24 mei 2012
Wat is de invloed van televisiereclame voor voeding op het eetgedrag van kinderen? Afstudeerseminar Media en Reclame
Bachelorthesis Jamila Reimerink 6124739 Docenten: Corine Meppelink Charlotte Blom Communicatiewetenschap 6490 woorden
1. Inleiding Reclame voor voeding is in verschillende media terug te vinden. Op televisie is bijvoorbeeld te zien hoe een wafeltje op een aantrekkelijke wijze overgoten wordt met caramel en chocola. De trek in dit product is na het zien van de reclame gewekt. In een onderzoek van de University of Illinois wordt geconcludeerd dat reclame op televisie voor dit soort calorierijke en voedingsstofarme producten vaker voorkomt dan reclame voor gezondere producten (Managing21, 2011). Bij het adverteren wordt geen informatie gegeven over in hoeverre een product gezond is of niet. Een voorbeeld van een reclamecampagne voor eten met veel calorieën en weinig voedingsstoffen is die van het fastfood restaurant McDonald’s. “I’m lovin’ it” is de bekende slogan die zij voeren (mcdonalds.nl, 2012). Onder andere met deze slogan lijkt er een sfeer gecreëerd te worden waarbij het ‘houden van’ de producten die zij serveren belangrijker is dan het feit dat zij alleen eten serveren dat in verhouding met andere voedingsproducten veel meer calorieën en vet bevat. Op deze manier worden de negatieve eigenschappen van deze producten verbloemd. Reclames voor voeding zoals die van McDonald’s, moeten consumenten overhalen om de producten te kopen en te consumeren (Lewis & Hill, 1998). Door het zien van dit soort reclame, eten mensen vaak meer dan zij nodig hebben, met overgewicht als gevolg (infonu.nl, 2012). Begin januari van 2012 bericht de NOS dat bijna de helft van de Nederlanders te dik is (NOS.nl, 2012). Deze ontwikkeling is ook terug te zien in het aanbod aan televisieprogramma’s over dit onderwerp. Er verschijnen steeds meer televisieprogramma’s waarbij mensen hulp krijgen bij afvallen en advies krijgen over hun eetpatroon. Een recent voorbeeld van een televisieprogramma dat zich hiermee bezig houdt is Obese (RTL.nl, 2012). Hoewel overgewicht vooral een probleem lijkt te zijn bij volwassen, blijkt nu dat overgewicht bij kinderen steeds vaker voorkomt. In dertig jaar tijd is het aantal kinderen met overgewicht is verdrievoudigd (Nu.nl, 2010). Dit is een zorgelijk feit en hangt volgens het consumentenprogramma Kassa samen met het grote aanbod aan reclame voor voeding. Op de website van Kassa, wordt vermeld dat overgewicht bij kinderen vaak in verband wordt gebracht met het grote aanbod aan reclame voor voeding gericht op kinderen. Het valt op dat reclame voor voeding gericht op kinderen vooral bestaat uit producten als frisdrank, tussendoortjes, snoep, koek en toetjes. Op deze manier wordt er een ongezonde eetvoorkeur aangewakkerd (kassa.nl, 2009). Juist deze producten dragen bij aan het toenemende overgewicht bij de jeugd (Young, 2003). Omdat kinderen tot een bepaalde leeftijd niet in staat zijn om de voeding zelf te kopen, is het de bedoeling dat ze na het zien van de reclame het product zo graag willen hebben dat zij er bij de
1
ouders om gaan zeuren (Harris, Pomeranz, Lobstein & Brownell, 2009). Ook het toenemende overgewicht bij kinderen wordt op televisie onder de aandacht gebracht, onder andere door het programma Help Ons Kind Is Te Dik. In dit programma worden kinderen geholpen met afvallen en het veranderen van hun eetpatroon. De ouders worden ook nauw betrokken bij dit proces van verandering (RTL.nl, 2012). Door dit televisieprogramma kunnen de problematiek en de mogelijke oplossingen bij een groot publiek onder de aandacht komen. Naar aanleiding van deze berichten is het interessant om te bekijken in hoeverre kinderen met reclame voor eten geconfronteerd worden. Er is daarom in het eerste deel van dit literatuuronderzoek een overzicht gegeven van onderzoeken over de hoeveelheid reclame voor voeding gericht op kinderen. De eerste vraagstelling binnen dit literatuuronderzoek zal hier betrekking op hebben en luidt als volgt: In hoeverre worden kinderen blootgesteld aan televisiereclame voor voeding?
In het tweede deel van dit literatuuronderzoek wordt de invloed van reclame voor voeding op het eetgedrag van kinderen tot achttien jaar bekeken. Omdat het eetgedrag kan bestaan uit veel verschillende onderdelen, is er een keuze gemaakt om in dit literatuuronderzoek het eetgedrag onder te verdelen in voedselinname en voedselkeuze. Bij de voedselinname zal er gekeken worden naar of de kinderen meer of minder eten. Onder de voedselkeuze wordt de keuze tussen een gezond of een ongezond product verstaan. Ook zal er een aantal factoren bestudeerd worden die van invloed kunnen zijn op de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag. Er zal hierbij in de vraagstelling onderscheid gemaakt worden tussen factoren vanuit het kind zelf en de invloed van de ouders. De kijkfrequentie is een van de factoren vanuit het kind zelf, die invloed kan hebben op de relatie tussen reclame voor voeding en het eetgedrag van het kind. Ten tweede wordt het gewicht van het kind als factor vanuit het kind zelf bij dit literatuuronderzoek betrokken. De invloed van de ouders op de relatie tussen reclame voor voeding en het eetgedrag van kinderen, wordt ook meegenomen in dit literatuuronderzoek, wegens het feit dat kinderen door gebrek aan begeleiding over het algemeen niet goed in staat zijn om informatie uit reclame te beoordelen. De ouders van de kinderen hebben hierin een belangrijke rol (mediaonderzoek.nl, 2005). De tweede vraagstelling heeft betrekking op de invloed van reclame voor voeding op het eetgedrag van kinderen en de daarmee samenhangende factoren die hierboven beschreven zijn. Deze vraagstelling luidt als volgt:
2
In hoeverre heeft televisiereclame voor voeding invloed op het eetgedrag van kinderen en wat is de invloed van factoren vanuit het kind zelf en de ouders op deze relatie?
Dit literatuuronderzoek geeft een overzicht van wat er op wetenschappelijk gebied bekend is over de relatie tussen reclame voor voeding en het eetgedrag van kinderen. Aan de hand van dit literatuuronderzoek kan meer inzicht verkregen worden in de relatie tussen reclame voor voeding en het eetgedrag van kinderen, wat een bijdrage kan leveren bij het oplossen van eventuele nadelige gevolgen van de invloed van reclame voor voeding op kinderen.
2. Theoretisch kader 2.1. Invloed van voedingsreclame op kinderen In dit literatuuronderzoek wordt gekeken naar de invloed van reclame voor voeding op het eetgedrag van kinderen. In onderzoeken die de invloed van reclame als thema hebben, is persuasion knowledge een term die vaak voorkomt. Met persuasion knowledge wordt bedoeld dat de ontvanger bewust is van het overredende karakter en doel van advertenties (Moore & Lutz, 2000). Bij kinderen wordt, naarmate de leeftijd toeneemt, persuasion knowledge steeds verder ontwikkeld. Vanaf ongeveer een leeftijd van acht jaar begint een kind zich langzamerhand bewust te worden van het doel van advertenties. Kinderen jonger dan ongeveer acht jaar zijn over het algemeen nog niet in staat (cognitieve) strategieën toe te passen om zich te wapenen tegen beïnvloeding van reclame. Het komt zelfs voor dat zij reclame verwarren met het programma waar zij naar kijken (Lewis & Hill, 1998). Zodra kinderen ouder worden en zich bewust zijn van het doel van advertenties, nemen zij eerder een sceptische houding aan tegenover advertenties en zijn zij meer in staat weerstand te bieden aan het persuasieve doel van reclame (Federal Trade Commission, 1978; Rossiter & Robertson, 1974 in Moore & Lutz, 2000). Het blijkt dat, doordat persuasion knowledge bij kinderen nog niet volledig ontwikkeld is, kinderen makkelijker te beïnvloeden zijn door reclame dan volwassenen. Dit maakt kinderen een belangrijke doelgroep voor marketeers (Linn & Novosat, 2008). Over het algemeen heerst er een negatieve opvatting over reclame gericht op kinderen. Reclame zou nadelige effecten hebben op kinderen (Buijzen & Valkenburg, 2005). Uit voorgaand onderzoek blijkt dat voedingsreclame in de meeste gevallen ervoor zorgt dat kinderen de producten uit de reclame meer prefereren en consumeren. In dat geval heeft blootstelling aan reclame voor voeding een positieve invloed op het eetgedrag van kinderen. Omdat
3
reclame gericht op kinderen voor een groot deel bestaat uit het promoten van ongezonde producten, kan een voorkeur voor geadverteerde producten nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid van kinderen (Buijzen, 2010). 2.2. Kijkfrequentie De relatie tussen het zien van reclame en de gevolgen daarvan kunnen beïnvloed worden door een aantal factoren. Zo kan het aantal keer dat een kind de reclame te zien krijgt, invloed hebben op de mate van beïnvloeding van het eetgedrag. Over het algemeen wordt er gesteld dat kinderen die veel televisie kijken en de reclames vaker zien, hun ouders vaker vragen om geadverteerde producten dan kinderen die vrijwel geen televisie kijken (Buijzen, 2010). 2.3. Rol van de ouders Naast de kijkfrequentie kunnen de ouders van de kinderen ook een belangrijke rol spelen bij de mate van beïnvloeding van het eetgedrag door voedingsreclame (Hoek & Gendall, 2007). Wordt ongezond eetgedrag door bijvoorbeeld de ouders geaccepteerd, dan is de kans groter dat kinderen een ongezonde eetvoorkeur ontwikkelen. Het blijkt dat het eetgedrag mede afhankelijk is van de mate van acceptatie in de omgeving van de kinderen (Hoek & Gendall, 2007).
3. Methode De methode die in dit literatuuronderzoek is toegepast is een analytisch review, een gestructureerde beschrijving van de bestaande literatuur met betrekking tot de vraagstellingen in dit literatuuronderzoek. De vraagstellingen binnen dit onderzoek worden bestudeerd op basis van bestaande literatuur die tot op heden is gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. In de resultaten van dit onderzoek worden twee soorten studies gebruikt, beschrijvende studies en effectstudies. Het gebruik van deze twee soorten studies hangt samen met de aard van de vraagstellingen. De eerste vraagstelling binnen dit literatuuronderzoek wordt bestudeerd aan de hand van beschrijvende studies. Deze beschrijvende studies betreffen inhoudsanalyses. De tweede vraagstelling wordt bestudeerd aan de hand van effectstudies, betreffende surveys en experimenten.
De literatuur die gebruikt is in de resultaten bestaat uit empirische onderzoeken. Het centrale thema van de gebruikte literatuur is de invloed van televisiereclame op het eetgedrag van kinderen en adolescenten. Adolescenten, in de meeste onderzoeken
4
gedefinieerd als kinderen met een leeftijd van boven de twaalf jaar, worden in dit literatuuronderzoek ook genoemd onder kinderen. Dit zorgt ervoor dat de leeftijd van de kinderen varieert van drie tot achttien jaar. Kinderen jonger dan drie zijn niet relevant voor dit onderzoek, omdat zij te jong zijn om zelf hun eetgedrag te kunnen bepalen.
Om de vraagstellingen binnen dit literatuuronderzoek te kunnen bestuderen is er in de periode van 12 maart 2012 tot en met 27 april 2012 naar geschikte literatuur gezocht. De online databases PiCarta, Web of science, ScienceDirect en Web of Knowledge zijn hierbij geraadpleegd. De gebruikte zoektermen zijn onder andere ‘children’, ‘eating behavior’, ‘advertising exposure’, ‘food advertising’, ‘food choice’, ‘food intake’, ’parents´ en ‘weight’. Het jaartal van de gebruikte literatuur loopt van 1998 tot en met 2011. Om een zo goed mogelijk beeld te geven van de huidige werkelijkheid met betrekking tot de vraagstellingen in dit literatuuronderzoek, worden er artikelen gebruikt die over het algemeen vrij recent zijn.
4. Resultaten Uit de literatuur die voor dit literatuuronderzoek gebruikt is, blijkt dat blootstelling aan televisiereclame het eetgedrag van kinderen kan beïnvloeden. Het is daardoor interessant om te kijken in hoeverre de kinderen in contact komen met de reclameboodschappen, zodat de verhouding tussen de hoeveelheid blootstelling en de verandering van het eetgedrag duidelijker in kaart gebracht kan worden. In de resultaten zal eerst inzicht gegeven worden in hoeverre de kinderen blootgesteld worden aan televisiereclame voor voeding. Daarna zal er een overzicht gegeven worden van resultaten van verschillende onderzoeken over de invloed van televisiereclame voor voeding op het eetgedrag van kinderen en de daarmee samenhangende factoren.
4.1. Hoeveelheid blootstelling aan reclame voor voeding De hoeveelheid reclame waar kinderen aan blootgesteld worden, is meerdere keren onderzocht door middel van een inhoudsanalyse. Powell, Szczypka, Frank en Chaloupka (2007) hebben een inhoudsanalyse uitgevoerd waarbij er is gekeken naar reclames die geprogrammeerd zijn rondom de door de doelgroep meest bekeken televisieshows. Er wordt naast de hoeveelheid reclame voor voeding, ook gekeken naar de verschillende soorten voeding. Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen ongezonde producten zoals fastfood en snoep, en gezonde producten zoals yoghurt en fruitsappen. Er wordt
5
geconcludeerd dat twintig procent van alle reclame gericht op kinderen, bestaat uit voedingsreclame. Wat betreft het onderscheid tussen gezonde en ongezonde producten, kan geconcludeerd worden dat het aandeel van ongezonde producten hoger is dan van gezonde producten. Deze conclusie over de verhouding van ongezonde en gezonde producten komt overeen met de uitkomsten van een onderzoek van Harrison en Marske (2005). In dit onderzoek wordt door middel van een inhoudsanalyse onderzocht wat de verhouding is tussen gezonde en ongezonde producten binnen voedingsreclame gericht op kinderen. Evenals bij het onderzoek van Powell et al. (2007) wordt er geconcludeerd dat er meer reclame voor ongezonde voeding te zien is dan voor gezonde voeding. Uit deze resultaten blijkt namelijk dat zeer veel voedingsreclame gericht op kinderen, namelijk 83 procent, bestaat uit reclame voor fastfood en snoep. Ook Stit en Kunkel (2008) en Arnas (2006) brengen de hoeveelheid blootstelling aan reclame voor voeding in kaart door middel van een inhoudsanalyse. In beide onderzoeken is er gekeken naar reclame rondom een kinderprogrammering in het weekend. Er is gekozen voor tijdstippen waarop de kinderen het meest televisie kijken. Zowel Stitt en Kunkel (2008) als Arnas (2006) vonden dat bijna de helft van de reclame gericht op kinderen bestaat uit reclame voor voeding. Dit is aanzienlijk meer dan de twintig procent aan reclame voor voeding gericht op kinderen die door Powell et al. (2007) gevonden is. Ook in de onderzoeken van Stitt en Kunkel (2008) en Arnas (2006) wordt er onderscheid gemaakt tussen reclame voor gezonde en ongezonde voeding. Wat betreft dit onderscheid is er is overeenstemming tussen beide onderzoeken. Stitt en Kunkel (2008) concluderen evenals Arnas (2006) dat er nauwelijks geadverteerd wordt voor gezonde producten. De producten die veel vet en suiker bevatten blijken veel vaker voor te komen. Er blijkt overeenstemming te zijn tussen Arnas (2006) en Stitt en Kunkel (2008) als het gaat om de hoeveelheid reclame voor voedsel waar kinderen aan blootgesteld worden. Het blijkt uit beide onderzoeken dat het overgrote deel van de reclame gericht op kinderen bestaat uit reclame voor voeding. Wat betreft de verdeling van het soort producten in de reclames blijken de uitkomsten van alle onderzoeken overeen te komen. Er wordt in zowel de onderzoeken van Powel et al. (2007), Harrison en Marske (2005) en Stitt en Kunkel (2008) als het onderzoek van Arnas (2006) geconcludeerd dat het aandeel van reclame voor ongezonde voeding groter is dan voor gezonde voeding.
6
4.2. Invloed van voedingsreclame op voedselinname Inzicht hebben in de hoeveelheid televisiereclame voor voeding gericht op kinderen, kan helpen bij het bekijken van de relatie tussen blootstelling aan reclame voor voeding en het eetgedrag van kinderen. Over het algemeen blijkt het dat blootstelling aan voedingsreclame tot gevolg heeft dat kinderen meer eten. Zowel een onderzoek van Buijzen, Schuurman en Bomhof (2008) als van Andreyeva, Kelly en Harris (2011) bevestigen dit. In beide onderzoeken is door middel van een survey het verband tussen voedingsreclame en de voedselinname onderzocht. Bij het onderzoek van Buijzen et al. (2008) is door middel van de survey, die door de ouders is ingevuld, vastgesteld welke voedingsreclame hun kinderen (4-12 jr.) zien en welke producten zij consumeren. In tegenstelling tot bij het onderzoek van Buijzen et al. (2008) wordt de survey over de voedselinname in het onderzoek van Andreyeva et al. (2011) ingevuld door de kinderen zelf (6-11 jr.). Zowel uit de onderzoeken van Buijzen et al. (2008) als Andreyeva et al. (2011) blijkt dat als kinderen voedingsreclame gezien hebben, zij meer consumeren. Naast de onderzoeken van Buijzen et al. (2008) en Andreyeva et al. (2011), wordt ook in een
onderzoek
van
Harris,
Bargh
en
Brownell
(2009)
het
verband
tussen
voedingsreclame en de voedselinname bestudeerd. In dit onderzoek is de invloed van de reclame op het eetgedrag van kinderen (7-11 jr.) getest door middel van een experiment waarbij de kinderen tijdens het kijken van een cartoon, met daaromheen reclame voor onder andere voeding, een snack aangeboden kregen. Het bleek dat de kinderen die de reclame voor voeding wel gezien hadden, de snack in de meeste gevallen aten. De kinderen die de cartoon bekeken hebben zonder reclame voor voeding, waren minder snel geneigd om de snack te eten die zij aangeboden kregen. Wat betreft het soort producten die de kinderen meer consumeren, kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de bovengenoemde onderzoeken. In de onderzoeken van Andreyeva et al. (2011) en Buijzen et al. (2008) is er aangegeven dat er specifiek een toename is van de consumptie van de producten uit de reclames. Dit staat tegenover de algemene toename van consumptie na het zien van voedingsreclame uit het onderzoek van Harris et al. (2009). Het blijkt dat wat betreft de voedselinname er overeenstemming is tussen de onderzoeken van Harris et al. (2009), Andreyeva et al. (2011) en Buijzen et al. (2008). In alle drie onderzoeken wordt geconcludeerd dat reclame voor voeding een toename van de voedselinname tot gevolg heeft. Wel wordt er in tegenstelling tot het onderzoek van Harris et al. (2009), in de onderzoeken van Andreyeva et al. (2011) en Buijzen et al. (2008) enkel gekeken naar een toename van de voedselinname van de geadverteerde
7
producten. In het onderzoek van Harris et al. (2009) wordt de algemene voedselinname gemeten. 4.2.1. Gewicht van de kinderen Het blijkt uit een aantal onderzoeken dat het gewicht van de kinderen een rol kan spelen in de relatie tussen voedingsreclame en de voedselinname van de kinderen. Zo wordt zowel in een onderzoek van Lewis en Hill (1998) als van Adachi-Mejia et al. (2011) aandacht besteed aan het gewicht van de kinderen en de eventuele invloed daarvan op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselinname. De onderzoeken verschillen van onderzoeksmethode. Lewis en Hill (1998) voeren een experiment uit waarbij kinderen (4-15 jr.) een cartoon te zien kregen met of een reclameblok met voedingsreclame of zonder voedingsreclame. Daarna is het gewicht en de zelfperceptie gemeten door middel van een picturale schaal. Adachi-Mejia et al. (2011) maken daarentegen gebruik van een survey waarbij de kinderen (10-13 jr.) hun eigen gedrag wat betreft de voedselinname moesten rapporteren. Daarnaast moest één ouder een telefonisch survey voldoen waarbij informatie is opgevraagd over het gewicht en de lengte van het kind. Ondanks de verschillende methoden, komen de uitkomsten van beide onderzoeken overeen. Uit zowel het onderzoek van Lewis en Hill (1998) als het onderzoek van AdachiMejia et al. (2011) blijkt dat kinderen met overgewicht, na het zien van reclame voor voeding, minder aangezet worden om deze producten te eten dan kinderen met een normaal gewicht. De blootstelling aan reclame voor voeding lijkt dus minder invloed te hebben op het eetgedrag van kinderen met overgewicht, dan van kinderen met een normaal gewicht. Dit is volgens Lewis en Hill (1998) te verklaren door te kijken naar de zelfperceptie van het kind en hoe deze wordt beïnvloed door reclame voor voeding. Het blijkt dat de zelfperceptie van kinderen met overgewicht negatiever is dan van kinderen zonder overgewicht. Uit de inhoudsanalyse die in hetzelfde onderzoek, voorafgaand aan het experiment van Lewis en Hill (1998) is uitgevoerd, blijkt dat acteurs in voedingsreclames vrijwel altijd slank zijn. Eventuele negatieve gevolgen van het eten van ongezonde voeding komen niet aan de orde. Doordat er een rooskleurig beeld wordt geschetst in de reclames voor voeding, krijgen de kinderen met overgewicht een negatieve zelfperceptie, wat ervoor zorgt dat zij minder de neiging hebben meer voeding in te nemen. Het lijkt dus dat de kinderen met overgewicht, in tegenstelling tot de kinderen met een normaal gewicht, zich heel bewust zijn van de negatieve gevolgen van het eten van te veel voeding, wat tot gevolg heeft dat de voedingsreclames minder invloed hebben op de voedselinname van de kinderen.
8
Er blijkt geen overeenstemming te zijn in de literatuur wat betreft de invloed van gewicht op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselinname van kinderen. Zo wordt in zowel een onderzoek van Halford, Gillespie, Brown, Pontin en Dovey (2003) als van Halford et al. (2007) de invloed van het gewicht van kinderen op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselinname van kinderen bestudeerd. In beide onderzoeken wordt er een experiment uitgevoerd die sterk met elkaar overeenkomen wat betreft de leeftijd van de proefpersonen en de opzet. In beide experimenten kregen de kinderen (911 jr.) verschillende versies van cartoons te zien met in één versie reclame voor voeding en een andere versie met reclame voor non-food producten. De kinderen waren onderverdeeld naar hun gewicht. Na het bekijken van de cartoons en de reclames, is in het onderzoek van Halford et al. (2003) de kinderen de mogelijkheid gegeven om iets te consumeren. Bij het onderzoek van Halford et al. (2007) is via een survey na het experiment vastgesteld wat de kinderen consumeerden. De resultaten uit de onderzoeken van Halford et al. (2003) en Halford et al (2007) komen sterk overeen maar spreken de uitkomsten van Lewis en Hill (1998) en Adachi-Mejia et al. (2011) tegen. Zowel in het onderzoek van Halford et al. (2003) als het onderzoek van Halford et al. (2007) wordt geconcludeerd dat blootstelling aan reclame voor voeding, vooral bij de kinderen met overgewicht, een toename van de voedingsinname tot gevolg heeft. Als het gewicht van de kinderen bij het onderzoek betrokken wordt, blijken er tegengestelde resultaten te zijn tussen de onderzoeken van Halford et al. (2003) en Halford et al. (2007), en de onderzoeken van Lewis en Hill (1998) en Adachi-Mejia et al. (2011). In de onderzoeken van Halford et al. (2003) en Halford et al. (2007) wordt geconcludeerd dat naarmate het kind zwaarder is, de voedselinname na het zien van voedingsreclame toeneemt. Daarentegen wordt in de onderzoeken van Lewis en Hill (1998) en Adachi-Mejia et al. (2011) geconcludeerd dat naarmate het kind zwaarder is, de voedselinname minder sterk toeneemt.
4.3 Invloed van voedingsreclame op voedselkeuze Omdat onder het eetgedrag in een aantal onderzoeken naast de voedselinname ook de voedselkeuze verstaan wordt, is er een overzicht gegeven van de resultaten op het gebied van de voedselkeuze van kinderen na het zien van voedingsreclame. Zo wordt er in de onderzoeken van Andreyeva et al. (2011) en Buijzen et al. (2008), door middel van een survey, naast de invloed van voedingsreclame op de voedselinname ook gekeken naar de invloed op de voedselkeuze van kinderen. Ook in het experiment van Halford et al. (2007) is de relatie tussen voedingsreclame en de voedselkeuze bestudeerd. In het
9
onderzoek van Andreyeva et al. (2011) wordt er, naast de consumptie van ongezonde producten, ook gekeken naar gezondere producten zoals melk en fruit. Het blijkt uit dit onderzoek dat kinderen, na het zien van de reclame voor fastfood en frisdranken, naast hun voorkeur voor deze ongezonde producten, nog steeds kiezen voor gezonde producten. Daarentegen wordt zowel in de onderzoeken van Buijzen et al. (2008) als Halford et al. (2007) geconcludeerd dat kinderen na blootstelling aan voedingsreclame, meer geneigd zijn te kiezen voor ongezonde producten. Over het algemeen komen de resultaten wat betreft de voedselkeuze bij alle drie onderzoeken overeen, wel wordt er in het onderzoek van Andreyeva et al. (2011) een gematigdere conclusie geformuleerd dan in de onderzoeken van Buijzen et al. (2008) en Halford et al. (2007), met betrekking tot de keuze voor ongezonde producten. Het blijkt uit de onderzoeken van Buijzen et al. (2008), Halford et al. (2007) en Andreyeva et al. (2011), dat reclame voor voeding de voedselkeuze van kinderen kan beïnvloeden. Over het algemeen kiezen kinderen na blootstelling aan reclame voor voeding voor ongezonde producten. In het onderzoek van Andreyeva et al. (2011) wordt wel benadrukt dat gezonde producten niet geheel overgeslagen worden. 4.3.1 Kijkfrequentie Bij het bestuderen van de relatie tussen voedingsreclame en de voedselkeuze blijkt de kijkfrequentie een belangrijke factor te zijn. Scully et al. (2011) hebben door middel van een survey de invloed van de kijkfrequentie van voedingsreclame op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselkeuze van de kinderen bestudeerd. De kinderen (12-17 jr.) moesten hierbij zelf hun kijk- en eetgedrag noteren. Uitkomsten van dit onderzoek wijzen uit dat toenemende blootstelling aan reclame voor voeding op televisie, de voedselkeuze van de kinderen beïnvloedt. Het blijkt dat zware kijkers (kinderen die meer dan twee uur per dag televisie kijken) na het zien van de televisiereclame meer kiezen voor producten uit de reclames dan wanneer zij in mindere mate blootgesteld zijn aan de reclamebron. Aangezien is gebleken dat reclame vooral bestaat uit ongezonde producten, kan geconcludeerd worden dat zij meer kiezen voor ongezonde producten. Ook in een onderzoek van Dixon, Scully, Wakefield, White en Crawford (2007) wordt de invloed van de kijkfrequentie op de relatie tussen reclame voor voeding en de voedselkeuze van kinderen (9-12 jr.) bestudeerd. In dit onderzoek wordt er naast een survey ook een experiment uitgevoerd. Door middel van de survey wordt in kaart gebracht wat het kijkgedrag en de attitude ten opzichte van de reclames voor voeding is. In het experiment is de relatie tussen blootstelling aan reclame voor voeding en de voedselkeuze bestudeerd. Er zijn vier condities gevormd waarbij de mate van
10
gezondheid van de voeding in de reclames per conditie varieert. Er is opgenomen hoe lang de kinderen televisie kijken en de voedselkeuze is gemeten door middel van een kleine survey na het experiment. De resultaten van dit onderzoek wijzen uit dat de attitude van de kinderen ten opzichte van de reclame voor voeding een belangrijke voorspeller is voor de voedselkeuze van de kinderen. Naar mate de attitude ten opzichte van de voedingsreclame positiever is, des te eerder consumeren de kinderen het soort product in de reclame. Zo blijkt uit de survey dat zware televisiekijkers over het algemeen een positieve attitude hebben ten opzichte van reclame voor fastfood. Uit het experiment blijkt dat deze positieve attitude ten opzichte van reclame voor fastfood een toename van consumptie van fastfood tot gevolg heeft. Naast de attitude ten opzichte van reclame voor ongezonde producten, zoals fastfood, wordt ook de attitude ten opzichte van gezonde producten gemeten. Het blijkt dat reclame voor gezonde voeding kan zorgen voor een lichtelijke positieve attitude ten opzichte van gezonde voeding. Wat betreft de verhouding tussen de kijkfrequentie en de voorkeur voor ongezonde producten, kan geconcludeerd worden dat de uitkomsten van het onderzoek van Scully et al. (2011) en het onderzoek van Dixon et al. (2007) overeen komen. Als de invloed van de kijkfrequentie op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselkeuze wordt bekeken, wordt in de onderzoeken van Scully et al. (2011) en Dixon et al. (2007) geconcludeerd dat naar mate de kinderen vaker televisiereclames zien, zij meer kiezen voor ongezonde producten. De attitude ten opzichte van de reclame kan hierbij gezien worden als een mediërende variabele.
4.4. Invloed van de ouders De communicatie tussen ouder en kind speelt, naast de kijkfrequentie en het gewicht van de kinderen, ook een belangrijke rol in de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag van kinderen. Ouders kunnen hun kinderen sturen wat betreft de mate waarin zij televisiekijken en dus ook reclame zien, maar ook wat betreft de producten die zij consumeren, aangezien zij tot een bepaalde leeftijd zelf niet in staat zijn producten te kopen (Harris et al., 2009). Omdat de invloed van ouders zowel gevolgen heeft voor de voedselinname als de voedselkeuze van kinderen, wordt dit in een apart hoofdstuk behandeld. De rol van de ouders in de relatie tussen voedingsreclame en de voedselinname en voedselkeuze van kinderen is in zowel een onderzoek van Buijzen (2009) als een het onderzoek van Arnas (2006) onderzocht. In beide onderzoeken wordt gebruik gemaakt
11
van een survey die ingevuld wordt door de ouders van de kinderen. Bij het onderzoek van Buijzen (2009) beantwoordden de ouders vragen over het kijkgedrag van de kinderen (4-12 jr.) en de communicatievormen van de ouders. Naast de survey is door de ouders een dagboek bijgehouden over het soort producten dat de kinderen consumeerden. Er is gekeken op welke manier de ouders de invloed van voedingsreclame op het eetgedrag van kinderen kunnen verminderen. De survey die door Arnas (2006) gebruikt werd, bracht de voedingsconsumptie en de vraag van de kinderen (3-8 jr.) naar het kopen van de producten uit de reclames in kaart. Hoewel beide onderzoeken naar een andere vorm van invloed van de ouders kijken, wordt in beide onderzoeken geconcludeerd dat de ouders een negatieve invloed hebben op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselinname en voedselkeuze van kinderen. Uit het onderzoek van Buijzen (2009) blijkt dat het uitleggen van de bedoeling van reclame, het vergroten van de persuasion knowledge, de invloed van voedingsreclame op het eetgedrag van kinderen vermindert. Ook regels vormen over het consumeren van de geadverteerde producten heeft als gevolg dat het eetgedrag van kinderen minder beïnvloed wordt door voedingsreclame. In het onderzoek van Arnas (2006) wordt geconcludeerd dat kinderen het meest vragen om producten die veel suiker en vet bevatten. Dit is in lijn met de verhouding van het soort voeding waarvoor geadverteerd wordt gericht op kinderen, die is vastgesteld in de eerder beschreven inhoudsanalyse van Arnas (2006). Ouders blijken vaak niet toe te geven aan de vraag van de kinderen, wat ervoor zorgt dat de voedselinname niet toeneemt na het zien van voedingsreclame. Ferguson, Muñoz en Medrano (2011) hebben de invloed van de ouders op de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag van kinderen (3-8 jr.) op een andere manier bestudeerd. Door middel van een experiment hebben zij onderzocht in hoeverre de ouders de keuze tussen ongezond en gezond voedsel kunnen beïnvloeden. De ouders is willekeurig een opdracht toegewezen die kon bestaan uit het aansporen van de kinderen om voor het gezonde product te kiezen, of het vrijlaten van de kinderen in hun keuze. Uit dit onderzoek blijkt dat de ouders invloed kunnen hebben op de voedselkeuze van de kinderen, maar deze invloed is gematigd. Wat betreft de vraag of ouders invloed kunnen hebben op de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag van kinderen, komen de uitkomsten van dit onderzoek overeen met die van Buijzen (2009) en Arnas (2006). Uit het onderzoek van Ferguson et al. (2011) blijkt als enige dat de invloed over het algemeen gematigd is. Ondanks de verschillende insteek van de onderzoeken, blijkt uit zowel het onderzoek van Buijzen (2009), het onderzoek van Ferguson et al. (2011) als uit het onderzoek van Arnas (2006) dat de ouders een negatieve invloed kunnen hebben op de relatie tussen
12
voedingsreclame en het eetgedrag, zowel de voedselkeuze als de voedselinname, van kinderen. Buijzen (2009) richt zich hierbij op de communicatie met het kind en de regelvorming, terwijl Arnas (2006) zich richt op het vermogen van de ouders om de voedselinname te ‘dwarsbomen’. Ferguson et al. (2011) hebben zich gericht op het aansporen van het gedrag van de kinderen. Het blijkt over het algemeen dat ouders naarmate zij meer invloed uitoefenen, de invloed van voedingsreclame op het eetgedrag van kinderen vermindert.
5. Discussie In dit literatuuronderzoek wordt nagegaan in hoeverre kinderen blootgesteld worden aan reclame voor voeding. Daarnaast wordt er in dit literatuuronderzoek antwoord gegeven op de vraag of de blootstelling aan televisiereclame de voedselinname en de voedselkeuze van kinderen beïnvloedt. De invloed van factoren vanuit het kind zelf en de invloed van de ouders worden hierbij betrokken. Het blijkt dat er zeer veel reclame is voor ongezonde voeding gericht op kinderen. Wat betreft de invloed van de blootstelling aan reclame voor eten op het eetgedrag van de kinderen, kan geconcludeerd worden dat de blootstelling aan reclame voor voeding niet alleen een positief effect heeft op de voedselinname, maar ook op de voedselkeuze van de kinderen. Dit houdt in dat de voedselinname toeneemt evenals de keuze voor ongezonde producten. Deze uitkomsten kunnen samenhangen met het feit dat kinderen over het algemeen nog niet bewust zijn van het overredende karakter van reclame. De persuasion knowledge theorie, die eerder beschreven is, kan dus van toepassing zijn op de uitkomsten van dit literatuuronderzoek. Wel blijkt de mate van invloed van voedingsreclame op het eetgedrag van kinderen af te hangen van een aantal factoren. Wat betreft de invloed van de factoren vanuit het kind zelf, kan geconcludeerd worden dat de kijkfrequentie een modererende variabele blijkt te zijn in de relatie tussen voedingsreclame en de voedselkeuze van de kinderen. Naar mate
de
kinderen
vaker
televisiekijken,
dus
vaker
in
contact
komen
met
voedingsreclame, krijgen zij een grotere voorkeur voor ongezonde voeding. Ook het gewicht van de kinderen wordt gezien als een modererende variabele. Over de invloed van het gewicht van de kinderen op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselinname van de kinderen, is geen eenduidigheid te vinden in de literatuur. Enerzijds wordt geconcludeerd dat naarmate het gewicht hoger is, het kind een lagere toename van de voedselinname heeft. Anderzijds wordt geconcludeerd dat naarmate het gewicht hoger is, het kind een hogere voedselinname heeft.
13
Ook is de invloed van de ouders bestudeerd. Uit de literatuur blijkt dat ouders op verschillende manieren ervoor kunnen zorgen dat de invloed van reclame voor voeding op de voedselinname en de voedselkeuze van kinderen vermindert.
In het model
hieronder zijn de verbanden tussen de variabelen binnen dit onderzoek schematisch weergegeven: Conceptueel model
Als eerst is het belangrijk te benadrukken dat dit literatuuronderzoek te verdelen is in twee delen. In het eerste deel worden de resultaten van een aantal inhoudsanalyses met betrekking tot de hoeveelheid reclame voor voeding gericht op kinderen beschreven. In het tweede deel worden resultaten van onderzoeken beschreven, waarin de invloed van reclame voor voeding op het eetgedrag van kinderen is onderzocht. Er kan geen causaal verband aangetoond worden tussen deze twee delen. Inzicht hebben in hoeverre kinderen worden blootgesteld aan voedingsreclame, kan slechts helpen bij het begrijpen van de invloed van voedingsreclame op het eetgedrag van kinderen.
14
Ondanks de eenduidige uitkomsten van de gebruikte literatuur moet er rekening gehouden worden met de mate van vergelijkbaarheid van de literatuur. In elk onderzoek wordt de blootstelling aan reclame voor voeding op een andere manier gemeten. Zo wordt bijvoorbeeld bij het onderzoek van Stitt en Kunkel (2008) alleen naar reclame gekeken rondom de zaterdagprogrammering. Op deze manier kan het zijn dat een groot deel van de reclame voor voeding gericht op kinderen is overgeslagen, wat ervoor kan zorgen dat er andere percentages voor deze blootstelling te vinden zijn in de resultaten. In dit geval is de vergelijkbaarheid van de onderzoeken naar de invloed van de blootstelling aan voedingsreclame op het eetgedrag niet optimaal. Er blijkt een relatie te zijn tussen blootstelling aan voedingsreclame en het eetgedrag van kinderen. In de gebruikte literatuur wordt deze relatie op verschillende manieren benaderd. Zo wordt er vaak op verschillende manieren onderzoek gedaan naar het eetgedrag. Er wordt over het algemeen gekeken naar de voedselinname (hoeveel een kind eet) of de voedselkeuze (tussen ongezonde en gezonde voeding) van het kind. Om deze reden is er in dit literatuuronderzoek een scheiding gemaakt tussen de voedselkeuze en de voedselinname. In sommige gevallen worden deze beide variabelen samengenomen, zoals in de onderzoeken van Andreyeva et al. (2011) en Buijzen et al. (2008). Om te zorgen dat onderzoek naar de invloed op het eetgedrag optimaal vergelijkbaar wordt, is het raadzaam om in de toekomst de verschillen in variabalen onder eetgedrag zoveel mogelijk gelijk te trekken. Daarnaast wordt in de onderzoeken waarbij de voedselinname gemeten wordt, niet altijd een onderscheid gemaakt tussen voeding in het algemeen of voeding uit de reclame, zoals bij het onderzoek van Buijzen et al. (2008). Ook wordt in de meeste onderzoeken aangegeven dat die geadverteerde producten vaak ongezond zijn. Een toename van de voedingsinname van ongezonde producten, brengt vanzelfsprekend andere gevolgen met zich mee dan wanneer de kinderen meer gezonde producten gaan eten na het zien van voedingsreclame. Om te zorgen voor een minder eenzijdig beeld van de toenemende voedselinname, kan er in toekomstig onderzoek meer gekeken worden naar in hoeverre de voedselinname van gezonde producten toeneemt, ook na het zien van voedingsreclame voor gezonde producten. Hiermee wordt een completer beeld gegeven van de voedselinname. Wat betreft de factor ‘gewicht van kinderen’ zijn er tegenstellingen te vinden in de literatuur. In het oudste onderzoek dat gebruikt wordt in dit literatuuronderzoek, van Lewis en Hill (1998), wordt de zelfperceptie van het kind gezien als een belangrijke voorspeller. Uit dit onderzoek blijkt dat naarmate de zelfperceptie toeneemt, het gewicht
15
van het kind minder invloed heeft op de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag. In alle andere, later uitgevoerde onderzoeken over de invloed van het gewicht van het kind, is de zelfperceptie niet aan de orde gekomen. Onderzoek in de toekomst over dit thema, rekening houdend met de zelfperceptie van het kind, kan een completer beeld geven van hoe het gewicht van het kind samenhangt met de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag. Wat betreft de methode die gebruikt is bij een aantal onderzoeken blijkt dat een groot deel gebruik maakt van surveys die het eigen gedrag meten. Het gevolg hiervan kan zijn dat de surveys niet geheel naar waarheid zijn ingevuld, bijvoorbeeld omdat de respondent zich schaamt voor zijn gedrag. Vanzelfsprekend kan dit gevolgen hebben voor de validiteit van de resultaten. Ook bij het uitvoeren van een experiment moet rekening gehouden worden met de invloed van de onderzoeksmethode op de resultaten. De experimentele setting zou de resultaten van een onderzoek kunnen beïnvloeden, wat tot gevolg kan hebben dat de validiteit afneemt. De vergelijkbaarheid van de artikelen die binnen dit literatuuronderzoek gebruikt zijn kan ook verminderen wanneer er specifiek gekeken wordt naar de leeftijdscategorieën die in de literatuur gebruikt worden. Over het algemeen is er binnen de gebruikte literatuur onderscheid gemaakt tussen kinderen en adolescenten. In de meeste onderzoeken wordt er gesproken over kinderen als zij onder de twaalf jaar zijn. Zijn de kinderen tussen de twaalf en de achttien jaar, dan spreekt men over adolescenten. In dit literatuuronderzoek is er geen onderscheid gemaakt tussen kinderen en adolescenten, maar is enkel gekeken of de proefpersonen een leeftijd hadden onder de achttien jaar. Het gevolg is dat de resultaten minder specifiek zijn. Als laatst kan het feit dat een groot deel van de gebruikte onderzoeken zijn verricht in het buitenland, met uitzondering van de onderzoeken van Buijzen et al. (2008) en Buijzen (2009), gevolgen hebben voor de generaliseerbaarheid naar de situatie in Nederland. Om te zorgen dat de resultaten generaliseerbaar worden, kan er in de toekomst meer onderzoek gedaan worden naar in hoeverre kinderen in Nederland aan reclame voor voeding blootgesteld worden en wat dit voor invloed heeft op het eetgedrag van de kinderen. Het mag niet zo zijn dat de levensverwachting voor kinderen door slecht eetgedrag lager is dan de levensverwachting van hun ouders. Meer onderzoek in de toekomst naar de invloed van de blootstelling aan reclame voor voeding op voedselinname en voedselkeuze, kan bijdragen aan de vermeerdering van kennis over dit thema. Een uitkomst uit het onderzoek van Dixon et al. (2007) is daarbij interessant te noemen. Uit
16
dit literatuuronderzoek is gebleken dat een positieve attitude ten opzichte van reclame voor gezonde voeding ervoor kan zorgen dat men voor een gezond product kiest. Als het aantal onderzoeken rond de invloed op een gezonde voedingskeuze uitgebreid wordt, kan de invloed van reclame voor voeding ook op een positieve manier benaderd worden. Zolang de invloed van voedingsreclame op kinderen nog op een negatieve manier benaderd wordt, kan de invloed van voedingsreclame op het eetgedrag ‘veranderd’ of ‘verminderd’ worden, volgens de resultaten van dit literatuuronderzoek. Verschillende factoren kunnen van invloed zijn op de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag van kinderen. Wanneer de invloed van voedingsreclame op kinderen verminderd wordt, is de kans groter dat kinderen minder vaak slecht eetgedrag vertonen en minder vaak kiezen voor ongezonde voeding. Op deze manier kunnen zij een gezondere levensstijl ontwikkelen en zal een gezondere generatie het gevolg zijn.
17
6. Literatuur Adachi-Mejia, A.M. , Sutherland, L.A. , Longacre, M.R. , Beach, M.L. , Titus-Ernstoff, L. , Gibson, J.J. & Dalton, M.A. (2011). Adolescent weight status and receptivity to food TV advertisements. Journal of Nutrition and Behavior, 43, 441-448. DOI:10.1016/j.jneb.2010.08.002
Andreyeva, T , Kelly, I.R. & Harris, J.L. (2011). Exposure to food advertising on television; associations with children’s fast food and soft drink consumption and obesity. Economics & Human Biology, 9, 221-233. DOI: 10.1016/j.ehb.2011.02.004
Arnas, Y.A. (2006). The effects of television food advertisement on children’s food purchasing requests. Pediatrics International, 48, 138-145. DOI: 10.1111/j.1442-200X.2006.02180.x
Buijzen, M. (2009). The effectiveness of parental communication in modifying the relation between food advertising and children’s consumption behaviour. British Journal of Developmental Psychology, 27, 105-121. DOI: 10.1348/026151008X334719
Buijzen, M. (2010). Hoe ouders de strijd met commercie aan kunnen gaan. In K. Segers & J. Bouwens (Eds.), Maak mij wat wijs! De media kennen, begrijpen en zelf creëren (pp. 120-132). Leuven, BE: Lannoocampus.
18
Buijzen, M. , Schuurman, J. & Bomhof, E. (2008). Associations between children’s television advertising exposure and their food consumption patterns; a household diary-survey study. Appetite, 50, 231-239. DOI: 10.1016/j.appet.2007.07.006
Buijzen, M. & Valkenburg, P.M. (2005). Nadelige invloeden van televisiereclame. Kind en adolescent, 26, 26-35. DOI: 10.1007/BF03060936
Dixon, H.G. , Scully, M.L. , Wakefield, M.A. , White, V.M. & Crawford, D.A. (2007). The effects of television advertisements for junk food versus nutritious food on children’s food attitudes and preferences. Social Science & Medicine, 65, 1311-1323. DOI: 10.1016/j.socscimed.2007.05.011
Ferguson, C.J. , Muñoz, M.E. & Medrano, M.R. (2011). Advertising influences on young children’s food choices and parental influence. The Journal of Pediatrics, 160, 452-455. DOI: 10.1016/j.jpeds.2011.08.023
Halford, J.C.G. , Boyland, E.J. , Hughes, G.M. , Stacey, L. , McKean, S. & Dovey, T.M. (2007). Beyond-brand effect of television food advertisements on food choice in children: the effects of weight status. Public Health Nutrition, 11, 897-904. DOI:10.1017/S1368980007001231
19
Halford, J.C.G. , Gillespie, J. , Brown, J. , Pontin, E.E. & Dovey, T.M. (2003). Effect of television advertisements for foods on food consumption in children. Appetite, 42, 221-225. DOI: 10.1016/j.appet.2003.11.006
Harris, J.L. , Bargh, J.A. & Brownell, K.D. (2009). Priming effects of television food advertising on eating behavior. Health Psychology, 28, 404-413. DOI: 10.1037/a0014399
Harris, J.L. , Pomeranz, J.L. , Lobstein, T. & Brownell, K.D. (2009). A crisis in the marketplace; how food marketing contributes to childhood obesity and what can be done. Annual Reviews Public Health 2009, 30, 211-225. DOI: 10.1146/annurev.publhealth.031308.100304
Harrison, K & Marske, A.L. (2005). Nutriotional content of foods advertised during the television programs children watch most. American Journal of Public Health, 95, 1568-1574. DOI: 10.2105/AJPH.2004.048058
Hoek, J. & Gendall, P. (2007). Advertising and obesity; a behavioral Perspective. Journal of Health Communication: International Perspectives, 11, 409-423. DOI: 10.1080/1010730600671888
20
Lewis, M.K. & Hill, A.J. (1998). Food advertising on British children's television; a content analysis and experimental study with nine-year olds. International Journal of Obesity, 22, 206-214. DOI: 10.1038/sj.ijo.0800568
Linn, S. & Novosat, C.L. (2008). Calories for sale; food marketing to children in the twentyfirst century. The ANNALS of the American Academy of Political and Social Science 2008, 615, 133-155. DOI: 10.1177/0002716207308487
Homepage McDonald’s. (2012). Opgehaald op 25 maart 2012, van http://www.mcdonalds.nl/
Home – Obese. (2012). Opgehaald op 25 maart 2012, van http://www.rtl.nl/gezondheid/obese/home/
Meer dan helft Nederlanders te dik. (2010). Opgehaald op 20 maart 2012, van http://nos.nl/artikel/335559-meer-dan-helft-nederlanders-te-dik.html
Media hebben grote invloed op kinderen en jongeren. (2005). Opgehaald op 16 april 2012, van http://www.mediaonderzoek.nl/357/media-hebben-grote-invloed-op-kinderen-enjongeren/
21
Moore, E.S. & Lutz, R.J. (2000). Children, advertising and product experiences; a multimethod inquiry. Journal of Consumer Research, 27, 31-48. DOI: 10.1086/314307
Overgewicht: volksziekte nummer 1. (2012). Opgehaald op 25 maart 2012, van http://mensen-gezondheid.infonu.nl/aandoeningen/94196-overgewicht-volksziekte-nummer-1.html
Over dit platform – Help ons kind is te dik. (2012). Opgehaald op 20 maart 2012, van http://www.onskindistedik.nl/over_dit_platform
Powell, L.M. , Szczypka, G. & Chaloupka, F.J. (2007). Adolescent exposure to food advertising on television. American Journal of Preventive Medicine, 33, 251-256. DOI: 10.1016/j.amepre.2007.07.009
Reclame voor ongezond eten gericht op kinderen. (2009). Opgehaald op 20 maart 2012, van http://kassa.vara.nl/tv/afspeelpagina/fragment/geen-reclame-voor-ongezond-eten-gericht-opkinderen/speel/1/
Scully, M. , Wakefield, M. , Niven, P. , Chapman, K. , Crawford, D. , Pratt, I.S. , Baur, L.A. , Flood, V. & Morley, B. (2011). Association between food marketing exposure and adolescents’ food choices and eating behaviors. Elsevier, 58, 1-5.
22
Stitt, C. & Kunkel, D. (2008). Food advertising during children’s television programming on broadcast and cable channels. Health Communication, 23, 573-584. DOI: 10.1080/10410230802465258
Veel kinderen levensbedreigend dik. (2010). Opgehaald op 20 maart 2012, van http://www.nu.nl/gezondheid/2373212/veel-kinderen-levensbedreigend-dik.html
Voedingsreclame behoudt alleen nog ongezonde producten. (2011). Opgehaald op 27 maart 2012, van http://managing21.blogspot.com/2011/08/voedingreclame-behoudt-alleennog.html
Young, B. (2003). Does food advertising make children obese? Young Consumers: Insight and Ideas for Responsible Marketers, 4, 19-26. DOI: 10.1108/17473610310813861
23
7. Tabel met overzicht van literatuur in resultatensectie Auteurs en jaartal
Onafhankelijke variabele
Afhankelijke variabele
1. Powell, Szczypka en Chaloupka (2007)
-
-
Het in kaart brengen van de hoeveelheid voedingsreclames op tv waar kinderen aan blootgesteld worden.
2. Stitt en Kunkel (2008)
-
-
De aard en omvang van food marketing boodschappen tijdens kindertelevisieprogramma’s bekijken.
3. Harrison en Marske (2005)
-
-
Het in kaart brengen van voor welke soorten voeding reclame te zien is gericht op kinderen.
4. Arnas (2006) (Deel 1 en deel 2)
Deel 1: Deel 2: Blootstelling aan reclame voor voeding
Deel 1: Deel 2: Eetgedrag, in dit geval de voedselinname. Modererende variabele: invloed ouders.
Deel 1: In kaart brengen van de hoeveelheid en voor welke soort voeding reclame gericht is op kinderen. Deel 2: Het onderzoeken van de relatie tussen voedingsreclame en het eetgedrag van kinderen en het betrekken van de ouders in deze relatie.
Doel
Methode/Procedure
Belangrijkste bevindingen
Evt. Tekortkoming en
Inhoudsanalyse: er zijn 238 30-sec. gelijkwaardige reclames beoordeeld die rondom de door de kinderen meest bekeken shows geprogrammeerd waren. Inhoudsanalyse: er 102 shows bekeken en van feb tot jun 2005 zijn er willekeurig samples opgenomen van deze kinderprogrammering.
Van alle televisiereclames gericht op kinderen bestaat 20% uit reclame voor voeding. Aandeel ongezonde voeding groter dan gezonde voeding.
Er is geen gebruik gemaakt van spot advertising.
Van alle televisiereclames gericht op kinderen bestaat bijna 50% uit reclame voor voeding. Calorierijke, en dus ongezonde, producten domineren.
Er is alleen gekeken naar de zaterdagprogramm ering. Een groot deel van de reclame voor kinderen kan hiermee overgeslagen zijn.
Inhoudsanalyse: 426 voedingsreclames zijn bekeken. Vervolgens zijn de voedingswaarden van de geadverteerde producten geanalyseerd. Deel 1: Inhoudsanalyse: Er is een aantal advertenties geanalyseerd die geprogrammeerd zijn rond om de ochtendprogrammering op zaterdag en zondag gedurende 5 weken. Deel 2: Survey: Ouders vullen een survey in over de voedselconsumptie van de kinderen en de vraag naar producten uit de reclame van de kinderen.
Val alle voedingsreclame gericht op kinderen bestaat 83% uit reclame voor fastfood en snoep.
Deel 1: Van alle reclame gericht op kinderen blijkt bijna 50% reclame voor voeding. Meer reclame voor producten met veel vet en suiker, dan voor gezonde producten. Deel 2: Bijna 50% helft van de kinderen vroegen de ouders de geadverteerde producten te kopen.. Ouders zijn in staat de voedselinname te dwarsbomen.
Er is alleen gekeken naar reclame in het weekend. Hiermee wordt een groot deel aan reclame overgeslagen door de weeks.
24
5. Harris, Bargh en Brownell (2009)
Blootstelling aan reclame voor voeding
Eten van een beschikbare snack
De invloed van reclame voor voeding op de voedselinname van de kinderen bestuderen.
6. Andreyeva, Kelly en Harris (2011)
Blootstelling aan reclame voor fastfood en frisdrank
Consumptie van fastfood en frisdrank
De invloed van reclame voor voeding op de voedselinname en de voedselkeuze bestuderen.
7. Buijzen, Schuurman en Bomhof (2008)
Blootstelling aan reclame voor voeding
Consumptie van geadverteerde producten en ongezonde geadverteerde producten
8. Lewis en Hill (1998)
Blootstelling aan reclame voor voeding.
Voedselinname. Modererende variabelen: Overgewicht en zelfperceptie bij kinderen.
Bepalen in hoeverre blootstelling aan voedingsreclame op tv invloed heeft op de voedselinname en de voedselkeuze van kinderen wat betreft de geadverteerde producten. Bekijken wat de invloed van het gewicht van het kind is op de voedselinname na blootstelling aan voedingsreclame
Experiment: kinderen zijn willekeurig toegewezen om een cartoon met of zonder reclame voor voeding, alleen, te kijken. Tijdens het kijken kregen zij een snack aangeboden. Ouders van kinderen hebben een vragenlijst ingevuld. Survey en interview: Kinderen moesten survey invullen en werden door docenten beoordeeld op school (ook via een survey). Ouders zijn geïnterviewd via de telefoon. Survey: 234 huishoudens met kinderen tussen de 4 en 12 jaar nemen deel aan de survey. Ouders houden een dagboek bij over het eetgedrag van de kinderen.
Blootstelling aan reclame voor voeding heeft ervoor gezorgd dat de kinderen meer eten.
De experimentele setting kan de resultaten beïnvloeden.
Advertenties op tv voor fastfood en frisdranken hebben een toenemende voedselinname tot gevolg. Wat betreft voedselkeuze is er een lichte stijging voor ongezonde producten. Voedingsreclame beïnvloed verhoogt de voedselinname van de kinderen. Kinderen kiezen vaker voor ongezonde producten.
Gebruik van zelfreflecterende surveys. Er moet vanuit gegaan worden dat de surveys naar waarheid zijn ingevuld.
Inhoudsanalyse: 828 reclames op een aantal Britse zenders zijn bekeken op bepaalde kenmerken zoals voor welke producten de reclames zijn en hoe ze zijn vormgegeven. Experiment: 103 kinderen werden in groepen van 1215 verdeeld. Zij kregen een 15 min durend filmpje te zien (cartoon) met een reclameblokje met voedingsreclame maar ook non-food. Zelfperceptie is gemeten d.m.v. een survey met picturale schaal.
Kinderen met overgewicht eten minder na het zien van reclame dan kinderen met een normaal gewicht. Naar mate de zelfperceptie lager is, worden de kinderen minder aangezet tot eten door voedingsreclame.
De respondenten moeten hun eigen gedrag beoordelen. Er moet vanuit gegaan worden dat de vragenlijsten naar waarheid zijn ingevuld.
25
9. Halford, Gillespie, Brown, Pontin en Dovey (2003)
Blootstelling aan reclame voor voeding.
Voedselinname. Modererende variabele: gewicht van het kind.
Bepalen in hoeverre het gewicht van het kind invloed heeft op de relatie tussen voedingsreclame en voedselinname.
10. Halford, Boyland, Hughes, Stacey, McKean en Dovey (2007)
Blootstelling aan reclame voor voeding
Voedselinname en voedselkeuze Modererende variabele: gewicht van het kind
De relatie tussen blootstelling aan voedingsreclame en de voedselinname en de voedselkeuze bestuderen. Kijken of het gewicht van het kind van invloed is op deze relatie.
11. AdachiMejia, Sutherland, Longacre, Beach, TitusErnstoff, Gibson en Dalton (2011)
Blootstelling aan reclame voor voeding
Ontvankelijkheid van de voedingsreclame Modererende variabele: gewicht van kinderen
Bestuderen van de relatie tussen hoe ontvankelijk kinderen zijn voor voedingsadvertenties en het gewicht van de kinderen.
Experiment: 42 schoolkinderen tussen de911 jaar zijn verdeeld in 3 groepen: slank, overgewicht en obesitas. Zij kregen 3 video’s te zien met een cartoon met voedingsreclame, of reclame voor non-food producten. Kinderen konden tijdens kijken eten. Experiment: 95 kinderen tussen de 9 en 11 worden blootgesteld aan een cartoon met en zonder reclame voor voeding. De voedselinname en het gewicht van de kinderen is aan de hand van een survey vastgesteld.
Kinderen met obesitas en overgewicht consumeerden, na zien van voedingsreclame, minder dan de kinderen met een normaal gewicht.
De experimentele setting kan de resultaten beïnvloeden.
De kinderen kozen na het zien van de voedingsreclame meer voor ongezonde producten. De voedselinname nam na het zien van de voedingsreclame toe bij alle kinderen (met of zonder overgewicht). Kinderen met overgewicht eten meer na het zien van voedingsreclame dan kinderen met een normaal gewicht.
De experimentele setting kan de resultaten beïnvloeden.
Survey: Eerst een baseline survey, bestaande uit 2 surveys: èèn waarbij de kinderen (9-12 jr.) hun eigen gedrag moesten noteren. Eèn telefonisch survey voor de kinderen en 1 ouder per kind. De follow up survey is er een per telefoon die door de kinderen en dezelfde ouder beantwoord moesten worden.
Het overgrote deel van de voedingsreclames is voor ongezonde voeding. Het blijkt dat kinderen met een normaal gewicht makkelijker beïnvloed worden door voedingsreclame dan kinderen met overgewicht. Kinderen met overgewicht zijn minder geneigd te eten na het zien van voedingsreclame.
Gebruik van zelfreflecterende surveys. Er moet vanuit gegaan worden dat de surveys naar waarheid zijn ingevuld.
26
12. Scully, Wakefield, Niven, Chapman, Crawford, Pratt, Baur, Flood en Morley (2011)
Blootstelling aan reclame voor voeding
Keuze voor geadverteerde product Modererende variabele: Kijkfrequentie
Bepalen in hoeverre de kijkfrequentie van de kinderen invloed heeft op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselkeuze.
Survey: Studenten van 12 tot 17 jaar vulden de survey in over hun eigen gedrag.
13. Dixon, Scully, Wakefield, White en Crawford (2007)
Blootstelling aan voedingsreclame
Attitude ten opzichte van televisiereclame voor voeding en eetgedrag van kinderen. Intentie tot gezond eten.
Bepalen in hoeverre de kijkfrequentie invloed heeft op de relatie tussen voedingsreclame en de voedselkeuze.
Survey: Een zelf reflecterende survey die de attitude t.o.v. voedingsreclame moet meten. Experiment: Kinderen worden blootgesteld aan reclame voor ongezonde en gezonde producten. Na afloop moesten zij een vragenlijst invullen over het eetgedrag.
14. Buijzen (2009)
Verschillende soorten communicatie van ouders richting kinderen
Reactie van kinderen op het zien van televisiereclame
Bepalen in hoeverre verschillende vormen van communicatie van de ouders richting de kinderen invloed hebben op de reactie van de kinderen wat betreft het eetgedrag. (voedselinname en voedselkeuze)
Survey: 234 ouders hebben een survey ingevuld waarmee kijkgedrag van de kinderen en de communicatievormen van de ouders worden gemeten. Daarnaast moesten de ouders een dagboek bijhouden om de voedingsconsumptie van de kinderen bij te houden.
Cumulatieve blootstelling aan voedingsreclame beïnvloeden de voedselkeuze van de kinderen. Naar mate de kinderen vaker televisiekijken kiezen ze meer voor ongezonde producten. Reclame voor voeding zorgt voor een lichtelijk positieve attitude t.o.v. de reclames. Zware kijkers hebben een positievere attitude t.o.v. reclame voor voeding. Hoe positiever de attitude, des te meer eten de kinderen.
Gebruik van zelfreflecterende surveys. Er moet vanuit gegaan worden dat de surveys naar waarheid zijn ingevuld.
De bedoeling van reclame uitleggen bij kinderen vermindert de impact van reclame voor voeding op het eetgedrag. Regels vormen over consumptie helpt ook.
De ouders hebben de survey over hun eigen gedrag moeten invullen. Er moet rekening gehouden worden met het feit dat deze survey niet geheel naar waarheid is ingevuld.
Gebruik van zelfreflecterende surveys. Er moet vanuit gegaan worden dat de surveys naar waarheid zijn ingevuld.
27
15. Ferguson, Muñoz en Medrano (2011)
Blootstelling aan voedingsreclame
Eetgedrag van kinderen wat betreft het kiezen van geadverteerde product. Modererende variabele: invloed van ouders
Bepalen in hoeverre de voedselkeuze van kinderen beïnvloed wordt door reclame voor voeding en de invloed van de ouders op deze relatie bekijken.
Experiment: 75 kinderen van tussen 3-8 jr. keken verschillende programma’s met reclames voor of een gezond product, of een ongezond product. De ouders waren aangewezen om of aan te moedigen het gezonde product te eten, of het kind de vrije keuze te geven.
Ouders kunnen invloed uitoefenen op de voedselkeuze van kinderen, echter is deze invloed niet heel groot.
De experimentele setting kan de resultaten beïnvloeden.
28
Inhoudsopgave
1. Inleiding………………………………………………………………………………….. 1 2. Theoretisch kader………………………………………………………………………. 3 2.1. Invloed van voedingsreclame op kinderen……………………………………... 3 2.2. Kijkfrequentie………………………………………………………………………. 4 2.3. Rol van de ouders………………………………………………………………….4 3. Methode…………………………………………………………………………………. 4 4. Resultaten………………………………………………………………………………..5 4.1. Hoeveelheid blootstelling aan reclame voor voeding…………………………. 5 4.2. Invloed van voedingsreclame op voedselinname……………………………… 7 4.2.1. Gewicht van kinderen………………………………………………….. 8 4.3. Invloed van voedingsreclame op voedselkeuze……………………………….. 9 4.3.1. Kijkfrequentie……………………………………………………………. 10 4.4. Invloed van de ouders……………………………………………………………..11 5. Discussie………………………………………………………………………………… 13 Conceptueel model…………………………………………………………………….. 14 6. Literatuur………………………………………………………………………………… 18 7. Tabel met overzicht van literatuur in resultatensectie……………………………… 24
29