamen of met bladblazers. Dus ook bedrijven die spullen meebrengen, waar ze eigenlijk anders geld voor vragen doen nu mee”. Thur merkt hierbij op dat dergelijke door de gemeente geïnitieerde samenwerkingsverbanden niet alleen zeer positief uit pakken in het kader van effectief en efficiënt overheidsbestuur, maar dat zij de initiatiefnemers ook het gevoel geven dat de overheid hun inspanningen waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties) en dat zij sneller problemen kunnen oplossen of concrete projecten kunnen realiseren (verwacht handelingsrendement). Wanneer de gemeente zich daarentegen teveel bezighoudt met de efficiëntie van de door inwoners geopperde projecten, loopt zij de kans dat de initiatiefnemers het gevoel hebben dat hun participatie ‘an sich’ niet gewaardeerd wordt (selectieve burgerlijke gratificaties). In dergelijke situaties denken zij namelijk dat de gemeente hun participatie enkel een goed instrument vindt om bijvoorbeeld de voorgenomen bezuinigingen te kunnen bekostigen. Ondanks het feit dat de bezuinigingsoverwegingen in Aalburg wel degelijk een zeer belangrijke factor vormden op basis waarvan het gemeentebestuur heeft besloten om burgers meer participatiemogelijkheden te bieden, is het belangrijk gebleken dat de lokale overheid niet te transparant is over deze overweging. Het is weliswaar belangrijk dat zij ten opzichte van de initiatiefneIn de wetenschappelijke literatuur staat dit ook wel bekend als het verschil tussen de systeem- en de leefwereld (o.a. Habermas, 1991; Kunneman, 2005; Meurs e.a., 2006; Oude Vrielink & Van de Wijdeven, 2011; Van der Steen e.a., 2013). 21
37
mers duidelijk en transparant omschrijft wat zij van hen verwacht en wat de initiatiefnemers anderzijds van haar kunnen verwachten, maar de overwegingen waarom zij deze verwachtingen heeft, kan zij beter achterwege laten of anders ‘framen’, zo blijkt uit de reactie van de plaatselijke (actieve) bewoners (De Boer e.a., 2013). Aan de rechtsstatelijke criteria voor goed lokaal overheidsbestuur wordt binnen de primaire data die voor deze casus beschikbaar is niet of nauwelijks aandacht besteed. Hierdoor is het helaas niet mogelijk om hier verdere uitspraken over te doen dan hetgeen in deze analyse zijdelings al aan bod is gekomen.
Tabel 9. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Aalburg: een samenvattend overzichtsschema22 Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Zorgt voor een evenredige verdeling van de projecten over de kernen en inwonersgroepen.
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Er zorg voor draagt dat de initiatieven evenredig over de zeven ‘kernen’ en inwonersgroepen verdeeld zijn. Er zorg voor draagt dat binnen de samenleving voldoende draagvlak voor de geopperde initiatieven aanwezig is.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
burgers
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus: Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten
Stelt een producten- en dienstencatalogus op, waarin per taak is aangegeven of burgers deze in de toekomst moeten uitvoeren of dat het een taak van haarzelf blijft. Gaat met de inwoners het gesprek aan over de vraag welke projecten aan hun verwachtingen voldoen en welke zij graag zelf ten uitvoer zouden willen leggen. Betrekt anders partners bij het initiatief. Bevordert zogenoemde ‘winwinsituaties’.
De projecten waarbinnen burgers kunnen participeren niet meteen op voorhand dichttimmert, maar er zorg voor draagt dat initiatiefnemers ook kunnen meebeslissen en meedoen binnen projecten en domeinen die zij zelf belangrijk vinden.
Andere partners bij het initiatief betrekt, omdat dit ervoor zorgt dat initiatiefnemers het gevoel hebben dat hun inspanningen gewaardeerd worden (selectieve burgerlijke gratificaties). Andere partners bij het initiatief betrekt, omdat problemen dan
Alleen in deze paragraaf wordt dit overzichtsschema in de lopende tekst weergegeven. Voor de overzichtsschema’s die behoren bij de andere cases wordt u verwezen naar bijlage 4. Bij deze tabel dient daarnaast opgemerkt te worden dat zij slechts een aanvulling is op hetgeen in deze paragraaf is beschreven. Er zijn namelijk ook kruisverbanden tussen de verschillende vakken uit deze tabel die uit deze tabel niet duidelijk naar voren komen. Deze tabel geeft daardoor een enigszins versnipperd beeld van de casus, maar dit betekent niet dat zij niet door de lezer gebruikt kan worden om alle gelezen informatie enigszins te ordenen. Dit geldt ook voor de tabellen over de andere cases die in bijlage 4 zijn opgenomen. 22
38
uitvoer legt:
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Biedt haar ambtenaren een training overheidsparticipatie aan, zodat zij leren hoe zij het beste om kunnen gaan met ‘doeners’. Neemt alleen contact op met initiatiefnemers en andere participanten onder werktijd. Neemt contact op met initiatiefnemers en andere participanten buiten werktijd.
sneller opgelost kunnen worden en voorgenomen projecten sneller gerealiseerd kunnen worden (verwacht handelingsrendement). Zich realiseert dat het belangrijk kan zijn om ook na werktijd contact op te nemen met initiatiefnemers en andere participanten of eens bij hen langs te gaan. Burgers niet het gevoel geeft dat zij hun participatie enkel kwalificeert als zijnde een instrument op basis waarvan de voorgenomen bezuinigingen bereikt kunnen worden (dit heeft een negatieve invloed op de selectieve burgerlijke gratificaties die door initiatiefnemers en andere participanten ervaren worden).
Er zorg voor draagt dat de interne gemeentelijke organisatie is toegerust om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de initiatiefnemers – dit betekent op de achtergrond aanwezig zijn en inspringen wanneer de initiatiefnemers aangeven hier behoefte aan te hebben - (dit kan eventueel bereikt worden door ambtenaren trainingen te geven)
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus:
Bevordert zogenoemde ‘win-winsituaties’.
Er zorg voor draagt voor dat het initiatief zo effectief mogelijk te uitvoer wordt gelegd, bijvoorbeeld door het inschakelen van partners.
Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn. Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus:
Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Bevordert ‘win-winsituaties’. Benadert de participatie van burgers instrumenteel als zijnde een efficiënt middel om maatschappelijke problemen op te lossen.
Er zorg voor draagt dat het initiatief zo efficiënt mogelijk ten uitvoer wordt gelegd, bijvoorbeeld door het inschakelen van partners en door het creëren van ‘win-winsituaties’. Burgers niet het gevoel geeft dat zij hun participatie enkel kwalificeert als zijnde een instrument op basis waarvan de voorgenomen bezuinigingen bereikt kunnen worden. Hierdoor loopt zij namelijk het risico dat initiatiefnemers en participanten zich volledig terugtrekken uit het publieke domein.
Rechtsstatelijke dimensie Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende
Houdt de geldende wet- en regelgeving zeer strikt in de gaten en verbiedt een initiatief indien het hier niet aan voldoet. Gaat flexibel om met geldende wet- en regelgeving wanneer op basis van een zorgvuldige belangenafweging blijkt dat dit moge-
39
Het niet voldoen aan geldende wet- en regelgeving niet noemt als een reden op basis waarvan een initiatief niet ten uitvoer gelegd mag worden als zij nog niet gekeken heeft of hier eventueel een oplossing voor bedacht kan worden.
wet- en regelgeving houden (legitiem).
lijk is.
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer)
Onbekend
Onbekend
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk)
Onbekend
Onbekend
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens al dan niet wordt besloten om af te wijken van geldende wet- en regelgeving.
Belangen zorgvuldig afweegt alvorens al dan niet wordt besloten om af te wijken van geldende wet- en regelgeving.
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig) Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk)
Maakt inzichtelijk wat zij precies van de initiatiefnemers verwacht. Maakt inzichtelijk wat de initiatiefnemers precies van haar kunnen verwachten. Is transparant over het feit dat zij burgers wil laten participeren omdat dit bezuinigingen oplevert.
Inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten (bijvoorbeeld waar zij wel of geen ondersteuning bij kan bieden). Het niet laat blijken indien bezuinigingsoverwegingen ten grondslag liggen aan het bieden van participatiemogelijkheden aan burgers.
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus: Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen. Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken. *De groen gemarkeerde handelingsarrangementen worden door de respondenten gewaardeerd, terwijl dit voor de rood gemarkeerde handelingsarrangementen niet het geval is.
40
Paragraaf 4.2 Stichting Promotie Projecten Leefbaar in Liempde (Liempde) Paragraaf 4.2.1 De casebeschrijving Als gevolg van de afname van de plaatselijke bedrijvigheid waren de inwoners van Liempde bang dat het welvarende verenigingsleven en de leefbaarheid binnen deze gemeenschap in gevaar zou komen (SPPiLL, 2014b, p. 1). Dat is de reden dat de plaatselijke Ondernemers Vereniging (OVL) zich hier zeer nadrukkelijk mee bezig heeft gehouden. In 2009 presenteerde zij een zogenoemde ‘mastervisie’, waarin zij beschrijft hoe zij de toekomst van de kern Liempde precies voor zich ziet. Deze mastervisie richt zich voornamelijk op de leefbaarheid binnen de plattelandsgemeenschap en de economische ontwikkeling van het centrum. Naar aanleiding van deze ‘mastervisie’ heeft de OVL een plan van aanpak opgesteld dat gericht is op twee ontwikkelingsfasen. De eerste fase heeft als doelstelling om het ‘wij-gevoel’ binnen de gemeenschap te versterken. Hieraan is en wordt aandacht besteed door middel van evenementen zoals ‘Op Liemt Gemunt’, ‘Liemt in het Licht’ en ‘Liemt lopt Uit (kerstmarkt)’ (SPPiLL, 2014b, p. 1). De tweede fase is gericht op meer economische overwegingen en moet Liempde een economische impuls geven. Ter realisatie hiervan heeft de OVL het stimulerings- en begrotingsplan ‘Liempde Gastvrij Hart van Het Groene Woud’ opgesteld. Dit plan zou er aan moeten bijdragen dat de toeristische en recreatieve mogelijkheden binnen Liempde worden versterkt, zodat zij weer een klassieke dorpskern gelegen midden in het Nationaal Landschap Het Groene Woud wordt. Omdat de OVL niet verantwoordelijk wilde zijn voor de financiën en de verantwoordingsprocedures die met deze projecten samenhangen, is de Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (SPPiLL) opgericht. De bestuursleden van deze stichting stellen: “De stichting heeft als doel het bevorderen van de sociale cohesie binnen de dorpsgemeenschap Liempde door het versterken van de Leefbaarheidsdriehoek Liempdenaren-Verenigingen-Ondernemers en het uitdragen van Liempde als Gastvrij Hart van Het Groene Woud” (SPPiLL, 2014b, p. 1). In het totaal zijn ter bevordering van deze doelstelling vijftig, kleine en grote, projecten opgestart, zoals het aanbieden van wandel- en fietsroutes, het aanbieden van dag- en eetarrangementen en het plaatsen van paneeltjes bij monumentale panden. Ook heeft SPPiLL zich hardgemaakt voor een toeristisch bezoekers-/informatiecentrum binnen de gemeenschap. In het totaal worden deze projecten op poten gezet door het bestuur van SPPiLL (6 leden) in samenwerking met het projectbureau (3 leden) en vijf projectgroepen (20 leden), namelijk de projectgroepen: Liemt in Uitvoering, Natuur- & Cultuurprojecten, Bezoekerscentrum Liempde, Het Wij-Gevoel en Liempde, Gastvrij Hart van het Groenenwoud. Daarnaast zijn er ongeveer 180 vrijwilligers die zich op ad hoc basis inzetten voor diverse projecten. Het project Gastvrij Centrum wordt gezien als een van de belangrijkste concrete projecten (SPPiLL, 2012f, p. 2). De initiatiefnemers stellen met betrekking tot dit project het volgende: “Doel is om het centrum van Liempde gastvrijer en aantrekkelijker te maken voor u als inwoner en voor bezoekers van buitenaf. Dit betekent onder meer minder (hardrijdend) verkeer, minder geparkeerde auto’s in het directe zicht en een sfeervoller aangekleed centrum” (SPPiLL 2012f, p. 2). Alle vijf de genoemde projectgroepen werken zeer nauw samen met het gemeentebestuur. Niet alleen is Rob Dito, lid van de Dorpsraad Liempde, bestuurslid van SPPiLL, ook maakt hij samen met onder andere Michaél Michels, de voorzitter van SPPiLL, deel uit van de gemeentelijke ‘Stuurgroep Innovatieve Samenwerking SPPiLL-Gemeente Boxtel’. Vanuit de gemeente hebben wethouder Peter van de Wiel en hoofd Sociale Zaken en Arbeidsmarktbeleid Gerard Schönfeld zitting in deze stuurgroep. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze stuurgroep is opgericht, omdat SPPiLL van de gemeente Boxtel de status ‘experiment’ heeft meegekregen. Binnen de stuurgroep wordt namelijk geëxperimenteerd met de vraag hoe de relatie tussen het overheidsbestuur enerzijds en de initiatiefnemers anderzijds het beste ingevuld kan worden, zodat hier voor eventuele toekomstige, soortgelijke projecten van geleerd kan worden (Gemeente Boxtel, 2012).
41
Paragraaf 4.2.2 Goed lokaal bestuur in Liempde (?): een analyse23 Het belangrijkste project waarmee de initiatiefnemers bezig zijn, is zoals zojuist al is aangegeven, de herstructurering en herinrichting van het centrum als zijnde het ‘Gastvrij Hart van Het Groene Woud’. Doordat dit project gevolgen heeft voor alle Liempdenaren vinden de initiatiefnemers het zeer belangrijk dat hun initiatief breed gedragen wordt en dat alle burgers de mogelijkheid hebben om hun standpunt(en) in te brengen. Uiteindelijk is het namelijk de bedoeling van de initiatiefnemers om er zo goed en zo kwaad als het gaat voor te zorgen dat het centrum dusdanig aangepast wordt, zodat het tegemoet komt aan zo veel mogelijk wensen die onder de bewoners leven. Met andere woorden, zij vinden dat het initiatief “open to all” (Fung, 2006) moet zijn en dat iedereen de kans moet krijgen om duidelijk te maken waar volgens hem of haar het ideale centrum aan moet voldoen. Ton de Rooij, één van de initiatiefnemers, stelt: “We kiezen als uitgangspunt de inbreng van de bewoners; anderzijds worden er ook spontaan nieuwe beelden opgeroepen. De combinatie kan tot mooie resultaten leiden, maar mag niet resulteren in een visie die alleen door de projectgroep c.q. SPPiLL gedragen wordt”. Aangezien de inbreng van de bewoners centraal wordt gesteld, is het volgens Michael Michels, de voorzitter van SPPiLL, zeer belangrijk dat zij ook daadwerkelijk expliciet bij de ideeën van de initiatiefnemers betrokken worden en de kans krijgen om in discussie te gaan op het moment dat zij het ergens niet mee eens zijn. Dit is de reden dat door SPPiLL bijeenkomsten worden geïnitieerd, waarvoor alle bewoners uitgenodigd worden. Michiels stelt in één van de uitnodigingen voor een dergelijke bijeenkomst: “We zorgen er vooral voor dat u op uitgebreide wijze uw ideeën en suggesties over het centrum van Liempde in kunt brengen”. Omdat SPPiLL binnen de gemeente Boxtel wordt gezien als een zogenoemd experiment, aan de hand waarvan wordt gekeken hoe de gemeente zich in de doe-democratie het beste kan opstellen, is de verantwoordelijke wethouder, Peter van de Wiel (Combinatie95), zeer nauw bij het initiatief betrokken. Samen met de initiatiefnemers brengt hij in beeld welke taken door de initiatiefnemers zelf opgepakt kunnen worden en welke taken door de gemeente verzorgd dienen te worden. Het zorgen voor voldoende representativiteit is, zo blijkt uit de vergaderstukken van de ‘stuurgroep’ die richting geeft aan het initiatief, zowel volgens de wethouder als volgens de initiatiefnemers vervolgens een taak die door de initiatiefnemers zelf opgepakt kan en dient te worden. Deze rolverdeling heeft op het eerste gezicht als consequentie dat de gemeentelijke overheid zich hier niet druk over hoeft te maken. Echter, Van de Wiel merkt evenals de initiatiefnemers op dat het wel degelijk belangrijk is dat de gemeente in de gaten houdt of de door haar gesteunde initiatieven ook daadwerkelijk representatief zijn en dat de gemeente zich daardoor hier ook daadwerkelijk mee bezig houdt. Indien dit niet het geval is, zal de gemeente volgens Van de Wiel en de initiatiefnemers op dit punt duidelijk tegenwicht (moeten) bieden. Het gemeentebestuur zal/moet er op dat moment zorg voor dragen dat de initiatiefnemers het belang van representativiteit inzien én ingevolge in sterkere mate andere burgers bij hun ideeën gaan betrekken. Indien na een eerste waarschuwing de geconstateerde problemen niet worden opgelost, zou het gemeentebestuur er zelfs toe over mogen gaan om het initiatief gedeeltelijk of volledig stop te zetten, zo redeneert de wethouder. Of de initiatiefnemers het hier ook mee eens zijn, is nog maar de vraag. Zij zijn namelijk over het algemeen van mening dat hun initiatieven per definitie ten goede komen aan de gehele gemeenschap. Een spanningsvolle situatie, waarin de gemeente zich geroepen heeft gevoeld om bij te sturen, heeft zich overigens voorgedaan binnen deze casus. Zoals zojuist al is aangegeven, hebben de initiatiefnemers in het begin van het project voor het stadscentrum een speciale bijeenkomst georganiseerd waar de bewoners de kans kregen om te reageren op de ideeën voor het centrum en eventueel zelf ideeën in konden dienen. Bij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: de brief uitnodiging kennismakingsbezoek Mark Buijs, de brief verenigingen, het deelverslag horecaoverleg 27-9-2012 gastvrij centrum, het deelverslag vergadering innovatieve samenwerking gemeente 22-10-2012, doelstelling gastvrij centrum, investeringsvoorstel SPPiLL, memo College van B&W, Persbericht Liemt in uitvoering, Persuitnodiging Innovatieve samenwerking SPPiLL, verslag overleg gastvrij centrum Liempde 27-4-11, verslag projectgroepvergadering gastvrij centrum 18-10-2012, verslag projectgroepvergadering gastvrij centrum 31-10-2012, verslag projectgroepvergadering Liemt in Uitvoering 24-01-2013, verslag projectgroepvergadering Liemt in Uitvoering 14-02-2013, verslag projectgroepvergadering Liemt in Uitvoering 25-04-213, verslag projectgroepvergadering Liemt in uitvoering 23-05-2013, verslag stuurgroep 22-10-2012, verslag stuurgroep 28-01-2013, verslag stuurgroep 25-02-2013, verslag stuurgroep 25-03-2014, verslag stuurgroep 25-04-2013, verslag stuurgroep 12-06-2013 en verslag stuurgroep 22-07-2013. 23
42
Op basis van de reacties en alle ingediende ideeën hebben de initiatiefnemers vervolgens een selectie gemaakt. Deze selectie wilden zij graag terugkoppelen naar de inwoners alvorens zij het project ook daadwerkelijk ten uitvoer zouden leggen. Op het moment dat dan zou blijken dat het overgrote deel van de plattelandsbevolking zich niet kan vinden in de geopperde ideeën zou het namelijk nog mogelijk zijn om deze aan te passen. Van de Wiel vraagt zich op dit moment af hoe representatief de ideeën volgens de initiatiefnemers precies moeten zijn en stelt: “Hebben jullie al nagedacht over hoe om te gaan met de situatie dat bepaalde plannen door een meerderheid worden omarmd maar door een grote of kleine minderheid niet worden gewaardeerd?”. Aangezien de initiatiefnemers aangeven dat zij hier zelf nog niet over nagedacht hebben, geeft de wethouder tips en stuurt hij op deze manier enigszins bij. Hij is namelijk van mening dat de initiatiefnemers door een dergelijke reactie niet overvallen mogen worden, omdat dit indirect mogelijk negatieve consequenties heeft voor het beeld dat de andere inwoners van de overheid hebben. Ondanks dat Van de Wiel en de initiatiefnemers het zorgen voor voldoende representativiteit in eerste instantie niet zien als een rol voor het gemeentebestuur zelf, wordt het gemeentebestuur indien niet aan dit criterium wordt voldaan, door andere burgers hier wel degelijk op aangekeken, zo redeneert Van de Wiel. Het in deze context op de juiste momenten bieden van tegenwicht is daarom een cruciale rol die door de gemeentelijke overheid in het kader van goed lokaal overheidsbestuur vervuld moet worden. Ook met betrekking tot het afleggen van verantwoording voor de gemaakte keuzes ten opzichte van de plattelandsbevolking zien de initiatiefnemers een belangrijke rol voor zichzelf weggelegd. Désiré van Laarhoven, één van de initiatiefnemers, stelt: “We zullen [ten opzichte van de inwoners, toevoeging MvdS] aan moeten geven welke ideeën we hebben binnengekregen en welke selectie hieruit is gemaakt. We zullen daarbij goed moeten motiveren wat we doen en waarom we daaraan beginnen”. Ook Michels ziet het belang in van een dergelijke verantwoording. Hij concludeert dat het steeds belangrijk is om zowel geboekte successen als tegenslagen goed te blijven communiceren, ook ten opzichte van niet-actieve burgers. Het feit dat de initiatiefnemers het afleggen van verantwoording ten opzichte van de plattelandsbevolking zien als een taak voor zichzelf en niet zozeer voor de gemeentelijke overheid, betekent niet per definitie dat zij ook van mening zijn dat het gemeentebestuur in het geheel geen verantwoording af hoeft te leggen. Integendeel, de initiatiefnemers vinden het wel degelijk belangrijk dat de lokale overheid hier in hun onderlinge relatie zorg voor draagt. Verantwoording moet door de (lokale) overheid voornamelijk afgelegd worden met betrekking tot de keuzes die zij heeft gemaakt over de projecten die door de initiatiefnemers voorgedragen zijn. De vraag waarom een project wel of niet geaccepteerd en/of financieel ondersteund wordt, speelt hierbij een centrale rol. In het afleggen van een dergelijke vorm van verantwoording schiet de lokale overheid op dit moment echter nog duidelijk te kort, zo komt duidelijk uit deze casus naar voren. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de initiatiefnemers het voor zichzelf een zeer belangrijke taak vinden om het gemeentebestuur om nadere uitleg te vragen op het moment dat zij keuzes maakt die niet begrepen worden of naar de mening van de initiatiefnemers nog niet voldoende onderbouwd zijn (tegenwicht). Michels heeft daarom bijvoorbeeld op 20 januari 2013 een mail naar het gemeentebestuur gestuurd met als onderwerp ‘Gesprek Ruimtelijke Ordening’, omdat hij een gesprek wilde arrangeren tussen de initiatiefnemers enerzijds en het gemeentebestuur anderzijds. Dit gesprek moest volgens hem plaatsvinden naar aanleiding van een drietal door de initiatiefnemers ingediende projecten die de gemeente zonder nadere verantwoording had afgewezen. Nader bepaald ging het om projecten die in de ogen van Michels, naar aanleiding van eerdere gesprekken met de gemeente, onder de volledige verantwoordelijkheid en vrijheid van de initiatiefnemers zouden moeten vallen en ingevolge door de lokale overheid enkel ter kennisgeving aangenomen mochten worden. Dit terwijl het gemeentebestuur van mening was dat deze projecten juist volledig onder haar eigen verantwoordelijkheid vielen. Uit dit voorbeeld komt duidelijk naar voren dat het afleggen van verantwoording onvermijdelijk samengaat met transparantie over de vraag wat de verschillende partijen van elkaar verwachten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de initiatiefnemers het in ieder geval zeer belangrijk vinden dat zij niet alleen mogelijkheden krijgen om mee te praten over eventuele beleidsplannen, maar ook de verantwoordelijkheid krijgen om de tijdens deze gesprekken geopperde ideeën ook daadwerkelijk zelf mee uit te voeren en hier volledig de verantwoordelijkheid voor willen dragen. Een deel van hun participatieplezier is namelijk verscholen in het samen met
43
andere burgers tot stand brengen van concrete projecten en het oplossen van maatschappelijke problemen (selectieve sociale baten, verwacht handelingsrendement). Naar aanleiding van de brief van Michels werd binnen het gemeentebestuur het belang van een transparante vaststelling van verwachtingen over en weer duidelijk. Daarom heeft zij de vraag om een gesprek in te gelasten geaccepteerd. In dit gesprek heeft de gemeente duidelijk gemaakt wat zij van de initiatiefnemers verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Ook heeft zij verantwoording afgelegd voor de redenen op basis waarvan zij zich soms intensiever met de projecten meende te ‘bemoeien’ dan naar de mening van de initiatiefnemers gewenst was. Hierdoor is het verwachtingenmanagement bijgesteld en weten beide partijen waar zij aan toe zijn. De toelichting van de gemeente op haar houding heeft ervoor gezorgd dat de initiatiefnemers hier voortaan meer begrip voor hebben en ingevolge de gemeente ook voortaan sneller bij hun initiatieven zullen betrekken. Zo is bij een vergadering tussen de initiatiefnemers onderling bijvoorbeeld opgemerkt dat zij wel op tijd met Gerard Schönfeld, een vertegenwoordiger van de gemeente, het gesprek aan moeten gaan en hem niet onnodig moeten passeren. Echter, ondanks het gegeven dat de initiatiefnemers de houding van het gemeentebestuur wel degelijk beter begrijpen, zijn zij het niet altijd met deze houding eens. De belangrijkste frustraties houden verband met het feit dat de initiatiefnemers in de praktijk niet altijd voldoende ruimte ervaren om ook daadwerkelijk te participeren. Deze problemen worden ook binnen de gemeentelijke organisatie erkend. In een memo van het College van Burgemeester en Wethouders stelt Snellen bijvoorbeeld: “In de praktijk blijkt dat we in Boxtel beschikken over regels (…) die eerder gebaseerd zijn op beheersing dan op vertrouwen. Hierdoor is in de openbare ruimte weinig mogelijk zonder vergunningen of ontheffingen. Dit leidt dan vanwege procedures tot langere doorlooptijden en extra kosten”. Doordat deze problemen bekend zijn, heeft het College van Burgemeester en Wethouders gezocht naar een oplossing op basis waarvan het voor de initiatiefnemers wel degelijk mogelijk zou worden om projecten te ontplooien, zonder dat zij daarvoor keer op keer allerlei vergunningen of ontheffingen dienen aan te vragen. De oplossing werd gevonden in een zogenoemde ‘proeftuin’, waarin het gemeentebestuur per project middels een zorgvuldige belangenafweging bekijkt of de bestaande regels ter zijde geschoven kunnen worden. De gemeente is flexibel en veerkrachtig daar waar zij dit mogelijk acht, maar benadrukt wel degelijk het belang van de legitimiteit daar waar dat nodig is, zo luidt de afspraak. In de praktijk ervaren de initiatiefnemers echter dat de gemeente veelal terug kruipt in haar oude rol en zich ondanks deze afspraak steevast beroept op wettelijke regelingen zonder dat daar een zorgvuldige belangenafweging aan vooraf gaat. Hierdoor krijgen de initiatiefnemers naar eigen zeggen niet voldoende kansen krijgen om ook daadwerkelijk te participeren. Tijdens een stuurgroepvergadering geeft één van de initiatiefnemers aan dat hij het gevoel heeft dat hij in de praktijk als gevolg van beknellende wet- en regelgeving, ondanks de gemaakte afspraken, niet voldoende kansen krijgt om ook daadwerkelijk te participeren. Hij stelt: “We hebben te maken met kaders, beklemmende regels (…)”. Terloops concludeert Van de Wiel vervolgens: “Je moet oppassen met het buiten de strakke, juridische kaders gaan, omdat je dan het risico loopt dat er bezwaarmakers komen”. Schönfeld vult hierbij aan: “Het College en de Gemeenteraad hebben alles dichtgetimmerd, de juridische medewerkers moeten hiermee werken en de ambtenaren moeten derhalve gewoon de regels toepassen”. Deze twee opmerkingen van de zijde van het gemeentebestuur zorgen ervoor dat de initiatiefnemers twijfelen over de vraag of de gemeente de gemaakte afspraken wel na wil komen of dat het eigenlijk gewoon loze beloften zijn. Daardoor hebben de initiatiefnemers het gevoel dat zij onfatsoenlijk behandeld worden, simpelweg omdat gemaakte afspraken naar hun mening niet (in voldoende mate) nagekomen worden. Volgens Van de Wiel is het niet nakomen van deze afspraken geen kwestie van onwil, maar van praktische problemen die zich voordoen binnen de interne gemeentelijke organisatie in Boxtel. Volgens hem staan hier namelijk twee problemen centraal. Allereerst zijn de medewerkers niet altijd even goed toegerust op nieuwe vormen van burgerparticipatie, waardoor zij burgers niet altijd voldoende participatiemogelijkheden bieden. Durven loslaten blijkt in de praktijk erg moeilijk en om dit probleem op te lossen, moet de interne organisatie aangepast worden, zo concludeert Van de Wiel. Dit wil hij onder andere bereiken door het geven van trainingen en cursussen aan de desbetreffende ambtenaren, maar voor een dergelijke cultuurverandering
44
is volgens hem wel tijd nodig. Daarnaast is de interne gemeentelijke organisatie momenteel nog zo ingericht dat veel ambtenaren moeten besluiten over hetzelfde initiatief, omdat het initiatief verschillende beleidsterreinen bekleedt. De initiatiefnemers hebben daardoor volgens hem soms terecht het gevoel dat zij van het kastje naar de muur gestuurd worden. Dat is de reden dat Van de Wiel er gedurende het initiatief voor heeft gekozen om één ambtenaar aan te stellen die fungeert als contactpersoon voor de initiatiefnemers. Vanaf het moment dat deze contactpersoon is aangesteld, verloopt de communicatie en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeente enerzijds en de initiatiefnemers anderzijds volgens hem en de initiatiefnemers zelf beduidend beter. Bij deze cultuuromslag binnen de gemeentelijke organisatie hoort volgens de initiatiefnemers ook een nieuwe wijze van denken over efficiënt overheidsbestuur. Het gemeentebestuur zou namelijk nog teveel denken vanuit kostenmodellen en te weinig vanuit verdienmodellen. Michels stelt dat het initiatief van SPPiLL namelijk wel degelijk ook zogenoemde (terug-)verdienmogelijkheden voor het openbaar bestuur biedt. “In het project zitten diverse verdienmogelijkheden die bijdragen aan een structurele financiering ten behoeve van het versterken van het landschap en de leefbaarheid van Liempde”, zo concludeert hij. Als voorbeeld noemt hij: “SPPiLL heeft in de afgelopen twee jaar een systematiek ontwikkeld waarbij de verkoop van bezoekersarrangementen financiële middelen oplevert die worden aangewend voor projecten zoals het zorgen voor het versterken van het landschap”. Daarnaast ziet het gemeentebestuur tot op heden veelal over het hoofd dat de initiatiefnemers en andere vrijwilligers wel degelijk ook in staat zijn om zelf de handen uit te mouwen te steken en zo op de projectkosten te besparen. Mari van der Velden, penningmeester van SPPiLL, stelt in zijn investeringsvoorstel: “Na de planvormingsfase zullen de werkzaamheden door zowel vrijwilligers als professionele krachten uitgevoerd worden. (..). SPPiLL heeft de afgelopen jaren volop ervaring opgedaan met deze werkwijze. Zo werden in de periode 2010-2012 ruim tienduizend vrijwilligersuren gestoken in de Liempdse SPPiLL-projecten”. Ten slotte moet het gemeentebestuur zich volgens de initiatiefnemers in deze context realiseren dat het geven van ruimte aan participanten er uiteindelijk op de langere termijn voor zal zorgen dat het gemeentebestuur zelf in sterke mate ontlast wordt, doordat zij bepaalde overheidstaken niet langer op zich zal hoeven nemen. Van der Velden stelt: “Doordat er meer vanuit het lokale veld wordt voorbereid en georganiseerd is de verwachting dat de personele inzet bij de gemeente aanzienlijk afneemt en dus tot een besparing leidt”. Nog te vaak geeft de gemeente volgens de initiatiefnemers echter aan dat projecten niet tenuitvoergelegd kunnen worden, omdat ze te duur zijn.
Paragraaf 4.3 Leefbaarheidsgroep Gemonde (St. Michielsgestel) Paragraaf 4.3.1 De casebeschrijving “Het begon met grote, felgekleurde legostenen bij de toegangswegen naar de dorpskern. Ze werden er neer gezet om alle Gemondenaren uit te nodigen mee te “bouwen” aan de leefbaarheid en vitaliteit van hun dorp” (Leefbaarheidsgroep Gemonde, 2014, p. 1). In 2008 is de Stichting Leefbaarheidsgroep Gemonde in het leven geroepen, met als doelstelling om te zorgen voor: “Goed wonen en leven in Gemonde voor jong en oud nu en in de toekomst” (Leefbaarheidsgroep Gemonde, 2013, p. 1). Nadat de legostenen geplaatst waren, werden in oktober en december 2008 twee drukbezochte dorpsbijeenkomsten georganiseerd, waar bewoners werden uitgenodigd om hun gedachten en ideeën over de leefbaarheid in Gemonde met de Leefbaarheidsgroep te delen. Op basis van de uitkomsten van deze twee bijeenkomsten heeft het bestuur van de stichting op 28 september 2009 een eerste visie op de ontwikkeling van de plattelandsgemeenschap voorgelegd aan alle belangstellende Gemondenaren. Op deze avond werd eveneens de inschrijving voor een zogenoemde ‘klankbord groep’ geopend. Alle Gemondenaren mochten zich hiervoor opgaven. De taak van deze groep was om een programma op te stellen, ook wel een Integraal Dorpontwikkelingsplan (IDOP) genoemd24, met “projecten voor de lange en korte termijn” (Leefbaarheidsgroep Gemonde, 2014, p.
“De provincie wil de leefbaarheid in de dorpen en wijken verbeteren. Zij doet dit onder andere door het stimuleren van integrale dorpontwikkelingsplannen (IDOP’s)” (Provincie Noord-Brabant, 2014, p. 1). 24
45
1). Enthousiast is een aantal vrijwilligers hiermee aan de slag gegaan en op 11 februari 2010 is het conceptprogramma in de klankbordgroep voor de laatste keer besproken. In het totaal bestaat de uitvoeringsagenda uit een veertiental projecten, vallend onder de verantwoordelijkheid van vier werkgroepen, namelijk de werkgroepen (1) Voorzieningen & Wonen, (2) Sociale Samenhang, (3) Ruimtelijke Inrichting & Verkeer en (4) Werken. Deze werkgroepen houden zich bezig met taken zoals de exploitatie van een sociale supermarkt, het organiseren van bijeenkomsten voor jongeren, het realiseren van speelgelegenheden voor kinderen en het verbeteren van de verkeersveiligheid in het buitengebied en in de dorpskern. Nadat binnen de klankbordgroep overeenstemming was bereikt over de veertien te realiseren projecten, werd vervolgens in maart/ april 2010 een subsidieaanvraag opgesteld voor een IDOP (Leefbaarheidsgroep Gemonde, 2014, p. 1). In februari 2011 bleek vervolgens dat de provincie Noord-Brabant voor de realisatie van deze projecten in het totaal 750.000 euro aan de Leefbaarheidsgroep ter beschikking zou stellen. De initiatiefnemers merken hierbij op: “Er zijn wel enkele voorwaarden. De eerste is dat de gemeente, of een andere organisatie, er een even groot bedrag bij legt. Dat betekent dus dat elk project voor 50% wordt betaald met IDOP-geld en voor 50% door anderen. Een andere belangrijke voorwaarde is dat de projecten binnen twee jaar worden uitgevoerd. Elk project dat in februari 2013 niet klaar is, wordt niet gesubsidieerd. Dit betekent: Gemondenaren, aan het werk!” (Leefbaarheidsgroep Gemonde, 2014, p. 1). Vanuit het gemeentebestuur ontving de Leefbaarheidsgroep de andere helft van de benodigde financiering, waardoor zij over kon gaan tot de tenuitvoerlegging van de projecten. Ondanks het afronden van de IDOP projecten, is de Leefbaarheidsgroep momenteel nog steeds actief. Zij zet zich onder andere in voor het dorpshart in Gemonde, voor de aanpassingen van woningen voor ouderen en voor een verkeersproject op de plaatselijke basisschool. Deze projecten worden gerealiseerd door de Leefbaarheidsgroep (10 leden) in samenwerking met de vier werkgroepen (19 leden). Daarnaast worden bij de verschillende projecten ad hoc de 64 actieve vrijwilligers betrokken. Omdat de Leefbaarheidsgroep zo goed mogelijk tracht te proberen om de belangen van alle Gemondenaren te behartigen, is het volgens de bestuursleden ten slotte uitermate belangrijk dat haar politieke onafhankelijkheid gewaarborgd blijft.
Paragraaf 4.3.2 Goed lokaal bestuur in Gemonde (?): een analyse25 Zoals zojuist al is opgemerkt, zijn de initiatiefnemers van mening zijn dat zij zich voornamelijk moeten richten op het algemeen belang in Gemonde en daarom een politiek onafhankelijke positie dienen in te nemen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de initiatiefnemers zichzelf steevast de vraag stellen óf er in de plattelandsgemeenschap al dan niet voldoende draagvlak is voor de door hen geopperde initiatieven. Daarnaast proberen zij, indien het draagvlak grotendeels ontbreekt, om de bewoners zoveel mogelijk bij hun initiatieven te betrekken, zodat het algemeen belang in beeld gebracht kan worden. Willem Marcelis, voorzitter van de Leefbaarheidsgroep, noemt de draagvlakproblemen rondom het te creëren dorpshart als voorbeeld en stelt: “Concreet houdt dit voornamelijk in (…). Dat er een promotiecampagne wordt begonnen om draagvlak voor de plannen van het dorpshart onder de inwoners van Gemonde te verbreden en te vergroten. Dat bij deze campagne zoveel mogelijk de bestaande organisaties, verenigingen en horeca zullen worden ingeschakeld. (…)” . Wanneer ook na een dergelijke draagvlakpromotie het benodigde draagvlak ontbreekt of niet voldoende is, wordt door de initiatiefnemers serieus overwogen om het desbetreffende initiatief geen doorgang te laten vinden. Hans van der Schoot, één van de initiatiefnemers, stelt: “Na deze data [na het verstrijken van de draagvlakpromotie, toevoeging MvdS] moeten we kijken of er voldoende draagvlak is om actief verder te gaan. We moeten niet aan een “dood paard” blijven trekken”. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er daadwerkelijk projecten zijn die door de initiatiefnemers als gevolg van draagvlakproblemen stopgezet zijn. Sommige van deze initiatieven liepen overigens nader bepaald niet Bij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: conceptbesluit na globale bespreking van het plan van aanpak, leefbaarheidsgroep Gemonde 28-01-2013, notulen vergadering leefbaarheidsgroep januari 2013 , notulen vergadering leefbaarheidsgroep februari 2013, notulen vergadering leefbaarheidsgroep 18-03-2013, notulen vergadering 22-04-2014, notulen leefbaarheidsgroep 29-05-2013, notulen vergadering leefbaarheidsgroep 13-06-2013 en het persbericht leefbaarheidsgroep. 25
46
zozeer stuk op het ontbreken van draagvlak, maar op het ontbreken van participatiebereidheid onder de bewoners. De initiatiefnemers zijn namelijk niet alleen van mening dat het initiatief zelf voldoende draagvlak moet hebben, maar ook dat de bewoners zelf moeten meehelpen in het daadwerkelijk realiseren ervan. In het kader van het waarborgen van de representativiteit van het initiatief ligt volgens de initiatiefnemers een belangrijke rol voor henzelf weggelegd en niet zozeer voor de lokale overheid. Zij waarderen het dan ook dat de overheid hen de kans geeft om zelf opzoek te gaan naar dit draagvlak. De vraag of en zo ja wanneer de lokale overheid in mag grijpen bij eventuele representativiteitsproblemen blijft in deze casus onbeantwoord. Het lijkt in ieder geval wenselijk om hiermee te wachten totdat blijkt dat de initiatiefnemers, ook na een waarschuwing van de lokale overheid, deze problemen niet zelf (kunnen) oplossen. Hierbij dient de lokale overheid zich te realiseren dat zij er door niet-actieve burgers op wordt aangekeken op het moment dat er representativiteitsproblemen ontstaan, maar zij het desbetreffende initiatief wel blijft (onder-) steunen. Nauw verbonden met het zorgen voor draagvlak is volgens de initiatiefnemers het afleggen van verantwoording aan de bevolking over de wijze waarop de zij met de aan hen ter beschikking gestelde overheidsfinanciën zijn omgegaan. De initiatiefnemers zien ook hier een duidelijke taak voor zichzelf en in minder sterke mate een taak voor het gemeentebestuur. Carla Kortooms, één van de initiatiefnemers, stelt: “Aan de Gemondse bevolking leggen we verantwoording af, ook over de besteding van het geld”. De gedachte die voor deze houding leidend is, is het gegeven dat de initiatiefnemers van mening zijn dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor een effectieve en efficiënte inzet van overheidsfinanciën en daarvoor ingevolge ook zelf verantwoording moeten afleggen. Simpelweg, omdat het geld indirect wel degelijk bij de bevolking zelf vandaan komt. Voor de gemeentelijke overheid is in dergelijke gevallen volgens de initiatiefnemers een beduidend kleinere rol weggelegd. Zij waarderen het daarom ook dat de lokale overheid er in deze casus voor heeft gekozen om dit over te laten aan de initiatiefnemers. In de onderlinge relatie met de lokale overheid is het volgens de initiatiefnemers daarentegen wel zeer belangrijk dat de overheid verantwoording aflegt voor de door haar gemaakte keuzes. Echter, op dit gebied laat zij niet altijd van zich horen. Van der Schoot stelt: “Ik ben benieuwd hoe de politiek inmiddels over de plannen voor het nieuwe Dorpshart denkt. Zij hebben nog niet gereageerd en we willen graag dat ze zich hierover uitspreken”. De bovengenoemde verwachting van de initiatiefnemers levert een spanning op tussen twee criteria voor goed lokaal overheidsbestuur. Een spanning tussen twee criteria die de initiatiefnemers beiden ook daadwerkelijk bestempelen als zijnde zeer belangrijk. Enerzijds verwachten zij namelijk dat de lokale overheid vitaal en veerkrachtig reageert op de actuele voorstellen die zij indienen en zo snel mogelijk tot de besluitvorming hieromtrent overgaat, zodat de gewenste initiatieven ook daadwerkelijk in gang gezet kunnen worden. Anderzijds verwachten de initiatiefnemers dat de gemeente, alvorens zij een beslissing neemt, op een zorgvuldige wijze alle aanwezige belangen afweegt, zodat zij achteraf niet tegen allerlei onvoorziene problemen aanlopen. Het snel, veerkrachtig en vitaal tot een beslissing komen, is echter niet altijd per definitie in overeenstemming met een zorgvuldige belangenafweging. De initiatiefnemers lijken zichzelf van deze spanning in hun verwachtingspatroon echter niet bewust. Een dergelijke spanning heeft zich daarentegen in deze casus wel voorgedaan. Toen de initiatiefnemers op 29 maart 2012 hun visie op een multifunctioneel dorpscentrum in een informatieve raadsbijeenkomst op het gemeentehuis presenteerden, vroegen zij de aanwezigen meteen om hun reacties. Als gevolg hiervan kregen zij ter plekke alle lof toebedeeld van alle aanwezige partijen, waaronder van het bevoegd gemeentelijk bestuur. Echter, op 6 juli 2012, toen binnen de gemeentelijke organisatie over dit initiatief besloten moest worden en een zorgvuldige belangenafweging plaatsvond, bleek dat er niet voldoende geld beschikbaar was om te investeren in de Gemondse plannen. De initiatiefnemers voelden zich hierdoor tekortgedaan, omdat zij naar aanleiding van eerdere gesprekken het gevoel hadden gekregen dat de gemeente achter hen stond en wel degelijk over de benodigde financiering beschikte. Op basis van deze ervaring kan daarom geconstateerd worden dat het voor de lokale overheid zeer belangrijk is om transparant te zijn over de vraag wat een gemeentelijke uitspraak of handeling ‘waard’ is in welke fase van het besluitvormingsproces en of er al dan niet sprake is van een officiële toezegging. Het gaat dan nader bepaald om enige vorm van verwachtingsmanagement, waaraan door de lokale overheid in deze casus niet voldoende invulling wordt gegeven.
47
Verwachtingsmanagement, in de vorm van verantwoording over gemaakte keuzes, is ook zeer belangrijk wanneer in de ogen van de initiatiefnemers elders binnen de gemeentelijke grenzen soortgelijke initiatieven worden ontplooid. Zij begrijpen het namelijk niet wanneer in hun ogen soortgelijke initiatieven in het ene geval wel en in het andere geval geen doorgang kunnen vinden. Anja Geerts, secretaris van de Leefbaarheidsgroep Gemonde, stelt bijvoorbeeld in een persbericht: “Het voelt niet lekker wanneer je terug verwezen wordt naar “de achterste mem”, terwijl elders in de gemeente wel Multifunctionele Accommodaties worden gerealiseerd!”. In dergelijke situaties is het voor de lokale overheid daarom zeer belangrijk om in beeld te brengen dat zij al haar inwoners op een eerlijke en gelijke wijze behandelt en op basis van welke argumenten zij ervoor heeft gekozen om het ene initiatief wel en het andere initiatief geen doorgang te laten vinden. Een dergelijke vorm van verantwoording vindt in deze casus nauwelijks plaats. Echter, pas wanneer deze overwegingen eenduidig worden verantwoord en gecommuniceerd ten opzichte van de initiatiefnemers, zullen zij begrijpen wat de exacte verschillen zijn op basis waarvan het gemeentebestuur tot de desbetreffende beslissing is gekomen en dat er in feite wellicht helemaal geen sprake is van een ‘soortgelijk initiatief’. Voor een dergelijke acceptatie is het wel belangrijk dat de gemeentelijke overheid aan de initiatiefnemers laat merken dat zij aanwezig is op de momenten dat het er in de besluitvorming echt om gaat. Als kritiek op de gemeenteraad van St. Michielsgestel stelt Geerts bijvoorbeeld: “Waar was de politiek toen op 6 juli 2012 het College van Burgemeester en Wethouders liet weten dat er geen geld meer was om te investeren in de Gemondse plannen?”. Wanneer de gemeente haar verantwoordelijkheid op deze momenten niet pakt, hebben de initiatiefnemers het gevoel niet serieus te worden genomen en dat zij minder waardering krijgen dan dat zij eigenlijk zouden willen (selectieve burgerlijke gratificaties) 26. De initiatiefnemers voelen zich overigens niet enkel serieus genomen op het moment dat de gemeente een voor hen voordelig besluit neemt. Integendeel, zij begrijpen en waarderen het ook dat de gemeente moet handelen binnen wettelijke kaders. Wel vinden zij het in dergelijke situaties een taak van het gemeentebestuur om aan te geven welke wettelijke kaders er zijn en om te adviseren hoe hun initiatief dusdanig aangepast zou kunnen worden dat het aan deze kaders voldoet. De initiatiefnemers waren dan ook tevreden over de wijze waarop Ineke van Roosmalen, één van de vertegenwoordigers vanuit de gemeente, hen aanraadde om één van hun projecten zo informeel, kleinschalig en tijdelijk mogelijk te houden, om te voorkomen dat bijvoorbeeld het bestemmingsplan gewijzigd zou moeten worden met alle lange procedures die daar onvermijdelijk bij komen kijken. Over de gemeentelijke organisatie, meer in het algemeen, zijn de initiatiefnemers sowieso zeer positief. Zij ervaren het als zeer prettig dat de gemeente één ambtenaar, eerst Mirjam Wijffels en later Ineke van Roosmalen, heeft aangesteld die fungeert als contactpersoon voor al hun vragen. Ook het gegeven dat deze contactpersoon buiten werktijd aanwezig is bij de vergaderingen van de Leefbaarheidsgroep wordt zeer gewaardeerd. Door dit intensieve contact met vertegenwoordigers van de gemeente, lopen de initiatiefnemers naar eigen zeggen minder snel tegen een bureaucratische muur aan (vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur). Wanneer zij een andere, voor hen nog onbekende, ambtenaar binnen de gemeente nodig hebben, worden zij door de contactpersoon namelijk naar de juiste persoon doorverwezen. Dit vergemakkelijkt de communicatie tussen het gemeentebestuur enerzijds en de initiatiefnemers anderzijds. Van de contactpersoon wordt daarnaast verwacht dat zij meedenkt in kansen en niet enkel passief wacht op de vragen van de initiatiefnemers. Met andere woorden: dat zij nauwlettend in de gaten houdt waar de Leefbaarheidsgroep mee bezig is en hierop inspringt indien zij zelf van mening is dat zij een voor de initiatiefnemers zinvolle bijdrage kan leveren aan de discussie over of de uitvoering van het initiatief. Zoals eerder al is aangegeven in het kader van de wettelijke kaders die samenhangen met één van de projecten van de initiatiefnemers slaagt de contactpersoon hier ook daadwerkelijk in.
Ook wanneer een gemeentelijke instantie bijvoorbeeld geen bevoegdheden heeft met betrekking tot een bepaald thema of een bepaald deel uit een initiatief en daarom niet kan ingrijpen, moet zij dit transparant communiceren ten opzichte van de initiatiefnemers. 26
48
Ten slotte dient opgemerkt te worden dat Hubert van de Poll, secretaris van het Bisdom in ’sHertogenbosch en één van de beoogde samenwerkingspartners van de Leefbaarheidsgroep, stelt dat de gemeentelijke contactpersoon met name op één aspect een zeer belangrijke rol kan spelen in de uitvoering van het voorgenomen initiatief, namelijk op financieel vlak. Hij redeneert: “Natuurlijk is het zo dat een dergelijke centrumplan een impuls zou kunnen geven aan een dorp. Hoe mooi zo’n plan er ook uit ziet, niettemin mag de betekenis voor de gemeenschap en gemeenschapszin daarvan ook weer niet overschat worden. Een aanwijzing daarvoor kan zijn hoeveel draagvlak en feitelijke dragers een dergelijk plan daadwerkelijk heeft en dus ook hoeveel partijen (financieel) willen en kunnen inbrengen”. Door de initiatiefnemers wordt volgens hem namelijk teveel naar de gemeente, de provincie en het bisdom gekeken voor de benodigde financiële middelen. Terwijl, als een initiatief breed wordt gedragen, er volgens hem wel degelijk ook andere partners aangesproken zouden kunnen en moeten worden voor een eventuele financiële bijdrage. In het kader van een efficiënte inzet van overheidsfinanciën is het volgens Van de Poll daarom belangrijk om als gemeente en provincie niet altijd geld ter beschikking te stellen, maar de initiatiefnemers er soms ook op aan te spreken dat zij zelf op zoek zullen moeten gaan naar andere financiële middelen. Wijffels heeft zichzelf echter een andere houding aangemeten en probeert wel degelijk vaak om binnen de gemeentelijke organisatie, zoals zij dat zelf zegt, “geld los te peuteren”, waardoor de initiatiefnemers zich hier niet langer druk over hoeven te maken en dat dus ook niet zullen doen. In de situaties waarin Wijffels of Van Roosmalen daarentegen aan heeft gegeven dat de initiatiefnemers zelf voor financiële middelen moeten zorgen, simpelweg omdat de gemeente ze niet langer heeft, blijkt daarentegen keer op keer dat zij hier wel degelijk in slagen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de financiering voor de lezing van Ben van Essen, Strateeg bij de Provincie Noord-Brabant. De Leefbaarheidsgroep heeft ter financiering van deze lezing binnen de plattelandsgemeenschap gezocht naar sponsoren en deze ook gevonden. In het kader van efficiënt overheidsbestuur is het voor de lokale overheid daarom belangrijk om niet steevast financiële middelen ter beschikking te stellen, maar de initiatiefnemers ook te prikkelen om hier zelf naar opzoek te gaan.
Paragraaf 4.4 Coöperatie Biest-Houtakker (Hilvarenbeek) Paragraaf 4.4.1 De casebeschrijving Op 26 september 2012 is de coöperatie Biest-Houtakker opgericht. Zij telt in het totaal 313 leden en een vijfkoppig bestuur. Het coöperatiebestuur merkt hierbij overigens wel het volgende op: “De coöperatie is er voor de leden, maar ook voor alle inwoners van Biest-Houtakker” (Biest-Houtakker, 2014b, p. 1). Zij mag overigens niet aangeduid worden als een volledig nieuw initiatief, omdat zij grotendeels voortborduurt op het reeds bestaande voorwerk van het Belangenorgaan Biest-Houtakker (BOB). Dit orgaan had van oudsher de doelstelling om mensen die wonen, werken en recreëren in Biest-Houtakker betrokken te houden bij de samenleving. Zij stelt: “Bieden en binden”, daar draait het om. We BIEDEN informatie (zoals een kalender met belangrijke activiteiten) en BINDEN door het schrijven over lokale gebeurtenissen. Hiermee versterken we het samenhorigheidsgevoel in de kleine kern (BOB, 2008, p. 1). Hierbij dient opgemerkt te worden dat het belangenorgaan expliciet vermeldt dat zij niet alleen zelf stukken schrijft over lokale gebeurtenissen, maar ook andere burgers aanspoort om dit te doen. Het resultaat hiervan is dat er inbreng komt uit onverwachte hoek. Uit de nadere uitwerking van de doelstelling komt daarnaast duidelijk naar voren dat de initiatiefnemers zichzelf ten doel hebben gesteld om voornamelijk jonge en oude inwoners meer met elkaar te verbinden. Dit zouden niet langer twee aparte doelgroepen binnen de samenleving moeten zijn, zo luidt de gedachte. De coöperatie is later opgestart en bouwt voort op deze doelstelling. Echter, hierbij dient opgemerkt te worden dat de coöperatie niet gezien kan worden als de echte (rechts-) opvolger van het belangenorgaan. Integendeel, dit belangenorgaan bestaat vandaag de dag namelijk nog steeds, maar heeft een aantal van haar taken als het ware overgedragen aan de coöperatie en houdt toezicht op de vraag of deze taken op een juiste en adequate wijze worden uitgevoerd. Anne-Marie Holthausen, één van de bestuursleden van de coöperatie, merkt op: “Stichting BOB wordt in stand gehouden, en krijgt een coördinerende, toezichthoudende rol waarvan minimaal en maximaal één bestuurslid ook in Coöperatie Biest-
49
Houtakker vertegenwoordigd zal zijn. Coöperatie Biest-Houtakker en Stichting BOB vormen samen één aanspreekpunt naar gemeente Hilvarenbeek toe. De activiteiten van Stichting BOB met betrekking tot leefbaarheid zullen overgenomen worden door de coöperatie, en ondergebracht worden in verschillende werkgroepen” (Biest-Houtakker, 2012b, p. 1). Samen met alle andere inwoners van de plattelandsgemeenschap wil de coöperatie ervoor zorgen dat in de toekomst taken gezamenlijk opgepakt kunnen die anders voor de individuele inwoners mogelijkerwijs onbereikbaar zouden zijn. Het gaat dan om taken zoals het realiseren van een goed netwerk van openbaar vervoer, het in stand houden en organiseren van carnavalsvieringen voor de kinderen en het werven van voldoende kinderen voor de plaatselijke basisschool, zodat deze niet gesloten hoeft te worden. Het realiseren van een nieuwe accommodatie bij de gymzaal en de verbouwing van de school zijn wellicht nog de meest sprekende voorbeelden. Omdat de initiatiefnemers en andere participanten niet enkel mee hebben gedacht over de plannen, maar ook daadwerkelijk de handen zelf uit de mouwen hebben gestoken om de desbetreffende gebouwen mee af te breken en opnieuw mee op te bouwen, past dit initiatief zeer goed binnen de doe-democratie. Niet denken, maar ook doen, zo luidt de redenering van de initiatiefnemers. Op het moment dat deze projecten volledig volbracht zijn, zal de coöperatie met andere initiatieven op het gebied van wonen, werken en ouderenzorg komen, zo geeft zij aan (Biest-Houtakker, 2014b, p. 1). De verbouwing van de school en de gymzaal wordt vormgegeven in het kader van een Integraal Dorpsontwikkelingsplan (IDOP), waarvoor door onder andere de Provincie Noord-Brabant geld beschikbaar is gesteld. De visie op de bouw van deze school past goed binnen de doelstelling van de coöperatie, omdat de school gevestigd is binnen een zogenoemde ‘multifunctionele accommodatie’, waarin naast kinderen ook ouderen hun eigen plek hebben. In het gebouw is namelijk een café gevestigd, waarin ouderen wekelijks bij elkaar komen om bijvoorbeeld te kaarten, poolen, biljarten of te handwerken. Één van de ouderen stelt: “Het ziet er allemaal ontzettend mooi uit, en we genieten van de kleuters die vrolijk langs gehuppeld komen om naar de sportzaal te gaan voor de gymles” (Holthausen, 2014, p. 6).
Paragraaf 4.4.2
Goed lokaal bestuur in Biest-Houtakker (?): een analyse27
Zoals zojuist al is aangegeven, is het voornaamste doel van dit initiatief gericht op het vergroten van de (toekomstige) leefbaarheid van de plattelandsgemeenschap, met andere woorden van ‘De Biest’. Door de initiatiefnemers is er veel aandacht en energie in gestoken om de inwoners van het dorp te laten zien dat zij ertoe doen. De coöperatie moet er volgens hen namelijk voor de gehele bevolking van Biest-Houtakker zijn. De initiatiefnemers staan daarom open voor kritieken van burgers uit de gemeenschap. Anne-Marie Holthausen, één van de initiatiefnemers, stelt: “Ik verbaas me er wel eens over dat het uiteindelijk net iets anders is. Dat ik het verkeerd heb gezien hoor ik van burgers in het dorp, aan de bar, aan de voetballijn of in de school (…). Door de juiste vragen te stellen, krijg je veel feedback van de mensen om je heen. Er zijn zeker twintig á vijfentwintig burgers actief. Al die burgers kennen weer nieuwe burgers, dan ben je in het dorp al weer snel aan de negenhonderd”. Voor de gemeente Hilvarenbeek ligt in deze casus daarom een minder belangrijke rol in het bevorderen van de representativiteit dan op basis van de lijstjes voor goed lokaal bestuur verwacht zou mogen worden. Doordat de plattelandsgemeenschap hier zeer kleinschalig en betrokken is, worden tegengeluiden namelijk snel opgevangen door de initiatiefnemers die hier in de praktijk vervolgens ook daadwerkelijk iets mee proberen te doen. Holthausen noemt als reden hiervoor: “We willen voorkomen dat er straks iets komt dat geen toegevoegde waarde heeft voor het dorp”. Het is daarom niet verwonderlijk dat de lokale overheid binnen deze casus heeft gekozen voor een houding waarin zij de initiatiefnemers de ruimte geeft om zelf opzoek te gaan naar het benodigde draagvlak. Daarnaast zorgt de kleinschaligheid van de dorpsgemeenschap ervoor dat burgers ook sneller zelf op hun politieke vertegenwoordigers – c.q. gemeenteraadsleden en wethouders die afkomstig zijn uit BiestBij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: interviews met Peer Verkuilen (wethouder gemeente Hilvarenbeek), Anne-Marie Holthausen (voorzitter coöperatie Biest-Houtakker), Ruud van Dam (adviseur gemeente Hilvarenbeek), krantenartikelen en beleidsnotities. 27
50
Houtakker – af zullen stappen op het moment dat zij van mening zijn dat er binnen het initiatief iets gebeurt waar zij zelf niet achter staan. In kleine dorpen zoals Biest-Houtakker is het volgens Holthausen namelijk gemakkelijker om met raadsleden en bestuurders in contact te komen. Dit is een constatering die ook door de ambtenaren zelf en niet-participanten bevestigd wordt. Indien niet-participanten hun gevoelens van ongenoegen expliciet delen met het gemeentebestuur is het volgens de initiatiefnemers belangrijk dat zij deze gevoelens serieus neemt, met de niet-participanten in gesprek gaat en de uitkomsten hiervan kortsluit met de initiatiefnemers. Deze houding meet zij zichzelf in de praktijk ook daadwerkelijk aan. De initiatiefnemers zien het dan vervolgens in eerste instantie als een taak van zichzelf om te kijken of zij hier iets aan kunnen. Wanneer dit echter onverhoopt verkeerd gaat, vinden de initiatiefnemers het een taak van het gemeentebestuur om zorgvuldig in kaart te brengen wat de algemene wil van de bevolking precies is en hoe deze, al dan niet door de initiatiefnemers, het beste bevorderd kan worden. Indien het initiatief niet (volledig) tegemoet komt aan deze algemene wil, is het vervolgens een taak van het lokale overheidsbestuur om subtiel bij te sturen en indien nodig tegenwicht te bieden. De initiatiefnemers blijven in dit opzicht namelijk benadrukken dat zij uiteindelijk niet willen dat hun projecten voorbij gaan aan wat ‘De Biest’ nodig heeft. Een dergelijke situatie heeft zich in deze casus echter niet voorgedaan. Niet op alle componenten die samenhangen met het succesvol tenuitvoerleggen van doe-democratische initiatieven blijken de initiatiefnemers even goed onderlegd. Met name op het financiële en juridische vlak hebben zij ondersteuning vanuit de gemeente nodig, zo leert de ervaring van het Hilvarenbeeks gemeentebestuur in deze casus. Ruud van Dam, adviseur van de gemeente Hilvarenbeek, stelt: “Het financiële plaatje was in beeld gebracht, maar het rammelde van alle kanten. Er klopte helemaal niks van. Bedragen werden genoemd, of het inclusief of exclusief BTW was, werd niet genoemd. In eerste instantie was die financiële paragraaf opgesteld door de Biest zelf. Alle vaardigheden zaten er, maar ondanks dat het ondernemers waren die een belangrijke rol speelden, rammelde het aan alle kanten. De eerste begroting was 1,7 miljoen. Nadat ik hem kloppend had gemaakt, werd het een begroting van 4 miljoen. Door de raad is later een begroting van 3,5 miljoen vastgesteld”. De financiële aspecten van het initiatief kunnen door een gebrek aan vaardigheid dus niet volledig aan de initiatiefnemers zelf worden overgelaten. In deze casus is het daarom, zoals onderling is afgesproken tussen de initiatiefnemers en het gemeentebestuur, een taak van de overheid om de initiatiefnemers te ondersteunen in de zorg voor een effectieve en efficiënte begroting. Hierbij dient opgemerkt te worden dat met het bieden van ondersteuning niet wordt bedoeld dat deze taak door het gemeentebestuur volledig overgenomen mag worden. Integendeel, de initiatiefnemers willen wel degelijk zicht blijven houden op de begroting en hierover mee kunnen praten en mee kunnen denken. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze economische dimensie van goed lokaal overheidsbestuur volgens de initiatiefnemers in de juiste context geplaatst moet worden. Met name in het kader van efficient overheidsbestuur moet zij volgens hen namelijk nog meer dan zij nu al doet rekening houden met het feit dat de initiatiefnemers en participanten zelf ook een belangrijke rol in de uitvoering kunnen en willen spelen. Met andere woorden, ook in de uitvoeringsfase van hun initiatief willen zij de handen uit de mouwen steken en daadwerkelijk ook gewoon ‘doen’. De constatering van zowel het gemeentebestuur als van de initiatiefnemers zelf is dat als gevolg van deze participatie projecten gerealiseerd kunnen worden met de inzet van veel minder (publieke) middelen. Zo hebben de initiatiefnemers bijvoorbeeld zelf de handen uit de mouwen gestoken ten behoeve van de sloop en opbouw van de gymzaal en de school. Niet alleen hebben zij hier naar eigen zeggen zelf zeer veel plezier en voldoening aan beleefd, doordat zij sociale contacten hebben opgedaan (selectieve sociale gratificaties) en ook daadwerkelijk zagen dat er iets van de grond kwam (verwacht handelingsrendement), maar ook is hierdoor bespaard op bijvoorbeeld de kosten van een aannemer en zijn timmermannen (efficiënt overheidsbestuur). De lokale overheid doet er daarom zowel vanuit democratisch als vanuit economisch gezichtspunt goed aan om ook in deze fase aan burgers participatiemogelijkheden te bieden. Van Dam stelt: “bewoners die gaan slopen en metselen in het weekend (…). De projectleider zei ik hoor dit zo vaak, maar ze kunnen er niks van. Uiteindelijk zegt ook de projectleider dat het daadwerkelijk gebeurt, dat er ook echt gemetseld wordt (…)”. Peer Verkuijlen, wethouder van de gemeente Hilvarenbeek, vult hierop aan: “Als er iets te duur is of er zijn dingen veranderd, moet het samen opgelost worden. Als er nu geld tekort komt, moet ook door de coöperatie nagedacht worden hoe dat opge-
51
lost kan worden. Zo kunnen er bijvoorbeeld nog meer dingen zelf gedaan worden dan men tot nu toe voor mogelijk hield. Kijk of je meer mensen kan inzetten om te besparen (..,) Het wordt [door de initiatiefnemers en participanten – toevoeging MvdS] ervaren als positief, dat op de eigen verantwoordelijkheid wordt teruggegrepen”. Zoals zojuist al is aangegeven hebben de initiatiefnemers ook hulp nodig voor de juridische aspecten die met hun participatie samenhangen, omdat zij hier zelf vrij weinig kennis van zaken over hebben. Van Dam stelt: “Ze hebben zich nauwelijks gerealiseerd dat je allerlei vergunningen moet aanvragen om een tijdelijke school te kunnen plaatsen, voor KPN stroom en water, vergunningen om de kinderen erin te kunnen zetten, vergunningen voor het slopen, vergunningen voor het kappen van bomen en een vergunning voor het bouwen van de accommodatie”. Het is volgens zowel Van Dam als Verkuijlen daarom belangrijk dat de lokale overheid het in de gaten houdt dat door de initiatiefnemers aan alle wettelijke verplichtingen wordt voldaan en ondersteuning biedt indien dit niet het geval is. Dit is een rol waaraan de lokale overheid binnen deze casus ook daadwerkelijk invulling geeft. Weliswaar zijn er wettelijke verplichtingen waarvoor, als gevolg van een zorgvuldige belangenafweging, geldt dat er in het kader van een veerkrachtige en vitale democratie enigszins flexibel mee omgegaan kan worden, zo concluderen Van Dam en Verkuijlen, maar zij merken hier wel bij op dat er ook wettelijke verplichtingen zijn waaraan zonder meer moet worden voldaan alvorens het initiatief ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Het is in initiatieven waarin deze laatste situatie centraal staat volgens Van Dam en Verkuijlen zeer belangrijk dat de overheid erop toeziet dat deze wettelijke verplichtingen niet zonder pardon aan de kant geschoven worden. Als het aan de initiatiefnemers zelf ligt, komen deze projecten namelijk vaak wél gewoon van de grond. Indien de initiatiefnemers dit proberen, moet de overheid dit voorkomen door tegenwicht te bieden en het initiatief indien nodig te verbieden. De rechtsstatelijke waarborgen zijn er niet voor niets, zo veronderstelt Verkuijlen. Een voorbeeld van een dergelijk situatie is volgens Van Dam dat de coöperatie voor de Gemijnd een horecavergunning bij de gemeente wilde aanvragen. Echter, het verstrekken van een dergelijke vergunning was in het kader van het bestemmingsplan niet mogelijk. Op de Gemijnd rustte namelijk een sociaalmaatschappelijke bestemming en daar valt een horecavergunning buiten. Volgens Van Dam was het in een eerdere fase van het project voor de overheid wel degelijk mogelijk geweest om veerkrachtig en vitaal met de wensen van de initiatiefnemers om te gaan, maar is dit in een latere fase lastiger vorm te geven, mede omdat hierdoor een nieuwe bestemmingsplanprocedure opgestart moet worden. De overheid heeft daarom even op de rem getrapt en via de wettelijke procedure een bestemmingsplanherziening opgestart om te kijken wat de mogelijkheden zijn. Uiteindelijk moet namelijk ook de overheid zich, ook al heeft zij zeer goede bedoelingen, volgens Van Dam op dat soort momenten aan de lokale wetgeving houden. In dergelijke situaties is het volgens de initiatiefnemers voor de (lokale) overheid nog belangrijker dan voorheen dat zo transparant mogelijk gecommuniceerd wordt over de gewenste rolverdeling, omdat de initiatiefnemers en andere participanten anders niet weten wat er van hen wordt verwacht en wat zij van de overheid kunnen verwachten. Als de initiatiefnemers immers in een eerdere fase hadden geweten dat zij moesten benadrukken dat zij voor het pand een zogenoemde horecavergunning wilden hebben, hadden zij dit naar eigen zeggen in een eerdere fase al aangegeven. Zij gingen er nu echter vanuit dat de overheid dit zou regelen. Ook een ander belangrijk rechtsstatelijk criterium blijkt in deze casus soms in strijd met de wens om vitaal en veerkrachtig democratisch bestuur te realiseren. Vitaliteit en veerkracht vraagt in de ogen van de initiatiefnemers namelijk zo nu en dan om het snel nemen van beslissingen die daardoor niet altijd weloverwogen genomen kunnen worden. Nadat de gemeenteraad bijvoorbeeld een positief besluit had genomen over de komst van de Gemijnd, moest het bestemmingsplan meteen vastgesteld worden, omdat er anders een probleem kon ontstaan in het kader van het aanvragen van subsidie bij de provincie voor het IDOP. Van Dam stelt: “Rond de voorjaarsnota heeft de raad unaniem besloten om ervoor te gaan en tien minuten later is ook het bestemmingsplan vastgesteld (…). Het kon niet daarna. Dan was de tijd op en dan zou je in de clinch kunnen komen met de provincie”. Aan de andere kant verwachten de initiatiefnemers dat de overheid op voorhand goed en zorgvuldig over de door hen ingediende plannen nadenkt, zodat zij ach-
52
teraf niet tegen allerlei problemen aanlopen die het gemeentebestuur op voorhand had kunnen incalculeren. Het nemen van een dergelijke zorgvuldig voorbereide beslissing wordt ook door andere factoren bemoeilijkt. Vaak, en zo ook in het geval van de coöperatie, brengt de doe-democratie namelijk met elkaar botsende waarden en belangen met zich mee. Zo beschikten de initiatiefnemers bijvoorbeeld enerzijds over zeer veel draagvlak, maar was het anderzijds maar de vraag of de financiën achter hun initiatief ook daadwerkelijk (op korte termijn) nog op orde zouden komen, waardoor het risico groot was dat de overheidsmiddelen die ten behoeve van dit initiatief geïnvesteerd zouden worden niet efficiënt ingezet konden worden en dat de voorgenomen doelen wellicht helemaal niet bereikt zouden (kunnen) worden (effectiviteit). Dergelijke spanningen zorgen ervoor dat het voor de gemeenteraad soms lastig is om tot een zorgvuldige belangenafweging over te gaan. Als er al zeer veel draagvlak is, is het immers lastig om als volksvertegenwoordiger tegen het initiatief te zijn, ook als de financiële paragraaf niet op orde is, zo constateren Van Dam en Verkuijlen. Het is in deze casus veelal het College dat kanttekeningen plaatst bij de effectiviteit en efficiëntie van dergelijke initiatieven, maar in de praktijk niet over de democratische beslissingsmacht beschikt en door de initiatiefnemers als het ware ‘uitgespeeld’ wordt tegen opzichte van de gemeenteraad die hierover wel beschikt. Om in de praktijk toch tot een zorgvuldige belangenafweging over te kunnen gaan, is het daarom volgens zowel Van Dam als Verkuijlen belangrijker dan voorheen om de interne overheidsorganisatie hierop goed af te stemmen. In het informele politieke spel ligt dan wel degelijk een zeer belangrijke rol voor de Collegeleden en/of de verantwoordelijke wethouder verscholen. Zij moeten de gemeenteraadsfracties bijpraten over de financiën die met het desbetreffende initiatief gepaard gaan en hen attenderen op het feit dat een goed besturende lokale overheid niet enkel voor democratische legitimiteit en aanverwante criteria staat, maar ook voor een gedegen economisch beleid. Een dergelijke informeel politiek spel heeft zich in Biest-Houtakker voorgedaan. Van Dam stelt: “In principe heeft het college het echt bij de raad gelegd […]. In de informele politiek is gebeld met fractievoorzitters: jongens het kan eigenlijk helemaal niet, maar wat gaan we doen?”. Ten behoeve van een volledig democratisch en integer besluitvormingsproces stond deze procedure ook open voor de initiatiefnemers zelf. Ook zij hebben van de gemeenteraad de kans gekregen om hun initiatief nader toe te lichten en de vragen die de gemeenteraadsleden hierbij nog hadden te beantwoorden. Op basis van deze belangeninventarisatie werd het vervolgens voor de raad mogelijk om zorgvuldig een belangenafweging te maken. Ten slotte dient hierbij opgemerkt te worden dat de initiatiefnemers het belangrijk vinden dat het gemeentebestuur na een dergelijke belangenafweging verantwoording aflegt over de vraag hoe en waarom zij tot de desbetreffende beslissing is gekomen. Dit is een rol die de lokale overheid in deze casus ook daadwerkelijk succesvol heeft opgepakt.
Paragraaf 4.5 Mooi Straten (Oirschot) Paragraaf 4.5.1 De casebeschrijving Eind 2011 is het burgerinitiatief Mooi Straten van start gegaan. Vier bewoners die vanaf 2000 in de Stratense plattelandsgemeenschap waren komen te wonen (alle vier ‘nieuwkomers’ in de ogen van de zittende bevolking) vroegen zich af of de Stratense bewoners gezamenlijk in de buurt maatschappelijke problemen op zouden kunnen lossen en/of anderszins ten positieve wat zouden kunnen betekenen voor de gemeenschap (Van de Wijdeven, 2014). In het najaar van 2011 werd daarom een eerste ‘oploopje’ georganiseerd, waarvoor iedereen woonachtig binnen de Stratense gemeenschap werd uitgenodigd. Deze bijeenkomst wekte zowel bij de initiatiefnemers als bij de andere aanwezigen zeer veel enthousiasme op. Dat is de reden dat er door de initiatiefnemers voor is gekozen om in de eerste maanden van het daarop volgende jaar negen ‘keukentafelgesprekken’ te organiseren met als centrale vraag wat men zou willen en zelf zou kunnen verbeteren aan Straten. Voor deze gesprekken kreeg iedere buurtbewoner, grondeigenaar en belanghebbende uit gemeenschap een uitnodiging en werden de gesprekslocaties zo goed mogelijk ver-
53
spreid over het geografische gebied, zodat ook daadwerkelijk alle betrokkenen het gevoel zouden krijgen dat zij erbij hoorden. Bewust hadden de initiatiefnemers ervoor gekozen om deze gesprekken aan keukentafels plaats te laten vinden, vanwege de informele en huiselijke sfeer die hierdoor zou ontstaan. In het totaal zijn ongeveer honderd betrokkenen minimaal één keer bij zo’n gesprek aangesloten. Ter afsluiting van de keukentafelgesprekken organiseerden de initiatiefnemers in de eerste week van april 2012 een bijeenkomst in het Montfortanenklooster waar de resultaten aan de plattelandsbevolking gepresenteerd werden. Daarnaast had deze avond als doelstelling om werkgroepen te creëren die zich zouden gaan verdiepen in van elkaar losstaande onderwerpen die in de keukentafelgesprekken zeer vaak naar voren waren gekomen. Alle bewoners uit Straten en haar omgeving, grondeigenaren en andere belanghebbenden werden wederom uitgenodigd. Op deze avond bleek dat er een groslijst van zo’n vijftig ideeën en suggesties was ontstaan die onderverdeeld konden worden in drie thema’s. Deze drie thema’s werden later de naamgevers zijn van drie werkgroepen. Een aantal van deze ideeën was: geraniums plaatsen aan de voorkant van alle boerderijen, het behouden van het Montfortanenklooster en het aangrenzend park openstellen voor publiek, het uitbrengen van een digitale nieuwsbrief en het plaatsen van poorten in plaats van prikkeldraad bij de afscherming van de plattelandsvelden naar de openbare weg (Van de Wijdeven, 2014). Gedurende de tweede helft van de bijeenkomst hebben de initiatiefnemers in samenspraak met de aanwezigen een prioriteitenlijst opgesteld van projecten die het eerst opgepakt zouden moeten worden. Ook konden de aanwezigen het op dat moment aangeven als zij bereid of geïnteresseerd waren om deel te nemen aan één van de werkgroepen waarbinnen de projecten verder uitgedacht en tenuitvoergelegd zouden worden. Op deze avond werden de werkgroepen weliswaar nog niet gerealiseerd, maar de initiatiefnemers hadden na afloop wel een lijst van ongeveer twintig zeer enthousiaste buurtbewoners. Zij werden allen vervolgens persoonlijk uitgenodigd voor een bijeenkomst om te kijken wat zij voor het initiatief Mooi Straten zouden kunnen betekenen. Om de andere buurtbewoners en belanghebbenden niet buiten te sluiten werd ook op de website en ‘via-via’ aan hen kenbaar gemaakt dat iedereen hierbij als vanzelfsprekend aanwezig mocht zijn. Tijdens dit oploopje ontstonden langzaam maar zeker drie werkgroepen langs de drie eerder genoemde thema’s, namelijk: (1) Kwaliteit van de omgeving, (2) Verkeer & Veiligheid en (3) Energie. Johan van Overbeek, één van de betrokkenen, gaf volgens Van de Wijdeven (2014) halverwege deze sessie aan dat het van een praatclub volgens hem meer een ‘doe-club’ moest worden. Dit gevoel werd ook onder de andere aanwezigen gedeeld. Daarom werd al snel een aantal concrete doe-gerichte afspraken gemaakt. Alle drie de werkgroepen zouden zich vanaf dat moment hard gaan maken voor hun eigen projecten. De werkgroep Verkeer & Veiligheid zou zich onder andere in gaan zetten voor de realisatie van een AED, de werkgroep Omgeving voor de realisatie van akkerpoorten en de werkgroep Energie voor een inventarisatie van mogelijkheden voor zonnepanelen. Met de AED zijn de initiatiefnemers nog bezig en de eerste akkerpoorten zijn inmiddels geplaatst, maar de werkgroep Energie had wat langer de tijd nodig om in de juiste ‘flow’ te komen. Hiernaast zijn overigens ook andere, meer kortdurende projecten uitgevoerd, zoals een ‘schoonmaakdag’, waarop door de initiatiefnemers en andere participanten vrijwel al het zwerfafval werd verwijderd.
Paragraaf 4.5.2 Goed lokaal bestuur in Straten (?): een analyse28 In de casus Mooi Straten doet zich allereerst een aantal representativiteitsproblemen voor. Jan Waalen, één van de initiatiefnemers, stelt: “Er zijn concrete signalen van mensen die vinden dat ze vergeten of achtergesteld zijn door Mooi Straten”. Één van de redenen hiervoor is gelegen in het gegeven dat de initiatiefnemers zich, naar eigen zeggen, vanaf het begin af aan niet voldoende gerealiseerd hebben dat de oude, historische structuren van Stratense plattelandsgemeenschap er vandaag de dag wel degelijk nog toe Bij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: interviews met Jan Waalen (initiatiefnemer Mooi Straten), Stan Kerkhofs (initiatiefnemer Mooi Straten) en Piet Michielsen (wethouder gemeente Boxtel), krantenartikelen en beleidsnotities. 28
54
doen. Waalen stelt: “Als men het goed gedaan had, had men met Mooi Straten ook door moeten borduren op bestaande oude structuren. Een heleboel mensen snappen de verhouding tussen Mooi Straten en de oude structuren die er nog zijn namelijk niet (…)”. Echter uit een nadere analyse komt naar voren dat de weerklank niet alleen vanuit de burgers komt die vinden dat zij ten onrechte niet worden betrokken bij het initiatief. Ook burgers die wél worden betrokken zijn soms erg argwanend. Waalen stelt: “Steeds wordt gevraagd of het project niet van Mooi Straten is”. Op het eerste gezicht lijkt hier in het bevorderen van representativiteit daarom een zeer belangrijke rol weggelegd voor het gemeentebestuur. Uit het interview met Piet Michielsen, wethouder in de gemeente Oirschot, komt echter duidelijk naar voren dat hier door het gemeentebestuur succesvol voor een andere houding is gekozen. Hij stelt: “In het oude model is het altijd zo dat de gemeente voor draagvlak moet zorgen. Dat is het interactieve beleidsmodel: ‘zo gaan we het doen’. Wat Oirschot nu steeds meer zegt is organiseer zelf maar een zaaltje (…) de initiatiefnemer moet zelf voor draagvlak zorgen. Het gaat dan niet om draagvlak voor de vergunning, maar om draagvlak voor het idee”. Juist doordat de burgers zelf voor het draagvlak van hun initiatief moeten zorgen, worden zij gedwongen om na te denken over de eventuele gevolgen die hun initiatief heeft voor andere buurtbewoners, zo constateert Michelsen. Initiatiefnemers worden op deze manier als het ware gedwongen om met de samenleving in gesprek te gaan en representativiteitsproblemen zelf te voorkomen of op te lossen. Echter, er kunnen volgens zowel Michielsen als Waalen situaties ontstaan, waarin dergelijke representativiteitsproblemen zich ondanks de inspanningen van de initiatiefnemers wel degelijk (blijven) voordoen. Beiden zijn er van overtuigd dat de lokale overheid hiervoor de ogen niet mag sluiten. Indien een dergelijke conflictsituatie gaande is, moet de overheid volgens deze twee heren namelijk als gezaghebbend orgaan optreden en tegenwicht bieden. Op het moment dat een dergelijke waarschuwing van overheidszijde niet tot gevolg heeft dat de initiatiefnemers de representativiteitsproblemen (kunnen) oplossen, moet de overheid het initiatief volgens Michelsen gedeeltelijk of volledig stopzetten. Het is in deze casus overigens nog de vraag of de initiatiefnemers het hier zelf ook mee eens zijn, omdat bij hen de stille overtuiging doorklinkt dat hun projecten ‘an sich’ niet in strijd kunnen zijn met wat goed is voor en wordt gewaardeerd door de gemeenschap. Een dergelijke situatie heeft zich binnen deze casus echter niet voorgedaan, waardoor het niet mogelijk is om in beeld te brengen hoe de initiatiefnemers hierop zouden reageren. Op het gebied van financiële en juridische ondersteuning ligt ook een zeer belangrijke rol voor de lokale overheid. Het succesvol ten uitvoer brengen van een initiatief blijkt in de praktijk volgens Michielsen namelijk “verdomd lastig”, omdat er allerlei financiële en juridische aspecten bij komen kijken waar burgers zelf over het algemeen maar weinig verstand van hebben. Zo blijkt dat de initiatiefnemers bijvoorbeeld problemen hebben met het opstellen van een effectieve en efficiënte begroting. Hier ligt daarom een rol weggelegd voor het gemeentebestuur. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de initiatiefnemers het niet waarderen wanneer het gemeentebestuur deze rol volledig van hen overneemt. Daarnaast hebben de initiatiefnemers zelf niet het gevoel dat zij niet voldoende onderlegd zijn op bijvoorbeeld het financiële vlak. Het is voor de gemeentelijke overheid daarom belangrijk om enerzijds ruimte te geven, maar anderzijds op het juiste moment in te grijpen en de benodigde ondersteuning te bieden. Daarnaast blijkt uit het verhaal van Waalen duidelijk dat hij er andere normen en waarden op nahoudt wanneer het gaat om de inzet van overheidsmiddelen dan van een behoorlijk handelende overheid verwacht zou mogen worden. Dit wordt onder andere duidelijk uit het volgende voorbeeld. Één van de speerpunten van Mooi Straten was om zogenoemde akkerpoorten te plaatsen. Omdat het volgens Waalen te lang duurde voordat de volledige subsidieregeling rond was gekomen, wilde hij voor een bedrag van 450 euro per poort alvast vijf poorten plaatsen op strategische plekken binnen de gemeenschap. Van de overige poorten zou Mooi Straten dan later, als het volledige subsidiebedrag was vastgesteld, de prijs bepalen. Als de subsidie mee zou vallen, kon het zijn dat deze nieuwe poorten veel goedkoper zouden worden dan 450 euro en als de subsidie tegen zou vallen zou het omgekeerde van kracht zijn. Vanuit het oogpunt van eerlijk overheidsbestuur kan een dergelijke redenering echter problemen met zich meebrengen. Er ontstaat namelijk het risico dat niet alle burgers die zich bevinden in eenzelfde situatie op een gelijke wijze worden behandeld. Aangezien deze poorten (grotendeels) gesubsidieerd worden vanuit overheidsmiddelen, wordt het probleem alleen maar groter. Immers, het zijn nu de overheidsmiddelen die oneerlijk over gelijke gevallen
55
verdeeld worden. In dergelijke situaties zou het overheidsbestuur er daarom goed aan doen om tegenwicht te bieden ten opzichte van de initiatiefnemers. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de lokale overheid dit in de desbetreffende situatie echter niet heeft gedaan. In het kader van effectief en efficiënt overheidsbestuur vervolgens, moet door de lokale overheid volgens Michielsen tegenwoordig, meer dan voorheen het geval was, aandacht worden besteed aan de vraag of er niet toevallig burgers zijn die willen participeren en daardoor als het ware ‘geld besparen’. Hij stelt: “Er is misschien wel iemand bereid om het schoffeltje te pakken en het op te lossen. Zo simpel kan het zijn”. In deze casus is bijvoorbeeld aangehaakt bij de landelijke ‘schoonmaakdag’, waardoor de gehele omgeving vrij werd gemaakt van zwerfafval en hiervoor vervolgens geen gemeentelijke opschoningsdienst ingezet hoefde te worden. Michelsen stelt echter dat met dergelijke mogelijkheden door de Oirschotse overheid niet altijd op een juiste manier mee om wordt gegaan: “Vanuit een klassiek patroon wordt gedacht: We hebben een financieel probleem, hoe lossen we dat op? De mensen buiten worden vergeten”. In situaties zoals hier door Michels geopperd, geldt bovendien volgens de initiatiefnemers dat het voor de overheid zeer belangrijk is om transparant te zijn over de vraag wat zij van de initiatiefnemers verwacht en wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten. Waalen constateert dat transparantie in dergelijke gevallen zeer belangrijk is om optimaal gebruik te kunnen maken van de activiteiten en vaardigheden van de initiatiefnemers en andere participanten. Hij concludeert: “Er moeten bruggen geslagen worden tussen de verwachtingen van mensen, de mogelijkheden van de gemeente en de verwachtingen van de overheid. Dan heb je minder structuren nodig, maar vooral mensen die met elkaar het gesprek aan gaan. Uiteindelijk gaat het heel praktisch over de contacten: Hoe kijk je tegen dingen aan en wat kan ik voor jou betekenen en doen?”. Michielsen onderstreept de conclusie van Waalen en constateert dat dit binnen het Oirschotse gemeentebestuur op dit moment niet in voldoende mate gebeurt. Het gemeentebestuur zou volgens hem in nog sterkere mate aandacht moeten besteden aan “verwachtingenmanagement”. Hij merkt hierbij op dat het voor de overheid in dit opzicht niet alleen belangrijk is om transparant te zijn over de verwachtingen, maar om burgers ook daadwerkelijk de ruimte te geven om te participeren. Hij vindt het zeer frustrerend wanneer er mooie initiatieven zijn, waarvoor onder de bevolking relatief veel draagvlak is en geen enkele burger onevenredig nadelig wordt beïnvloed, die als gevolg van de geldende wet- en regelgeving niet waargemaakt kunnen worden. Het is volgens hem, wanneer uit een zorgvuldige belangenafweging blijkt dat de bovenstaande situatie zich voordoet, belangrijk om als overheid mee te denken en ruimte te maken. In dergelijke situaties kan een zorgvuldige belangenafweging volgens hem namelijk niet anders uitwijzen dan dat een initiatief doorgezet moet worden. Als voorbeeld noemt hij de uitkijktoren die de initiatiefnemers maar al te graag wilde plaatsen, zodat toeristen en andere geïnteresseerden uit zouden kunnen kijken over het volledige landbouwgebied. Deze toren paste echter niet volledig binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor hiervoor ondanks dat het een goed idee was volgens de gemeente en ondanks het feit dat één van de initiatiefnemers het geen probleem vond om hem op zijn grond te laten plaatsen, geen omgevingsvergunning afgegeven kon worden. Uiteindelijk heeft het gemeentebestuur na een zorgvuldige belangenafweging besloten om een afwijking van het bestemmingsplan vast te stellen, zodat de benodigde vergunning alsnog verleend kon worden. Echter, dit is volgens de initiatiefnemers een uitzonderlijke situatie. Volgens hen zeggen ambtenaren namelijk vaak meteen dat iets niet kan, waardoor zij vrijwel meteen teleurgesteld worden teruggestuurd. De ambtenaar vergeet op dat moment volgens de initiatiefnemers om mee te kijken naar wat er binnen de geldende wet- en regelgeving dan wel precies kan, waardoor het niet duidelijk wordt waar de eventueel op te lossen knelpunten zich bevinden. Volgens Waalen is het door de ambtenaren teveel zoeken naar legitimiteit voor het overheidshandelen niet de enige reden die aan een flexibel optreden van het Oirschotse gemeentebestuur in de weg staat. Doordat binnen de gemeentelijke molen zeer veel tijd wordt besteed aan het eerlijk en zorgvuldig komen tot beslissingen, wordt het besluitvormingsproces vertraagd en wordt volgens hem niet in voldoende mate recht gedaan aan het gegeven dat zich in de samenleving ontwikkelingen voordoen waarop soms snel gereageerd moet worden. Sneller dan nu vaak het geval is. Door bijvoorbeeld een gebrek aan subsidiebesluitvorming, waarover meer dan een jaar heen is gegaan, konden de initiatiefnemers volgens Waal-
56
en niet snel genoeg doorpakken in het plaatsen van de akkerpoorten. Het gevolg hiervan is dat de initiatiefnemers het gevoel hebben dat hun inspanningen geen of niet snel genoeg het door hen gewenste en verwachte handelingsrendement opleveren. Wanneer een dergelijk besluitvormingsproces in de ogen van de initiatiefnemers te lang duurt, loopt de overheid het risico dat zij doorpakken, zonder dat zij voldoen aan bijvoorbeeld de geldende wet- en regelgeving. Waalen noemt als voorbeeld: “De vorige voorzitter heeft al jarenlang lopen klagen bij de gemeente dat twee bomen die te dicht bij de kapel staan gekapt moeten worden. Dat groeide allemaal niet goed etc. Daar krijgt hij gewoon geen toestemming voor. De nieuwe voorzitter zegt: Die bomen staan in de weg, kom buurman wij gaan ze omzagen. Toen was er kachelhout”. Het is volgens Waalen voor de overheid daarom belangrijk om indien mogelijk veerkrachtig en vitaal te reageren, zodat initiatieven die heel erg veel draagvlak hebben zich snel door kunnen ontwikkelen. Indien de overheid van mening is dat de legitimiteit van het overheidsbestuur en de af te wegen belangen een dergelijk veerkrachtig en vitaal optreden niet toestaan, moet zij deze keuze ten opzichte van de initiatiefnemers verantwoorden, zodat zij zich realiseren wat precies de gronden zijn op basis waarvan de lokale overheid tot de beslissing is gekomen om zich niet veerkrachtig en vitaal op te stellen. Een dergelijk verantwoordingsproces wordt in deze casus echter veelal niet (voldoende) in werking gesteld. Vervolgens is het voor de overheid zeer belangrijk om zich te realiseren dat er een kans bestaat dat de burgers zich niet bij deze beslissing zullen neerleggen. Indien dit het geval blijkt te zijn, is het de overheid aan te raden om tegenwicht te bieden aan de initiatiefnemers, omdat anders indirect alsnog voorbij wordt gegaan aan de rechtsstatelijke criteria voor goed overheidsbestuur, zo blijkt uit het bovenstaande citaat. Echter, uit deze casus komt naar voren dat de lokale overheid op dit soort momenten in deze casus geen tegenwicht biedt.
Paragraaf 4.6 Deelconclusie In deze paragraaf wordt een antwoord gegeven op de volgende deelvraag: “Welke invloed heeft de doedemocratie al dan niet op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelandscontext?” Zoals al eerder is aangegeven in hoofdstuk 2 worden de onderzoeksresultaten, daar waar mogelijk, aangevuld of tegengeworpen met ervaringen uit Beltrum (Berkelland), Peel en Maas en plattelandsgemeenschappen uit Overijssel. Daarnaast worden bij de onderzoeksresultaten eventuele opmerkingen en/of kanttekeningen geplaatst die uit de expertinterviews 29 naar voren zijn gekomen. In de paragrafen 4.6.1-4.6.3 wordt respectievelijk stilgestaan bij de democratische dimensie, de economische dimensie en de rechtsstatelijke dimensie. In paragraaf 4.6.4 wordt ingegaan op de “trade offs” tussen de verschillende criteria voor goed lokaal bestuur. De deelconclusie die in deze paragraaf geformuleerd wordt, vormt het uitgangspunt voor de vergelijking die plaatsvindt in hoofdstuk 6.
Paragraaf 4.6.1 De democratische dimensie Allereerst dient opgemerkt te worden dat de initiatiefnemers van de vijf geanalyseerde cases vrijwel altijd van mening zijn dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van de representativiteit van het eigen initiatief. Zij waarderen het daarom ook dat de lokale overheid hen hier de ruimte voor geeft. Alleen de casus Aalburg vormt hierop een uitzondering, maar dit is te verklaren vanuit het feit dat dit het enige initiatief is dat niet ‘bottom up’ maar ‘top down’ tot stand is gekomen. Het zijn in deze casus namelijk niet de burgers zelf geweest die van mening waren dat het belangrijk was om te participeren en ingevolge zelf initiatieven hebben ontplooid die zij aan de lokale overheid hebben voorgelegd. Integendeel, het was de lokale overheid die burgers hiertoe specifiek opriep. Hierbij dient opgemerkt te worden dat representativiteit van een initiatief in de overige vier cases zowel door de initiatiefnemers, de overheid als door nietparticipanten steevast wordt gekwalificeerd in termen van draagvlak. Dit betekent dat zij het niet zozeer belangrijk vinden dat de groep initiatiefnemers en participanten zelf, qua samenstelling, een goede afspie-
29
De transcripten van deze expertinterviews zijn weergegeven in de bijlagen 5,6,7, en 8.
57
geling vormt van de plattelandsbevolking, maar dat hun ideeën en projecten op voldoende draagvlak binnen de plattelandsbevolking moeten kunnen rekenen. Kleinschaligheid binnen de plattelandsgemeenschap zorgt er over het algemeen voor dat de burgers die het gevoel hebben dat hun belangen door de initiatiefnemers niet voldoende gerepresenteerd worden en ingevolge niet achter hun project staan dit ook daadwerkelijk (al dan niet via een indirecte weg) aan de initiatiefnemers kunnen en zullen laten blijken. Daarnaast zorgt de kleinschaligheid ervoor dat het voor de burgers, die nadat zij dit te kennen hebben gegeven nog steeds het gevoel hebben dat zij niet in voldoende mate gerepresenteerd worden, gemakkelijk is om de plaatselijke gemeenteraadsleden hierop te attenderen. Indien dit gebeurt, is het belangrijk dat de lokale overheid de representativiteitsproblemen zorgvuldig onderzoekt, indien nodig erkent én de initiatiefnemers hiervan bewust maakt. Dit is een houding die zij zichzelf in dergelijke situaties ook daadwerkelijk aanmeet. Dit betekent echter niet per definitie dat de overheid er in dergelijke situaties vervolgens zelf zorg voor moet dragen dat het initiatief representatiever wordt. Integendeel, in alle onderzochte cases, met uitzondering van wederom Aalburg, blijft dit een taak voor de initiatiefnemers zelf. Indien uiteindelijk blijkt dat de initiatiefnemers niet in voldoende mate het hoofd (kunnen) bieden aan de aanwezige problemen, dient de overheid tegenwicht te bieden en indien nodig het initiatief (gedeeltelijk) stop te zetten. Een dergelijke situatie is in de geanalyseerde cases slechts een beperkt aantal keren voorgekomen. Dhr. Hurenkamp (persoonlijke communicatie, 1 juli 2014) merkt hierbij op dat de initiatiefnemers een dergelijke vorm van tegenwicht hoogstwaarschijnlijk niet zullen waarderen, omdat zij veelal van mening zijn dat hun initiatieven per definitie ten goede komen aan de plattelandsgemeenschap. Naast het waarborgen van de representativiteit van het overheidsbestuur wordt ook het bieden van voldoende participatiemogelijkheden aan burgers, in de vorm van zowel meebeslissen als meedoen, in de wetenschappelijke literatuur onderscheiden als één van de democratische criteria voor goed lokaal overheidsbestuur. In context van de doe-democratie, waarin ‘gewoon doen’ één van de centrale uitgangspunten vormt, is het logischerwijs niet verwonderlijk dat een lokale overheid haar burgers dergelijke participatiemogelijkheden moet bieden. Echter, naar aanleiding van de vijf onderzochte cases dient hierbij een tweetal opmerking geplaatst te worden. Uit de cases Aalburg en Liempde blijkt allereerst dat de lokale overheid weliswaar aangeeft dat zij burgers de mogelijkheid biedt om te participeren, maar dit op voorhand soms al zo ver dichttimmert en afbakent dat zij het gevoel hebben dat dit in de praktijk niet het geval is. Het is voor de overheid zeer belangrijk om zich te realiseren dat burgers niet enkel willen participeren binnen op voorhand door de lokale overheid vastgestelde projecten, maar ook in het kader van projecten die zij zelf bedenken en zelf zeer belangrijk vinden. Wanneer zij deze mogelijkheden niet krijgen, hebben zij niet alleen het gevoel dat zij niet voldoende participatiemogelijkheden hebben, maar ook dat zij niet serieus genomen worden door de overheid (selectieve burgerlijke gratificaties), zo blijkt uit de geanalyseerde cases. Dit is een constatering die ook uit de casus Berkelland naar voren komt. Van Houwelingen e.a. (2014) stellen dat participanten binnen deze plattelandsgemeenschap minder enthousiast zijn over hun participatiemogelijkheden en minder het gevoel hebben dat de lokale overheid hun participatie ook daadwerkelijk waardeert, “omdat men de indruk heeft dat de gemeente zich onvoldoende aan de mening van de bevolking gelegen laat bij beslissingen over [en de realisatie van – toevoeging MvdS] grote projecten, zoals de nieuwbouw van een gemeentehuis” (p. 13). In Peel en Maas zijn actieve burgers daarentegen positiever over de wijze waarop de lokale overheid hun samenleving bestuurt, omdat zij wel het gevoel hebben mee te mogen beslissen in de besluitvorming over en mee te mogen doen bij de realisatie van dergelijke grote projecten (Van Houwelingen e.a., 2014, p. 13). Daarnaast is het voor de lokale overheid belangrijk om zich te realiseren dat de ‘leefwereld’, waarin de initiatiefnemers zich bevinden, niet parallel loopt met de ‘systeemwereld’, waarin de ambtenaren zich bevinden (Habermas, 1991; Kunneman, 2005). De logica van de systeemwereld sluit namelijk niet in voldoende mate aan bij de (participatieve) behoeften van burgers. Dit komt het duidelijkst naar voren uit de casus Aalburg. De burgemeester van deze gemeente, Naterop, heeft zijn ambtenaren namelijk een cursus ‘overheidsparticipatie’ aangeboden, omdat hij zich realiseerde dat zij zich niet in voldoende mate ook
58
daadwerkelijk ‘inleefden’ in de initiatiefnemers en andere participanten. Zo namen zij bijvoorbeeld contact met hen op op werkdagen van 9.00 uur tot 17.00 uur, terwijl de initiatiefnemers zelf op dat soort momenten aan het werk waren en zich niet bezighielden met hun initiatief. Zijn ambtenaren hebben daarom, tot genoegen van de initiatiefnemers, naar aanleiding van zijn training onder andere geleerd dat het belangrijk is om ook eens na werktijd bij vergaderingen van de initiatiefnemers aan te sluiten, zoals ook in Liempde het geval is, of contact met de initiatiefnemers op te nemen. Deze discrepantie tussen de ‘leef-‘ en ‘systeemwereld’ wordt ook door dhr. Duyvendak (persoonlijke communicatie, 11 juli 2014) en dhr. Van den Ende (persoonlijke communicatie, 20 juni 2014) erkend. Dhr. Van den Ende stelt bijvoorbeeld: “Het lijkt een heel andere taal. Een heel andere planeet. Terwijl je [als ambtenaar, toevoeging MvdS] zelf ook burger bent vóór acht uur”. Deze laatste kanttekening bij de door de lokale overheid geboden participatiemogelijkheden kan overigens ook bezien worden in het kader van vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur. In deze context wordt immers van de lokale overheid verwacht dat zij zo goed als mogelijk tegemoetkomt aan de wensen en verwachtingen van haar inwoners. De wens om te participeren in de uitvoeringsfase hangt nauw samen met het handelingsrendement dat burgers willen bereiken. Dit is een ander criterium dat door de lokale overheid in het kader van goed bestuur gewaarborgd moet worden. Wanneer burgers ook in de uitvoeringsfase van een initiatief participatiemogelijkheden krijgen, doen zij naar eigen zeggen sociale contacten op (selectieve sociale gratificaties) waardoor zij hun participatie als nog waardevoller ervaren. Juist het samen de handen uit de mouwen steken om een project te realiseren, zou hier in zeer sterke mate aan bijdragen. In Aalburg zien de initiatiefnemers het daarom als een rol van de overheid om ervoor te zorgen dat bij de initiatieven die zij zelf hebben bedacht ook andere partners, zoals bijvoorbeeld verenigingen of plaatselijke maatschappelijke organisaties, betrokken worden. Een rol die de burgemeester maar al te graag op zich neemt. In de andere cases is hier geen ervaring mee opgedaan, waardoor het niet te bepalen is hoe de initiatiefnemers hierop zullen reageren. Daarnaast zien initiatiefnemers die ook in de uitvoeringsfase van hun initiatief betrokken worden naar eigen zeggen eerder de concrete resultaten die naar aanleiding van hun participatie bereikt worden (verwacht handelingsrendement). Aan de lokale overheid is het daarom aan te raden om nog explicieter dan nu vaak het geval is ook in deze fase van het project de initiatiefnemers en eventuele andere participanten te (blijven) betrekken. Als zij het niet helemaal alleen kunnen, moet dit niet betekenen dat er helemaal geen rol meer voor hen is weggelegd. Dhr. Van den Ende stelt dat in dergelijke situaties ook in co-creatie zeer veel bereikt kan worden. Dit komt ook duidelijk naar voren in de geanalyseerde cases. In Biest-Houtakker hebben de initiatiefnemers bijvoorbeeld samengewerkt met een professionele aannemer die in de gaten hield of hun werk van voldoende kwaliteit was en aan de veiligheidsvoorschriften voldeed. Ten derde is het voor de lokale overheid in het kader van het waarborgen van het handelingsrendement van participanten het allerbelangrijkst om hen het gevoel te geven dat zij hun inspanningen waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties), zo wordt duidelijk uit alle geanalyseerde cases. Hieraan kan bijvoorbeeld invulling gegeven worden door ervoor te zorgen dat een vertegenwoordiger van de lokale overheid aanwezig is op het moment dat de initiatiefnemers hun plannen presenteren aan de rest van de plattelandsbevolking of op andere, voor de initiatiefnemers belangrijke, momenten. In Aalburg werkte het bijvoorbeeld goed dat de burgemeester en zijn vrouw zelf ook de handen uit de mouwen hebben gestoken en samen met de initiatiefnemers hebben geprobeerd om de voorgenomen doelstellingen te bereiken. Dhr. Duyvendak vult hierbij aan dat het goed is wanneer een ambtenaar initiatiefnemers en andere participanten “eens een aai over de bol geeft”. Wanneer ambtenaren in dergelijke situaties echter steevast schitteren in hun afwezigheid, nemen de initiatiefnemers hen dit niet in dank af en werkt dit averechts. Dit werd onder andere duidelijk uit de casus Gemonde, waarin de initiatiefnemers niet begrepen waarom het College van Burgemeester en Wethouders toch net afwezig was op het moment dat in de gemeenteraad over hun initiatief werd besloten en een felle discussie werd gevoerd. Een moment dat door de initiatiefnemers zelf vol spanning werd beleefd en door hen gekwalificeerd werd als uitermate belangrijk voor de voortzetting van hun project. Uit de interviews met dhr. Duyvendak en dhr. Hurenkamp is duidelijk naar voren
59
gekomen dat actieve plattelandsbewoners inderdaad zeer veel waarde hechten aan het krijgen van waardering van de lokale overheid voor hun inspanningen. De laatste democratische voorwaarde waaraan een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer wil leggen moet voldoen, is veerkrachtig en vitaal optreden. Door initiatiefnemers wordt aan dit criterium zeer veel waarde gehecht, omdat zij haar zien als de voorwaarde om de andere criteria op een juiste wijze in te kunnen vullen. Allereerst zijn de initiatiefnemers in deze context van mening dat de lokale overheid ervoor moet zorgen dat haar interne organisatie op een dusdanige wijze is ingericht dat zij ook daadwerkelijk flexibel in kan spelen op hun verwachtingen. Dit betekent dat ambtenaren zo opgeleid moeten worden dat zij weten hoe zij het gesprek met de initiatiefnemers en andere participanten aan moeten gaan en dat het handig is wanneer de lokale overheid bijvoorbeeld één contactpersoon aanwijst die de initiatiefnemers namens de gemeente te woord staat en ‘wegwijs’ maakt binnen de overheidsorganisatie. In een dergelijke situatie lopen zij namelijk niet steeds tegen dezelfde ‘bureaucratische muren’ op en krijgen zij de kans om echt te participeren en handelingsrendement te behalen. De mate waarin de lokale overheid erin is geslaagd om een dergelijke situatie te creëren verschilt op dit moment nog per casus. Daarnaast verwachten de initiatiefnemers van de lokale overheid in deze context dat zij zich niet steeds beroept op geldende wet- en regelgeving als de reden om een initiatief niet te mogen opstarten, zonder dat daar een zorgvuldige belangenafweging aan vooraf is gegaan. In deze belangenafweging zou de vraag of de geldende wet- en regelgeving eventueel opzij geschoven kan worden centraal moeten staan. Op het moment dat uit deze zorgvuldige belangenafweging naar voren komt dat de belangen die door de geldende wet- en regelgeving gewaarborgd dienen te worden als gevolg van het initiatief niet geschaad worden, zou de lokale overheid er volgens de initiatiefnemers voor moeten kiezen om deze ‘even’ opzij te schuiven. Wanneer daarentegen blijkt dat het de geldende wet en regelgeving niet opzij geschoven kan worden30, verwachten zij op zijn minst van de overheid dat zij meekijkt naar en meedenkt over hoe het initiatief op een dusdanige wijze ingericht kan worden dat deze hieraan wel voldoet. In het ene initiatief slagen de ambtenaren daar beter in dan in het andere initiatief. Ten slotte wordt door de initiatiefnemers binnen deze context van de lokale overheid verwacht dat zij, daar waar dat mogelijk is, sneller dan nu het geval is beslissingen neemt, zodat de verdere ontwikkeling of realisatie van hun initiatief niet onnodig vertraging oploopt. Bij de bovenstaande twee redeneringen dient opgemerkt te worden dat Denters e.a. (2013) concluderen dat ook actieve burgers in Overijsel van mening zijn dat overheidsinstanties veelal te lang vasthouden aan ‘onzinnige’ geldende wet- en regelgeving en dat hun besluitvorming vaak te lang duurt (p. 22).
Paragraaf 4.6.2 De economische dimensie Wanneer wordt gekeken naar de behartiging van effectief overheidsbeleid, blijkt dat vrijwel alle initiatiefnemers dit een rol vinden die zij zelf moeten vervullen. Wederom wordt de enige uitzondering op de regel gevormd door de initiatiefnemers die participeren in Aalburg. Voor de overige initiatieven geldt dat de burgers het waarborgen van de effectiviteit van hun initiatief weliswaar als een belangrijke rol voor zichzelf kwalificeren, maar hier volgens de overheidsinstanties niet altijd op de juiste wijze invulling aan geven. Aangezien de initiatiefnemers hun initiatieven over het algemeen realiseren op basis van overheidsfinanciën vinden lokale bestuurders het wel degelijk ook een belangrijke rol voor zichzelf om een effectieve inzet van deze middelen te waarborgen. De initiatiefnemers zijn echter zelf veelal van mening dat zij wel degelijk over de hiervoor benodigde vaardigheden beschikken en waarderen het daarom niet wanneer de overheid deze taak volledig van hen overneemt. Wel mag zij op de achtergrond meekijken en eventueel ondersteuning bieden daar waar dit nodig blijkt. Dit komt ook naar voren uit het onderzoek van Denters e.a. (2013) in Overijsselse plattelandsgebieden. Dhr. Bovens (persoonlijke communicatie, 7 juli 2014) concludeert dat de initiatiefnemers dit gevoel hoogstwaarschijnlijk hebben doordat binnen de platHierbij dient opgemerkt te worden dat met name dhr Bovens het belang van een zorgvuldige belangenafweging in een dergelijke situatie zeer nadrukkelijk onderschrijft, ook wanneer slechts minderheidsbelangen door een initiatief worden benadeeld is het volgens dhr Bovens zeer belangrijk om de geldende wet- en regelgeving niet opzij te schuiven. 30
60
telandscontext sprake is van een dynamiek waarbinnen burgers elkaar vanuit een bloeiend verenigingsleven goed kennen (sociaal kapitaal) en zelf bedrijven en ondernemingen hebben met bijvoorbeeld personeel in loondienst (technisch kapitaal). Hierdoor is in de ogen van de initiatiefnemers altijd wel iemand in de buurt die kan helpen, waardoor zij de lokale overheid voor de uitvoering van dergelijke verantwoordelijkheden niet per se nodig hebben. Het is daardoor voor de overheid in het kader van goed bestuur belangrijk om de effectiviteit van de initiatieven weliswaar te waarborgen en te monitoren, maar niet te nadrukkelijk te laten blijken dat zij vindt dat de initiatiefnemers het niet goed doen op dit gebied. Wanneer zij dit namelijk wel nadrukkelijk laat blijken, ontstaat het risico dat de initiatiefnemers haar hier nog minder bij zullen betrekken. Het bieden van ondersteuning bij het opstellen van een effectieve begroting, zonder dat de lokale overheid deze rol van de initiatiefnemers volledig overneemt, lijkt daarom de beste keuze. Hetzelfde geldt overigens voor het opstellen en waarborgen van een efficiënte begroting. Bij het nadenken over een efficiënte realisatie van de voorgenomen doelstellingen moet de lokale overheid volgens de initiatiefnemers daarnaast een andere weg inslaan dan zij tot op heden gewend is. Zij moet zich namelijk realiseren dat burgers bereid zijn om ook in de uitvoering van hun initiatief een handje mee te helpen, waardoor minder geld uitgegeven hoeft te worden dan de overheid wellicht in eerste instantie verwacht. In Biest-Houtakker hebben de initiatiefnemers en andere participanten bijvoorbeeld zelf meegeholpen bij de sloop en nieuwbouw van de school, waardoor minder timmermannen ingehuurd hoefden te worden en in Straten hebben de initiatiefnemers en andere participanten een ‘schoonmaakdag’ georganiseerd, waardoor de plaatselijke schoonmaakdienst een dag minder ingehuurd hoefde te worden. Dhr. Bovens merkt hierbij echter op dat het niet zo ‘zwart- wit’ is als het op voorhand lijkt. Hij denkt dat het namelijk niet zo is dat de participatie van burgers in de uitvoeringsfase er per definitie voor zorgt dat minder publieke middelen ingezet hoeven te worden. Als voorbeeld noemt hij het bijhouden van de plaatselijke plantsoenen. Wanneer dit in de ene straat wel en in de andere straat niet door burgers zelf wordt gedaan, kost het de overheid volgens hem namelijk ook erg veel uren (en indirect ook geld) om met de groendienst af te spreken welke plantsoenen zij wel en welke plantsoenen zij niet hoeven bij te houden. De financiële winst die samenhangt met de participatie van bewoners gaat hierdoor volgens hem vaak al snel verloren. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat de bovengenoemde logica alleen lijkt te gelden voor situaties waarin burgers zelf voorstellen om een initiatief op te pakken. Indien de overheid haar taken over wil dragen aan de burgers, is het slimmer om niet aan te geven dat de achterliggende reden hiervoor is gelegen in het gegeven dat burgers het wellicht goedkoper kunnen dan de lokale overheid zelf. Deze constatering wordt ook door dhr. Duyvendak onderschreven. Uit de casus Aalburg is in dit opzicht duidelijk naar voren gekomen dat burgers in dergelijke situaties enkel het gevoel hebben dat de overheid hen inzet als middel om efficiënte beleidsoplossingen te creëren. Daar laten zij zich over het algemeen niet voor lenen. In dergelijke situaties is het daardoor effectiever om burgers aan te spreken en te behandelen als zijnde ‘deskundigen van hun woonomgeving’ die beter weten wat hun directe leefomgeving precies nodig heeft dan de lokale overheid die verder op afstand staat, zo blijkt uit deze casus. Echter, ook in dergelijke situaties geldt de dynamiek die in de democratische dimensie al eerder beschreven is. Burgers willen niet enkel kunnen participeren binnen domeinen die op voorhand door de overheid dichtgetimmerd en afgebakend zijn, maar willen ook de kans krijgen om doelstellingen na te streven die zij zelf belangrijk vinden.
Paragraaf 4.6.3 De rechtsstatelijke dimensie Allereerst dient met betrekking tot deze dimensie opgemerkt te worden dat hierover in vergelijking tot de twee andere dimensies relatief weinig informatie beschikbaar is. Dit betekent dat het voor sommige van deze rechtsstatelijke criteria voor goed lokaal bestuur mogelijk is om conclusies te trekken die uit de vijf onderzochte cases steevast naar voren komen, maar dat er ook criteria zijn waarvoor dit niet mogelijk is. Indien dit laatste het geval is, wordt dit als vanzelfsprekend expliciet aangegeven.
61
Op legitimiteitsvraagstukken en het belang van een zorgvuldige belangenafweging is in deze paragraaf, in de uiteenzetting van de democratische dimensie, al eerder ingegaan. Initiatiefnemers en participanten zijn namelijk van mening dat er teveel ‘onnodige’ wet- en regelgeving is die door de lokale overheid gehanteerd wordt, waardoor zij hun initiatieven niet kunnen ontplooien. Deze gedachte wordt ondersteund door dhr. Van den Ende. Van de lokale overheid verwachten de initiatiefnemers daarom in het kader van goed bestuur dat zij in desbetreffende situaties een zorgvuldige belangenafweging maakt en ingevolge kijkt of de geldende wet- en regelgeving in de desbetreffende situatie waarborgen biedt die door het initiatief al dan niet geschaad worden. Wanneer dit niet het geval is, verwachten zij van de lokale overheid dat zij de geldende wet- en regelgeving opzijschuift. Wanneer dit wel het geval is, verwachten zij van de lokale overheid dat zij op zijn minst over hun schouders meekijkt naar wat de geldende wettelijke kaders precies zijn en of het initiatief eventueel aangepast kan worden zodat zij daar wel aan voldoet. De mate waarin de lokale overheid erin slaagt om zichzelf een dergelijk handelingsarrangement aan te meten, verschilt per casus. Hierbij dient bij opgemerkt te worden dat zowel de initiatiefnemers als de lokale overheid zelf het een rol voor de lokale overheid vinden om in de gaten te houden of de initiatiefnemers zich, indien er niet van af geweken mag worden, aan de geldende wettelijke kaders houden. Wanneer de initiatiefnemers hier wel van afwijken, wordt het gezien als een rol voor de lokale overheid om tegenwicht te bieden en in het uiterste geval het initiatief gedeeltelijk of volledig stop te zetten. Dergelijke situaties hebben zich in de geanalyseerde cases echter nauwelijks voorgedaan. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dhr. Hurenkamp zich afvraagt of een dergelijke vorm van tegenwicht in deze situatie door de initiatiefnemers ook daadwerkelijk geaccepteerd wordt. Ook in andere situaties wordt van de overheid verwacht dat zij tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers, voornamelijk wanneer zij binnen hun initiatief niet voldoende oog hebben voor eventuele representativiteitsproblemen. Over de vraag of en zo ja op welke wijze de lokale overheid zich moet conformeren aan processen van verantwoording zijn de initiatiefnemers het ook met elkaar eens. Uit alle cases, met uitzondering van Aalburg, komt namelijk naar voren dat de initiatiefnemers van mening zijn dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de verantwoording ten opzichte van de rest van de plattelandsbevolking. Zij bedoelen hiermee de verantwoording over de door hen binnen het initiatief gemaakte keuzes en over de wijze waarop zij de overheidsfinanciën hebben ingezet te bate van hun initiatief. De lokale overheid hoeft zich over deze verantwoordingsprocessen volgens de initiatiefnemers daarom niet druk te maken. Uit de praktijk van de geanalyseerde cases komt naar voren dat zij dit ook daadwerkelijk niet doet. Dit betekent niet dat de overheid zich volgens de initiatiefnemers in het geheel niet hoeft te verantwoorden over de door haar gemaakte keuzes. De initiatiefnemers vinden het wel degelijk belangrijk dat de lokale overheid zich uitspreekt over de redenen die zij heeft om hun ideeën en projecten al dan niet (financieel) te ondersteunen. In dit opzicht schiet zij echter vrijwel altijd tekort. Aan de integriteit van de overheid wordt naar aanleiding van het gebrek aan verantwoording in de onderzochte cases weliswaar nauwelijks aandacht besteed, maar dit neemt niet weg dat dhr. Bovens hier wel degelijk op wijst. Hij stelt namelijk dat het, ook wanneer de initiatiefnemers in een plattelandsgemeenschap zelf verantwoording afleggen over hun initiatieven ten opzichte van de bevolking, belangrijk is dat de lokale overheid zich tegenover hen, maar ook tegenover de gemeenteraad, blijft verantwoorden over de middelen die zij aan de initiatiefnemers ter beschikking heeft gesteld, zodat in beeld gebracht kan worden of de ambtenaren al dan niet integer handelen. Hij concludeert: “Als het geld is uitgegeven, lijkt het mij wel normaal dat daar even een verslag van komt en even een overzicht is, zodat de gemeenteraad ook kan controleren of wethouders niet allerlei gelden gaan uitdelen aan lokale vriendjes of wat dan ook”. In het kader van integer overheidsbestuur vinden de initiatiefnemers het zelf daarnaast belangrijk dat de lokale overheid zich aan eenmaal door haar gemaakte afspraken houdt en zich alvorens zij zich uitspreekt over de vraag of een initiatief al dan niet uitgevoerd mag worden, houdt aan het aloude principe van hoor en wederhoor. Met name in het kader van het nakomen van gemaakte afspraken doen zich in de geanalyseerde cases veel problemen voor. Dit blijkt namelijk niet zo vanzelfsprekend als het op het eerste gezicht lijkt. De hiermee nauw samenhangende vraag wat de (actieve) plattelandsbewoners verwachten van de
62
lokale overheid in het kader van eerlijk overheidsbestuur kan door een gebrek aan helaas niet beantwoord worden. Het laatste rechtsstatelijke criterium waaraan een lokale overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer wil leggen moet voldoen heeft betrekking op transparantie. Bij dit criterium dient opgemerkt te worden dat zij in de context van de doe-democratie anders geïnterpreteerd moet wordt dan in de wetenschappelijke literatuur over goed lokaal bestuur. Terwijl dit criterium in de literatuur namelijk hoofdzakelijk betrekking had op het gegeven dat de lokale overheid aan haar burgers duidelijk moest maken welke verschillende beleidsopties tot de mogelijkheden behoorden, heeft dit criterium in de context van de doedemocratie hoofdzakelijk betrekking op de rolverdeling tussen de overheid enerzijds en de initiatiefnemers anderzijds. Deze rolverdeling wordt ten opzichte van de initiatiefnemers in de geanalyseerde cases steevast niet duidelijk gecommuniceerd. De initiatiefnemers vinden het echter wel belangrijk dat de overheid transparant met hen communiceert over de vraag welke verwachtingen zij van hen heeft en wat zij van de lokale overheid kunnen verwachten, zo geven zij aan. Volgens dhr. Hurenkamp is het in dit kader overigens voornamelijk belangrijk dat de lokale overheid dit goed uitlegt ten opzichte van burgers die bijvoorbeeld geen ex-ambtenaren zijn en geen of niet veel ervaring hebben met bureaucratische procedures.
Paragraaf 4.6.4 “Trade offs” Zoals in de beschrijving van de klassieke criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in hoofdstuk 3 meerdere malen naar voren is gekomen, kunnen zich “trade offs” voordoen tussen verschillende criteria voor goed lokaal overheidsbestuur. Uit de analyse van de cases die in dit hoofdstuk centraal hebben gestaan, blijkt dat met name één zo’n “trade off” steeds duidelijk naar voren komt. Actieve plattelandsbewoners verwachten namelijk van de lokale overheid dat zij zo snel mogelijk tot beslissing komt en het liefst meteen aangeeft wat zij van de door hen geopperde projecten en initiatieven vindt. Echter, een dergelijke snelle reactie brengt met zich mee dat de lokale overheid in de desbetreffende situatie niet rustig alle aanwezige belangen tegen elkaar af kan wegen alvorens zij een beslissing maakt. Hierdoor kan een situatie ontstaan waarin de lokale overheid in eerste instantie zeer positief reageert op initiatieven, terwijl later na de belangenweging blijkt dat zij beduidend minder positief is en in het uiterste geval het initiatief zelfs niet eens wil of kan (onder-) steunen. Initiatiefnemers en andere participanten raken hierdoor veelal teleurgesteld, omdat zij in de eindfase een andere reactie van de overheid verwacht hadden. Een dergelijke spanning tussen de wens om snel te beslissen en de plicht om alle belangen zorgvuldig af te wegen, zal echter onvermijdelijk blijven bestaan. De lokale overheid doet er daarom volgens de initiatiefnemers en andere participanten goed aan om steeds nadrukkelijk en zo transparant mogelijk aan te geven wat een toezegging in welke fase van het besluitvormingsproces al dan niet precies betekent en “waard” is.
63
De stedelijke context
5
Van de Wijdeven (2012) constateert dat het afgelopen decennium in de stedelijke context veel doedemocratische initiatieven worden ontplooid (p. 112) (zie ook Galesloot, 2002; Hurenkamp e.a., 2006; Kullberg, 2006; Wagenaar en Specht, 2010; WRR, 2005, 2012). Hij merkt hierbij op: “Deze ontwikkelingen zijn niet hetzelfde als, maar wel verbonden met de eerder geschetste landelijke ontwikkelingen” (Van de Wijdeven, 2012, p. 113). Echter, ook binnen de context van de Nederlandse stad mag de rol van de lokale overheid niet over het hoofd gezien worden (WRR, 2005). Met name in het kader van de anonimiteit en de weinige onderlinge verbondenheid van burgers in de stad wordt de rol van de lokale overheid volgens Uitermark en Duyvendak (2006) zelfs alleen nog maar belangrijker. Zij constateren namelijk: “Het doel is niet om processen slechts te ‘faciliteren’, maar om ze in gang te zetten, bijvoorbeeld door deur-aan-deur bij bewoners aan te bellen of door afspraken te maken met de betrokken partijen. Zo’n assertieve en proactieve aanpak van de overheid is noodzakelijk in die gebieden waar burgers niet zelf het initiatief nemen” (Uitermark & Duyvendak, 2006, p. 4). In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de volgende, zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevante, deelvraag: “Welke invloed heeft de doe-democratie al dan niet op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse stedelijke context?” Ter beantwoording van deze vraag wordt allereerst ingegaan op de afzonderlijke cases die zich binnen deze stedelijke context bevinden. Het gaat daarbij achtereenvolgens om doe-democratische initiatieven in Amsterdam (paragraaf 5.1), Enschede (paragraaf 5.2), Hengelo (paragraaf 5.3), Eindhoven (paragraaf 5.4) en Leiden (paragraaf 5.5). Per initiatief wordt steeds eerst ingegaan op de vraag wat het precies inhoudt en waarom het een doe-democratisch karakter heeft, daarna vindt de inhoudelijke analyse aan de hand van het schema zoals weergegeven in paragraaf 3.4 plaats. In deze analyse staat steeds de vraag centraal hoe de lokale overheid binnen de desbetreffende casus lokaal bestuur ten uitvoer legt (‘sein’) en hoe de lokale overheid volgens burgers zou moeten handelen in een dergelijke situatie (‘sollen’). Omdat de feitelijke tenuitvoerlegging en de wensen van de burgers zeer veel met elkaar gemeen hebben, is ervoor gekozen om deze in dit hoofdstuk in elkaars verlengde te bespreken. Immers, indien de overheid een handelingsarrangement feitelijk ten uitvoer legt dat door de initiatiefnemers wordt gewaardeerd, vinden de initiatiefnemers over het algemeen dat zij zich ook zo zou ‘moeten’ gedragen. Wanneer zij daarentegen een handelingsarrangement feitelijk ten uitvoer legt dat niet door de initiatiefnemers wordt gewaardeerd, vinden de initiatiefnemers over het algemeen dat zij zich anders zou ‘moeten’ gedragen. Vervolgens wordt in de afsluitende paragraaf van dit hoofdstuk (paragraaf 5.6) een meer algemeen antwoord gegeven op de hierboven genoemde deelvraag.
Paragraaf 5.1 Bewonersinitiatieven in Amsterdam (Amsterdam) Paragraaf 5.1.1 De casebeschrijving Sinds 2008 zijn in Amsterdam op grote schaal ‘bewonersbudgetten’ ingevoerd die worden bekostigd uit de gelden die de gemeente van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) tot haar beschikking heeft gekregen, omdat dit ministerie een aantal Amsterdamse wijken heeft aangewezen als zijnde ‘krachtwijken’. Naast deze door het ministerie aangewezen krachtwijken is de gemeente Amsterdam van mening dat ook andere van haar wijken extra aandacht verdienen. In het totaal wordt
64
daarom in vierentwintig Amsterdamse buurten, verspreid over negen stadsdelen 31, gebruik gemaakt van de ‘bewonersbudgetten’ (Van Ankeren, Tonkens & Verhoeven, 2010, p. 4). Aan de hand van deze budgetten, die worden toegekend onder het motto ‘Laat duizend bloemen bloeien’, wil de gemeente Amsterdam bereiken dat de bewoners zich in sterkere mate betrokken voelen bij en een bijdrage willen leveren aan de leefbaarheid van en sociale cohesie in hun buurt. Om deze doelstelling te kunnen bereiken, heeft zij besloten dat het belangrijk is dat de stadsdelen samen met de haar inwoners spelregels opstellen voor de toekenning van deze budgetten. Van Ankeren e.a. (2010) stellen: “Zo ontstonden er in Amsterdam negen verschillende ‘proeftuinen’” (pp. 4-5). Een proeftuin wordt hierbij gedefinieerd als zijnde een context waarbinnen iets nieuws wordt geprobeerd. Door middel van deze proeftuinen probeert de gemeente Amsterdam om een antwoord te vinden op de vraag hoe zij het beste om kan gaan met en ondersteuning kan bieden aan initiatieven die vanuit de samenleving zelf ontstaan. De stadsdelen hanteren binnen hun eigen proeftuin veelal een eigen ‘doelgroepenbeleid’. Uit het onderzoek van Ponjee (2009) komt naar voren dat in de stadsdelen Zeeburg en De Baarsjes door het gemeentebestuur wordt getracht om bewoners met een sociaal- economische achterstand te activeren, terwijl men in Bos en Lommer, Geuzenveld-Slotermeer, Osdorp en Zuidoost probeert om ‘moeilijk bereikbare bewoners’ – waaronder voornamelijk jongeren – te benaderen. Het algemene uitgangspunt is wel steeds dat de bewoners zelf betrokken worden bij de ontwikkeling en de realisatie van de projecten waaraan de ‘buurtbudgetten’ worden toegekend. Het kan dus niet zo zijn dat een budget wordt toegekend aan een project waar geen burgers bij betrokken zijn en het is de bedoeling dat de buurtbewoners in de uitvoeringsfase zelf de handen uit de mouwen steken en participeren vanuit een zogenoemde ‘doe-het-zelf’-houding. De projecten moeten dus doe-democratisch van aard zijn. Echter, op basis van hun onderzoek naar 362 van de 635 initiatieven die in de zomer van 2009 bij het gemeentebestuur zijn ingediend, hebben Van Ankeren e.a. (2010) geconstateerd dat ongeveer een vijfde deel van deze projecten tot stand komt zonder ook maar enige betrokkenheid van de buurtbewoners, noch in de voorbereidingsfase, noch in de uitvoeringsfase. Deze wetenschapper stellen daarom: “Aan de voorwaarde “dat het gaat om projecten die bewoners zelf bedenken én uitvoeren, al dan niet met hulp van het stadsdeel en/of de betrokken partner” wordt dus in een vijfde van de gevallen niet voldaan” (Van Ankeren e.a., 2010, p. 12). Deze projecten zijn ingevolge niet doedemocratisch van aard en worden daarom in dit onderzoek, evenals in het onderzoek van Van Ankeren e.a. (2010), niet meegenomen. De projecten die wel doe-democratisch van aard zijn en naar aanleiding van een ‘buurtbudget’ worden opgepakt, zijn zeer verschillend van elkaar qua inhoud en aard. De meeste initiatieven (21 procent) hebben een educatieve en/of informatieve doelstelling, “van leren buikdansen tot geldzaken” (Van Ankeren e.a., 2010, p. 13). Ook wordt veelal getracht om verbindingen te leggen tussen én binnen sociale groepen (19 procent). Een derde plaats wordt ingenomen door projecten die gericht zijn op jongeren (14 procent), gevolgd door projecten gericht op leefbaarheid (12 procent), cultuur (9 procent) en emancipatie van minderheden (6 procent). Van Ankeren e.a. (2010) concluderen dat andersoortige projecten relatief weinig voorkomen (p. 13). Dit laatste is niet omdat de gemeente dergelijke projecten niet wil ondersteunen, maar omdat zij door de bewoners niet voorgesteld worden. Op het moment dat een bewoner een idee heeft waarvoor hij/zij aanspraak wil maken op een ‘buurtbudget’, dient dit idee ingediend te worden bij de plaatselijke participatiemakelaar. Aan elk deelnemend stadsdeel is door de gemeente Amsterdam zo’n participatiemakelaar toebedeeld. Deze participatiemakelaar vormt de schakel tussen de bewoners enerzijds en de gemeente anderzijds en zorgt ervoor dat de aanvraag doorgestuurd wordt naar de besluitvormende instantie. Deze instantie kan, afhankelijk van het antwoord op de vraag in welk stadsdeel de initiatiefnemer woonachtig is, bestaan uit bewoners, professionals of een combinatie van beiden (Van Ankeren, 2010, p. 16). In de stadsdelen Bos en Lommer, Osdorp en Zeeburg vormen bewoners zelf het besluitvormende orgaan. In de stadsdelen De Baarsjes, GeuzenveldSlotermeer, Slotervaart en Zuidoost besluiten daarentegen professionals. Van Ankeren e.a. (2010) merken hierbij op: “Dat kunnen ambtenaren, portefeuillehouders, en/of welzijnsprofessionals zijn” (p. 13). In de
Bos en Lommer, Osdorp, Zeeburg, De Baarsjes, Geuzenveld-Slotermeer, Zuidoost, Slotervaart, Oost-Watergraafsmeer en Amsterdam-Noord. 31
65
stadsdelen Oost-Watergraafsmeer en Amsterdam-Noord worden dergelijke besluiten genomen door een samenwerkingsverband tussen bewoners enerzijds en professionals anderzijds. Wanneer uit het besluitvormingsproces dan vervolgens duidelijk wordt dat een ‘buurtbudget’ aan het geopperde project wordt toegekend, krijgen de initiatiefnemers een financieel budget tot hun beschikking op basis waarvan zij het project zelf kunnen realiseren. In deze uitvoerende fase kunnen zij de hulp van professionals inroepen. Echter, hierbij dient opgemerkt te worden dat Van Ankeren e.a. (2010) constateren dat door bewoners geopperde projecten niet altijd ook daadwerkelijk door bewoners zelf, al dan niet in samenwerking met professionals, worden uitgevoerd. Simpelweg, omdat het soms om te technische kwesties gaat. Ingewikkelde kwesties waarvoor de bewoners niet over de juiste vaardigheden en/of kennis beschikken. Ook dergelijke initiatieven vallen, ondanks de betrokkenheid van buurtbewoners in de voorbereidingsfase, niet binnen de context van de doe-democratie. De initiatiefnemers zetten zich in dergelijke initiatieven immers niet op basis van een ‘doe-het-zelf’-houding in voor het publieke domein. Daarom worden ook dergelijke initiatieven in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Paragraaf 5.1.2 Goed lokaal bestuur in Amsterdam (?): een analyse 32 Uit de praktijk is naar voren gekomen dat deze casus op het gebied van representativiteit, in het kader van een representatieve groep initiatiefnemers en participanten, duidelijk tekort schiet. Een belangrijke reden hiervoor is gelegen in het feit dat de stadsdelen zelf mogen bepalen of zij een speciaal doelgroepenbeleid inzetten én zo ja, op welke wijze zij dit doen. Uit het onderzoek van Ponjee (2009) is gebleken dat dit consequenties heeft gehad voor de verschillende doelgroepen die in de verschillende stadsdelen participeren. Als gevolg hiervan hebben niet alle bewoners het gevoel dat zij evenveel kans hebben om te participeren en dat het publieke domein ook voor hen openstaat. Het is daarom een belangrijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur om burgers het gevoel te geven dat de regeling “open to all” (Fung, 2006) is en dat iedereen een gelijke kans heeft om te participeren, aldus de initiatiefnemers en niet-participanten. Wanneer dan later blijkt dat bepaalde groepen in hun participatie enigszins oververtegenwoordigd zijn, vinden de initiatiefnemers en niet-participanten dat naar eigen zeggen een minder groot probleem. Wel vinden zij het een probleem als door oververtegenwoordigde doelgroepen belangen behartigd worden waar in hun ogen een grote groep van de bevolking niet achter staat. Het is volgens de Amsterdamse bewoners en initiatiefnemers daarom een taak van het besluitvormende orgaan om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de projecten waaraan ‘buurtbudgetten’ worden toegewezen zo goed mogelijk aansluiten bij de wensen van de gehele plaatselijke bevolking. De vraag of dit een taak is van de burgers zelf of van de gemeentelijke overheid is afhankelijk van de vraag wie al dan niet deel uit maakt van dat desbetreffende besluitvormende orgaan (zie ook paragraaf 5.1.1). In het kader van projecten die in de Amsterdamse bewonersinitiatieven opgepakt worden, dient opgemerkt te worden dat zij over het algemeen zoals gewenst een goede afspiegeling vormen van de projecten die vrijwel ‘álle’ buurtbewoners in de desbetreffende wijk het liefst opgelost zouden zien, zo blijkt uit de interviews die Van Ankeren e.a. (2010) in de Amsterdamse krachtwijken hebben gehouden 33. Uit deze casus komt daarnaast naar voren dat de inwoners van stadsdelen waarin de burgers zelf een (beslissende) stem hebben in het al dan niet toekennen van ‘buurtbudgetten’ meer tevreden zijn over de projecten die door middel van deze ‘budgetten’ gerealiseerd worden dan de inwoners van stadsdelen waarin burgers over een dergelijke beslissingsmacht niet beschikken. Van Ankeren e.a. (2010) concluderen in deze context: “Bewoners waarderen het zeer als zij zelf Bij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: casebeschrijvingen en interviews (de namen van de respondenten zijn onbekend) zoals vastgelegd door Van Ankeren e.a. (2010), Ponjee (2009) en Tonkens en Verhoeven (2011) en aanvullende krantenartikelen en beleidsnotities. 33 Dit brengt wel een risico met zich mee zo blijkt uit deze casus. Doordat de initiatiefnemers veelal problemen oplossen die anders op het bordje van de overheid terecht waren gekomen, voelen zij zich door de overheid niet altijd serieus genomen, zo geven zij aan in de interviews. De overheid zou hen namelijk te vaak benaderen als zijnde een middel dat ingezet kan worden ten behoeve van efficiënt overheidsbestuur en daardoor voorbij gaan aan eventuele (extra) doelen die de initiatiefnemers daarnaast zelf nog voor ogen hebben. 32
66
een aandeel hebben in de besluitvorming over de initiatieven 34” (p. 16; zie ook Hilkhuijsen, 2009). De bewoners van het stadsdeel Bos en Lommer hebben om het belang van draagvlak onder de bevolking aan te geven een logo ontworpen waarmee zij aantonen dat een initiatief goedgekeurd is door de bewoners zelf. In de stadsdelen waarin het besluitvormingsproces onder andere is toevertrouwd aan de woningcorporaties ontstaan problemen die betrekking hebben op de eerlijkheid van de besluitvormingsprocedure en de participatiemogelijkheden die aan burgers in de tenuitvoerlegging van hun initiatieven geboden worden. Doordat tussen de woningcorporaties en de overheid kwantitatieve afspraken gemaakt zijn over het aantal bewonersinitiatieven dat minimaal ‘behaald’ moet worden, zijn de beoordelingscommissies waarin woningbouwcorporaties zitting hebben veel ruimhartiger in het toekennen van deze ‘budgetten’ dan de beoordelingscommissies waar zij geen deel van uit maken. Hierdoor ontstaat de kans dat burgers met soortgelijke initiatieven in het ene stadsdeel wel en in het andere stadsdeel niet de beschikking krijgen over een ‘bewonersbudget’. Dit is in strijd met de rechtsstatelijke gedachte dat gelijke gevallen op een gelijke wijze behandeld dienen te worden en brengt met zich mee dat de met name initiatiefnemers die niet de beschikking krijgen over een ‘bewonersbudget’ het overheidsbeleid als zijnde oneerlijk ervaren. Ook krijgen burgers hierdoor in het ene stadsdeel meer mogelijkheden om te participeren dan in het andere stadsdeel. Immers, in het ene stadsdeel moeten zij aan meer voorwaarden voldoen om participatiemogelijkheden te verwerven dan in het andere stadsdeel. Ook dit wordt door initiatiefnemers van wie een aanvraag voor een ‘buurtbudget’ wordt afgewezen als zijnde oneerlijk ervaren. Dit betekent echter niet dat de initiatiefnemers nooit tevreden zijn over de wijze waarop de overheid hen behandelt. In het kader van een effectieve, efficiënte en legitieme ontplooiing van de bewonersinitiatieven geven de initiatiefnemers namelijk zelf aan dat zij het over het al gemeen zeer belangrijk vinden en het ingevolge als positief ervaren dat de overheid ondersteuning biedt op gebieden waar zij zelf weinig kennis van zaken over hebben. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan het opstellen van een effectieve en efficiënte begroting, het aanvragen van de eventueel benodigde vergunningen en het bijsturen en bieden van tegenwicht indien de overheid ziet dat de voorgenomen doelen op de ingeslagen weg hoogstwaarschijnlijk niet bereikt zullen of kunnen worden. Één van de initiatiefnemers stelt: “Ik vind dat de gemeente moet ondersteunen. Ondersteunen financieel, met advies, mocht dat nodig zijn” (zie ook Tonkens & Verhoeven, 2011, p. 56). De initiatiefnemers zien de hulp van de lokale overheid op deze gebieden als een stukje waardering voor hun inzet (sociale burgerlijke gratificaties), omdat zij zichzelf dan in sterkere mate kunnen richten op het uitvoeren van taken die in hun ogen écht belangrijk zijn, waardoor op dat gebied sneller concrete resultaten bereikt kunnen worden (verwacht handelingsrendement). Om het verwachte handelingsrendement nog gemakkelijk te kunnen bereiken, verwachten de initiatiefnemers van de overheid dat zij flexibel op hun behoeften inspeelt. Om goed aan te kunnen sluiten bij de verwachtingen van de initiatiefnemers is het voor haar daarom belangrijk om professionals de ruimte te geven om per initiatief te beoordelen welke ondersteuning nodig is. Het risico van het bieden van ondersteuning is namelijk dat burgers het teveel ervaren als zijnde ‘bemoederen’ en het initiatief overnemen, waardoor de initiatiefnemers zelf niet langer het gevoel hebben dat zij ook daadwerkelijk de kans krijgen om gebruik te maken van hun participatiemogelijkheden. Één van de initiatiefnemers stelt: “Maar ik vind niet dat zij (…) [de gemeente – toevoeging MvdS] hoe noem je dat, moeten bemoederen (…). De buurtbewoners zelf zijn allemaal hele slimme mensen, die kunnen dat prima zelf” (zie ook Tonkens & Verhoeven, 2011, p. 56). Op basis van hetgeen hier boven is vermeld, is het niet verwonderlijk dat de Amsterdamse initiatiefnemers en participanten meer tevreden zijn over de lokale overheid op het moment dat deze een professional heeft aangesteld die de bewoners en de gemeente verbindt en de beleidsvrijheid heeft om ook daadwerkelijk in te spelen op de verwachtingen die onder de initiatiefnemers ten opzichte van het lokale overheidsbestuur leven. Echter, aan het aanstellen van een dergelijke professional kleeft ook een risico. De bewoners krijgen hierdoor namelijk hogere verwachtingen in het kader van het handelingsrendement van hun initiatief die in de praktijk niet altijd waargemaakt kunnen worden. Bijvoorbeeld, omdat ook de “Dit bleek in panelgesprekken met bewoners, die de Dienst Wonen voerde tussen 17 en 27 augustus 2009” (Van Ankeren e.a., 2010, p. 16). 34
67
overheidsprofessionals zich aan de geldende wet- en regelgeving dienen te houden en in het kader van een zorgvuldige belangenafweging ook soms onvermijdelijk tot de conclusie komen dat een (bepaald onderdeel van een) initiatief, hoe graag de initiatiefnemers het zelf ook willen, geen doorgang kan vinden. In principe hoeft dit volgens de initiatiefnemers geen problemen met zich mee te brengen, zolang de overheidsprofessional maar eenmaal vastgelegde afspraken nakomt, transparant is over de onderlinge rolverdeling en verantwoording aflegt voor de redenen op basis waarvan hij of zij besluit om al dan niet tegemoet te komen aan de wensen van de initiatiefnemers. Echter, het blijkt juist op dit laatste punt vaak mis te gaan. Voornamelijk als gevolg van de interne gemeentelijke organisatie, waarin het verloop van ambtenaren zeer hoog is, hebben de bewoners namelijk het gevoel dat aan de kant van de overheid niet goed genoeg met hen mee wordt gedacht en dat de (voor hen negatieve) beslissingen niet weloverwogen gemaakt worden, omdat het binnen de overheidsorganisatie niet duidelijk is wie precies de gemeentelijke beslissingen omtrent het initiatief mag of moet nemen. Één van de initiatiefnemers stelt bijvoorbeeld: “Nou er gaan zo veel mensen over en dan sta je vandaag met tante Marie te praten en dan komt volgende week, dan komt er weer een gesprek en dan heb ik met tante Annie te maken, die weet weer niet wat tante Marie gezegd heb, kan ik het verhaal weer gaan vertellen. Ik heb vorig jaar 23 gesprekken gehad voordat ik dat klaar had (…)” (zie ook Tonkens & Verhoeven, 2011, p. 48). Dit is een gevoel dat ook onder de geïnterviewde ambtenaren leeft. Één van hen constateert dat het probleem binnen de interne organisatie nog veel groter is dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. Volgens hem hebben de ambtenaren namelijk veelal niet de kwaliteiten die nodig zijn om goed en transparant met initiatiefnemers en andere betrokkenen te communiceren over de gewenste taakverdeling en verantwoording tegenover hen af te leggen voor de gemaakte keuzes. Dit probleem ontstaat volgens hem, omdat dergelijke kwaliteiten geen onderdeel uitmaken van de functieomschrijving en ambtenaren hierop dus niet geselecteerd worden. Hij stelt: “(…) dat heeft volgens mij te maken met de interne oriëntatie (…) maar dat wordt ook opgelegd hè. Ambtenaren worden (…) niet op dit soort kwaliteiten geworven en geselecteerd. Ja, dus (…) er wordt wel vaak gevraagd gevoel voor bestuurlijk ambtelijke verhoudingen, maar er staat nooit gevoel voor maatschappelijke relaties. Dus veelal wordt dat als iets extra’s gezien (…)” (zie ook Tonkens & Verhoeven, 2011, p. 62). Na een nadere analyse blijkt dat dergelijke gevoelens ook leven onder de initiatiefnemers. Veel van hen hebben in de interviews met Tonkens en Verhoeven (2011) namelijk aangegeven dat zij vinden dat zij tijdens het contact met de overheid ten onrechte worden geconfronteerd met onverschillige ambtenaren (p. 16). Niet alleen vinden de initiatiefnemers dit onfatsoenlijk, ook hebben zij hierdoor al snel het gevoel dat hun participatie door de overheid niet gewaardeerd wordt (selectieve burgerlijke gratificaties). Één van de geïnterviewde initiatiefnemers stelt: “Toen ben ik na (…) veel te veel uren kwijt te zijn, op hoge poten naar het gemeentehuis gegaan (…). Ik kwam mijn pakketje inleveren en toen zei de ambtenaar heel schamper: ‘Oh, oh, het is je gelukt, nou je bent een van de weinigen!’ (…). En toen ontplofte ik gewoon, dit is dus gewoon bekend bij jullie, jullie lachen erom, en dit is weer een manier om burgers, initiatiefnemers, de moed te ontnemen, dit kan, dit mag niet zo” (zie ook Tonkens & Verhoeven, 2011, p. 61). Op het moment dat de problemen waar de initiatiefnemers tegenaanlopen bij de gemeente bekend zijn, verwachten zij dat deze opgelost worden. Met andere woorden: dat de overheid proactief, veerkrachtig en vitaal te werk gaat en de burgers helpt om hun participatie in de (nabije) toekomst gemakkelijker te maken, zodat zij ook gemakkelijker concrete resultaten kunnen bereiken (verwacht handelingsrendement). Wanneer de overheid dit niet doet, om welke reden dan ook, en hier geen verantwoording over aflegt, bevordert dit allerminst een goede relatie tussen de initiatiefnemers en het overheidsbestuur. Sterker nog, de initiatiefnemers zijn op dergelijke momenten van mening dat de overheid alles behalve goed bestuur ten uitvoer legt.
68
Paragraaf 5.2 Buurtmuseum en buurtkamer Velve-Lindenhof (Enschede) Paragraaf 5.2.1 De casebeschrijving De wijk Velve-Lindenhof is gelegen in stadsdeel Oost van de gemeente Enschede. Deze wijk is in 2008 door de toenmalige minister van Wonen, Wijken en Integratie, Ella Vogelaar, aangewezen als één van de in het totaal veertig krachtwijken in Nederland (Denters e.a., 2012, p. 12). De wijk bestaat uit drie kernen, namelijk: het oude Velve (eigenlijk de voorzetting van de Bothoven), het Lindenhof (een vooroorlogse arbeidersbuurt) en het Velve-Lindenhof (dat na de tweede wereldoorlog gebouwd is) (Velve-Lindenhof, 2014, p. 1). Doordat deze wijk benoemd is als zijnde krachtwijk is door het gemeentebestuur een grootschalige herstructurering in gang gezet. Zowel het Lindenhof als het oude Velve hebben namelijk te kampen met sociale problemen, “waaronder een hoge werkeloosheid onder de overwegend autochtone bevolking” (Denters e.a., 2012, p. 12). Door middel van nieuwbouw wordt geprobeerd om ook andere doelgroepen, zoals hoogopgeleide autochtonen, ertoe te bewegen om zich in deze wijk te vestigen, zodat de bevolking niet langer volledig bestaat uit ‘probleemgezinnen’. Wanneer in deze wijk meer inwoners wonen die goed mee kunnen in de samenleving, heeft dit een bevorderende werking op de ‘probleemgezinnen’ en kunnen de sociale problemen ook gemakkelijker opgelost worden, zo luidt de redenering. Aangezien de wijkopbouwwerker deze problemen erkende, maar ook zag dat de inwoners het jammer vonden dat het authentieke van hun wijk door de herstructurering verloren ging, leek het hem een goed idee om ervoor te zorgen dat de inwoners zich hun oude wijk zouden kunnen blijven herinneren, ook wanneer de herstructurering uiteindelijk voltooid zou zijn. Dat is de reden dat hij eind 2009 besloot om de inwoners meer bij hun wijk te betrekken. Hij sloot daarom aan bij een idee dat al veel langer leefde onder de bewoners, maar nog niet eerder ook daadwerkelijk gerealiseerd was, namelijk de creatie van een buurtmuseum en buurtkamer in het oude Velve. Denters e.a. (2012) stellen dat het niet meer te achterhalen is hoe het idee daarvoor precies is ontstaan. Echter, de wijkopbouwwerker wist dat dit idee onder de bewoners leefde en besloot dat het tijd was om deze ideeën om te zetten in een concreet plan. Hij nodigde daarom zes buurtbewoners uit om hier samen met hem verder over na te denken. Uit deze gesprekken bleek dat het plan al verder uitgedacht was dan dat de wijkopbouwwerker op voorhand eigenlijk had verwacht. De buurtbewoners hadden zelfs al een pand voor ogen waarbinnen zij van de ideeën werkelijkheid wilden maken. Het uitgangspunt van het plan bleef steeds dat het moest gaan om een combinatie van een buurtkamer, een ontmoetingsplek voor buurtbewoners, enerzijds en een buurtmuseum, waarin de historie van de wijk kon gaan leven, anderzijds. De wijkopbouwwerker is met de concrete locatie in zijn achterhoofd in gesprek gegaan met de woningcorporatie. Deze besloot om het pand waar het buurtmuseum en de buurtkamer zich volgens de bewoners zou moeten vestigen, dat voorheen een oude slagerij was, op te knappen. Op 22 december 2010 werd dit pand vervolgens door de woningcorporatie symbolisch overgedragen aan de Stichting Museum-Buurtkamer Velve-Lindenhof. In nauw overleg met de overige buurtbewoners werd het pand door de zes participanten vervolgens ingericht in jarenvijftigstijl. De zes participanten hebben steeds zeer nauw samengewerkt met verschillende partners in de wijk. Niet alleen heeft de woningcorporatie in nauw overleg met de bewoners het pand opgeknapt, ook hebben de bewoners overlegd met bijvoorbeeld de wijkraad “over de inbedding van de activiteiten in de rest van de buurt en de beschikbare fondsen” (Denters e.a., 2012, p. 13). Met plaatselijke kunstenaars is overleg gevoerd over de inrichting van de tentoonstellingsruimte en de vraag hoe tentoonstellingen het beste opgezet zouden kunnen worden. Echter, dit betekent niet dat in de tentoonstellingsruimte enkel plaats is voor professionele kunst. Integendeel, in het buurtmuseum is ook plaats voor ‘vrijetijdskunst’ en originele Enschedese ‘huisraad’, zoals foto’s, voorwerpen of zelfs gehele verzamelingen die betrekking hebben op bepaalde thema’s. Denters e.a. (2012) nuanceren dit enigszins en stellen: “Steeds wordt gezocht naar een verbinding tussen de buurt en het onderwerp van de tentoonstelling; het thema is aan de buurt ontleend, de foto’s zijn in de buurt gemaakt, of de kunstenaar of verzamelaar woont in de buurt” (p. 13). In de buurtkamer worden vandaag de dag nog steeds twee keer per week bijeenkomsten georganiseerd met zogenoemde ‘praatgasten’. Dit zijn mensen uit de buurt die iets bijzonders hebben meegemaakt of een bijzon-
69
der verhaal komen vertellen. Deze bijeenkomsten trekken standaard vier tot vijftien bezoekers. Denters e.a. (2012) merken hierbij op: “De twee functies gaan soms samen: in de kerstvakantie was er een uitgebreide kerststal in de tentoonstellingsruimte gecombineerd met muzikale optredens en een samenkomst van buurtbewoners” (p. 12). Inmiddels is ongeveer een tiental vrijwilligers binnen dit initiatief actief. Zij treden op als bijvoorbeeld gastheer en gastvrouw. Het bestuur bestaat momenteel niet meer uit zes, maar uit zeven personen. Wegens een gebrek aan financiële expertise van de voormalige penningmeester is er in de beginfase van dit initiatief namelijk voor gekozen om een nieuw bestuurslid aan te trekken dat zich met deze taak bezighoudt. De voormalige penningmeester verrijkt het bestuur nu met zijn organisatorische talent, een positie waarin hij naar eigen zeggen en volgens de andere bestuursleden beter tot zijn recht komt.
Paragraaf 5.2.2 Goed lokaal bestuur in Enschede (?): een analyse 35 Allereerst dient met betrekking tot deze casus opgemerkt te worden dat de burgers die bij dit initiatief betrokken zijn, geen goede afspiegeling vormen van de bevolking binnen de wijk. Integendeel, er is sprake van een duidelijke oververtegenwoordiging van ouderen (Kanne e.a., 2013, p. 4). Denters e.a. (2012) zetten de kenmerken van de initiatiefnemers en overige participanten in hun onderzoek namelijk uiteen en karakteriseren de participanten binnen deze casus als zijnde autochtone ouderen, zowel mannen als vrouwen, die hoger opgeleid zijn, een bovenmodaal inkomen genieten, al eerder actief waren in de buurt en al relatief lang in de wijk Velve-Lindenhof woonachtig zijn (p. 20). Echter, uit interviews met zowel participanten als niet-participanten komt duidelijk naar voren dat zij hier geen problemen mee hebben, omdat er geen grote verschillen zijn in de problemen die beide groepen in de wijk ervaren en de oplossingen die beide groepen hiervoor wensen. Er is sprake van overeenstemming over de vraag wat de wijk precies nodig heeft en hoe dit opgepakt dient te worden. Wie de desbetreffende projecten dan precies oppakt, maakt de buurtbewoners niet zoveel uit. Denters e.a. (2012) stellen op basis van interviews daarom dat niet te snel geconcludeerd moet worden dat er sprake is van een kloof in de wensen en verwachtingen van actieve burgers enerzijds en niet-actieve burgers anderzijds. Dit neemt niet weg dat deze wetenschappers concluderen dat het wel degelijk een goede oplossing zou kunnen zijn wanneer de overheid probeert om al in de beginfase van dergelijke projecten ook andere (ondervertegenwoordigde) burgers te enthousiasmeren om de handen uit de mouwen te steken. Het is immers de wijkopbouwwerker die in eerste instantie de buurtbewoners bij elkaar heeft gezocht en het daarom aangerekend mag worden dat zij geen representatieve afspiegeling van de bevolking vormen, zo redeneren de wetenschappers en de initiatiefnemers. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de nietactieve buurtbewoners nadrukkelijk hebben aangegeven dat zij het belangrijker vinden dat de overheid in de gaten houdt of er voldoende draagvlak is voor het initiatief dan dat zij allerlei pogingen onderneemt om ervoor te zorgen dat de groep actieve burgers representatiever wordt. De lokale overheid monitort dit daarom ook, maar wat zij precies doet of volgens de initiatiefnemers moet doen op het moment dat er representativiteitsproblemen zijn, wordt niet aangegeven. In het kader van de lijstjes voor goed bestuur zou het wellicht een oplossing kunnen zijn wanneer de lokale overheid op dat soort momenten tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers en zelf de problemen probeert op te lossen of indien nodig het project (tijdelijk) stilzet. Echter, hierbij dient de kanttekening geplaatst te worden dat het niet duidelijk is hoe de initiatiefnemers op een dergelijke reactie van het lokale overheidsbestuur zullen reageren. Al in de beginfase werd namelijk duidelijk dat de rol van de gemeente soms veel frustraties opriep bij de initiatiefnemers. Zij hadden niet altijd het gevoel dat zij ook daadwerkelijk de kans kregen om te particiBij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: casebeschrijvingen en interviewcitaten (de namen van de respondenten zijn onbekend) zoals vastgelegd door Denters e.a. (2012) en Van der Kanne e.a. (2013) , een visie van de Wijk coach, krantenartikelen en beleidsnotities. 35
70
peren en om zelf de inhoudelijke koers van het initiatief te bepalen, omdat de opbouwwerker zich hier namens de gemeente naar hun mening te nadrukkelijk mee bemoeide. Dit gevoel wordt duidelijk uit het volgende citaat van één van de initiatiefnemers: “Niet nog meer professionals, dat zorgt voor zuurstofgebrek” (zie ook Denters e.a., 2012, p. 31). Doordat de gemeente aangaf dat de participanten verschillende participatiemogelijkheden tot hun beschikking hadden, maar dit in de praktijk belemmerde, ontstonden soms hoogoplopende conflicten. Echter, volgens de gemeente was het in het kader van effectief en efficient overheidsbeleid zeer belangrijk dat zij gedeeltelijk zelf de touwtjes in handen bleef houden en de burgers daarom enigszins beperkte in hun participatiemogelijkheden. De reden hiervoor was gelegen in het gegeven dat de ontwikkeling van het buurtmuseum en de buurtkamer onderdeel was van een breder reorganisatieplan dat plaatsvond binnen de gehele gemeente in het kader van de zogenoemde ‘Vogelaargelden’. Doordat binnen de gemeente Enschede zeer veel gebouwen afgebroken en opnieuw opgebouwd moesten worden, was het volgens het gemeentebestuur namelijk belangrijk om de oude historie van de stad toch nog enigszins te waarborgen. De exploitatie van het buurtmuseum zag zij hiervoor als de uitgelezen kans. Het was volgens het gemeentebestuur daarom zeer belangrijk dat de exploitatie ook daadwerkelijk van de grond kwam en dat de voorgenomen doelen ook daadwerkelijk (met de inzet van zo weinig mogelijk middelen) bereikt zouden worden (effectief en efficiënt overheidsbestuur). Dat is de reden dat zij dit, tot ongenoegen van de initiatiefnemers, ook zeer nadrukkelijk probeerde te monitoren. Voor de door het gemeentebestuur gemaakte keuzes om het initiatief nauwlettend te blijven volgen en bij te sturen daar waar zij dat nodig achtte, werd echter geen verantwoording ten opzichte van de initiatiefnemers afgelegd. Voor hen was de achterliggende redenering van het gemeentebestuur daardoor vrijwel volledig onbekend, waardoor zij de overwegingen die ervoor zorgden dat het gemeentebestuur een dergelijke houding aannam niet begrepen. Zij hadden het gevoel dat de gemeente hun initiatief als het ware probeerde over te nemen en begrepen niet welke rolverdeling zij precies voor ogen had. Dat was de reden dat de opbouwwerker er na het verstrijken van een aantal conflicten voor heeft gekozen om met de initiatiefnemers rond de tafel te gaan zitten. In dit gesprek heeft hij de belangen van de gemeente op tafel gelegd en verantwoording afgelegd voor de verschillende keuzes die door de gemeente gedurende het project gemaakt zijn. Naar aanleiding van dit gesprek zijn de initiatiefnemers en de gemeente tot de conclusie gekomen dat het voor het voortbestaan, de effectiviteit en de efficiëntie van het initiatief belangrijk was dat de verantwoordelijkheden en onderlinge verwachtingen door de verschillende partijen transparant werden vastgesteld. Hierdoor zou het namelijk voor iedereen duidelijk worden waar de initiatiefnemers precies zelf de verantwoordelijk voor mochten nemen en welke beslissingen en activiteiten eerst ter goedkeuring bij de gemeente voorgelegd dienden te worden, zo was de redenering. Het vastleggen van deze rolverdeling heeft, zo blijkt achteraf, niet alleen veranderingen met zich meegebracht voor de verhouding tussen de gemeente enerzijds en de initiatiefnemers anderzijds, maar ook voor de wijze waarop de initiatiefnemers vanaf dat moment hun interne organisatie hebben vormgegeven. Op aanraden van de opbouwwerker hebben zij namelijk besloten om een bestuur in te stellen, waarbinnen de verantwoordelijkheden verdeeld konden worden. Niet langer was iedereen verantwoordelijk voor alles. Tot genoegdoening van de initiatiefnemers en de opbouwwerker konden de verschillende projecten hierdoor veel voortvarender gerealiseerd worden dan men tot op dat moment gewend was en werden dus sneller concrete resultaten bereikt (verwacht handelingsrendement). “De inrichting van het pand verliep hierna bijvoorbeeld veel voortvarender, de opening werd vlot georganiseerd en er kwamen exposities en bijeenkomsten” (zie ook Denters e.a., 2012, p. 29). Als gevolg van deze ontwikkeling ontstond bij de opbouwwerker een gevoel van vertrouwen, waardoor het volgens hem vervolgens gemakkelijker werd om zich ook daadwerkelijk meer op de achtergrond te houden. De initiatiefnemers konden er nu ook zelf in slagen om de voorgenomen doelen te bereiken, zo redeneerde hij. Bij de initiatiefnemers ontstond, nu de verantwoordelijkheden verdeeld waren en de belangen van de gemeente transparant gemaakt waren, nog sterker het gevoel dat zij verplicht waren om dit initiatief te laten slagen. Zij bleken daardoor sneller bereid om het eerlijk bij de gemeente aan te geven wanneer zij ergens niet helemaal uitkwamen. In plaats van dat zij zich ergeren aan een overheid die hun participatie-
71
mogelijkheden beperkt, verwachten zij vanaf dit moment een overheid die veerkrachtig en vitaal inspringt op het moment dat zij hulp nodig hebben. Deze hulp blijkt voornamelijk nodig op het gebied van financiën en juridisch- organisatorische vraagstukken, zoals het geven van een antwoord op de vraag wat de beste rechtsvorm voor het initiatief is. Het opstellen van een begroting, waarin de verkregen gelden zo effectief en efficiënt mogelijk worden ingezet, gaat de penningmeester van dat moment ook het hoofd te boven. Hij besluit om dit aan te geven bij de opbouwwerker. In onderlinge samenspraak besluiten zij vervolgens samen met de vijf andere bestuursleden dat de opbouwwerker zowel een concept begroting op zal stellen als op zoek zal gaan naar een nieuwe penningmeester die wel over de benodigde vaardigheden beschikt. Dit stelt de penningmeester van dat moment in staat om zich in te zetten voor andere projecten binnen het initiatief. Projecten die beter bij hem passen en waar hij voor zijn gevoel sneller concrete resultaten op boekt (verwacht handelingsrendement). Ook van de meer juridische verantwoordelijkheden zoals het laten opstellen van statuten door de notaris, het regelen van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het openen van een bankrekening en het dragen van de juridische verantwoordelijkheid voor vrijwilligers en de toevertrouwde kunstwerken, hebben de initiatiefnemers niet voldoende verstand. Daarnaast ontmoedigt het bezig zijn met dergelijke tijdrovende zaken de initiatiefnemers, zo geven zij zelf aan. “Tijd die aan dit soort zaken werd besteed, kon niet aan het ‘echte werk’ – bijeenkomsten en exposities – worden besteed, zo was de beleving bij sommige mensen, en dat was frustrerend” (zie ook Denters e.a., 2012, p. 32). De initiatiefnemers verwachten daarom dat de lokale overheid juist met betrekking tot dit soort taken te hulp schiet en hen op weg helpt. De lokale overheid is hier naar hun mening ook daadwerkelijk in geslaagd. Echter, hierbij dient opgemerkt te worden dat zij de taken waaraan zij zelf goed invulling kunnen ook het liefst volledig zelf, zonder overheidsbemoeienis, oppakken. Het is daarom een belangrijke constatering dat de lokale overheid er in deze casus volgens de initiatiefnemers in is geslaagd om te balanceren op de grens tussen het wel en niet bieden van hulp (zie ook: Denters e.a., 2012, p. 32). Aan de rechtsstatelijke criteria voor goed lokaal overheidsbestuur wordt binnen de primaire data die over deze casus beschikbaar is niet of nauwelijks aandacht besteed. Hierdoor is het helaas niet mogelijk om hier verdere uitspraken over te doen dan hetgeen in deze analyse zijdelings al aan bod is gekomen.
Paragraaf 5.3 Straatnamenproject (Hengelo) Paragraaf 5.3.1 De casebeschrijving Groot Driene is een wijk gelegen in de gemeente Hengelo (Overijssel) en is in de eind jaren ’60 begin jaren ’70 van de vorige eeuw gebouwd om de forensenbevolking die op de Technische Hogeschool Twente in Enschede ging werken onder te brengen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze wijk zich aan de oostelijke zijde van de stad Hengelo bevindt, omdat de universiteit vanaf hier gemakkelijk te bereiken is. De laatste jaren heeft deze wijk te maken met een dalend inwonersaantal (Tctubantia, 17 januari 2012), waardoor het gemeentebestuur er van alles aan probeert te doen om de inwoners van deze wijk te behouden en eventuele potentiële inwoners aan deze wijk te binden. Één van de manieren waarop zij dit probeert te realiseren is door de inwoners in sterkere mate te betrekken bij hun directe leefomgeving. In 2010 organiseerde zij daarom in samenwerking met de woningcorporatie onder andere een zogenoemd ‘Kansencafé’, waarvoor zij gericht burgers en organisaties uitnodigde “om een aantal ideeën los te maken en bewonersactiviteiten te bevorderen op het gebied van cultuur” (Denters e.a., 2012, p. 13). De straten in deze wijk dragen de namen van Nederlandstalige schrijvers en dichters, zoals Bredero, Bomans, Feith, P.C. Hooft, Marsman, Perk en Vestdijk. Gedurende het ‘Kansencafé’ opperde één van de aanwezige bewoonsters daarom om een project op te starten “gericht op schrijvers die de naamgevers waren van de straten hier in de buurt” (Denters e.a., 2012, p. 14). Hoe dit project precies vormgegeven moest worden, zag zij nog niet voor zich. Het idee viel haar namelijk spontaan binnen en was daardoor nog niet uitgedacht. Er zou gewoon ‘iets’ met deze straatnamen gedaan moeten worden, zo luidde haar redenering. Drie
72
burgers, waaronder degene die het idee had geopperd, waren zeer enthousiast en besloten om dit idee gezamenlijk verder uit te werken. Echter, er kwam niet veel van de grond. Denters e.a. (2012) merken op dat één van de drie initiatiefnemers zelfs om een onbekende reden al na twee vergaderingen afhaakte (p. 14). Door de andere twee initiatiefnemers werd wel veel bedacht, maar nauwelijks iets concreet opgepakt en in gang gezet. Toen de oorspronkelijke bedenkster van dit idee vervolgens ook nog naar het buitenland vertrok, leek het er niet op dat er nog iets van de grond zou komen. In een vervolg op het ‘Kansencafé’ in november 2010 en door middel van een in de wijk verspreid boekje, werden de bewoners daarom door de medewerker wijkaanpak van de gemeente en de wijkcoördinator van de woningbouwcorporatie opnieuw opgeroepen om het voorgenomen idee verder uit te werken en te concretiseren. Naar aanleiding van deze oproep bleek dat de burgers, zonder weten van de gemeente noch de woningbouwcorporatie, één van de plannen zelf al verder uitgewerkt hadden. Er waren namelijk al huiskamerbijeenkomsten georganiseerd en ingepland waarin aandacht besteed werd aan het werk van de dichters en schrijvers. Tijdens het tweede ‘Kansencafé’ bleek het enthousiasme nog steeds aanwezig en werd besloten om vier ideeën nader uit te werken: “huiskamerbijeenkomsten, een lezing over alle schrijvers door buurtbewoners zelf, de aanleg van een ‘Kneppelhoutpad’ en het maken van een boek over de schrijvers van Groot Driene” (Denters e.a., 2012, p. 14). Later is ook het idee ontstaan om in de openbare ruimte consoles met gedichten te plaatsen en is een speciale Bredero-postzegel gemaakt om de publicatie van het boek over de schrijvers van de Grote Driene meer cachet te geven. In dit onderzoek kan, omdat niet van alle deelprojecten primaire data beschikbaar is, helaas niet bij al deze deelprojecten stil worden gestaan. Wel wordt aandacht besteed aan het Kneppelhoutpad, het boek over de schrijvers en de consols. Ten behoeve van de transparantie en betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt in de analyse steeds expliciet aangegeven op welke deelprojecten de constateringen betrekking hebben.
Het Kneppelhoutpad Het Kneppelhoutpad is vernoemd naar zowel de Nederlandse schrijver Kneppelhout als naar het Twentse woord voor houten palen. Deze palen werden volgens Denters e.a. (2012) gebruikt “voor het maken van paden door drassige gebieden” (p. 14). Tijdens een verhalenfestival dat in de wijk werd gehouden, was de initiatiefnemer op het idee gekomen om dit pad aan te leggen in een paadje nabij zijn huis. Hij wilde graag een pad maken waar buurtbewoners op blote voeten overheen konden lopen. Een pad “waarin onder andere kneppelhout was verwerkt, om vooral kinderen ‘in contact te laten komen met hun lichaam en de natuur, en om een ontmoetingsplaats te creëren’”, zo stelt de initiatiefnemer tegenover Denters e.a. (2012, p. 14). Toevalligerwijs was het gemeentebestuur op dat moment net bezig met het herinrichten van de nabije omgeving van het desbetreffende paadje en sloot het plan goed op de gemeentelijke plannen aan. De aanleg van dit pad vond daarom plaats in het voorjaar en de zomer van 2012.
Het boek over de schrijvers van Groot Driene Vijfentwintig buurtgenoten schreven, onder leiding van een echtpaar en een professionele tekstschrijver, ieder een kort verhaal over hun eigen (en soms ook een andere) straat. Een professionele vormgever heeft het boek geïllustreerd en de lay-out verzorgd. De uiteindelijke presentatie van dit boek, dat de naam ‘Dichter bij de straat’ draagt, vond plaats tijdens de Boekenweek in 2012 in de plaatselijke bibliotheek. Omdat de initiatiefnemers het jammer vonden wanneer hun werk verloren zou gaan, hebben zij besloten dat op alle adressen in Groot Driene een gratis exemplaar van het boek bezorgd moest worden. Om de publicatie van dit boek meer cachet te geven is uiteindelijk ook een Bredero-postzegel gemaakt, waarvan de opbrengt is gedoneerd aan de stichting Lezen en Schrijven (Denters e.a., 2012, p. 16).
73
Het plaatsen van consols in de publieke ruimte Samen met de inwoners van de dichtersbuurt in Groot Driene besluiten De Rooie, stadsdichter, en Van der Staak, historisch- neerlandicus, dat het een leuk idee zou zijn wanneer de inwoners van de straat zelf per dichter een aantal dichtregels zouden kiezen die op een opvallende plek in de straat bevestigd worden. Stadsdichter De Rooie stelt: “Je kunt volgend jaar een literaire wandeling door de wijk maken. Op liefst zestig plekken kom je dan een gedicht tegen” (Groot Driene, 2011, pp. 4-5). Samen met buurtbewoners zijn deze twee initiatiefnemers om de tafel gaan zitten om te bekijken welke gedichten en citaten volgens de inwoners op de desbetreffende consols geplaatst zouden moeten worden. De plaatsing van deze consols vond plaats in 2012 onder de naam ‘De dichter, zijn straat en één gedicht’. Samen met het bedrijf Hegeman VNO Bouw BV zijn de initiatiefnemers in gesprek gegaan over de vraag hoe de consols precies gemaakt moesten worden. Omdat dit een ingewikkeld karwei bleek, is deze taak vervolgens volledig uitbesteed aan dit bedrijf. Dit neemt niet weg dat de initiatiefnemers zich wel degelijk ook in deze fase nog zeer betrokken voelden bij hun project. Door het bedrijf Carto Letters hebben zij de gedichten vervolgens op de consols laten monteren, deze zijn zij vervolgens persoonlijk gaan plaatsen in de publieke ruimte.
Paragraaf 5.3.2 Goed lokaal bestuur in Hengelo (?): een analyse36 De bedoeling van de gemeente was om, in het kader van het straatnamenproject, zoveel mogelijk inwoners van de wijk actiever te betrekken bij het publieke domein door bewonersinitiatieven op het gebied van cultuur te bevorderen. Echter, omdat de geïnitieerde bijeenkomst zich slechts richtten op de door de gemeente uitgenodigde burgers, veelal zogenoemde ‘usual suspects’, hadden niet alle inwoners ook daadwerkelijk het gevoel dat ook zij ‘erbij hoorden’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het ‘Kansencafé’ heeft geleid tot een project, bestaande uit verschillende deelprojecten, met initiatiefnemers die geen goede afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking. Uit het onderzoek van Denters e.a. (2012) wordt namelijk duidelijk dat de autochtone initiatiefnemers en andere participanten die bij deze projecten betrokken zijn de middelbare leeftijd veelal al bereikt hebben, beschikken over een hoog opleidingsniveau en een bovenmodaal inkomen, al vrij lang in de wijk woonachtig zijn en al eerder in soortgelijke initiatieven actief waren (p. 20). Dit betekent echter niet dat de initiatiefnemers van mening zijn dat de overheid, als eerste partij, per definitie moet proberen om meer burgers warm te maken voor de desbetreffende projecten. Integendeel, zij vinden het belangrijk om dit eerst zelf te proberen en waarderen het daarom dat de lokale overheid hen hiervoor de ruimte geeft. Ondanks dat de initiatiefnemers en andere participanten zeer enthousiast en zichtbaar waren in de wijk, bleek het voor hen echter lastig om andere (groepen) burgers zo ver te krijgen dat ook zij gingen participeren in één of meer van de deelprojecten. De reden hiervoor is hoogstwaarschijnlijk gelegen in het feit dat deze niet-actieve burgers zich al in een eerdere fase van het initiatief (het Kansencafé) niet uitgenodigd voelden door de overheid. Dit had voorkomen kunnen worden wanneer zij ook al in deze fase andere groepen burgers betrokken had. Het aanwezige gebrek aan representativiteit werd, vaak tot ongenoegen, door de initiatiefnemers en participanten gevoeld op het moment dat zij zich bezighielden met het verder ontwikkelen en tenuitvoerleggen van de geopperde ideeën. Één van de initiatiefnemers organiseerde bijvoorbeeld in de beginfase van het initiatief, samen met de bewoners van de Bomansstraat, een bustocht naar een tentoonstelling over Godfried Bomans. Doordat er sprake was van een gebrek aan belangstelling ging deze bustocht niet door en ontstond twijfel over de vraag of er wel genoeg draagvlak was in de wijk voor het straatnamenproject ‘an sich’ en de daarbij behorende deelprojecten (Denters e.a., 2012, p. 16). Uit een nadere analyse komt overigens duidelijk naar voren dat de initiatiefnemers het belangrijker vinden dat er onder de bevolking draagvlak is voor de geopperde ideeën dan dat zij zelf qua samenstelling ook daadwerkelijk een representatieve afspiegeling van de wijk vormen. Dat is de reden dat de initiatiefnemers ook daadwerkelijk proberen om zo veel mogelijk draagvlak te vergaren onder de plaatselijke bevolking. De bewoners die zich bijBij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: casebeschrijvingen en interviewcitaten (de namen van de respondenten zijn onbekend) zoals vastgelegd door Denters e.a. (2012) krantenartikelen en beleidsnotities 36
74
voorbeeld niet wilden committeren aan een bestuurs- of vrijwilligersfunctie hebben van de initiatiefnemers ook gedurende de uitvoering van hun deelprojecten wel degelijk verschillende mogelijkheden gekregen om in te springen en hun mening te laten horen. De initiatiefnemers van het consols project hebben op het moment dat de gedichten voor op de consoles uitgekozen moesten worden bijvoorbeeld per vier straten een avond georganiseerd waarvoor alle bewoners, ook de bewoners die niet in de desbetreffende straten woonachtig waren, werden uitgenodigd. Op deze avonden werd aan de aanwezigen per dichter die behoorde bij één van de vier straten een vijftal, door de initiatiefnemers op voorhand geselecteerde, gedichten voorgedragen, waaruit er vervolgens door de aanwezigen één voor de consol gekozen diende te worden. Echter, niet bij alle deelprojecten hadden de buurtbewoners evenveel mogelijkheden om hun mening te laten horen. Het Kneppelhoutplan is weliswaar tot stand gekomen, “maar uiteindelijk alleen door de initiatiefnemer en de gemeente, zonder nieuwe deelnemers uit de buurt”, zo concluderen Denters e.a. (2013, p. 17). Dit komt omdat de initiatiefnemer van dit deelproject zich tegelijkertijd bezighield met een ander bewonersinitiatief, tegen ongewenste zendmasten in de buurt. Hierdoor heeft hij niet voldoende tijd tot zijn beschikking gehad om ook andere bewoners bij zijn initiatief te betrekken. Wanneer de lokale overheid het in dergelijke gevallen toch belangrijk vindt om te merken dat ook onder andere, niet-actieve buurtbewoners voldoende draagvlak aanwezig is voor het desbetreffende deelproject, zal zij de initiatiefnemer hierop moeten attenderen. Dit heeft zij in deze casus echter niet gedaan. Het is volgens de initiatiefnemers echter überhaupt de vraag of de overheid zich bij alle deelprojecten even druk mag maken om en mag bemoeien met vraagstukken zoals representativiteit, effectiviteit en efficiëntie, nu het niet altijd de lokale overheid is die de afzonderlijke projecten (al dan niet gedeeltelijk) financiert. De financiering van het Kneppelhoutplan heeft de gemeente weliswaar op zich genomen, maar het boek over de schrijvers is grotendeels en het plaatsen van de consols is zelfs volledig gefinancierd door externe partijen. Geen (gedeeltelijke) financiering, dan ook geen medezeggenschap over dergelijke vragen, zo lijken de initiatiefnemers te redeneren. Deze houding kan verklaard worden vanuit de problemen die deze initiatiefnemers hebben ervaren in hun financiële afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de gemeente. In het kader van de financiering van de laatste twee deelprojecten heeft de overheid volgens de initiatiefnemers namelijk een aantal steken laten vallen. Het boek over de schrijvers zou in eerste instantie, zo was afgesproken, bijvoorbeeld volledig gefinancierd worden door de gemeente. Denters e.a. (2012) stellen: “De bewoners werden aangemoedigd om vooral aanvragen voor de buurtbonnen te doen om de plannen te kunnen bekostigen; er was ook een gedeelte van het wijkbudget beschikbaar en er was sprake van een ‘potje’ bij de woningcorporatie” (p. 29). Echter, als gevolg van de bezuinigingen die de gemeente door moest voeren, werd aan het eind van de rit duidelijk dat zij niet langer aan de opgewekte verwachtingen kon voldoen. Integendeel, er bleef slechts een kleine gemeentelijke bijdrage over, waardoor de initiatiefnemers via andere wegen op zoek moesten gaan naar geld. Uiteindelijk hebben zij dit geld weliswaar gevonden, maar dit neemt niet weg dat de initiatiefnemers het niet als prettig hebben ervaren dat de gemeente de gemaakte afspraken niet na kon komen. De initiatiefnemers en andere participanten hebben hierdoor het gevoel dat zij onfatsoenlijk door de gemeente bejegend zijn. De Rooie, één van de initiatiefnemers van het consols project, heeft zelfs twee keer een negatieve ervaring gehad met afspraken over gemeentelijke bijdragen voor zijn deelproject. Zoals geadviseerd door de gemeente, had hij een aanvraag voor een ‘buurtbon’ ingediend, aan de hand waarvan hij een buurtfeest wilde organiseren voor een feestelijke afsluiting van zijn deelproject. Terwijl hij een ‘buurtbon’ van 3.000 euro had aangevraagd, gaven de gemeente en organisatie Welbions aan dat hij zijn initiatief alvast op kon starten, omdat zij volledig garant zouden staan indien later zou blijken dat een lager bedrag aan ‘buurtbonnen’ toegekend zou worden. Echter, achteraf blijkt dat zij deze belofte niet waar kunnen maken. In het totaal wordt namelijk voor slechts 1.000 euro een ‘buurtbon’ toegekend, omdat er zeer veel aanvragen zijn waarover het geld verdeeld moet worden. Hierna blijkt dat de gemeente en Welbions dit bedrag gezamenlijk tot slechts 2.300 euro aan kunnen vullen. Hierdoor ontstaat een gat van 700 euro, waarvoor De Rooie verantwoordelijk wordt gesteld. Dit was niet zijn eerste, maar al zijn tweede negatieve ervaring in zijn financiële relatie met het gemeentebestuur. In de beginfase had de gemeente aan zijn deelproject namelijk al een ‘buurtbon’ van 5.000 euro toegekend, “om alle naar dichters vernoemde straten in Groot-Driene te
75
eren met een gedicht”. Om de consols ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Echter, uiteindelijk blijkt dat de gemeente, als gevolg van bezuinigingen, helemaal niet in staat is om deze 5.000 euro ook daadwerkelijk uit te betalen, waardoor de initiatiefnemers op zoek moeten gaan naar andere bronnen van financiering. Deze twee ervaringen schieten bij Rooie in het verkeerde keelgat. Evenals de initiatiefnemers van het boek over Groot Driene heeft hij het gevoel onfatsoenlijk te zijn bejegend door de lokale overheid, simpelweg omdat zij de eerder gemaakte (financiële) afspraken niet is nagekomen. Niet alleen ontstaan binnen deze casus conflicten tussen de gemeente en de initiatiefnemer als gevolg van financiële toezeggingen die niet nagekomen (kunnen) worden, maar ook als gevolg van een onvoldoende transparante houding vanuit het overheidsbestuur. In de beginfase van het straatnamenproject communiceert de overheid volgens de initiatiefnemers namelijk niet voldoende over wat zij van de initiatiefnemers verwacht en wat de initiatiefnemers anderzijds van haar kunnen verwachten. Als gevolg hiervan hadden de initiatiefnemers niet het gevoel dat zij zelf verantwoordelijk waren voor het daadwerkelijk tenuitvoerleggen van de door hen geopperde ideeën. Integendeel, zij dachten en vonden dat dit de taak van de overheid was. Één van de initiatiefnemers stelt: “Ik heb het idee al verzonnen, denken ze nu dat ik ook alles ga regelen” (zie ook Denters e.a., 2012, p. 16). Doordat de overheid hier niet open met hen over communiceerde, ontstonden aan beide kanten frustraties. Er werden wel veel plannen geopperd, maar in de praktijk bleek vrijwel niets ook daadwerkelijk van de grond te komen. De initiatiefnemers hadden het gevoel dat zij geen concrete resultaten bereikten (verwacht handelingsrendement) en de overheid had het gevoel dat door de initiatiefnemers niet in voldoende mate effectief beleid tenuitvoergelegd werd, omdat de ideeën bleven steken bij veel praten en weinig doen. Dit was het moment waarop de ambtenaren zich realiseerden dat zij wellicht te diep in het project zaten, waardoor de initiatiefnemers teveel naar de overheid keken op de momenten dat het er echt op aan kwam. De ambtenaren besloten daarom dat, zolang de initiatiefnemers niet verder kwamen met hun plannen en zich niet realiseerden dat ook voor hen een belangrijke rol in de uitvoering van de ideeën was weggelegd, zij geen duidelijke rol voor zich zelf zagen en trokken zich terug uit het initiatief. “Alleen de medewerker wijkaanpak van de gemeente en de medewerkers van de woningcorporatie bleven zich inspannen” (Denters e.a., 2014, p. 27). Dit stapje terug heeft zeer goed geholpen. De medewerker wijkaanpak concludeert: “Juist waar bewoners het zelf konden regelen, zag je het meeste resultaat” (zie ook Denters e.a., 2014, p. 28). De initiatiefnemers leken vanaf dit moment namelijk te begrijpen dat zij zelf wel degelijk een zeer belangrijke rol hadden en dat het kijken naar de overheid niets zou opleveren (verwacht handelingsrendement). De initiatiefnemers werden daardoor enthousiaster dan voorheen. Ze hadden nu namelijk niet langer het gevoel dat zij alles moesten regelen, terwijl de gemeente de touwtjes in handen probeerde te houden, maar het gevoel dat zij er echt zelf iets van konden maken. Dit was het moment waarop de oorspronkelijke aanjager van dit project, die inmiddels was teruggekeerd uit het buitenland, een echtpaar ertoe bereid vond “om het voortrouw te nemen bij het maken van het boek over de schrijvers van Groot Driene” (Denters e.a., 2012, p. 15). Zowel de initiatiefnemers als het echtpaar hebben het vervolgens als prettig ervaren dat de medewerker wijkaanpak het echtpaar in contact heeft gebracht met een professionele tekstschrijver en uitgever die aanwijzingen gaven. Omdat het project zich vervolgens in een stroomversnelling bevond en al snel een vijfentwintigtal vrijwilligers bereid werd gevonden om mee te werken aan de realisatie ervan, besloten de overheidsambtenaren dat zij zich maar beter weer terug konden trekken. Op deze manier kregen de burgers meer kans om daadwerkelijk te participeren en hadden zij sneller het gevoel dat de inspanningen ook daadwerkelijk concrete resultaten opleverden (verwacht handelingsrendement), omdat zij zich niet steeds ten opzichte van het gemeentebestuur hoefden te verantwoorden over de gemaakte keuzes. Echter, de overheidsambtenaren bleven het initiatief wel degelijk nauwgezet volgen, zodat zij, indien door de bewoners gewenst of naar hun eigen mening noodzakelijk, flexibel in konden springen. Een situatie waarin de ambtenaren naar eigen mening noodzakelijkerwijs moesten inspringen, heeft zich in deze casus niet meer voorgedaan. Achteraf constateren de initiatiefnemers dat er wellicht eerder resultaten geboekt waren (verwacht handelingsrendement) op het moment dat de ambtenaren hen in een eerdere fase gerichter hadden begeleid. Resultaten die de participanten er wellicht toe geënthousiasmeerd zouden hebben om ook andere deel-
76
projecten mee op te pakken, zo concluderen zij zelf. In een dergelijke situatie had de fase van plan naar concrete uitvoering volgens de initiatiefnemers namelijk eerder in gang gezet kunnen worden, waardoor men sneller resultaat had gezien van de geleverde inspanningen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Denters e.a. (2012) constateren dat het achteraf nog te bezien is of een dergelijke overheidshouding ook inderdaad het door de initiatiefnemers verwachte rendement zou hebben opgeleverd. Als gevolg van vele personele wisselingen binnen de interne gemeentelijke organisatie, is de kans volgens deze wetenschappers namelijk groot dat een dergelijke houding vanuit de overheid enkel nog meer frustraties bij de initiatiefnemers met zich meegebracht zou hebben. De interne weerbarstigheid van de organisatie zou namelijk gezorgd kunnen hebben voor een nog slechter lopende communicatie tussen de initiatiefnemers en de gemeente, waardoor nog meer problemen zouden kunnen ontstaan in het kader van het niet nakomen van gemaakte afspraken (Denters e.a., 2012, p. 30). Ook het volledig loslaten van de initiatiefnemers door de ambtenaren verliep niet zonder risico en bracht volgens de ambtenaren een aantal spanningen met zich mee. Doordat aan de initiatiefnemers alle vrijheid werd geboden om het initiatief ten uitvoer te leggen, werden soms keuzes gemaakt waar de gemeente niet volledig achter stond. Zo besloten de initiatiefnemers om op alle adressen in de buurt een exemplaar van het boek te bezorgen, terwijl de gemeente bang was dat het overgrote deel van deze boeken vervolgens bij het afval zou belanden. Het bieden van vrijheden in de vorm van participatiemogelijkheden aan burgers kan er dus voor zorgen dat zaken anders opgepakt worden dan door ambtenaren wordt gewenst. Wanneer dit geen grote problemen met zich meebrengt moet het ambtenarenbestuur zich hier volgens de initiatiefnemers niet mee bemoeien. Dit hebben zij overigens in de hierboven beschreven situatie ook niet gedaan. Wanneer dergelijke problemen zich daarentegen wel voordoen, omdat de overheid bijvoorbeeld vindt dat publieke middelen niet effectief of efficiënt genoeg worden ingezet, mag zij echter wel degelijk tegenwicht bieden, zo luidt de gedachte. Indien de gemeente voor financiële middelen zorgt, dient zij ten slotte volgens De Rooie op voorhand goed na te denken over de vraag of de voorwaarden die aan het gebruik van deze middelen verbonden zijn in de praktijk ook daadwerkelijk uit te voeren zijn. Hiervoor is volgens hem nog voordat de financiële middelen worden toegekend een zorgvuldige situatieschets nodig. Toen de gemeente hem een ‘buurtbon’ had aangeboden voor het plaatsen van de consols – deze ‘buurtbon’ is zoals zojuist al is aangegeven later ingetrokken – had zij aan de uitvoering van het deelproject namelijk een eis gesteld die in de praktijk volgens De Rooie niet uitvoerbaar bleek te zijn: “Dat gedicht zou dan op een plaquette in het straatbeeld zichtbaar moeten worden. Probleem is dat tachtig procent van de straten geen blinde buur heeft en dat het gedicht dus op een straatnaambord of op een lantaarnpaal worden gemonteerd. Dat is erg vandalismegevoelig. Daar komt bij dat een verordening voorschrift dat zo’n bordje op twee meter hoogte moet worden aangebracht”. Van der Staak, één van de initiatiefnemers van dit deelproject, vult aan: “Dan zul je met een trapje langs de borden moeten”. Uiteindelijk geven deze twee initiatiefnemers aan dat zij, hoe gek iedereen dat waarschijnlijk ook zal vinden, blij zijn dat de ‘buurtbon’ uiteindelijk door bezuinigingsoverwegingen is ingetrokken. Anders hadden zij weliswaar geld gehad, maar was de uitvoering van hun project op basis van de aan de financiële middelen verbonden voorwaarden vrijwel onmogelijk geworden.
Paragraaf 5.4 Re-U (Eindhoven) Paragraaf 5.4.1 De casebeschrijving Re-U is de naam van een voormalig naaiatelier in de Brabantse stad Eindhoven. De naam staat symbool voor zowel het hergebruik van materialen als voor re-integratie van vrouwen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. De Graaf (2014) concludeert: “Re-U zamelt afgedankte kleding en stoffen in om hier een tweede leven aan te geven” (p. 5737). Wieteke Brocken is de oprichtster van dit initiatief en kan in de Het rapport waarin deze tekst is weergegeven is nog niet officieel gepubliceerd, daarom zijn de paginanummers aangehouden zoals deze in het concept rapport zijn weergegeven. 37
77
termen van Hilhorst en Van der Lans (2013) gekwalificeerd worden als zijnde een ‘sociaal doe-het-zelver’ en in de termen van Schulz e.a. (2012) als een ‘sociaal ondernemer’. Tijdens haar studie heeft Brocken verschillende landen bezocht waar zij steeds probeerde om de lokale cultuur beter te begrijpen. Keer op keer raakte zij geïnspireerd door projecten waarin geprobeerd werd om vrouwen die aan handwerk deden een mooier toekomstperspectief te bieden. Iets soortgelijks wilde zij, nadat zij de Design Academy in Eindhoven had afgerond, daarom ook in Nederland opstarten. Daartoe richt zij in 2006 het naaiatelier ReU op. Dit naaiatelier bestaat uit Re-U Design, de ontwerptak, enerzijds en Re-U Works, een plek waar Eindhovense vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt de kans krijgen om te re-integreren, anderzijds. Re-U Works is de niet-commerciële, sociaal- maatschappelijke tak van het initiatief dat in dit onderzoek centraal staat. Dit initiatief richt zich weliswaar niet op één specifieke Eindhovense wijk, maar voelt voor Brocken wel alsof zij, door zelf de handen uit de mouwen te steken en gewoon te ‘doen’, (eindelijk) met veel enthousiasme iets terug kan doen voor haar directe leefomgeving. Haar doelstelling is dan ook niet zozeer om de commerciële markt te betreden of invulling te geven aan bijvoorbeeld privatiseringsbeleid, maar om te proberen om de problemen waarvan zij ziet dat deze zich binnen de plaatselijke gemeenschap voordoen gedeeltelijk mee op te lossen. Dat is de reden dat dit initiatief toch binnen de afbakening van dit onderzoek valt. De vrouwen die Brocken in haar naaiatelier opvangt, hebben niet alleen een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar vaak ook psychische problemen, zo constateert De Graaf (2014). Deze problemen zijn bijvoorbeeld ontstaan als gevolg van een oorlogservaring in het land van herkomst. Omdat Brocken zelf weliswaar zeer veel kennis heeft van design, maar minder van de sociale begeleiding, waar deze vrouwen wel degelijk ook zeer veel behoefte aan hebben, is zij een samenwerkingsverband aangegaan met Mildred Montpellier, van achtergrond sociaal pedagogisch medewerker. Montpellier heeft veel ervaring in het bieden van begeleiding aan vrouwen die een dusdanig grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt dat het voor hen in de nabije toekomst vrijwel onmogelijk is om een (betaalde) baan te vinden. Door de hulp van Montpellier wordt het vanaf nu binnen Re-U Works mogelijk om deze vrouwen de begeleiding te bieden waar zij behoefte aan blijken te hebben. De Graaf (2014) merkt hierbij op dat in de toptijd ongeveer zestien naaisters hun re-integratietraject doorliepen in het atelier. Deze vrouwen zijn geplaatst door onder andere het Vrijwilligerspunt Eindhoven en de gemeentelijke afdeling Werk en Inkomen (De Graaf, 2014,). In hun streven worden Brocken en Montpellier ondersteund door verschillende Eindhovense vrijwilligers en actieve burgers die zich inzetten om de vrouwen alle fijne kneepjes van het vak bij te leren. In eerste instantie ontvangt Brocken geen financiële vergoeding voor de vrouwen die bij haar geplaatst worden. Later blijkt dat er vanuit de gemeente echter wel degelijk geld beschikbaar is voor dergelijke reintegratietrajecten. Geld waarvoor ook de dames die hun traject bij Re-U Works doorlopen in aanmerking komen. Ingevolge kan Brocken vanaf dit moment aanspraak maken op gemeentelijke subsidies, waar zij dankbaar gebruik van maakt. Echter, toen de PVV eind 2010 gedoogpartner werd van het kabinet Rutte I werd voortaan minder geld beschikbaar gesteld voor dit soort (gesubdieerde) re-integratietrajecten. Doordat arbeidsintegratie en inburgering vrij snel daarna niet langer een belangrijke plaats innamen op de politieke agenda, viel een groot deel van de financiering van Brocken’s initiatief plotseling weg. In die periode overweegt Brocken nog om het aanbod van het naaiatelier uit te breiden, door bijvoorbeeld kleding te gaan verstellen, strijken en wassen, maar uiteindelijk heeft zij besloten om dit niet te doen, omdat dergelijke werkzaamheden voor haar gevoel te ver afstaan van haar liefde voor design (De Graaf, 2014). Doordat Brocken in 2012 daarnaast is bevallen van haar eerste kind had zij het gevoel minder tijd en energie over te hebben die zij in de vrouwen kon stoppen dan voorheen. Begin 2013 zet zij daarom een punt achter Re-U Works en besluit zij om alleen door te gaan met de andere tak van dit bedrijf. Momenteel, halverwege 2014, zet Brocken zich nog steeds in voor de filosofie die centraal stond achter Re-U Design, namelijk het hergebruik van artikelen, maar onder een andere naam: ‘Aarde en Co: eco social concept & design’.
78
Paragraaf 5.4.2 Goed lokaal bestuur in Eindhoven (?): een analyse 38 De vrouwen die door Brocken worden opgevangen, worden vanuit allerlei partners geplaatst, waaronder het Vrijwilligerspunt Eindhoven en de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Eindhoven. Als gevolg hiervan ontstaat een enigszins zakelijke relatie tussen de initiatiefneemster enerzijds en de ambtenaren die werkzaam zijn bij de gemeente anderzijds. Dit is een verklaring voor het feit dat de democratische dimensie van goed lokaal overheidsbestuur in deze casus slechts zijdelings aan de orde komt. Zowel Brocken als de gemeente Eindhoven lijkt zich bijvoorbeeld niet druk te maken over de vraag of het initiatief wel in voldoende mate representatief is. Brocken wordt namelijk door de gemeente (overigens ten onrechte, zoals later uit deze analyse naar voren zal komen) gezien als eigenaar van een commercieel bedrijf waar eventueel zaken mee gedaan kan worden en Brocken is zelf voornamelijk bezig met de vraag hoe zij een bijdrage kan leveren om ervoor te zorgen dat de problemen van de vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt enigszins opgelost of verzacht kunnen worden. Hierdoor lijken beiden partijen geen oog te hebben voor de vraag of zich naar aanleiding van dit initiatief eventueel representativiteitsproblemen voordoen en of dit specifieke initiatief op voldoende draagvlak van de bevolking kan rekenen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gemeente Eindhoven echter wel constateert dat het gegeven dat in het collegeprogramma extra aandacht uitgaat naar re-integratie een voldoende hoeveelheid aan (politiek) draagvlak veronderstelt om samenwerkingsverbanden met ‘bedrijven’ zoals Re-U aan te gaan. Immers, door dergelijke samenwerkingsverbanden kan het gemeentelijke voornemen om de re-integratietrajecten beter in te richten gemakkelijker behaald worden (effectief overheidsbestuur). Zoals zojuist al is aangegeven kwalificeert de gemeente Eindhoven Re-U als zijnde een commercieel, op winst gericht, bedrijf en niet als zijnde een doe-democratisch initiatief van een actieve burger binnen het maatschappelijke domein. Brocken is het niet eens met deze kwalificatie en stelt: “Het is echt niet zo dat ik door de opdrachten genoeg verdiende om het bedrijf draaiende te houden. De vrouwen werkten niet snel genoeg. Ik wilde niet commerciëler handelen ten opzichte van de vrouwen. Het spanningsveld werd daardoor te groot. Bij de gemeente dachten ze te snel dat ze producten maakten, dat ik opdrachtgevers had, een bedrijf was en dus te commercieel was.” Timo Hendrikx, medewerker van het Oranje Fonds39, is het met Brocken eens en constateert dat door de Eindhovense overheid teveel een ‘zwart- wit’ onderscheid is gemaakt “tussen publieke en private rollen”. Voordat de gemeente in deze casus had besloten over de vraag of het initiatief van Brocken al dan niet te commercieel van aard zou zijn om bijvoorbeeld subsidie te kunnen ontvangen, had zij volgens Brocken en Hendrikx in beeld moeten brengen of het onderscheid tussen publieke en private rollen inderdaad zo ‘zwart- wit’ is als men op voorhand had bedacht. Een zorgvuldige analyse en plaatsbepaling van dit initiatief heeft binnen de gemeentelijke overheid van Eindhoven in deze casus echter niet plaatsgevonden. Hierdoor kreeg dit initiatief in haar beginfase enkel het etiket commerciële instelling opgeplakt en kwam Brocken in eerste instantie niet in aanmerking voor bijvoorbeeld overheidssteun in welke vorm dan ook. Overheidssteun die normaal gesproken volgens Hendrikx wel degelijk aan soortgelijke, niet-commerciële, initiatieven wordt toegekend. Volgens Ellen van Gennip, staffunctionaris communicatie en kwaliteit bij het Leger des Heils 40, gaat de gemeente Eindhoven door het kwalificeren van dit initiatief als zijnde een commercieel bedrijf te snel voorbij aan het potentiële democratische leervermogen dat dergelijke initiatieven met zich meebrengen. Niet duidelijk wordt volgens haar namelijk allereerst hoeveel soortgelijke initiatieven zich in de gemeente voordoen, terwijl deze initiatieven wel degelijk de potentie hebben om elkaar te versterken. De gemeente zou in dergelijke situaties volgens haar namelijk moeten proberen om de initiatiefnemers aan elkaar voor te stellen en eventueel met elkaar te verbinden, omdat zij de voorgenomen concrete doelen gezamenlijk vaak makkelijker kunnen bereiken dan alleen (verwacht handelingsrendement) en de initiatiefnemers op Bij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: interviews met Lawra Korfker (beleidsmedewerker bij de gemeente Eindhoven), Mildred Montpellier (één van de participanten), Timo Hendrikx (Oranjewoud), Wies van Tongeren (Vrijwilligerspunt Eindhoven, voorheen Lumuns Groep), Ellen van Gennip (Leger des Heils) en Wieteke Brocken (2x, initiatiefneemster), de casebeschrijving van De Graaf (2014) en beleidsnotities. 39 Het Oranje Fonds is een organisatie die initiatiefnemers ondersteunt. 40 Het Leger des Heils is een organisatie die initiatiefnemers steunt. 38
79
deze manier sociale contacten opdoen met mensen die op dezelfde manier als zij in het leven staan (sociale burgerlijke gratificaties). Brocken had volgens haar bijvoorbeeld door de gemeente in contact gebracht moeten worden met de initiatiefnemers van het Eindhovense ‘Mode met een Missie’. Om aan een dergelijke verbindende rol invulling te kunnen geven, moet de lokale overheid zich volgens Van Gennip meer dan nu het geval is realiseren dat zich in de samenleving initiatieven voordoen die op het eerste gezicht weliswaar commercieel lijken te zijn, maar in de praktijk enkel een publieke doelstelling met zich meebrengen en niet zozeer gericht zijn op het maken van winst, waardoor de initiatiefnemers ook bereid zijn om hun doelstellingen samen met anderen te bereiken. Voor de lokale overheid is het volgens haar daarom zeer belangrijk om ook voor dit soort initiatieven sensitief te zijn (vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur). Daarnaast wordt volgens Van Gennip door de gemeente zelf niet in voldoende mate geleerd van voorgaande, soortgelijke ervaringen, waardoor nieuwe initiatiefnemers steevast tegen dezelfde problemen aanlopen als de initiatiefnemers die hen voor zijn gegaan. Dit terwijl de initiatiefnemers van de gemeente verwachten dat zij inmiddels bekende problemen die participatiebeperkingen met zich meebrengen oplost. Dit gebeurt volgens Van Gennip in de praktijk echter niet, waarna zij stelt: “Over tien jaar krijg je dezelfde soort initiatieven met dezelfde soort beleidsregels en dat vind ik zonde.” Het is volgens Van Gennip in het verlengde hiervan van het grootste belang dat de overheidsinstanties zich realiseren hoe zij flexibel kunnen inspelen op de ervaringen die door initiatiefnemers worden opgedaan en kijken hoe ervoor gezorgd kan worden dat de initiatiefnemers beter in hun behoeften worden voorzien. Als voorbeeld noemt Van Gennip het creëren van een begroting, waarin het initiatief niet enkel leunt op overheidssubsidies, maar ook op externe financiers. In het verleden is binnen de Eindhovense gemeenschap volgens haar namelijk gebleken dat vele goede initiatieven ten onder zijn gegaan op het moment dat hieraan niet langer overheidssubsidie werd verstrekt. De gemeente weet dit volgens Van Gennip als geen ander, omdat zij al deze initiatieven en hun problemen van dichtbij heeft meegemaakt. Zij zou nieuwe initiatiefnemers hier daarom volgens haar voor moeten waarschuwen, omdat zij anders hetzelfde risico lopen. Als de gemeente dit op voorhand had gedaan, had Brocken bewust voor de keuze gestaan om ook andere financiers aan te spreken en was de kans dat ook zij haar initiatief stil had moeten zetten naar aanleiding van het intrekken van de subsidiegelden kleiner geweest. Als de gemeentelijke overheid Brocken dus bewust had betrokken bij ervaringen die zij in het verleden met soortgelijke initiatieven heeft opgedaan, was de kans op succes voor Brocken alleen maar groter geweest. Één van de grootste problemen waar Brocken zelf tegenaan is gelopen, hangt zeer nauw samen met één van de problemen die ook initiatiefnemers die haar voorgingen hebben ervaren en heeft betrekking op de interne organisatie van de lokale overheid. Brocken stelt: “Ik moest door het bos heen van de gemeente. Het was lastig te vinden bij wie ik terecht moest komen”. Van Gennip bevestigt dit gevoel en stelt: “Wat wel vreemd is, als je kijkt tussen de wethouders, is dat bijvoorbeeld maatschappelijk ondernemen, waar Re-U onder valt, is verdeeld onder drie wethouders. Dat is lastig. (…). Iedereen vindt er wel wat van.” Lawra Korfker, beleidsmedewerker bij de gemeente Eindhoven, erkent deze problematiek. Zij verwoordt het als volgt: “Voor de gemeente was het lastig te bepalen wie Wieteke kon benaderen”. In dit opzicht had het Brocken naar eigen zeggen geholpen wanneer zij één contactpersoon binnen de gemeentelijke organisatie toegewezen had gekregen, die haar binnen de gemeente wegwijs kon maken en eventueel kon introduceren bij andere ambtenaren die zij nodig had. Het aanstellen van een dergelijke ambtenaar had er daarnaast voor kunnen zorgen dat de communicatie vanuit de gemeente plaats had gevonden vanuit ‘één mond’, waardoor het voor Brocken duidelijker was geweest wat de gemeente precies van haar verwachtte. Doordat alle drie de wethouders iets anders vonden, was dit voor Brocken nu namelijk niet het geval. Echter, hierbij dient opgemerkt te worden dat volgens Korfker binnen de gemeente een lastige situatie ontstond, omdat zij gewend is om initiatieven te ondersteunen met financiële middelen (subsidies) en bijvoorbeeld niet met kennis of sociale contacten. Dit terwijl Brocken in eerste instantie, toen zij nog geen aanspraak leek te maken op overheidssubsidie, juist nadrukkelijk om dit laatste vroeg. Korfker stelt: “Wieteke was [in eerste instantie, toevoeging MvdS] niet op zoek naar geld (subsidie), maar naar contacten binnen het sociale domein van de gemeente waar zij mee verder kon”. Zij vult hierop aan: “Soms weet de ge-
80
meente niet goed wat zij met kleine initiatieven moet. Soms is het makkelijker om meer om te gaan met grote bedrijven die enkel geld nodig hebben. In de toekomst worden de kleine initiatieven belangrijk, maar daar is binnen de gemeente nog niet iedereen klaar voor”. Hendrikx constateert in deze context dat het voor de lokale overheid zeer belangrijk is om zich te realiseren dat initiatiefnemers net als Brocken lang niet altijd financiële middelen van het overheidsbestuur verwachten, maar soms veel meer hebben aan bijvoorbeeld kennis of sociale contacten. Het is volgens hem een taak van het gemeentebestuur om hierop in te springen, voornamelijk op het moment dat het initiatief publieke doeleinden behartigt, maar (grotendeels) wordt bekostigd door externe financiers. In het kader van een efficiënt overheidsbeleid zijn dergelijke initiatieven volgens hem namelijk zeer waardevol. Hij stelt dat het voor de gemeente daarom belangrijk is om niet steeds zonder meer subsidies te verlenen, maar ook in beeld te brengen of er ook eventueel andere financiers zijn die het initiatief zouden kunnen en willen ondersteunen. Echter, ook op het moment dat kleine initiatiefnemers niet zozeer vragen om kennis of sociale contacten, maar om financiële steun, gaat de gemeentelijke overheid in Eindhoven hier niet goed mee om, zo bleek later toen Brocken subsidie aanvroeg voor haar initiatief. Ook op dat soort momenten worden de financiele middelen namelijk vaak geïnvesteerd in de al eerder genoemde grote bedrijven. Hendrikx concludeert: “De gemeente kiest vaak voor de grote aanbesteding, waardoor nieuwe initiatieven moeite hebben om de financiering rond te krijgen”. Voor de initiatiefnemers werkt dit zeer frustrerend, voornamelijk wanneer die grote bedrijven dan vervolgens juist wél een beroep doen op hun werk, maar de financiële middelen die zij vanuit de gemeente hebben ontvangen hiervoor niet in willen (of kunnen) zetten. Initiatiefnemers hebben hierdoor namelijk vervolgens het gevoel dat zij door de gemeente oneerlijk behandeld worden in vergelijking met de grote bedrijven waar al het gemeentelijke geld naartoe is gegaan. Dit geldt ook voor Brocken. Zij stelt: “Ik werd moe van alle instanties die mensen wilden plaatsen, maar geen geld hadden. Ondertussen was ik vrouwen aan het begeleiden (…). Ik voelde mij gebruikt. Ik kan hier wel weer mensen plaatsen voor niets, maar jullie verdienen weet ik hoeveel om het telefoontje te doen om ze te plaatsen hier. Het juk werd te zwaar. Ik zat te trekken aan een huifkar, ik was een werkpaard en de kar werd steeds zwaarder. Op een gegeven moment gaat de lol er een beetje”. Ook Montpellier, de samenwerkingspartner van Brocken, constateert: “Er moet goed gekeken worden waar het geld naartoe gaat. Voor sommige vrouwen was de plek van Re-U bijvoorbeeld erg goed, maar wilde de gemeente het geld niet aan uitgeven, omdat het vrijwilligerswerk leek”. Het is volgens Brocken daarom zeer belangrijk dat de overheid zorgvuldig in beeld brengt welke partijen precies welk aandeel hebben in het oplossen van het maatschappelijke probleem waar zij gezamenlijk een oplossing voor proberen te vinden. Enkel op deze manier wordt het volgens haar namelijk mogelijk om ook daadwerkelijk alle partners eerlijk te belonen voor de inspanningen die zij geleverd hebben. Die bevordert niet alleen het gevoel van initiatiefnemers dat zij zorgvuldig, eerlijk en fatsoenlijk worden behandeld door de overheid, maar geeft hen ook het gevoel dat hun inspanningen door de overheid gewaardeerd worden (selectieve burgerlijke gratificaties). Dit is zeer belangrijk, omdat het vervullen van burgerlijke gratificaties en het verkrijgen van de daarbij behorende waardering voor Brocken een belangrijke reden vormde op basis waarvan zij in eerste instantie heeft besloten om zich actief in te zetten voor het maatschappelijke domein. Waardering vanuit de gemeente en de gehele gemeenschap vormt Brocken voor een belangrijke doelstelling die zij met haar initiatief wil bereiken. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat Brocken het begrijpt dat de gemeente, wanneer zij een initiatief subsidieert, het zeer belangrijk vindt dat de voorgenomen doelstellingen ook daadwerkelijk bereikt worden. Zij ziet het daarom ook niet als een probleem dat door de lokale overheid binnen deze casus toezicht wordt gehouden op de vraag of het binnen het initiatief allemaal wel loopt zoals is afgesproken en eventueel tegenwicht biedt op het moment dat dit niet het geval is. Het gevolg van subsidie ontvangen is volgens Brocken namelijk dat er een verantwoordingsrelatie ontstaat, waarmee ook de initiatiefnemers zelf serieus om zullen moeten gaan. Op de vraag of de lokale overheid zich ook ten opzichte van haar moet verantwoorden en dit ook daadwerkelijk doet gaat zij echter niet in. Wel geeft zij aan dat zij het begrijpt en waardeert dat de overheid het aangeeft op het moment dat zij denkt dat de voorgenomen doelstellingen
81
op de manier waarop gewerkt wordt niet bereikt zullen of kunnen worden (effectief overheidsbestuur), omdat het gezamenlijke doel in haar ogen uiteindelijk blijft om de voorgenomen doelstellingen te bereiken. Alle hulp is daarbij welkom.
Paragraaf 5.5 Singelpark (Leiden) Paragraaf 5.5.1 De casebeschrijving De Nederlandse stad Leiden is ontstaan toen op de plaats waar de Oude en de Nieuwe Rijn samenkomen een burcht en aan de zuidelijke kant van de Rijn (waar de Breestraat zich nu bevindt) een nederzetting werd gebouwd. Medio 1350 telt dit ‘stadje’ in het totaal ongeveer 4.000 inwoners (Singelpark, n.d., p. 1). Echter, deze stad is qua inwoneraantal zeer snel uitgebreid en tot vijf keer toe bleek dat het oppervlak van de stad niet voldoende groot was om al haar inwoners een woonplek te kunnen verschaffen. Uitbreidingen waren hierdoor noodzakelijk. In 1355 vond de eerste uitbreiding plaats aan zowel de noord- als oostkant van de stad en werd de Oude Singel gegraven. In 1368 werd de stad vervolgens aan de zuidkant uitgebreid en vond de creatie van de Witte Singel plaats (Singelpark, n.d., p. 1). Toen in 1611 een grote stroom van Franse en Belgische vluchtelingen op gang was gekomen, moest de stad voor de derde keer uitbreiden. Ook na deze uitbreiding bleek zij echter nog te klein. In 1644 werd zij daarom bij de Haven uitgebreid en in 1659 vond de laatste officiële grote uitbreiding plaats aan de oostkant van de stad (Singelpark, n.d., p. 1). Door de verschillende uitbreidingen wordt het hedendaagse Leiden gekenmerkt door een zes meters lange singel die rond de stad loopt. Deze singels werden door de geschiedenis heen door de Leidenaren namelijk steeds gegraven om ‘hun stad’ te beschermen en geven Leiden een unieke ‘singelstructuur’ die volgens zowel het gemeentebestuur als de inwoners gewaarborgd moet blijven. In 2012 starten de gemeente Leiden en Stadslab Leiden daarom gezamenlijk met de ontwikkeling van het Singelpark. Zij proberen om een aangesloten park te creëren dat de zes kilometer lange singels met elkaar verbindt. De doelstelling van dit project is namelijk om ervoor te zorgen dat de paden langs de verschillende Leidse singels met elkaar worden verbonden, zodat het “langste, mooiste en spannendste park van Nederland” ontstaat (Denters e.a., 2012, p. 16). Het park moet een ontmoetingsplek worden waar burgers kunnen sporten en cultuur kunnen snuiven, maar waar zij zich ook kunnen verdiepen in de natuur en de geschiedenis van hun stad, zo hebben de initiatiefnemers zichzelf ten doel gesteld (Singelpark, 2014, p. 1). Het Singelparkproject is één van de grootste initiatieven van het Stadslab Leiden. Dit is “een netwerk van Stadslaboranten: Leidenaren die invulling geven aan hun liefde voor hun stad door allerlei projecten te bedenken en uit te voeren, voor Leiden en de Leidenaren” (Stadslab Leiden, 2014, p. 1). Het idee voor dit Stadslab is ontstaan in 2009, “tijdens een bijeenkomst van Leidse burgers die vonden dat de ontwikkeling van hun stad een creatieve en positieve impuls behoefde” (Denters e.a., 2012, p. 15). Het idee om een dergelijk Singelpark te creëren is volgens Denters e.a. (2012) toevalligerwijs ontstaan toen één van de oprichters van het Stadslab, Jeroen Maters, zich nader aan het verdiepen was in een project dat gericht was op de herstructurering van het noordoostelijke deel van het centrum. Tijdens dit project kwam hij een oud gemeentelijk plan op het spoor waarin werd geopperd om de Leidse singels met elkaar te verbinden en daaromheen een park te creëren, zo concluderen zij. Maters stelt zelf: “Toen heb ik het verhaal verteld van nou, zo zie ik de ontwikkeling van Leiden voor me, dat was toen nog een beetje raar want ik ben geen stedenbouwkundige, ik ben ook geen politicus, ik dacht gewoon: het is een goed idee” (zie ook Denters e.a., 2012, p. 13). De gemeenteambtenaren waarmee hij contact zocht, waren eveneens zeer enthousiast over zijn plannen en vroegen hem om deze voor te leggen aan het College van Burgemeester en Wethouders. Ook zij waren enthousiast en besloten om dit plan nieuw leven in te blazen. De gemeente ontwikkelde vervolgens, naar aanleiding van het plan van Maters, een visie op de Leidse singels en probeerde om de projectgroep Singelpark, die door Stadslab Leiden inmiddels was ingesteld, hier zo goed mogelijk bij te betrekken. Aan het eind van de projectontwikkeling, toen er inmiddels een concept visie lag, werd de projectgroep daarom de kans geboden om een reactie te schrijven die de gemeente vervolgens serieus in overweging nam.
82
Terwijl de projectgroep deze reactie schreef, werd in de gemeenteraad besloten dat zij voor de ontwikkeling en uitvoering van dit project in het totaal een budget van 9,3 miljoen euro beschikbaar zou stellen. Om de door de projectgroep aangevulde en goedgekeurde visie verder invulling te geven, is een internationale ontwerpwedstrijd georganiseerd, waarin ontwerpbureaus de kans kregen om een uniek plan te ontwikkelen. Deze plannen weden vervolgens beoordeeld door een jury, waarin bekende Leidenaren en plaatselijke architecten zitting hadden. Naar aanleiding van deze ontwerpwedstrijd heeft de jury twee winnaars gekozen, namelijk Studio Karst en Lola Landscape Architects. Vervolgens heeft zij het College van Burgemeester en Wethouders geadviseerd om voor deze twee ontwerpbureaus een vervolgopdracht vast te stellen. Echter, het College bleef benadrukken dat zij het zeer belangrijk vond om de ontwerpen ook aan de inwoners voor te leggen alvorens zij een definitieve beslissing zou nemen over de vraag wie de vervolgopdracht diende te krijgen. Om hier invulling aan te geven, heeft zij in 2012 een Singelpark Design Expo georganiseerd in de tuin van Museum Volkenkunde (Singelpark, n.d., p. 1). Deze expositie ontving ruim 9.000 enthousiaste bezoekers. Mede op basis van de reacties van deze bezoekers heeft de gemeente Leiden er vervolgens voor gekozen om de twee winnende ontwerpbureaus de kans te geven om hun plannen gezamenlijk nader uit te werken en te integreren (Singelpark, n.d., p. 1). In deze fase van het project werd eveneens besloten dat de Leidenaren ook daadwerkelijk mede zorg zouden gaan dragen voor de uitvoering van het plan, zoals dat op dat moment steeds verder vorm kreeg. Hiervoor werd in het najaar van 2012 door Stadslab Leiden en haar projectgroep Singelpark de Vereniging Vrienden van het Singelpark opgericht. Deze vereniging houdt zich vandaag de dag nog steeds bezig met de uitvoering van het plan en heeft in 2012 onder andere een moestuin geopend, waarin de bomen die medio 2016 in het Singelpark geplaatst moeten worden zelf gekweekt en verzorgd worden (Singelpark, n.d., p. 1). Inwoners en bezoekers van Leiden kunnen hier zelfs bomen die naar hun overtuiging een eigen plek in het Singelpark moeten krijgen doneren. De realisatie van het Singelpark is vandaag de dag nog in volle gang en de initiatiefnemers hopen en verwachten dat dit project eind 2016 is voltooid.
Paragraaf 5.5.2 Goed lokaal overheidsbestuur in Leiden (?): een analyse41 Uit de interviews met zowel de initiatiefnemers als de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur wordt allereerst duidelijk dat zij allen onverkort van mening zijn dat het een taak is van de initiatiefnemers zelf om er zorg voor te dragen dat binnen de samenleving voldoende draagvlak bestaat voor de geopperde ideeën. De initiatiefnemers waarderen het daarom dat de lokale overheid hen hiervoor ook daadwerkelijk de ruimte geeft. Cor Arnoldus (2012), één van de participanten, stelt: “Dat iedereen die er iets mee te maken heeft bij het Singelpark betrokken wordt, vind ik het belangrijkste van alles. Je moet met de mensen in gesprek gaan. Op die manier creëer je draagvlak én kom je tot nieuwe en interessante inzichten”. Alle betrokkenen, zowel binnen de gemeentelijke organisatie als initiatiefnemers, participanten en andere burgers, zijn zij er daarnaast van overtuigd dat het de initiatiefnemers ook daadwerkelijk is gelukt om hier zorg voor te dragen. Zo stelt Aline ter Harmsel (2012), projectmanager Singelpark bij de gemeente Leiden: “Het project staat in de schijnwerpers en wordt door veel mensen en partijen omarmd. Iedereen ziet uit naar het aaneengesloten groene stadspark langs onze historische singelrand”. Onder de initiatiefnemers zelf zijn soortgelijke geluiden te horen. Michelle de Roo (2012) stelt: “Vanaf het begin hadden we dan ook de missie om een grotere achterban te creëren. En dat is gelukt, met de Stichting Vrienden van het Singelpark als resultaat”.
Bij de analyse van deze casus is gebruik gemaakt van primaire data in de vorm van: casebeschrijvingen en interviewcitaten (de namen van de respondenten zijn onbekend) zoals vastgelegd door Denters e.a. (2012) en Van der Kanne e.a. (2013), korte interviews met Peter Veenstra, Frank de Wit, Peter Labruyère, Aline ter Harmsel, Michelle de Roo, Joery Strijtveen, Ab van der Wiel, Carel Stolker, Cor Arnoldus, Paul Laudy, Ton Duijnman, Stijn Schoonderwoerd, Chris de Waard, Cor Smit, Emile van Aelst, Herma Geboers, Hugo Mioch, Johan Klerks, Joop Venninga, Jose van der Klauw, Koene Parametier, Laetitia van Stekelenburg, Marcel Kolder, Marije van den Berg, Martijn Bulthuis, Meta Knol, Noa Schutte, Paul KeBlerm Pennie Arbouw-Heimans, Peter en Abijn Gorter, Sigrid Jansen, Sofia van Holestijn, Rosma Ratsma, Tjeerd Schefferm Toine en Rita de Caluwé, Trudy Kwik, Walter van den Peijpe en Wim de Leeuw (allen betrokken volgers – zowel voorstanders als tegenstanders – van dit initiatief), krantenartikelen en beleidsnotities. 41
83
Echter, wanneer het de initiatiefnemers onverhoopt niet gelukt zou zijn om een voldoende grote groep Leidenaren achter hun plannen te krijgen, moet dit voor het gemeentebestuur een reden zijn om tegenwicht te bieden en de subsidiëring van dit project (gedeeltelijk) stil te zetten, zo redeneren de geïnterviewde Leidse politici. De gemeenteraad is volgens hen namelijk niet alleen de vertegenwoordiging van een kleine groep, enthousiaste en actieve burgers, maar van de gehele plaatselijke bevolking. Één van de gemeenteraadsleden stelt in de beginfase van dit initiatief, toen nog niet duidelijk was of er ook inderdaad voldoende draagvlak voor de geopperde plannen aanwezig was, bijvoorbeeld het volgende: “Maar de VVD is ook heel kritisch. Ik vraag me bijvoorbeeld af of het de Vrienden van het Singelpark gaat lukken om de rest van Leiden mee te krijgen in het idee. Ik durf te beweren dat het merendeel van de stad nog nooit van het Singelpark gehoord heeft. En wij gaan er natuurlijk geen 15 miljoen in stoppen, omdat een zeer enthousiaste, maar relatief kleine groep dit plan wil waarmaken. Iedereen betaalt eraan mee” (Paul Laudy, fractievoorzitter van de VVD Leiden, 2012). Een dergelijke situatie heeft zich in deze casus echter niet voorgedaan. De initiatiefnemers zijn er wel degelijk in geslaagd om de Leidse bevolking achter hun plannen te krijgen. Eline Lievering (2013), raadslid bij de Leidse gemeenteraadsfractie van GroenLinks, concludeert dat het nu vervolgens wel belangrijk is dat de gemeenteraad en het College van Burgemeester en Wethouders niet allerlei bureaucratische invalshoeken bedenken aan de hand waarvan zij het initiatief kunnen vertragen of tegenwerken, maar de initiatiefnemers en andere participanten ook daadwerkelijk de ruimte moeten bieden om hun plannen te kunnen uitvoeren. Zij stelt: “Het Singelpark is een fantastisch burgerinitiatief dat juist nu de steun van de Leidse gemeenteraad nodig heeft om op volle kracht door te gaan. De politiek mag het draagvlak en de energie die er voor het plan is niet om zeep helpen door het plan te vertragen”. Uit de interviews met initiatiefnemers zelf komt echter naar voren dat zij vinden dat de gemeenteraad niet in voldoende mate ook daadwerkelijk snel en veerkrachtig heeft gehandeld. Zij begrijpen dat het belangrijk is dat de overheid zorgvuldig te werk gaat en alle belangen afweegt alvorens zij besluit om een initiatief al dan niet doorgang te laten vinden. Echter, dit neemt niet weg dat zij het niet eens zijn met het feit dat de Leidse gemeenteraad het initiatief in één keer volledig politiek dicht wil timmeren voordat tot de uitvoering ervan over kan worden gegaan. Integendeel, zij zijn namelijk van mening dat de overheid er beter voor zou kunnen kiezen om dit in verschillende fasen te doen en stap voor stap te bekijken wat wel en wat niet kan (vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur). Zo stelt Peter Labruyère (2012), één van de participanten: “De gemeente moet van het plan losse stukjes maken en daarmee aan de slag gaan. Dan ben je ergens mee bezig en dan krijgen mensen hoop dat het Singelpark er echt komt” (verwacht handelingsrendement). Dit betekent niet dat de initiatiefnemers van mening zijn dat al hun plannen en ideeën per definitie uitgevoerd moeten kunnen worden. Volgens hen is het namelijk soms wel degelijk belangrijk dat het gemeentebestuur tegenwicht biedt en het duidelijk aangeeft als de voorgestelde ideeën niet blijken te passen binnen de gemeentelijke (wettelijke- en beleids-) kaders die voor de desbetreffende omgeving van kracht zijn. Zo stelt Marije van den Berg (2012), één van de initiatiefnemers en vertegenwoordiger van Stadslab Leiden: “Daarbij is het wel belangrijk dat de gemeente nee durft te zeggen tegen ideeën die niet bij de identiteit van het Singelpark passen. Projecten binnen het stadspark moeten het Singelpark en Leiden versterken”. Ter Harmsel (2012) merkt daarbij op dat zij gedurende haar carrière en specifiek in deze casus heeft ervaren dat initiatiefnemers wel degelijk aangegeven dat zij het belangrijk vinden dat hun plannen passen binnen de geldende (wettelijke- en beleids-) kaders, maar dat dit niet wegneemt dat het voor het gemeentebestuur op het moment dat zij dit ook daadwerkelijk doet belangrijk is om ervoor te zorgen dat zij ten opzichte van deze initiatiefnemers verantwoording aflegt over de argumenten en redeneringen op basis waarvan zij tot de desbetreffende conclusie is gekomen. Zij vult hierbij aan: “Voor bewoners is het weer moeilijk om de gemeente te vertrouwen in iets wat zij al helemaal voor zich zien. Voor hen is het soms lastig om te accepteren dat misschien niet alles kan”. Wanneer goed wordt uitgelegd waarom een plan volgens het gemeentebestuur niet uitgevoerd kan of mag worden, zijn de initiatiefnemers minder teleurgesteld in de gemeente dan wanneer zij dit niet uitlegt en houden zij eerder een positieve ervaring (selectieve burgerlijke gratificaties) aan hun participatie over, zo is haar ervaring. Wanneer het theoretisch gezien daarentegen wel mogelijk is om snel tegemoet te komen aan de wensen en verwachtingen van de initiatiefnemers, ontstaat echter ook nog een aantal problemen. Allereerst zijn
84
verschillende wethouders belast met de portefeuilles die betrekking hebben op het initiatief, waardoor het voor de initiatiefnemers niet duidelijk is wat het College van Burgemeester en Wethouders in het geheel precies verwacht, het initiatief onnodig vertraging oploopt en verschillende deelbelangen niet (in voldoende mate) tegen elkaar worden afgewogen. Herma Geboers (2012), één van de initiatiefnemers, concludeert: “Zo houdt wethouder Strijk zich bezig met het verkeer, wethouder De Haan met cultuur en wethouder Van Woensel met de plannen voor de ondergrondse parkeergarage bij de Lammermarkt. In het Singelpark komen al die onderwerpen samen, alleen hier houdt zich wéér een andere wethouder mee bezig, namelijk wethouder De Wit. Er wordt daardoor veel gepraat, maar nog weinig uitgevoerd. Voor je het weet, is er heel veel overleg zonder dat je weet wie wat vindt en welke belangen er spelen. Het is juist heel belangrijk om die verschillende belangen op een goede manier tegen elkaar af te wegen”. Doordat er over het algemeen veel gepraat wordt en weinig wordt uitgevoerd, geeft de overheid de initiatiefnemers en andere participanten daarnaast niet het gevoel dat zij hun participatie ook daadwerkelijk waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties). Daardoor loopt zij het risico dat de initiatiefnemers en andere participanten zich langzaam maar zeker zullen terugtrekken, omdat het hen vooralsnog geen of te weinig voldoening geeft. De initiatiefnemers binnen deze casus willen namelijk, naar eigen zeggen, dat zij binnen een relatieve korte periode ook daadwerkelijk het gevoel hebben dat zij concrete resultaten bereiken (verwacht handelingsrendement) en dat de lokale overheid hun inspanningen waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties). Daarnaast is het voor de initiatiefnemers niet altijd even transparant en duidelijk welke taken en verantwoordelijkheden zij hebben en wat zij van de gemeenteraad of ambtenaren kunnen verwachten. Dit heeft zich binnen deze casus onder andere geuit in een beslissingsproces over de communicatie. Zo stellen Denters e.a. (2012):“Vooraf zijn er geen duidelijke afspraken gemaakt over wie waarover zou communiceren en dat leidde ertoe dat de Singelparkers het bestaan van een ideeënwedstrijd te vroeg naar buiten brachten. De gemeente had nog geen beslissing over de opzet van de ideeënwedstrijd genomen, terwijl zij deze zou gaan organiseren” (p. 34). De initiatiefnemers zien het daarom als een belangrijke taak van het gemeentebestuur om meer in het algemeen de rolverdeling duidelijk te definiëren, zodat het voor beide partijen bekend is wat zij wel en niet van elkaar kunnen verwachten. Hierdoor wordt het volgens de initiatiefnemers voor beide partijen gemakkelijker om aan de eigen rol ook daadwerkelijk zo goed en zo serieus mogelijk invulling te geven, gemaakte afspraken na te komen en elkaar niet onnodig voor de voeten te lopen. Hierbij dient nog een tweetal opmerkingen geplaatst te worden. Allereerst vinden de vergaderingen tussen de initiatiefnemers en het gemeentebestuur, waarin de rollen worden verdeeld en de verantwoordelijkheden wordt vastgelegd, meestal plaats op woensdagen van 9.00 tot 11.00 uur. Doordat de initiatiefnemers zelf toevallig flexibel zijn in hun tijdsbesteding levert dit voor hen geen problemen op. Maar voor andere participanten, die hier minder flexibel in zijn, ligt dit als vanzelfsprekend anders. Het is voor de lokale overheid volgens de initiatiefnemers daarom zeer belangrijk om zich te realiseren dat de vrije tijd die zij in hun initiatief steken niet parallel loopt met de werktijden van de ambtenaren. Daarnaast is uit deze casus gebleken dat de overheid zich moet realiseren dat er burgers zijn die haar als het ware willen “overtroeven” en willen laten zien dat zij deskundiger zijn dan de ambtenaren. Het verdelen van rollen en verantwoordelijkheden brengt daardoor niet per definitie met zich mee dat de initiatiefnemers zich niet zullen bemoeien met de rollen en verantwoordelijkheden die niet aan hen, maar aan de overheid zijn toebedeeld. Een dergelijke situatie heeft zich in deze casus voorgedaan. Onderling hadden de initiatiefnemers en de gemeente namelijk afgesproken dat het gemeentebestuur een lijstje zou opstellen met landschapsarchitecten die benaderd zouden worden voor de ontwerpwedstrijd. Tijdens de vergadering waarin het gemeentebestuur dit lijstje aan de initiatiefnemers presenteerde, bleek echter dat zij zelf ook al een lijstje hadden opgesteld, waarop veel andere namen stonden dan degene die werden aangedragen door het gemeentebestuur (zie ook Denters e.a., 2012, p. 33). Uiteindelijk heeft het gemeentebestuur deze situatie naar de mening van de initiatiefnemers goed opgelost door ook een aantal landschapsarchitecten van het lijstje van de initiatiefnemers te benaderen. Ook met betrekking tot de effectieve inzet van gemeenschapsgelden plaatsen de initiatiefnemers een aantal kanttekeningen bij het overheidsoptreden. De overheid zou te snel in haar eigen schulp kruipen en
85
teveel in kaart proberen te brengen hoe zij vanuit de interne organisatie dergelijke financiële middelen vrij kan maken. Dit terwijl de initiatiefnemers van mening zijn dat de overheid ook kan kijken naar andere financiële bronnen. Hierdoor zouden de initiatieven veel goedkoper tot stand gebracht kunnen worden dan nu reeds het geval is en zou de overheid het gebrek aan publieke (financiële) middelen niet langer kunnen gebruiken als argument om de ontwikkeling en uitvoering van een initiatief tegen te werken, zo stellen de initiatiefnemers. Ook door burgers die niet actief participeren binnen het Singelparkproject wordt opgemerkt dat de gemeente en initiatiefnemers veel creatiever op zoek zouden moeten gaan naar de (financiële) middelen die benodigd zijn om dit project tot een succes te maken. Toine en Rita de Caluwé (2012), sinds 1983 wonend aan de Witte Singel, stellen: “Iedereen die aan de singels woont, kan bijvoorbeeld het onderhoud van een bepaald deel van het park voor zijn of haar rekening nemen. Zo kan iedereen het stukje gras dat voor zijn of haar deur ligt zelf maaien. Wij willen best grasmaaien en daar hoeven we dan ook echt geen geld voor te krijgen. Wij zijn niet de enigen die er zo over denken”. Ten slotte is het volgens de initiatiefnemers zeer belangrijk dat zij zelf hun plannen verantwoorden ten opzichte van de rest van de bevolking, zodat ook andere burgers in kunnen springen en eventueel bij kunnen sturen indien zij van mening zijn dat belangrijke componenten over het hoofd worden gezien. Gezamenlijk weet men immers meer dan alleen, zo luidt de gedachte. Doordat ook aan deze niet-participanten in deze casus de voorgenomen plannen zijn voorgelegd, hebben zij bijvoorbeeld enigszins tegenwicht kunnen bieden en kunnen voorkomen dat ideeën achteraf niet mogelijk bleken of met alle financiële gevolgen van dien aangepast moeten worden (efficiënt overheidsbestuur), simpelweg omdat er op voorhand niet aan gedacht is. Zo stelt Laetitia van Stekelenburg (2012), bestuurslid bij het Platform Gehandicapten Leiden: “Daarnaast is het voor rolstoelen noodzakelijk dat er brede paden met ruime bochten worden aangelegd die niet over steile bruggen leiden. Als je daar van tevoren goed over nadenkt, dan hoeft dat helemaal niet veel geld te kosten. Het kost pas veel geld, als het park er al is en als je dan die dingen wilt aanpassen”.
Paragraaf 5.6 Deelconclusie In deze paragraaf wordt een antwoord gegeven op de volgende deelvraag: “Welke invloed heeft de doedemocratie al dan niet op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse stedelijke context?” Zoals al eerder is aangegeven in hoofdstuk 2 worden de onderzoeksresultaten, daar waar mogelijk, aangevuld met ervaringen uit Deventer en Emmen. Daarnaast worden bij de onderzoeksresultaten eventuele opmerkingen en/of kanttekeningen geplaatst die uit de expertinterviews 42 naar voren zijn gekomen. In de paragrafen 5.6.1. – 5.6.3 wordt respectievelijk stilgestaan bij de democratische dimensie, de economische dimensie en de rechtsstatelijke dimensie. In paragraaf 5.6.4 wordt vervolgens ingegaan op de “trade offs” die zich binnen deze context voordoen. De deelconclusie die in deze paragraaf geschetst wordt, vormt het uitgangspunt voor de vergelijking die plaatsvindt in hoofdstuk 6.
Paragraaf 5.6.1 De democratische dimensie Allereerst dient opgemerkt te worden dat de initiatiefnemers van de geanalyseerde cases vrijwel altijd van mening zijn dat niet zij, maar de lokale overheid zelf verantwoordelijk is voor het waarborgen en realiseren van een representatieve groep van participerende burgers. Echter, zij slaagt hier veelal niet in. In de geanalyseerde cases is dit steevast te herleiden tot de beginfase van de initiatieven. In deze fase nodigt de lokale overheid namelijk steeds een selecte groep burgers, veelal zogenoemde ‘usual suspects’ (Fung, 2006), uit om mee te denken over de ontwikkeling en mee te doen in de uitvoering van projecten die betrekking hebben op hun directe leefomgeving. Hierdoor hebben de burgers die op dat moment nog niet of nauwelijks participeren veelal het gevoel dat hun aanwezigheid bij dergelijke vergaderingen en/of hun participatie in de tenuitvoerlegging van de geopperde projecten door de overheid niet gewaardeerd 42
De transcripten van deze expertinterviews zijn weergegeven in de bijlagen 5,6,7, en 8.
86
wordt, zo geven zij zelf aan. Alleen de cases Leiden en Eindhoven vormen hierop een uitzondering. Voor de casus Leiden is dit te verklaren vanuit het feit dat dit initiatief niet ‘top down’ door de overheid in gang is gezet, maar ‘bottom up’ uit de samenleving zelf is ontstaan, waardoor in de beginfase niet een selecte groep burgers door de overheid is uitgenodigd om te participeren. Voor de casus Eindhoven is dit te verklaren vanuit het feit dat zowel de initiatiefneemster als de gemeente Eindhoven zich niet druk maakt over de vraag of het initiatief representatief genoeg is, omdat in samenwerking een probleem dat volgens beide partijen opgelost moet worden, opgelost kán worden. Ondanks het feit dat de initiatiefnemers het waarborgen van een representatieve groep participanten in de overige drie cases zien als een rol van de lokale overheid, proberen zij bij een eventueel gebrek hieraan dit naar eigen zeggen wel degelijk op te lossen. Bijvoorbeeld door zelf aan andere burgers te vragen of zij de bedachte projecten samen met hen willen oppakken. Ondanks hun goed bedoelde inspanningen, blijkt dit echter tot frustraties van de initiatiefnemers zelf niet altijd ook daadwerkelijk te lukken. In Hengelo hebben de initiatiefnemers bijvoorbeeld tot hun eigen ongenoegen een bustocht naar een tentoonstelling gecanceld, omdat naar hun mening een niet voldoende grote (representatieve) groep burgers hieraan wilde deelnemen. Ook later, toen deze initiatiefnemers probeerden om niet-actieve burgers zo ver te krijgen om wel te participeren binnen één of meer van hun deelprojecten kregen zij geen gehoor, omdat deze burgers al vanaf het begin van het project het gevoel hadden dat de gemeente hen er niet bij wilde betrekken. Ook in de casus Enschede bleek het in eerste instantie, om dezelfde reden, zeer lastig om andere burgers bij de plannen voor en de realisatie van de buurtkamer en het buurtmuseum te betrekken. Dhr. Duyvendak (persoonlijke communicatie, 11 juli 2014) constateert dat stedelijke initiatiefnemers het op basis van een gevoel van sociale wenselijkheid overigens weliswaar vaak aangeven dat zij het vervelend vinden als zij geen representatieve afspiegeling vormen van de bevolking, maar hier niet echt last van hebben, zolang zij hun initiatieven maar uit mogen voeren. Soms vinden zij het volgens hem zelfs wel ‘makkelijk’ als ze met een niet-representatieve groep zijn, omdat dan hetzelfde over het initiatief gedacht wordt. Op het gebied van draagvlak doen zich beduidend minder grote problemen voor. De niet-actieve burgers voelen zich weliswaar niet uitgenodigd om zelf te participeren, maar dit betekent niet dat zij niet dezelfde problemen ervaren als welke door de initiatiefnemers worden opgelost en dat er geen draagvlak is voor de initiatieven. Hierbij wordt door zowel initiatiefnemers, participanten als niet-actieve burgers opgemerkt dat zij het belangrijker vinden dat de projecten op voldoende draagvlak kunnen rekenen dan dat zij gerealiseerd worden door een representatieve groep van actieve burgers die de handen uit de mouwen steekt. Voor dit draagvlak blijken de initiatiefnemers zelf goed te kunnen zorgen. Zij waarderen het daarom dat de lokale overheid hen hier ook daadwerkelijk de ruimte voor geeft. Zo hebben de initiatiefnemers in Hengelo avondbijeenkomsten georganiseerd, waarvoor alle buurtbewoners werden uitgenodigd, zodat in onderlinge samenspraak besloten kon worden welke gedichten en citaten al dan niet op de consols geplaatst moesten worden. In Leiden hebben de initiatiefnemers door middel van de Stichting Vrienden van het Singelpark ook een grote groep Leidenaren achter hun plannen gekregen. Ook in Emmen zijn nietactieve inwoners niet van mening dat participanten voornamelijk hun eigenbelang nastreven. Integendeel, volgens de respondenten die zijn geïnterviewd door onderzoekers van het SCP wordt door de actieve burgers binnen deze gemeente hoofdzakelijk het ‘algemeen belang’ behartigd. (Van Houwelingen e.a., 2014, p. 109). Voor de overheid is in dit opzicht volgens zowel bestuurders als initiatiefnemers en participanten daarom enkel een rol weggelegd in het op de achtergrond monitoren van de vraag óf er voldoende draagvlak voor de initiatieven is en zo niet in het eventueel bijsturen van en tegenwicht bieden aan de initiatiefnemers. Dit kan bijvoorbeeld door niet langer subsidie te verlenen voor het desbetreffende initiatief (o.a. Leiden). Uit de geanalyseerde cases komt naar voren dat de lokale overheid inderdaad dergelijke processen monitort, maar nauwelijks tegenwicht biedt en eigenlijk ook niet hoeft te bieden. Dhr. Bovens (persoonlijke communicatie, 7 juli 2014) merkt hierbij echter op dat de lokale overheid deze rol niet mag onderschatten. Actieve stedelijke burgers zijn volgens hem namelijk hoofdzakelijk op zoek naar ‘gelijkgestemden’. Hij stelt: “Als burgers een mooi plannetje hebben of iets willen doordrijven, is het natuurlijk iedereen in onze
87
omgeving vindt het mooi” (…) “Zij gaan natuurlijk niet bewust langs de deuren om te kijken of er ook mensen tegen zijn”. Hierdoor is het volgens dhr. Bovens plausibel dat het soms op het eerste gezicht wellicht lijkt dat de initiatiefnemers voldoende draagvlak hebben voor hun ideeën, maar dat bijvoorbeeld minder goed georganiseerde groepen, zoals minderheden, zich niet in hun plannen en projecten kunnen vinden of hier niet van op de hoogte zijn. Het is overigens nog maar de vraag of de initiatiefnemers zelf van mening zijn dat de overheid in dergelijke situaties tegenwicht mag bieden. Zij zijn er zelf namelijk veelal van overtuigd dat hun initiatieven per definitie ten goede komen aan de gehele gemeenschap en dat het dus niet zo kan zijn dat er onvoldoende draagvlak voor is onder de plaatselijke bevolking. Dit laatste komt niet alleen uit de cases naar voren, maar wordt ook bevestigd door dhr. Hurenkamp (persoonlijke communicatie, 1 juli 2014). Naast het waarborgen van de representativiteit van het overheidsbestuur wordt ook het bieden van voldoende participatiemogelijkheden aan burgers in de literatuur onderscheiden als één van de criteria voor goed democratisch overheidsbestuur. In context van de doe-democratie, waarin actieve participatie een van de centrale uitgangspunten vormt, is het logischerwijs niet verwonderlijk dat een lokale overheid burgers ook daadwerkelijk dergelijke participatiemogelijkheden dient te bieden. Echter, naar aanleiding van de onderzochte cases dient hierbij wel degelijk een drietal opmerkingen geplaatst te worden. Allereerst blijkt uit de cases Amsterdam en Enschede dat de overheid weliswaar aangeeft dat zij burgers de ruimte geeft om ‘mee te doen’, maar hun taken in de praktijk vaak zo ver overneemt dat de initiatiefnemers zelf niet het gevoel hebben dat dit ook daadwerkelijk het geval is. De overheid moet zich volgens de initiatiefnemers daarom niet teveel bezighouden met ‘bemoederen’, maar de hen ook daadwerkelijk de kans en ruimte geven om hun eigen gang te gaan en hun initiatief naar eigen inzicht invulling te geven, zonder dat zij steeds te horen krijgen wat de lokale overheid daarvan vindt. Een soortgelijk signaal komt naar voren uit het onderzoek naar de Deventer Wijkaanpak, dat is uitgevoerd door Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2008), en de interviews met dhr. Bovens en dhr. Van den Ende (persoonlijke communicatie, 20 juni 2014). Zij concluderen namelijk dat de overheidsambtenaren zich sterker dan nu nog vaak het geval is, moeten realiseren dat het uiteindelijk de burgers zelf zijn die de belangrijkste beslissingen binnen de verschillende projecten zullen moeten nemen (zie ook Oude Vrielink & Van de Wijdeven, 2008, p. 18). Ten tweede moet de lokale overheid zich sterker dan nu nog het geval is, realiseren dat de ‘leefwereld’, waarin de initiatiefnemers zich bevinden, niet parallel loopt met de ‘systeemwereld’, waarin de ambtenaren zich bevinden (Habermas, 1991; Kunneman, 2005). De logica van de systeemwereld sluit namelijk niet in voldoende mate aan bij de (participatieve) behoeften van burgers, zo blijkt uit de cases en de interviews met dhr. Duyvendak en dhr. Van den Ende. Dit wordt het duidelijkst uit het voorbeeld in de casus Leiden. De gesprekken tussen het gemeentebestuur en de initiatiefnemers vinden daar namelijk steevast plaats op woensdagochtenden van 9.00 uur tot 11.00 uur. Nu zijn de initiatiefnemers uit deze casus zelf zeer flexibel voor wat betreft hun werk, maar dat is natuurlijk niet voor iedereen het geval. Vergaderingen verplaatsen van de woensdagochtend naar bijvoorbeeld de woensdagavond zou daarom getuigen van enige mate van bewustzijn onder de ambtenaren. Ten derde dient op basis van de cases Enschede en Eindhoven opgemerkt te worden dat initiatiefnemers van de lokale overheid verwachten dat zij eventuele welbekende problemen die hun participatiemogelijkheden belemmeren oplost, zodat zij hier niet keer op keer tegenaanlopen en hun participatie gemakkelijker wordt. Deze laatste twee kanttekeningen kunnen overigens ook bezien worden in het kader van vitaal en veerkrachtig bestuur, waarin van overheidsorganisaties wordt verwacht dat zij tegemoetkomen aan de wensen en verwachtingen van hun burgers. Uit de analyse is daarnaast in het kader van het waarborgen van voldoende handelingsrendement naar voren gekomen dat het voor de lokale overheid zeer belangrijk is om de initiatiefnemers het gevoel te geven dat zij hun inspanningen waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties) 43. Uit de casus Eindhoven komt allereerst naar voren dat de overheid dit volgens de initiatiefnemers kan realiseren door verschilOp basis van de casus Emmen dient hierbij opgemerkt te worden dat de initiatiefnemers pas het gevoel hebben dat zij serieus worden genomen op het moment dat zij ook mogen meebeslissen over en mogen meedoen in de realisatie van projecten die zij zelf ook daadwerkelijk belangrijk vinden, zoals bijvoorbeeld de verplaatsing van de plaatselijke dierentuin (Van Houwelingen e.a., 2014, p. 13). 43
88
lende, soortgelijke doe-democratische initiatieven kennis met elkaar te laten maken en eventueel met elkaar te verbinden. Niet alleen hebben de initiatiefnemers dan het gevoel dat de overheid hen serieus neemt, ook komen zij in contact met andere initiatiefnemers die op een soortgelijke wijze in het leven staan (selectieve sociale gratificaties). Hier wordt overigens hetzelfde over gedacht door initiatiefnemers en participanten in Deventer (Attema, 2003). Uit de cases Amsterdam, Enschede, Hengelo en Eindhoven komt daarnaast naar voren dat de overheid haar burgers het gevoel kan geven dat zij hun inspanningen waardeert door hen te ondersteunen bij financiële en juridische (rand)zaken, zodat zij zelf meer ruimte en tijd overhouden om zich in te zetten voor zaken die zij zelf écht belangrijk vinden en doelstellingen die zij met de realisatie van hun initiatief ook daadwerkelijk wensen te bereiken (verwacht handelingsrendement). Deze laatste methodiek wordt ook door dhr. Duyvendak en dhr. Hurenkamp onderschreven. Echter, de lokale overheid moet zich wel realiseren dat de initiatiefnemers niet willen dat de overheid deze taken volledig van hen overneemt. Ze willen wel degelijk inzicht blijven houden in deze financiële en juridische processen en de taken weer zelf uit kunnen voeren op het moment dat de overheid deze in hun ogen niet goed (genoeg) op zich neemt. Een overheid die vitaal en veerkrachtig bestuur ten uitvoer wil leggen, moet zich daarom volgens de initiatiefnemers over het algemeen op de achtergrond houden en pas ondersteuning bieden op het moment dat zij hier zelf expliciet om vragen. Oude Vrielink en Van de Wijdeven (2008) constateren in hun onderzoek in Deventer hetzelfde. Zij stellen: “Vanuit actoren in het professionele domein vereist werken vanuit vertrouwen in de buurt een vraaggerichte houding. Dit betekent echter niet louter “U vraagt wij draaien: de burger kan niet ‘zomaar’, ‘van alles’ vragen van professionals. Maar het betekent wel: “U vraagt, en wij doen ons best mee te denken en mee te werken”” (p. 17). Het tenuitvoerleggen van vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur in de doe-democratie vraagt ook nog om een aantal andere handelingsarrangementen. Echter, welke andere handelingsarrangementen het beste ingezet kunnen worden, is afhankelijk van de specifieke casus die centraal staat, zo werd duidelijk uit de analyse. Uit de casus Amsterdam komt bijvoorbeeld naar voren dat de lokale overheid er volgens de initiatiefnemers goed aan doet dat zij aan haar professionals de ruimte biedt om in te springen op hun verwachtingen, terwijl uit de casus Hengelo naar voren komt dat de lokale overheid het volgens de initiatiefnemers moet accepteren dat zij soms voor een andere (wellicht minder efficiënte) oplossing kiezen dan zij zelf had gedaan. In de casus Eindhoven moet de lokale overheid zichzelf volgens de initiatiefnemers daarentegen realiseren dat er vaak geen ‘zwart- wit’ scheidslijn te trekken is tussen initiatieven die volledig publiek en initiatieven die volledig privaat van aard zijn en zij ingevolge de initiatieven dus ook niet in deze hokjes moet plaatsen. In de casus Leiden adviseren de initiatiefnemers de lokale overheid daarentegen om de tenuitvoerlegging van hun initiatief niet op voorhand al volledig politiek dicht te timmeren, maar in fasen te werken, zodat zij sneller de handen uit de mouwen kunnen steken.
Paragraaf 5.6.2 De economische dimensie Wanneer wordt gekeken naar de behartiging van effectief overheidsbeleid, blijkt dat vrijwel alle initiatiefnemers dit een rol vinden die zij zelf moeten vervullen. De casus Amsterdam vormt hierop, zonder dat hier op basis van dit onderzoek een verklaring voor gegeven kan worden, de enige uitzondering. Dit betekent echter niet dat de initiatiefnemers van de overige cases per definitie van mening zijn dat de lokale overheid helemaal geen rol heeft in het waarborgen van de effectiviteit van het overheidsbestuur. Integendeel, zij verwachten namelijk wel degelijk van haar dat zij inspringt en bijstuurt op het moment dat de initiatiefnemers de afgesproken doelen naar haar verwachting (hoogstwaarschijnlijk) niet zullen behalen en waardeert het daarom dat de lokale overheid zich ook daadwerkelijk op dusdanige manier opstelt. De enige casus die hierop een uitzondering vormt is het Straatnamenproject in Hengelo. Dit is te verklaren vanuit het feit dat de initiatiefnemers binnen deze casus van mening zijn dat een overheid die geen (financiële) middelen vrijmaakt op basis waarvan het initiatief ontplooid kan worden, zich vervolgens ook niet druk mag maken over de vraag of de op voorhand geformuleerde en voorgenomen doelen ook daadwerkelijk bereikt zijn. Immers, als zij geen (financiële) middelen ter beschikking wil stellen, vindt zij het initia-
89
tief niet belangrijk genoeg en zal zij zich ingevolge ook niet oprecht interesseren voor de vraag of de doelen van het initiatief al dan niet bereikt worden, zo luidt de redenering van de initiatiefnemers. Dit is enigszins in strijd met wat de initiatiefnemers van de cases Eindhoven en Leiden aangeven in het kader van efficiënt overheidsbestuur. De lokale overheid zou volgens hen namelijk minder vaak meteen financiële middelen ter beschikking moeten stellen dan zij op dit moment nog vaak doet, omdat initiatiefnemers deze ook via andere wegen – zoals sponsoren, fondsen etc. – kunnen verkrijgen. Als een initiatief veel draagvlak geniet onder de bevolking, zijn er namelijk onvermijdelijk ook burgers of organisaties die hier een (kleine) donatie voor over hebben, zo redeneren zij. Ook zou de overheid zich meer dan zij tot nu toe doet, moeten realiseren dat burgers zelf bereid zijn om in de uitvoeringsfase de handen uit de mouwen te steken, waardoor bespaard kan worden op bijvoorbeeld de kosten voor het maaien van een park (Leiden), het kweken van bomen (Leiden) of het plaatsen van consols (Hengelo). Dhr. Van den Ende merkt hierbij op dat de bewustwording hiervan in de toekomst alleen nog maar belangrijker wordt, omdat binnen steden veelal niet langer publieke middelen beschikbaar zijn om de desbetreffende projecten te bekostigen. Hij stelt: “We kunnen helpen met kennis en kunde, maar niet met kassa. Want dat hebben we niet!” Zoals in paragraaf 4.6.2 al eerder is aangegeven, vraagt dhr. Bovens zich echter af of dergelijke participatieve processen daadwerkelijk een kostenbesparing opleveren. Op basis van de casus Emmen en het interview met dhr. Duyvendak dient hierbij ten slotte opgemerkt te worden dat de burgers, wanneer de lokale overheid hun projecten niet (gedeeltelijk) financiert, wel het gevoel moeten hebben dat het project echt van hun is en niet indirect van de gemeente. Één van de initiatiefnemers in Emmen, die door de onderzoekers van het SCP geïnterviewd is, stelt: “De bevolking gaat niet als vrijwilliger werken voor de gemeente, dat zit tussen de oren, dat doet men gewoon niet. Maar als het bad van de bevolking is dan doet men dat wel. Ze doen er wat voor als vrijwilliger of men steunt het bad financieel. Dat werkt ongelooflijk goed. Vrijwilligers doen hun uiterste best, nooit geen problemen, nooit geen geruzie, donateurs storten graag een bijdrage, het wordt gedragen door de bevolking van zo’n dorp” (Van Houwelingen e.a., 2014, p. 137).
Paragraaf 5.6.3 De rechtsstatelijke dimensie Allereerst dient met betrekking tot deze dimensie opgemerkt te worden dat hier in vergelijking met de twee andere dimensies relatief weinig informatie over beschikbaar is. Dit betekent dat het voor sommige van deze rechtsstatelijke criteria voor goed lokaal bestuur mogelijk is om conclusies te trekken die uit de vijf onderzochte plattelandscases steevast naar voren komen, maar dat er ook criteria zijn waarvoor dit niet mogelijk is. Indien dit laatste het geval is, wordt dit als vanzelfsprekend expliciet vermeld. In het kader van legitimiteitsvraagstukken concluderen de initiatiefnemers dat een zeer belangrijke rol is weggelegd voor de lokale overheid. Niet alleen wensen zij dat de lokale overheid hen attendeert op geldende wet- en regelgeving, maakt ook dat zij bewaakt of de initiatieven ook daadwerkelijk hierbinnen tenuitvoergelegd worden. Dit zijn twee rollen waar de lokale overheid weliswaar invulling aan probeert te geven, maar waarvan de initiatiefnemers van mening zijn dat dit beter kan. Zo geven zij aan het te waarderen als de overheid meer nog dan zij nu doet met hen meekijkt hoe een initiatief dat niet aan de wet- en regelgeving voldoet eventueel aangepast kan worden, zodat het wel binnen deze kaders valt. Een dergelijke verwachting ziet ook dhr. Van den Ende in de praktijk duidelijk terugkomen. Hij concludeert dat de lokale overheid nog meer moet “aanpassen en meebewegen”. In de cases Amsterdam en Enschede wordt daarnaast gewaardeerd dat de overheid ondersteuning biedt bij juridische processen, zoals het regelen van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of het laten opstellen van statuten door de notaris. Ook uit de casus Emmen komt naar voren dat het bieden van ondersteuning binnen deze context door initiatiefnemers en andere participanten over het algemeen als positief wordt ervaren (Van Houwelingen e.a., 2014, p. 226). Aan de integriteit van het lokale overheidsbestuur wordt in de onderzochte cases nauwelijks aandacht besteed. De initiatiefnemers geven alleen aan dat zij het belangrijk vinden dat de overheid zich aan haar
90
gemaakte afspraken houdt en dat de ambtenaren geen onverschillige houding aannemen. Echter, op beide componenten gaat het volgens de initiatiefnemers in de praktijk nog vaak mis, dit blijkt ook uit de geanalyseerde cases. In de cases Amsterdam en Eindhoven wordt daarnaast in deze context ingegaan op het feit dat de initiatiefnemers het belangrijk vinden om ‘eerlijk’ behandeld te worden. In Amsterdam wordt met een eerlijke behandeling bedoeld dat de initiatiefnemers willen dat zij hetzelfde worden behandeld als initiatiefnemers elders in de gemeente die soortgelijke initiatieven tenuitvoerleggen. Dit blijkt in de praktijk echter niet vanzelfsprekend. Doordat de besluitvorming voor het al dan niet toekennen van de ‘buurtbonnen’ binnen deze gemeente in de verschillende kernen op verschillende manieren is ingericht, krijgen buurtbewoners in de ene kern namelijk wel in en in de andere kern namelijk geen ‘buurtbon’ voor vrijwel hetzelfde initiatief. In de casus Eindhoven wordt aan het verlangen naar eerlijkheid op een geheel andere wijze invulling gegeven. De initiatiefneemster is namelijk van mening dat de lokale overheid teveel geld besteedt aan organisaties die uiteindelijk de doelen die met dat geld bereikt moeten worden niet dichterbij brengen. Integendeel, deze organisaties maken volgens haar namelijk gebruik van haar werk, terwijl zij daar geen financiële middelen tegenover stellen. Hierdoor is het volgens haar belangrijk om ervoor te zorgen dat de overheid in beeld brengt wie of welke organisatie precies welke bijdrage levert aan het bereiken van de doelstelling, zodat zij daar iedereen vervolgens ook eerlijk, naar rato, voor kan betalen. Wanneer initiatiefnemers het gevoel hebben dat zij oneerlijk behandeld worden, vinden zij vrijwel meteen dat zij ook onfatsoenlijk behandeld worden en dat de lokale overheid geen integer bestuur ten uitvoer legt. Deze twee criteria zijn daarom meer met elkaar verbonden dan op basis van de lijstjes voor goed lokaal overheidsbestuur verwacht zou mogen worden. In slechts twee van de in het totaal vijf cases (Eindhoven en Leiden) wordt daarnaast ook ingegaan op het belang van een zorgvuldige belangenafweging alvorens de lokale overheid een beslissing neemt 44. In het Singelparkproject in Leiden zijn de initiatiefnemers van mening dat de verschillende wethouders allemaal verschillende deelbelangen nastreven die niet (goed) genoeg tegen elkaar worden afgewogen, waardoor het uiteindelijk niet duidelijk wordt of het wel of niet wenselijk is dat een project opgestart en uitgevoerd wordt. In de casus Re-U in Eindhoven wordt volgens de initiatiefneemester met alle gevolgen van dien te snel aangenomen dat zij een ‘commercieel bedrijf’ heeft, daardoor private doelen nastreeft en niet tot het publieke domein behoort. Met name in een samenleving waarin steeds meer hybride initiatieven worden opgestart (zie ook Hilhorst & Van der Lans, 2013; Schulz e.a. 2012), is het volgens haar daarom belangrijk dat de overheid zorgvuldig in beeld brengt wat de initiatiefnemer(s) precies willen bereiken alvorens wordt besloten om een initiatief een bepaald etiket op te plakken. Doordat daarnaast in deze casus niet zorgvuldig genoeg in beeld werd gebracht welke publieke doelen door de initiatiefneemster nagestreefd werden, liep zij financiële middelen mis waar zij naar haar eigen mening wel degelijk aanspraak op zou moeten maken. In alle cases geven de initiatiefnemers overigens aan dat de lokale overheid ten opzichte van hen verantwoording af moet leggen over haar keuzes die betrekking hebben op de initiatieven. Op het moment dat zij bijvoorbeeld vindt dat één van de initiatieven (gedeeltelijk) geen doorgang kan vinden, moet zij aan de initiatiefnemers uitleggen op basis van welke zorgvuldige overwegingen zij tot deze conclusie is gekomen. Echter, uit de praktijk blijkt dat de lokale overheid in deze behoefte veelal niet voorziet. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dhr. Bovens het belang van een dergelijk verantwoordingsmechanisme wel degelijk onderschrijft, omdat de lokale overheid volgens hem soms keuzes moet maken die in het nadeel van de initiatiefnemers, maar in het voordeel van andere burgers zijn. Hij stelt: “Jouw winst is de ander zijn verlies”. Ook voor de verantwoording ten opzichte van deze andere burgers ligt volgens de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid bij de lokale overheid en niet bij henzelf. Dit verantwoordingsproces wordt veelal in gang gezet via de gemeenteraad, die alle burgers vertegenwoordigt, zo blijkt uit de geanalyseerde cases. Het op een na laatste rechtsstatelijke criterium waaraan een lokale overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer wil leggen moet voldoen volgens de literatuur heeft betrekking op transparantie. Bij dit criterium dient opgemerkt te worden dat zij in de context van de doe-democratie beduidend anders wordt geïnterDit terwijl dhr. Bovens benadrukt dat het met name in de stedelijke context, waarin burgers met vele verschillende belangen zeer dicht op elkaar wonen, belangrijk is om dergelijke belangen ook daadwerkelijk steeds zorgvuldig tegen elkaar af te blijven wegen. 44
91
preteerd dan in de literatuur. Terwijl dit criterium in de literatuur namelijk hoofdzakelijk betrekking heeft op het gegeven dat de overheid aan haar burgers duidelijk moet maken welke verschillende beleidsopties tot de mogelijkheden behoorden, heeft zij in de context van de stedelijke doe-democratie hoofdzakelijk betrekking op de rolverdeling tussen de overheid en de initiatiefnemers. De initiatiefnemers vinden het namelijk belangrijk dat de overheid transparant met hen communiceert over de vraag welke verwachtingen zij van hen heeft en wat zij van de overheid kunnen verwachten 45. Uit de geanalyseerde cases komt echter duidelijk naar voren dat de lokale overheid een dergelijke rolverdeling eigenlijk nooit formeel noch informeel bediscussieert of vastlegt, waardoor verkeerde verwachtingen over en weer ontstaan. Deze verwachtingen worden later in het proces weliswaar vaak bijgesteld, maar brengen in de beginfase vaak veel frustraties met zich mee. Het is volgens de initiatiefnemers daarom aan de lokale overheid aan te raden om hier eerder transparant over te communiceren. Uit het onderzoek van Attema (2003) naar de Deventer Wijkaanpak komt eenzelfde beeld naar voren. Ook binnen deze casus geven initiatiefnemers namelijk aan dat zij het belangrijk vinden dat de rolverdeling tussen de verschillende partners duidelijk is, zodat hier zo adequaat mogelijk invulling aan gegeven kan worden. Het laatste criterium is tegenwicht. Dit tegenwicht kan de lokale binnen vele verschillende domeinen bieden, zo blijkt uit de analyse. Door de initiatiefnemers in Enschede en Leiden wordt bijvoorbeeld verwacht dat de lokale overheid tegenwicht biedt op het moment dat de initiatiefnemers niet voldoende draagvlak hebben voor de geopperde projecten. In Hengelo verwachten zij daarentegen dat zij tegenwicht biedt op het moment dat publieke middelen worden verkwist, terwijl de initiatiefneemster in Eindhoven het juist belangrijk vindt dat er tegenwicht wordt geboden wanneer de initiatiefnemers zich niet houden aan de aan subsidie verbonden voorwaarden. In Leiden wordt ten slotte van de lokale overheid verwacht dat zij tegenwicht biedt op het moment dat de initiatiefnemers in strijd handelen met de geldende wet- en regelgeving of wanneer hun initiatieven niet passen binnen de door de gemeenteraad ontwikkelde visie op de stad. Dat er voor de lokale overheid een rol is verscholen in het bieden van tegenwicht wordt dus weliswaar uit deze analyse duidelijk, maar op de vraag waar zij zich dan precies op moet richten en op welke gebieden zij precies tegenwicht moet bieden, kan naar aanleiding van deze analyse helaas geen algemeen antwoord gegeven worden. Ook uit het interview met dhr. Hurenkamp komt duidelijk naar voren dat het beste handelingsarrangement voor de lokale overheid in dit opzicht per context verschilt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat zich in de geanalyseerde cases overigens ook geen situatie heeft voorgedaan waarin het bieden van tegenwicht daadwerkelijk geboden was.
Paragraaf 5.6.4 “Trade offs” Uit de analyse van de cases die in dit hoofdstuk centraal hebben gestaan, blijkt dat met name één “trade off” in de stedelijke context steeds duidelijk naar voren komt. Actieve stedelijke bewoners verwachten namelijk van de lokale overheid dat zij zo snel mogelijk tot beslissing komt en het liefst meteen aangeeft wat zij van de door hen geopperde projecten en initiatieven vindt. Echter, een dergelijke snelle reactie brengt met zich mee dat de lokale overheid in de desbetreffende situatie niet rustig alle aanwezige belangen tegen elkaar af kan wegen alvorens zij een beslissing maakt. Hierdoor kan een situatie ontstaan waarin de lokale overheid in eerste instantie zeer positief reageert op initiatieven, terwijl later na de belangenweging blijkt dat zij beduidend minder positief is en in het uiterste geval het initiatief zelfs niet eens wil of kan (onder-) steunen. Initiatiefnemers en andere participanten raken hierdoor veelal teleurgesteld, omdat zij in de eindfase een andere reactie van de overheid verwacht hadden. Een dergelijke spanning tussen de wens om snel te beslissen en de plicht om alle belangen zorgvuldig af te wegen, zal echter onvermijdelijk blijven bestaan. De lokale overheid doet er daarom volgens de initiatiefnemers en andere participanten goed aan om steeds nadrukkelijk en zo transparant mogelijk aan te geven wat een toezegging in welke fase van het besluitvormingsproces al dan niet precies betekent en “waard” is. Volgens dhr. Hurenkamp is het voornamelijk belangrijk dat de lokale overheid dit goed uitlegt ten opzichte van burgers die bijvoorbeeld geen ex-ambtenaren zijn en geen ervaring hebben met bureaucratische procedures zoals binnen dergelijke organisaties veelal centraal staan. 45
92
Goed bestuur: een vergelijking tussen platteland en stad
6
In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek is al aangegeven dat er hoogstwaarschijnlijk verschillen zijn in de wijze waarop de lokale overheid in respectievelijk de plattelands- en stedelijke context het beste kan besturen op het moment dat doe-democratische initiatieven steeds belangrijker worden. Zo is onder andere ingegaan op het feit dat uit onderzoeken van Bijl e.a. (2013) en Steenbekkers en Vermeij (2013) is gebleken dat plattelandsbewoners zich zowel vaker als langer inzetten ten behoeve van de gemeenschap dan stadsbewoners en dat democratische processen in de beide contexten van oudsher op een geheel andere wijze invulling krijgen. Op basis van Derksen (2013) en Tonkens en Hurenkamp (2008) is daarnaast ingegaan op de meer algemene verschillen die zich tussen beide contexten voordoen. Het leven in de stad is bijvoorbeeld anoniemer dan het leven op het platteland. Steenbekkers & Vermeij (2013) attenderen wetenschappers en andere belangstellenden er daarom op dat zij zich moeten realiseren dat deze fundamentele verschillen aanwijzingen geven voor het feit dat het mogelijk is dat binnen deze twee contexten een van elkaar verschillend handelingsarrangement van een goed besturende lokale overheid wordt verwacht. Bij deze vooronderstelling wordt in dit hoofdstuk nader stilgestaan. Hier wordt een antwoord gezocht op de laatste deelvraag die in dit onderzoek centraal staat, namelijk: “Is er al dan niet een verschil waar te nemen tussen de invloed van de doe-democratie op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelandscontext enerzijds en in de Nederlandse stedelijke context anderzijds?” Om deze deelvraag adequaat te kunnen beantwoorden, is in de hoofdstukken 4 en 5 al eerder een analyse gemaakt van de wijze waarop de lokale overheid in de plattelands- en stedelijke context feitelijk bestuur ten uitvoer legt wanneer zij te maken heeft met doe-democratische initiatieven (‘sein’) en de verwachtingen die (veelal actieve-) burgers in dit opzicht hebben van de lokale overheid (‘sollen’). Omdat deze twee componenten zeer nauw met elkaar samenhangen, zijn zij steeds in elkaars verlengde besproken. In de laatste paragraaf van deze twee hoofdstukken is steeds stilgestaan bij de ‘algemene’ tendensen die per context naar voren zijn gekomen46. Zij worden in dit hoofdstuk tegenover elkaar geplaatst, waardoor zowel verschillen als overeenkomsten inzichtelijk gemaakt (kunnen) worden. Deze onderzoeksresultaten zijn, zoals al eerder is aangegeven, ter verificatie voorgelegd aan een viertal experts. De belangrijkste (aandachts-) punten die uit deze interviews naar voren zijn gekomen, zijn in dit hoofdstuk verwerkt. Om de structuur van de analyse enigszins te waarborgen, is ervoor gekozen om respectievelijk de democratische dimensie (paragraaf 6.1), de economische dimensie (paragraaf 6.2) en de rechtsstatelijke dimensie (paragraaf 6.3) te behandelen. Wederom is gekozen voor een integrerende aanpak van de feitelijke tenuitvoerlegging (‘sein’) en de wensen en verwachtingen van burgers (‘sollen’). Bij deze bespreking wordt daar waar mogelijk stilgestaan bij aanvullende kennis die op basis van de wetenschappelijke literatuur beschikbaar is. Hierbij dient nadrukkelijk opgemerkt te worden dat deze aanvullende literatuur zelf géén afdoende en volledig antwoord geeft op de vraag hoe de lokale overheid in de doe-democratie het beste goed lokaal bestuur ten uitvoer kan leggen. Integendeel, in deze onderzoeken is dit niet systematisch en diepgaand genoeg onderzocht. Dit neemt niet weg dat deze onderzoeken wel degelijk gebruikt kunnen worden om de onderzoeksresultaten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen in het juiste perspectief te plaatsen. In paragraaf 6.4 wordt ingegaan op de “trade offs” en in paragraaf 6.5 wordt ten slotte een samenvattend overzichtsschema gegeven.
46
In de conclusie en reflectie (hoofdstuk 7) wordt ingegaan op de generaliseerbaarheid van deze onderzoeksresultaten.
93
Paragraaf 6.1 De democratische dimensie Zoals in het analyseschema dat in paragraaf 3.4 is weergegeven al is aangegeven, bestaat de democratische dimensie volgens de literatuur over goed lokaal bestuur uit een viertal criteria. Een lokale overheid die haar samenleving goed wil besturen moet namelijk: 1. 2. 3. 4.
de representativiteit van het lokaal bestuur waarborgen, burgers voldoende participatiemogelijkheden bieden, burgers het gevoel geven dat hun participatie handelingsrendement oplevert en vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur tenuitvoerleggen.
Wanneer wordt gekeken naar het eerste criterium, doet zich al een verschil voor tussen beide contexten. De initiatiefnemers in de stedelijke context gaan namelijk in sterkere mate in op de vraag of zij als groep een goede afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking dan de initiatiefnemers in de plattelandscontext. Volgens de initiatiefnemers in de stedelijke context is de waarborging hiervan overigens in eerste instantie een taak voor de lokale overheid, omdat zij veelal de partij is die de groep initiatiefnemers in de eerste fase van het project bij elkaar brengt. Echter, wanneer de overheid hier naar de mening van de initiatiefnemers niet (voldoende) in slaagt, proberen zij zelf om eventuele representativiteitsproblemen op dit gebied op te lossen. In dergelijke situaties proberen zij om ook andere burgers ertoe te bewegen om samen met hen te participeren. Dit blijkt in de praktijk veelal op niets uit te lopen, doordat niet-actieve burgers zich door de overheid gepasseerd voelen en niet het gevoel hebben dat hun participatie ook daadwerkelijk door haar gewaardeerd wordt (selectieve burgerlijke gratificaties). In paragraaf 5.6.1 is overigens al opgemerkt dat dhr. Duyvendak (persoonlijke communicatie, 11 juli 2014) constateert dat stedelijke initiatiefnemers zich minder druk maken over de vraag of zij een representatieve afspiegeling zijn van de bevolking dan op basis van de onderzoeksresultaten verwacht zou mogen worden. Dit neemt echter niet weg, dat zij hier wel degelijk nadrukkelijker bij stilstaan dan initiatiefnemers die afkomstig zijn van het platteland. Uit een nadere analyse komt naar voren dat (actieve en niet-actieve) stedelijke inwoners het belangrijker vinden dat er voldoende draagvlak is voor de ten uitvoer gelegde initiatieven dan dat een representatieve groep burgers de handen uit de mouwen steekt. Dit sluit één op één aan bij de constatering van Pitkin (1967). Ook de initiatiefnemers op het platteland houden zich hier nadrukkelijk mee bezig. In het kader van het creëren en waarborgen van het desbetreffende draagvlak zien de initiatiefnemers in beide contexten een belangrijke rol voor zichzelf weggelegd. Op dit gebied is daardoor sprake van een minder dominante rol voor de lokale overheid dan op basis van de lijstjes voor goed bestuur verwacht zou mogen worden (Addink, 2010; Hendriks & Drosterij, 2012; Kaufmann e.a., 2007; Kernaghan, 2003; Van Montfort, 2008). De initiatiefnemers waarderen het dat lokale overheid zich op dit gebied ook daadwerkelijk terugtrekt en hen de ruimte geeft om hier zelf in te voorzien. Echter, in paragraaf 5.6.1 is al eerder aangegeven dat op basis van het interview met dhr. Bovens (persoonlijke communicatie, 7 juli 2014) hierbij opgemerkt dient te worden dat zich met name in de stedelijke context op dit gebied problemen voordoen, omdat stadsbewoners vaak enkel opzoek gaan naar ‘gelijkgestemden’. Doordat in de stedelijke context veel burgers met verschillende belangen dicht op elkaar wonen, blijft het hier volgens hem voor de lokale overheid wel degelijk belangrijk om een zorgvuldige afweging te maken tussen alle aanwezige belangen en op basis daarvan te inventariseren of er inderdaad voldoende draagvlak voor de geopperde projecten aanwezig is, alvorens zij besluit om een initiatief al dan niet toe te staan en/of (financieel) te ondersteunen. Uit de wetenschappelijke literatuur komt overigens naar voren dat het ook in dergelijke situaties wel degelijk mogelijk is dat er voldoende draagvlak onder de plaatselijke bevolking aanwezig is en dat de initiatiefnemers verder hebben gekeken dan enkel burgers waarvan zij op voorhand wisten dat zij ‘gelijkgestemd’ zouden zijn (o.a. Bakker e.a., 2011; Van Houwelingen e.a., 2014; Tonkens & Verhoeven, 2011; Van de Wijdeven, 2012). Opmerkelijk is overigens dat in beide contexten door de initiatiefnemers wordt aangegeven dat zij het een rol vinden van de lokale overheid om op de achtergrond te monitoren of zij al dan niet voldoende draagvlak hebben en niet enkel gelijkgestemden hebben benaderd. Zowel dhr. Bovens, als dhr. Duyvendak en dhr. Hurenkamp (persoonlijke communicatie, 1 juli 2014) geven namelijk aan dat ini-
94
tiatiefnemers het veelal belangrijker vinden dat zij hun projecten ten uitvoer mogen leggen dan dat zij voldoende draagvlak genieten voor hun ideeën. De vraag of dit daadwerkelijk het geval is, is op basis van de onderzoeksresultaten helaas niet te beantwoorden, omdat de lokale overheid weliswaar monitort of er voldoende draagvlak aanwezig is, maar niet heeft hoeven ingrijpen. Zoals in dit onderzoek al eerder is aangegeven is het een logische gevolgtrekking dat de overheid, wanneer zij wil dat haar burgers doe-democratische initiatieven ontplooien, haar burgers hier ook de ruimte voor moet geven. Echter, het blijkt uit dit onderzoek dat dit in de praktijk niet zo vanzelfsprekend is als het theoretisch doet voorkomen. Dit wordt bevestigd door onderzoeken van onder andere Kooiker en Hoeymans (2014), Van der Lans en Hilhorst (2013) en Tonkens en Verhoeven (2011). In de stedelijke en plattelandscontext doen zich op dit gebied twee verschillende tendensen voor. In de stedelijke context stelt de lokale overheid op voorhand weliswaar vast dat de burgers binnen hun eigen initiatief alle ruimte krijgen om deze op hun eigen manier in te richten, maar is zij juist degene die de beslissingen neemt op de momenten dat het er voor de initiatiefnemers echt op aan komt. De momenten waarop de initiatiefnemers het liefst zelf de touwtjes in handen willen nemen en de inhoudelijke koers willen bepalen. Zij hebben hierdoor al snel het gevoel dat de overheid hun participatiemogelijkheden inperkt en hun taken overneemt. Aan de stedelijke lokale overheid is het daarom volgens de initiatiefnemers en andere participanten aan te bevelen om ervoor te zorgen dat initiatiefnemers en participanten binnen hun initiatief ook daadwerkelijk de ruimte krijgen om zelf de inhoudelijke koers te bepalen. In de plattelandscontext hebben zij weliswaar het gevoel dat zij deze ruimte krijgen, maar niet dat zij ook mogen participeren binnen andere domeinen die zij zelf belangrijk vinden en ten behoeve waarvan zij graag initiatieven willen ontplooien. De overheid bepaalt volgens deze initiatiefnemers namelijk nog teveel op voorhand en te instrumenteel welke taken zij wel en niet uit mogen voeren. Hierdoor hebben de zij het gevoel dat zij enkel worden ingezet als instrument om het overheidsbeleid effectiever en efficiënter te maken (zie ook: Hendriks e.a., 2013; Oude Vrielink & Verhoeven, 2011). Aan de lokale overheid in de plattelandscontext is het daarom volgens hen aan te bevelen om ervoor te zorgen dat initiatiefnemers niet alleen het gevoel hebben dat zij mogen participeren binnen op voorhand vastgestelde domeinen, maar ook binnen domeinen die zij zelf écht belangrijk vinden. Daarnaast doet zich met betrekking tot het bieden van voldoende participatiemogelijkheden nog eenzelfde probleem voor in beide contexten. Ambtenaren blijken zich namelijk nog niet in voldoende mate te realiseren dat er sprake is van een discrepantie tussen de ‘leefwereld’ waarin de initiatiefnemers zich bevinden en de ‘systeemwereld’ waarin de overheidsorganisatie zich bevindt. Hierdoor worden initiatiefnemers veelal alleen overdag benaderd door ambtenaren met bijvoorbeeld de vraag hoe het met hun initiatief staat en vinden vergaderingen tussen de initiatiefnemers en de ambtenaren veelal onder werktijd plaats. Om goed in te kunnen springen op hun participatiebehoeften is het voor de ambtenaren volgens de initiatiefnemers belangrijk om zich van deze discrepantie bewust te zijn. Dit wordt onderstreept door dhr. Duyvendak en dhr. Van den Ende (persoonlijke communicatie, 20 juni 2014). Een dergelijke bewustwording kan bevorderd worden door deze ambtenaren een training ‘overheidsparticipatie’ aan te bieden of door bij het aannemen van nieuwe ambtenaren rekening houden met bijvoorbeeld vaardigheden en karaktertrekken die voor een dergelijke houding belangrijk zijn, zo blijkt uit de geanalyseerde cases. Op het moment dat binnen de lokale overheid een dergelijke mate van bewustwording aanwezig is, zijn de initiatiefnemers en andere participanten meer tevreden over de wijze waarop de lokale overheid de samenleving bestuurt dan op het moment dat een dergelijke mate van bewustwording niet aanwezig is. Ambtenaren die in een dergelijke context goed kunnen functioneren, sluiten niet alleen aan bij de ‘leefwereld’ van de initiatiefnemers, maar geven hen ook het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie handelingsrendement bereiken, zo blijkt uit de geanalyseerde cases. In dit opzicht verwachten actieve burgers in beide contexten vrijwel hetzelfde van de lokale overheid. Uit de analyse komt namelijk naar voren dat alle initiatiefnemers aangeven dat zij het het belangrijkst vinden dat zij het gevoel krijgen dat de overheid hun inspanningen waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties). Dit sluit aan bij de constatering van Hurenkamp e.a. (2006). Zij stellen namelijk dat de behoeftepiramide van doeners begint bij betrokkenheid van de overheid (zie ook: Oude Vrielink en Van de Wijdeven, 2011; Sterk e.a., 2013). De wijze
95
waarop de lokale overheid haar waardering voor de participatie van initiatiefnemers het beste kan laten blijken, verschilt per context. Binnen de stedelijke context werkt het goed dat ambtenaren initiatiefnemers ondersteunen bij juridische en financiële (rand)zaken, omdat zij zichzelf dan in sterkere mate kunnen richten op zaken die er in hun ogen écht toe doen en waarmee ze op de korte termijn ook daadwerkelijk concrete resultaten kunnen bereiken (verwacht handelingsrendement). Het gaat dan bijvoorbeeld om het bieden van hulp bij het opstellen van een effectieve en efficiënte begroting, bij het inschrijven van het initiatief bij de Kamer van Koophandel en bij het laten opstellen van statuten door de notaris. Hierbij dient opgemerkt te worden dat uit de cases naar voren komt dat de initiatiefnemers over het algemeen zelf aan de overheid zullen vragen of zij hen bij één of meer van deze taken wil ondersteunen. In de plattelandscontext voelen de initiatiefnemers een wat grotere afstand ten opzichte van de lokale overheid en vinden zij het prettiger wanneer deze zich op de achtergrond houdt en zich niet te nadrukkelijk bemoeit met de bovengenoemde zaken. Uit deze cases komt namelijk naar voren dat een te intensieve bemoeienis op dit gebied veel frustraties bij de initiatiefnemers met zich meebrengt. Veelal zijn plattelandsbewoners er volgens dhr. Bovens namelijk eerder dan stedelijke bewoners van overtuigd dat zij of hun naasten over de juiste vaardigheden beschikken om dergelijke zaken zelf goed af te kunnen wikkelen. Persoonlijk contact tussen de initiatiefnemers en ambtenaren blijkt op het platteland daarom een belangrijker middel aan de hand waarvan de overheid haar waardering kan uitspreken en ook daadwerkelijk uitspreekt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ook de initiatiefnemers in de stedelijke context dergelijke persoonlijke contacten als zeer waardevol ervaren. Dhr. Van den Ende benadrukt daarom dat het voor de overheid belangrijk is om “gewoon eens met de initiatiefnemers samen een kop koffie te drinken” en te praten over wat zij precies voor ogen hebben. Zelfs wanneer het gemeentebestuur een beslissing neemt die negatief uitpakt ten opzichte van de initiatiefnemers houden zij er over het algemeen volgens dhr. Hurenkamp een goed gevoel aan over wanneer dit persoonlijk met hen gecommuniceerd wordt. Dit kan door een gebrek aan informatie helaas niet bevestigd worden op basis van de geanalyseerde cases. Wel wordt uit deze cases duidelijk dat de initiatiefnemers het belangrijk vinden dat de overheid hen in contact brengt met burgers die soortgelijke initiatieven tenuitvoerleggen (selectieve sociale gratificaties; zie ook: Boogers & Van de Wijdeven, 2012; Tonkens & Verhoeven, 2011) en dat zij het gevoel willen hebben concrete resultaten te bereiken naar aanleiding van hun participatie (verwacht handelingsrendement). De mate waarin de lokale overheid erin slaagt om tegemoet te komen aan deze wensen verschilt niet per context, maar per casus. Opvallend is overigens dat een andere vorm van handelingsrendement dat in de literatuur onderscheiden wordt, namelijk selectieve materiële baten (Verba e.a., 1995), volgens de initiatiefnemers veel minder belangrijk is dan op basis van de literatuur verwacht zou mogen worden. Ook de lokale overheid houdt zich niet met het bevorderen van deze vorm van handelingsrendement bezig. Een goede verklaring is hiervoor op basis van dit onderzoek echter niet te geven. Ten slotte dient de lokale overheid veerkrachtig en vitaal te handelen. De initiatiefnemers in beide contexten interpreteren dit als zijnde dat de overheid niet oneindig lang moet praten en overleggen, maar initiatiefnemers ook zo snel mogelijk de kans moet geven om hun initiatieven ten uitvoer te leggen. Op deze manier kan volgens hen namelijk voorkomen worden dat hun positieve energie en enthousiasme verloren gaat. Daarom moet de gemeentelijke organisatie volgens de initiatiefnemers beter op de doe-democratie afgestemd worden dan nu nog vaak het geval. Op het moment dat initiatiefnemers initiatieven voor willen leggen aan het gemeentebestuur hebben zij namelijk over het algemeen te maken met vele verschillende wethouders die allemaal over een klein deel van het initiatief moeten beslissen of met bureaucratische muren waar zij steeds weer opnieuw tegenaan lopen, omdat niemand hen binnen de gemeentelijke organisatie ‘wegwijs’ maakt (zie ook o.a. Van der Lans & Hilhorst, 2013; Rob, 2012; Tonkens, 2014). Het frustreert de initiatiefnemers in dit opzicht dat het hierdoor veelal zeer lang duurt voordat uiteindelijk beslissingen die betrekking hebben op hun initiatief en soms zelfs noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het desbetreffende initiatief genomen worden. Een lokale overheid die, wanneer zij te maken heeft met doe-democratische initiatieven, goed bestuur ten uitvoer wil leggen, moet volgens hen daarom proberen om de communicatie eenduidiger te laten verlopen. Dit kan door bijvoorbeeld één gemeenteambte-
96
naar als contactpersoon voor het desbetreffende initiatief aan te wijzen, zo blijkt uit de geanalyseerde cases. Dhr. Hurenkamp merkt in het kader van vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur wel zeer nadrukkelijk op dat niet te algemene conclusies getrokken mogen worden, omdat de precieze wijze waarop de lokale overheid dit in de doe-democratie het beste ten uitvoer kan leggen niet alleen afhankelijk is van bijvoorbeeld de stedelijke- en plattelandscontext of de ‘cultuur’ die binnen de desbetreffende samenleving centraal staat, maar ook van het soort initiatief waarmee zij te maken heeft. Het is volgens hem daarom aan te raden om per initiatief in beeld te brengen hoe het beste aan de verwachtingen van de initiatiefnemers tegemoet gekomen kan worden. Tonkens (2014) merkt hierbij op dat tegemoetkomen verder gaat dan enkel het afschuiven van taken. De overheid moet volgens haar namelijk ook inspringen op de behoeften die onder de initiatiefnemers leven. Deze twee constateringen worden bevestigd door dit onderzoek. Uit de data komt namelijk naar voren dat de initiatiefnemers per casus veelal een andere mening hebben over de wijze waarop de lokale overheid, naast dat zij snel beslissing neemt, invulling moet geven aan vitaal en veerkrachtig overheidsbestuur en dat de lokale overheid dit in de verschillende cases ook daadwerkelijk op een andere manier doet. Terwijl de initiatiefnemers in de plattelandscases bijvoorbeeld van mening zijn dat de lokale overheid zich niet zomaar mag beroepen op geldende wet- en regelgeving als reden om een initiatief geen doorgang te laten vinden, terwijl zij dit over het algemeen echter wel doet, zijn de initiatiefnemers in stedelijke cases wat minder eensgezind. Uit de casus Amsterdam komt bijvoorbeeld naar voren dat de overheid aan haar professionals de ruimte biedt (‘sein’) en volgens de initiatiefnemers ook daadwerkelijk moet bieden (‘sollen’) om in te springen op de verwachtingen van de burgers, terwijl uit de casus Hengelo naar voren komt dat de overheid het accepteert (‘sein’) en volgens de initiatiefnemers ook daadwerkelijk moet accepteren (‘sollen’) dat initiatiefnemers soms voor een andere (minder efficiënte) oplossing kiezen dan zij zelf wellicht had gedaan. In de casus Eindhoven moet de overheid zichzelf volgens de initiatiefneemster daarentegen meer dan zij tot nu toe doet, realiseren dat er vaak geen ‘zwart- wit’ scheidslijn te trekken is tussen initiatieven die volledig publiek en initiatieven die volledig privaat van aard zijn.
Paragraaf 6.2 De economische dimensie Zoals in het analyseschema dat in paragraaf 3.4 is weergegeven al is aangegeven, bestaat de economische dimensie volgens de lijstjes voor goed lokaal overheidsbestuur uit een tweetal criteria. Een lokale overheid die haar samenleving goed wil besturen moet namelijk: 1. 2.
effectief (doeltreffend) handelen en de effectiviteit van het overheidsbestuur waarborgen en efficiënt (doelmatig) handelen en de efficiëntie van het overheidsbestuur waarborgen.
In beide contexten zien de initiatiefnemers het waarborgen van de effectiviteit (doeltreffendheid) van hun initiatieven als een belangrijke taak die voor henzelf en niet zozeer voor de overheid is weggelegd. Met name in de plattelandscontext levert dit een aantal spanningen op, omdat de ambtenaren hier over het algemeen van mening zijn dat de initiatiefnemers zelf niet over de juiste kennis en vaardigheden beschikken om hier ook daadwerkelijk adequaat zorg voor te kunnen dragen, terwijl de plattelandsbewoners zelf een dergelijk gevoel niet onderstrepen. Zij zijn er namelijk wel degelijk van overtuigd dat zij en/of hun naasten dit zelf kunnen en willen er dan ook alles aan doen om dit te ‘bewijzen’ ten opzichte van het overheidsbestuur. De initiatiefnemers in de stedelijke context daarentegen beschikken weliswaar ook niet altijd over de hiervoor benodigde vaardigheden, maar accepteren het sneller wanneer de overheid bijstuurt, bijvoorbeeld omdat zij verwacht dat de voorgenomen doelstellingen op de manier waarop de initiatiefnemers dit proberen niet bereikt kunnen of zullen worden. Hierdoor ontstaan binnen deze context op dit gebied minder conflicten. Echter, omdat ook in de plattelandscontext de initiatieven veelal tenuitvoergelegd worden aan de hand van publieke middelen (Oude Vrielink & Verhoeven, 2011; Van de Wijdeven, 2012), geven de overheids-
97
ambtenaren zelf aan dat zij het wel degelijk belangrijk vinden om de effectiviteit van de desbetreffende initiatieven in de gaten te houden en dat zij dit daarom ook daadwerkelijk doen. Een reden hiervoor is bijvoorbeeld gelegen in het feit dat zij hier uiteindelijk verantwoording over af moeten leggen ten opzichte van de gemeenteraad die ook alle niet-actieve burgers vertegenwoordigt. In dit opzicht lijkt het daarom op basis van de geanalyseerde plattelandscases de beste oplossing voor de overheid om te monitoren of de initiatiefnemers voldoen aan de kwaliteitseisen die aan een effectieve tenuitvoerlegging van het overheidsbeleid verbonden zijn. Dit moet zij dan wel doen zonder dat zij de initiatiefnemers het gevoel geeft dat zij hun inspanningen op dit gebied niet waardeert of wenst over te nemen. Enkel door met de initiatiefnemers het gesprek te blijven aangaan, blijft de lokale overheid een mogelijkheid behouden om de effectieve tenuitvoerlegging van het initiatief, zij het indirect, in de gaten te houden en eventueel bij te sturen, zo blijkt uit de geanalyseerde cases. Zij moet zich wel realiseren dat één misstap, bijvoorbeeld in de vorm van een te ‘opdringerige’ bemoeienis, er al voor kan zorgen dat de initiatiefnemers zich van haar afkeren (zie ook Bozeby & De Bie, 2013). In een dergelijke situatie kan zij niet langer (indirect) invloed blijven uitoefenen op de effectiviteit. De ambtenaren binnen de plattelandscontext hebben in dit opzicht expliciet aangegeven dat een dergelijke situatie er uiteindelijk toe kan leiden dat er financiële problemen ontstaan die niet door de initiatiefnemers opgelost (kunnen) worden, waar de overheid uiteindelijk zelf voor verantwoordelijk wordt gesteld, ongeacht dat zij hierop geen invloed heeft kunnen uitoefenen. In het kader van de waarborging van een efficiënte tenuitvoerlegging van de voorgenomen initiatieven geldt hetzelfde. Ook hiervoor blijken de initiatiefnemers, zowel in de stedelijke- als in de plattelandscontext, niet altijd over de benodigde vaardigheden te beschikken, waardoor het voor de lokale overheid, wanneer zij de initiatiefnemers publieke financiële middelen ter beschikking heeft gesteld, naar eigen zeggen belangrijk is om de touwtjes toch enigszins in eigen hand te houden. Echter, in het kader van efficient overheidsbestuur wordt door de initiatiefnemers nog meer van de lokale overheid verwacht. De initiatiefnemers binnen beide contexten geven namelijk aan dat de overheidsambtenaren zich nog niet in voldoende mate realiseren dat hun participatie in de uitvoeringsfase van hun initiatief tot een kostenbesparing kan leiden. Wanneer ook in deze fase initiatiefnemers de handen uit de mouwen steken, hoeft de overheid bijvoorbeeld geen metselaar in te huren om een muurtje te slopen of op te bouwen (BiestHoutakker), geen groenmedewerker in te huren om het gras te maaien (Leiden), geen afvalbedrijf in te huren om al het zwerfvuil weg te halen (Straten) en kan zij voldoen met de inzet van minder ambtenaren (Liempde), zo luidt de gedachte. De overheid realiseert zich weliswaar dat burgers ook zelf mee willen en kunnen doen in de tenuitvoerlegging van hun initiatieven, maar realiseert zich nog niet dat dit binnen veel meer domeinen het geval is dan zij zelf op dit moment voor mogelijk houdt. In de termen van Tonkens (2008) wordt de bal in deze fase dus nog niet voldoende bij de burgers neergelegd. Hier dient wel bij opgemerkt te worden dat uit de geanalyseerde cases blijkt dat burgers zich enkel op een dergelijke manier zullen inspannen op het moment dat zij het gevoel hebben dat het project van de gemeenschap/ samenleving zelf is en niet van de lokale overheid. Dit wordt bevestigd door het interview met dhr. Duyvendak en de afscheidsrede van Tonkens (2014). Op het moment dat de lokale overheid de initiatiefnemers benadert als zijnde een middel aan de hand waarvan het overheidsbeleid efficiënter gerealiseerd zal worden, zullen zij zich hier niet voor lenen, zo werd overduidelijk uit de casus Aalburg. Zoals al eerder is aangegeven plaatst dhr. Bovens hierbij meer in het algemeen de kanttekening dat hij zich afvraagt of het in de praktijk inderdaad per definitie zo is dat de participatie van burgers het overheidsbeleid ‘goedkoper’ maakt. Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven is een aanvullend (economisch) onderzoek noodzakelijk. Binnen de stedelijke context wordt in het kader van efficiënt overheidsbeleid ten slotte nog opgemerkt dat de overheid niet per definitie altijd financiële middelen ter beschikking moet stellen volgens de initiatiefnemers, terwijl zij dit nu vaak nog wel doet. Op het moment dat initiatiefnemers over voldoende draagvlak beschikken in de samenleving en dus voldoende mensen het ook daadwerkelijk belangrijk vinden dat het initiatief uitgevoerd en gerealiseerd wordt, zijn er voldoende partijen die hier een financiële bijdrage voor over hebben of zelf de handen uit de mouwen willen steken om de kosten enigszins te drukken, zo luidt de redenering. Dit is een gevoel dat in de plattelandscases die geanalyseerd zijn minder duidelijk naar voren komt. Hier lijkt meer de redenering centraal te staan dat als de overheid het zelf had gedaan, het project
98
onvermijdelijk ook (nog meer) geld had gekost, dus dat een deel van dit geld dan net zo goed in hun initiatief gestoken kan worden. De financiële ondersteuning vanuit de gemeente wordt in deze context daarom meer gewaardeerd. Een dergelijke (kleine) financiële ondersteuning wordt door initiatiefnemers daarnaast soms gezien als een stukje waardering voor hun inspanningen vanuit het overheidsbestuur (selectieve burgerlijke gratificaties), zo concludeert dhr. Duyvendak.
Paragraaf 6.3 De rechtsstatelijke dimensie Zoals in het analyseschema dat in paragraaf 3.4 is weergegeven al is aangegeven, bestaat de rechtsstatelijke dimensie volgens de klassieke wetenschappelijke lijstjes voor goed bestuur uit een tweetal criteria, met onder het eerste criterium nog zes ‘subcriteria’. Een lokale overheid die haar samenleving goed wil besturen moet namelijk: 1.
2.
voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dus: a. geen gebruik maken van staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én ervoor zorgen dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitimiteit); b. handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integriteit); c. gelijke gevallen op een gelijke wijze behandelen (eerlijkheid); d. belangen zorgvuldig afwegen alvorens een beslissing wordt genomen (zorgvuldigheid); e. inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparantie); f. zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoording) en tegenwicht bieden indien nodig en het accepteren als andere instanties haar tegenwicht bieden.
Zowel in paragraaf 4.6.3 als in paragraaf 5.6.3 is in het kader van deze dimensie al eerder opgemerkt dat hierover in vergelijking tot de twee andere dimensies relatief weinig informatie beschikbaar is en dat dit betekent dat het weliswaar voor sommige van de rechtsstatelijke criteria mogelijk is om conclusies te trekken die uit de cases naar voren zijn komen, maar dat er ook criteria zijn waarvoor dit niet het geval is. Dit laatste geldt met name voor het criterium tegenwicht, waarover zelfs in de verschillende cases die allemaal tot de stedelijke context behoren zeer verschillend wordt gedacht. In de plattelandscontext is wat meer overeenstemming over de invulling van dit criterium en wordt het voornamelijk ingekleurd in het kader van representativiteitsproblemen. Voor het criterium legitimiteit kan een dergelijke vergelijking wel gemaakt worden. In beide contexten blijkt namelijk dat de lokale overheid nog te veel wet- en regelgeving hanteert die initiatiefnemers belemmert in de uitvoering van hun projecten (zie o.a. ook Denters e.a., 2012; Hoppe & Akker, 2012; Van der Lans & Hilhorst, 2013; WRR, 2012). Echter, initiatiefnemers in beide contexten gaan hier op een andere manier mee om. In de plattelandscontext verwacht men van de lokale overheid namelijk dat zij deze weten regelgeving, indien hierdoor geen belangen geschaad worden, aan de kant schuift, zodat het initiatief toch doorgang kan vinden. In de stedelijke context vinden de initiatiefnemers dit minder belangrijk, zolang de overheid hen maar helpt en aangeeft hoe zij ervoor kunnen zorgen dat hun initiatieven aan de desbetreffende kaders voldoen. In de plattelandscontext zien de initiatiefnemers hier overigens ook een rol weggelegd voor de lokale overheid, maar enkel in tweede instantie, nadat op basis van een zorgvuldige belangenafweging is gebleken dat de geldende wet en regelgeving niet aan de kant geschoven kan worden. Uit de feitelijke tenuitvoerlegging komt echter naar voren dat de lokale overheid beide rollen zichzelf veelal niet aanmeet. Op dit gebied komt zij daarom zowel in de stedelijke- als in de plattelandscontext niet tegemoet aan de verwachtingen van de initiatiefnemers. In de geanalyseerde cases levert dit onder actieve burgers veel frustraties op.
99
Volgens dhr. Bovens moet de lokale overheid overigens niet te snel de geldende wettelijke kaders opzijschuiven, omdat hierdoor ook belangen gewaarborgd kunnen worden die op het eerste gezicht niet meteen duidelijk zijn. Dhr. Van den Ende merkt daarnaast op dat de overheid, ondanks dat de initiatiefnemers dit over het algemeen denken, vaak niet eens bevoegd is om de geldende wet- en regelgeving aan de kant te schuiven. Volgens hem valt dit namelijk in veel gevallen onder de verantwoordelijkheid van Rijksoverheid. Rijksoverheid gaat daarom de komende jaren met gemeenten in gesprek om te kijken of beknellende regelgeving voor doe-democratische initiatieven opgeschort of eventueel opgeheven kan worden, zo stelt hij. In beide contexten zien de initiatiefnemers het daarnaast als een rol van de lokale overheid om ervoor te zorgen dat de geldende wet- en regelgeving die niet opzij geschoven kan worden, gehandhaafd wordt. Een dergelijke rol neemt zij in de praktijk ook daadwerkelijk op zich. Volgens dhr. Hurenkamp is hier hoogstwaarschijnlijk echter wederom sprake van een sociaal wenselijk antwoord en nemen de initiatiefnemers het de overheid niet in dank af wanneer zij hen erop attendeert dat hun initiatieven niet aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Dit wordt door de geanalyseerde cases bevestigd. Dhr. Bovens merkt hierbij op dat dit geen reden mag zijn om de desbetreffende wettelijke kaders zomaar aan de kant te schuiven. Over de vraag wat het in de doe-democratie voor de lokale overheid betekent om integer te handelen, zijn de initiatiefnemers in beide contexten eensgezind. Door hen wordt namelijk aangegeven dat zij het zeer belangrijk vinden dat de overheid initiatiefnemers niet ongeïnteresseerd behandelt en gemaakte afspraken ook daadwerkelijk nakomt (zie ook Specht, 2012, p. 56). Dit klinkt als twee vanzelfsprekende normen, maar in het kader van doe-democratische initiatieven blijkt dit voor de overheid vaak toch een hele opgave (zie ook Specht, 2012). Zo hebben de initiatiefnemers in Amsterdam aangegeven dat zij het gevoel hadden dat ambtenaren hen ongeïnteresseerd behandelden toen zij aanvragen voor ‘buurtbudgetten’ indienden en heeft de lokale aan de initiatiefnemers in Hengelo bijvoorbeeld meerdere malen financiële middelen beloofd die uiteindelijk niet uitgekeerd konden worden. Daarnaast heeft zij ten opzichte van de initiatiefnemers in Liempde aangegeven een grotendeels ‘regelvrije proeftuin’ op te starten, terwijl de initiatiefnemers zelf nog steeds het gevoel hebben dat zij ‘terugschiet’ in een zogenoemde regelreflex en deze belofte dus niet nakomt. Veel concretere conclusies kunnen op basis van de geanalyseerde cases in het kader van deze criteria echter niet getrokken worden. In de wetenschappelijke literatuur over de Nederlandse context wordt hier ook niet zeer nadrukkelijk op ingegaan. Tonkens (2014) constateert enkel dat actieve burgers respectvol behandeld willen worden en zich niet laten ‘vernederen’. In de internationale context is de publicatie van Sullivan en Skelcher (2002) aan te raden. Wel kan hierbij opgemerkt worden dat zowel binnen beide contexten door initiatiefnemers een eerlijke en integere behandeling vaak aan elkaar gekoppeld worden. Op het moment dat zij oneerlijk worden behandeld, hebben de initiatiefnemers al snel het gevoel dat de overheid hen per definitie ook onfatsoenlijk behandelt. Deze twee criteria blijken daarom nauwer met elkaar verbonden te zijn dan op basis van de lijstjes van goed lokaal overheidsbestuur verwacht zou mogen worden (o.a. Addink, 2010; Bovens e.a., 2001; Huberts, 2005; Kernaghan, 2003; Perry e.a., 2013). Met eerlijkheid bedoelen de initiatiefnemers over het algemeen dat gelijke gevallen door de lokale overheid ook daadwerkelijk op een gelijke wijze behandeld worden. In slechts één casus is van deze invulling van dit criterium afgeweken, namelijk in Eindhoven. Hier wordt met eerlijkheid bedoeld dat de financiële middelen eerlijk, naar rato, over de verschillende organisaties verdeeld dienen te worden. Het verlangen van de initiatiefnemers om integer en eerlijk behandeld te worden, hangt zeer nauw samen met de invulling die zij geven aan het verantwoordingscriterium. In beide contexten verwachten de initiatiefnemers namelijk van de overheid dat zij ten opzichte van hen verantwoording aflegt over de argumenten op basis waarvan zij heeft besloten om het initiatief al dan niet goed te keuren en/of financieel of anderszins te ondersteunen. De initiatiefnemers willen na afloop van deze verantwoording steeds het gevoel hebben dat de lokale overheid zorgvuldig, integer en eerlijk alle belangen heeft afgewogen alvorens zij tot de desbetreffende beslissing is gekomen. Een dergelijke invulling van het verantwoordingscriterium komt niet duidelijk terug in de wetenschappelijke lijstjes voor goed lokaal bestuur. Deze lijstjes richten zich namelijk meer op verantwoording ten opzichte van de gehele bevolking dan op verantwoording ten opzichte van een specifieke groep burgers. In de plattelandscontext zien de initiatiefnemers het daarnaast
100
als een taak voor henzelf om ten opzichte van de rest van de bevolking verantwoording af te leggen voor de inzet van (financiële) middelen en de gemaakte keuzes binnen hun eigen initiatief. Zij waarderen het daarom dat de lokale overheid hen hier ook daadwerkelijk de ruimte voor geeft. In de stedelijke context blijft dit een rol voor de lokale overheid zelf. Een rol die zij vervult door verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. Zoals in paragraaf 4.6 al duidelijk is aangegeven, betekent dit volgens dhr. Bovens niet dat de lokale overheid zich in de plattelandscontext in het geheel niet ten opzichte van de gemeenteraad hoeft te verantwoorden. Integendeel, dit blijft volgens hem wel degelijk zeer belangrijk onder andere in het kader van de beoordeling van de integriteit van wethouders. Op het gebied van transparantie wordt in beide contexten ten slotte hetzelfde over het gewenste handelingsarrangement van de lokale overheid gedacht. Initiatiefnemers vinden het in dit opzicht namelijk zeer belangrijk dat de lokale overheid transparant is over wat zij precies van hen verwacht en anderzijds ook aangeeft wat de initiatiefnemers precies van haar kunnen verwachten (zie ook o.a. Van Houwelingen e.a., 2014). Echter, op dit gebied gaat het vaak verkeerd. Over het algemeen stelt de lokale overheid namelijk niet formeel noch informeel de gewenste rolverdeling vast en gaat zij hierover ook niet in discussie met de initiatiefnemers en andere participanten. Dit is een andere invulling van het criterium transparantie dan op basis van de lijstjes voor goed bestuur verwacht zou mogen worden (o.a. Addink, 2010; Kaufmann e.a., 2007; Kernaghan, 2003; Van Montfort, 2008). In deze lijstjes is dit criterium namelijk uitgewerkt als zijnde het verlangen van burgers om inzicht te krijgen in de verschillende beleidsopties die mogelijk waren of nog mogelijk zijn, zodat zij vervolgens kunnen bepalen of de overheid naar hun mening al dan niet voor de beste optie heeft gekozen. Het is analytisch gezien logisch dat de invulling van dit criterium veranderd is, omdat het in doe-democratische initiatieven wenselijk en inherent is dat de initiatiefnemers zelf en niet de lokale overheid aan het roer staan. De initiatiefnemers bepalen in dergelijke situaties dus zelf welke beleidsopties er zijn en welke zij wensen te volgen. Volgens dhr. Duyvendak dient bij de nieuwe invulling van dit criterium wel opgemerkt te worden dat de overheid niet moet denken dat een goede communicatie een ‘wondermiddel’ is om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen. Volgens hem gaat het vastleggen van een rolverdeling namelijk onvermijdelijk gepaard met conflictsituaties. Hij concludeert: “Het is niet zo van als je maar helder communiceert ben je het wel eens over de rolverdeling”. Dhr. Bovens onderschrijft deze constatering.
Paragraaf 6.4 “Trade offs” Binnen zowel de stedelijke- als plattelandscontext doet zich precies dezelfde “trade off” voor. Initiatiefnemers verwachten namelijk van de lokale overheid dat zij zo snel mogelijk tot beslissing komt en het liefst meteen aangeeft wat zij van de door hen geopperde projecten en initiatieven vindt. Echter, een dergelijke snelle reactie brengt met zich mee dat de lokale overheid niet rustig alle aanwezige belangen tegen elkaar af kan wegen alvorens zij een beslissing maakt. Hierdoor kan een situatie ontstaan waarin de lokale overheid in eerste instantie zeer positief reageert op initiatieven, terwijl later na de belangenweging blijkt dat zij beduidend minder positief is en in het uiterste geval het initiatief zelfs niet eens wil of kan (onder-) steunen. Initiatiefnemers en andere participanten raken hierdoor veelal teleurgesteld, omdat zij in de eindfase een andere reactie van de overheid verwacht hadden. Een dergelijke spanning tussen de wens om snel te beslissen en de plicht om alle belangen zorgvuldig af te wegen, zal echter onvermijdelijk blijven bestaan. De lokale overheid doet er daarom volgens de initiatiefnemers en andere participanten goed aan om steeds nadrukkelijk en zo transparant mogelijk aan te geven wat een toezegging in welke fase van het besluitvormingsproces al dan niet precies betekent en “waard” is.
101
Paragraaf 6.5 Deelconclusie In de onderstaande tabel wordt, op basis van de analyse zoals weergegeven in de paragrafen 6.1 tot en met 6.3, schematisch een antwoord gegeven op de volgende deelvraag: “Is er al dan niet een verschil waar te nemen tussen de invloed van de doe-democratie op de criteria van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelandscontext enerzijds en in de Nederlandse stedelijke context anderzijds?”. Het gaat hier om de vraag hoe de lokale overheid in beide contexten goed lokaal bestuur ten uitvoer legt (‘sein’) en volgens de initiatiefnemers en andere participanten ten uitvoer zou moeten leggen (‘sollen’) op het moment dat zij te maken heeft met doe-democratische initiatieven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de componenten ‘sein’ en ‘sollen’ in deze tabel, in tegenstelling tot in de tabellen die zijn weergegeven voor de afzonderlijke cases, geïntegreerd behandeld zijn. Hiervoor is gekozen, omdat in deze tabel enkel de handelingsarrangementen voor goed lokaal bestuur in beide contexten uiteengezet worden, terwijl in de tabellen van de afzonderlijke cases ook ingegaan werd op de handelingsarrangementen die niet pasten binnen de context van goed lokaal bestuur en daarom volgens de initiatiefnemers veranderd dienden te worden. Daarnaast dient bij deze tabel opgemerkt te worden dat zij slechts een aanvulling is op hetgeen in dit hoofdstuk al eerder beschreven is. Er zijn namelijk ook kruisverbanden tussen de verschillende vlakken uit deze tabel die uit de tabel zelf niet duidelijk afgeleid kunnen worden. Deze tabel geeft daardoor eens enigszins versnipperd beeld van de analyse, maar dit betekent niet dat zij niet door de lezer gebruikt kan worden om alle gelezen informatie enigszins gestructureerd te ordenen.
102
Tabel 10. De doe-democratie: goed lokaal bestuur in de stedelijke- en plattelandscontext* Conceptualisering en operationalisering
Stedelijke context
Plattelandscontext
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de geanalyseerde stedelijke cases komt naar voren dat een lokale overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de geanalyseerde plattelands cases komt naar voren dat een lokale overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Een representatieve groep burgers in de beginfase van het initiatief uitnodigt om deel te nemen aan bijvoorbeeld vergaderingen waarin mogelijke projecten en initiatieven worden besproken. In de gaten houdt of en indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
In de gaten houdt of en indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Let op: Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967).
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt burgers participatiemogelijkheden, dus:
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus: Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt heb-
Burgers de kans geeft om binnen hun initiatieven hun eigen koers te varen. Zich realiseert dat de systeem- en de leefwereld niet parallel lopen, waardoor haar ambtenaren initiatiefnemers en participanten soms anders moeten benaderen dan zij vanuit de gemeentelijke context en organisatie gewend zijn.
Initiatiefnemers en participanten het gevoel geeft dat zij hun inspanningen waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties), door ze te ondersteunen bij juridische en financiële (rand-) zaken en door het opbouwen van een persoonlijke relatie. Initiatiefnemers in contact brengt met andere plaatselijke initiatiefnemers die soortgelijke initiatieven ten uitvoer leggen (selectieve sociale gratificaties). Burgers het gevoel geeft dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben (verwacht handelingsrendement).
103
Burgers de kans geeft om ook te participeren binnen domeinen die zij zelf belangrijk vinden en niet alleen binnen domeinen waar zij taken voor hen ziet weggelegd. Zich realiseert dat de systeem- en de leefwereld niet parallel lopen, waardoor haar ambtenaren initiatiefnemers en participanten soms anders moeten benaderen dan zij vanuit de gemeentelijke context en organisatie gewend zijn. Initiatiefnemers en participanten het gevoel dat zij hun inspanningen waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties), door het opbouwen van een persoonlijke relatie. Initiatiefnemers in contact brengt met andere plaatselijke initiatiefnemers die soortgelijke initiatieven ten uitvoer leggen (selectieve sociale gratificaties). Burgers het gevoel geeft dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben (verwacht handelingsrendement).
ben. Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus:
Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28).
Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Niet oneindig lang praat over initiatieven, maar initiatiefnemers en andere participanten ook de kans geeft om hun ideeën en projecten in de praktijk te brengen. De gemeentelijke organisatie nog beter afstemt op de doedemocratie dan tot op heden het geval is. Bijvoorbeeld door één contactpersoon aan te wijzen voor de initiatiefnemers en/of door de ambtenaren een cursus te geven waarin zij leren hoe zij met de initiatiefnemers om moeten gaan. Per casus bekijkt wat de initiatiefnemers van haar verwachten.
Niet oneindig lang praat over initiatieven, maar initiatiefnemers en andere participanten ook de kans geeft om hun ideeën en projecten in de praktijk te brengen. De gemeentelijke organisatie nog beter afstemt op de doedemocratie dan tot op heden het geval is. Bijvoorbeeld door één contactpersoon aan te wijzen voor de initiatiefnemers en/of door de ambtenaren een cursus te geven waarin zij leren hoe zij met de initiatiefnemers om moeten gaan. Per casus bekijkt wat de initiatiefnemers van haar verwachten.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus: Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn.
Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus:
Zich realiseert dat de initiatiefnemers en participanten het een taak vinden voor henzelf om ervoor te zorgen dat het initiatief effectief tenuitvoergelegd wordt en dat de initiatiefnemers zich ervan bewust zijn dat zij niet altijd over de juiste kennis en vaardigheden beschikken om hier ook daadwerkelijk succesvol invulling aan te geven. Op het moment dat zij de lokale overheid nodig hebben zullen zij haar daarom vragen om ondersteuning. Tot die tijd is het belangrijk dat de lokale overheid zich enigszins op de achtergrond houdt.
Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Zich realiseert dat de initiatiefnemers en participanten het een taak vinden voor henzelf om ervoor te zorgen dat het initiatief efficiënt tenuitvoergelegd wordt en dat zij zich ervan bewust zijn dat zij niet altijd over de juiste kennis en vaardigheden beschikken om hier ook daadwerkelijk succesvol invulling aan te geven. Op het moment dat zij de lokale overheid nodig hebben zullen zij haar daarom vragen om ondersteuning. Tot die tijd is het belangrijk dat de lokale overheid zich enigszins op de achtergrond houdt. Zich realiseert dat participatie van initiatiefnemers en anderen in de uitvoeringsfase van het initiatief tot een kostenbesparing kan leiden en hen hiertoe daarom alle mogelijkheden biedt. Burgers niet het gevoel geeft dat zij van haar enkel mogen participeren (binnen op voorhand vastgestelde domeinen), omdat dit een kostenbesparing oplevert. Burgers geen financiële middelen (o.a. subsidies) geeft om hun initiatieven ten uitvoer te leggen, zonder dat zij in beeld brengt of er eventueel ook andere ‘financiers’ zijn die hun steentje bij willen dragen (fondsen, giften etc.).
104
Zich dat de initiatiefnemers en participanten het een taak vinden voor henzelf om ervoor te zorgen dat het initiatief effectief tenuitvoergelegd wordt en dat de initiatiefnemers van mening zijn dat zij hiervoor ook daadwerkelijk over de juiste vaardigheden beschikken. Daarom houdt zij zich op de achtergrond en probeert zij de initiatiefnemers door met hen in gesprek te blijven gaan indirect bij te sturen indien het initiatief niet op een effectieve wijze gerealiseerd dreigt te worden.
Zich realiseert dat de initiatiefnemers en participanten het een taak vinden voor henzelf om ervoor te zorgen dat het initiatief efficiënt tenuitvoergelegd wordt en dat de initiatiefnemers van mening zijn dat zij hiervoor ook daadwerkelijk over de juiste vaardigheden beschikken. Daarom houdt zij zich op de achtergrond en probeert zij de initiatiefnemers door met hen in gesprek te blijven gaan indirect bij te sturen indien het initiatief niet op een efficiënte wijze gerealiseerd dreigt te worden. Zich realiseert dat participatie van initiatiefnemers en anderen in de uitvoeringsfase van het initiatief tot een kostenbesparing kan leiden en hen hiertoe daarom alle mogelijkheden biedt. Burgers niet het gevoel geeft dat zij van haar enkel mogen participeren (binnen op voorhand vastgestelde domeinen), omdat dit een kostenbesparing oplevert. Zich realiseert dat initiatiefnemers en andere participanten van mening zijn dat de overheid een steentje bij moet dragen aan de bekostiging van hun initiatief, omdat het als de overheid het zelf ten uitvoer had gelegd ook geld had gekost.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Zich realiseert dat initiatiefnemers van haar verwachten dat zij hen ondersteunt in de zoektocht naar een antwoord op de vraag hoe het initiatief dusdanig ingericht kan worden zodat zij aan de geldende weten regelgeving voldoet.
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer) Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk) Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Eenmaal gemaakte afspraken nakomt. Initiatiefnemers ‘gelijkwaardig’ behandelt. Dit betekent dat zij initiatiefnemers met soortgelijke ideeën en projecten ook soortgelijke (financiële) middelen ter ondersteuning aanbiedt. Zich realiseert dat initiatiefnemers en participanten op het moment dat zij vinden dat zij oneerlijk behandeld worden ook meteen het gevoel hebben dat de overheid ‘onfatsoenlijk’/ ‘niet integer’ te werk gaat.
Zich realiseert dat initiatiefnemers van haar verwachten dat zij alle belangen zorgvuldig afweegt alvorens zij tot de beslissing komt om het initiatief al dan niet financieel of anderszins te ondersteunen.
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als pas-
Inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten (bijvoorbeeld waar zij wel of niet ondersteuning bij kan bieden).
Ten opzichte van de initiatiefnemers verantwoording aflegt over de argumenten en redeneringen op basis waarvan zij heeft besloten om hun initiatief al dan niet financieel of anderszins te ondersteunen.
105
Zich realiseert dat initiatiefnemers en andere participanten van haar verwachten dat zij steeds zorgvuldig in beeld brengt of de belangen die door de geldende wettelijke kaders gewaarborgd (dienen) te worden al dan niet geschaad worden door hun initiatieven. Als dit niet het geval is, verwachten zij van de overheid dat zij de geldende wet- en regelgeving opzij schuift, zodat het initiatief gewoon doorgang kan vinden. Zich realiseert dat initiatiefnemers, indien geldende wet- en regelgeving niet opzij geschoven kan worden, van haar verwachten dat zij hen ondersteunt in de zoektocht naar een antwoord op de vraag hoe het initiatief dusdanig ingericht kan worden zodat zij aan de geldende wet- en regelgeving voldoet. Eenmaal gemaakte afspraken nakomt. Initiatiefnemers ‘gelijkwaardig’ behandelt. Dit betekent dat zij initiatiefnemers met soortgelijke ideeën en projecten ook soortgelijke (financiële) middelen ter ondersteuning aanbiedt. Zich realiseert dat initiatiefnemers en participanten op het moment dat zij vinden dat zij oneerlijk behandeld worden ook meteen het gevoel hebben dat de overheid ‘onfatsoenlijk’/ ‘niet integer’ te werk gaat. Zich realiseert dat initiatiefnemers en andere participanten van haar verwachten dat zij steeds zorgvuldig in beeld brengt of de belangen die door de geldende wettelijke kaders gewaarborgd (dienen) te worden al dan niet geschaad worden door hun initiatieven. Zich realiseert dat initiatiefnemers van haar verwachten dat zij alle belangen zorgvuldig afweegt alvorens zij tot de beslissing komt om het initiatief al dan niet financieel of anderszins te ondersteunen. Inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten (bijvoorbeeld waar zij wel of niet ondersteuning bij kan bieden). Ten opzichte van de initiatiefnemers verantwoording aflegt over de argumenten en redeneringen op basis waarvan zij heeft besloten om hun initiatief al dan niet financieel of anderszins te ondersteunen.
sief) (verantwoordelijk)
Ten opzichte van de gemeenteraad naar alle niet-actieve burgers verantwoording aflegt over de keuzes die binnen het initiatief zelf gemaakt zijn.
Zich realiseert dat initiatiefnemers en participanten het een taak van henzelf vinden om verantwoording af te leggen ten opzichte van alle niet-actieve burgers over de keuzes die zij binnen hun initiatief zelf gemaakt hebben, maar dat dit niet betekent dat zij zich in het geheel geen verantwoording ten opzichte van de gemeenteraad hoeft af te leggen.
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus: Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Te veelzijdige informatie om een goede vergelijking te maken. Het blijkt vaak afhankelijk van de context en het specifieke initiatief in welke mate en op welke wijze de lokale overheid al dan niet tegenwicht moet bieden.
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken. *De in de bovenstaande tabel blauw gemarkeerde handelingsarrangementen zijn in de stedelijke- en plattelandscontext hetzelfde, terwijl de oranje gemarkeerde handelingsarrangementen enkel in één van deze twee contexten door de initiatiefnemers wordt verwacht van de lokale overheid.
106
Conclusie en reflectie
7
In de wetenschappelijke literatuur over de doe-democratie is door verschillende wetenschappers geconcludeerd dat de lokale overheid zichzelf zogenoemde ‘faciliterende’, ‘enthousiasmerende’ en ‘stimulerende’ rollen eigen zou moeten maken (o.a. Denters e.a., 2012; Oude Vrielink & Verhoeven, 2011; Verhoeven & Ham, 2010; Hendriks e.a., 2013). Allereerst wordt namelijk verwacht dat burgers steeds vaker zelf zullen komen met nieuwe plannen en ideeën om hun leefomgeving mooier te maken (Hazeu, 2004; Hendriks e.a., 2014; Hurenkamp & Tonkens, 2008; Rob, 2012; Winsemius e.a., 2004). Daarnaast is er een tendens gaande, waarin het voor de lokale overheid niet langer mogelijk is om al haar taken binnen de verzorgingsstaat uit te blijven voeren. Zij is daardoor genoodzaakt om steeds meer ruimte aan burgers te laten en hen aan te sporen om zelf initiatieven te ontplooien (Boogers & Van de Wijdeven, 2012; Hurenkamp e.a., 2006; Sterk, Specht & Walraven, 2013; WRR, 2012). Zoals in de inleiding van dit onderzoek al is aangegeven, is het echter opmerkelijk dat de beschrijving van de nieuwe overheidsrollen tot vandaag de dag zeer algemeen blijft en niet systematisch uiteengezet wordt. De vraag wat de nieuwe rolverdeling tussen de overheid, markt en gemeenschap in Nederland précies betekent voor het totale handelingsarrangement van de lokale overheid was tot het voltooien van dit onderzoek nog niet of nauwelijks beantwoord (Bijl e.a., 2013; Trommel, 2009). Er was sprake van een wetenschappelijke kennishiaat. Dit gecombineerd met het feit dat ook lokale overheidsinstanties zelf niet goed wisten welke handelingsarrangementen zij het beste ten uitvoer konden leggen, terwijl goed bestuur voor hen steeds belangrijker wordt, zorgde ervoor dat de hoofdvraag die in dit onderzoek centraal stond - “Wat betekent de doe-democratie voor het tenuitvoerleggen van goed lokaal overheidsbestuur in de Nederlandse plattelands- en stedelijke context?” – zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant was. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de wetenschappelijke relevantie ook gelegen is in het feit dat dit onderzoek niet alleen het overheidsperspectief, maar ook het burgerperspectief centraal stelt. Voor de kennishiaat is in dit onderzoek een antwoord gezocht door een onderscheid te maken in drie dimensies van goed lokaal bestuur, namelijk een democratische, economische en rechtsstatelijke dimensie. Onder deze drie dimensies zijn op basis van de wetenschappelijke literatuur verschillende criteria geplaatst. Aan de hand van de analyse van deze criteria is in dit onderzoek met succes een antwoord op de hoofdvraag gevonden. Allereerst is gebleken dat aan twee criteria in de doe-democratie volgens de initiatiefnemers per definitie anders invulling gegeven moet worden (‘sollen’) dan op basis van de lijstjes voor goed lokaal bestuur verwacht zou mogen worden, namelijk aan de criteria transparantie en verantwoording. Zo wensen de initiatiefnemers dat de lokale overheid transparant is over de rolverdeling en dat zij verantwoording ten opzichte van hen aflegt over de keuzes die zij in het kader van hun initiatieven heeft gemaakt. In de lijstjes voor goed lokaal bestuur heeft transparantie daarentegen betrekking op het communiceren van alle mogelijke beleidsopties ten opzichte van de initiatiefnemers en heeft verantwoording betrekking op het afleggen van verantwoording ten opzichte van de gemeenteraad en niet ten opzichte van één specifieke groep (actieve) burgers. De nieuwe invulling van deze twee criteria wordt, tot frustraties van de initiatiefnemers, door de lokale overheid in de praktijk veelal nog niet goed beheerst (‘sein’). Voor de criteria representativiteit en legitimiteit geldt dat de nadruk in de doe-democratie komt te liggen op steeds één van de twee invullingen die hieraan in de literatuur wordt gegeven. Daar waar representativiteit volgens de wetenschappelijke literatuur bestaat uit het waarborgen van een representatieve volksvertegenwoordiging én het vergaren van draagvlak, geven de initiatiefnemers aan met name de laatste component in de doe-democratie belangrijk te vinden (‘sollen’). Dit betekent echter niet dat de lokale overheid hier ook daadwerkelijk feitelijk zorg voor draagt (‘sein’). Integendeel, dit is een rol die in vrijwel alle geanalyseerde cases voor de initiatiefnemers zelf is weggelegd. Een rol waaraan zij ook zeer graag zelf invulling geven. In het kader van legitimiteit maken de initiatiefnemers zich minder druk om de vraag of
107
de lokale overheid zelf legitiem handelt dan op basis van de lijstjes van goed bestuur verwacht zou mogen worden. Wel gaan zij in op de vraag of de initiatieven binnen de geldende wet- en regelgeving worden uitgevoerd. Zij zien het als een rol van de lokale overheid om dit te monitoren (‘sollen’). Een rol die lokale overheid ook daadwerkelijk op zich neemt (‘sollen’) en in de lijstjes voor goed lokaal bestuur eveneens duidelijk naar voren kwam. Het feit dat de nadruk op juist deze component van legitimiteit ligt, is in het kader van de doe-democratie logischerwijs niet verwonderlijk, omdat de bal voor het tenuitvoerleggen van initiatieven in deze context niet bij de overheid maar bij de burgers zelf wordt neergelegd. Hierdoor zijn het ook de burgers die binnen deze initiatieven aan de geldende wet- en regelgeving moeten voldoen. Daarnaast werd uit de analyse duidelijk dat Steenbekkers en Vermeij (2013) het bij het juiste eind hadden toen zij wetenschappers een eerste aanknopingspunt gaven voor het feit dat het mogelijk was dat burgers in de stedelijke context iets anders verwachten van een goed besturende lokale overheid dan burgers in de plattelandscontext. Tussen deze twee contexten zijn in het kader van goed lokaal bestuur in de doedemocratie inderdaad duidelijk verschillen waar te nemen, onder andere voor de tenuitvoerlegging van de criteria verantwoordelijkheid, effectief overheidsbestuur, efficiënt overheidsbestuur en participatiemogelijkheden. Met name de verschillen in het kader van de participatiemogelijkheden zijn binnen de doe-democratie zeer interessant. Immers, zoals al meerdere malen is aangegeven, is het een logische gevolgtrekking dat burgers in doe-democratie van de lokale overheid ook daadwerkelijk de ruimte moeten krijgen om mee te kunnen doen. Deze ruimte wordt door de lokale overheid echter veelal ingeperkt (‘sein’). Hier is sprake van een duidelijk verschil tussen de stedelijke- en plattelandscontext. In de stedelijke context krijgen de initiatiefnemers niet de ruimte om binnen hun eigen initiatieven de inhoudelijke koers te bepalen, waardoor zij wensen dat de lokale overheid hier in de toekomst verandering in brengt. De inwoners in de plattelandscontext hebben echter een andere wens. Zij vinden dat zij weliswaar voldoende ruimte krijgen van om binnen hun eigen initiatieven de inhoudelijke koers te bepalen, maar wensen dat zij ook de ruimte krijgen om binnen andere domeinen initiatieven op te starten. Dit is een belangrijke constatering in het kader van de plaatsbepaling van de initiatieven zoals weergegeven in afbeelding 4 (hoofdstuk 2). Immers, de stedelijke, lokale overheid trekt de initiatieven als het ware naar zich toe, waardoor zij iets verder van de gemeenschap af komen te staan dan in deze afbeelding was weergegeven. Voor de lokale overheid in de plattelandscontext is dit niet het geval, omdat de initiatiefnemers hier, zoals zojuist al is aangeven, binnen hun initiatief wel alle vrijheid en ruimte hebben. Er doen zich ook overeenkomsten tussen beide contexten voor. Deze overeenkomsten hebben onder andere betrekking op de wens van initiatiefnemers dat de lokale overheid zo snel mogelijk reageert op maatschappelijke ontwikkelingen (veerkrachtig en vitaal bestuur) en beslissingen zorgvuldig voorbereidt. Twee criteria waartussen zich binnen beide contexten overigens “trade offs” voordoen, waardoor het voor de lokale overheid nog belangrijker wordt om duidelijk ten opzichte van de initiatiefnemers te communiceren wat een bepaalde beslissing van haar in welke fase van het besluitvormingsproces precies “waard” is. Naast dergelijke overeenkomsten en verschillen zijn er ook situaties waarin de initiatiefnemers uit beide contexten in grote lijnen hetzelfde van de lokale overheid verwachten, maar wensen dat zij hieraan op een andere wijze invulling geeft. Alle initiatiefnemers vinden het bijvoorbeeld het allerbelangrijkst dat zij naar aanleiding van hun participatie door de overheid gewaardeerd worden (selectieve burgerlijke gratificaties), maar de wijze waarop zij willen dat de lokale overheid dit laat blijken, verschilt. Het strekt te ver en is overbodig om alle verschillen en overeenkomsten die zich tussen het gewenste handelingsarrangement van de lokale overheid in beide contexten voordoen hier in deze conclusie en reflectie nogmaals uiteen te zetten. Aan de geïnteresseerde lezer is het daarom aan te raden om tabel 10 nogmaals te raadplegen. In deze tabel zijn (per context) alle gewenste handelingsarrangementen die in de doe-democratie tenuitvoergelegd (dienen te) worden zeer beknopt weergegeven. Ondanks het feit dat in dit onderzoek met name een zogenoemd sociologisch- bestuurskundig onderzoeksperspectief centraal stond, is het belangrijk om in het kader van de onderzoeksresultaten op te merken dat dit niet het enige perspectief is van waaruit de relatie tussen de doe-democratie en goed lokaal bestuur geanalyseerd kan worden. Uit de analyse is namelijk naar voren gekomen dat ook een meer politicologisch perspectief gehanteerd kan worden. Het op een juiste wijze invulling geven aan de rollen die in
108
een doe-democratie belangrijk zijn, hangt namelijk onvermijdelijk samen met politieke strijd, zo is uit de cases en de interviews met dhr. Bovens en dhr. Duyvendak naar voren gekomen. Er bestaan vaak conflicten over de vraag welke rollen toekomen aan de overheid en welke rollen toekomen aan de initiatiefnemers zelf. In dergelijke situaties is het voor de lokale overheid belangrijk om zich te realiseren dat zij uiteindelijk de formele beslissingsmacht heeft. Zij kan initiatiefnemers er als het ware toe dwingen om zich actiever in te zetten dan zij bijvoorbeeld zelf wensen of om te voldoen aan specifieke voorwaarden. Immers, als de initiatiefnemers niet voldoen aan de verwachtingen van de lokale overheid is het mogelijk dat zij dit initiatief geen doorgang laat vinden. Dit realiseren initiatiefnemers zich ook. Zij weten dat zij voor het voortbestaan van hun initiatief veelal afhankelijk zijn van (de goedkeuring of ondersteuning van) overheidsinstanties. Het is voor de lokale overheid daarnaast vanuit een politicologisch perspectief zeer belangrijk om zich te realiseren dat op de achtergrond steeds een politiek spel gespeeld wordt en dat burgers hier wellicht beter in bedreven zijn dan zij op voorhand van hen verwacht. Uit de casus Biest-Houtakker kwam namelijk naar voren dat de initiatiefnemers dit politieke spel zelfs beter beheersen dan de gemeenteraadsleden en bestuurders die van het bedrijven van politiek hun werk gemaakt hebben. Initiatiefnemers uit deze casus bleken namelijk in staat om verschillende gemeentelijke instanties tegen elkaar uit te spelen. Toen het College van Burgemeester en Wethouders het initiatief niet zag zitten, probeerden zij met succes de gemeenteraad te beïnvloeden. Doordat beide overheidsinstanties zich richtten op andere criteria voor goed lokaal overheidsbestuur – het College hield zich voornamelijk bezig met efficiëntie en effectiviteit, terwijl de gemeenteraad meer gericht was op representativiteitsvraagstukken – was dit geen moeilijke opgave. Het wordt daardoor voor overheidsinstanties nog belangrijker dan voordat doe-democratische initiatieven hun intrede deden om samen te werken en goed in beeld te brengen waar de beslissingsmacht van het initiatief precies ligt, zodat zij niet overdonderd worden door initiatiefnemers die het politieke spel van binnen en buiten begrijpen en beheersen.
Generalisatie van de onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk is het, nu de belangrijkste conclusies van dit onderzoek in grote lijnen uiteengezet zijn, zeer interessant en belangrijk om in te gaan op het vraagstuk van generaliseerbaarheid (o.a. Smaling, 2000, 2003, 2009; Stake, 1995; Swanborn, 1996; Wester & Peters, 2004; Yin, 2008). Met andere woorden: in hoeverre zijn de onderzoeksresultaten ook van toepassing op cases die niet binnen dit onderzoek centraal hebben gestaan? Jansen (2009) concludeert dat alle vormen van generalisatie in principe gebaseerd zijn op “(impliciete of expliciete) analogie” (p. 12). In alle gevallen moet volgens hem namelijk aannemelijk gemaakt worden dat een bevinding die zich in geval A voordoet (mutatis mutandis) zich ook voordoet in geval B. Hij vult hierbij aan: “dat impliceert noodzakelijkerwijs dat moet worden aangetoond dat A en B analoge gevallen zijn” (Jansen, 2009, pp. 12-13). Het aantonen van een dergelijke analogie is in onderzoeken waarin gebruik is gemaakt van een multiple casestudy, zeer lastig, omdat een dergelijke onderzoeksmethodiek zich niet leent voor ‘statistische generalisatie’ (o.a. Firestone, 1993; Hutjes & Van Buuren, 1992; Rosenthal & ’t Hart, 1994). Theoretische generalisaties zijn, wanneer gebruik is gemaakt van een dergelijke onderzoeksmethodiek, volgens deze wetenschappers echter wel mogelijk. Swanborn (1996) schrijft in deze context over het generaliseren van onderzoeksresultaten naar een “breder domein” (p. 69). Een dergelijke vorm van generalisatie is enkel mogelijk op het gebied van de achtergrond- en contextuele kenmerken die de verschillende onderzochte cases met elkaar gemeen hebben (Swanborn, 1996, p. 69). Hierbij dient opgemerkt te worden dat Swanborn (1996) in zijn publicatie concludeert dat, wanneer de generalisatie wordt gebaseerd op meerdere cases, stevigere uitspraken gedaan kunnen worden dan wanneer dit niet het geval is. Zowel voor de stedelijke context als voor de plattelandscontext zijn in dit onderzoek steeds meerdere cases geanalyseerd, waardoor dus met een grotere stelligheid uitspraken over de generaliseerbaarheid gedaan kunnen worden.
109
Wanneer wordt gekeken naar de mogelijke theoretische generaliseerbaarheid van de resultaten die uit de analyse van de plattelandscases naar voren zijn gekomen, dient allereerst één zeer belangrijke opmerking geplaatst te worden. In de beschrijving van de caseselectie is namelijk al eerder aangegeven dat alle vijf de onderzochte cases uit deze context zich binnen de Noord-Brabantse provinciegrenzen bevinden47. Hierdoor is het mogelijk dat de resultaten die uit deze analyse naar voren zijn gekomen niet te generaliseren zijn naar soortgelijke plattelandsinitiatieven die zich bevinden de bredere Nederlandse landsgrenzen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het niet zo is dat de resultaten die dit onderzoek met zich meegebracht hebben per definitie niet gegeneraliseerd kunnen worden naar plattelandsgebieden die zich bevinden buiten Noord-Brabant. Immers, uit de spiegelcases in Berkelland, Peel en Maas en de Overijsselse gemeenten is duidelijk naar voren gekomen dat initiatiefnemers in die gebieden veelal gelijksoortige verwachtingen hebben van het handelingsarrangement van een goed besturende lokale overheid. Daarnaast kwamen de gewenste handelingsarrangementen ook de experts, die zich op een breder domein dan enkel Noord-Brabant focussen, welbekend voor. Binnen de onderzoeksresultaten die zijn vergaard voor de stedelijke cases doet dit probleem zich minder duidelijk voor, omdat de samenstelling van cases binnen deze context wordt gekenmerkt door een betere spreiding over het land. Daarnaast dient in het kader van generaliseerbaarheid opgemerkt te worden dat uit de analyse duidelijk naar voren is gekomen dat niet alleen het onderscheid tussen de plattelands- en stedelijke context een belangrijke factor is die van invloed is op het gewenste handelingsarrangement van de lokale overheid in de doe-democratie. Integendeel, ook het antwoord op de vraag op welke wijze de initiatieven in eerste instantie tot stand zijn gekomen is (hoogstwaarschijnlijk) een zeer belangrijke factor van betekenis. Uit de analyse van de plattelandscases kwam namelijk naar voren dat door de initiatiefnemers uit Aalburg op een andere wijze wordt gedacht over de vraag of het een taak van de lokale overheid of henzelf is om ervoor te zorgen dat in voldoende mate aandacht wordt besteed aan het representativiteitscriterium, de vraag of binnen het initiatief in voldoende mate effectief en efficiënt beleid ten uitvoer wordt gelegd en de vraag wie verantwoording af moet leggen ten opzichte van de plaatselijke bevolking voor de (binnen het initiatief) gemaakte keuzes dan door de initiatiefnemers uit de andere plattelandscases. Eenzelfde situatie doet zich voor in de stedelijke context. Hier beantwoorden de initiatiefnemers uit Leiden vragen in het kader van het representativiteitscriterium en het afleggen van verantwoordelijkheid namelijk op een andere wijze dan de initiatiefnemers uit de andere stedelijke cases. Op zijn minst is het daarom zeer opvallend dat Aalburg binnen de plattelandscontext het enige initiatief is dat ‘top down’ tot stand is gekomen en dat Leiden binnen de stedelijke context het enige initiatief is dat ‘bottom up’ tot stand is gekomen. Dit is daarom een goede aanwijzing voor het gegeven dat het voor het gewenste handelingsarrangement niet alleen belangrijk is dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de stedelijke- en plattelandscontext, maar ook tussen initiatieven die van onderop (‘bottom up’) door de burgers zelf opgepakt worden en initiatieven die van bovenop (‘top down’) door de overheid als het ware aan de plaatselijke bevolking opgelegd worden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het hoogstwaarschijnlijk zo is dat dit onderscheid alleen in het kader het representativiteits- en het verantwoordelijkheidscriterium een belangrijke rol speelt. In cases die ‘top down’ tot stand komen, is het volgens de initiatiefnemers namelijk belangrijk dat de lokale overheid zich druk maakt over de vraag of er al dan niet sprake is van een representatieve groep van participanten en dat zij verantwoording aflegt ten opzichte van de gemeenteraad over de binnen het initiatief al dan niet gemaakte keuzes. In de cases die ‘bottom up’ tot stand komen, vinden de initiatiefnemers het daarentegen een minder belangrijke vraag of de groep participanten representatief genoeg is en daarom zien zij op dit gebied ook geen rol weggelegd voor de lokale overheid. Het afleggen van verantwoording over de binnen het initiatief gemaakte keuzes ten opzichte van de bevolking vinden zij daarnaast een rol die zijzelf en niet zozeer de lokale overheid ten uitvoer dient te leggen. Voor de criteria in het kader van efficiënt en effectief overheidsbestuur gaat dit onderscheid tussen ‘top down’ en ‘bottom up’ initiatieven hoogstwaarschijnlijk niet op, omdat de initiatiefnemers uit Aalburg hier zowel anders op reaHierbij dient opgemerkt te worden dat het in dit onderzoek een onvermijdelijke keuze was om enkel de geselecteerde cases te analyseren, omdat voor andere plattelandsases die zich niet binnen de Noord-Brabantse provinciegrenzen bevinden niet voldoende of zelfs helemaal geen primaire data beschikbaar was. 47
110
geren dan de initiatiefnemers uit de eigen context als de initiatiefnemers uit de stedelijke context. Met betrekking tot de invulling van de andere criteria voor goed lokaal overheidsbestuur wordt door de initiatiefnemers in zowel Aalburg als in Leiden veelal hetzelfde geredeneerd als door de andere initiatiefnemers die zich binnen dezelfde context bevinden. Bij de bovenstaande redenering dient opgemerkt te worden dat een andere belangrijke vraag is of zich binnen de plattelandscontext inderdaad veelal ‘bottom up’ doe-democratische initiatieven voordoen, terwijl zich in de stedelijke context veelal ‘top down’ doe-democratische initiatieven voordoen. Immers, in vier van de vijf geanalyseerde plattelandscases staat een ‘bottom up’ situatie centraal en in vier van de vijf geanalyseerde stedelijke cases staat een ‘top down’ situatie centraal. In de wetenschappelijke literatuur zijn hier tot op heden helaas nog niet veel bronnen over beschikbaar. Ook naar aanleiding van de interviews met experts kan hier geen eenduidig antwoord op gegeven worden. In het kader van de publicaties van Hurenkamp e.a. (2006) en Uitermark en Duyvendak (2006) dient hierbij wel opgemerkt worden dat de lokale overheid in de stedelijke context burgers hoogstwaarschijnlijk eerder dan plattelandsbewoners aan zal moeten sporen en moeten helpen om initiatieven op te pakken, omdat zij zelf niet over de daarvoor benodigde sociale verbanden beschikken. Dergelijke initiatieven komen in deze context daarom wellicht minder snel ‘spontaan’ vanuit de burgers zelf op. Dit kan een eerste aanwijzing zijn voor het gegeven dat de doe-democratie in de stedelijke context inderdaad vaker geïnitieerd is door de lokale overheid dan de doe-democratie in de plattelandscontext. Dhr. Duyvendak (persoonlijke communicatie, 11 juli 2014) nuanceert deze constatering enigszins, doordat hij aangeeft dat het wellicht belangrijker is of zich sociale verbanden voordoen binnen de samenleving dan dat een initiatief zich in de stedelijke of plattelandscontext bevindt. Hij geeft weliswaar aan dat dergelijke verbanden in de plattelandscontext veelal meer vanzelfsprekend zijn dan in de stedelijke context, maar volgens hem gaat deze redenering niet per definitie op. Uit de ‘dorpenmonitor’ die is uitgevoerd voor Steenbekkers e.a. in 2006 blijkt echter dat zich in de plattelandscontext wel degelijk meer sociale verbanden voordoen dan in de stedelijke context het geval is. Natuurlijk ben ik mijzelf er daarnaast van bewust dat ik mij beperkt heb tot één specifieke uiting van actief burgerschap, namelijk het ‘meedoen’ (zie hoofdstuk 2) in het politieke en/of maatschappelijke domein. Evenals Van de Wijdeven (2012) realiseer ik mijzelf daarnaast dat “burgerschap in de loop der tijd verandert en deze uitspraken een tijdige geldigheid hebben – hoe tijdelijke geldigheid hebben – hoe tijdelijk precies zal de tijd leren” (p. 24). In het kader van een onderzoek zoals hier centraal heeft gestaan, is het volgens Van de Wijdeven (2012) ten slotte belangrijk om in het kader van generaliseerbaarheid de lezer ook de mogelijkheid te bieden voor “naturalistische generalisatie” (p. 24; zie ook Lincoln & Gyba, 2000). Door de in dit onderzoek gegeven voorbeelden, beschrijvingen en analyses ontstaat voor de lezer – en dan met name voor ambtenaren die werkzaam zijn bij de lokale overheid – namelijk de kans om te reflecteren op zijn/haar eigen handelen, waarna hij/zij voor zichzelf gemakkelijker een antwoord kan vormen op de vraag welk handelingsarrangement in de specifieke situatie die zich voordoet het meest gewenst is.
Reflectie op de gebruikte onderzoeksmethodieken Ten slotte is het belangrijk om in dit concluderende en reflecterende hoofdstuk nog kort stil te staan bij de gebruikte onderzoeksmethodiek, aangezien gebruik is gemaakt van een secundaire data-analyse. Achteraf kan namelijk geconstateerd te worden dat deze gehanteerde methodiek zowel voor- als nadelen met zich mee heeft gebracht. Een zeer groot voordeel in het kader van de betrouwbaarheid van dit onderzoek was dat tien cases onderzocht konden worden, waardoor met meer gezag uitspraken gedaan konden worden over verschillen en overeenkomsten die zich binnen de eigen context én tussen de plattelands- en stedelijke context voordoen. Het nadeel van deze methode van onderzoek was gelegen in het feit dat op basis van de primaire data niet altijd in voldoende mate kennis beschikbaar was over de vraag hoe doeners denken over de verschillende criteria voor goed lokaal bestuur en dan met name over de criteria die zich bevinden binnen het rechtsstatelijke domein. Voor zowel de criteria eerlijkheid en integriteit als voor het criterium tegenwicht was het daardoor helaas niet mogelijk om zeer concrete algemene en vergelijkende
111
uitspraken te doen. In het kader van eventueel primair toekomstig onderzoek naar goed bestuur in de doe-democratie is het daarom zeer belangrijk om ook aan deze dimensie nadrukkelijk aandacht te besteden. Een secundaire data-analyse is daarvoor zoals uit dit onderzoek naar voren is gekomen, niet de gewenste onderzoeksmethodiek. Waardevol kan het in de toekomst zijn om een primair aanvullend onderzoek op te zetten waarin zowel gebruik wordt gemaakt van interviews als van observaties. Aan de hand van de interviews kan namelijk met (niet) actieve burgers het gesprek worden aangegaan over de vraag welke rechtsstatelijke criteria voor goed lokaal overheidsbestuur zij belangrijk vinden in de context van de doe-democratie en op welke wijze zij deze criteria door de lokale overheid al dan niet het liefst ingevuld zouden zien worden. Het daarnaast gebruik maken van observaties brengt met zich mee dat het mogelijk wordt om in beeld te brengen in hoeverre initiatiefnemers sociaal wenselijke antwoorden gegeven. Uit de gesprekken met de experts is namelijk meerdere malen naar voren gekomen dat initiatiefnemers – met name wanneer zij aangeven dat zij het wenselijk vinden dat de lokale overheid tegenwicht biedt op de momenten dat zij niet voldoende draagvlak genieten voor hun initiatieven en op de momenten dat zij niet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving – hoogstwaarschijnlijk sociaal wenselijke antwoorden verstrekken. In de praktijk zouden zij zich wanneer het er echt op aan komt namelijk nauwelijks iets aantrekken van het door de lokale overheid geboden tegenwicht en zich hoogstwaarschijnlijk enkel frustreren over het feit dat de lokale overheid zich hiermee bemoeit. Door te observeren hoe initiatiefnemers in dergelijke situaties precies handelen, kan in beeld gebracht worden of dit inderdaad al dan niet het geval is.
112
Dankwoord Het is inmiddels al vier jaar geleden dat ik ben begonnen aan mijn studententijd. Nu is het moment daar, ik heb alles gegeven om zo goed mogelijk op dit punt te zijn aanbeland. Ik heb hard gestudeerd, maar ook genoten van de nieuwe vriendschappen en ervaringen die ik heb opgedaan en na ieder behaald tentamen en geschreven verslag, omdat ik mijzelf keer op keer realiseerde dat dit moment weer iets dichterbij kwam. Ik voelde mijzelf verantwoordelijk, verantwoordelijk om dit moment zo snel mogelijk te bereiken. Wat begon met de gedachte ‘ik moet mijn tentamens halen’ veranderde al snel in het hopen dat het ook nog zo goed mogelijk zou gaan. Keer op keer heb ik mijzelf echter gerealiseerd dat niets vanzelf komt. Dat je, ook als je goed kan leren, je verantwoordelijkheid moet pakken en het op dat ene moment, wanneer het tentamen voor je ligt of het verslag ingeleverd moet worden, waar moet maken. Nu is het gevoel van verantwoordelijkheid omgeslagen in een gevoel van trots. Trots ben ik op de weg die ik heb afgelegd voordat ik hier ben gekomen en op wie ik ben geworden. Maar bovenal ben ik trots op alle mensen die mij hiertoe de kans hebben gegeven. Allereerst gaat mijn dank uit naar mijn begeleider en eerste lezer Laurens de Graaf. Laurens, ik wil je bedanken voor het afgelopen half jaar waarin je mijn stukken steeds hebt gelezen en van commentaar hebt voorzien. Jouw kritische opmerkingen hebben mij aan het denken gezet over grote en kleine dingen en ik ben er van overtuigd dat zij allen steeds geleid hebben tot een verbetering van dit onderzoek. Dit geldt ook voor de opmerkingen van Frank Hendriks, de tweede lezer. Ook voor jou daarom een welgemeend bedankt. Ik wil jullie ook graag bedanken in combinatie met Ted van de Wijdeven. Doordat ik bij jullie onderzoeken heb mogen meelopen, heb ik niet alleen veel kennis opgedaan en erg veel plezier gehad, maar hebben jullie mij ook geënthousiasmeerd voor het doen van onderzoek. Enthousiasme dat hopelijk ook in dit onderzoek terug te vinden is. Natuurlijk mag ook een welgemeend ‘bedankt’ niet ontbreken voor de experts die ik in de laatste fase van mijn onderzoek heb mogen interviewen. Mark Bovens, Jan Willem Duyvendak, Ron van den Ende en Menno Hurenkamp, bedankt voor de zeer interessante gesprekken die ik met jullie heb mogen voeren. Niet alleen hebben jullie mij veel mooie anekdotes meegegeven, waardoor de materie nog meer ging leven, ook hebben jullie ervoor gezorgd dat ik mijzelf ervan bewust werd dat ik soms nog kritischer naar mijn onderzoeksresultaten moest kijken. Ten slotte gaat mijn dank uit naar mijn familie. Papa en mama, voor jullie moet het hebben van twee studerende dochters niet altijd even gemakkelijk geweest zijn. Niet alleen lag de tafel vaak vol met al die boeken die wij moest leren of nodig hadden voor verslagen, ook was ik na het maken van een tentamens soms wat zwaar op de hand. Op dat soort momenten wist ik zeker dat ik hem niet gehaald had, terwijl gelukkig achteraf altijd bleek dat jullie gelijk hadden en het na al dat leren echt niet zo kon zijn dat het mij niet gelukt was. Op dat soort momenten haalde ik vaak, hoe gek ook, juist de mooiste cijfers. Zelfs in de eindfase van mijn scriptie, toen jullie al op vakantie waren, mocht ik jullie altijd bellen als ik jullie hulp nodig had. Dat waardeer ik ten zeerste. Bregje en Sietse, bedankt voor alle ‘technische support’ die altijd geven werd als ik hem nodig had. Ook mijn lieve opa’s en oma’s wil ik ten slotte graag bedanken. Jullie interesse de afgelopen vier jaar heeft me goed gedaan. Altijd als ik op visite kwam, werd mij even gevraagd hoe het met mijn studie ging en of alles nog op schema liep. Ook de bezorgdheid of mijn gevoel voor perfectionisme niet teveel voor mij werd, heeft mij goed gedaan. Lieve oma, eigenlijk had u dit nu nog moeten kunnen lezen en kunnen meemaken. Want wat hoopte u er een paar maanden geleden nog op dat u, net als bij al uw andere kleinkinderen, ook bij Bregje’s en mijn afstuderen aanwezig kon zijn. Helaas heeft het zo ver niet mogen komen, maar in gedachten bent u erbij. En mijn rode jurkje die heb ik straks, zoals beloofd, speciaal voor u aan als ik deze scriptie moet verdedigen. Rest mij te zeggen dat als er, naast een code voor goed lokaal bestuur, een code bestond voor betrokkenheid en de bereidheid om te hulp te schieten op momenten dat ik het nodig had, jullie allemaal met vlag en wimpel aan de criteria zouden voldoen. Bedankt daarvoor!
113
Bronnenlijst Wetenschappelijke literatuur -
Aalbers, C. (2014). De doe-democratie is geen democratie. Geraadpleegd op 26 juni 2014 op: http://www.chrisaalberts.nl/de-doe-democratie-geen-democratie/ Addink, H. (2013). Publieke waarden: de beginselen van goed bestuur in de dagelijkse praktijk van ziekenhuis en gemeente. Den Haag/ Amsterdam: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties/ Vrije Universiteit Amsterdam. Akkerman, T. (2004). Democratisering in perspectief. De deliberatieve democratie. In: E.R. Engelen & M. Sie Dhian Ho (red.), De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat. Amsterdam: Amsterdam University Press. Alcock, P. (2010). Building the Big Society: a new policy environment for the third sector in England. Voluntary Sector Review, 1(3), pp. 379-389. Alter, K.J. (2001). Establishing the supremacy of European Law: The making of an international rule of law in Europe. Oxford: Oxford University Press. Amato, P.R. (1983). Helping Behaviour in Urban and Rural Environments. Journal of Personality and Social Psychology, 45, pp. 571-586. Amato, P.R. (1993). Urban-rural Differences in Helping Friends and Familiy Members. Social Psychological Quarterly, 56, pp. 249-262. Andrews, C.W. (2007). High expectations, varying outcomes: decentralization and participation in Brazil, Japan, Russia and Sweden. International Review of Administration Sciences, 73(3), pp. 425451. Ankeren, M. van, Tonkens, E.H., Verhoeven, I. (2010). Bewonersinitiatieven in de krachtwijken van Amsterdam. Een verkennende studie. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam/ Universiteit van Amsterdam. Attema, F. (2003). Kritisch en bevlogen, bewoners over de Deventer Wijkaanpak. Amsterdam/ Deventer: A & W. Atwell, J.E. (1986). Ends and principles in Kant’s Moral Thought. Dordrecht: Springer Science & Business Media. Baarda, D.B., Goede, M.P.M., de, Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek. Den Haag: Noodhof Uitgevers BV. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, Meer-Middelburg, A.G.E. van der (2007). Basisboek interviewen: Handleiding voor het voorbereiden en afnemen van interviews. Groningen: Noordhof Uitgevers BV. Bailey, N. (2003(). Local strategic partnerships in England: the continuing search for collaborative advantage, leadershop and strategy in urban governance. Planning Theory and Practice, 3, pp. 443-457. Bakker, J., Denters, S.A.H., Klok, P.J. (2011). Welke burger telt mee(r) in de doe-democratie? Beleid & Maatschappij, 34(8). Baren, E.W. (2009). Macht, media & Montesquieu: over nieuwe vormen van publieke macht en machtsevenwicht. Leiden: Universiteit van Leiden. Basten, F. (2010). Civiele Bestuurskunde. Bestuurskunde voor actief burgerschap. In: J. van der Heijden (red.), Combineer wat je hebt: duurzaamheid voor het verbinden van maatschappelijke functies (pp. 109-133). Delft: Uitgeverij Eburon. Beeri, I. (2012). Turnaround management strategies in public systems: the impact on group-level organizational citizenship behaviour. International Review of Administrative Sciences, 78(1), pp. 158-179. Bekkers, V.J.J.M. (2001). Virtuele beleidsgemeenschappen. Over responsieve democratie en digitale participatie. Bestuurskunde, 10(6), pp. 252-262. Bellamy, R. (2008). Citizenship: a very short introduction. Oxford: Oxford University Press. Benbasat, I., Goldstein, D.K., Mead, M. (1987). The case research strategy in studies for information systems. MIS Quarterly, 11(3), pp. 369-385. Bijl, R., Boelhouwer, J., Pommer, E., Sonck, N. (2013). De sociale staat van Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Boedeltje, M.M. (2009). Draagvlak door interactief bestuur: fictie of feit?! Twente: University of Twente.
114
-
Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Boer, J. de, Goedhart, B., Kleut, D. Van de, Nunen. R. van, Velde, H. van de (2013). Samen DOEN! in gemeente Aalburg. Tilburg: Tilburgse School voor Politiek en Bestuur. Bogner, A., Litting, B., Menz, W. (eds.). (2009). Interviewing Expers. Houndmills, Basingstoke, Hampshire, New York: Palgrave/ MacMillan. Boogers, M., Wijdeven, T.M.F. van de (2012). Meer doen met doe-democratie: nieuwe coproducties voor een veerkrachtig lokaal bestuur. Tilburg/ Den Haag: Tilburgse School voor Politiek en Bestuur/ Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Booth, W.C., Colomb, G.G., Williams, J.M. (2008). The craft of research. Chicago: The University of Chicago Press. Bosniak, L. (2006). The citizen and the alien: dilemma’s of contemporary membership. Princeton, New Jersey: Princeton University Press. Boutellier, H., Klein, M. van der (2014). Praktijken van sociale verantwoordelijkheid: Over de inzet van burgers in een ‘participatiesamenleving’. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport / Verweij-Jonker Instituut. Boutellier, H., Steden, R. van (red.). (2008). Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Bovaird, T. (2005). Public governance: balancing stakeholder power in a network society. International Review of Administrative Sciences, 71(2), pp. 217-228. Bovaird, T., Löffler, E. (2003). Public Management and Governance. Londen: Routledge. Bovens, M.A.P. (2003). De digitale republiek: Democratie en rechtsstaat in de informatiemaatschappij. Amsterdam: Amsterdam University Press. Bovens, M.A.P. (2005). De verspreiding van de democratie. Bestuur en Maatschappij, 32(3), pp. 119-127. Bovens, M.A.P., Hart, P. ‘t, Twist, M. van, Rosenthal, U. (2001). Openbaar bestuur. Beleid, organisatie en politiek. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Bovens, M.A.P., Wille, A. (2011). Diplomademocratie. Over de spanningen tussen meritocratie en democratie. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Bozeby, B., Bie, A. de (2013). Burgerkapitaal: Een onderzoek naar burgerinitiatieven in de gemeente Den Haag. In: A. Odé & G. Walraven (red.), Binding en burgerschap: Buurtbetrokkenheid in Rotterdam en Den Haag. Antwerpen/ Apeldoorn: Garant. Brand-Gruwel, S., Wopereis, I. (2011). Het doen van literatuuronderzoek: workshop miniconferentie ‘Kritisch denken in de wetenschap’. Heerlen: Open Universiteit. Brannan, T., John, P., Stoker, G. (2006). Active citizenship and effective public services and programmaes: How can we know what really works? Urban Studies, 43(5), pp. 993-1008. Brink, G. van den (2002). Mondiger of moeilijker? Een studie naar de politieke habitus van hedendaagse burgers. Den Haag: SDU Uitgevers. Brink, G. van den (2007). Moderniteit als opgave. Een antwoord aan relativisme en conservatisme. Amsterdam: SUN. Burkens, M.C. (2001). Beginselen van de democratische rechtsstaat. Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats- en bestuursrecht. Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink. Bulmer, M., Rees, A.M. (Eds.) (1996). Citizenship today: the contemporary relevance of T.H. Marshall. London: UCL Press. Buruma, I. (2006). Dood van een gezonde roker: Nederland na de moord op Theo van Gogh. Amsterdam: Uitgeverij Atlas. Caluwé, T., Caluwé, R. (2012). Het Singelpark van Toine en Rita de Caluwé. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/toine-en-rita-de-caluwe Carothers, T. (1998). Rule of Law Revival. Foreign Affairs, 77, pp. 95. Carton, A., Dejaeghere, Y., Callens, M., Hooghe, M. (2009). Burgerschapsconcepten in Vlaanderen: een internationale vergelijking. In: Studiedienst van de Vlaamse Regering, Vlaanderen Gepeild! 2009 (pp. 30-63). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering. Clarke, P.B. (1994). Citizenship. Londen/Boulder, Colorado: Pluto Press. Clarke, J., Newman, J. (1997). The Managerial State: Power, Politics and Ideology in the Remaking of Social Welfare. Londen: Sage. Clasen, J. (1999). Comparative social policy. Oxford: Blackwell Publishers. Collins, H.M., Evans, R. (2002). The Third Wave of Science Studies: Studies of Expertise and Experience. Social Studies of Science, 32, pp. 235-296.
115
-
-
-
Dahl, R.A. (1994). A democratic dilemma: system effectiveness versus citizen participation. Political Science Quarterly, 109(1), pp. 23-34. Dahl, R.A. (1963). A Preface to Democracy Theory. Chicago: University of Chicago Press. Dahl, R.A. (1998). Democracy and its Citics. New Haven: Yale University Press. Dahl, R.A. (2000). On Democracy. New Haven: Yale University Press. Dekker, P., Hart, J. de (2002). Burgers over burgerschap. In: R.P. Hortulanus & J.E.M. Machielse (red.), Modern burgerschap. Den Haag: Elsevier. Dekker, P., Hart, J. de (2004). Participatie. In: Th. Roes (red.), De sociale staat van Nederland 2003. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Denters, S.A.H., Bakker, J.H.M., Oude Vrielink, M.J., Boogers, M.J.G.J.A. (2013). Burgerinitiatieven in Overijssel: Een inventarisatie. Twente: Provincie Overijssel. Denters, S.A.H., Jong, H.M. de (1990). Kwaliteit van gemeenten: een onderzoek naar de relatie tussen de omvang van gemeenten en de kwaliteit van het lokaal bestuur. Den Haag: VUGA. Denters, S.A.H., Oude Vrielink, M.J. (2004). Achtergrondstudie stedelijk burgerschap. Enschede: Kennisinstituut Stedelijke Samenleving. Denters, S.A.H., Tonkens, E.H., Verhoeven, I., Bakker, J.H.M. (2012). Burgers maken hun buurt. Den Haag: Platform 31. Derksen, W. (2013). Platteland geen contramal van de stad. Geraadpleegd op 16 juli 2014 op: http://www.wimderksen.com/?p=733 Downs, A. (1957). An Economic Theory of Political Action in a Democracy. The Journal of Political Economy, 65(2), pp. 135-150. Duineveld, M., Assche, K. van (2012). Here comes de burger: waar o waar zijn de open armen van de staat? In: J. van der Geijden, R. van Dam, R. van Noortwijk, I. Salverda, I. Van Zanten (red.), Van Doe-het-zelf naar Doe-het-samen maatschappij. Experimenteren met burgerinitiatief. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Duyvendak, J.W., Hendriks, F., Niekerk, M. van (2009). City in Sight. Dutch dealings with Urban Change. Amsterdam: Amsterdam Universoty Press. Ebbinghaus, J. (1968). Die Formeln des kategorischen Imperativs und die Ableitung inhaltlich bestimmter Pflichten. Torino: Edizioni di’Filosofia. Eck, M. van (2001). Gemeenten gewogen. Monitor voor het meten van bestuurskracht. Openbaar Bestuur, 11(4), pp. 21-24. Elster, J. (eds.). (1998). Deliberative democracy. Cambridge: Cambridge University Press. Engelen, E.R., Sie Dhian Ho, M. (red.). (2004). De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat. Amsterdam: Amsterdam University Press. Esping-Andersen, G., Gallie, D. (2002). Why We Need a New Welfare State. Oxford: Oxford University Press. Firestone, W.A. (1993). Alternative arguments for generalizing from data as applied to qualitative research. Educational researcher, 22(4), pp. 16-23. Frissen, P.H.A. (2007). De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid. Amsterdam: Van Gennep. Fung, A. (2006). Varieties of Participation in Complex Governance. Public Administration Review, 66, pp. 66-75. Galesloot, H. (2002). Dragers & schragers. Sleutelfiguren in de lokale samenleving. Amsterdam/ Den Haag: Instituut voor Publiek en Politiek / Landelijk Centrum Opbouwwerk. Galesloot, H., Harrewijn, A. (1999). Burgerschap in de rafelrand. Over preventie van armoede en uitsluiting. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek. Gallie, W.B. (1956). Essentially contested concepts. Proceedings of the Aristotelian Society, 56, pp. 167-198. Ghorashi, H. (2014). Multiculturele samenleving in onzekere tijden: Een zoektocht naar voedingsbronnen zonder nationalisme. In: L. Coello, J. Dagevos, C. Huinder, J. van der Leun & A. Odé (red.), Het minderhedenbeleid voorbij: motieven en gevolgen (pp. 41-58). Amsterdam: Amsterdam University Press. Glasner, B.G., Strauss, A.L. (1967). The Discovery of Grounded Theory: Strategies for Qualitative Research. Chicago: Aldine Publishing Company. Graaf, G. de (2013). Discourse and Tractable Morality. In: C. Lütge (eds.), Handbook of the Philosophical Foundations of Business Ethics (pp. 581-602). Springer: Heidelberg. Graaf, L.J. de (2014). Re-U Design. In: F. Hendriks & T.M.F. van de Wijdeven (2014). Samenredzaamheid: over loshouden en meemaken. Tilburg: Tilburgse School voor Politiek en Bestuur. Gray, J. (1995).Liberalism. Minneapolis: University of Minessota Press.
116
-
Grindle, M.S. (2010). Good Governance: The Inflation of an Idea. Working Paper no. 202. Hardvard: Harvard University / Center for International Deveopment. Gunsteren, H.R. van (1992). Eigentijds burgerschap. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Gunsteren, H.R. van (1998). A theory of citizenship: organizing plurality in contemporary democracies. Boulder, Colorado: Westview Press. Gunsteren, H.R. van (2003). Veerkracht. Leiden: Universiteit van Leiden. Habermas, J. (1987). Lifeworld and System: A Critique of Functionalist Reson. Boston: Beacon Press (translated by T. McCarthy originally published in German in 1981). Häikiö, L. (2011). From Innovation to Convention: Legitimate Citizen Participation in LOcal Governance. Local Government Studies, 38(4), pp. 415-435. Hart, L.G., Larson, E.H., Lishner, D.M. (2005). Rural Definitions for Health Policy and Research. American Journal of Public Health, 95(7), pp. 1149-1155. Hazeu, C.A. (2004). Nabije democratie. In: E.R. Engelen & M. Sie Dhian Ho (red.), De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat. Amsterdam: Amsterdam University Press. Hecke, E. Van, Halleux, J.M., Decroly, J.M., Mérene-Schoumaker, B. (2009). Woonkernen en stadsgewesten in een verstedelijkt Belgié. Brussel: Algemene Directie Statisttiek en Economische Informatie. Heijden, J. van der, Mark, L. van der, Meiresonne, A., Zuylen, J. van (2007). Help! Een burgerinitiatief. Den Haag: InAxis, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hendriks, F. (2002). Representatieve politiek in de netwerksamenleving. Problemen en perspectieven. Bestuurskunde, 11(7), pp. 266-278. Hendriks, F. (2006). Vitale democratie. Theorie van democratie in actie. Amsterdam: Amsterdam University Press. Hendriks, F. (2010). Vital democracy. A theory of democracy in action. Oxford: Oxford University Press. Hendriks, F., Drosterij, G. (2012). De zucht naar goed bestuur in de stad. Den Haag: Boom Lemma. Hendriks, F., Graaf, L. de, Wijdeven, T.M.F. van de (2013). Actief burgerschap: Lijnen in de literatuur. Tilburg: Tilburgse School voor Politiek en Bestuur. Hendriks, F., Oude Vrielink, M., Wijdeven, T.M.F. van de (2010). Burgerschap in de doe-democratie. Den Haag: Nicis Institute. Hendriks, F., Wijdeven, T.M.F. van de (red.). (2014). Los houden: overleven met de complexiteit van samenredzaamheid. Den Haag: Platform 31. Hiemstra, J. (2003) Presterende gemeenten. Alphen: Kluwer. Hilkhuijsen, T. (2009). Bewonersparticipatie vanuit de sociale psychologie. Den Haag: Ministerie van VROm Wonen, Wijken en Integratie Programmadirectie Wijken, intern beleidsdocument. Hirsch Ballin, E.M.H. (1987). Regelen op afstand als vereiste van een sociale rechtsstaat. In: M.A.P. Bovens, W. Derksen, Witteveen, W.J. (red.), Rechtsstaat een sturing (pp. 91-104). Zwolle: Jongbloed. Hortulanus, R.P. (2002). Burgerschap en sociaal beleid. In R.P. Hortulanus & J.E.M. Machielse (red.). (2002), Modern burgerschap. Den Haag: Elsevier. Huberts, L. (2005). Integriteit en integritisme in bestuur en samenleving. Wie de schoen past… Amsterdam: Vrije Universiteit. Houwelingen, P., van, Boer, A., Dekker, P. (2014). Burgermacht op eigen kracht. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Huberts, L. (2013). Integrity of Governance. What it is, what we know, what is done, and where to go. Amsterdam: Palgrave Macmillan. Huijs, S. (red.) (2013). Publieke pioniers. Den Haag: Opmeer Drukkerij BV. Hurenkamp, M., Tonkens, E.H. (2008). Wat vinden burgers zelf van burgerschap? Den Haag: Nicis Institute. Hurenkamp, M., Tonkens, E.H., Duyvendak, J.W. (2006). Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Amsterdam/Den Haag: UvA/Nicis Institute. Hutjens, J.M., Buuren, H. van (1992). De gevalsstudie: strategie van kwalitatief onderzoek. Utrecht: Boom. Huygen, A., Marissing, E. van (2013). Ruomte voor zelforganisatie” Implicaties voor gemeenten. Den Haag: Verwey-Jonker Instituut. Jager-Vreugdenhil, M. (2011). Spraakverwarring over participatie. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 20(1), pp. 76-99.
117
-
-
Jansen, H. (2009). Wat heet generaliseren? Op 10 juli 2014 geraadpleegd op: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/KWALON/2009/3/KWALON_2009_014_003_ 003.pdf John, P. (2001). Local governance in Western Europe. Londen: Sage. Jørgensen, B.T., Bozeman, B. (2007). The public value universe: an inventory. Administration and Society, 39(3), pp. 354-381. Jørgensen, B.T., Sørensen, D.L. (2012-2013). Codes of good governance: national or global puvblic values? Public Integrity, 15(1), pp. 71-95. Kaiser, H. (2004). De deugdelijke gemeente. Arnhem: Rijnconsult. Kanne, P., Berg, J. van den, Albeda, H. (2013). Niet iedereen is toe aan de ‘participatiesamenleving’: Handreiking voor een gesegmenteerde doe-democratie-strategie. Den Haag: TNS Nipo. Kaufmann, D., Kraay, A., Mastruzzi, M. (2007). The worldwide governance indicators: Answering the critics. Policy research working paper no. 4149, Washington DC: World Bank. Kenis, A. (2009). Tussen individualisering en globalisering. Lokale gemeenschapsinitiatieven als tegenmacht. Leuven: KU Leuven. Kennedy, J.C. (2009). Bezielende verbanden. Gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Kernaghan, K. (2003). Integrating values into public service: the value statement as centerpiece. Public Administration Review, 63(6), pp. 711-719. Kettl, D.F. (1993). Sharing Power: Public Governance and Private Markets. Washington, DC: Brookings Institution. Kooiker, S., Hoeymans, N. (2014). Burgers en gezondheid: Themarapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Korsten, A. (2010). Deugdelijk bestuur. Heerlen: Arnokorsten.nl Kremer, M., Tonkens, E.H. (2006). Authority, trust, knowledge and the public good in disarray. In: T. Knijn & M. Kremer, Professionals between people and policy (pp. 122-136). Amsterdam: Amsterdam University Press. Kymlicka, W., Norman, W. (1995). Return of the citizen: a survey of recent work on citizenship theory. In R. Beiner (Eds.). (1995). Theorizing citizenship. Albany, NY: State University of New York Press. Kullberg, J. (2006). Investeren in een leefbare woonomgeving. In: Sociaal en Cultureel Planbureau (red.), Investeren in vermogen. Sociaal en cultureel rapport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kunneman, H. (2005). Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen van een kritisch humanisme. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Lans, J. van der (2002). Maatschappelijk middenveld. In: L. Verplanke, R. Engbersen, J.W. Duyvendak, E. Tonkens & K. van Vliet (red.), Open deuren: sleutelwoorden van lokaal beleid. Den Haag: NIZW/ Verwey-Jonker Instituut. Lans, J. van der (2005). Koning burger. Nederland als zelfbedieningszaak. Amsterdam/ Antwerpen: Uitgeverij Augustus. Lans, J. van der (2014). Een wijkgerichte aanpak: het fundament. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Lans, J. van der, Hilhorst, P. (2013). Sociaal doe-het-zelven: De idealen en de politieke praktijk. Den Haag: AtlasContact. Laswell, H.D. (1936). Politics: who gets what when and how. New York: Whittlesey house. LeGrand, J. (2007). The Other Invisible Hand: Delivering Public Services through Choice and Competition. Princeton, NJ: Princeton University Press. Lenders, S., Lauwers, L., Vervloet, D., Kersealaers, E. (2005). Afbakening van het Vlaamse platteland: een statistische analyse. Brussel en Merelbeke: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Land- en Tuinbouw, Afdeling Monitoring en Studie & Centrum voor Landbouweconomie. Lenos, S., Sturm, P., Vis, R. (2006). Burgerparticipatie in gemeenteland. Quick scan van 34 coalitieakkoorden en raadsprogramma’s voor de periode 2006 – 2010. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek. Leonardis, O. (2011). Dividing or combining citizens: The politics of active citizenship in Italy. In: J. Newman & E.H. Tonkens (eds.), Participation, Responsibility and CHoice: Summoning the Active Citizen in Western European Welfare States (pp. 127-146). Amsterdam: Amsterdam University Press.
118
-
Li, B. (2000). What is Rule of Law? Perspectives, 1(5), Geraadpleegd op 2 juni 2014 op: http://www.oycf.org/Perspectives2/5_043000/what_is_rule_of_law.htm Lijphart, A. (1984). Democracies: patterns of Majoritarian & Consensus Government in Twenty-one Contries. New Haven: Yale University Press. Lincoln, Y.S., Guba, E.G. (2000). The only generalization is: there is no generalisation. In: R. Gomm, M. Hammersley & P. Foster (eds.), Case study method (pp. 27-44). London, Thousand Oaks / New Delhi: Sage Publications. Lindahl, H.K., Roermund, G.C.G.L., van (2000). Is er een plaats voor het referendum in de representatieve democratie? Openbaar Bestuur, 10(1), pp. 26-29. Locke, J. (2005). Two Treatises of Government. Cambridge: Cambridge University Press. Marshall, T.H. (1949). Citizenship and social class: and other essays. Cambridge: University Press. Meurs, P.L., Schrijvers, E.K., De Vries, G.H. (red.). (2006). Leren van de praktijk: Gebruik van lokale kennis en ervaring voor beleid. Amsterdam: Amsterdam University Press. Michels, A. (2011). De democratische waarde van burgerparticipatie: interactief bestuur en deliberatieve fora. Bestuurskunde, 20(2), pp. 75-84. Michels, L. (2012). Hoofdzaken van het bestuursrecht. Deventer: Kluwer. Milbrath, L.W. (1965). Political participation. How and why do people get involved in politics? Chicago: Rand McNally. Milbtath, L.W. (1966). Political participation: How and why do people get involved in politics? Chicago: Rand McNally. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009). De Code voor Goed Bestuur. Geraadpleegd op 15 maart 2014 op: http://www.boekel.com/media/865382/brochurecodegoedopenbaarbestuur.pdf Moerkamp, J., Schonewille, J., Selten, T. (2013). Minder mensen, meer initiatief: Bevolkingsdaling en burgerschap. Den Haag: Nationaal Netwerk Bevolkinsdaling. Mooi Straten (2014). Mooi Straten. Geraadpleegd op 24 juni 2014 op: http://www.mooi-straten.nl Montfort, C. van (2006). Goed bestuur tussen publiek en privaat. Den Haag: Algemene Rekenkamer. Montfort, C. van (2008). Besturen van het onbekende. Goed bestuur bij publiek-private arrangementen. Den Haag: Lemma. Muilu, T., Rusanen, J. (2004). Rural definitions and short-term dynamics in rural areas of Finland in 1989. Environment and Planning, 36(8), pp. 1499-1516. Mulgan, G. (2006). The process of social innovation. Innovations, 1(2), pp. 145-162. Müller, Th. (2012). Actief burgerschap in Drentse dorpen. Evaluatie. Rotterdam: SEV. OECD (1994). Creating Rural Indicators for Shaping Territorial Policy. Parijs: OECD. O’Donnell, R. (2004). Social Protection and Social Welfare: Integrating Services, Income Support Systems and Activist Measures. NESC/NESF: Discussion paper, April 16. Olson, M. (1965). The Logic of Collective Action. New York: Schocken. Oosten, W.J. (2005). Ruimte voor een democratische rechtsstaat: geschakelde sturing bij ruimtelijke investeringen. Den Haag: Sociotext Press. Oude Vrielink, M., Verhoeven, I. (2011). Burgerinitiatieven en de bescheiden overheid. Bestuur en Maatschappij, 38(4), pp. 377-387. Oude Vrielink, M., Wijdeven, T.M.F. van de (2008). Met vertrouwen vooruit in de Deventer Wijkaanpak: Over werken vanuit vertrouwen in de buurt (deel 1). Tilburg: Universiteit van Tilburg/ Tilburgse School voor Politiek en Bestuur. Oude Vrielink, M., Wijdeven, T.M.F. van de (2011). Ondersteuning in vieren. Beleid en Maatschappij, 38(4), pp. 438-455. Pathak, P. (2012). From New Labour to New Conservatism: the changing dynamics of citizenship as self-government. Citizenship Studies, 17(1), pp. 61-75. Pattie, C., Johnston, R. (2011). How Big is the Big Society? Parliamentary Affairs, 64(3), pp. 403424. Pattie, C., Seyd, P., Whiteley, P. (2003). Citizenship and civic engagement: attitudes and behaviour in Britain. Political Studies, 51, pp. 443-468. Pattie, C., Seyd, P., Whiteley, P. (2004). Citizenship in Britain. Values, participation and democracy. Cambridge: University Press. Perry, J.L., Graaf, G. De, Wal, Z. van der, Montfort, C. van (2013). Returning to Our Roots: “Good Government” Envolves to “Good Governance”. Public Administration Review, 74(1), pp. 27-28. Ponjee, T. (2009). Bewonersbudgetten in Amsterdam. De verschillen en overeenkomsten in kaart gebracht. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam.
119
-
-
Pitkin, H.F. (1967). The Concept of Representation. Berkeley, Los Angeles: University of California Press. Plessis, V. Du, Beshiri, R., Bollman, R.D., Clemenson, H. (2002). Definitions of “Rural”. Canada: Statistics Canada. Raad van Europa (2008). The strategy for Innovaton and Good Governance at Local Level. Geraadpleegd op 26 juni 2014 op: http://www.coe.int/t/dgap/localdemocracy/strategy_innovation/StrategyBrochure_EN_Oct2009 .pdf Raad voor het Openbaar Bestuur (2012). Loslaten in vertrouwen. Den Haag: Raad voor het Openbaar Bestuur. Rawls, J.A. (1972). A Theory of Justice. Oxford: Oxford University Press. Reverda, A. (2005). De staat, de markt en burgermaatschappij: een korte inleiding. Maastricht: Maastricht University. Rhodes, R.A. (2007). Understanding governance: Ten years on. Organization studies, 28(8), pp. 1243-1264. Robson, C. (2002). Real world research: A resource for social scientists and practitioner-researchers. Malden: John Wiley & Sons. Rosenthal, U., Hart, P. ‘t (1994). Het één is het ander: Case-contaminatie en andere methodologische complicaties in beleidswetenschappelijk onderzoek, Beleidswetenschap, 2, pp. 141-163. Rosenthal, U., Ringeling, A.B., Bovens, M.A.P., Hart, P. ‘t, Twist, M.J.W. van (1996). Openbaar bestuur: Beleid, organisatie en Politiek. Alphem: Tjeenk Willink. Rothstein, B., Teorell, J. (2012). Defining and Measuring Quality of Government. In: S. Holmberg & B. Rothstein, Good Government: The Relevance of Political Sceince (pp. 13-39). Cheltenham, UK: Edward Elgar. Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A. (2008). Methoden en technieken van onderzoek. Nederlandse bewerking Jan Pieter Verckens. Amsterdam: Pearson Prentice Hall Benelux. Saward, M. (1989). The Terms of Democracy. Cambridge: Polity Press. Scalia, A. (1989). The rule of law as law of rules. The Universoty of Chicago Law Review, 56(4), pp. 1175-1188. Schulz, M., Steen, M. van der, Twist, M. van (2012). De koopman als dominee: Sociaal ondernemerschap in het publieke domein. Den Haag: Boom Lemma Uitgeverij. Schönecker, D., Wood, A.W. (2007). Immanuel Kant, Grundlegung zur Metaphysik der Sitten. Ein einführender Kommentar. Paderborn/ Munchen/ Wien/ Zürich: UTB. Uni-Taschenbücher. Siisiäinen, M., Blom, R. (2009). Associational Activeness and Attitudes towards Political Citizenship in Finland from a Comparative Perspective. Journal of Civil Society, 5(3), pp. 265-281. Smaling, A. (2000). Inductieve, analoge en communicatieve generalisatie. In: F. Wester, A. Smaling & L. Mulder (red.), Praktijkgericht kwalitatief onderzoek (pp. 155-172). Bussum: Coutinho. Smaling, A. (2003). Inductive, analogical and communicative generalization. Geraadpleegd op 26 juni 2014 op: www.ualberta.ca/~iiqm/ backissues/2_1/html/smaling.html. Smaling, A. (2009). Participatief onderzoek: een overzicht. KWALON, 14(1), pp. 22-30. Smit, N., Thiel, S. van (2002). De zakelijke overheid: publieke en bedrijfsmatige waarden in publiek-private samenwerking. Bestuurskunde, 11(6), pp. 226-234. Specht, M. (2012). De pragmatiek van burgerparticipatie: Hoe burgers omgaan met complexe vraagstukken omtrent veiligheid, leefbaarheid en stedelijke ontwikkeling in drie Europese steden. Amsterdam: Vrije Universiteit. Staak, M.M.E.C.L. van der (2014). Samen Doen! in Aalburg: De kracht van mensen als sleutel tot succes. In: F. Hendriks & T.M.F. van de Wijdeven (red.), Los houden: overleven met de complexiteit van samenredzaamheid. Den Haag: Platform 31. Stake, R.E. (1995). The art of case study research. Thousand Oaks/ London/ New Delhi: Sage. Steblay, N.M. (1987). Helping Nehavior in Rural and Urban Environments: as Meta-analysis. Psuchological Bulletin, 102, pp. 346-356. Steen, M., Peeters, R., Twist, M. van (2010). De boom en het Rizoom: Overheidssturing in een netwerksamenleving. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Steen, M. van der, Twist, M. van (2008). Op weg naar doe het zelf democratie. Van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie? Den Haag: NSOB. Steenbekkers, A., Vermeij, L. (2013). De dorpenmonitor. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Steenbekkers, A., Simon, C., Veldheer, V. (2006). Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
120
-
Steenbekkers, A., Simon, C., Vermeij, L., Spreeuwers, W. (2008). Het platteland van alle Nederlanders. Hoe Nederlanders het platteland zien en gebruiken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sterk, E., Specht, M., Walraven, G. (red.) (2013). Sociaal ondernemerschap in de participatiesamenleving: van de brave naar de eigenwijze burger. Antwerpen / Apeldoorn: Garant. Steyaert, J., Bodd, J., Linders, L. (2005). Actief burgerschap: het betere trek- en duw-werk rondom publieke dienstverlening. Eindhoven: Fontys Hogescholen. Stokkom, B. van (2008). Mondig tegen elke prijs: het vrije woord als fetisj. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Suillivan, H., Skelcher, C. (2002). Qorking across boundaries. Collaboration in public services. Basingstoke: Palgrave MacMillan. Swanborn, P.G. (1996). Case study’s. Wat, wanneer en hoe? Amsterdam/ Meppel: Boom. Swierstra, T., Tonkens, E.H. (2005). Kiezen als burgerplicht? In: M. Hurenkamp & M. Kremer (red.), Vrijheid verplicht. Over tevredenheid en de grenzen van keuzevrijheid (pp. 207-217). Amsterdam: Van Gennep. Thomassen, J.J.A. (1991). Hedendaagse democratie. Alphen aan den Rijn: Samsom. Tinnemans, W. (2011). Onhandige burgers. Geraadpleegd op 4 april 2014: https://www.google.com/url?q=http://www.binnenlandsbestuur.nl/onhandigeburgers.1007767.lynkx%3FspecialismId%3D147957 Tonkens, E.H. (2002). Zelfredzaamheid. In: L. Verplanke, R. Engbersen, J.W. Duyvendak, A. Sprinkhuizen, E. Tonkens & K. Van Vliet (red.), Open deuren. Sleutelwoordenboek lokaal sociaal beleid. Utrecht: NIZW/ Verwey-Jonker Instituut. Tonkens, E.H. (2003). Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector. Utrecht: NIZW. Tonkens, E.H. (2008). De bal bij de burger. Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme, dynamische samenleving. Amsterdam: Vossiuspers Uva. Tonkens, E.H. (2009). Burgerparticipatie en burgerinitiatief. In: E.H. Tonkens (red.), Tussen onderschatten en ondervragen. Actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk. Amsterdam: Uitgeverij SUN. Tonkens, E.H. (2010). De kwaliteit van burgerparticipatie in de stad: de casus bewonersbudgetten. Bestuurskunde, 4, pp. 34-42. Tonkens, E.H. (2012). Burgers maken hun buurt. Participatie maakt burgers. Den Haag: Platform31. Tonkens, E.H. (2014). Afscheidsrede: vijf misvattingen over de participatiesamenleving. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Tonkens, E.H., Kroese, G. (2009). Bewonersparticipatie via vouchers: democratisch en activerend? Evaluatie van de eerste fase van de extra budgetten voor bewonersinitiatieven(voucherregeling) februari-oktober 2000. Den Haag: Ministerie van Vrom. Tonkens, E.H., Verhoeven, I. (2011). Bewonersinitiatieven: proeftuin voor partnerschap tussen burgers en overheid. Een onderzoek naar bewonersinitiatieven in de Amsterdamse Wijkaanpak. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam / Stichting Actief burgerschap. Tops, P.W., Zouridis, S. (2002). De binnenkant van politiek. Amsterdam: Atlas. Trommel, W.A. (2009). Gulzig bestuur. Amsterdam: Vrije Universiteit. Trubek, D., Zeitlin, J. (eds.). (2003). Governing Work and Welfare in a New Economy: European and American Experiments. Oxford: Oxford University Press. Uitermark, J., Duyvendak, J.W. (2006). Sociale integratie … straataanpak in de praktijk: Essay mensen maken de stad, ruimte maken voor staatsburgerschap. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. UNDP (1997). UNDP and Governance: Experiences and Lessons Learned. Geraadpleegd op 26 juni 2014 op: http://mirror.undp.org/magnet/docs/gov/Lessons1.htm#1.3 Verba, S., Schlozmann, K.L., Brady, H.E. (1995). Voice and equality: civic voluntarism in American politics. Harvard: Harvard University Press. Verbeek, T., Pisman, A., Allaert, G. (2012). Zoveel platteland: van harde afbakening naar flexibele criteria. Gent: Universiteit Gent, Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning. Vereniging voor Nederlandse Gemeenten. (2013). Van eerste overheid naar Eerst de Burger. Den Haag: Vereniging voor Nederlandse Gemeenten. Verhoeven, I. (2004). Veranderend politiek burgerschap en democratie. In: E.R. Engelen & M. Sie Dhian Ho (red.), De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat. Amsterdam: Amsterdam University Press.
121
-
-
Verhoeven, I. (2010). Ruimte geven aan initiatieven van burgers. De actieve burger wil eerder zeggenschap dan mee beslissen. Rooilijn, 10(4), pp. 238-245. Verhoeven, I., Ham, M. (2010). De overheid op zoek naar brave burgers. In: I. Verhoeven & M. Ham (red.), Brave burgers gezocht. De grenzen van de activerende overheid (pp. 9-22). Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep. Vermeij, L., Mollenhorst, G. (2008). Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Vos, H. de (2005). Geld en de rest: Over uitzwerming, teloorgang van de gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid. Sociologische Gids, 50(3), pp. 285-311. Vrooman, C., Noije, L. van, Jonker, J.J., Veldheer, V. (2012). Responsabele burgers, regisserende overheid. In: V. Veldheer, J.J. Jonker, L. van Noije & C. Vrooman (red.), Een beroep op de burger, Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid, sociaal en cultureel rapport 2012. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Wagenaar, H., Specht, M. (2010). Geëngageerd bewonerschap: bewonersparticipatie in drie Europese steden. Den Haag: Nicis Institute. Wageningen University (2013). Burgerinitiatief vraagt om meer betrokkenheid van de overheid. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op: http://www.wageningenur.nl/nl/show/Burgerinitiatief-vraagtom-meer-betrokkenheid-van-de-overheid.htm Wal, Z. van der (2008). Value Solidity. Differences, similarities and conflicts between the organizational values of government and business. Vrije Universiteit: Amsterdam. Walzer, M. (1989). Citizenship. In: T. Ball, J. Farr & R.L. Hanson, Political Innovation and conceptual change (pp. 211-220). Cambridge: Cambridge University Press. Wester, F., Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse. Uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2004). De staat van de democratie: Democratie voorbij de staat. Den Haag: SDU Uitgeverij. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Vertrouwen in de buurt. Den Haag: SDU Uitgeverij. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2012). Vertrouwen in burgers. Amsterdam: Amsterdam University Press. Wijdeven, T.M.F. van de (2012). Doe-democratie: over actief burgerschap in stadswijken. Delft: Eburon. Wijdeven, T.M.F. van de, Graaf, L.J. de (2014). Mooi Straten. In: T.M.F. van de Wijdeven, L.J. de Graaf (red.), Rural alliances. Tilburg: Tilburgse School voor Politiek en Bestuur. Wijdeven, T.M.F. van de, Graaf, L.J. de (2014). Rural alliances. Tilburg: Tilburgse School voor Politiek en Bestuur. Willaert, D. (1999). Stadsvlucht of verstedelijking? Een analyse van migratiebewegingen in België. Planologisch Nieuws, 19(2), pp. 109-126. Win, X. de (1980). Plato Verzameld werk: Gorgias. Den Haag: Uitgeverij Nederlandsche Boekhandel. Winsemius, P., Jager-Vreugdenhil, M., Boonstra, N.G.J. (2004). Democratie en de buurt. In: E.R. Engelen & M. Sie Dhian Ho (red.), De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat. Amsterdam: Amsterdam University Press. Yin, R.K. (1989). Case study research: design and methods. London: Sage Publications. Yin, R.K. (2008). Case study research: design and methods (4th edition). London: Sage. Zijderveld, A.C. (1999). The Waning of the Welfare State: The End of Comprehensive State Succor. New Brunswick / New Jersey: Transaction Publishers. Zouridis, S. (2009). De dynamiek van bestuur en recht: Over de rechtsstaat als bestuurswetenschappelijk fenomeen. Den Haag: Lemma. Zwaard, J., Specht, M. van der (2013). Betrokken bewoners. Betrouwbare overheid. Condities en competenties voor burgerkracht in de buurt. Literatuurstudie voor Kenniswerkplaats Leefbare Wijken Rotterdam. Rotterdam: Kenniswerkplaats Leefbare Wijken.
Aanvullende literatuur ten behoeve van de cases -
Arnoldus, C. (2012). Het Singelpark van Cor Arnoldus. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/cor-arnoldus Belangenorgaan Biest-Houtakker (2008). Website Biest-Houtakker van Belangen Orgaan Biest0Houtakker (dorpsraad). Geraadpleegd op 23 juni 2014 op:
122
-
-
http://kroonappels.com/website-biest-houtakker-van-belangen-orgaan-biest-houtakkerdorpsraad Berg, M. van den (2013). Het Singelpark van Marije van den Berg. Geraadpleegd op 2 juli 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/marije-van-den-berg Biest-Houtakker (2012a). Coöperatie Biest-Houtakker. Geraadpleegd op 2 juni 2014: http://www.biest-houtakker.eu/index.php/dorpsinfo/cooperatie/11-dorpsinfo/cooperatie Biest-Houtakker (2012b). Toekomst BOB bestuur. Op 23 juni 2014 geraaadpleegd op: http://www.biest-houtakker.eu/index.php/bob-nieuws Geboers, H. (2012). Het Singelpark van Herma Geboers. Geraadpleegd op 26 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/herma-geboers Gemeente Amsterdam (2014). Bewonersinitiatieven Amsterdamse Wijkaanpak. Geraadpleegd op 24 juni 2014 op: http://www.bewonersinitiatieven.nl Gemeente Boxtel (2012). Innovatieve Samernwerking SPPiLL-gemeente Boxtel. Geraadpleegd op 27 juni 2012 op: https://www.boxtel.nl/actueel/nieuws/nieuwsbericht/archive/2012/article/innovatievesamenwerking-sppill-gemeente-boxtel-1389.html Groot Driene (2011). Poëzie in de straat. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.grootdriene.nl/uploads/pdfjes/Dichter%20bij%20Groot%20Driene/dichter%20bij%20groot%20drie ne%20klein%20(1).pdf Harmsel, A. ter (2012). Het Singelpark van Aline ter Harmsel. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/aline-ter-harmsel Holthausen, A. (2014). Dorpsgebouw ’t Gebint. Geraadpleegd op 27 juni 2014 op: http://www.vitaalhilvarenbeek.nl/pdf/SVH-mrt-2014.pdf Labruyère, P. (2012). Het Singelpark van Peter Labruyère. Geraadpleegd op 26 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/peter-labruyere Laudy, P. (2012). Het Singelpark van Paul Laudy. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/paul-laudy Leefbaarheidsgroep Gemonde (2014). Wat vooraf ging. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.leefbaarheidsgroepgemonde.nl/over-ons-vervolg Leefbaarheidsgroep Gemonde (2013). Over de leefbaarheidsgroep Gemonde. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op: http://www.leefbaarheidsgroepgemonde.nl/over-ons Levering, E. (2013). Geen stadhuisplannen boven stadsplannen: start het Singelpark nu! Geraadpleegd op 2 juli 2014 op: http://groenlinksleiden.nl/fractie/starthetsingelparknu/ Mooi Straten (2014). Welkom op de site van Mooi Straten. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op: http://www.mooi-straten.nl/organisatie.htm Provincie Noord-Brabant (2014). Leefbare dorpen (IDOP’s). Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.brabant.nl/dossiers/dossiers-op-thema/zorg-en-welzijn/leefbaarheid/leefbaredorpen.aspx Roo, M. de (2012). Het Singelpark van Michelle de Roo. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/michelle-de-roo Singelpark (2014). Over het Singelpark. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/over-het-singelpark Singelpark (2012). Het Singelpark Leiden in ’t kort. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl Singelpark (n.d.). Onstaan van Leiden. Geraadpleegd op 1 juli 2014 op: http://www.singelpark.nl Stadslab Leiden (2014). Leiden Steeds Leuker. Geraadpleegd op 1 juli 2014 op: http://www.stadslableiden.nl Stadslab Leiden (2012). Singelpark. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op: http://www.stadslableiden.nl/projecten/singelpark/ Stekelenburg, L. (2012). Het Singelpark van Laetitia Stekelenburg. Geraadpleegd op 26 juni 2014 op: http://www.singelpark.nl/het-singelpark-van/laetitia-van-stekelenburg Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2014a). ABNI-gegevens. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/anbi-gegevens/ Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2014b). Over SPPiLL. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/over-sppill/ Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2012a). Liemt in Uitvoering. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/liemt-in-uitvoering/ Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2012b). Natuur- en cultuurprojecten. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/natuur-en-cultuurprojecten/
123
-
Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2012c). Bezoekerscentrum Liempde. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/bezoekerscentrum-liempde/ Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2012d). Het Wij gevoel. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/het-wij-gevoel/ Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2012e). Liempde, Gastvrij Hart van het Groene Woud. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/liempde-gastvrij-hart-van-hetgroene-woud/ Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde (2012f). Liempde. Gastvrij hart in het Groene Woud. Geraadpleegd op 23 juni 2014 op: http://www.sppill.nl/wp-content/uploads/flyersept12.pdf Tctubantia (2012). Inwonersaantal nam af in Groot Driene in 2011. Geraadpleegd op 30 juni 2014 op: http://www.grootdriene.nl/index.php?mact=News,cntnt01,detail,0&cntnt01articleid=119&cntnt01returnid=112 Velve-Lindenhof (2014). De geschiedenis van de wijk Velve-Lindenhof. Geraadpleegd op 25 juni 2014 op: http://www.velve-lindenhof.nl/site/de-wijk/
124
Bijlage 1. Topiclijst voor de interviews Tijdens de expertinterviews is ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Dit betekent dat zowel aandacht is besteed aan de voor de lokale overheid gewenste handelingsarrangementen in de plattelandscontext als in de stedelijke context als op een vergelijking van beide. De onderwerpen die in deze interviews steeds aan de orde zijn gekomen, zijn hieronder nader opgesomd. De interviews hadden steeds een semi-gestructureerd karakter. Dit betekent dat niet alleen de onderstaande vragen / topics aan de orde gekomen zijn, maar dat ook doorgevraagd is op het moment dat een expert iets interessants vertelde waarop goed aangehaakt kon worden. 1a. Willen initiatiefnemers uit de stedelijke context voornamelijk binnen hun initiatief alle ruimte van de lokale overheid krijgen om hun eigen koers te varen? 1b. Willen de initiatiefnemers uit de plattelandscontext voornamelijk niet alleen binnen hun initiatief alle ruimte van de lokale overheid krijgen om hun eigen koers te varen, maar daarnaast ook alle ruimte krijgen om binnen andere domeinen zelf initiatieven te ontplooien? 2. Komt het in de praktijk terug dat initiatiefnemers binnen beide contexten van mening zijn dat zij zelf een belangrijke rol hebben in het verkrijgen van voldoende draagvlak voor hun initiatieven onder de rest van de bevolking? Zo ja, is dit slechts een sociaal wenselijk antwoord of maken zij zich hier ook daadwerkelijk hard voor en slagen zij hier ook daadwerkelijk in? 3a. Vinden de initiatiefnemers uit de stedelijke context het voornamelijk een rol voor de lokale overheid om verantwoording af te leggen ten opzichte van de plaatselijke bevolking over de binnen het initiatief gemaakte keuzes? 3b. Vinden initiatiefnemers uit de plattelandscontext het voornamelijk een rol voor zichzelf om verantwoording af te leggen ten opzichte van de plaatselijke bevolking over de binnen het initiatief gemaakte keuzes? 4a. Staan initiatiefnemers in de stedelijke context open voor ‘hulp’ van de lokale overheid (bijv. financieel, juridisch of organisatorisch)? 4b. Staan initiatiefnemers in de plattelandscontext minder open voor ‘hulp’ van de lokale overheid (bijv. financieel, juridisch of organisatorisch)? 5. Komt het in de praktijk terug dat initiatiefnemers binnen beide contexten het zeer belangrijk vinden dat de overheid hen het gevoel geeft dat zij hun participatieve inspanningen waardeert? Meer nog dan dat zij hen bijvoorbeeld helpt om de op voorhand verwachte resultaten ook daadwerkelijk te bereiken? 6. Komt het in de praktijk terug dat initiatiefnemers binnen beide contexten bereid zijn om zelf nog meer taken ook daadwerkelijk op zich te nemen in de uitvoeringsfase? 7. Komt het in de praktijk terug dat het ‘meedoen’ in de uitvoeringsfase door de initiatiefnemers een kostenbesparing oplevert voor de lokale overheid? 8a. Vinden de initiatiefnemers uit de stedelijke context het een belangrijke rol voor de lokale overheid om ook andere ‘financiers’ te benaderen voor hun initiatieven of initiatiefnemers aan te sporen om dit zelf te doen?
125
8b. Vinden de initiatiefnemers uit de plattelandscontext het een belangrijke rol voor de lokale overheid om hun initiatieven (volledig) te financieren? 9a. Hebben initiatiefnemers uit de stedelijke context het gevoel dat zij te maken hebben met teveel onzinnige regels, waardoor zij eigenlijk niet echt de ruimte krijgen om te participeren? 9b. Hebben initiatiefnemers uit de plattelandscontext het gevoel dat zij te maken hebben met teveel onzinnige regels, waardoor zij eigenlijk niet echt de ruimte krijgen om te participeren? 10. Komt het in de praktijk vaak voor dat initiatiefnemers binnen beide contexten het gevoel hebben dat de lokale overheid nog te vaak gemaakte afspraken niet nakomt? 11. Komt het in de praktijk terug dat initiatiefnemers in beide contexten vaak niet weet wat de lokale overheid precies van hen verwacht en wat zij precies van de lokale overheid kunnen verwachten? Zo ja, zou het hier een goede oplossing voor kunnen zijn wanneer de overheid transparanter communiceert ten opzichte van deze initiatiefnemers over de door haar gewenste rolverdeling?
126
Bijlage 2. Caseselectie Tabel 11. Caseselectie
Casus, gemeente 1. Cooperatie Biest-Houtakker, Biest-Houtakker 2. MooiStraten, Straten 3. Liempde 4. Germonde 5. Kulturhus, Berkelland 6. Samen Doen!, Aalburg 7. WatTwest, Tilburg 8. ReU-design, Eindhoven 9. Taal in de Wijk, Almere 10. ViceVersa, Roosendaal 11. Jeugdzorg, Amsterdam 12. Helden in de Wijk, Den Haag 13. Proeftuin Zelfsturing, Peel en Maas 14. Proeftuin Zelfsturing, Amsterdam 15. Deventer Wijkaanpak, Deventer 16. Onze buurt aan zet, Almelo 17. Onze buurt aan zet, Enschede 18. Onze buurt aan zet, 'sHerthogenbosch 19. Onze buurt aan zet, Nijmegen 20. Onze buurt aan zet, Schiedam 21. Multi etnische bewonersparticipatie in de Schilderswijk: schone intenties, teleurstellende ervaringen en wenkende perspectieve, Den Haag 22. Het sloeg in als een Bom: vitaal stadsbestuur en modern burgerschap in een Haagse stadsbuurt, Den Haag 23. Emmen 24. Schouwen- Duivenland 25. Zeist 26. Kanaleneiland, Utrecht 27. Rivierendijk, Deventer 28. Slotermeer, Amsterdam 29. Straatnamen project, Hengelo 30. Buurtmuseum en buurtkamer Velve-Lindenhof, Enschede 31. Singelpark, Leiden 32. Speeltuin Jasmijnstraat, Breda 33. Kindervakantieweek, Breda 34. Initiatief onder de mensen, Breda 35. Initiatief Bachflat barbecue, Venray 36. Initiatief leven doe je samen, Venray 37. Initiatief computerlessen, Venray 38. Initiatief interculturele bijeenkomst, Venray 39. Opfleuren speeltuin, Venray 40. Initiatief Indische buurt, Amsterdam 41. Het Groningse Lokaal Akkoord, Groningen 42. Wat kan Wel kan, 14 wijken in Nederland 43. FC Twente scoort in de wijk, Hengelo
Primair bronmateriaal beschikbaar?
Doedemocratie
Directe leefomgeving?
Sociale en/of politieke domein
Platteland of Stad?
Ja Ja Ja Ja Gedeeltelijk Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Nee Nee Nee Nee
Ja Ja Ja Ja Ja Ja n.v.t. Ja n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Sociale Sociale Sociale Sociale Sociale Sociale n.v.t. Sociale n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Platteland Platteland Platteland Platteland Platteland Platteland n.v.t. Stad n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Gedeeltelijk
Ja
Ja
Sociale
Platteland
Ja
Ja
Ja
Sociale
Stad
Gedeeltelijk Nee Nee
Ja n.v.t. n.v.t.
Ja n.v.t. n.v.t.
Sociale n.v.t. n.v.t.
Stad n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Ja
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Ja
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Ja
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Sociale
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. Stad
Ja Ja Nee Nee
Ja Ja n.v.t. n.v.t.
Ja Ja n.v.t. n.v.t.
Sociale Sociale n.v.t. n.v.t.
Stad Stad n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
127
44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88.
Werk aan de Wijk, Breda Imuls August Allebeplein en Investeren in Mensen, Amsterdam Foyer Colijnstraat, Dordrecht Kolonisten nemen (weer) bezit van hun wijk, Deventer Kwaliteit maken we samen, Breda Buurt op stelten, Utrecht/ Amsterdam Kultuurstraat Wesselerbrink, Enschede Stadsvernieuwing voor doehet-zelvers, Rotterdam Steigereiland, Amsterdam Biz' Boluluyuz, Rotterdam US Dream, Leeuwarden Rustenburg-Oostbroek, Den haag Deventer Schoonfamilie en Straat op Maat, Deventer Het Textielmuseum weeft banden, Tilburg Ruimte om vooruit te komen, Breda/Tilburg Paul Krugerlaan, Den Haag CinecITy in de Schiecentrale, Rotterdam Q4 is van ver gekomen, Venlo Tarwewijk, Rotterdam Lipperkerstraat, Enschede Oud en nieuw combineren, Hengelo Belvedere, Maastricht Vestigingswerken, 'sHertogenbosch Westergasfabriek, Amsterdam De Hutten, Ulft Het Patronaat, Heerlen Welcome into my backyard, Hoogvliet Sportparken, Utrecht Park Preiskhaaf, Arnhem Bergse Haven, Bergen op Zoom Offingaburg, Fewerderadiel Bouw dorpshuis, Koekangerveld Bouw buurthuis NieuwMosco, Hollandscheveld Aanleg Jeu de Boulesbaan, Annerveenachekanaal Nieuwe opbergschuur voor peuterspeelzaak, Pesse 10e Lustrum toneelvereniging Nooitgedacht, Steenbergen Speeltuin Wachtum, Wachtum Vernieuwen garage/berging, aanleg voetbalveldje, Weiteveen Ommetje Witteveen, Witteveen Multifunctionele sport&spel voorziening, Zwartemeer Wandelkaart werkeiland Lelystad-Haven, Lelystad-Haven Alkmaargracht in oude glorie!, Almere-Stedenwijk Opknapbeurt verenigingsgebouw de Bosfluiter, Luttelgeest Verfraaiing groenstrook Blankenhammerweg, Luttelgeest Opknappen buurtpleinte, Urk
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
128
89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99. 100. 101. 102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117. 118. 119. 120. 121. 122. 123. 124. 125. 126. 127. 128. 129.
Opknappen speeltuin Zandplaat en Steenplaat, Zeewolde Herinrichting weitje, Nagele Van kaatsveld naar multicultureel veld, Hidaard Restaurantje podium en entree 'Ons huis', Beesterzwaag Jeu de Boules, Burum Pleatsen nameburtdjes by alde wiken, Drachterscompagnie Renovatie hoenderpak Hallum, Hallum Dorpsboomgaard met kleinveeweide, Hantumhuizen Verbetering zwembad, Hemrik Combinatie evenementen terrein en ijsbaan, Hilaard Multicultureel wijkfeest, Leeuwarden Verfraaiing kern van het dorp, Lioessens Aan- en verbouw MFC de Tysker, Oosterwierum Gemeenschappelijke fruittuin Poppenier, Poppenwier Spelen op het plein van de Trije Doarpen Skoalle, Reduzum Nar een soortenrijke berm met passend bermbeheer, Schingen Renoveren en opwaarderen dorpsplein, Tijnje Meaneweipaad, Wergea Aanleg activiteitenveldje/ijsbaan, Jonkerslan Renovatie sportveld MorraLioessens, Lioessens Opknappen/vernieuwen speeltuin, Warfstermolen Realisatie sportaccomodatie, Wieuwerd Openlichtspel Loil, Loil Samen buitenspelen, Zutphen Compagnie Onversaegt, Bredevoort Varkensstal op een kinderboerderij, Rheden Inrichting creatieve werkplaats Kulturhus De Meent, Afferden JOOP: Jongeren en Ouderen Ontmoetingsplekken, Alteveer/'t Cranevelt Schoolbuurtspeelplaats, Apeldoorn De Ballegoyse Ijsbaan, Balgiy Recreatieve speelvoorziening, Enspijk Groen verrijkt onze wijk, Gendt t Zwols Ni-ja, Groenlo Muziekkoepel, Groessen Het Plein, Kapel-Avezaath Aanpassing natuurbad Rekken, Rekken Hoge Enker feestweek, 't Harde Kijk Op en Neer, Heen en Weer, Teuge Buitenspelen? Natuurlijk, Varssel Houtdreef Klimaatregelen, Varsseveld Natuurbelevingsroute voor
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
129
jong en oud, Apeldoorn 130. Mooie Straat, Arnhem 131. Grofvuilproject, Maars Stee 132. Inrichting speelplek aan de Olgerweg, Middelbert 133. Herinrichting de Bink, Onstwedde 134. Inrichten museum- en expositieruimte, Opende 135. Dorp opfleuren met planten en bloemen, Sellingen 136. Oprichting kindermusicalgroep, ter Appel 137. Moderniseren speeltuin, Termunten 138. Vernieuwing en uitbreiding speeltuin, Westeremden 139. Opknappen binnentuin, Westernieland 140. Herinrichting speeltuin, Oosterwijtwerd 141. Renovatie schoolplein De Tweesprong, NederweertEind 142. UM, een ongekend theatraal avontuur, Sevenum 143. Speelvoorziening Markies de Schenkweg, Nieuwstadt 144. Natuurlijke speelplek, Altweerterheide 145. Schoolproject Peelmuseum, America 146. Os plekske beej ut trapveldje, Boekend 147. Jong en Oud aan het Boulen, Buggenum 148. Herleving historie hengstenassociatie Vooruitgang, Castenray 149. Kleur in Castenray, Castenray 150. Prof. Hentrichpad (natuurpad), Grathem 151. Vernieuwing kermisactiviteiten, Heibloem 152. Uitbreiding Jeu de boulesbanen, Heide 153. Risselt en Dichterbij samen een speeltuin, Horst 154. Herinrichting speelvoorziening Ingbergracht Noord, Ingber 155. Renovatie Leropperhof, Lerop 156. Welkomstbord Leunen, Leunen 157. Zwembadlift, Linne 158. Windmolenfair in kader van Merselose dag van de Wind, Merselo 159. Natuur-ontdek tuin, Nederweert-Eind 160. Vernieuwing speelplaats basisschool Maria Oirlo, Oirlo 161. Verbouwing jongerensoos, Oirlo 162. Aanleg speelweide voor kleine kinderen, Schinnen 163. Plaatsing windwatermolen op avonturenpad, Sevenum 164. Vogelwijkwand, Sevenum 165. Herinnering aan oorlogsveteranen, Velden 166. Respect in de wijk - aanleg trapveldje, Venlo Noord 167. Het park van het hospice van borden voorzien, Weert 168. Speelplaatsplan, Ysselsteyn 169. Dorpservicepunt Gassel, Gas-
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
130
sel 170. Virtueel plein Hoogeloon, Hoogeloon 171. Herbouw Heemschuur, Oploo 172. Verhard voetbalveld met ballenvangers, Wouwse Plantage 173. Tekening herinrichting dorpswijde, De Mortel 174. Kerst Winter Wonder Wandeling, Deurne 175. Kerstverlichting in Straten van Diessen, Diessen 176. Tieners en senioren ontmoeten elkaar, Dommelen 177. Speeltuin Quackelbos, Eersel 178. Herinrichting molen als infomolen De Visscher, Goirle 179. Omvormen landbouwgrond naar natuur, Handel 180. Vernieuwing keuken/toiletten kantine De Peelvruigd, Landhorst 181. Bankjes voor natuurpad, Leenderstrijp 182. Realisatie van een mariakapel, Loosbroek 183. Moerstraten 650, Moerstraten 184. Informatiebord bewoners dorpskernen e.o., Oostelbeers 185. Avonturenpark Graancirckel Oploo, Oploo 186. Uitbreiding en verbouwing foyer buurthuis, Sambeek 187. Bouw nieuw clubgebouw, Someren-Heide 188. Opzet van een kindertuin, Tilburg 189. Ieder draagt zijn steentje bij!, Vlijmen 190. Realisatie van een multifunctionele 'hooiberg', Boerdonk 191. Oprichten werkhroep starterswoningen, Holthees 192. Natuurontwikkeling Odilapeel, Odilapeel 193. BZHOF, Waalwijk 194. Herbegraving nonnen Blokker, Blokker 195. Ontmoeten-voorstellenvieren, Amsterdam 196. Wonen, Integratrie en Jeugd (WIJ), Beverwijk 197. 200 jaar Visbuurt, Den Helder 198. Leef en speel met plezier in het Spoorwegkwartier, Heemstede 199. Van hangplek tot vernieuwd openluchtpodium, Ilpendam 200. Muziekstudio WJN, Niedorp 201. Renovatie multifunctioneel onderkomen, Oterleek 202. Weekmaerkt, Schermerhorn 203. Schoorl krijgt een Ijsbaan, Schoorl 204. Vrienden van het Volkspark, Zaandam Oud-West 205. Natuurlijke recreatie voor jong en oud, Beets 206. Speeltuin de Speelkraam, Purmerend 207. Realisatie activiteitenplek voor jong en oud, Spaarndam 208. Buurtboek met historie van de wijk, Enschede-Velve 209. Vereenvoudigen en verbeteren communicatie, Azelo 210. AED in Ebbenbroek, Ebben-
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
131
broek 211. Plaatsen van borden met boerenerfnamen, Elsenerbroek 212. Buurt in actie Dhaliaplantsoen, Enschede 213. Boerenbruiloft 't Hexel, Hexel 214. Sproeiinstallatie speelweide zwembad De Barg'ns, Kloosterhaar 215. Multifunctionele accommodatie, Lattrop 216. Onderhoudsgroep maatschappelijke dorpsactiviteiten, Luttenberg 217. Vernieuwing school/buurtplein. Markvelde 218. Multifunctioneel centrum De Mare, Noord Deurningen 219. Ouderen bij de tijd in gemoedelijkheid, Rossum 220. Bakhuis/sloothok, Slagharen 221. Informatiehut, Tilligte 222. Oprichten verenigingen, Tuk 223. Renovatie toiletten clubgebouw, Zenderen 224. Het redden van de monumentale kozakkeneik, Delden 225. Spelen met water, Amersfoort-Soesterkwartier 226. Jongeren hang/doe plek, Achterberg 227. Inrichting nieuw jeugdgebouw, Cabauw 228. Dorpsplein Groenekan, Groenekan 229. Leefbaar plein Krooshof, Zijderveld 230. Natuurlijk samenwerken, Bilthoven 231. Educatieve tuin met ravotbos, Middelburg 232. Inrichten permanente tentoonstelling voor maquette, Biervliet 233. Renovatie speeltuin Kindervreugd, Borssele 234. trap en kleuterveldje GrootBreedmede, Dauwendaele 235. Realisatie terras, Lewedorp 236. Herinrichting St. Jansgebied, Middelburg 237. Hoochhglans, Alblasserdam 238. Akkerbloem & Prisma just good friends, Alphen aan den Rijn 239. Groen heel en veilig, Krimpen aan den Ijssel 240. Dorpsaanzicht opknappen, winkelhart laten kloppen, Middelharnis 241. Themanummer dorpskrant, Nieuwe-Tonge 242. Burenboekje, de kunst van het samenleven, Noordwijk 243. Expositie zalmvisserij, OudBeijerland 244. Bardolinogaard, Spijkernisse 245. Licht muziekfestival, Spijkernisse 246. Gedichten op muren, Leiden
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee Nee Nee
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Nee Nee
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
132
Bijlage 3. Voorbeeld codering
133
134
Bijlage 4. Dashboards en overzichtsschema’s van de cases Bij de samenvattende overzichtsschema’s dient opgemerkt te worden dat de groen gemarkeerde handelingsarrangementen door de respondenten gewaardeerd worden, terwijl dit voor de rood gemarkeerde handelingsarrangementen niet het geval is.
Liempde Tabel 12. Dashboard Stichting Promotie Projecten in Leefbaar Liempde Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
De sociale cohesie binnen de dorpsgemeenschap Liempde bevorderen door het versterken van de Leefbaarheidsdriehoek Liempdenaren-VerenigingenOndernemers Het uitdragen van Liempde als Gastvrij Hart van Het Groene Woud
Vaststelling bestuur SPPiLL (2008) Mastervisie van de Ondernemers Vereniging Liempde (2009) Eerste versie van het evenement ‘Op Liemt Gemunt’ (2009) Eerste versie van het evenement ‘Liemt in Licht’ (2010) Eerste versie van het evenement ‘Liemt lopt Uit’ (2010)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: De Ondernemers Vereniging Liempde (OVL) Partners: bestuur SPPiLL (6leden), projectbureau (3 leden), vijf projectgroepen (20 leden), 180 vrijwilligers, Stuurgroep Innovatieve Samenwerking, gemeente Boxtel, lokale ondernemers
Tabel 13. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Liempde: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Monitort of de initiatiefnemers voldoende draagvlak hebben voor hun projecten.
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draag-
135
Initiatiefnemers zelf de kans geeft om ervoor te zorgen dat hun initiatief voldoende draagvlak onder de bevolking geniet en zich hier zelf niet expliciet mee bemoeien. Zich realiseert dat zij er door de niet-actieve burgers op wordt aangekeken op het moment dat de initiatieven niet voldoende draagvlak genieten en daarom tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers op het moment dat zich (hoogstwaarschijnlijk) representativiteitsproblemen (zullen) voordoen.
vlak genieten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus:
Samen met de initiatiefnemers in beeld brengt welke taken door de burgers opgepakt kunnen worden (en welke zij ook daadwerkelijk op willen pakken) en welke taken de gemeente op zich dient te nemen. De initiatiefnemers niet los durft te laten en daardoor hun participatiemogelijkheden inperkt.
Niets doet om het handelingsrendement van burgers ten positieve te beïnvloeden.
Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Samen met de initiatiefnemers in beeld brengt welke taken door de burgers opgepakt kunnen worden (en welke zij ook daadwerkelijk op willen pakken) en welke taken de gemeente op zich dient te nemen.
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28).
Erg veel wethouders en ambtenaren verantwoordelijk heeft gesteld voor domeinen waarop de initiatieven over het algemeen betrekking hebben.
Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Zich realiseert dat een deel van het participatieplezier van burgers is verscholen in het samen met andere burgers (selectieve sociale baten) tot stand brengen van concrete projecten (verwacht handelingsrendement). Zich realiseert dat een deel van het participatieplezier van burgers is verscholen in het concreet kunnen oplossen van maatschappelijke problemen (verwacht handelingsrendement).
Er zorg voor draagt dat de interne gemeentelijke organisatie is toegerust om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de initiatiefnemers – dit betekent op de achtergrond aanwezig zijn en inspringen wanneer de initiatiefnemers aangeven hier behoefte aan te hebben - (dit kan bereikt worden door één ambtenaar verantwoordelijk te stellen voor de contacten met de initiatiefnemers). Burgers de ruimte geeft om te participeren en zich daarom niet steeds beroept op belemmerende, geldende wet- en regelgeving en/of bureaucratische procedures, zonder dat daar een zorgvuldige belangenafweging aan vooraf is gegaan.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus: Onbekend Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn.
136
Onbekend
Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus:
Voornamelijk denkt vanuit kostenmodellen.
Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Meer vanuit verdienmodellen denkt dan van vanuit kostenmodellen. Zich realiseert dat burgers ook zelf in de ten uitvoerlegging van hun initiatief de handen uit de mouwen willen steken, waardoor er minder publieke middelen beschikbaar gesteld hoeven te worden. Zich realiseert dat het overdragen van verantwoordelijkheden en taken aan burgers ervoor zorgt dat de organisatie uiteindelijk zelf ontlast wordt.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer)
Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Belooft een ‘proeftuin’ in te stellen, waardoor initiatiefnemers bij de tenuitvoerlegging van hun projecten niet steeds belemmerd worden door de geldende weten regelgeving. Met de initiatiefnemers heeft afgesproken dat zij een zorgvuldige belangenafweging maakt alvorens zij besluit om de geldende wet- en regelgeving aan de kant te schuiven. Vrij snel terugschiet in een regelreflex, waardoor geen echte ‘proeftuin’ ontstaat. Gemaakte afspraken niet nakomt (zij stelt een ‘proeftuin’ in te stellen, maar gaat hier in de praktijk niet echt toe over).
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk) Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Zich, wanneer naar aanleiding van een zorgvuldige belangenafweging blijkt dat het belangrijk is om de geldende wet- en regelgeving te waarborgen hiervoor inzet. Zich niet zonder dat er een zorgvuldige belangenafweging aan vooraf gaat beroept op de geldende wet- en regelgeving als reden om een initiatief geen doorgang te laten vinden.
Gemaakte afspraken nakomt.
Onbekend
Onbekend
Met de initiatiefnemers heeft afgesproken dat zij een zorgvuldige belangenafweging maakt alvorens zij besluit om de geldende wet- en regelgeving aan de kant te schuiven.
Zich realiseert dat de initiatiefnemers het belangrijk vinden dat zij, wanneer een initiatief in strijd is met geldende wet- en regelgeving, overgaat tot een zorgvuldige belangenafweging waarin wordt onderzocht of in de desbetreffende specifieke situatie hierop een uitzondering gemaakt kan worden.
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk)
Inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten.
Projecten van initiatiefnemers afwijst zonder verantwoording af te leggen over de redenen op basis waarvan zij tot de desbetreffende beslissing is gekomen. Verantwoording aflegt over de redenen op basis waarvan zij zich soms intensiever meent te bemoeien met de projecten van de initiatiefnemers dan zij zelf wensen.
137
Inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten (bijvoorbeeld waar zij wel of niet ondersteuning bij kan bieden). Zich realiseert dat de initiatiefnemers het een belangrijke taak vinden voor zichzelf om verantwoording af te leggen aan de bevolking over de wijze waarop zij met de aan hen ter beschikking gestelde overheidsfinanciën zijn omgegaan. De initiatiefnemers zien hier een minder belangrijke taak voor het overheidsbestuur. Verantwoording aflegt over de keuzes die zij al dan niet ge-
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus: Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers op het moment dat binnen hun initiatief representativiteitsproblemen ontstaan.
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
maakt heeft in het kader van de door de initiatiefnemers geopperde voorstellen. Zich realiseert dat de initiatiefnemers vragen zullen stellen op het moment dat de gemeente in hun ogen bepaalde beslissingen nog niet in voldoende mate verantwoord heeft. Dergelijke vragen moet zij nemen, om de initiatiefnemers niet te frustreren en het gevoel te geven dat zij serieus genomen worden. Tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers op het moment dat binnen hun initiatief representativiteitsproblemen ontstaan. Het accepteert als initiatiefnemers vragen stellen op het moment dat de gemeente in hun ogen bepaalde beslissingen nog niet in voldoende mate verantwoord heeft en beantwoordt de desbetreffende vragen.
Gemonde Tabel 14. Dashboard Leefbaarheidsgroep Gemonde Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
Vergroten van de leefbaarheid in de dorpskern van Gemonde. Motto: “Goed wonen in Gemonde voor jong en oud nu en in de toekomst” (Leefbaarheidsgroep Gemonde, 2013, p. 1).
Oprichting Leefbaarheidsgroep (2008) Organisatie van twee bijeenkomsten voor geïnteresseerde Gemondenaren (2008) Vaststelling van een klankbordgroep (2009) Vaststelling van het uitvoeringsprogramma/ IDOP (2010) Subsidieaanvraag voor het IDOP (2010) Subsidietoekenning voor het IDOP (2011) Uitvoeringsfase van 14 IDOP-projecten (2011-2013) Bedenken en realiseren van nieuwe projecten die niet onder het IDOP vallen (2013 – heden)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: Stichting Leefbaarheidsgroep Gemonde Partners: klankbordgroep, vier werkgroepen, provincie Noord-Brabant, gemeente St. Michielsgestel, particulieren uit Gemonde en de inwoners uit Gemonde
Tabel 15. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Gemonde: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
De initiatiefnemers de ruimte geeft om zelf draagvlak voor hun initiatief te zoeken.
138
De initiatiefnemers zelf de kans geeft om ervoor te zorgen dat hun initiatief voldoende draag-
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
vlak onder de bevolking geniet en zich hier zelf niet expliciet mee bemoeit. Zich realiseert dat zij er door de niet-actieve burgers op wordt aangekeken op het moment dat de initiatieven niet voldoende draagvlak genieten.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus: Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Onbekend
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Afwezig was op het moment dat het er voor de initiatiefnemers écht om ging, namelijk toen de gemeenteraad over hun initiatief moest beslissen. Positief is over de ideeën waar de initiatiefnemers mee komen.
Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus:
Onbekend
Heeft één ambtenaar aangesteld die fungeert als contactpersoon voor alle vragen van de initiatiefnemers. Heeft een contactpersoon in dienst die ook buiten werktijd aanwezig is bij vergaderingen. Heeft een contactpersoon in dienst die de initiatiefnemers binnen de gemeente doorverwijst op het moment dat zij een andere ambtenaar nodig hebben. Heeft een contactpersoon in dienst die in de gaten houdt waar de initiatiefnemers precies mee bezig zijn en inspringt op het moment dat hij/zij denkt een zinvolle bijdrage te kunnen leveren. Er lang over doet voordat zij beslissingen neemt die voor de initiatiefnemers belangrijk zijn.
139
Aanwezig is op het moment dat door de initiatiefnemers informatie wordt verstrekt die essentieel is voor het maken van een zorgvuldige belangenafweging, omdat de initiatiefnemers anders het gevoel hebben dat zij hun participatie niet waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties). Positief is over de ideeën waar de initiatiefnemers mee komen.
Er zorg voor draagt dat de interne gemeentelijke organisatie is toegerust om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de initiatiefnemers – dit betekent op de achtergrond aanwezig zijn en inspringen wanneer de initiatiefnemers aangeven hier behoefte aan te hebben - (dit kan eventueel bereikt worden door één ambtenaar verantwoordelijk te stellen voor de contacten met de initiatiefnemers). Indien mogelijk zo snel mogelijk beslissingen neemt als initiatiefnemers toestemming vragen om een project ten uitvoer te leggen, omdat er anders onnodig vertraging kan ontstaan.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus:
Doet niets om ervoor te zorgen dat de effectiviteit van het initiatief gewaarborgd wordt.
Zich realiseert dat de initiatiefnemers het een belangrijke taak vinden voor zichzelf om de op voorhand vastgestelde doelen te bereiken.
Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn. Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus: Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Over het algemeen steeds geld los “peutert” binnen de gemeentelijke organisatie om de initiatiefnemers financieel te ondersteunen en geeft ingevolge nauwelijks aan dat initiatiefnemers zelf opzoek moeten gaan naar financiële middelen.
Zich realiseert dat de initiatiefnemers het een belangrijke taak vinden voor henzelf om ervoor te zorgen dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden, omdat zij de beschikking hebben over algemene publieke middelen. Niet altijd altijd zelf geld ter beschikking stelt, maar de initiatiefnemers ook aanspoort om naar andere, niet publieke, financiële middelen opzoek te gaan.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
De initiatiefnemers adviseert om een project zo informeel, kleinschalig en tijdelijk mogelijk te houden, om te voorkomen dat bijvoorbeeld het bestemmingsplan gewijzigd zou moeten worden, met alle langdurige procedures die daarbij onvermijdelijk komen kijken.
Expliciet aangeeft welke wettelijke kaders er zijn, zodat de initiatiefnemers een beeld krijgen van hoe ze hun initiatief zo kunnen inrichten dat zij hieraan voldoen.
Onbekend
Onbekend
Initiatieven die in de ogen van de initiatiefnemers “gelijk” zijn, niet zodanig behandelt.
Gelijke gevallen op een gelijke wijze behandelt.
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer) Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk) Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
De initiatiefnemers het gevoel geeft dat zij over de benodigde financiering beschikt, terwijl dit niet het geval is, omdat er nog geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Afwezig is op de momenten die volgens de initiatiefnemers noodzakelijk zijn om een zorgvuldige belangenafweging te kunnen maken.
Onduidelijk is over de vraag wat een gemeentelijke uitspraak of handeling precies waard is in de verschillende fasen van het besluitvormingsproces en ingevolge of er al dan niet sprake is van een officiële toezegging.
140
Op een zorgvuldige wijze alle betrokken belangen afweegt, zodat de initiatiefnemers later in het proces niet onnodig tegen allerlei onvoorziene problemen aanlopen. Aanwezig is op het moment dat door de initiatiefnemers informatie wordt verstrekt die essentieel is voor het maken van een zorgvuldige belangenafweging (bijvoorbeeld op bijeenkomsten waar de plannen gepresenteerd worden). Duidelijk is over de vraag wat een gemeentelijke uitspraak of handeling waard is in de verschillende fasen van het besluitvormingsproces en ingevolge of er al dan niet sprake is van een officiële toezegging.
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk)
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus: Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Geen verantwoording aflegt over de vraag waarom het ene initiatief wël en het andere initiatief geen doorgang mag vinden van haar. Niet frequent verantwoording aflegt ten opzichte van de initiatiefnemers over de beslissingen die zij in het kader van hun initiatieven gemaakt heeft. Laat het afleggen van verantwoording ten opzichte van de plaatselijke bevolking over aan Legt de initiatiefnemers zelf.
Zich realiseert dat er meer van haar verantwoording wordt verwacht op het moment dat er twee soortgelijke initiatieven worden geopperd binnen de gemeentegrenzen en het ene initiatief wel ‘goedgekeurd’ wordt, maar het andere initiatief niet. Verantwoording aflegt ten opzichte van de initiatiefnemers over de beslissingen die zij in het kader van hun initiatieven gemaakt heeft. Zich realiseert dat de initiatiefnemers het een belangrijke taak vinden voor henzelf om verantwoording af te leggen aan de plaatselijke bevolking over hun initiatief en dit daarom aan hen overlaat.
Pas tegenwicht biedt in het kader van representativiteitsproblemen ten opzichte van de initiatiefnemers wanneer zij hier zelf geen oplossing voor (willen) zoeken
Onbekend
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
Biest-Houtakker Tabel 16. Dashboard Coöperatie Biest-Houtakker Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
De leefbaarheid in Biest-Houtakker vergroten, door te zorgen voor voorzieningen die anders voor de individuele inwoners mogelijkerwijs onbereikbaar worden Jong en oud met elkaar verbinden
Oprichting Belangenorgaan Biest-Houtakker (1977) Oprichting Coöperatie Biest-Houtakker (2012) Voorbereiding van een nieuwe accommodatie bij de gymzaal en de verbouwing van de school (2012) Realisatie van de nieuwe gymzaal en de verbouwing van de school (2012- 2014), met actieve inzet van initiatiefnemers en vrijwilligers Realisatie van overige projecten, zoals carnavalsvieringen, ouderenzorgprojecten, informatiebijeenkomsten etc. (2012-heden)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: Het bestuur van de coöperatie Biest-Houtakker Partners: 300 leden van de coöperatie, Belangenorgaan Biest-Houtakker, basisschool St. Antonius (brede school), gemeente Hilvarenbeek en provincie Noord-Brabant
141
Tabel 17. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Biest-Houtakker: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
De initiatiefnemers de ruimte geeft om zelf draagvlak voor hun initiatieven te zoeken. Openstaat voor de verhalen van burgers die vinden dat de initiatiefnemers hun belangen niet (voldoende) waarborgen.
De initiatiefnemers zelf de kans geeft om ervoor te zorgen dat hun initiatief voldoende draagvlak onder de bevolking geniet en zich niet zelf niet expliciet mee bemoeit. Voor de initiatiefnemers inzichtelijk maakt wat de wil van de bevolking precies is, wanneer zij dit onverhoopt niet waarborgen. Zich realiseert dat zij er door de niet-actieve burgers op wordt aangekeken op het moment dat de initiatieven niet voldoende draagvlak genieten.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Burgers in de uitvoeringsfase van hun initiatief weinig participatiemogelijkheden biedt.
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus:
Niets doet om het handelingsrendement van de initiatiefnemers te vergroten.
Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Burgers ook in de uitvoeringsfase van het initiatief participatiemogelijkheden biedt (denk bijvoorbeeld aan het gezamenlijk (gedeeltelijk) slopen van de gymzaal en school).
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)”
Ondersteuning biedt op het moment dat blijkt dat initiatieven niet aan de geldende wet- en regelgeving voldoen, zodat de initiatiefnemers hun initiatief hierop aan kunnen passen.
142
Burgers gezamenlijk in de uitvoeringsfase laat participeren, omdat zij dan sociale contacten opdoen (selectieve sociale gratificaties). Burgers gezamenlijk in de uitvoeringsfase laat participeren, omdat zij voor hun gevoel dan sneller hun voorgenomen doelstellingen bereiken dan wanneer het aan andere partijen wordt overgelaten (verwacht handelingsrendement).
Indien mogelijk het bestemmingsplannen aanpast, zodat de initiatieven toch uitgevoerd kunnen worden. Indien mogelijk beslissingen zo snel mogelijk neemt.
(Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28).
Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Indien mogelijk beslissingen zo snel mogelijk neemt. De overheidsorganisatie afstemt op maatschappelijke ontwikkelingen. Een goede communicatie tussen de raad en het college is hierbij van groots belang.
De overheidsorganisatie afstemt op maatschappelijke ontwikkelingen. Een goede communicatie tussen de raad en het college is hierbij van groots belang.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus:
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen).
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen).
Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn. Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus: Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer)
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een efficiënte begroting. Nauwelijks rekening houdt met het feit dat de participatie van initiatiefnemers en andere participanten in de uitvoeringsfase kostenbesparend kan werken. Rechtsstatelijke dimensie
Moet inzichtelijk maken welke verschillende
Controleert of de initiatiefnemers aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Indien dit geen belangen schaadt de geldende wet- en regelgeving aan de kant schuift waardoor het initiatief dat hiermee in strijd is toch doorgang kan vinden. Samen met de initiatiefnemers in beeld brengt hoe een initiatief dat in strijd is met geldende weten regelgeving (die niet aan de kant geschoven kan worden) zo aangepast kan worden dat zij hieraan wel voldoet. Attendeert de initiatiefnemers op een eventuele vergunningplicht of andere geldende weten regelgeving.
Alvorens zij tot een zorgvuldige belangenafweging overgaat, ook de initiatiefnemers zelf de kans geeft om kritische vragen over hun initiatief te beantwoorden.
Alvorens zij tot een zorgvuldige belangenafweging overgaat, ook de initiatiefnemers zelf de kans geeft om kritische vragen over hun initiatief te beantwoorden.
Onbekend
Onbekend
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk) Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Controleert of de initiatiefnemers aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Indien dit geen belangen schaadt de geldende wet- en regelgeving aan de kant schuift waardoor het initiatief dat hiermee in strijd is toch doorgang kan vinden. Samen met de initiatiefnemers in beeld brengt hoe een initiatief dat in strijd is met geldende wet- en regelgeving (die niet aan de kant geschoven kan worden) zo aangepast kan worden dat zij hieraan wel voldoet.
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een efficiënte begroting. Zich realiseert dat de participatie van initiatiefnemers en andere participanten in de uitvoeringsfase kostenbesparend kan werken.
Alvorens zij besluit om al dan niet van geldende wet- en regelgeving af te wijken alle aanwezige belangen zorgvuldig afweegt.
Niet inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten ver-
143
Alvorens zij besluit om al dan niet van geldende wet- en regelgeving af te wijken alle aanwezige belangen zorgvuldig afweegt. Op basis van een zorgvuldige belangenafweging de beslissing neemt om een initiatief al dan niet te ondersteunen. Inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht.
beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk)
wacht. Niet inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers en andere participanten precies van haar kunnen verwachten. Ten opzichte van de initiatiefnemers verantwoording aflegt over de redenen op basis waarvan zij tot de beslissingen is gekomen die van invloed zijn op hun initiatief. (In de vorm van het College) verantwoording aflegt ten opzichte van de gemeenteraad over de vraag of het initiatief al dan niet geaccepteerd en/of ondersteund dient te worden.
Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten.
Ten opzichte van de initiatiefnemers verantwoording aflegt over de redenen op basis waarvan zij tot de beslissingen is gekomen die van invloed zijn op hun initiatief. (In de vorm van het College) verantwoording aflegt ten opzichte van de gemeenteraad over de vraag of het initiatief al dan niet geaccepteerd en/of ondersteund dient te worden.
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus: Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Onbekend
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
Tegenwicht biedt indien het initiatief niet voldoet aan de algemene wil van de bevolking en in beeld brengt hoe hier eventueel wel aan voldaan zou kunnen worden Tegenwicht biedt indien een initiatief niet uitgevoerd kan worden door strijd met geldende wet- en regelgeving.
Straten Tabel 18. Dashboard Stichting Mooi Straten Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
De Stratense gemeenschap ‘mooier’ en ‘gezelliger’ maken De leefbaarheid in de Buurtschap Straten (in Oirschot) behouden of te verbeteren
Oploopje in het Montfortanenklooster (eind 2011) Keukentafelgesprekken (januari – maart 2012) Oploopje in het Montfortanenklooster (april 2012) Oprichten werkgroepen (april 2012) Realisatie van concrete projecten (april 2012 – heden)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: vier ‘nieuwkomers’ in de Stratense gemeenschap Partners: projectgroep (5 leden), werkgroepen (20 leden), gemeente Oirschot, Streekhuis, SRE, Brabants Landschap en ZLTO.
Tabel 19. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Straten: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
De initiatiefnemers de ruimte geeft om zelf draagvlak voor hun initiatieven te zoeken.
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere
144
De initiatiefnemers de ruimte geeft om zelf draagvlak voor hun initiatieven zoeken.
participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus:
Burgers in de uitvoeringsfase van hun initiatief weinig participatiemogelijkheden biedt, ook wanneer het bijvoorbeeld financieel voordelig zou zijn om dit wel te doen.
Biedt burgers ook in de uitvoeringsfase van het initiatief participatiemogelijkheden.
Niets doet om het handelingsrendement van de initiatiefnemers te vergroten.
Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus:
Onbekend
Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Belemmerende wet- en regelgeving opzijschuift wanneer als gevolg van een zorgvuldige belangenafweging blijkt dat er voor het initiatief veel draagvlak is en geen enkele burger onevenredig in zijn belangen wordt getroffen. Indien een initiatief niet pas binnen de geldende wet- en regelgeving niet meekijkt hoe het initiatief dusdanig aangepast kan worden dat zij hier wel aan voldoet. Erg lang doet over het nemen van beslissingen.
Belemmerende wet- en regelgeving opzijschuift wanneer als gevolg van een zorgvuldige belangenafweging blijkt dat er voor het initiatief veel draagvlak is en geen enkele burger onevenredig in zijn belangen wordt getroffen. Indien belemmerende wet- en regelgeving niet omzeild kan worden, samen met de initiatiefnemers in beeld brengt hoe hieraan, door een eventuele aanpassing van het project, wel voldaan kan worden. Indien mogelijk zo snel mogelijk komt tot beslissingen die van invloed zijn op de initiatiefnemers.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus:
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen).
Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast
145
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen).
en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn. Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus:
Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een efficiënte begroting. Zich nauwelijks realiseert dat de participatie van initiatiefnemers en andere participanten in de uitvoeringsfase kostenbesparend kan werken.
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een efficiënte begroting. Zich realiseert dat burgers ook zelf in de tenuitvoerlegging van hun initiatief de handen uit de mouwen willen steken, waardoor er minder publieke middelen beschikbaar gesteld hoeven te worden.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer) Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk) Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht
Onbekend
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk)
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Controleert of de initiatiefnemers aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Indien dit geen belangen schaadt de geldende wet- en regelgeving aan de kant schuift waardoor het initiatief dat hiermee in strijd is toch doorgang kan vinden. Samen met de initiatiefnemers in beeld brengt hoe een initiatief dat in strijd is met geldende wet- en regelgeving (die niet aan de kant geschoven kan worden) zo aangepast kan worden dat zij hieraan wel voldoet.
In de gaten houdt dat door de initiatiefnemers aan alle wettelijke verplichtingen wordt voldaan. Het niet voldoen aan geldende wet- en regelgeving niet als een reden noemt op basis waarvan een initiatief niet tenuitvoergelegd mag worden als zij nog niet gekeken heeft of hier eventueel een oplossing voor bedacht kan worden. Attendeert initiatiefnemers op een eventuele vergunningplicht of andere geldende wet- en regelgeving.
Onbekend
Onbekend
Zich realiseert dat de initiatiefnemers anders kunnen denken over de waarde van een gelijke behandeling voor gelijke gevallen dan de overheid. De initiatiefnemers verkiezen soms een ongelijke behandeling boven de snelheid waarmee het initiatief ontplooid kan worden
Alvorens zij besluit om al dan niet van geldende wet- en regelgeving af te wijken alle aanwezige belangen zorgvuldig afweegt.
Alvorens zij besluit om al dan niet van geldende wet- en regelgeving af te wijken alle aanwezige belangen zorgvuldig afweegt.
Niet inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Niet inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers en andere participanten precies van haar kunnen verwachten. Geen verantwoording aflegt over de keuzes/ argumenten op basis waarvan zij tot de beslissing is gekomen om de initiatiefnemers al dan niet te ondersteunen.
Geen tegenwicht biedt op de momenten dat de initiatiefne-
146
Inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers en andere participanten precies van haar kunnen verwachten.
Verantwoording aflegt over de keuzes/ argumenten op basis waarvan zij tot de beslissing is gekomen om de initiatiefnemers al dan niet te ondersteunen én realiseert zich dat initiatiefnemers zich tegen deze keuzes kunnen verzetten indien deze verantwoording te lang op zich laat wachten.
Tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers op het
bieden, dus: Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
mers zich niet aan de geldende wet- en regelgeving houden. Geen tegenwicht biedt op het moment dat de initiatiefnemers wel publieke middelen inzetten, maar gelijke gevallen niet op een gelijke wijze behandelen
moment dat blijkt dat zij publieke middelen niet eerlijk over gelijke gevallen verdelen. Tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers op het moment dat blijkt dat zij niet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Tegenwicht biedt ten opzichte van de initiatiefnemers op het moment dat blijkt dat zij niet in voldoende mate oog hebben voor de representativiteit van hun initiatief. Wanneer de initiatiefnemers hier uiteindelijk niets mee doen, mag de overheid besluiten om het initiatief volledig of gedeeltelijk stop te zetten.
Amsterdam Tabel 20. Dashboard Bewonersinitiatieven Amsterdam Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
De betrokkenheid van burgers bij hun buurt vergroten Burgers in sterkere mate de kans geven en stimuleren om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid en sociale cohesie van hun buurt
Krachtwijkenaanpak van het Ministerie van VROM (2008) Beschikbaar stelling van financiële middelen ten behoeve van de krachtwijkenaanpak door het Ministerie van VROM (2008-heden) Start ‘buurtbonnenproject’ in Amsterdam (2009)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: gemeente Amsterdam Partners: Ministerie van VROM, negen Amsterdamse stadsdelen, woningcorporaties, welzijnsorganisaties, bewoners, HvA & UvA, Amsterdams steunpunt wonen
Tabel 21. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Amsterdam: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het
De stadsdelen zelf laat bepalen of zij al dan niet een bepaald doelgroepenbeleid hanteren, waardoor niet alle inwoners het gevoel hebben dat hun participatie gewenst is/ gewaardeerd wordt. Er, indien zij deel uitmaakt van het besluitvormende orgaan, zorg voor draagt dat de initiatieven waaraan ‘buurtbudgetten’ worden toegekend voldoende draagvlak genieten onder de plaatselijke bevolking. Geeft soms een beslissende stem aan de burgers in de vraag of de ‘buurtbudgetten’ al dan niet toegekend dienen te worden.
147
Er zorg voor draagt dat het voor alle inwoners duidelijk is dat iedereen een ‘buurtbudget’ mag aanvragen, zelfs wanneer het doelgroepenbeleid niet specifiek op zijn of haar doelgeroep gericht is. Ervoor zorgt dat de doelstellingen van de initiatieven aansluiten bij de wensen van de samenleving. Dit kan eventueel bereikt worden door bewoners zelf te betrekken bij de toekenning van deze ‘budgetten’.
eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus: Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad
Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus:
Met woningcorporaties kwalitatieve afspraken maakt over het aantal toe te kennen ‘buurtbudgetten’, waardoor de besluitvormingscommissies waar deze woningcorporaties deel van uitmaken ruimhartiger zijn in het toekennen van ‘buurtbudgetten’ dan andere besluitvormingscommissies, waardoor niet alle initiatiefnemers gelijke kansen krijgen om te participeren. Initiatiefnemers soms teveel bemoedert en initiatieven van hen overneemt. Burgers ondersteuning biedt op gebieden waarvan zij zelf vrij weinig kennis van zaken hebben, zodat zij zich bezig kunnen houden met zaken die er in hun ogen écht toe doen. Burgers soms ongeïnteresseerd benadert, waardoor zij het gevoel hebben dat hun participatie niet gewaardeerd wordt.
Professionals de ruimte geeft om per initiatief te bekijken wat precies nodig is en waar zij de initiatiefnemers mee van dienst kan zijn. Er veel ambtenaren verantwoordelijk heeft gesteld voor de domeinen/ taken waar de initiatieven betrekking op hebben, waardoor de initiatiefnemers door de bomen het bos niet meer zien. Ambtenaren niet selecteert op basis van vaardigheden die belangrijk zijn om goed in te kunnen spelen op de verwachtingen van de initiatiefnemers. Welbekende participatieproblemen niet oplost. Niet voldoende ‘meedenkt’ met de initiatiefnemers en dus niet nadenkt waar zij precies behoefte aan hebben. Economische dimensie
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen). Initiatiefnemers bijstuurt op het moment dat zij denkt dat zij op de ingeslagen weg de voorgenomen doelen niet zullen bereiken.
148
Burgers met soortgelijke initiatieven ook soortgelijke participatiemogelijkheden biedt. Zich realiseert dat het bieden van ondersteuning aan initiatiefnemers over kan komen als ‘bemoederen’ en ‘overnemen’, waardoor zij het gevoel hebben dat zij niet de ruimte hebben om te participeren. Welbekende problemen die met participeren samenhangen oplost, zodat burgers gemakkelijker kunnen participeren. Zich realiseert dat de initiatiefnemers overheidsondersteuning op het gebied van financiën, effectief overheidsbestuur en juridische zaken accepteren en zien als een stukje waardering voor hun participatie (selectieve burgerlijke gratificaties). Zich realiseert dat het bieden van ondersteuning aan initiatiefnemers binnen financiële en juridische vraagstukken met zich mee kan brengen dat zij het gevoel hebben op andere zaken sneller concrete resultaten te bereiken (verwacht handelingsrendement). Zich realiseert dat onverschillig overkomende ambtenaren aan initiatiefnemers het gevoel geven dat hun participatie door haar niet gewaardeerd wordt (selectieve burgerlijke gratificaties).
Professionals per initiatief de ruimte biedt om te kijken wat de behoeften van de initiatiefnemers precies zijn, zodat hier zo goed mogelijk bij aangesloten kan worden. Zich realiseert dat het flexibel inspringen op verwachtingen van burgers om een andere interne overheidsorganisatie vraagt, waarin bijvoorbeeld één hiervoor goed opgeleide ambtenaar als contactpersoon ten opzichte van de initiatiefnemers fungeert. Welbekende participatieproblemen oplost.
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen). Initiatiefnemers bijstuurt op het moment dat zij denkt dat zij op de ingeslagen weg de voorgeno-
bereikt zijn.
men doelen niet zullen bereiken.
Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus:
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een efficiënte begroting (niet overnemen).
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een efficiënte begroting (niet overnemen).
Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Rechtsstatelijke dimensie
Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Initiatiefnemers ondersteunt bij het aanvragen van juridische documenten, zoals vergunningen.
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer)
Burgers soms ongeïnteresseerd benadert, waardoor zij het gevoel hebben dat zij onfatsoenlijk behandeld worden.
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk)
Met woningcorporaties kwalitatieve afspraken maakt over het aantal toe te kennen bewonersbudgetten, waardoor de besluitvormingscommissies waar deze woningcorporaties deel van uitmaken ruimhartiger zijn in het toekennen van ‘buurtbudgetten’ dan andere besluitvormingscommissies, waardoor niet alle initiatiefnemers hetzelfde behandeld worden.
Er zorg voor draagt dat initiatiefnemers met soortgelijke ideeën hetzelfde behandeld worden.
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Beslissingen niet altijd weloverwogen neemt, omdat het niet altijd duidelijk is wie binnen de interne organisatie precies de beslissingsmacht heeft.
Beslissingen naar aanleiding van een zorgvuldige belangenafweging weloverwogen neemt. Dit kan alleen wanneer het duidelijk is wie de beslissingsmacht heeft.
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk) Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus:
Initiatiefnemers ondersteunt bij het aanvragen van juridische documenten, zoals vergunningen.
Burgers geïnteresseerd benadert. Gemaakte afspraken nakomt.
Niet inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Niet inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers en andere participanten precies van haar kunnen verwachten. Geen verantwoording aflegt over de keuzes/ argumenten op basis waarvan zij tot de beslissing is gekomen om de initiatiefnemers al dan niet te ondersteunen.
Verantwoording aflegt over de keuzes/ argumenten op basis waarvan zij tot de beslissing is gekomen om de initiatiefnemers al dan niet te ondersteunen.
Tegenwicht biedt op het moment dat zij verwacht dat de door de initiatiefnemers zelf voorgenomen doelen op de ingeslagen weg hoogstwaarschijnlijk niet bereikt zullen
Tegenwicht biedt op het moment dat zij verwacht dat de door de initiatiefnemers zelf voorgenomen doelen op de ingeslagen weg hoogstwaarschijnlijk niet bereikt zullen
Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat
149
Inzichtelijk maakt wat zij precies van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers en andere participanten precies van haar kunnen verwachten.
opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
worden.
worden.
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
Enschede Tabel 22. Dashboard Buurtmuseum en Buurtkamer Velve-Lindenhof Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
De betrokkenheid van burgers bij hun authentieke buurt vergroten, ook wanneer de herstructurering voltooid is. Het gaat hier eigenlijk om het vastleggen van de geschiedenis van de buurt. Burgers in sterkere mate de kans geven en stimuleren om een bijdrage te leveren aan de versterking van de sociale cohesie van hun buurt
Krachtwijkenaanpak van het Ministerie van VROM (2008) Beschikbaar stelling van financiële middelen ten behoeve van de krachtwijkenaanpak door het Ministerie van VROM (2008-heden) Wijkopbouwwerker brengt zes buurtbewoners bij elkaar (2009) Concretisering en nadere uitwerking van de ideeën (2009) Renovatie van de oude slagerij door de woningcorporatie (2010) Overdracht van de oude slagerij aan Stichting MuseumBuurtkamer Velve-Lindenhof (2010) Inrichting van het museum en de buurtkamer (2011) Openstelling van het museum en de buurtkamer (2011) Organisatie van tentoonstellingen en activiteiten (2011heden)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: wijkopbouwwerker gemeente Enschede Partners: zes enthousiaste bewoners, Ministerie van VROM, het Enschedese stadsdeel Oost, Gemeente Enschede, woningcorporatie, wijkraad, plaatselijke kunstenaars, overige buurtbewoners (verzamelaars, vrijetijdskunstenaars etc.)
Tabel 23. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Enschede: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
In de beginfase van het initiatief een niet representatieve groep inwoners aanspreekt, waardoor niet alle inwoners het gevoel hebben dat hun participatie gewenst is/ gewaardeerd wordt. Monitort of de initiatiefnemers voldoende draagvlak hebben voor hun initiatief.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het
150
Er zorg voor draagt dat het voor alle inwoners duidelijk is dat iedereen mag participeren. Ervoor zorgt dat de doelstellingen van de initiatieven aansluiten bij de wensen van de samenleving en dat er dus voldoende draagvlak voor is onder de bevolking.
tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus:
De initiatiefnemers niet los durft te laten en daardoor hun participatiemogelijkheden inperkt. De opbouwwerker bepaalt namelijk namens de gemeente zeer nadrukkelijk de koers van het initiatief en beperkt daardoor de participatiemogelijkheden van de initiatiefnemers (Dit is in de beginfase van het proces). Geen ondersteuning biedt bij taken die de initiatiefnemers en andere participanten zelf goed kunnen oppakken (Dit is later in het proces.). Ondersteunt de initiatiefnemers, zodat projecten sneller opgepakt kunnen worden en eerder resultaten geboekt worden.
Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28).
Ondersteuning biedt in het kader van financiële, juridische en organisatorische vraagstukken op het moment dat de initiaitefnemers hier om vragen.
Burgers de ruimte geeft om zelf de inhoudelijke koers van hun initiatief te bepalen. Geen ondersteuning biedt bij taken die de initiatiefnemers en andere participanten zelf goed kunnen oppakken.
Zich realiseert dat zij, door samen met de initiatiefnemers te kijken of de interne organisatie van het initiatief goed is ingericht en hierover tips te geven ervoor kan zorgen dat de initiatiefnemers sneller maatschappelijke problemen kunnen oplossen en gestelde doelen kunnen bereiken (verwacht handelingsrendement). Zich realiseert dat zij door initiatiefnemers te helpen met financiële en juridisch- organisatorische vraagstukken ervoor kan zorgen dat de initiatiefnemers het gevoel hebben dat hun inspanningen door de lokale overheid gewaardeerd worden (selectieve burgerlijke gratificaties). Zich realiseert dat zij door initiatiefnemers te helpen met financiele en juridisch- organisatorische vraagstukken ervoor kan zorgen dat de initiatiefnemers heb gevoel hebben dat zij zichzelf kunnen inzetten voor zaken die er in hun ogen echt toe doen, waardoor zij eerder het gevoel hebben dat zij concrete resultaten bereiken (verwacht handelingsrendement).
Afwacht tot het moment dat de initiatiefnemers aangeven dat zij ondersteuning nodig hebben en deze dan biedt.
Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid. Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus: Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn.
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen). Initiatiefnemers bijstuurt op het moment dat zij denkt dat zij op de ingeslagen weg de voorgenomen doelen niet zullen bereiken.
151
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen). Initiatiefnemers bijstuurt op het moment dat zij denkt dat zij op de ingeslagen weg de voorgenomen doelen niet zullen bereiken.
Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus:
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen).
Initiatiefnemers ondersteunt bij het opstellen van een effectieve begroting (niet overnemen).
Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Initiatiefnemers ondersteunt bij legitimiteitsvraagstukken, zoals het laten opstellen van statuten door de notaris, het regelen van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het openen van een bankrekening en het dragen van de juridische verantwoordelijkheid voor kunstwerken.
Initiatiefnemers attendeert op de geldende wet- en regelgeving. Initiatiefnemers ondersteunt bij legitimiteitsvraagstukken, zoals het laten opstellen van statuten door de notaris, het regelen van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het openen van een bankrekening en het dragen van de juridische verantwoordelijkheid voor kunstwerken.
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer)
Onbekend
Onbekend
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk)
Onbekend
Onbekend
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Onbekend Onbekend
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk)
Niet inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Niet inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten.
Geen verantwoording aflegt ten opzichte van de initiatiefnemers over de keuzes die zij in het kader van hun initiatief heeft gemaakt.
Inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten. Verantwoording aflegt ten opzichte van de initiatiefnemers over de keuzes die zij in het kader van hun initiatief heeft gemaakt.
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus: Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Onbekend
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht mis-
152
Onbekend
bruikt of dreigt te misbruiken.
Hengelo Tabel 24. Dashboard Straatnamenproject Hengelo Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
Het bevorderen van bewonersactiviteiten op het gebied van cultuur.
De eerste bijeenkomst in het kader van een ‘Kansencafé’ (2010) Vaststelling van een projectgroep bestaande uit drie bewoners (2010) De tweede bijeenkomst in het kader van een ‘Kansencafé’, omdat er niets van de grond leek te komen (november 2010) Het besluit om vier concrete projecten op te pakken, namelijk: huiskamerbijeenkomsten, een lezing over alle schrijvers door buurtbewoners zelf, de aanleg van een ‘Kneppelhoutpad’ en het maken van een boek over de schrijvers van Groot Driene (november 2010) Het ontstaan en uitvoeren van nieuwe initiatieven (november 2010 – 2012)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: de medewerker wijkopbouw van de gemeente en de wijkcoördinator van de woningbouwvereniging Partners: plaatselijke burgers, plaatselijke bedrijven, professionele tekstschrijver, professionele designer
Tabel 25. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Hengelo: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
In de beginfase van het initiatief een niet representatieve groep inwoners aanspreekt, waardoor niet alle inwoners het gevoel hebben dat hun participatie gewenst is / gewaardeerd wordt. Monitort of het initiatief voldoende draagvlak heeft.
Zich tijdelijk terugtrekt uit het proces rondom het initiatief, zodat de initiatiefnemers zelf de inhoudelijke koers kunnen en moeten bepalen.
Er zorg voor draagt dat het voor alle inwoners duidelijk is dat iedereen mag participeren. Monitort of het initiatief voldoende draagvlak heeft. Zich realiseert dat indien zij een project niet gefinancierd heeft initiatiefnemers van mening zijn dat zij zich ook niet mag ‘bemoeien’ met de representativiteit van hun project.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of
153
Zich tijdelijk terugtrekt uit het proces rondom het initiatief, zodat de initiatiefnemers zelf de inhoudelijke koers kunnen en moeten bepalen.
Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus: Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Inspringt op de behoeften van de initiatiefnemers en andere participanten (o.a. het aanstellen van een professionele tekstschrijver), zodat zij zich met zaken bezig kunnen houden met taken die zij écht belangrijk vinden.
Inspringt op de behoeften van de initiatiefnemers en andere participanten (o.a. het aanstellen van een professionele tekstschrijver), zodat zij sneller resultaten bereiken.
Inspringt op de behoeften van de initiatiefnemers en andere participanten (o.a. het aanstellen van een professionele tekstschrijver), zodat zij zich bezig kunnen houden met taken die zij écht belangrijk vinden. Wanneer initiatiefnemers dit niet doen, terwijl zij dit wel belangrijk vindt, waarborgen dat ook andere burgers de kans krijgen om mee te denken en mee te doen binnen verschillende deelprojecten.
Inspringt op de behoeften van de initiatiefnemers en andere participanten (o.a. het aanstellen van een professionele tekstschrijver), zodat zij sneller resultaten bereiken.
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28).
Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Afwacht tot het moment dat de initiatiefnemers en andere participanten zelf aangeven dat zij ondersteuning nodig hebben. Wordt gekenmerkt door veel personele wisselingen, waardoor niet altijd even goed kan worden voldaan aan de wensen van de initiatiefnemers.
Afwacht tot het moment dat de initiatiefnemers en andere participanten zelf aangeven dat zij ondersteuning nodig hebben. Haar interne organisatie op een dusdanige manier inricht dat goed kan worden aangesloten bij de wensen van de initiatiefnemers.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus: Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn.
Niet goed heeft nagedacht of de voorwaarden die aan het verkrijgen van publieke middelen verbonden worden ook daadwerkelijk uitvoerbaar zijn.
154
Goed nadenkt over de vraag of de voorwaarden die aan het verkrijgen van publieke middelen verbonden worden ook daadwerkelijk uitvoerbaar zijn. Zich realiseert dat indien zij een project niet gefinancierd heeft initiatiefnemers van mening zijn dat zij zich ook niet mag ‘bemoeien’ met de effectiviteit van hun project.
Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus: Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Het accepteert dat initiatiefnemers soms voor een minder efficiënte oplossing kiezen dan zij wellicht zelf voor ogen had. Niet per definitie alle (deel)projecten van de initiatiefnemers (volledig) financiert.
Het accepteert dat initiatiefnemers soms voor een minder efficiënte oplossing kiezen dan zij wellicht zelf voor ogen had. Niet per definitie alle (deel)projecten van de initiatiefnemers (volledig) financiert. Zich realiseert dat indien zij een project niet gefinancierd heeft initiatiefnemers van mening zijn dat zij zich ook niet mag ‘bemoeien’ met de efficiëntie van hun project.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem). Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer) Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Onbekend
Gemaakte afspraken niet altijd nakomt. Hierbij kan gedacht worden aan afspraken over de financiële ondersteuning van de initiatiefnemers. Dit is in deze casus namelijk minimaal drie keer verkeerd gegaan.
Onbekend
Gemaakte afspraken nakomt.
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk)
Onbekend
Onbekend
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Onbekend
Onbekend
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk) Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus:
Niet inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Niet inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten.
Onbekend
Geen tegenwicht biedt op het moment dat publieke middelen niet worden verkwist, ook als zij zelf iets anders voor ogen had dan de initiatiefnemers.
Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat
155
Inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten.
Onbekend
Geen tegenwicht biedt op het moment dat publieke middelen niet worden verkwist, ook als zij zelf iets anders voor ogen had dan de initiatiefnemers.
opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen. Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
Tegenwicht biedt op het moment dat publieke middelen worden ‘verkwist’.
Eindhoven Tabel 26. Dashboard Re-U Works (De Graaf, 2014, p. 62) Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
Vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ervaring laten opdoen en uit hun isolement halen. De ondernemer weet naast de allochtone vrouwen een grote groep vrijwilligers en diverse (maatschappelijke) instellingen aan haar initiatief te binden. Producten krijgen een tweede leven door middel van een nieuw design en worden als nieuw product verkocht.
Start van Re-U; naaiatelier geopend (2006) Design wordt een belangrijk thema in het Eindhovense collegeprogramma (2008/2009) Mildred Montpellier ondersteunt de vrouwen op sociaalpsychologisch vlak (2010) Het contact met instellingen intensiveert. Tevens worden er steeds meer vrijwilligers actief (2010) De nationale politieke agenda rondom (re)integratie verandert vrij abrupt (2010) Veel twijfel over voortbestaan ReU (2012) Het naaiatelier (Re-U Works) wordt gesloten (2013) en Re-U Design gaat verder onder de naam Aarde en Co (2014)
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: Wieteke Brocken Partners: allochtone vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, diverse maatschappelijke instellingen in Eindhoven (waaronder Lumensgroep, Vrijwilligerspunt Eindhoven, Leger des Heils), diverse vrijwilligers uit Eindhoven die enkele uren per week de vrouwen ondersteunen in het naaiatelier, compagnon die vanaf 2010 de vrouwen nog meer op sociaal psychologisch vlak ging begeleiden, gemeente Eindhoven
Tabel 27. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Eindhoven: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaatselijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het
Niet van belang
Niet van belang
Het gaat hier om een initiatief dat zich richt op één specifieke doelgroep van burgers (allochtone vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt) die veel problemen hebben die opgelost moeten zorgen, zo luidt de algemene overtuiging binnen Eindhoven. Binnen de gemeente is geld beschikbaar om dit probleem op te lossen. Dat binnen dit specifieke initiatief alleen deze vrouwen participeren is daarom logisch.
Het gaat hier om een initiatief dat zich richt op één specifieke doelgroep van burgers (allochtone vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt) die veel problemen hebben die opgelost moeten zorgen, zo luidt de algemene overtuiging binnen Eindhoven. Binnen de gemeente is geld beschikbaar om dit probleem op te lossen. Dat binnen dit specifieke initiatief alleen deze vrouwen participeren is daarom logisch.
Er was ook voldoende politiek draagvlak voor een dergelijk samenwerkingsverband nu de zorg voor re-integratietrajecten expliciet was opgenomen in het collegeprogramma, zo redeneert het gemeentebestuur.
Er was ook voldoende politiek draagvlak voor een dergelijk samenwerkingsverband nu de zorg voor re-integratietrajecten expliciet was opgenomen in het collegeprogramma, zo redeneert het gemeentebestuur.
156
eerste (Pitkin, 1967). participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus:
Biedt dus:
burgers
Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samen-redzaamheid.
Welbekende problemen die participatiemogelijkheden beperken niet oplost. Kleine initiatieven niet de kans geeft om hun ideeën ten uitvoer te leggen, omdat zij alleen kijkt naar grote maatschappelijke partners.
Soortgelijke initiatieven niet met elkaar verbindt, waardoor de initiatiefnemers geen kennis maken met burgers die op dezelfde wijze als zij in het leven staan. Soortgelijke initiatieven niet met elkaar verbindt, terwijl dit ervoor kan zorgen dat de gewenste doelstellingen gemakkelijker bereikt worden. Kleine initiatieven niet financieel ondersteunt terwijl zij dit wel doet bij grote initiatieven, waardoor initiatiefnemers het gevoel hebben dat hun participatie niet gewaardeerd wordt.
Erg veel wethouders en ambtenaren verantwoordelijk heeft gesteld voor domeinen waarop de initiatieven over het algemeen betrekking hebben. Maakt een ‘zwart- wit’ onderscheid tussen publieke en private doelstellingen/ organisaties. Voorbij gaat aan het potentiële leervermogen dat uit ervaringen met eerdere initiatieven opgedaan kan worden. Initiatiefnemers over het algemeen enkel financieel ondersteunt, terwijl zij zelf bijvoorbeeld aangeven behoefte te hebben aan kennis of contacten.
Welbekende problemen die participatiemogelijkheden beperken oplost, zodat initiatiefnemers en andere participanten gemakkelijker kunnen participeren. Ook kleine initiatieven de kans geeft om hun ideeën ten uitvoer te leggen en ingevolge niet alleen kijkt naar grote maatschappelijke partners. Soortgelijke initiatieven met elkaar verbindt, waardoor de initiatiefnemers kennis maken met burgers die op dezelfde wijze als zij in het leven staan (selectieve sociale gratificaties). Soortgelijke initiatieven met elkaar verbindt, omdat dit ervoor kan zorgen dat de gewenste doelstellingen gemakkelijker bereikt worden (verwacht handelingsrendement). Kleine initiatieven financieel ondersteunt, zodat de initiatiefnemers het gevoel hebben dat hun participatie gewaardeerd wordt (selectieve burgerlijke gratificaties).
Zich realiseert dat het flexibel inspringen op verwachtingen van burgers om een andere interne overheidsorganisatie vraagt, waarin bijvoorbeeld één hiervoor goed opgeleide ambtenaar als contactpersoon ten opzichte van de initiatiefnemers fungeert. Zich realiseert dat het onderscheid tussen publieke en private doelstellingen/ organisaties minder ‘zwart- wit’ is dan vaak gedacht wordt. Inspeelt op de ervaringen die door initiatiefnemers worden opgedaan, zodat zij hier in de toekomst van kan leren. Initiatiefnemers ook op andere wijzen dan enkel financieel ondersteunt als zij aangeven hier behoefte aan te hebben.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus:
Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn.
Initiatiefnemers bijstuurt op het moment dat zij denkt dat zij op de ingeslagen weg de voorgenomen doelen niet zullen bereiken. Initiatiefnemers niet wijst op welbekende financiële problemen, naar aanleiding waarvan de initiatieven uiteindelijk geen stand houden.
157
Initiatiefnemers bijstuurt op het moment dat zij denkt dat zij op de ingeslagen weg de voorgenomen doelen niet zullen bereiken. Initiatiefnemers wijst op welbekende financiële problemen, zodat zij kunnen voorkomen dat hun initiatief hierdoor geen stand houdt.
Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus: Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Indien zij financiële ondersteuning biedt, niet kijkt of ook andere partijen hierin zouden kunnen en willen voorzien. Denkt dat zij initiatiefnemers enkel kan ondersteunen door middel van financiële bijdragen, terwijl ook kennis en contacten de initiatiefnemers verder kunnen helpen.
Alvorens zij financiële ondersteuning biedt, in beeld brengt of ook andere partijen hierin zouden kunnen en willen voorzien. Niet altijd ervan uit gaat dat zij initiatiefnemers alleen kan ondersteunen door middel van financiële bijdragen, maar bijvoorbeeld ook door het beschikbaar stellen van kennis en contacten.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem). Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer)
Onbekend
Kleine initiatieven niet financieel ondersteunt terwijl zij dit wel doet bij grote initiatieven, waardoor initiatiefnemers het gevoel hebben dat zij onfatsoenlijk en oneerlijk behandeld worden.
Onbekend
Ervoor zorgt dat de financiële middelen terecht komen bij degenen die ook daadwerkelijk het werk verrichten. Dit betekent dat soms meer geïnvesteerd moet worden in kleine initiatieven dan in grote bedrijven die vervolgens gebruik maken van het werk van die kleine initiatieven.
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk) Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant) Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verant-
Niet zorgvuldig in beeld brengt of een initiatief alleen private doelstellingen nastreeft of ook publieke doelstellingen. Alvorens zij financiële middelen verstrekt niet zorgvuldig in beeld brengt welke partijen precies welk aandeel hebben in het oplossen van het maatschappelijk probleem waarvoor de desbetreffende middelen verstrekt worden.
Zorgvuldig in beeld brengt of een initiatief alleen private doelstellingen nastreeft of ook publieke doelstellingen. Soms zijn er namelijk initiatieven die in eerste instantie zeer commercieel lijken te zijn, maar in realiteit publieke doeleinden proberen te behartigen. Alvorens zij financiële middelen verstrekt, zorgvuldig in beeld brengt welke partijen precies welk aandeel hebben in het oplossen van het maatschappelijk probleem waarvoor de desbetreffende middelen verstrekt wordt. Vervolgens beloont zij alle partners evenredig voor de inspanningen die zij geleverd hebben.
Niet inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen.
Inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen.
Onbekend
Onbekend
158
woordelijk) Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus:
In deze casus geen tegenwicht heeft hoeven te bieden, omdat de initiatiefneemster zich hield aan de afspraken die aan de verkregen financiële middelen verbonden waren.
Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Tegenwicht op het moment dat de initiatiefnemers financiële middelen krijgen, maar zich niet aan de afspraken houden op basis waarvan zij deze middelen hebben verkregen.
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
Leiden Tabel 28. Dashboard Singelparkproject Basisidee (oogmerken)
Ontwikkeling (mijlpalen)
Het creëren van het langste, mooiste en spannendste Singelpark van Nederland
Idee van één van de initiatiefnemers van Stadslab leiden om een oud plan nieuw leven in de blazen Enthousiasme over het plan bij de verantwoordelijke ambtenaren Enthousiasme over het plan bij het college van Burgemeester en Wethouders Oprichting projectgroep Singelpark onder Stadslab Leiden Besluit dat het college van Burgemeester en Wethouders 9,3 miljoen euro beschikbaar stelt voor de realisatie van dit plan Ontwerpwedstrijd om tot een unieke indeling van het Singelpark te komen dat uitmondt in een advies aan het college van Burgemeester en Wethouders voor een vervolgopdracht College van Burgemeester en Wethouders legt de geopperde plannen voor aan de burgers alvorens zij besluit over de vervolgopdracht College van Burgemeester en Wethouders besluit over de vervolgopdracht Vereniging Vrienden van het Singelpark is opgericht om het plan daadwerkelijk uit te voeren
Betrokken actoren
Initiatiefnemer: Stadslab Leiden Partners: Gemeente Leiden, projectgroep Singelpark, Vereniging Vrienden van het Singelpark, (inter-) nationale ontwerpbureaus, plaatselijke inwoners
Tabel 29. De criteria voor goed lokaal overheidsbestuur in Leiden: een samenvattend overzichtsschema Conceptualisering en operationalisering
Feitelijk overheidsoptreden (‘sein’)
Gewenst overheidsoptreden volgens de respondenten (‘sollen’)
Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Uit de casus komt naar voren dat de lokale overheid:
Uit de casus komt naar voren dat de respondenten van een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt verwachten dat zij:
Democratische dimensie Bevordert de representativiteit van het overheidsbestuur, dus:
Houdt in de gaten of en bevordert indien nodig dat representanten (lees: initiatiefnemers en andere participanten) een adequate afspiegeling vormen van de plaat-
De initiatiefnemers de ruimte geeft om zelf draagvlak voor hun initiatieven te zoeken. Monitort of de initiatieven voldoende draagvlak genieten.
159
De initiatiefnemers de ruimte geeft om zelf draagvlak voor hun initiatieven te zoeken. Monitort of de initiatieven voldoende draagvlak genieten.
selijke bevolking en/of Houdt in de gaten houdt of en bevordert indien nodig bevordert dat de uiteindelijk te nemen beslissingen een goede afspiegeling vormen van de (algemene) wil van de bevolking en dus draagvlak genieten.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het tweede punt van groter belang is dan het eerste (Pitkin, 1967). Biedt dus:
burgers
participatiemogelijkheden,
Biedt burgers mogelijkheden tot meebeslissen en/of Biedt burgers mogelijkheden tot meedoen
Geeft burgers het gevoel dat hun participatie handelingsrendement oplevert, dus: Zorgt ervoor dat burgers het gevoel hebben dat hun participatie de doelen die zij op voorhand gesteld hadden bereikt hebben. Een overheid die goed lokaal bestuur ten uitvoer legt:
Gesprekken tussen haar ambtenaren en initiatiefnemers plant op woensdagochtenden van 9.00 uur tot 11.00 uur.
Geeft burgers het gevoel dat zij het handelingsrendement dat zij voor hun participatie verwachtten ook daadwerkelijk bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve materiële gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve sociale gratificaties bereikt hebben en/of Geeft burgers het gevoel dat zij naar aanleiding van hun participatie selectieve burgerlijke gratificaties bereikt hebben.
Speelt veerkrachtig en vitaal in op veranderingen in de samenleving, dus: Heeft het vermogen om “onder druk overeind te blijven en bij verdeeldheid voldoende samenhang te behouden (E Pluribus Unum)” (Hendriks & Drosterij, 2012, p. 28). Met andere woorden: het vraagt om een zekere mate van flexibiliteit van het overheidsbestuur om inzicht te hebben in en aan te haken bij maatschappelijke veranderingen. In termen van Hendriks & Drosterij gaat het daarbij om componenten zoals: zelfregulerend vermogen, weerbaarheid, adaptiviteit en samenredzaamheid.
In de beginfase erg veel praat en weinig ruimte laat aan initiatiefnemers om de handen uit de mouwen te steken. Met veel geduld verantwoording aflegt op het moment dat zij een wens van de initiatiefnemers niet kan inwilligen, waardoor zij zich gewaardeerd/ gerespecteerd voelen.
Er zorg voor draagt dat gesprekken met initiatiefnemers en actieve burgers over bijvoorbeeld de uitvoering van een initiatief niet altijd alleen maar onder werktijden plaatsvinden, omdat veel burgers hier door hun werk dan niet aan deel kunnen nemen.
Erg veel wethouders en ambtenaren verantwoordelijk heeft gesteld voor domeinen waarop de initiatieven over het algemeen betrekking hebben. Erg lang doet over de besluitvorming, omdat veel wethouders en ambtenaren hiervoor verantwoordelijk zijn. De initiatieven helemaal dichttimmert alvorens tot de uitvoering ervan overgegaan mag worden. Erbij aansluit op het moment dat de initiatiefnemers komen met goede ideeën waar de lokale overheid zelf nog niet op was gekomen, ook als het vormen van dergelijke ideeën eigenlijk geen taak is van de initiatiefnemers, maar van haarzelf.
160
Zich realiseert dat teveel praten en weinig concrete acties initiatiefnemers het gevoel geeft dat zij nauwelijks iets of zelfs niets bereiken (verwacht handelingsrendement). Zich realiseert dat teveel praten en weinig concrete acties initiatiefnemers het gevoel geven dat de lokale overheid hun inspanningen niet waardeert (selectieve burgerlijke gratificaties). Met veel geduld verantwoording aflegt op het moment dat zij een wens van de initiatiefnemers niet kan inwilligen, waardoor zij zich gewaardeerd/ gerespecteerd voelen.
Zich realiseert dat het flexibel inspringen op verwachtingen van burgers om een andere interne overheidsorganisatie vraagt, waarin bijvoorbeeld één hiervoor goed opgeleide ambtenaar als contactpersoon ten opzichte van de initiatiefnemers fungeert. Zo snel als mogelijk beslissingen neemt, zodat de positieve energie van initiatiefnemers niet verloren gaat. Initiatieven niet helemaal politiek dichttimmert alvorens tot de uitvoering ervan overgegaan mag worden. Erbij aansluit op het moment dat de initiatiefnemers komen met goede ideeën waar de lokale overheid zelf nog niet op was gekomen, ook als het vormen van dergelijke ideeën eigenlijk geen taak is van de initiatiefnemers, maar van haarzelf.
Economische dimensie Handelt effectief (doeltreffend) en bewaakt de effectiviteit van het overheidsbestuur, dus: Stelt op voorhand de te bereiken doelen vast en constateert achteraf dat ze inderdaad bereikt zijn. Handelt efficiënt (doelmatig) en bewaakt de efficiëntie van het overheidsbestuur, dus: Zorgt ervoor dat de doelen met de inzet van zo min mogelijk middelen bereikt worden.
Monitort of initiatiefnemers zich bezighouden met de effectiviteit van hun initiatief, bijvoorbeeld door andere burgers te vragen of zij nog problemen zien die op voorhand opgelost kunnen worden.
Indien zij financiële ondersteuning biedt, niet kijkt of ook andere partijen hierin zouden kunnen en willen voorzien. Monitort of initiatiefnemers zich bezighouden met de efficiëntie van hun initiatief, bijvoorbeeld door andere burgers te vragen of zij nog problemen zien die goedkoper opgelost kunnen worden.
Monitort of initiatiefnemers zich bezighouden met de effectiviteit van hun initiatief, bijvoorbeeld door andere burgers te vragen of zij nog problemen zien die op voorhand opgelost kunnen worden.
Alvorens zij financiële ondersteuning biedt, in beeld brengt of ook andere partijen hierin zouden kunnen en willen voorzien. Monitort of initiatiefnemers zich bezighouden met de efficiëntie van hun initiatief, bijvoorbeeld door andere burgers te vragen of zij nog problemen zien die goedkoper opgelost kunnen worden.
Rechtsstatelijke dimensie Mag geen gebruik maken van haar staatsmacht zonder dat daar een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt én zorgt ervoor dat ook andere actoren zich aan de voor hen geldende wet- en regelgeving houden (legitiem).
Houdt zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (legitiem, integer, eerlijk, zorgvuldig, transparant en verantwoordelijk)
Monitort of de plannen van de initiatiefnemers binnen de geldende wet- en regelgeving passen.
Monitort of de plannen van de initiatiefnemers binnen de geldende wet- en regelgeving passen.
Moet handelen in overeenstemming met de normen en waarden die op dat moment in de samenleving centraal staan (integer)
Onbekend
Onbekend
Behandelt gelijke gevallen op een gelijke wijze (eerlijk)
Onbekend
Onbekend
Weegt belangen zorgvuldig af alvorens zij tot het nemen van een beslissing over gaat (zorgvuldig)
Moet inzichtelijk maken welke verschillende beleidsopties mogelijk waren (transparant)
Alvorens zij besluit om het initiatief al dan niet te ondersteunen tot een zorgvuldige belangenafweging overgaat. Erg veel wethouders en ambtenaren verantwoordelijk heeft gesteld voor domeinen waarop de initiatieven over het algemeen betrekking hebben, waardoor een zorgvuldige belangenafweging bemoeilijkt wordt.
Niet inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Niet inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen verwachten.
161
Alvorens zij besluit om het initiatief al dan niet te ondersteunen tot een zorgvuldige belangenafweging overgaat. Niet teveel wethouders en ambtenaren verantwoordelijk stelt voor domeinen waarop de initiatieven over het algemeen betrekking hebben, waardoor een zorgvuldige belangenafweging vergemakkelijkt wordt.
Inzichtelijk maakt wat zij van de initiatiefnemers en andere participanten verwacht en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Inzichtelijk maakt wat de initiatiefnemers van haar kunnen ver-
wachten. Moet zich verantwoorden over de vraag waarom zij juist voor de desbetreffende optie heeft gekozen (zowel actief als passief) (verantwoordelijk)
Verantwoording aflegt over de keuzes/ argumenten op basis waarvan zij tot de beslissing is gekomen om de initiatiefnemers al dan niet te ondersteunen én realiseert zich dat initiatiefnemers zich tegen deze keuzes kunnen verzetten indien deze verantwoording te lang op zich laat wachten.
Biedt tegenwicht indien nodig en accepteert het als andere instanties haar tegenwicht bieden, dus:
Accepteert het dat zij binnen een rechtsstaat opereert, waarin niet alle macht in één hand mag liggen.
Dit betekent dat zij waarborgen zoals ‘checks and balances’, ‘countervailling powers’ en bestuurlijke toezichtsarrangementen accepteert en hieraan zelf ook invulling geeft indien een ander bestuursorgaan zijn macht misbruikt of dreigt te misbruiken.
Tegenwicht biedt op het moment dat de projecten van de initiatiefnemers niet binnen de visie van de gemeente passen. Tegenwicht biedt als de projecten van de initiatiefnemers niet binnen de geldende wet- en regelgeving passen. Geen tegenwicht hoeft te bieden omdat de projecten representativiteitsproblemen met zich meebrengen.
162
Verantwoording aflegt over de keuzes/ argumenten op basis waarvan zij tot de beslissing is gekomen om de initiatiefnemers al dan niet te ondersteunen én realiseert zich dat initiatiefnemers zich tegen deze keuzes kunnen verzetten indien deze verantwoording te lang op zich laat wachten.
Tegenwicht biedt op het moment dat de projecten van de initiatiefnemers niet binnen de visie van de gemeente passen. Tegenwicht biedt als de projecten van de initiatiefnemers niet binnen de geldende wet- en regelgeving passen. Tegenwicht biedt als de projecten representativiteitsproblemen met zich meebrengen.
Bijlage 5. Transcript interview dhr. Van den Ende Interview met dhr. Ron van den Ende, versneller doe-democratie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Vrijdag 20 juni 2014 Dit interview is begonnen met een korte introductie en de vraag of dhr. Van den Ende er problemen mee heeft wanneer dit gesprek wordt opgenomen. Hij heeft aangegeven dat dit niet het geval is, zolang de opnamen maar niet ‘misbruikt’ worden.
R: En uh… Nou ik zal gelijk mijn kaartje geven. M: Dank u wel. R: En dat van dat kaartje is wel weer grappig, want wat heb ik er op laten zetten: versneller doe-democratie. M: mmm R: Maar dat is natuurlijk geen officiële functie, want hier heet dat allemaal beleidsmedewerker, coördinerend beleidsmedewerker. En ik ben officieel gewoon coördinerend beleidsmedewerker. Dat is dan wat je bent. Maar dit is wat ik doe. Dus uh. En uh althans, poog te doen. Maar uh… Dat is wel leuk, want dan heb je minstens twee, drie ja… van alles en nog wat. Dus uh maar goed, dat zal zo wel uit het gesprek komen denk ik. M: Dat was wel de bedoeling. R: Nou… Try me, zeg maar. Wat wil je me vragen dan? M: Nou ik was sowieso in eerste instantie in ieder geval benieuwd of u dan ook echt de samenleving in gaat om te kijken wat voor uh… initiatieven uh… R: Ja, ja…. M: Dat maakte ik uit uw Linkedin profiel al een beetje op. R: Ja, ja. Nou zal ik het nog een beetje. Je hebt mijn Linkedin profiel al gezien, maar uh. Hoe ben ik hier gekomen? Uh… Ik werk hier sinds 1 januari, bijna een half jaar. En ik heb daarvoor heb ik in de wijkaanpak gewerkt. Dus vanuit het wijkprogramma Ella Vogelaar. Toen was ik ook kamermanager en uh ja daar zie je al waar je persoonlijke voorkeuren ook liggen en competenties uh… In Tilburg ben ik ook geweest. De tarwewijk…. M: mmm…. R: Of heet dat de… M: De Kruidenbuurt? R: De Kruidenbuurt is het ja. De Kruidenbuurt had ik een wijk. Ik had in Den Bosch twee wijken. Hambaken had ik ook in mijn pakket. Ja daar loop je natuurlijk ook tegen burgerschap aan. En tegen initiatieven en die wisselwerking tussen gemeente en uh de burgers. En de burgers willen wat, en de gemeente wil soms ook wat. Maar… je praat elkaars taal niet. Nou fijn. Daar ga je op afstuderen dus uh… Daar heb je je al op ingelezen denk ik? M: Ja, heel erg. Sowieso. R: Dus het antwoord is ja. Ik ben gisteren toevallig uh… Nou nee niet toevallig. Gisteren ben ik naar Den Helder geweest met een collega. En daar ben ik op uh daar zijn we langs uh een aantal initiatieven uh geleid. Ja op het gebied van uh.. Nou ja burgerkracht. Dus problemen uh problemen worden tussen gemeenten en bewoners, op delegatie van bewoners uh opgelost. He en of dat nou een
163
uh weggeefwinkel is, of een werkplaats is die uh die gegund wordt om te klussen om niet uh. Nou ja dat soort dingen. Dus ja, mijn antwoord is ja. Volmondig ja. M: Nou ik zal eerst een beetje uitleggen wat ik aan het doen ben. Dat is voor de context van het verhaal misschien wel makkelijker. Uh ik ben al anderhalf jaar student-assistent en in alle onderzoeken die ik ook daar en voor mijn opleiding heb gezien, kwam ik er eigenlijk achter dat het heel erg raar is dat er wel heel de tijd geroepen wordt van goh de overheid moet controleren, moet stimuleren, enthousiasmeren… maar dat er eigenlijk nergens dan precies is uitgelegd wat dat dan precies betekent. En wat dat dan betekent voor wat dat de overheid dan eigenlijk moet doen om… om in de ogen van burgers goed te besturen. R: Ja! M: Dus uh ik ben in de literatuur gaan zoeken eigenlijk naar alle oude criteria voor goed overheidsbestuur die he… meestal is het zelfs al vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw dat die zeg maar ontwikkeld zijn en doorontwikkeld. En daar heb ik die heb ik allemaal op een hoop gegooid en nu ben ik aan het kijken of er zeg maar uh criteria zijn die belangrijker zijn geworden of dat er criteria zijn die er eigenlijk helemaal niet meer toe doen. En dan komen er ja toch wel leuke dingen uit eigenlijk. R: Nou… vertel… M: Nou ja, de overheid denkt vaak het een en de burgers willen het ander. Of je ziet ook bijvoorbeeld dat de burgers aan de ene kant willen dat de overheid heel goed nadenkt over hoe ze beslissen, zodat ze uiteindelijk geen problemen meer tegenkomen, terwijl ze aan de andere kant ook willen dat het zo snel mogelijk gebeurt en dat kan natuurlijk niet altijd. R: Nee… M: Dus eigenlijk ik heb uh… Het zijn er ongeveer tien zo te… Uh…. Het zijn criteria zoals bijvoorbeeld representativiteit… of dat het bestuur effectief moet zijn. En dan wou ik ze eigenlijk met u langs lopen en dan kijken of u ziet of dat burgers. Het gaat vooral vanuit de visie van de burgers. Of dat die uhm… het in uw ogen nog belangrijk vinden of niet belangrijk en of dat u eventueel nog verschillen ziet of dat de burger op het platteland er anders over denkt dan een burger in de stad. R: Dat is absoluut ja. Die laatste vraag dat is appeltje eitje. Dat is ja. Dus ik heb uh ik ben in landelijk gebied en in stedelijk…. Gebied werkzaam he. En uh… Maakt de volgorde uit of moet ik gewoon praten? M: Nee praat maar. Dat komt goed. Dan stuur ik wel bij als het uh… R: Ja oké. Dan corrigeer je me maar. Uhm waar ik mee bezig ben geweest is onder andere het landelijk gebied. In Roermond. In de gemeente Leudal. De gemeente bestaat uit uh vijftien zestien kernen en wat je daar ziet, anders dan in het Westen. Ik woon zelf in Schiedam, Rotterdam… Dus groot stedelijk gebied dus eigenlijk maar zeggen. Ja dat… dan noemen ze de mensen daar burger of uh nabuurschap. Ik vertaal het gewoon als naastenliefde, burenhulp. Definieer het maar zoals je wil, maar waar het dan op neerkomt is dat mensen inderdaad iets voor elkaar over hebben. Dat zij hun wederzijdse buren…. Sterker nog, iedereen kent iedereen. En uh…. Ja. En misschien kan je daar nog wel verder in gaan. Is dat een eigenschap van mensen uit het zuiden. Nou dat kan jij beter beoordelen dan ik. Brabanders… Misschien zit het in het culturele gebied als Tilburg toch ook wel een beetje in… Zorg voor je buren. Minder? M: Ja, minder. R: Minder. Oké. Ja nee maar dus dat is dus zeker waar. Er is in sommige gevallen een verschil. Dus, tegelijkertijd. Die relativering moet ik bij het hele gesprek plaatsen. Is doe-democratie of burgerschap, of burgerkracht. In hoeverre is dat dan wetenschap, of nieuwe wetenschap? Nou die wereld op dit moment. Als je op het land rondloopt of bepaalde beschrijvingen van best persons of dingen die goed werken. Jos van der Lans is een goede publicist. Dan zie je hele mooie dingen. Maar of dat nu echt de werkende bestandsdelen zijn, ja dat zal de tijd moeten uitwijzen. Bovendien is er overal waar ik kom werkt het anders. He of ik nu in Schiedam ben, daar ben ik zelf als privépersoon verbonden aan een bewonersinitiatief. Dat staat ook in mijn Linkedin profiel. En wij zijn bijvoorbeeld bezig. Drie straten verder bij mij willen mensen die wonen in een oude jaren dertig wijk. Die willen een zwembad gesloopt hebben. Een oud zwembad dat niet meer in functie is. Nou en als je dan ziet hoe dat de interactie met de gemeente, dat gaat heel erg moeizaam. Gewoon omdat ze een andere taal spreken. He we leven in de mensenwereld he. In de wereld van chaos. Versus de systeemwereld, de wereld van orde. Uhm… He nou ja dat zal je natuurlijk ook in je literatuur gebruikt hebben. Er zijn vele auteurs die zich daar mee bezig gehouden hebben. Thijsman is er een. Van de Nederlandse School voor het Openbaar Bestuur. Ken je die? M: Nee die ken ik niet. R: Nou dan moet je. Dat is echt een musthave. Uh… Dan moet je naar de site van NSOB, Nederlandse School Openbaar Bestuur en dan moet je even de PDF downloaden. En dat heet. De publicatie heet ‘De Boom en het Rizoom’. De boom staat dan voor zeg maar de systeemwereld en de rizoom is die ondergrondse vertakkingen, die wortels die je wel eens ziet he. En uh dat als metafoor. En die uh. Nou ja het invullen van die metafoor, de verklaring erbij is. Dat uh zo’n vertakking he, die staat dan voor de samenleving/ voor de maatschappij. Die kan je als het dan zou kunnen stukken tussenuit knippen. Maar het groeit gewoon door. Dat groeit gewoon door. En dat zie je nu met de doe-democratie of de participatiesamenleving, burgerinitiatieven. Kijk, de overheid kan zich druk maken of niet druk maken, maar sommige dingen lopen gewoon door. En ik weet niet of jij Jan Rotmans ook kent. Die is professor.
164
M: Ja ik weet niet of uh… R: Oeh… Daar moet je ook maar eens naar kijken. Volgende week ga ik met professor Jan Rotmans, die is van het Drift. Het Dutch research institure for transition. En die man verklaart gewoon vanuit de grote beweging alles wat er nu gebeurt. Dat is echt mondiaal. Die zegt de tijd waarin we nu leven die komt een beetje overeen qua beleving en ervaring van de mensen met de tijd van de industriële revolutie. Toen kwamen er zo ongelooflijk veel nieuwe dingen op mensen af, vragen. En ja. Zeg duizend vraagstukken. Terwijl we er misschien wel maar dertig kunnen beantwoorden. We moeten naar een hele nieuwe mindset. En misschien, dat zeggen we ook tegen elkaar, moeten we een hele nieuwe set van vaardigheid en een hele nieuwe taal zien te vinden. He… en dat merk je. Ik bedoel dat moet jij ook merken volgens mij. Dat merk je in je onderzoek. Misschien ook in je dagelijks leven. Uhm… een hele boel dingen gebeuren, maar die zijn niet standaard. Dat zijn de nieuwe dingen. Het is leuk om in deze tijd jong te zijn. Nou ja, ik ben vijftig plus, maar ik vind het nog leuk. Dus… en die dingen komen ook een beetje tot stand doordat de crisis is ontstaan, doordat we noodzakelijkerwijs. Want dat is natuurlijk… dat vragen we het meest. We moeten krimpen, we moeten minder. Het geld is op. Ouderenzorg bla die bla die bla. Het kost allemaal centjes. Dus we zijn noodzakelijk zit… worden we ook in die transitie gedwongen. Er zijn natuurlijk altijd winnaars en verliezers. Nou, vooralsnog voel ik me er wel bij. Ja…. Zo dat was een beetje in het algemeen. We kunnen er nog heel lang over door praten. M: Ja, dat is het risico met dat soort onderwerpen he. R: Ja, ja…. Dus uh…. Gelijk terug naar je vraag. Wat was je vraag ook al weer? Het verschil tussen… M: Stedelijk en landelijk. R: Ja… Ik heb ook een uhm… Voor zover je dat interessant vindt… Een werkatelier in Leudal gedraaid, met burgers. Waar we hebben gezegd van kijk…. De klassieke overheid. Want dat onderscheid ga je ook maken? Tot voor kort. Het huis van Thorbecke. Dan was het we willen dat er dingen gebeuren in Nederland, we sturen een beschikking, een ministeriële beschikking, uh het geld. Met heel veel geld. Regelingen om dingen gedaan te krijgen. Ja, dat is over. Ook dat geld is… Ja je moet andere methoden zien te vinden om toch tot beleidsrealisatie te komen. Hoe kom je nou als overheid tot beleidsrealisatie, op wat voor terreinen ook, als je geen of weinig geld hebt. Nou ja dat daar moet je de kracht van de netwerksamenleving gebruiken. Want daar zitten we nu in he? De netwerksamenleving? M: Ja, ja. R: En uh nou kan ik… Ja dat moet je nooit voor jezelf zeggen. Ik kan aardig netwerken. Ik verdien ook een zege, ik heb iets meer dan duizend contacten, dus ja…. Zo kan je toch heel ver komen zonder dat mensen meteen over geld zitten te praten. Omdat je gewoon… als je de kracht van mensen gebruikt… en de kracht van samen… Netwerken in een goede constellatie, dan kom je een heel eind. Dus ik denk dat dat… En dat staat heel mooi in de publicatie de boom en het reseaum. M: Oké, dan zal ik die sowieso eens… R: Ja die moet je echt… Dat moet je ook op je literatuurlijst hebben. Dat uhm… In de praktijk heb ik met die systematiek te maken gehad, toen ik accountmanager was in mijn vorige periode. Toen ik in die wijken kwam. Dan had je een situatie, bijvoorbeeld Venlo. Dan zat je ’s ochtends bijvoorbeeld bij meneer Bruls, dat was de burgemeester van Venlo en dan daarna zat je bij iemand aan de keukentafel om he… en weer twee uur later zat je bij een projectleider. Je zat dus overal op alle niveaus, in de breedte. Dus heel de wereld is als het ware je speelveld he. Daar zit je te netwerken. En van daaruit moet je wel je doel voor ogen hebben he. Wat wil je bereiken. Het is niet alleen maar koffie drinken en lang leve de leut, maar uh… Vanuit verschillende rollen he. Want dat is ook niet onbelangrijk in een netwerk he. Ben ik een actor met veel geld, dan ben je vaak minder van het netwerk en kan je alles… Maar nu heb ik gister bijvoorbeeld in Den Helder was ik heel erg geïnteresseerd hoe het gaat enzo. En ik moet ter voorbereiding van een congres in het najaar waar ik een workshop ga houden uhm… uh… geven. Uh met als werktitel Doe-democratie voor dummy’s. Dus ja, de man die daar werkte was de voorzitter van het landelijk platform bewonerszaken, dus in één bezoek. Dus dan zie je. Constant ben je aan het knopen. Dus uh… Nou dat eigenlijk he. De netwerksamenleving is een voorwaarde om dingen te kunnen realiseren door de overheid zonder geld. M: En heeft u dan… Want als je natuurlijk geen geld geeft, dat is wat ik uh in de in de interviews met burgers heel vaak tegen kwam is ja de overheid geeft geen geld, dus die mogen dan vervolgens ook niet meer meekijken of het dan wel effectief oppakken of efficiënt oppakken ziet u dat ook of… R: Ja… Nee ik zie wel een verandering van rollen. En ik zie ook… uhm… uh initiatieven die buiten de overheid om tot stand komen. Dat juich ik van harte toe. Dus de overheid hoeft zich niet… Bijvoorbeeld het opheffen van de bibliotheekfunctie…. M: Die kom je overal tegen [gelach] R: [gelach]. Ja dat is er eentje… Maurice Specht. Nou dat is gewoon een mooi verhaal dat moet je eigenlijk. Daar zou je gewoon eens naar toe moeten gaan als je… M: Ja… als je
165
[gelach] R: Maar ja in mijn eigen dorp Schiedam, nou zwembad zuid, een oude buurt in de Gorze met veel relatief gezinnen met kinderen, dreigt geslopen te worden. De gemeente zegt we stoppen met de subsidie en we gaan het zwembad sluiten. Ja toen zijn de bo…… Dingen worden georganiseerd rond belangen he. M: Ja inderdaad. R: Mensen hebben de de mouwen opgestroopt en zeggen nou dat gaat ons niet gebeuren. En de meeste bewonersinitiatief is nu het zwembad is behouden gebleven en ja het enige wat ik laatst ervan vernam is dat ze een soort professionele beheerdersorganisatie ter ondersteuning hebben, want die… M: Vanuit de gemeente of? R: Nou zelfstandig. Ze hebben een soort beheersstichting of. Vanuit van de bewoners van een flinke vinger in de pap hebben. Het zwembad is gewoon open, er zwemmen kindertjes en het heeft een ander kleurtje. Nou ik weet niet precies hoe ze dat allemaal regelen, maar…. Straks zal ik je wat dingen meegeven. Gewoon, dat zijn een magazine reeks die wij uitgeven. Nummer een tot en met zes hebben we gehad. Dat geeft in verschillende delen aan de verschuiving tussen de overheid en de samenleving. Dat hebben we geïllustreerd en dan kan je zien dat is leuk om te hebben eigenlijk. Er zijn mensen die ze verzamelen. Uh dat. Dus een paar dingen zijn belangrijk, de netwerksamenleving een wezenlijk andere overheid. De overheid moet anders gaan acteren. Dat dringt hier heel langzaam door dat besef. De mensen die zijn, ja ik ben zelf al meer dan dertig jaar ambtenaar, maar ik heb tijden meegemaakt dat de klassieke overheid. Dat inderdaad de geldkraan. De afdeling huursubsidie waar ik begon, ergens in de hiërarchie. Van honderd aanvragen per dag beantwoorden en geld toekennen aan mensen. Ja, dan… heb je een soort macht. Dan kan… Die tijd is over. Kijk hier op. Tegelijkertijd, en dat speelt natuurlijk wel mee. Het is geen een dimensionele discussie. Het gaat niet alleen over burgerschap ja nee en de rol van de overheid ja nee. Want er zijn ook bepaalde systeemkenmerken van de overheid he. Ja beveiliging en hier bijvoorbeeld op deze etage zitten mensen die zijn heel erg begaan met persoonsbeveiliging, ICT, DigiD… uh… Dat soort dingen. Open overheid. In hoeverre kan een overheid open zijn en moet je systemen hebben. Dat zit hier allemaal. Daar zitten mensen over na te denken. Nou ik denk dat dat uh…. taken zijn die je niet kan vervreemden. Daar moet de centrale overheid, ik zeg niet weten hoe je dat anders in zou moeten vullen. M: En stel er komt een burger met een initiatief. Dan moet je zeggen van… R: Ja dan moet je er voor open staan. He dat zijn dat is die trap he van inspraak, co-creatie. En daar moet je daar waar je kan moet je co-creëren. Ik ben echt van het co-creëren. En als jij zegt van he meneer Ron van de overheid ik heb iets uh… dat wil ik helemaal zelf doen, daar heb ik uw hulp niet bij nodig. Dan zeg ik he waar gaat het over. Schaadt het geen anderen, schaadt het niet het algemeen belang. M: Ja dat is inderdaad. R: Dan zeg ik joh ga lekker je gang. Uh…. Maar, dan wel je centjes verzorgen he. Of uit je eigen spaarpot of je gaat crowdfunden he. Dus ga je gang maar, zie maar. M: Ja. En is de overheid dan voortaan zeg maar iemand die meer dat algemeen belang moet waarborgen of ook moet kijken van goh er zijn regels… en eigenlijk nou ja als u dat initiatief doet, het past niet helemaal binnen de regels, maar het schaadt niemand. Zou de overheid dan ook… moeten gaan kijken zeg maar om die regeltjes te gaan omzeilen zeg maar? R: Nou dat is een goede. Wij zitten nu in een fase dat je dat uit moet gaan zoeken. Want daar moet, casuïstiek voor komen. Daar moet jurisprudentie voor gaan komen. Dat moeten we ook gaan proeven met elkaar. Dat is ook een onderdeel van die doe-democratie. Van dat moeten we uit gaan vinden. Dat moet als het ware wetenschap gaan worden. Dus dat kan ik zo niet antwoorden. Of je moet hem heel specifiek maken. M: Nou bijvoorbeeld. Uhm iemand wil uh een uh… ze willen met zijn allen. Ik ben in een casus, in Leiden was dat, ben ik tegengekomen dat ze een uh een soort van huis wilden gaan omtoveren tot een buurtmuseum, zodat mensen uh omdat heel de wijk zeg maar gereorganiseerd werd zou alles gesloopt worden en dan zouden mensen toch nog de kans hebben om uh…. Dat nog te zien. Alleen op dat huis zat een woonbestemming en geen ‘openbare bestemming’. De gemeente dacht wel het schaadt eigenlijk geen andere burgers en de gemeente vond het op zich zelf ook wel een goed initiatief omdat mensen zich verbonden blijven voelen met de wijk. En toen was wel de vraag ja maar kunnen we dan zomaar dat bestemmingsplan aanpassen of moeten we zeggen ja sorry, zoekt u maar een andere locatie want hier kan het niet. R: Ja, het eerste! Aanpassen, meebewegen. Gemeente kom op ee. He, mogelijk maken. We spreken nu toch ook van overheidsparticipatie, iets van de derde of vierde generatie. We hebben het niet meer over burgerparticipatie. Nee, de overheid. Plassterk, de minister zegt het soms letterlijk als ik wel eens met hem mee ga. Eigenlijk moet de overheid, eigenlijk met de pet in de hand bijna zeggen ja waarmee kan ik u van dienst zijn. M: Ja, het grappige is dat dat allemaal geroepen wordt en dat het blijkbaar….
166
R: Ja, de een is de ander niet. Daar heb je het weer. Het is allemaal mensenwerk. Kijk zoals ik er in steek. Ja er zijn misschien tien twintig mensen die zeggen ben jij helemaal gek. Zo persoonlijk is dat dan ook he. M: En is het dan binnen zo’n organisatie, want u zult dat dan hier waarschijnlijk ook wel proberen om het te laten zien waarom u zo denkt. R: Tuurlijk. Wij zijn een beetje uh in deze tent, afdeling he. Is het team waar ik deel van uit maak is een beetje de luis in de pels. Wij zijn een beetje de vooruitgeschoven post. Want wij interacteren heel veel met de samenleving en uh…. Naar Den Helder helemaal, ja collega’s. Zij zeggen dan hoe laat ben je dan thuis? Ja hoe laat thuis, zeven uur, half acht misschien, misschien half negen. Misschien heb ik de trein mee en is het half zes. Ja maar.. baheha…. Ja. Nou ja dat is part of the job. Soms uh ik moet volgende week, de 25e woensdag is dat denk ik, moet ik naar Venlo. De Maas in Venlo daar treedt Jan Rotmans op, de professor. Die transitieprofessor. Ja als ik terug ben. Ik woon in Schiedam dus ik heb zo’n beetje de laatste trein terug. Dan kom ik midden in de nacht thuis van mijn werk. Ja, nou en. Ik bedoel daar heb ik ook zelf voor gekozen, maar dat vraagt het werk wel van je. En soms slaap je een uurtje langer thuis. Maar… per se nier meer standaard. En dat staat natuurlijk ook onder druk met flexibel werken, het nieuwe werken. Ik bedoel we hebben allemaal een Ipad… Een een… M: 24 uur per dag bereikbaar. R: Ja, nou ik werk harder dan vroeger. Dat weet ik wel. Want je ik bedoel zondag kreeg ik nog van uh via mijn baas dan een handgeschreven bericht van de minister binnen over…. Ik kan het je ook laten zien, misschien vind ik dat wel leuk. Dan maak ik het een beetje beeldend. Dan moet je misschien even je bandje stil zetten. Dan pak ik even mijn werkvoorraadje van vandaag. Dit zijn uh we hebben hier van die kastjes. Flexibele werkplekken. En uh nou dat zet je in zo’n persoonlijk kastje. Dan heb je zo’n ding, want anders loop je er allemaal mee te sjouwen. Nou, effe kijken. Wat hebben we nou. Ik heb er zelf een setje van gemaakt. Uhm… Dit als voorbeeld. Er zit een uh een Nederlander, een Nederlandse mevrouw zit naar buitenhof te kijken. Die ziet minister Plassterk daar in optreden. En die vindt dat ze op dat hij op haar uh thema, haar belang, een wat weifelende indruk maakt en dan gaat het om eigen kracht in de zorg. Die mevrouw heeft een invalide dochter. En die zegt, ik vertel het een beetje grofmazig hoor, die zegt ja maar alles wat er nu over ons heen komt. Die decentralisaties in het sociaal domein, de overheidsinvloed voel je toenemen. Waar blijft het recht op eigen… op zelfbeslissingsrecht zoals dat in het VN verdrag en dit en dat he. Dus die mevrouw doet via Twitter uh…. maakt ze contact met Plassterk himself. En dat resulteert in het volgende. Uhm…. R.P. Ronald Plassterk die schrijft op 11-6 aan mijn baas, Jan Almis Holtis, zouden jullie dit alsjeblieft willen oppakken en ze eens uitnodigen. Nou ja dat is komt op zondag binnen. Dat ga je op zondag niet doen natuurlijk. Dus ik ga daar contact maken met die mevrouw… En dan zie je dus dat er een heel plan ligt. Een bottom-up plan uit de maatschappij. Ik heb de namen nog niet geverifieerd, maar er zitten een aantal bigshots in uit de zorgsector. Wat ga je nu met zo’n initiatief doen he. Ja natuurlijk zijn er mensen die denken laat maar lekker zitten. Wij zijn de overheid, wij zijn machtig dus laat maar zitten. Maar je moet er iets mee. Dus wat je ook ziet…. Je ziet een kanteling van de klassieke overheid he, die zegt van nou… Weken te wachten op antwoord en ik kom in een molen. En dit en dat. Nee het is in dit geval een molen…. Nee het is in dit geval een ambtenaar, op verzoek van de minister want zo plat wordt het dat, contact opnemen met die mensen. Het eerste wat ik heb gedaan is uh die mevrouw gebeld. Gezegd van nou… Persoonlijk Net als ik met jou persoonlijk contact maak. Ik zeg nou ik wil …. ik kan de impact van uh dit niet inschatten. Want die mevrouw zei ook ik ben bij Jetta Kleinsma geweest, ik ben bij Topmanager Elly van Kooten bij een ander ministerie geweest. Dus ik denk ja, ik moet natuurlijk ook even uitkijken. Ik zei nou ik wil u graag verder helpen in uw volgende stap, wat dat ook is. Maar laten we eerst even een gesprek arrangeren. Dus dan…. Uhm mensen van andere ministeries die ik nu nog niet ken, iemand van constitutionele zaken. Want ja, het verdrag… Ik heb geen idee. Ik lees dit niet dagelijks. Nou dus dan gaat dit, gaan we kijken hoe ver we komen. Dat maakt dit… voor mij ook heel spannend. Maar ik neem dan wel het voortouw. Dus dan zit je meer in een procesrol. Nou zoiets en dan uh… M: En kan het dan ook zijn dat u dan bijvoorbeeld uiteindelijk er achter komt van goh mevrouw… u kunt beter naar uw gemeente gaan, want die staat dichter bij en uh… R: Ja, ja! Het is voor mij helemaal open. Dus het is niet van uh nu heb ik een project en moet het gesloten zijn. Ik… ik heb geen doel… Je merkt als collega’s van juridische zaken. Dan zeg ik wil je aanschuiven. Dan zeggen ze ja maar het verdrag… en over wie gaat dat, wie zet dat voor? Moeilijk moeilijk weet je wel. Terugtrekkende beweging. Ik zeg nee, ik ben voorzitter…. Ik wil wel dat de experts meeluisteren, of ik geen verkeerde dingen zeg. En als we dan een gesprek hebben, maken we een fatsoenlijk verslag. Kijken hoe die volgende stap eruit ziet. En dat kan alle kanten op. We zien het wel. Ik vind dat niet eng. Ik vind dat leuk. Nou… er komt allerlei publicaties binnen. Is er toekomst voor de doe-democratie. Ik ben nu.. Ik kende het woord taxonomie niet echt. Weet jij wat taxonomie is? M: Nee, ik kende dat woord ook niet eigenlijk? R: Nou, taxonomie is een uh een een ordening der dingen. Dus waar we nu mee bezig zijn is een uh er gebeuren een heleboel initiatieven in Nederland. Burgerinitiatieven, maatschappelijke initiatieven. Daarbij actoren… Sociale ondernemers… uh…. Kijk ik zou behoefte hebben aan een indeling. Een gewaardeerde indeling waarin je zegt van wat zijn nou de bestaande bestanddelen. Een soort van wetenschappelijk onderzoek, maar ik wil het niet te wetenschappelijk maken, want dan ben ik jaren bezig. Dus ik ben opzoek naar een bureau die mij … ons daarbij kan helpen. En zeggen we gaan heel basaal eens kijken van in die gemeente daar gebeurt wat en wat is dan goed en wat wat… Nou dus dat bedoel ik met taxonomie. Dingen ordenen, rangschikken, gewicht bepalen… Hoe verhouden dingen zich tot elkaar. Nou, daar ben ik mee bezig. Uhm… en ik weet niet of het buiten de. Jij moet maar zeggen als het uh…
167
M: Ja, dan zeg ik het! R: Dit is de kabinetsnota. Die heb je al gezien? M: Ja die heb ik al gezien ja! R: Dit is een flyer die hebben we… Twee weken geleden was bij jullie in de buurt, in Den Bosch, was de…een het congres de 3D. Dus de grote decentralisaties. Nou, daar hebben we deze flyer gelanceerd. Daar staat onder andere mijn naam onder. Bart Eden M: Ja die ben ik ook tegen gekomen op internet. Dit was een van de publicaties waar ik u inderdaad in zag staan. R: Oh… oké. Kijk aan zeg, wat leuk. Uhm… Nou dit is uhm een netwerkbijeenkomst doe-democratie en wat is nou de grap. Uhm…. We hebben de kabinetsnota, maar dit geen klassieke nota. We zeggen niet van we hebben een hoop geld en we gaan er… Wat ik zei, we gaan een programma uitrollen. Nee dit is eigenlijk een soort appel aan de maatschappij… Eigenlijk is het appel ook de koning die in de troonrede zegt de participatiesamenleving, want volgens mij…. Nou ik heb het nog niet onder de microscoop gelegd, maar het verschilt… we bedoelen er allemaal hetzelfde een beetje mee. M: Ja, meestal wordt met de doe-democratie net een kleiner stukje bedoeld. Want de participatiesamenleving is dat burgers mee kunnen beslissen en mee kunnen, tenminste zo kom ik het in de stukken tegen als je het naast elkaar legt, en mee kunnen doen. En in de doe-democratie is het meer dat de burgers dus ook echt de handen uit de mouwen steken en wat minder genoegen nemen als ze zeg maar met een ambtenaar gesproken hebben. R: Oké… Goed van jou! Dan heb ik weer wat geleerd. M: Mooi, dan kunnen we elkaar helpen. R: Nou, wat ik heb… dat is niet de uitvoeringsagenda. Want die hebben wij niet, maar wij hebben wel een versnellingsagenda. En wat ik heb, de afgelopen maand hebben wij hem voor de derde keer gehouden… dus fysieke ontmoeting twee keer per jaar met een aantal actoren waarvan wij denken die doen er toe in Nederland. He dus dat is Kracht… uh sommige gemeenten die vooruitstrevend zijn, gemeente Zaanstad in dit geval, stichting 40/45… Uh stichting uh of green wish. Allemaal dat soort. Dus dan zit je met vijftig zestig man naast elkaar dan heb je een soort agenda en probeer je te kijken van Ja…. Wat uh wat gebeurt er. Hoe gaat dat en hoe beleven we dat. M: Wel interessant! R: Ja, nou daar is dit een weergave van. Met wat fotootjes en toestanden. Als je het interessant vindt moet je deze maar even printen of zo. M: Dat komt goed. Die kan ik wel terugvinden! R: Nou zo even printen. M: Och ik schrijf hem wel uh… R: Uhm nou ja wat is dit. Dat krijg ik vanochtend ineens op mijn bordje. Een collega van me. Of wanneer was het, gisteravond laat. Hoi Ron, volgende week…gaat GHB, dat is de directeur generaal, Geert-Jan. Naar het bestuurderssymposium van de doorbraken in dienstverlening en informatie, informele beweging van bestuurders die samen werken aan doorbraakprojecten. Een heel vel, je ziet het. Of ik er iets van wil vinden…. Van Buuf. Ken jij Buuf, ben jij Buuf tegen gekomen? M: Uhm… het komt me wel bekend voor. R: Ja! Nou BUUF is een initiatief dat is begonnen in Haarlem. Het is een soort… marktplaats. M: Ik heb hem inderdaad. Ja ik heb een lijst van meer dan 200 initiatieven volgens mij… voor. R: Nou ja of ik dat dan wil. Of ik even snel een advies wil geven. Nou dan…. Dan. Ja dan ga ik ook maar googlen net als iedereen. Dan zeg ik ja het is een mooi initiatief, als je het vanuit netwerkperspectief kijkt juichen wij dit soort initiatieven toe. We betalen er niet aan mee, want we hebben geen geld, maar we zitten eigenlijk een beetje aan de rand van dat netwerk en zeggen ga er mee door. Goed zo BUUF. Rol het door naar andere steden… En uh… Als we kunnen helpen met kennis en kunde. Niet met kassa, want dat hebben we niet. Dat heeft een soort psychologisch effect. De aandacht, de waardering. Naar Den Helder gisteren ook. Dan gaan de deuren voor je open en denk ik nou jongens… He, maar daar moet je dan met allerlei kazen ontvangen, dan betalen ze je lunch en je koffie. Dan denk ik dat wil ik zelf betalen. Het is ook de kracht om dicht bij jezelf en gewoon te doen he. Want… terwijl wij als overheid behoefte hebben om zeg maar te kantelen, we maken dingen horizontaal, zie je dat de burger uh… zelf… Ja die blijven ons als hare majesteit beschouwen. Niet verwonderlijk met zo’n achterlijk flatgebouw. Maar ja goed. M: En ziet u zo hetzelfde zeg maar als de gemeentelijke overheid aanschuift. Of werkt dat uh…
168
R: Ja…Ja. Mijn stijl is open en altijd horizontaal. Het begint bij mij altijd met koffie. Koffie is voor mij het handigste middel om tot dingen te komen. Je drinkt koffie en dan is de vraag hoe kunnen wij elkaar helpen.. Met elkaar gewoon… M: En ziet u dat bij burgers ook dan, of hebben zij zoiets van oh dat is iemand van het ministerie. R: Dat zie ik teveel nog. Dan denk ik de burgers moeten ook nog… Maar dat is echt de zoektocht. De burgers moeten echt die schroom van zich…. Afgooien en denken van jah godsiedosie, ik doe het lekker zelf. Bekijk het overheid. M: En zou dat dan ook een stukje aan de burger zitten van gog dat de burger het eerlijk aan moet geven als ze iets niet kunnen bereiken en dat de overheid ze dan zeg maar moet helpen om toch het doel voor ogen te kunnen houden of is het dan dat de overheid moet gaan zoeken wat er bij de burger niet lukt? R: Nee. Je moet het samen doen. En dat is volgens mij co-creëren. Waarom moeilijk doen als het samen kan. En de ene keer krijg je iets terug van de burger. Stel dat jij de burger bent nou ik leer nu van jou wat het verschil is tussen de participatiesamenleving en burger hehe… en de doe-democratie. Nou dank je wel. Waarom moeilijk doen als het samen kan. Snap je. Zo werkt het ook in casuïstiek. Gisteren in Den Helder was het heel mooi. Tijdens de rondwandeling gingen we. Ik was doodmoe trouwens. Gingen we lopen. Het wijkcentrum, een weggeefwinkel. Nou een heel eind lopen. Maar er kwam ook daar naar voren dat er nog initiatieven zijn die niet door de gemeente gehonoreerd worden. En dat niet honoreren zit eigenlijk een beetje in de machtspositie… Dus die ziet dat kennelijk niet zitten. Wellicht de gunfactor. Daar bied ik dus aan om die casuïstiek te bespreken. Als buitenstaander een een overleg te organiseren. Om te kijken jongens wat is het probleem, waarom is het een probleem en hoe gaan we dat samen oplossen. Kijk dat is ook een deel van mijn werk. Ik bedoel Amsterdam Staatslieden buurt. Nogmaals, jij moet het zeggen als… M: Ja uiteraard, dat doe ik! R: Amsterdam Staatslieden buurt, daar kreeg ik laatst een telefoontje van. Zij zeiden kijk wij zijn bewoners…. Net als jij ik heb uw naam gezien. Wij zitten, wij willen graag ons begeven op de publieke diensten. Want als bewoners houden wij een oogje in het zeil. Wij zorgen voor de veiligheid… Wij zijn, is het weer een zootje bij de bakker. De mensen gooien het op straat, de meeuwen scheuren het open he. Nou ja, veiligheid. Dat is een stukje waarde in de maatschappij. En die man zegt dus van nou wij komen er bij de gemeente niet door, want die gemeenteambtenaren zijn bang voor hun baantje. Vooropgesteld, wij zijn geen belangenbehartiger… en ik mag niet individuele gevallen gaan behartigen want wij zijn… Het rijk he. Maar ik zeg wat ik wel wil, ik kom een bak koffie drinken. Dus dan ga ik een bak koffie drinken…. Dan ga ik echt niet meer dan een halve dag insteken. Dus ik ga naar Amsterdam en doe ook dingen die ik toch moet doen. Dus praten. En dan hoor je het verhaal. En drie of vier vrijwilligers en die zeggen allemaal van goh wij worden niet serieus genomen door de gemeente. Nou dat vind ik fascinerend, indrukwekkend. Dus dan moet je hoor en wederhoor hebben. Dus ik heb de deelraadmanager, of de wijkmanager gehoord en…. Ja… En dan, dan is nou ja machtsmisbruik of invloed of psychologie, maar dan komen partijen wel tot elkaar. M: Dat is raar eigenlijk he! Vreemde ogen dwingen! R: Ja vreemde ogen dwingen. En dan denk ik nou wauw. Een kleine interventie van niks. Koffie drinken en dan…. M: Nou dat is wel mooi! R: Dus verder met de doos. Wat is dit. Trufmarktberaad…. Dat is intern, om eens met een aantal maatschappelijke partners nou ja over te realiseren doelen te praten. Ik weet niet hoeveel tijd we nog hebben. Overzicht ingediende programmadoeleinden…. Dit is dat ik een workshop ga geven. Een flat…Dit is ons plan. Ja… Moet jij eens even kijken. Want hier zit die leefwereld en die systeemwereld. En dat staat… Nou ja, daar is ons DNA beschreven. Dan ga ik even… wil jij nog wat drinken? M: Nee.. dank u wel! R: Klopt het een beetje? M: Het is wel interessant! Het is sowieso wel interessant. Want u komt toch wel met wat praktischere dingen natuurlijk. Want daarom zat ik ook…. Van is het wel een mooie aanvulling zeg maar op al die wetenschappers die uh… R: Ja, ik ben van huis uit. Ik ben wel bestuurskundige afgestudeerd…. Uhm… Op mijn uh… 47 e pas. Ik ben van huis uit gewoon. Ik kon op mijn 12e niet naar de mavo want toen zeiden ze op school van uh de mavo dat is veel te hoog gegrepen. Toen dacht ik al, op mijn 12e waarschijnlijk van uh wacht maar tot ik later groot ben. Ik heb de tijd ervoor genomen. He ik ben pas op mijn 32e HBO gaan doen, ’s avonds. Maar… dat komt uiteindelijk altijd wel goed. Als het er in zit komt het er wel uit. Maar ik ben wel mijn hele leven al bezield met de overheid. Ook nu die veranderende overheid in relatie tot die maatschappij. Dus uh. En die wetenschappelijke wereld. Kijk, ik werd toen getriggerd door de slogan van de Erasmus Universiteit. De slogan Erasmus Universiteit voor denkers en doeners. Ik dacht ik ben een doener, ik ben helemaal geen denken. Ik bedoel met veel inzet heb ik het wel gehaald. Met bloed zweet en tranen. Maar in de kern ben ik wel een doener, praktisch. Dus uh ja dit een beetje he. Maar ook weer. De leef en de systeemwereld. Iedere keer die twee he. M: Ja. En ziet u daar dan ook problemen? Dat het volgens mij voor de gemeente heel erg lastig is om uit die in die interne organisatie uit die systeemwereld te komen. Want iemand… Mij valt het bijvoorbeeld op. Iemand die contact heeft met burgers die heeft maar
169
een deel van zijn baan contacten met burgers natuurlijk en dat heeft lang niet iedereen binnen de gemeente. En dan gaan ze naar buiten en moeten ze ineens een hele andere pet op zetten dan dat ze vier dagen in de week uh… R: Ja, een andere taal. Een heel andere planeet. Terwijl je zelf ook uh… burger bent voor 8 en na vijven. Gek is dat he. Dus daar.. Ja hoe uh… Ja dat klopt. Nee die observatie is juist. Dat is natuurlijk zo. Ik had twee weken geleden. Drie weken geleden was ik in Vlaanderen. Met de krachttoer bus. Ik weet niet of je daar iets van gehoord hebt? De VNG heeft een zogenoemde krachttoerbus. M: Ja…. R: Het ging er over…. Hoe kunnen we meer vrijwilligers aan de gang krijgen. Kwam er dus een vrouw binnen in die bus ’s ochtends. Bij de wijkwerker. Bij de man die dus uh met 1 been in die leefwereld staat. En uh die vrouw zegt meneer hupeldepup ik heb een heel goed idee. Ik woon in Vlaanderen West. Daar uhhh…. heb je het gebiedje de lijnbaan of de touwbaan en dat wordt niet gebruikt… maar dat zouden we heel mooi een brocante, kleedjesmarkt etc. kunnen doen. M: Ja R: Dus zegt die man goed idee mevrouw, gaat u maar even zitten. Ja zegt ze, ik kom alleen maar het idee brengen bij de gemeente. Ja zei die, maar ja de tijden zijn veranderd. Dus ik wil graag met u uhhh praten over hoe we samen, in co-creatie iets moois er van kunnen maken. Nou aan het eind van het verhaal. Die man nam er de tijd voor. Één twee bakjes koffie. Praten… En die had die mevrouw gewoon verbonden in een werkgroepje om met die werkgroep aan de gang te gaan op dat stukje gebied. Dan denk ik wauw, hier is een burgerinitiatief geboren. He, groter gemaakt. Die vrouw die wordt gelijk uh verbonden die dacht effe heel vrijblijvend he dat moet de gemeente doen. En hij deed dat. En toen zei ik tegen hem joh ik vind dat zo waanzinnig mooi. Dat bewoner ik dat vakmanschap. Hij zei ja maar ik moet toch wel effe afwachten wat mijn baas ervan vindt, want die zit op de penningen en die is niet altijd zo nou ja op elk voorstel. Dus voor hetzelfde geld moet ik ja nee zeggen of krijg ik het er niet uh…. M: En dan, want…. R: Ja en dan… Dat weet ik…. Die moet ja… M: Zit daar dan een risico volgens u? R: Ja dat is een afweging risico van hier tot tokio. Want dan krijg je op een gegeven moment de onbetrouwbare gemeente. Dit is anders weer een vertegenwoordiger van de gemeente… M: Ja, ik zie dit heel vaak voorkomen inderdaad. In alle cases die ik heb.., onder de loep heb genomen. Heel vaak dat dat zeg maar uhm een burger dan iets wil en dat eerst de overheid heel enthousiast is van goh dan moet u dit doen en u kunt buurtbonnen aanvragen en als het niet lukt dan gaan we u helpen. En vervolgens krijgen ze die buurtbonnen niet en dan snappen die burgers helemaal niet meer hoe dat kan. R: Nee… nee M: Dus ik ben er wel een beetje over aan het nadenken geweest hoe je dat dan op kan lossen. Hoe je…. R: Nou kom op! M: Maar… dat blijft volgens mij toch heel erg lastig. Want volgens mij is het in ieder geval dan met alle criteria die ik heb gezien is het enige dat je er dan nog voor in zou kunnen zetten is op voorhand duidelijk zijn en zeggen ik vind het een goed idee maar dit en dit en dit moet het nog doorlopen totdat… Maar ja daarmee rem je burgers misschien ook wel weer af, waardoor dat ze denken laat dan maar zitten? R: Ja… nu is het wat is mijn belang. Wat ben jij een lastige ambtenaar zeg! Weer niet? Maar als je ja zegt, ben je toppie. M: Ja. R: Ja, dus dat zijn dingen. Kijk dat krijg je nooit helemaal een op een geschakeld he, maar het is goed om daar over na te denken. Hoe krijg je het ene uh… Op een gegeven moment ga je natuurlijk ook beter en meer meten dan nu. Hoe komt het dat de ene gemeente wel 80% burgertevredenheid heeft op alle initiatieven he… En dat is uh lastig meetproces, maar alles is te meten op enig moment. En de andere gemeente maar 15%? M: Ja. R: Hoe komt het dat uh… sommige gemeenschappen uh nou ja dingen goed voor elkaar krijgen en andere niet? He ik bedoel ik uhm… was laatst op op uitnodiging was dat nou in he Nederlek was het ofzo…. Onder Alblasserdam. Het eerste wat ik doe, zo’n tutgemeente. Maar die ambtenaar zei ja, ja. U komt toch nooit in kleine gemeenten. Ik dacht van nou kijken of ik dat slim kan combineren. En ik was de eerste BZK’er in het zoveel jarig bestaan van de gemeente. Dat zei hij. Ja wel leuk. Hij zei ministers komen hier niet en ambtenaren van BZK ook niet, want wij zijn te klein. Dus ik dacht ik ben toch in de buurt dus ga er toch effe langs. Dus ik ben er langs ge-
170
weest. Het eerste wat ik doe is in de hal van het gemeentehuisje… eens kijken op het mededelingenbord. Wat gebeurt daar nou op activiteiten? En ik zag helemaal nul activiteiten op het gebied van burgerschap, initiatieven. Ik zag wel een soort smeekbede uit het gemeentelijk apparaat van…. Binnenkort bestaat ons dorp zoveel jaar, gevraagd vrijwilligers. Terwijl ik denk in een vitale gemeenschap ja… dan hoeft dat eigenlijk niet… Dan regel je dat met elkaar. He… de de de dorpen, of de kernen kernen in uh… bij Leudal… M: Ja? R: Daar zit…. Zit zit…. burgeractiviteit. He die pakken met elkaar… of ze organiseren de kermis of… Nou ja, snappie? M: Ja. R: Dus waarom….. komt dat? Wat zijn de werkzame bestanddelen. Ja… Dat moeten we met elkaar ontleden. M: Ja… jaja, maar dat blijkt heel erg lastig. R: Dus daar moet jij ons bij helpen [gelach]. Jaa voor minder gaan we niet he. He snap je zo ben ik dus een beetje. M: Wel veelzijdig… R: Ach joh schei uit. Absoluut! Nou departementen hier moeten we natuurlijk ook aanhaken op casuïstiek. Het zou zo maar kunnen dat iemand een zorghuis heeft in Limburg... in Leudal toevallig ook. Die zegt van ik wil de zorg zo inrichten dat mensen, vrijwilligers… gewoon een eerste stukje zorg voor hun rekening kunnen nemen. He, dat is goedkoper, mensen willen dat graag. En uh ja… er zijn regels en die staan dat in de weg. Dan moeten wij die regelbelemmering moeten we aanpakken. Daar zijn programma’s voor. Dat gaat niet allemaal van vandaag op morgen, maar daar zijn we wel mee bezig. M: Dus daar zit eigenlijk wel een grote rol ook voor de…. Nationale overheid en niet alleen voor de lokale overheid. R: Ja! Wij hebben nu een project gestart sinds kort uh…. En dan vragen we gemeenten om te komen met regelknelpunten. M: uh… R: En dan samen met platform 31. Dus uh… M: Ja oké. Want dat valt me op inderdaad. Het valt me op dat burgers zelf heel veel zeggen, maar de gemeente die heeft zoveel regeltjes waar we niks mee kunnen. Terwijl de helft van de regels… misschien wel… R: Dat komt hier vandaan. Ja! M: Of opgelegd is… R: Ja… Ja… Gewoon doen. Maar je ziet het! Dat zegt Plasterk ook. Mensen doe het gewoon, en als je je hoofd stoot…Laat het mij weten. Daarmee bedoelt hij natuurlijk laat het mijn ambtenaren weten… Maar…. Effe kijken. Die zit er tussen, Berg. De Eigen aard van de Overheid. Wel een leuk boek…. Nou ja, voor de rest… M: Een heel pakket… R: Dit en veel meer daar vul ik mijn dagen mee en dan heb ik nog een kastje. Maar om een beetje een indruk te geven. Het is zo breed en diep, maar toch allemaal…. Ja, min of meer verband met burgerkracht. He die doe-democratie. Versnellen dus. Dit zijn die tijdschriften die ik jou uh… Het begint bij één… twee. Kijk, hier heb je het fenomeen wijkondernemingen. In de serie tijdschriften…. Over de veranderende relatie tussen de samenleving en overheid. M: Oké, wat interessant. R: De rol van de raad he… Drie…. Gemeenten en gemeenschap. Dus het zijn allemaal binnen die uh… M: Oh wat leuk. R: Dus vier, vijf en zes… M: Oh oké… R: Nou dan heb jij in een keer… Er zijn collega’s die hebben ze niet allemaal, dus die zijn we bevoorrecht. En je krijgt van mij deze… een cadeautje van de zaak… M: Wat leuk!
171
R: Dit is een boek van Simone Huijs. Die onder haar bezielende leiding, coördinatie dit initiatief heeft zij gefinancierd. Het gaat over publieke pioniers. Dus mensen met lef vanuit het publieke domein die hun nek uitsteken en denken we gaan wat doen…. Dus uh… nou dan heb je in ieder geval iets om te lezen. He en daar staat veel meer in. M: Wat leuk…. R: Ja ik weet niet hoe het met jou is… Maar ik vind het gewoon hebben… M: Ja, ik heb liever gewoon een boek in mijn handen dan… dat ook hoor. R: Nou dit is echt wel deze is uh… Simone Huijs… Mijn werkgebied was Noord-Limburg en ik kwam uit Venray. Ik heb haar verbonden voor een deel aan de Haagse wereld, de systeemwereld, en ook gezorgd dat bij de boekpublicatie van uh Plasterk aanwezig was. Maar daar kan ik niet altijd voor zorgen, ik had even mazzel. En de directeur generaal. Dus uh… Uh… Nou laat maar eens even kijken he. Goed dan doe ik dit weer zachtjes terug. We hadden nog meer vragen geloof ik he, of niet? M: Nou… volgens mij heeft u ze bijna allemaal…. R: Ja… M: Wel geraakt. Op eentje na zat ik me net te bedenken. En dat was dat uh…. Uit uh heel veel initiatieven komt toch steeds naar voren dat ze niet representatief zijn…. Voor uh de mensen die in de samenleving zelf wonen. Dus dat het toch vaak de oudere mensen zijn die participeren of aan de andere kant dat de overheid juist heel graag wil dat allochtone vrouwen willen participeren, die zetten daar hun doelgroepenbeleid op in en vervolgens haken de gewone… nationale Nederlandse mannen af. Dus, ik zat zit me af te vragen in hoeverre het dan een rol is van de overheid om er toch voor te proberen dat die initiatieven die vanuit de samenleving zelf opkomen… toch wel uh… ervoor zorgen dat de belangen die voor de gehele bevolking gedeeld worden gewaarborgd worden. R: Maar is dat laatste het geval? Zijn er belangen van de hele bevolking. Dat vraag ik me af, zoals jij het brengt. M: Ja ik bedoel… ik zeg het inderdaad [gelach] R: Ja, maar ik snap wel hoe jij het bedoelt denk ik… M: Ja ik bedoel, je hebt wel eens in de samenleving dat iedereen ongeveer… ja niet iedereen, maar dat veel mensen toch wel hetzelfde probleem…. Erkent. Ik kan me zo voorstellen dat het minder erg is als dat een niet representatieve groep oppakt dan wanneer het iets is dat uh… R: Ja… ik snap hem niet. M: Ik kan misschien wel met een voorbeeld. Dat is misschien makkelijker? R: Ja M: Kijk… als een uh speeltuintje in die straat wordt opgeknapt dat is natuurlijk op zich… Ja dat maakt voor verder in de straat niemand uit, want die speeltuin…. Gaat er op vooruit. Maar je kunt misschien wel eens hebben dat je bijvoorbeeld een initiatief hebt dat heel voordelig uitpakt voor een bepaald deel van de bevolking en voor een ander deel van de bevolking juist zoiets heeft van ja maar dat wil ik helemaal niet. R: Dat is altijd… M: Dan vraag ik me af of het dan een rol is van de overheid om ervoor te zorgen dat in ieder geval alle burgers… de kans hebben om daar iets van te vinden… R: Nee! Daar moet je wegblijven. Maar het ligt ook aan het onderwerp he. Kijk als het over veiligheid gaat zeg je joh… volgens de brandweervoorschriften moeten er vijf brandweerspuiten hangen voor in geval van calamiteit. Maar… het geld is op en we hebben maar twee brandweerspuiten. Ja de overheid is wel in charge om te zorgen dat het voorzieningenniveau er is. M: Ja.. ja… R: Natuurlijk he. Dat is uit het oogpunt van veiligheid he… Algemeen meer publiek belang. Uhm maar voor de rest joh. Of ze het nou over een stoepie schoonvegen gaat, of speeltuintjes. Laat de maatschappij het lekker zelf doen. Op het moment dat… Kijk, de overheid die moet juist. Die was ook…, die zat er even tussendoor. De de…. De… Uhm… Risicoreflex project. Project risico regel reflex hadden ze hier op een gegeven moment. Even snel pakken. Dat sluit hier wel op aan. Dat is als er ergens een incident gebeurt he. We zeggen joh we laten het vrij, en we laten het hobbelen en we laten mensen het zelf doen. En op het moment dat er iets gebeurt…
172
Dan… Wam dan komt de overheid weer en heb je weer een boek regels over je heen… En volgens mij is er een heel reconstructief voorbeeld in Tilburg gebeurd een paar jaar geleden. Dat was dat zwembad. Toen het dak naar beneden kwam. M: Ja dat klopt. Dat was een heel gedoe inderdaad. R: Ik weet niet hoe dat precies… met dat zwembad zat. Ik dacht dat er in dat voorbeeld een deel eigenbeheer was. M: Ja eigen beheer vanuit het zwembad, maar ook wel een gemeenteambtenaar die moest komen controleren en die had hem afgevinkt terwijl er blijkbaar een stalen buis was en die stalen buis was niet veilig voor de constructie, waardoor dat die vervolgens… Omdat die stalen buis al heel ver was verweerd blijkbaar, is die door geknakt. Dus de ambtenaar had het moeten zien en daardoor is het binnen de gemeente een heel gedoe geworden. R: En wat is dan vervolgens de reflex van de overheid? Ik bedoel… de reflex van de burgers is wel uh…, jahoegaoa… Wat was de reflex of wat zou die moeten zijn? Hoe is de overheid daar mee omgegaan? M: Ja, intern was het een heel gedoe… want …. Ze wouden de verantwoordelijke wethouder ervoor pakken en weet ik het allemaal. Dat is uiteindelijk niet gelukt hoor, omdat er de coalitiepartijen volgens mij allemaal zoiets hadden van dit kan gebeuren. Mensen maken fouten. En volgens mij is het nou… gaat er nou een rechtszaak lopen. R: Ja. Maar dit soort dingen he… Die kleine voorbeelden met een hele grote impact. Hoe gaat het met het risico. Dat is hetzelfde en dat heeft laatst in de Kamer gespeeld. Dat was over die ouderenparticipatiecreches. Ik weet niet of je dat gevolgd hebt? M: Ik heb dat zijdelings mee ge uh… R: Ja. Uh… Nou ja wie kan er beter voor kinderen zorgen dan ouders. En dat was heel goed werkend. En op een gegeven moment kregen die. Die hadden subsidie en op een gegeven moment was die subsidie, dat was het verhaal, die subsidie stopgezet omdat de eis van de overheid is dat er zoveel procent gediplomeerd moet zijn. En dan denk ik ja, als het toch goed gaat, als ze toch al jarenlange ervaring hebben. Dat ouders nota bene…. Dan denk ik… waar bemoeit die overheid zich mee. Dus daar zit de kamer. Met een nipte meerderheid is dat voorstel af…. De doorbraken zitten er aan te komen, maar het moet natuurlijk ook in de tweede kamer. En dan denk ik… langzaam maar we zijn bezig. Met jouw scriptie bijvoorbeeld…. M: Het zou mooi zijn toch… R: Dus dat zo’n beetje….. Ik weet niet uh… moesten we nog voor de rest nog uh… M: Volgens mij niet. Ik uh kan hier heel mooi mee verder. R: Ja….We hebben alles opgenomen, niet dat een tijdje het bandje niet heeft aangestaan. M: Nee we hebben het opgenomen. Ik zal hem eerst eens stilzetten.
173
Bijlage 6. Transcript interview dhr. Bovens Interview met dhr. Mark Bovens, Hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Utrecht en sinds 1 januari 2013 lid van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid Maandag 7 juli 2014 (dit interview heeft telefonisch plaatsgevonden) Dit interview is begonnen met een korte introductie en de vraag of dhr. Bovens er problemen mee heeft wanneer dit gesprek wordt opgenomen. Hij heeft aangegeven dat dit niet het geval is.
M: Met Marieke van der Staak B: Met Mark Bovens M: Goedemiddag, ik zou u nog bellen. B: Ja. M: Ja, komt het nu gelegen? B: Ja, ik zit nu in de tuin van de facultyclub, dus prima. M: Oké. Ik wou eerst vragen of u het goed vond als ik op de achtergrond het uh… uh… geluidsfragment, zo’n voicerecorder liet meelopen, zodat ik hem daarna dan netjes kan uitwerken. B: Geen probleem, zet maar aan. M: Ja. Vindt u het misschien makkelijk als ik eerst eventjes heel kort uitleg hoe het onderzoek precies in elkaar zit, zodat u weet wat dat ik gedaan heb en de vragen een beetje in die context kunt plaatsen? B: Ja, graag. Het ging over de relatie tussen goed bestuur en de lokale overheid? Ik heb het wel in je mail gezien, maar graag. M: Dan doe ik dat heel snel eventjes. Uhm ik heb gekeken hoe dat uhm… de zeg maar de doe-democratie en initiatieven van actief burgerschap en dan vooral het meedoen, hoe dat zeg maar doordat burgers dat gaan doen of dat dan ook betekent dat de overheid op een andere manier volgens de burgers goed moeten gaan besturen. Dus of ze bijvoorbeeld op een andere manier burgers aan moeten spreken of uh op een andere manier effectief en efficiënt bestuur ten uitvoer moeten gaan leggen en aan andere dingen moeten gaan denken. En dan heb ik alle klassieke rijtjes zeg maar van goed lokaal bestuur die in de verschillende publicaties naar voren kwamen, die heb ik allemaal bij elkaar gezet en daar heb ik eigenlijk een driedeling van gemaakt in een democratische, economische en uh een juridische/ rechtsstatelijke dimensie. En daar vallen dan verschillende criteria onder, zoals in de democratische dimensie representativiteit en veerkrachtigheid en onder de economische effectiviteit en dat soort uh criteria. En dan heb ik zeg maar in de stad en in het platteland gekeken welke van uhm… welke van die criteria nog steeds belangrijk zijn of juist belangrijk worden of helemaal zijn weggeschoven. En daar zijn onderzoeksresultaten naar voren, uit naar voren gekomen en dan wilde ik u eigenlijk vragen of u ze herkent….. B: Wie heb je geïnterviewd als ik vragen mag? M: Ik heb een secundaire data-analyse gedaan…. Dus uh ja Laurens, Ted en Frank hier onder andere hebben verschillende mensen geïnterviewd en dan voornamelijk burgers en heel soms ook uh professionals die bij de overheid werkzaam zijn of zeg maar in zo’n verband zitten die in de samenleving dan proberen om uh uhm die burgers zeg maar de koppeling te vormen tussen het beleid aan de ene kant en de wereld van de burgers aan de andere kant, en die heb ik geanalyseerd. Dus ik heb die mensen zelf niet geïnterviewd, want ik heb die data zeg maar gebruikt en dan de expertinterviews als empirische deel aan mijn onderzoek vastgeplakt. B: … [onduidelijk te horen].
174
M: Ja, nee.. Ik heb vooral experts. Dus ik heb drie wetenschappers en uh en dan nog uhm ja bij het ministerie ook iemand die zich daar mee bezig houdt. B: … [onduidelijk] M: Ja, dus eigenlijk was mijn voorstel om dan uh ja ik heb een aantal van de dingen die ik zeg maar heb opgemerkt en die mij opvielen die heb ik opgeschreven en dan wou ik eigenlijk aan u vragen of u ze herkent. B: Oké dat is goed. M: Ja. Ik vroeg me af of u het in de praktijk ziet terugkomen dat de initiatiefnemers …. Het is toch anders via de telefoon dan als je met iemand gewoon aan het praten bent. [gelach] B: Ja, anders had je me ook gewoon wat kunnen laten zien en zo. M: Ja, inderdaad. Dat scheelt he. Of uhm nou het viel mij heel erg op dat burgers die in de stedelijke context aan het participeren zijn en het eigenlijk heel erg belangrijk vinden dat hun initiatief uhm vooral zeg maar dat zij vrij zijn binnen hun initiatief. Dus zij willen bijvoorbeeld dat speeltuintje opknappen en dat de overheid hen dan de kans geeft om ook alles te doen zodat zij dat speeltuintje zo kunnen opknappen zodat zij alles zelf mooi vinden… en dat zij zelf denken dat het aan de waarden voldoet die zij zelf belangrijk vinden. Terwijl het in de plattelandscontext steeds meer leek dat burgers, als zij eenmaal in dat speeltuintje kunnen participeren niet zoveel van de overheid verwachten zeg maar dat zij daarbinnen alles mogen doen, maar dat zij bijwijzen van spreken ook dat tuintje willen opknappen en dat de overheid ze dan heel erg veel belemmert en zegt ja… maar jullie moesten dat speeltuintje doen, en de rest…. Laat dat maar even zitten. Dus ik vroeg me af of u ja… dat ook waarneemt. B: Nou dat is het verschil tussen stad en platteland begrijp ik? M: Ja… B: En wat is het platteland in jouw definitie? M: Uh het platteland dat zijn de…. Uhm de gemeenten met minder dan 1000 inwoners per uhm kilometer… uhm vierkante kilometer. Ja dus eigenlijk dezelfde definitie als het uhm uh CBS hanteert. B: Oké… Ik weet… ik kom zo even terug. Maar wat je onderzoeksvraag is of er verschillen zijn tussen stad en platteland? M: Ja, klopt precies. In de participatiebehoefte en hoe de overheid dan zeg maar met de participatie om moet gaan. Ja… B: Ik weet niet of ik je vreselijk kan helpen hier, want ik heb zelf niet zoveel onderzoek gedaan op dat terrein en ik moet bekennen dat het onderscheid tussen platteland en stad voor mij… in mijn eigen onderzoek nooit echt voorop heeft gestaan. Dus ik uhm…. En als ik hier reageer is het uitsluitend wat ik zelf in de binnenstad, in de grote stad woon. Uhm… en wel herken dat uhm burgers dan hele concreet een ding hebben en misschien ook wat minder binding met de leefomgeving hebben dan op het platteland, waar je natuurlijk misschien ook wat sneller verantwoordelijk zult voelen voor grotere delen van de openbare ruimte, omdat er ook minder mensen zijn die zich daar verantwoordelijk voor voelen. En natuurlijk in een grote stad, heb je een soort collectieve actieprobleem soms dat je kan wel bezig blijven met de openbare ruimte, want er zijn zoveel mensen die daar verantwoordelijk voor zijn. Dus het kan best het zou kunnen zijn dat laat zeggen, maar dan ben ik echt aan het speculeren hoor, maar een verklaring zou kunnen zijn dat het mensen op het platteland zich wat eerder verantwoordelijk voelen voor bredere, uhh… grotere delen van de publieke ruimte dan de stad… Omdat je dus uh met minder mensen daar bent en dus eerder je eigenlijk aangesproken voelt. Maar het is speculeren…. M: Maar dat geeft helemaal niets, want alle beetjes helpen en het is…soms ook lastig hoor. Het is voor mij soms ook zoeken hoor van aan wie moet ik welke vraag precies stellen. Want de een weet over het een weer meer dan het ander. Maar er komen in ieder geval ook nog dingetjes terug dadelijk die ik in uw publicaties ook ben tegen gekomen. Uhm iets anders dat mij heel erg opvalt is eigenlijk dat burgers zelf heel de tijd zeggen dat ze goed kunnen, zowel in het platteland als in wat mindere mate in de stad overigens, dat ze heel erg goed zelf kunnen zorgen dat hun plannen voldoende draagvlak hebben en dat er voldoende mensen uit de rest van de samenleving achter hun plannen staat. Terwijl… uit de interviews die ik dan heb gezien met beleidsmakers steeds vaker naar voren komt dat zij eigenlijk denken van ja die burgers zeggen dat wel, maar is dat in de praktijk wel of blijkt dat eigenlijk zij alleen maar zeggen we hebben wel draagvlak, terwijl het eigenlijk nauwelijks in de praktijk ook daadwerkelijk hebben. B: Wat… ja wat natuurlijk vaak in dat soort gevallen speelt is dat een groep burgers of ouders of noem maar op die willen een speeltuin en die hebben dus een aantal gelijkgestemde ouders bij elkaar en die zeggen kijk eens met zijn allen willen we dat graag doen. Maar dan heb je natuurlijk… in de plan fase ja dan is het heel gezellig en iedereen is ervoor totdat het natuurlijk uitgevoerd dreigt te worden, dan blijkt ineens allerlei andere burgers te zijn die niks met kinderen hebben die zeggen wat gaan ze erdoorheen slepen, om maar een klein voorbeeld te geven. Zij zijn goed in staat om gelijkgestemden achter hun plannen te krijgen, maar zeker in een dichtbevolkte omgeving als de grote stad… heb je natuurlijk vaak heel veel tegenstrijdige belangen of heb je verschillende groepen burgers met verschillende belangen. En die komen natuurlijk… veel minder… He die heb je als actievoerder heb je die niet meteen in
175
beeld en pas als het bij de gemeente komt en de gemeente wordt opeens geconfronteerd met het feit dat andere burgers het helemaal geen goed idee vinden en dan met verzet komen. He dus dat begrijp ik wel dat dat inderdaad uh he en als burgers iets willen doordrijven of een mooi plannetje hebben is het natuurlijk ja iedereen in onze omgeving vindt het mooi want… he die willen natuurlijk ook iets realiseren. Die gaan natuurlijk niet bewust de deuren langs om te kijken of er ook mensen tegen zijn. Dus dat zit ook een beetje in de psycho-sociale dynamiek denk ik van het maken van plannen als burgers. He dat is wel dat lijkt me wel een dynamiek die wel goed te begrijpen is. M: En ziet u daar dan een rol voor de lokale overheid dat die bijvoorbeeld burgers erop moet attenderen of dat die er bijvoorbeeld moeten zeggen van goh u heeft niet genoeg draagvlak of zelf op zoek moeten gaan naar draagvlak? B: Ja… of de overheid het leuk vindt of niet he uiteindelijk moet de politiek gaat over de verdeling van schaarse middelen en dat kan tijd, geld of ruimte zijn…. Uh die verschillende belangen moeten afwegen. Dus uhm en uh… ja dat kun je natuurlijk toch niet helemaal terugleggen bij de initiatiefnemers. Want die zijn natuurlijk van nature geneigd om dat niet al te grondig te doen. Omdat je natuurlijk als je als burgers iets van de grond wilt krijgen, ga je natuurlijk niet opzoek naar allerlei tegenstanders. En zodra de… he de gemeente zich ermee bemoeit of de plannen concreet worden. Dus uh daarom hebben we natuurlijk de representatieve democratie uitgevonden, dat allerlei verschillende belangen ook gerepresenteerd kunnen worden. Uhm…. En dan dan… zeer activistische groepen he zelfs met een idee aan de haal kunnen gaan en dat minder georganiseerde groepen dan het nakijken hebben. Dus ik vind wel dat daar een rol van de overheid ligt ja, vooral omdat lang niet alle belangen ook even goed georganiseerd zijn. He dus uh hoogopgeleide burgers zijn goed in staat om voor zichzelf dingen te organiseren, maar andere groepen burgers zijn dat veel minder. En als je dat dus altijd maar neerlegt bij de burgers en die allemaal de gang laat gaan dan is de risico groot dat mensen met… dat blijkt ook uit allerlei onderzoeken. Dat mensen die… uh hoe heet dat. ProDemos heeft eens een keer een boekje uitgebracht..... [onverstaanbaar]. M: Ja, dat herken ik inderdaad wel. Dat boekje dat uh is wel eens voorbij gekomen volgens mij. B: Ja. En uh in het kader van uh de WRR heeft in het verleden wel eens iets gedaan over vertrouwen in burgers of vertrouwen in de buurt… Dat Winsemius een voorbeeld van uh het was een pleintje in Amsterdam volgens mij waarbij, het ging om het wel of niet bier buiten… Als het lekker weer is weet je wel of wel of niet buiten bier gedronken mocht worden. Het werd georganiseerd op zeer grote schaal dat iedereen biertjes ging drinken bij wijzen van protest buiten om het mogelijk te maken dat er biertjes werden gedronken. [stilte] M: …. U viel weg B: Ja ik was ook aan het kijken. We vielen alle twee weg, Maar om even verder te gaan. De cafébazen hadden veel organiserend vermogen en iedereen ging daar buiten biertjes staan drinken, maar vervolgens uh daar allerlei omwonenden he… Die werden heel boos want die zeiden wij zijn helemaal niet geraadpleegd en hebben er enorme overlast van, van herrie en van glazen en van geluidsoverlast. Dus alles is… Dat is wel een risico dat goed georganiseerde groepen snel even iets voor zich regelen, terwijl in de grote stad is er altijd een botsing van belangen. M: En ziet u dan…. Zeg maar ook dat als er een botsing van belangen is en burgers hebben dan eenmaal een initiatief opgestart omdat toch wel blijkt dat het merendeel of in ieder geval degenen die daar het meeste last van hebben er toch achter komen te staan, ziet u het dan vervolgens als een rol van de burgers in de praktijk dat die dan verantwoording af moeten leggen over de keuzes die ze binnen hun initiatief gemaakt hebben, of moet de overheid daar ook nog een rol in spelen… B: Ik begrijp je even niet helemaal. Wat bedoel je met verantwoording afleggen? M: Uh bijvoorbeeld uitleggen van goh binnen ons initiatief hebben we publieke middelen gehad en die hebben we op deze manieren ingezet, zodat zoveel mogelijk mensen dan toch nog hetgeen hebben dat zij het belangrijkst vinden en dat er ook bijvoorbeeld niet alleen het geld inzetten om een klein groepje tegemoet te doen en dan de rest niet? B: Ja.. als je dat bedoelt.. initiatieven. Lijkt het me logisch dat aan het eind van het jaar zo’n clubje burgers daar verantwoording over aflegt van wat ze met die gelden is gebeurd. En die verantwoording gaat dan naar de gemeente en die kan dat die is stukken meesturen naar de gemeenteraad en die kunnen ook openbaar zijn, zodat journalisten ze dat kunnen bekijken of dat gemeenteraadsleden er vragen over kunnen stellen. Dat lijkt mij heel normaal ja. M: Oké. Want dat is inderdaad wel de manier hoe ik het terug zie dat het in de stad gaat. Dat inderdaad die gemeenteraad daar tussen zit als zeg maar de vertegenwoordiger van belangen van andere burgers die bijvoorbeeld niet in dat initiatief zitten. Maar mij valt het dan vervolgens wel op dat het bijvoorbeeld binnen de plattelandscontext, waar dat maar nou zeggen we 150 mensen wonen bijvoorbeeld, dat die stap vaak over wordt geslagen en dat dan wordt geprobeerd nou wij kunnen dat zelf wel verantwoorden, gemeente houd je er maar achter. Als mijn buurman vindt dat ik iets doe, doe wat hij vindt dat ik dat niet moet doen, dan komt die zelf er wel mee. B: Op zich he… Nou kijk je praat eigenlijk over twee verschillende dingen hier als ik het goed begrijp… Het ene is uhm… waar je het over hebt is of je als. Kijk in de grote steden zijn burgers veel vaker anoniem natuurlijk. Mensen wonen dichter bij elkaar, maar kennen elkaar veel minder goed. Want uh… wat is een grote dichtheid aan bevolking. Uhm tegen die achtergrond heeft de gemeente-
176
raad een grote rol, omdat het niet van nature gaat. Dus als het gaat om een in een kleine gemeente… gemeenschap uh… hebben mensen elkaar snel even kunnen schakelen. Want het gaat niet om veel mensen en kunnen snel even samen lopen. Dus dat snap ik wel…. Maar als dat geld is uitgegeven, lijkt het mij wel normaal dat daar even een verslag van komt en even een overzicht is zodat de gemeenteraad ook kan controleren of wethouders niet allerlei gelden uitdelen aan vriendjes of aan lokale vriendjes of wat dan ook. He, dus dat vind ik een andere soort verantwoording. Uhm… dat is meer een soort rekenkamer achtige verantwoording. Uhm in kleine lokale gemeenschappen hoef je misschien inderdaad niet dat helemaal weer via de gemeenteraad te laten lopen of een hele toestand te organiseren, omdat het om kleinschalige aantallen gaat. Maar in een grote gemeente of in een stad, waar al gauw drie duizend mensen op elkaar wonen is het lastiger om face to face basis met elkaar aanbellen. M: Ja dan wordt het lastiger… als iemand zes straten verderop woont. B: Maar ook als je een speeltuin bouwt met vier grote flat eromheen, moet je bij al die flats aanbellen. Dat is natuurlijk toch een andere schaal. En dan… Bovendien zijn daar niet vanzelfsprekend heel veel sociale contacten toch van mensen die je kunt gebruiken. Dus de anonimiteit en de schaal is groter, dus dan kun je niet even een avond organiseren. Dat scheelt ja. M: Ja… Het klinkt heel erg logisch inderdaad. Maar het zou dan zoiets zou inderdaad ook een mooie verklaring kunnen zijn voor waarom het verschil er überhaupt is, want daar had ik eigenlijk nog niet zover over nagedacht, dus dan heeft u mij in ieder geval aan het denken gezet. Uhm… eens even kijken. Uhm…. Nou misschien hangt dit dan ook wel samen met meer de kleinschaligheid zeg maar binnen dorpsinitiatief dan binnen gemeente in… stedelijke initiatieven. Want mij valt het op dat mensen in de stad eerder het zeg maar waarderen op het moment dat de lokale overheid hen komt helpen met bijvoorbeeld kennis die ze niet hebben of een begroting die ze niet kunnen opstellen…. Waar ze zelf niet uitkomen. Terwijl de mensen op het platteland meer zoiets hebben van ja maar gemeente houd je maar weg, dat kunnen wij heel goed zelf…. B: Op basis van mijn eigen ervaring uh… Zie ik dat het organiserend vermogen op het platteland wat groter is dan op de stad. Het zelf organiserend vermogen. En dat heeft met een paar dingen te maken. Met aan de ene kant, waar we het net over hebben, dat in de stad natuurlijk die anonimiteit is he en minder vanzelfsprekend sociale verbanden zijn, waardoor het moeilijker is om dingen van de grond te krijgen. Omdat er gewoon minder sociaal kapitaal is uh… minder uh… bonding kapitaal, waarin mensen die elkaar toch al kennen weten wat zij aan elkaar hebben. Dus het is lastiger om dingen georganiseerd te krijgen, want het duurt een tijdje voordat je elkaar vertrouwt, voordat je weet wie wat kan. Waardoor het lastiger is om dingen van de grond te krijgen. Een andere punt dat ik zie is dat op het platteland natuurlijk vrij vaak ook, er is vaak een bloeiend verenigingsleven van wat dus eigenlijk al uh klaar liggen. Mensen hebben al, er is al een harmonie of er is al een voetbalvereniging of carnavalsvereniging of wat dan ook waar mensen mekaar toch al treffen en die hebben al een bestuur en er is al een penningmeester en secretaris, dus dan kan je eigenlijk veel makkelijker gebruik maken van de sociale bestaande infrastructuur om iets te organiseren. Dus er zijn hechtere verbanden en er zijn veel vaker bestaande sociale infrastructuren… het punt is dat op het platteland je vaak ook te maken hebt met mensen die een bedrijf hebben. Een boer of tuinders. Ikzelf, ik ben lid van de schaatsvereniging in Den Haag. Die heet hartvereniging Den haag Westland. Dan zie je wanneer er iets georganiseerd moet worden… De Westlanders zijn vaak tuinders of hebben een uh… kassenbouwbedrijf of ze zijn… uh…. En die hebben vaak bedrijven, dus die hebben een tractor of die hebben een wagen. Of uh… die hebben mensen die loodgieter zijn. Het is vrij veel organiserend vermogen, omdat het vaak kleine middenstanders zijn of kleinere of grotere bedrijven zijn met mensen in dienst he. Terwijl in de stad zijn het dan vaak ambtenaren of mensen die op het kantoor werken…. Maar die niet kunnen zeggen van ik heb even van de zaak ik kom wel even met mijn eigen tractor aan of ik heb nog wel ergens een vrachtwagentje staan, dan regel ik wel wat. Dus het heeft niet allen te maken met anonimiteit, maar ook te maken met verschil werkgelegenheid en op het platteland is natuurlijk wat daar is en daar hebben mensen meer dit soort voorzieningen al in eigen beheer zeg maar. M: Ja. B: We hebben gewoon uh… Ja allerlei technische dingen die zijn gewend of ze zijn loontechnische bedrijven die hebben allerlei mensen in dienst die ze even kunnen inschakelen. En mensen op het platteland die hebben, die kunnen misschien wel goede bezwaarschriften schrijven maar die hebben niet… die kunnen niet eventjes een podium opbouwen en een ding richten. M: Dus eigenlijk zit het hem er dan ook meer in dat mensen op het platteland zeg maar ook meer de… uh zeg maar de kennis en de vaardigheden hebben die er voor nodig zijn en dus die hulp dus misschien ook wel minder snel nodig hebben als ik u goed begrijp. B: Ja, het ligt echt aan drie verschillende dingen he. Uh dat platteland de sociale infrastructuur vaak al aanwezig is om dit soort dingen voor elkaar te krijgen. Omdat men toch vaak al een vereniging heeft waar men elkaar kent en noem maar op. In de stad zijn ook wel verenigingen, maar ik kom bij mijn schaatsvereniging volstrekt andere mensen tegen dan in mijn vogelclub zal ik maar even zeggen. Terwijl op het platteland zie je vaak, dezelfde dat mensen zitten in de besturen van verschillende verenigingen, omdat het maar klein is. He er is vaak toch een bloeiend verenigingsleven dat je vaak meteen kan inzetten. Dat is één dus, sociaal kapitaal. Daarnaast is er ook technisch kapitaal aanwezig op het platteland vaak, omdat je daar toch mensen zijn die uh een bedrijfje hebben of uh he… Met technische kanten, die je vaak voor dit soort kleinschalige taken goed kunt gebruiken. Dan heb ik het bijvoorbeeld over het organiseren van een braderie…. Ik denk dat het anders zou liggen als het zou gaan om het organiseren van grootschalig verzet tegen een grootschalig iets he. Daar is… dat je dus bureaucratische competenties nodig hebt, daarvan verwacht ik dat ze in de stad veel meer aanwezig zijn. M: Oké. Ja het klinkt op zich…
177
B: Ik denk dat het anders ligt dan in de stad. He dus als je grootschalig wilt organiseren. Een verzet tegen zwarte piet ik verzin maar wat of een demonstratie tegen de ontwikkeling van een gemeente, dan denk ik dat er in de stad meer kapitaal aanwezig is. Op het platteland is meer technisch kapitaal aanwezig om dat georganiseerd te krijgen, omdat mensen meer apparaten…. Mensen hebben al van huis uit grotere tuinen dus hebben ook motorgrasmaaiers en hebben frezen of kunnen loonwerkers eventjes regelen. M: Ja het klinkt wel logisch. Het klinkt op zich wel logisch inderdaad. Want dat zie je ook…. Dat zie ik ook wel terugkomen in de initiatieven hoor. Want dan is het inderdaad vaak van ja maar uh hier op het platteland, we hebben nog wel een paar metselaars die goed kunnen metselen, dus gemeente, u hoeft geen timmerbedrijf in te huren, dat doen wij wel zelf. B: [onduidelijk]…. Mensen zijn gewend om voor de carnavalsoptocht praalwagens te maken, dus zij hebben al een havaar staan… Uhm met lasapparaten en dingen en die mensen kunnen alles. Noem maar op. Als er een speelplaat in elkaar gelast moet worden, kunnen ze dat ook wel eventjes zelf doen. M: Ja! Een vraag die ik ook nog had. Als de overheid dan vervolgens uh of de middelen die de burgers nodig hebben wel heeft geboden of uh zoiets heeft van oké burgers, jullie kunnen het zelf dan mogen jullie het ook zelf doen. Ziet u het in de praktijk dan ook terugkomen dat die burgers het eigenlijk het nog veel belangrijk vinden dat de overheid hen waardeert in wat zij doet dan dat zij continu blijft kijken en blijft inspringen op het moment dat zij bijvoorbeeld kan inspringen om te kijken dat zij burgers nog sneller iets kan laten bereiken? B: Ik… Dat heb ik zelf niet onderzocht, dus dat zou ik niet weten hoe dat in de praktijk gaat. Ik kan me wel voorstellen dat uh… ja dat dat een beetje een delicaat proces is. Dat je dus denk ik niet voortdurend he weer verantwoording moet vragen, tegelijkertijd misschien wel goed is om even de vinger aan de pols te houden en te kijken van joh hebben jullie misschien steun nodig. Dat lijkt me een delicaat proces, waar je als gemeente het natuurlijk gauw verkeerd kan doen. Maar hoe dat loopt en of daar verschil is weet ik eigenlijk niet, dus dat…. Zou ik niet zomaar zou ik niet durven zeggen. M: Oké. Maakt helemaal niets uit. Uhm… Even kijken. Uhm… Dan ga ik even op mijn lijstje kijken welke we nou al gehad hebben, want soms loopt het zo. Die heb ik gehad… die die en die. Ziet u het in de praktijk, en eigenlijk is dit iets dat ik ja zowel in de stad als op het platteland terug zie komen hoor, dus als u het van een van de twee weet en van de andere niet, dan maakt dat ook niet uit. Ziet u dat het uhm… dat uh… lokale overheid zeg maar wel zegt van goh burgers jullie mogen wel meedoen, maar op het moment dat het er dan op aankomt dat ze toch nog te vaak zeg maar in de interne organisatie kijkt hoe dingen opgelost kunnen worden, zonder dat zij kijkt waar burgers zelf toe in staat zijn, waardoor dat die mogelijkheden om mee te doen uiteindelijk dus eigenlijk… Ja ze zeggen wel dat ze er zijn, maar ze worden in de praktijk dus nog wel redelijk veel ingeperkt. B: Uhm…. Ik ik…. Ik kan me goed voorstellen dat dat gebeurt. Dat dat natuurlijk toch een automatische reflex van gemeenten is om uhm… uit ook uit goede bedoelingen van dat gemeente heeft natuurlijk een heel apparaat en zijn natuurlijk zelf gewend met plantsoenendiensten en noem maar op… dat soort dingen allemaal zelf te doen. Uhm dus daar kan ik me wel iets bij voorstellen dat dit toch gewoon gebeurt. Niet uit… uit een automatische reflex eigenlijk. Uhm… he en dat daar toch uh… ja de ja… een heleboel uit de soort vrees dat het anders niet goed gebeurt. Ik kan me goed voorstellen dat het zo gaat ja. Ja… M: En uhm…. Ziet u het dan zeg maar ook als een mogelijkheid van goh gemeente als je dat niet zou doen zou het wellicht nog veel goedkoper zijn voor hoe goedkoop jullie dingen kunnen realiseren. Bijvoorbeeld het voorbeeld dat net voorbij kwam. Op het moment dat je die plantsoenendienst natuurlijk niet inzet en burgers zelf uh de kans geeft om ook daadwerkelijk het gras voor hun tuintje te maaien als ze toch al zelf aangeeft dat ze dat willen doen… Zou je het dan kunnen zien als goh overheid hier laat je eigenlijk een steekje vallen op het moment dat het gaat om effectief en efficiënt overheidsbestuur of valt dat wel mee in de praktijk? B: Uhm…. Nou ik denk dat het vooral. Ik weet niet of het zoveel goedkoper is, want het is natuurlijk ook ingewikkeld. Als je zo’n plantsoenendienst hebt, moet je natuurlijk ook uitleggen van dat grasveldje niet, dat grasveldje wel. He want bij dat grasveldje doen de burgers het zelf, maar bij de volgende doen ze het niet. Ik kan me voorstellen dat het dan makkelijker is om te zeggen we doen gewoon alle grasveldjes maaien… he dan is uh dan heb je ook geen ingewikkelde werkposities. Uh dus of het veel uitmaakt voor de werkprocessen voor de efficiëntie en effectiviteit weet ik niet, uhm maar het is symbolisch denk ik wel van belang dat je die burgers de ruimte geeft. Omdat ik vermoed dat als je de burgers de ruimte geeft om dat zelf te doen dan… ze zich ook verantwoordelijker voelen voor hun omgeving. Uhm en daarmee ook het vertrouwen in de gemeente denk ik groter wordt. En ook de tevredenheid van burgers over hun leefomgeving over de gemeente groter wordt. Dus om symbolische redenen als het om dit soort kleine dingen gaat lijkt het me heel verstandig, of het… Het maakt het leven van gemeenten zelf niet per se gemakkelijker, omdat uh… je krijgt veel meer mozaïek van activiteiten, dus dat vraagt veel meer plannen en meer overleg van gemeentes. Onderling en met afdelingen onderling van uh en met burgers zelf dus uh transactiekosten om het zo maar te zeggen worden waarschijnlijk wel hoger, maar de legitimiteit vermoedelijk ook. Dus het is een beetje een… dus ik denk dat het niet per se efficiënter is, maar wel legitiemer. M: Ja, ik snap wat u bedoelt. En want u had het net ook over dat zeg maar de interne organisatie van de overheid beter afge afgestemd moet worden en ziet u daar nu in de praktijk dan nog echt problemen? Van bijvoorbeeld een ambtenaar… dat burgers uh…. Uh een initiatief opstarten dat betrekking heeft op tien wethouders, nou tien wethouders wordt een beetje lastig natuurlijk, op drie wethouders die dan allemaal hun eigen stukje vinden en dat onderling niet afstemmen of dat ze het gevoel hebben dat ze bijvoorbeeld tegen bureaucratische muren oplopen nog binnen de gemeente?
178
B: Er zal een verschil zijn tussen steden en plattelandsgemeenten. Alhoewel ondertussen zijn plattelandsgemeenten natuurlijk zo groot, ook qua inwoneraantal, uh dat ik ook niet uh… Je kunt je voorstellen dat in kleine gemeenten natuurlijk iets makkelijker geschakeld kan worden, omdat er iets minder arbeidsverdeling is binnen het gemeenteapparaat maar ja dat gezegd hebbende denk ik ook inmiddels kleine gemeenten bestaan niet meer, want die zijn ook inmiddels allemaal gefuseerd. Uh… tenzij misschien op het niveau van echt inderdaad plantsoenendiensten, openbare ruimte, die vallen vaak onder één dienst dus dat lukt dan wel. Maar wat ik me wel voor kan stellen is dat je ja ik zie het nog wel eens rond ecologisch beheer bijvoorbeeld he, dan worden er afspraken gemaakt met de plantsoendienst bepaalde dingen niet maait of het toch wel heel moeilijk is om dat geregeld te krijgen, want gemeenten besteden het dan vaak weer uit…. Aan technische bedrijven. En die hebben dan weer dat moet weer over allerlei schijven en dan is iemand dat weer vergeten en gaat daar toch een klepelmachine overheen… Dat is lastig organiseren. M: Ja, en zit die aandacht hem er dan ook in dat bijvoorbeeld gemaakte afspraken in de praktijk niet worden nagekomen en dat bijvoorbeeld uh een buurtbon wordt toegekend en dat dan vervolgens blijkt dat dat binnen de gemeentelijke organisatie verloren is gegaan en dat geen geld meer over is of komt de gemeente over het algemeen gemaakte afspraken wel redelijk goed na? B: Daar heb ik nooit zelf onderzocht, ik heb alleen als burger zelf in den haag, toevallig als buurt…. En dat werkt prima daar. Het zijn relatief kleine activiteiten die je ook routinematig kunt doen. Maar het zijn wel dingen, ja het vraagt om… Zeker bij grote gemeenten zijn het vaak redelijk gecompliceerde organisatie waarbij het probleem van de vele handen zoals dat heet veel kan spelen. Zeker wat ingewikkeldere burgerinitiatieven hebben vaak toestemming nodig. Daar zit een revisie component aan, een openbare orde of openbare ruimte component. Dus dan moet redelijk worden samengewerkt. Dus dat. Dat maakt dat het niet altijd zo soepel kan lopen… en dat. Geldt ook voor gemeentelijke initiatieven zelf. Dus uh… Alleen maar op basis van een afstandje kijken, dus ik kan hier niet met enorm gezag spreken. M: Nee dat snap ik. Ik was gewoon even benieuwd of u daar toevallig…. Wat van wist. Ik had nog twee dingetjes zo te zien. De eerste was dat het mij, in ieder geval in de initiatieven die ik heb onderzocht, heel erg opvalt dat uh dat het voor burgers juist heel erg vaak niet duidelijk is wat de gemeente van hen verwacht. Dus bijvoorbeeld er komt een burger bij de gemeente en die zegt, ja maar ik heb het initiatief al bedacht…dan kunt u het nu toch wel voor mij uit gaan voeren en dat ze aan de andere kant ook vaak niet weten wat zij dan van de overheid kunnen verwachten. Dus ik vroeg mij af of u dat, ja, ook terug ziet. B: Uhm… Nou ja dat ik ik neem aan in het eerste geval uhm… zijn de verwachtingen van burgers natuurlijk wat te hooggespannen omdat je niet kunt zeggen van ik heb een idee en de gemeente is een soort van uitvoeringsapparaat dat… dat is natuurlijk wel teleurstellend natuurlijk voor veel burgers he. Tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren. He dat is natuurlijk de realiteit van het openbaar bestuur. Jouw voordeel kan iemand anders nadeel zijn. Dus dat is denk ik wel voor burgers een bron van onbegrip en teleurstelling. Maar gemeenten moeten met meerdere belangen, daar begonnen we net… uh kunnen niet voor een belang of een plan gaan. Dus dat is denk ik wel, die verwachtingen moeten denk ik wel goed uitgesproken worden. M: En is het dan in dat opzicht belangrijk volgens u dat de gemeente bijvoorbeeld aan het begin van het initiatief met de initiatiefnemers om de tafel gaat zitten en kijkt van goh jullie moeten er wel rekening mee moeten houden dat wij bijvoorbeeld aan het begin heel erg enthousiast kunnen zijn, maar op het moment dat het door de gemeentelijke molen gaat dat het dan ja dat er toch nog andere belangen naar voren komen waar wij nu in dit idee geen rekening mee houden, of ziet u daar een andere oplossing voor? B: Uh… helder wordt gecommuniceerd dat uh ja elk voordeel heeft zijn nadeel en dat de gemeente dus ja de belangen van alle belangen moet behartigen en daar natuurlijk proportioneel mee om gaat, dus dat als een burger bezwaar maakt, dat je wel met minderheden werkt maar de gemeente is er voor alle burgers. Als een initiatief voor een groep veel voordelen heeft, maar voor een andere groep veel nadelen, dan heeft de gemeente daar rekening mee te houden. En ik denk dat het heel verstandig is dat gemeenten dat ook gewoon eerlijk op tafel leggen en zoals je zelf al aangaf is het misschien niet eens zo gek dat ze dat bij de burgers terugleggen van nou ja… uhm… dat de gemeente wat meer een mediation rol heeft, om verschillende belangen dan om de tafel te krijgen en te helpen om daar een vergelijk in te vinden. Uhm maar ik denk dat het goed is dat de gemeente dat van voor af aan duidelijk maakt. Democratie betekent ook dat er rekening wordt gehouden met minderheden. M: Ja… B: Dat is denk ik een heel belangrijk punt! M: Ja. Duidelijk. En ziet u het dan in dat opzicht zeg maar ook nog als een taak van de overheid om om uhm op voorhand zeg maar al ten opzichte van de initiatiefnemers te communiceren van goh wij vinden jullie initiatief mooi, maar verwachten wel dat jullie zelf meedoen, dat je zelf bijvoorbeeld dat oude schoolgebouwtje mee afsloopt uh afbreekt op zaterdagen en dat soort dingen, of kun je dat beter op zijn beloop laten gaan? B: Dat hangt natuurlijk een beetje van de situatie af he. Het hangt af van wat voor soort initiatief het is. Wanneer je een tuin wilt veranderen kun je zeggen als het binnen het bestemmingsplan en alles past en de omgeving is daarmee akkoord… dan is het ook aan de burgers om dat tuintje helemaal om te spitten, tenzij je een plantsoenendienst hebt die toevallig toch een frees heeft die dat even kan doen. Maar op zich mag je natuurlijk best verwachten dat burgers natuurlijk zelf dat als dat veilig en professioneel kan, dat ze zelf ook wat mogen doen. Natuurlijk.
179
M: Nou dan had ik in ieder geval nog een laatste vraag. En dat is of u het in de praktijk terug ziet komen dat uhm… dat burgers heel erg vaak het gevoel… het valt me op dat het in de stad overigens vaker is dan in het platteland, dat burgers het gevoel hebben dat er allemaal beknellende regeltjes zijn en dat ze het liefste willen dat de overheid die opzij zet en dat de overheid ook aangeeft van goh we zijn met jullie aan het experimenteren en willen dat ook doen, maar dat het in de praktijk toch nog heel erg tegen valt en dat ze toch in die regelreflex terugschieten. B: Of dat vaak voorkomt weet ik niet… maar ik snap het wel om de reden die we eigenlijk net aan de orde hadden. Nou laat ik een voorbeeld nemen dat misschien niet helemaal past, maar in Den Haag was een hele discussie geweest over bewoners… Eigenaren van huizen wilden graag een zolderetage op hun houd bouwen. Daar is uh daar waren allerlei initiatieven die zeiden van ik wil graag, dan kan ik in Den Haag blijven wonen, een verdiepinkje erop zetten of een opbouw, want dan wordt mijn huis net een of twee slaapkamers groter en kan ik met de kinderen daar blijven wonen en hoef ik niet de stad uit. Dus dat was ook vanuit het idee nou het bouwbesluit moet aangepast worden… de gemeente heeft het ruimschoots mogelijk gemaakt. Maar nu zie je dat daar ongelooflijk veel conflicten ontstaan, omdat de buren van deze mensen uhm…zeggen van ja maar daar gaat mijn zon gaat weg…. En …. Nu blijkt dat die regels Om die eigenlijk helemaal niet zo heel erg gek waren, omdat die ook natuurlijk ingegeven waren om de belangen van de omwonenden te beschermen. En nu komt de gemeente daar dus op terug, omdat het hele burenruzies leidt. Uhm… en wat het leek heel leuk en het was ook helemaal in het voordeel van de bewoners, maar de eigenaren, de buren en de achterburen en de buren links en rechts die die het voor hun is het heel ongunstig, want die hebben weer andere belangen. En zo is het met heel veel van die regels… in een aantal gevallen zijn die regels die hebben ook een duidelijke oorsprong omdat ze andere belangen en de belangen van anderen proberen te beschermen. En juist in de grote stad… waar mensen zo dicht op mekaar wonen, is natuurlijk jouw uitbouw is een schaduw he uh…. plek voor je buurman. Wat jij betekent kan direct gevolgen hebben voor het leef of woongenot van een buurman. Op het platteland zit je veel minder in de weg of minder op elkaars lip en valt dat wellicht wat makkelijker te organiseren. M: Ja inderdaad. En zou het dan uiteindelijk zeg maar voordat de overheid, als ik u een beetje hoor net, voordat zij besluit om de wetgeving aan de kant te schuiven op voorhand alle belangen tegen elkaar afweegt en kijkt van goh dit belang is van de initiatiefnemers, maar als die dat zus en zo doen dan past het precies zo dat de belangen die eigenlijk bijvoorbeeld met die regeltjes gewaarborgd zouden moeten worden er toch niet onder leiden? B: Dan zijn de regels gewoon weer terug. Ik denk dat het belangrijk is inderdaad dat je dus nadenkt over de vraag als er dus regels zijn die belemmerend zijn, dan is het dus wel even de vraag welke legitieme belangen zitten achter die regels. He en dat kan zijn het voorkomen van geluidsoverlast, het kan zijn het beschermen van stadsgezichten. Je hebt natuurlijk, je ziet natuurlijk allerlei huizeneigenaren klagen enorm dat je een vergunning nodig hebt voor allerlei verbouwingen, maar ja tegelijkertijd dankzij die regels wordt voorkomen dat hele mooie staten opeens helemaal op zijn Belgisch eruit gaat zien. Als je in België rondloopt springen de tranen in je ogen omdat prachtige panden helemaal verruïneerd zijn, omdat er van alles aan wordt geknutseld en gebouwd. M: Ja, dat is inderdaad hier net over de grens erg herkenbaar B: Het wordt daar helemaal volgebouwd. De gemeente heeft de regels niet gewaarborgd en er is nu geen natuur meer over. Dat komt ook nooit meer terug… ja dus het is voor mensen die iets willen bereiken zelfs is het altijd de regels zijn hinderlijk want zij hebben een eigenbelang om hun huis duurder te maken of of… maar er zijn natuurlijk ook hele andere belangen en die zijn ook legitiem… Dus… dat is moeilijk te voorspellen. Ze zitten me dwars, maar ja jouw winst is iemand zijn verlies. M: Maar wie weet geldt hier dan ook wel weer hetzelfde als waar we het zojuist over hadden. Zo lang je het maar duidelijk blijft communiceren en uitlegt waarom je een bepaalde keuze maakt als overheidsbestuur dat burgers het toch wel eerder begrijpen. B: Dat je de regels handhaaft? Omdat de regels ook het legitiem belang van andere mensen beschermen. Communiceren, je kan communiceren wat je wil. Maar als er strijd is van belangen, ja dan is er strijd. He dus ik communiceren is… dan moet je compromissen sluiten of nee zeggen. En uh een verdieping op zijn huis wil bouwen, kan de gemeente communiceren wat hij wil. De buurman heeft er toch last van. Dan kan de gemeente zeggen we doen het niet, of het moet maar een halve verdieping zijn of…het moet zo ingericht worden dat. Dan krijgt dus toch de eigenaar niet helemaal zijn zin. M: Ja, logisch. B: Ja.. M: Ja toch. Het klinkt zo logisch. B: Dan kan je soms iets ruimhartiger zijn. M: Oké. Nou dat was eigenlijk de laatste vraag die ik aan u wilde stellen. [apparaatje stilgezet].
180
Bijlage 7. Transcript interview dhr. Duyvendak Interview met dhr. Duyvendak, werkzaam op de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Programmagroep: Dynamics of Citizenship and Culture aan de Universiteit van Amsterdam Vrijdag 11 juli 2014 (dit interview heeft telefonisch plaatsgevonden) Ter voorbereiding op dit gesprek wilde dhr. Duyendak een topiclijst ontvangen. Deze is hem toegestuurd. Tijdens het gesprek is hij samen met mij de topics langsgelopen. Dus vandaar dat soms wordt gesproken over bijvoorbeeld nummer 2.. etc.
D: Met Jan Willem Duyvendak. M: Met Marieke van der Staak. D: Goede dag. M: Ik zou u nog even bellen vandaag. Komt het gelegen nu? D: …. Dit is de voicemail van Jan Willem Duyvendak… laat een bericht…. D: Ja. M: Ja sorry, de telefoon die viel uit hier. D: Geen probleem, ik probeerde je al terug te bellen. M: Ja dat komt omdat ik hem via de oplader aan moest leggen. Hij gaf wel aan dat de batterij vol was, dat had ik op voorhand nog gekeken. Maar blijkbaar ging er toch iets verkeerd. D: Oké. Uhm… Ik begon met te zeggen dat ik naar je vragen heb gekeken en ik heb bij een aantal vragen misschien wel een aantal benullige opmerkingen over… maar jouw hoofdvraag het verschil tussen de stedelijke context en plattelandscontext daar weet ik echt helemaal niks zinnigs over te zeggen. M: Oké. D: En… met Menno Hurenkamp bijvoorbeeld kunnen bellen. M: Ja, die heb ik ook al gesproken inderdaad. D: Oké. Die heb je al gesproken. Die hebben het onderzoek, omdat Menno en Evelien hebben natuurlijk wel in een aantal kleinere plaatsen ook focusgroepen gedaan, maar daar was ik zelf niet bij, dus daar weet ik veel te weinig vanaf. M: Oké. Dan zien we wel waar u wel iets vanaf weet en dan focussen we daar gewoon op. Alle kleine beetjes helpen. D: Oké. In algemene zin, ik heb een aantal opmerkingen die misschien aan een aantal vragen. Als je nadenkt over jouw bredere vraag tussen de verhouding wat de overheid doet en wat burgers doen. Jij in je inleiding schrijf je in hoeverre die dat overheidsbestuur nog voldoet in een samenleving waarin initiatieven van actief burgerschap in steeds zekere mate gemeengoed worden. Er zijn werkvoordsvormen altijd verraderlijk. Want gemeengoed worden is een beetje onduidelijk uhm… wie dat dan eigenlijk doet. Ik bedoel is het zo dat burgers zich spontaan steeds meer organiseren of is het zo dat onder veel applaus zo niet dwang van de overheid burgers dingen op zich nemen en daar ben ik misschien een slag ambivalenter over dan jij. Ik zou zeggen ik zie wel dat burgers zich organiseren, dat is niet zoveel nieuws trouwens want dat weten we al, dat is in de jaren zestig. Maar ik zie ook allerlei werkvormen waarin die slagen zoals faciliteren en zo…. Als je bijvoorbeeld naar de zorg kijkt wat er nu in de WMO gebeurt. Mensen worden gewoon gedwongen om dingen voor elkaar te doen. Dus ik vind je vraagstelling een beetje te rooskleurig. Dus het is niet zo je hebt spontane burgers en niet spontane burgers die zich organiseren en je hebt een overheid die kan beslissen wat ze wel of niet doet in reactie daarop. Maar voor een deel is het ook zo dat burgers dingen gaan doen, omdat de overheid vindt dat ze dat moeten doen.
181
M: Ja. D: En ja nog een slag cynischer is het denk ik bijna ook wel zo dat de overheid heel selectief is in welke burgerinitiatieven zij ondersteunt en dat de burger dat de overheid vooral heel graag brave burgers wil hebben. Dus burgers wil hebben die taken overnemen van de overheid. Maar het is dus niet zo want jij schrijft een algemene zin over burgerinitiatieven. Maar het ene initiatief wordt veel meer verwelkomt dan het andere. M: Ja daar heeft u gelijk in. Dat ben ik ook wel tegengekomen in de cases die ik geanalyseerd heb inderdaad. Dat het de ene keer dat de overheid gewoon het zelf niet meer kan doen en tegen burgers zegt van goh jullie moeten dit en dit en dit gaan doen, wij kunnen het niet meer bekostigen. Dus als jullie het willen hebben, moeten jullie er zelf wat voor over hebben. En aan de andere kant inderdaad soms dat ook wel burgers zelf iets bedenken en dan denken goh dat vinden wij belangrijk dus dat willen wij gaan doen. Dus het is inderdaad niet zo één lijn zoals het uit mijn mail dan naar voren kwam. D: Nee, precies! Dus het lijkt me belangrijk dat het daarmee specifieker wordt he. Op sommige terreinen doet actief de overheid of de politiek een bepaalde opstelling. In het laatste tijdschrift sociale vraagstukken staat een aanval van Doortje Kal op het boek dat ik wat Evelien en ik en Menno hebben geschreven over actief burgerschap. En zij zegt daarin dat wij veel te negatief zijn, omdat het veel meer van onderop is en… de hele verandering in de verhouding tussen burgers en de overheid eigenlijk beschrijven als een verandering die door de overheid als het ware van bovenaf wordt afgedwongen. M: Ja. D: Nou, ik noem het even omdat ik ook ongelijk kan hebben. Maar Doortje Kal zegt dat ik ongelijk heb, maar ik denk eigenlijk dat Doortje Kal ongelijk heeft. Dat we moeten oppassen dat we ons niet blindstaren op burgers die zichzelf organiseren, die heel vaal middenklasse witte burgers zijn zoals wij. En ja we redden ons wel, dat is waar. Maar dat is niet de vraag waar het om gaat. Het gaat erom wie worden binnen gesloten in dat soort initiatieven en vooral welke burgerinitiatieven ziet de overheid wel zitten en welke ziet de overheid niet zitten en vooral welke burgers organiseren zich helemaal niet. Dus dat is een andere vraag. Dat laatste valt buiten jouw onderzoek, dat snap ik. Je zou het voor je elfde vraag of stelling. Je zou het wat mij betreft iets specifieker mogen communiceren. Als het gaat om het communiceren over de rolverdeling, ik denk dat je daar gelijk in hebt hoor, maar het is een beetje zo van als je maar helder communiceert ben je het wel eens over de rolverdeling. Terwijl ik eigenlijk ook denk het is niet alleen een communicatievraag. Voor een deel is het ook uh… conflict vraag. Het is echt de vraag wie wil wat gaan doen. En het is voor een deel ook strijd. Ik bedoel de overheid wil dat wij dit gaan doen en de overheid wil dat wij anders naar onszelf gaan kijken, anders naar onze familie gaan kijken en dat we allerlei taken op ons gaan nemen en dat is niet heldere communicatie, het is een kwestie van ja politieke strijd, conflict. Dus daarom had ik bij die elfde dat ik dacht je hebt wel gelijk, maar dat lost het probleem niet per se op. Want de verwachtingen kunnen enorm uiteen lopen tussen de overheid en burgers. M: Oké, helder! En wat dat u net bedoelde he van het dat uh dat er meer even kijken hoe ik het zeg dat er meer initiatieven ook van bovenaf door de overheid opgelegd worden, is vooral in de stad denk ik dat u bedoelt he? D: Ja, nou ja. Ik denk dat dat overal meer en meer gaat gebeuren, maar ik weet gewoon meer van die stedelijke context. M: Ja, ja. D: Want bijvoorbeeld het in eigen beheer geven van uh speeltuinen kan zijn dat dat iets meer in de stedelijke context speelt, omdat kinderen in dorpen wat meer buiten spelen. Maar dat gebeurt eigenlijk wel overal en lang niet overal vrijwillig. Dus zowel op het gebied van welzijn als op het gebied van zorg zie je dat de overheid tamelijk dwingend tegen mensen zegt je moet meer voor elkaar gaan doen, je moet meer vrijwilligerswerk, je moet meer mantelzorg, je moet de bibliotheek overnemen, op het platteland ook. Er zijn natuurlijk heel veel voorzieningen die worden alleen maar in stand gehouden, omdat dorpsbewoners dat gratis en om niet uitvoeren. M: Ja. D: En dat geeft natuurlijk zelf aan. Dat is leuk, we moeten er mooie verhalen over schrijven en dat moeten we ook doen. Maar het komt dus voor en dat gebeurt dus ook vaak dat de enige reden waarom of dat schooltje of een huisje overeind kan blijven in een dorp is omdat vrijwilligers dat doen. Nou een school is overdreven, maar in dorpshuisjes gebeurt dat wel. Dus ik denk dat dat niet alleen in de stedelijke context gebeurt, maar je hebt gelijk dat dat wel verschillend kan zijn tussen de stedelijke- en plattelandscontext. M: Ja. Het viel mij op dat de cases die ik had geanalyseerd in de stad dat het daar inderdaad in vier van de vijf gevallen was dat het de overheid was die burgers bij elkaar heeft geroepen en heeft gezegd van goh dit kunnen wij niet meer, dus moeten jullie doen. terwijl het in de stedelijke uh plattelandscases die ik had juist het tegenovergestelde was dat vier keer burgers zeiden wij willen dit, overheid mogen wij dat doen. Dus ik was mij aan het afvragen of daar een enige… dat wordt met generaliseren natuurlijk lastig als dat geen uhm.. algemene tendens is dat dat in de stad bijvoorbeeld inderdaad vaker zo gebeurt dan op het platteland. D: Nou ik denk dat je je raakt wel aan een punt dat je je afvraagt in welke context vinden mensen elkaar nog gemakkelijker. In die contexten waar überhaupt meer sociale netwerken zijn gebeurt dat zo, dat is in sommige dorpen zo, maar lang niet in alle dorpen meer. En in sommige wijken in grote steden zie je dat ook nog wel, maar dat is iets dat de afgelopen jaren wel is afgenomen. Dus het
182
is niet per definitie de stad of het platteland, maar het gaat erom waar voorgevormde groepen zijn die elkaar weten te vinden als het nodig is. Maar zelfs in het platteland, en dat schrijf jij ook wel, is het nooit echt spontaan. Of nou ja spontaan is altijd zo’n vreselijk moeilijk woord. Niks is eigenlijk spontaan in het leven. Het is toch voortbouwend op eerdere dingen die mensen hebben. En wat je ook schrijft het is voor hun altijd belangrijk, de vijfde stelling, dat de overheid hen het gevoel geeft dat zij hen waardeert. Dus wat uhm Menno en Evelien hebben genoemd is onbevlekt burgerschap. Mensen doen nooit iets helemaal uit zichzelf en nooit helemaal los van de overheid. En dan uhm gaat het er inderdaad om dat uhm… de overheid hen moet beoordelen of het helpen bij resultaten. Het is veel meer dat de overheid hen ziet staan en een aai over de bol geeft of wat geld geeft, maar niet geld per se vanwege het geld, maar een uiting van waardering voor het feit dat zij dat initiatief nemen. Dus in die zin vond ik die vijfde vraag adequaat en dat speelt zowel in de stad als in het platteland. M: Ja dat kom ik inderdaad ook in beide cases, soorten cases duidelijk terug hoor. D: Die andere vraag die je net stelde raakt misschien aan vraag 2. Uhm… de kwestie uhm… van voldoende draagvlak. Ik vind dat een ingewikkelde. Ik denk dat je gelijk hebt dat mensen aan de ene kant wel, burgers weten wel dat ze het niet voor zichzelf mogen doen dus in termen van legitimiteit dat ze het nodig hebben dat andere burgers betrokken zijn en dat ze ook draagvlak zoeken. Maar het is opnieuw wel weer heel contextueel, want bijvoorbeeld van het in eigen beheer geven van speeltuinen. En daar zie je dat mensen aan het begin de verdienste hebben dat de speeltuin gemengd moet blijven, maar binnen de kortste keren is één groep dominant… uhm als vrijwilligers als professionals wegvallen en de vrijwilligers het overnemen. Is er één groep dominant en die maakt zich vervolgens helemaal niet meer druk over het feit of die ander mensen komen. Sterker nog, ze vinden het wel prettig als die anderen niet meer komen. Dus het sociaal wenselijke antwoord is wel dat zij vinden dat activiteiten gemengd moeten zijn, misschien niet zozeer het draagvlak, maar het is niet een hele grote zorg voor ze. M: Ja. Dus eigenlijk op het moment dat ze dan toch wel kunnen doen wat ze willen doen en het is zover maakt het niet meer zoveel uit, maar als het een voorwaarde wordt om het te kunnen doen, dan vinden ze het misschien wel belangrijker. D: Ja, dan moeten ze het belangrijker vinden inderdaad. M: Ja inderdaad. Want anders komt het misschien helemaal niet eens tot stand. D: Die andere vragen, ik zit nog even te kijken. Die zijn allemaal vergelijkend en daar weet ik niet genoeg van, dus daar moet ik mijn mond over houden. Uhm…. Laten we even gaan naar waar het zowel zowel is. Dat is denk ik wel waar dat de overheid, mensen zijn wel vaak gefrustreerd en uhm over de overheid. Bijvoorbeeld hoge verwachtingen over de overheid ook. Dus zijn daardoor ook eerder gefrustreerd. Want ik vind eigenlijk dat overheden vaak behoorlijk inspelen op, sterker vaak mensen er op aansporen ook. Maar goed, je hebt de hitte van de overheid en ook de besluitvorming en ja alles kost langer kost veel tijd enzo. Dus ik weet niet of afspraken niet worden nagekomen, maar er zit wel veel frictie tussen de overheid en burgerinitiatieven. M: Oké. D: Dus die frictie is niet de politieke strijd die ik bij 11 noemde hoor. Het is meer, je hebt de ambtelijke logica en je hebt de burgerlogica. M: Ja dat ben ik inderdaad ook tegengekomen. D: Dat wilde ik zeggen. Dat ben je ongetwijfeld vaker tegengekomen neem ik aan. M: Ja, dat heb ik ook inderdaad uit de interviews wel vaker gehoord nog hoor. Even kijken want de andere waren inderdaad volgens mij meer vergelijkend. Ik heb het lijstje hier ook voor mij liggen. Even kijken… D: Ja. M: Ja he. D: Ja want die zeven heb je net zelf aan de orde gesteld. Dat is zeker iets dat. Het hangt er wel weer vanaf. Dat zeg ik volgens mij steeds. Want het is niet zo. Ja ik denk dat het niet een initiatief is van initiatiefnemers om iets te gaan doen, omdat de overheid wil bezuinigen. Het is niet causaal in die zin. Het is meer zo dat mensen ook bereid zijn om in de uitvoering dingen op zich te nemen en daardoor kan de overheid minder investeren. Maar het is niet zo dat het een reden is voor mensen om zoiets te gaan doen. Ik kom ook vaak tegen dat mensen geïrriteerd zijn en boos zijn omdat ze merken dat de overheid hun eigenlijk gebruikt om te bezuinigen. M: Want dat zie ik ook inderdaad, dat ze het vervelend vinden omdat de burger… om goedkoper beleid tot stand te brengen. Om het efficiënter te doen. Maar aan de andere kant zie ik ook dat burgers het aangeven bij de overheid, u zegt wel dat het te duur is om tot stand te brengen, maar wij willen het graag, dus wat als wij het nu zelf eens doen? D: Dat misschien wel. Maar dat ben ik in de stad nog niet vaak tegengekomen. Dat klinkt meer naar overzichtelijke initiatieven op het platteland. Waarbij je kan overzien dat je het met elkaar kan rooien. In de stad weet je dat niet zo goed. Je weet niet zo goed dat er voldoende mensen op af komen…. Je kent die mensen allemaal heel goed. Dus in een veilige collectieve context kan je dat zeggen. Ook omdat je daar kan voorkomen dat er freeriders ontstaan. Burgers gaan in een initiatief investeren, dan wil je ook dat het van de
183
mensen wordt die eraan meebetalen. In de stad is dat bijna niet te organiseren. Terwijl in plattelandsgemeenten waar je grotere sociale controle hebt kan je eerder het probleem van freeriders voorkomen. Dan gaat iedereen meedoen, zetten we er samen de schouders onder en kunnen we iets dat de overheid niet kan. Dat is wel interessant, dat zou nog lokaal specifiek kunnen zijn. M: Oké. Dan hebben we volgens mij alle vragen waar u mij bij kon helpen langsgelopen. D: Mooi. M: Veel succes. En dank u wel [het bandje is uitgezet terwijl er nog over het een en ander gepraat is. Niet over vragen, maar over de toekomst en het inleveren van de masterscriptie etc.]
184
Bijlage 8. Samenvatting interview dhr. Hurenkamp Gespreksverslag van het interview met dr. Menno Hurenkamp. Hij publiceert over politiek en maatschappelijk gerelateerde onderwerpen, is hoofdredacteur van het maandblad S&D dat door de Wiardi Beckman Stichting wordt uitgegeven en heeft onderzoek gedaan op de Universiteit van Amsterdam naar onderwerpen zoals burgerschap en gemeenten. Omdat tijdens dit gesprek het opnameapparaat blijkbaar niet heeft aangestaan, is het helaas onverhoopt niet mogelijk om het transcript hier weer te geven. Maandag 1 juli 2014
Dhr. Hurenkamp merkt aan het begin van het gesprek op dat hij veel van zijn kennis heeft opgedaan door gesprekken met zijn promotor dhr. Duyvendak, dus dat er een kans ontstaat dat tussen deze twee interviews enige overlap zal zitten. In het kader van de koppeling tussen goed lokaal overheidsbestuur en de doe-democratie zijn de belangrijkste aanknopingspunten die in dit interview naar voren zijn gekomen de volgende:
1.
Burgers houden representativiteit niet in de gaten. Zij hebben namelijk het gevoel dat hun initiatief altijd in het voordeel is van het algemeen belang en begrijpen dus niet dat er ook burgers kunnen zijn die hun initiatief niet zien zitten. Vaak hebben de initiatieven daarnaast betrekking op kleine zaken, die andere burgers nauwelijks schaden. Het is dan ook geen taak van de overheid om ervoor te zorgen dat de initiatieven wel gedragen worden door de plaatselijke bevolking.
2.
Burgers in de stad zijn vaak mondiger dan burgers op het platteland. Dit uit zich op twee manieren: a.
Burgers in de stad zullen het sneller bij het gemeentebestuur aangeven wanneer er iets ontplooid wordt waar zij zelf niet achter staan.
b.
Burgers in de stad zullen zelf sneller met ideeën komen dan burgers die woonachtig zijn op het platteland. De dynamiek die hier achter zit heeft te maken met het feit dat de burger op het platteland minder snel zijn nek zal uitsteken, omdat hij bang is dat hij hier op aan wordt gekeken door de overige burgers die het bijvoorbeeld niet met zijn ideeën eens zijn.
3.
Burgers vinden het vooral belangrijk dat de overheid hun inspanningen waardeert. Aanwezig zijn bij bijvoorbeeld een vergadering van een burgerinitiatief op vrijdag avond zegt meer dan een zak geld ‘toestoppen’. Burgers willen het gevoel hebben dat de overheid ziet dat zij participeren en ook inziet dat zij ‘deskundigen’ zijn binnen het domein waar zij participeren. Dus, als een groep burgers vliegtuigen telt, willen zij dat de overheid zegt dat zij het inderdaad goed hebben dat er een X aantal vliegtuigen is overgevlogen, ook al noemt Schiphol zelf een ander aantal.
4.
Burgers vinden het ook belangrijk dat de overheid betrouwbaar en integer handelt. Dus dat ze gemaakte afspraken nakomt. In de praktijk zijn duidelijke signalen waar te nemen van een overheid die zijn gemaakte afspraken niet altijd nakomt of onbehoorlijk handelt. Of burgers hierdoor afhaken en niet langer participeren is niet bekend, omdat hier nog nooit eerder onderzoek naar is gedaan.
5.
Een zak vol met geld zegt burgers niet zoveel. Kennis, waardering etc. zijn veel belangrijk. Dit sluit aan bij de ‘behoeftenpiramide’ die Hurenkamp eerder al eens gemaakt heeft. Allereerst moeten burgers het gevoel hebben dat de overheid zich betrokken voelt bij hun initiatieven, daarna dat de overheid luistert en in een latere fase gaat subsidie eventueel pas een rol spelen.
185
6.
Met flexibel, veerkrachtig en vitaal overheidsbestuur wordt vanuit overheidszijde nog te veel gedacht dat het gaat om bezuinigingen en daarmee samenhangend overheidstaken die door de overheid niet langer uitgevoerd (kunnen) worden en daarom aan de burgers over gelaten worden. Maar, burgers vinden het vaak ook gewoon heel erg leuk om iets voor hun directe leefomgeving te doen. Ook wanneer deze bezuinigingsoverwegingen geen rol spelen.
7.
De overheid moet niet altijd vasthouden aan geldende wet- en regelgeving, maar soms ook handelingen van de burgers ‘door de vingers zien’. Zelfs wanneer de burgers een vergunning heeft aangevraagd die dan door de overheid uiteindelijk niet wordt toegekend, kan het voor de overheid handig zijn om te doen alsof zij dit niet gezien heeft. In het kader van ‘prioritering van handhavingsbeleid’ is het nu eenmaal niet mogelijk om alle overtredingen van geldende wet- en regelgeving aan te pakken. Dit kan voor de overheid daarom een goede reden zijn voor het antwoord op de vraag waarom zij in de desbetreffende situatie niet heeft ingegrepen. In welke situaties de overheid dergelijke handelingen niet door de vingers mag zien, durft Hurenkamp niet goed aan te geven, omdat de lokale context volgens hem hier zeer belangrijk bij is. Wanneer wordt gehandeld zonder een kapvergunning zou de overheid volgens hem niet hoeven in grijpen, maar wanneer wordt gehandeld zonder een horecavergunning wel.
8.
Er zijn geldende wetten en regels die niet door de vingers gezien mogen worden. Deze hebben over het algemeen voornamelijk betrekking op de ruimtelijke ordening. Het feit dat een groot deel van de in gemeente geldende wet- en regelgeving is opgelegd vanuit het Rijk brengt met zich mee dat de lokale overheid in veel gevallen niet eens in staat is om deze regels bijvoorbeeld te veranderen.
9.
De overheid moet zich realiseren dat er twee typen ‘participanten’ zijn. Aan de ene kant de (ex-) ambtenaar die initiatieven in zijn eigen buurt gaat ontplooien en aan de andere kant de ‘niet wetende’ burger die actief wordt. Deze laatste burger weet minder goed hoe hij zich in ‘overheidswereld’ moet gedragen dan de (ex-)ambtenaar. Juist voor deze laatste groep burgers is het volgens Hurenkamp daarom belangrijk dat de overheid transparant communiceert over wat zij van hen verwacht en wat zij van de overheid kunnen verwachten.
10. Sommige initiatieven van burgers kunnen écht niet. Het is dan belangrijk dat de overheid op bijvoorbeeld een vrijdagavond bij de initiatiefnemers langs gaat en uitlegt wat de redenen zijn waarom hun initiatief volgens haar niet uitgevoerd mag worden. Onder het genot van een kopje koffie of een bakje thee kan de overheidsambtenaar er dan voor zorgen dat de initiatiefnemers de overwegingen van de overheid op basis waarvan zij tot de desbetreffende beslissing is gekomen begrijpen. 11. Er zijn initiatieven die binnen de geldende (wettelijke en beleidsmatige) kaders van de overheid niet kunnen. Onder de voorwaarden die de burgers zelf gesteld hebben, kan het initiatief in dergelijke situaties niet uitgevoerd worden. Echter, wanneer de overheidsambtenaar dan vervolgens met deze initiatiefnemers om de tafel gaat zitten, blijkt dat het initiatief eventueel wel enigszins aangepast zou kunnen worden, zodat deze wel aan de (wettelijke en beleidsmatige) kaders zoals geschetst door de overheid voldoet. Het is in dergelijke situaties belangrijk dat de overheidsambtenaar zich dan ook daadwerkelijk inspant om hier samen met de initiatiefnemers oplossingen te bedenken. 12. Hoe de interne overheidsorganisatie het beste ingericht kan worden om te kunnen inspelen op de verwachtingen en behoeften van (actieve) burgers verschilt per gemeente. In de ene gemeente kan bijvoorbeeld het beste een opbouwwerker aangesteld worden die ook echt de wijk in gaat en zelf op zoek gaat naar de behoeften van de burgers, terwijl in de andere gemeente bijvoorbeeld een ‘passief’ ambtelijk aanspreekpunt waar burgers met hun vragen terecht kunnen voldoende is. 13. In de stedelijke context verschillen initiatieven enigszins van de landelijke context. Echter, Hurenkamp heeft geen concrete aanwijzingen dat in de stad ook wat anders wordt verwacht van de (goed besturende) lokale overheid dan op het platteland. 14. Soms worden teveel bureaucratische procedures gehanteerd alvorens de overheid tot een beslissing komt. Het is dan niet dynamisch genoeg. Op het moment dat een burger een subsidie aanvraagt van ongeveer 250 euro om zijn initiatief ten uitvoer te leggen, zou deze burger volgens Hurenkamp binnen een half uur formulieren moeten in kunnen vullen en vervolgens eventueel zelfs het gemeentehuis moeten kunnen uitlopen met dit geld in zijn hand.
186