jaargang 11 nummer 38 • april 2009
TonnaerNieuwsbrief Deze TonnaerNieuwsbrief begint met aandacht voor een fenomeen waarover veel misverstanden bestaan: gedogen. George Neelis gaat na in welke gevallen kan worden gedoogd en wanneer niet. Bram Lemmens schenkt aandacht aan een probleem waarmee regelmatig wordt geworsteld: hoever mag het bevoegd gezag gaan bij de beslissing op bezwaar? Zeker geen eenvoudige kost. Ondanks het jaren achter elkaar wijzigen van de Woningwet, lukt het de wetgever niet een zodanig systeem te ontwikkelen dat de praktijk hiermee zonder problemen uit de voeten kan. Nu ligt de aanhoudingsplicht van bouwvergunningen weer onder vuur. Nora Kramer gaat de gevolgen na van het wetsvoorstel dat ter zake is ingediend. Tom Thijssen beschouwt de internetverkoop aan huis. Is dat in strijd met de woonbestemming? Met de komst van de Wro is de zogenoemde toverformule ter ziele gedragen. Armando Snijders onderzoekt of we daar wakker van moeten liggen. Het proces van totstandkoming van de structuurvisie wordt onder de loep genomen door Rilanna van Nuenen. Van de serie opdrachten die de wetgever recent op het bord van de gemeente heeft gelegd (en in de nabije toekomst nog gaat leggen), maakt deel uit de implementatie van de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Een hele mond vol. Roel Florie sluit deze Nieuwsbrief af door aan te geven wat dit voor de gemeente betekent.
Wat is dat toch met gedogen? Door mr. George Neelis Volgens Van Dale, ons standaard woordenboek van de Nederlandse taal, betekent gedogen o.a. ‘dulden’, ‘door de vingers zien’. Wij Nederlanders schijnen erom bekend te staan. Toegepast op het recht (in casu het omgevingsrecht) hebben we het dan over het door de vingers zien van overtreding van publiekrechtelijke voorschriften. Gedogen is aldus niets anders dan het afzien van handhaving van bestuursrechtelijke voorschriften (hier kortheidshalve aangeduid met ‘handhaving’). Door bestuursorganen wordt gedogen dikwijls gezien als tovermiddel om uit situaties te komen waarin handhaving lastig en/of niet gewenst is. Is dat een geoorloofd tovermiddel? En wat als het gedogen in beleidsregels wordt vastgelegd. Mag dat? We (inclusief bestuursorganen zelf) worden toch geacht de wet na te leven?
Gedoogvormen Gedogen komt voor in verschillende gedaanten. In deze bijdrage staat het gedogen centraal als synoniem voor het afzien van handhaving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen passief gedogen (bewust niet optreden) en actief gedogen (door middel van het opleggen van gedoogvoorwaarden). Daarnaast kan ook van gedogen worden gesproken als procedures pas worden doorlopen als de activiteit al heeft plaatsgevonden. En wat te denken van de stemmen die tijdens economische crises steeds weer opduiken om wetgeving tijdelijk (dat wel) buitenspel te zetten? Ook dat is niets anders dan een roep om afwijking van de wet te gedogen. Juridische kwalificatie Voorop moet worden gesteld dat geen enkele wet en wettelijke regeling de term ‘gedogen’ kent.
Wel opent de wet de deur naar ‘gedogen’ door de handhavingsbevoegdheid (in het omgevingsrecht) steeds als een discretionaire bevoegdheid aan te merken door deze in een, wat ik maar noem, ‘kanbepaling’ te neer te leggen. Bekendste voorbeeld is artikel 125 Gemeentewet juncto 5:22 Awb. Rechtspraak De wetgever legt het bestuur dus geen plicht op om de wet te handhaven. Dat wil echter niet zeggen dat daardoor het bestuur vrij spel heeft. De rechter heeft daar een flinke stok voor gestoken. De lezer de handhavingsrechtgeschiedenis besparend moet worden vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) sedert 2004 de volgende standaardformulering gebruikt die de grens van de discretionaire bevoegdheid markeert:
VONDERWEG 14, 5616 RM EINDHOVEN TELEFOON 040 257 13 36 TELEFAX 040 257 02 90 AMERIKALAAN 70C, 6199 AE MAASTRICHT AIRPORT TELEFOON 043 326 16 60 TELEFAX 043 326 16 64
ADVISEURS IN OMGEVINGSRECHT
JURIDISCHE EN BELEIDSADVISERING OVERHEIDSPROJECTEN
[email protected]
WWW.TONNAER.NL
PLANOLOGIE EN STEDENBOUW
“Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich in het algemeen voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.” (zie bijv. Ab 4 febr. 2009, nr. 20080465/1). In deze overweging geeft de Afdeling aan dat het bestuur in beginsel verplicht is om handhavend op te treden in het geval van overtreding van bestuursrechtelijke voorschriften. De Afdeling heeft zich inmiddels in honderden zaken gebogen over het, wat hier gemakshalve wordt aanduid met handhavingsrecht inclusief handhavingsbeleid (beleidsregels maken immers onderdeel uit van het recht). Dit heeft er toe geleid dat nu vrij scherpe grenzen zijn aan te wijzen waarbinnen gedogen geoorloofd is. Die grenzen gelden eveneens voor gedoogbeleid.
legalisatie bestaat en als handhaving onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen belang. Concreet zicht op legalisatie De enkele (theoretische) mogelijkheid van legalisatie is onvoldoende om een uitzondering te mogen maken op de plicht tot handhaving van de wettelijke voorschriften. Vereist is de aanwezigheid van daadwerkelijke aanwijzingen dat het einde van de overtreding in zicht is. Hiervan is bijv. sprake als naar aanleiding van een ontvankelijke aanvraag een ontwerpmilieuvergunning ter inzage is gelegd waaruit blijkt dat het bestuur voornemens is de vergunning te verlenen (Ab van 7 november 2007, AB 2008/127). Ook bestaat concreet zicht op legalisatie als een ontwerpvrijstellingsbesluit ex artikel 19 WRO ter inzage is gelegd (Ab van 11 juni 2008, nr. 20070700/1). Overgangssituaties kunnen aldus ook leiden tot het oordeel dat sprake is van concreet zicht op legalisatie (VzAb 10 november 2006, nr. 200606984/1).
Gedooggrenzen Waar liggen die grenzen dan? Wanneer mag van de geconstateerde beginselplicht tot handhaving worden afgeweken? Anders gezegd, wanneer is gedogen geoorloofd?
Geen concreet zicht op legalisatie Passief gedogen (of stilzitten) kan niet worden aangemerkt als een gedraging waaruit moet worden afgeleid dat concreet zicht bestaat op legalisatie (zie Ab van 18 december 2002, AB 2003, 85 m.nt. Michiels). De situatie waarbij ten tijde van het nemen van een beslissing op bezwaar aangaande een handhavingsafwijzing nog geen ontwerp van een legaliserend bestemmingsplan ter inzage is gelegd, kan evenmin leiden tot het oordeel dat concreet zicht op legalisatie bestaat (Ab van 25 februari 2009, nr. 200803085/1).
Uit de standaardoverweging van de Afdeling blijkt dat afzien van handhaving (en dus gedogen) geoorloofd is in bijzondere gevallen. Daarbij onderscheidt de Afdeling twee situaties: indien concreet zicht op
Onevenredigheid In de jurisprudentie komt het slechts sporadisch voor dat een situatie gedoogwaardig wordt geacht omdat van de overtreder in redelijkheid niet kan
worden verlangd dat hij aan de verplichtingen voldoet. Zo is gedogen wél geoorloofd in het geval van een geringe afwijking van de wettelijke regels, een aanmerkelijk maatschappelijk belang en bij overtredingen van incidentele of voorbijgaande aard (Ab 9 juli 1998, Gst. 7109.8 m.nt. Teunissen, Ab 15 juli 1999, AB 2000, 141 m.nt. Jurgens, Ab 28 december 1999, M en R Kort 1999, 38, Vz. Ab 15 november 2002, AB 2003, 73 m.nt. Michiels). De mogelijkheid van prioritering in het handhavingsbeleid kan met zich meebrengen dat handhaving gefaseerd wordt uitgevoerd en in bepaalde gevallen gedurende enig tijd achterwege blijft (Ab 4 februari 1997, 184 m.nt. Michiels). De laatste tijd lijken het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel eveneens een rechtvaardiging te kunnen opleveren voor het afzien van handhaving, zij het steeds via de sleutel van de bijzondere omstandigheden c.q. de onevenredigheid. Zo kan een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel er toe leiden dat moet worden afgezien van handhaving. Het vertrouwensbeginsel reikt evenwel niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. De mate van bescherming die het vertrouwensbeginsel biedt, hangt onder meer af van het belang van derden, die uitdrukkelijk om handhavend optreden hebben verzocht (Ab 20 februari 2008, nr. 200704754/1). Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan eveneens succesvol zijn. De kans daarop is groter als een handhavingsbeleid ontbreekt (Ab 11 maart 2009, zaaknummer 200803658/1). Geen onevenredigheid In andere gevallen is gedogen niet geoorloofd. Dit geldt zeker als een derde verzoekt om handhaving. Het feit dat jarenlang niet tegen overtredingen is opgetreden (deze dus zijn gedoogd), is volgens de bestuursrechter op zich geen goede reden om van handhaving af te zien (Ab 12 maart 2003, Gst. (2003) 7198.213, m.nt. Bots en Timmermans). Het feit dat beëindiging van een overtreding een aanzienlijke kostenpost of kapitaalvernietiging betekent, maakt een geval als zodanig niet zo bijzonder dat daarin aanleiding moet worden gevonden af te zien van het toepassen van bestuursdwang (Ab 22 december 1998, JB 1999, nr. 28, m.nt. Schlössels. Gedoogbeleid in de jurisprudentie Wat zegt de Afdeling als een gedoogsituatie of gedoogbeleid ter beoordeling wordt voorgelegd? Zelfs een expliciete verklaring van een bestuursorgaan dat het een overtreding gedoogt of een gedoogbeleid, betekent niet zonder meer dat niet moet worden opgetreden. Gedogen mag immers
slechts in bepaalde uitzonderingsituaties. Alleen als het geoorloofd was de verklaring af te geven of het gedoogbeleid te voeren, heeft de overtreder een sterke positie (Ab 17 juli 2002, AB 2002, 404 m.nt. Neerhof). Het voeren van een (algemeen) gedoogbeleid ten aanzien van met het bestemmingsplan strijdig gebruik, zonder dat concreet zicht op legalisatie bestaat, verdraagt zich niet met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Ab 22 januari 2009, nr. 200808960/1). De Afdeling lijkt wat soepeler te zijn als het gaat om permanente bewoning van recreatiewoningen. Zo kan beleid dat er op is gericht een persoonlijke gedoogstatus te geven aan degenen die aannemelijk kunnen maken vanaf een bepaalde datum een recreatiewoning permanent te bewonen, op steun van de Afdeling rekenen (Ab 28 mei 2008, nr. 200706211/1). Van een algemeen en te verstrekkend gedoogbeleid dat zonder meer in strijd is met het stelsel van de WRO, is geen sprake bij een dergelijk beleid (Ab 20 februari 2008, nr. 200704754/1). Waarom dat in het specifieke geval van permanente bewoning van recreatiewoningen niet zo is, vermeldt de Afdeling niet. Conclusie Eigenlijk is het dus tamelijk eenvoudig: gedogen en gedoogbeleid worden getoetst aan de hand van de hierboven gegeven criteria die bepalen in welke gevallen afzien van handhaving geoorloofd is. Gedogen mag aldus uitsluitend als zich bijzondere omstandigheden voordoen. En gedoogbeleid, wordt tegen dezelfde maatstaf aangehouden zij het dat voor dergelijk beleid dat betrekking heeft op permanente bewoning van recreatiewoningen, een ongemotiveerde nieuwe uitzondering in het leven lijkt te zijn geroepen. Vermeldenswaardig is in dit verband ook nog dat, zoals hierboven reeds aangegeven, in handhavingsbeleid opgenomen prioritering er toe kan leiden dat gedogen voor bepaalde tijd toegestaan is (Ab 4 februari 1997, 184 m.nt. Michiels). Gedoogbeleid zinloos? Nee, zeker niet. Hierboven is weliswaar geconstateerd dat gedogen slechts in bijzondere omstandigheden geoorloofd is, er blijven nog genoeg restgevallen over. Het dienaangaande opstellen van gedoogbeleid verhoogt dikwijls de slagingskans van besluiten die op dergelijk beleid zijn gebaseerd. Een tovermiddel is gedogen dus geenszins, maar wel een instrument waarmee de rechtvaardigheid kan zijn gediend.
Heroverwegen op grondslag van het bezwaar Door mr. Bram Lemmens Artikel 7:11, eerste lid Awb schrijft voor dat op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. De vraag is hoe strikt deze bepaling dient te worden uitgelegd. Wordt de omvang van het geding in de bezwaarfase bepaald door de aangevoerde gronden in het bezwaarschrift of betekent een integrale en volledige heroverweging dat ook andere niet (tijdig) aangevoerde gronden een rol mogen spelen bij de heroverweging?
Karakter bezwaarschriftprocedure De bezwaarschriftprocedure heeft een laagdrempelig karakter. Waar bij de bestuursrechter strenge procedurele regels het geschil afbakenen, is de bezwaarfase min of meer vormvrij. Afgezien van de bezwarentermijn ingevolge artikel 6:7 Awb en de eisen die worden gesteld aan een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:5 Awb, gelden voor het overige geen extra vereisten. Vanwege de aard van de bezwaarschriftprocedure is er geen vastomlijnde omvang van het geding, zoals op grond van artikel 8:69 Awb wel geldt voor de beroepsfase bij de rechtbank. Ook regels over ambtshalve toetsing van feiten van openbare orde zijn niet relevant. Het bestuursorgaan krijgt een herkansing waarbij het logisch zou zijn dat bij een integrale heroverweging met ieder aspect rekening wordt gehouden en niet alleen met tijdig aangevoerde bezwaargronden. De wetgever heeft dit eveneens voor ogen gehad (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 153). De hiervoor beschreven opvatting geeft precies het verschil weer tussen de bezwaarfase en de beroepsfase. De bezwaarfase is een bestuurlijke fase en daarin kan een nieuwe beslissing worden genomen, gebaseerd op een volledige belangenafweging ex nunc. In de beroepsfase dient een vastomlijnd besluit ex tunc te worden getoetst aan de wet- en regelgeving zonder dat daarbij het besluit door de rechter kan worden aangepast, behoudens de mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, zoals vastgelegd in artikel 8:72, vierde lid Awb. De vraag rijst echter of de hiervoor beschreven wijze van heroverweging zich verhoudt met artikel 7:11, eerste lid Awb waarin als eis is vastgelegd dat ‘op grondslag van het bezwaar’ een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Jurisprudentie In een aantal recente uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) duidelijk gemaakt dat het bevoegd gezag bij de bestuurlijke heroverweging niet alleen gebonden is aan en beperkt tot de (tijdig) aangevoerde bezwaargronden. Hierna wordt bezien hoe de Afdeling oordeelt ten aanzien van een mogelijke procedurele en inhoudelijke fuik bij de heroverweging in bezwaar.
Procedurele fuik? Een procedurele fuik is in de bezwaarschriftprocedure niet aan de orde. In uitspraken van 26 maart 2008 (nr. 20070570/1) en 9 mei 2008 (nr. 200706644/1) oordeelt de Afdeling dat de artikelen 6:5 en 6:6 Awb zich er niet tegen verzetten dat belanghebbenden pas op de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie gronden aanvoeren die zij niet eerder in hun ontvankelijke bezwaarschriften naar voren hebben gebracht. Inhoudelijke fuik? Ook van een inhoudelijke fuik is in de bezwaarschriftprocedure geen sprake. In een uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2008 (nr. 200708648/1) deed zich de casus voor dat een vrijstelling ex artikel 19 WRO was geweigerd en in de beslissing op bezwaar was, los van de aangevoerde bezwaren, aan het besluit een andere weigeringsgrond ten grondslag gelegd. De Afdeling acht deze handelswijze niet in strijd met de bezwaarschriftprocedure: “de bezwaarschriftprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld.”. Deze redenering wordt onder meer herhaald in uitspraken van 14 januari 2009 (nr. 200801600/1) en 4 februari 2009 (nr. 200801428/1). Van een inhoudelijke fuik in de bezwaarschriftprocedure is aldus geen sprake. Het bevoegd orgaan kan bij de heroverweging alle relevante feiten, regel- en wetgeving laten meewegen om te komen tot een beslissing op bezwaar, zonder dat het daarbij strikt is gebonden aan hetgeen is aangevoerd in het bezwaarschrift. De hiervoor beschreven benadering van de Afdeling is overigens niet nieuw. Ook in uitspraken van 11 september 2002 (nr. 200200649/1), 15 december 2004 (AB 2005, 431) en 2 mei 2007 (AB 2007, 263) wordt de hiervoor geciteerde rechtsoverweging in identieke bewoordingen toegepast. Echter, in een uitspraak van 27 september 2006 (nr. 200508239/1) stelt de Afdeling het volgende: “Op grond van artikel 7:11 van de Awb is het bestuursorgaan alleen geroepen tot een heroverweging van het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar. Van het bestuursorgaan kan in het algemeen niet worden verlangd dat het zich, ook indien het bezwaar daartoe geen aanleiding geeft, bij de beslissing op bezwaar expliciet uitlaat over de rechtmatigheid van het primaire
besluit.”. Uit andere uitspraken kan eveneens worden afgeleid dat de heroverweging in bezwaar zich beperkt tot de aangevoerde gronden in het bezwaarschrift of in ieder geval daarmee moet samenhangen (zie bijvoorbeeld Ab 20 december 2006, nr. 200604066/1, en Ab 14 november 2007, nr. 200704060/1). Met de recente uitspraken van 1 oktober 2008, 14 januari 2009 en 4 februari 2009, lijkt het erop dat de Afdeling definitief een knoop heeft doorgehakt en weer kiest voor de benadering dat de heroverweging in bezwaar niet alleen is gebonden aan de bezwaargronden uit het bezwaarschrift. Toch grenzen aan de heroverweging? Uit het voorgaande zou kunnen worden geconcludeerd dat alle feiten, wet- en regelgeving moeten worden betrokken in de heroverweging en dat deze dientengevolge ook ieder resultaat tot gevolg kan hebben. Er is echter een belangrijke grens die de heroverweging beperkt: het verbod van reformatio in peius. In een uitspraak van 3 december 2008 (nr. 200802001/1) verwoordt de Afdeling dit rechtsbeginsel als volgt: ”Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. Dat betekent dat het bestuursorgaan, voor zover het door het bezwaarschrift wordt bestreden, moet over-
wegen en moet nagaan of dit tot een voor de indiener gunstiger resultaat leidt. Leidt de heroverweging tot een voor een indiener ongunstiger resultaat, dan geldt dat alleen indien het bestuursorgaan ook zonder dat het bezwaarschrift zou zijn ingediend tot wijziging van het bestreden besluit ten nadele van de indiener bevoegd zou zijn en artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht zich er niet tegen verzet dat een zodanige wijziging bij het besluit op het bezwaarschrift wordt bewerkstelligd.”. Slot Het begrip ‘overwegen op grondslag van het bezwaar’ wordt ruim uitgelegd door de Afdeling. De manier waarop de heroverweging in bezwaar plaatsvindt, is niet gebonden aan strikte regels en aan hetgeen tijdens de bezwarenprocedure (tijdig) naar voren wordt gebracht. De vraag die vervolgens kan worden gesteld, is welke betekenis nog aan artikel 7:11, eerste lid Awb toekomt. Het voorgaande bezien, kan worden geconcludeerd dat een belanghebbende zich niet snel met succes kan beroepen op strijd met artikel 7:11, eerste lid Awb, vanwege overschrijding van de grenzen van de heroverweging. De Afdeling stelt echter, naast het verbod van reformatio in peius, nog een andere eis met betrekking tot het resultaat van de heroverweging. De beslissing op bezwaar moet namelijk te beschouwen zijn als het resultaat van de heroverweging en deze mag niet zover gaan dat het een nieuw primair besluit tot gevolg heeft. In een volgende bijdrage komt deze kwestie aan bod.
Doorbreking aanhoudingsplicht bouwvergunning Door mr. Nora Kramer Het nieuwe artikel 50, derde lid, onder b van de Woningwet (Wonw) roept in de praktijk verwarring op. Momenteel ligt er een wetsvoorstel voor het schrappen ervan. Maar wat zijn de gevolgen van het schrappen van dit artikelonderdeel?
Inleiding Bij de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is artikel 50 Wonw gewijzigd door middel van de Invoeringswet Wro van 22 mei 2008. Artikel 50 Wonw geeft een regeling voor het nemen van een beslissing op een bouwvergunninganvraag in situaties waarin een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is. In die gevallen bestaat op grond van het eerste lid de verplichting om de beslissing op de bouwvergunningaanvraag aan te houden, indien er geen gronden zijn om de bouwvergunning te weigeren als bedoeld in artikel 44 van de Wonw. Het nieuwe artikel 50 Wonw maakt het, net zoals het oude artikel 50 Wonw, vervolgens wel weer mogelijk om deze aanhoudingsplicht te doorbreken zodat de bouwvergunning alsnog kan worden verleend.
worden doorbroken, indien het bouwplan strijdig is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit correspondeert ook met het oude systeem. Met een ontheffing of een projectbesluit zou dan de strijdigheid met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan worden opgeheven. Onder b kan echter ook worden gelezen als een verduidelijking van de mogelijkheid dat doorbreking van de aanhoudingsplicht ook aan de orde kan zijn wanneer het bouwplan in strijd is met, kort gezegd, het geldende bestemmingsplan. Met een ontheffing of een projectbesluit zou die strijdigheid dan worden opgeheven, waarna een aanhoudingsplicht ontstaat op grond van artikel 50, eerste lid Wonw. De aanhoudingsplicht kan vervolgens met toepassing van artikel 50, derde lid, onder b worden doorbroken.
Oude en nieuwe doorbreking Onder de vigeur van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kon de aanhoudingsplicht op grond van artikel 50, vierde lid Wonw worden doorbroken als het bouwplan niet in strijd was met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Ook wanneer het bouwplan wél in strijd was met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, kon de aanhoudingsplicht worden doorbroken op grond van artikel 50, vijfde en zesde lid Wonw. Onder het regime van de nieuwe Wro is de doorbreking van de aanhoudingsplicht geregeld in het derde lid van artikel 50 Wonw. In artikel 50, derde lid, onder a is bepaald dat de aanhoudingsplicht kan worden doorbroken indien het bouwwerk niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is een vertaling van het oude vierde lid. Tot dusver niets nieuws onder de zon. Maar dan volgt artikel 50, derde lid, onder b. Hierin is bepaald dat de aanhoudingsplicht kan worden doorbroken als het een bouwwerk betreft ten aanzien waarvan artikel 3.10 (gemeentelijk projectbesluit), 3.22 (tijdelijke ontheffing), 3.23 (buitenplanse ontheffing), 3.27 (provinciaal projectbesluit), 3.29 (rijksprojectbesluit), 3.40, 3.41 of 3.42 (projectafwijkingsbesluiten) van de Wro wordt toegepast.
De Nota naar aanleiding van het verslag bij het Wetsvoorstel Invoeringswet Wro (TK 2006-2007 30 938, p. 18 en p. 19) lijkt de tweede redenering te volgen. In nota staat dat in onder b de mogelijkheid die voorheen in artikel 50, vijfde lid Wonw stond, vertaald is naar het projectbesluit. Dit sluit aan bij de eerste redenering, maar vervolgens staat in de nota dat het hierbij gaat om bouwplannen die afwijken van het geldende bestemmingsplan en waarvoor dit plan buiten toepassing blijft. Dit sluit aan bij de tweede redenering. De memorie van toelichting op de Invoeringswet Wro voegt hieraan verder niets toe (TK, 2006-2007, 30 938, nr. 3).
Verwarring In de praktijk heeft dit onderdeel van artikel 50 Wonw geleid tot vragen en onduidelijkheden. Wat wordt met onder b bedoeld? Op het eerste gezicht lijkt het - mede gelet op de formulering van onder a - dat bedoeld is dat de aanhoudingsplicht kan
Schrappen artikel 50, derde lid, onder b Wonw Aan de verwarring lijkt een einde te komen, nu er een wetsvoorstel ligt waarin wordt voorgesteld om artikel 50, derde lid, onder b Wonw te schrappen (TK 2008-2009, 31 750, nr. 2, p. 14). In de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel staat dat met onder b niet is bedoeld dat een ontheffing of een projectbesluit nodig is om strijd met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan op te heffen (TK 2008-2009, 31 750, nr. 3, p. 16). Wat wél wordt bedoeld wordt vervolgens niet duidelijk aangegeven. De regeling van de doorbreking van de aanhoudingsplicht zal in ieder geval aan duidelijkheid winnen als ‘onder b’ wordt geschrapt. Dit artikelonderdeel kan dus bij nader inzien worden gemist. De gedachte hierachter is dat met de nieuwe Wro de bestemmingsplan- procedure aanzienlijk korter is geworden. Derhalve wordt doorbreking van de aanhoudingsplicht bij strijd met het toekomstige bestemmingsplan niet meer nodig
geacht. Het systeem is flexibeler geworden en een bestemmingplan kan sneller aan nieuwe inzichten worden aangepast onder de Wro, zo staat vermeld in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel tot schrapping van onder b (TK 2008-2009, 31 750, nr. 3, p. 16). Na schrapping van ‘onder b’, komt artikel 50, derde lid Wonw als volgt te luiden: “In afwijking van het eerste lid kan de bouwvergunning worden verleend indien het bouwwerk niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan“. Gevolgen schrappen artikel 50, derde lid, onder b Wonw Het schrappen van ‘onder b’ heeft tot gevolg dat de aanhoudingsplicht alleen nog maar kan worden doorbroken, indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Het kan dan gaan om een bestemmingsplan waarvan het ontwerp al ter inzage is gelegd. Ook kan het zijn dat alleen nog maar een voorbereidingsbesluit is genomen. Indien het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, kan de aanhoudingsplicht dus niet meer worden doorbroken. Als een gemeente toch wil meewerken, dan kan dat op twee manieren. In de eerste plaats kan het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan zodanig worden aangepast, dat het aangevraagde bouwplan er wel in past. Of en zo ja, in hoeverre aanpassing nog mogelijk is hangt af van de fase waarin het bestemmingsplan verkeert. Ten tweede kan een nieuw postzegelplan in procedure worden gebracht waarmee het bouwplan wel in overeenstemming is. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat, in de situatie dat het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden, de aanhoudingsplicht komt te vervallen en de aanvraag om bouwvergunning als een verzoek om een ontheffing of een projectbesluit moet worden aangemerkt op grond van artikel 46, derde lid Wonw. Als de aanvrager
ermee instemt, kan dan ook worden gekozen voor het herzien van het (nieuwe) bestemmingsplan. Echter, waarschijnlijk is de kans niet zo groot dat gemeenten willen mee werken als het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan (zeker niet in het geval dat het bouwplan wel in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan). Het schrappen van onder b van artikel 50, derde lid Wonw zal daardoor in de praktijk waarschijnlijk weinig gevolgen hebben. Conclusie Artikel 50, derde lid, onder b van de Wonw roept verwarring op. Nu dit artikelonderdeel bij nader inzien kan worden gemist onder het regime van de nieuwe Wro, ligt er een wetsvoorstel tot het schrappen ervan. De bestaande verwarring wordt daarmee weggenomen, omdat dan vaststaat dat de aanhoudingsplicht alleen nog maar kan worden doorbroken indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Het schrappen van artikel 50, derde lid, onder b Wonw heeft in de praktijk waarschijnlijk weinig gevolgen, omdat een gemeente in de meeste gevallen ook niet zal willen meewerken aan een bouwplan dat in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Wil een gemeente toch meewerken, dan zal het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan moeten worden aangepast of een postzegelplan in procedure moeten worden gebracht waarin het bouwplan wel past. Dat is ook logisch gezien het primaat van het bestemmingsplan: het is niet gewenst medewerking te verlenen aan een bouwplan waarvan bij voorbaat al bekend is dat het niet in het nieuwe bestemmingsplan gaat passen. Geconcludeerd kan worden dat de regeling van de doorbreking van de aanhoudingsplicht met het schrappen van onder b duidelijker wordt. Nu is het alleen nog even afwachten of het wetsvoorstel wordt aangenomen.
Internetverkoop en het bestemmingsplan Door mr. Tom Thijssen Verkoop via internet wint snel terrein ten opzichte van de reguliere detailhandel in de winkelstraat. Het is gemakkelijker om prijzen te vergelijken en de prijzen liggen meestal lager. Er zijn dan ook steeds meer mensen die hun brood verdienen met de verkoop via internet, hetgeen niet zelden vanuit de eigen woning gebeurt. De vraag is of dergelijke bedrijfsmatige activiteiten niet in strijd zijn met de woonbestemming die in de regel op grond van het bestemmingsplan op het desbetreffende perceel rust.
Inleiding Op 4 oktober 2006 deed de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (AWB 06/2072 en 06/2086) uitspraak in een zaak waarin beroep was ingesteld tegen de afwijzing van het college van burgemeester en wethouders (b en w) om bestuursrechtelijk op te treden tegen iemand die vanuit een woning fietsen verkocht. Verzoeker stelde dat de activiteiten waren aan te merken als detailhandel. Volgens b en w was daarvan geen sprake omdat uitsluitend fietsen werden verkocht via het internet.
Ruimtelijke uitstraling De voorzieningenrechter oordeelde (meteen in hoofdzaak) dat het voor de beantwoording van de vraag of het detailhandel betrof, met name relevant is de ruimtelijke uitstraling die van de activiteiten uitgaat. Indien een bedrijf dat is gericht op de verkoop van goederen, vanaf een perceel handelsactiviteiten verricht die een ruimtelijke uitstraling hebben, dan is een dergelijk gebruik volgens de voorzieningenrechter niet in overeenstemming met een woonbestemming. De Afdeling oordeelde eerder al dat het feit dat slechts een gering aantal goederen op het perceel wordt gestald, niets er aan afdoet dat van de stalling een ruimtelijke uitstraling uitgaat. Hetzelfde geldt als de goederen niet ter plaatse worden verkocht (zie bijvoorbeeld Ab, 15 februari 2006, 200502806/1). Hieruit volgt dat detailhandelsactiviteiten vanaf een perceel met een woonbestemming, die geheel via het internet verlopen en geen
ruimtelijke uitstraling hebben, niet in strijd zijn met deze bestemming. Aangezien in de kwestie bij de Leeuwardense rechtbank aannemelijk was gemaakt dat klanten de fietsen ter plaatse konden afhalen, was de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake was van detailhandelsactiviteiten die niet louter via het internet verliepen en daarom in strijd waren met het bestemmingsplan. Uit de hiervoor genoemde uitspraken kan worden opgemaakt dat de ruimtelijke uitstraling die uitgaat van de activiteiten van belang is om te bepalen of dergelijke activiteiten in strijd zijn met een woonbestemming. Een dergelijke ruimtelijke uitstraling is aan de orde in situaties waarin de klanten de goederen aan huis komen ophalen en eventueel betalen. Ook kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een toename van het aantal verkeerbewegingen van en naar het perceel door leveranciers, of opslag van goederen op het perceel. Handhaving Alvorens bestuursrechtelijke maatregelen toe te kunnen passen zal moeten worden vastgesteld of in een bepaald geval sprake is van detailhandelsactiviteiten met een ruimtelijke uitstraling. Daarvoor is onderzoek door een toezichthouder noodzakelijk. De toezichthouder kan daartoe inlichtingen vorderen alsmede zakelijke gegevens en bescheiden. Indien goederen uitsluitend per post worden verzonden en niet afgehaald, dan kan dit door middel van facturen of reçu’s worden aangetoond. Medewerking verlenen Medewerking aan dergelijke initiatieven kan - in de bebouwde kom - worden verleend door middel van een ontheffing van het bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik, al dan niet met inpandige bouwactiviteiten (artikel 3.23 Wro jo 4.1.1 eerste lid, onder i Bro). Als het bestemmingsplan daarin voorziet, ook door middel van een binnenplanse ontheffing op basis van artikel 3.6, eerste lid, onder c Wro. Afhankelijk van de aard van de activiteiten en de definities in het bestemmingsplan zou een ontheffing kunnen worden verleend voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf. Ten slotte kan in het voorkomende geval uiteraard gebruik worden gemaakt van de buitenplanse planologische mogelijkheden: herziening van het bestemmingsplan en het projectbesluit.
Uitgetoverd? Door mr. Armando Snijders
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de in bestemmingsplannen gangbare toverformule overbodig geworden. In dit artikel wordt ingegaan op het hoe en waarom.
De toverformule De toverformule stamt nog uit het Kroontijdperk. De Kroon achtte een ongeclausuleerd gebruiksverbod in het bestemmingsplan in strijd met artikel 10 WRO-oud en verlangde daarom dat daaraan de zogenoemde toverformule werd gekoppeld (zie bijv. KB 1 maart 1974, BR 1974 p. 534). Deze toverformule luidde in het algemeen als volgt: “Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het algemene gebruiksverbod indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd”. Hoewel gebaseerd op artikel 15 WRO-oud, was de toverformule de enige “vrijstellingsbevoegdheid” die verplichtend kon en moest worden geformuleerd (zie o.a. Ab 17 november 1997, nr. E01.06.0238, Milieu en Recht 1998, nr. 42). Zonder toverformule zou, als gebruik overeenkomstig de bestemming redelijkerwijs niet meer mogelijk zou blijken, überhaupt geen gebruik meer toegestaan zijn, zo redeneerde de Kroon. De formule had een behoorlijk beperkt toepassingsbereik, maar er werd in de praktijk nog wel eens creatief mee getoverd. Voor de liefhebber wordt verwezen naar een uitgebreid artikel van mr. P.J.J. van Buuren in Bouwrecht (In de ban van de toverformule, BR 1988, p. 258-267).
gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is, er helemaal geen gebruik meer is toegestaan. In de memorie van toelichting op de nieuwe Wro (TK 2002-2003, 28916, nr. 3, p 23) wordt echter aangegeven dat er geen noodzaak meer is voor opname van de toverformule gelet op de redactie van artikel 3.1 Wro. Alsnog opnemen van de toverformule De toverformule is dus niet meer verplicht. Betekent dit ook dat deze niet meer mág worden opgenomen in bestemmingsplannen? Het algemene gebruiksverbod vloeit nu rechtstreeks voort uit artikel 7.10 Wro. Dit wordt dus niet meer opgenomen in bestemmingsplannen. De toverformule is echter niet opgenomen in de Wro. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder Wro (de opvolger van artikel 15 WRO) kan alleen ontheffing worden verleend van bij het plan aan te geven regels. In het bestemmingsplan de mogelijkheid scheppen van ontheffing van de Wro is niet mogelijk. Dit betekent dat opname van de toverformule niet meer mogelijk is.
De Wro In de (nieuwe) Wro is in artikel 3.1 bepaald dat de gemeenteraad ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en daarvoor regels geeft. De (oude) WRO kende artikel 10 op grond waarvan bestemmingsplanvoorschriften slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik mochten inhouden. Juist deze zin was voor de Kroon aanleiding voor het verplicht stellen van de toverformule. De bepaling over het meest doelmatige gebruik is in de Wro geschrapt naar aanleiding van het advies van de evaluatiecommissie WRO/Bro ’85. Deze commissie vond deze bepaling overbodig omdat het voldoen aan deze eis al is verankerd in het begrip goede ruimtelijke ordening. De ratio achter de toverformule is dan op zich nog steeds aanwezig. Het nu algemeen geregelde gebruiksverbod kan er immers ook toe leiden dat, als zinvol
Conclusie De toverformule is niet meer. Dit betekent dat creatief toveren niet meer mogelijk is, althans niet met gebruikmaking van de toverformule. Voor de juridische praktijk is waarschijnlijk geen sprake van een al te groot verlies, hoewel de toverformule wel aanleiding kon geven tot interessante discussies. De komst van de Wro en de juridische vragen die deze in de praktijk oproept, maken dit echter ruimschoots goed!
Totstandkoming van de structuurvisie Door mevr. ir. ing. Rilanna van Nuenen Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Daarin wordt onder andere bepaald dat een gemeente ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor haar hele grondgebied een structuurvisie moet vaststellen. Dit in het kader van het principe ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. In de structuurvisie dienen de beleidsuitgangspunten voor het grondgebied te worden opgenomen. Een terechte keuze van de wetgever omdat de gemeente beschikt over grondige kennis en informatie van het lokale speelveld, dat de beste basis vormt voor het formuleren van een lange termijn ruimtelijk beleid. Maar hoe komt een structuurvisie tot stand?
Relevantie In artikel 2.1 Wro is bepaald wat de inhoud van een structuurvisie dient te zijn, namelijk: `De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.´. De aanwezigheid van een structuurvisie is in maatschappelijk en bestuurlijk opzicht van groot belang. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie inzicht geven in de vertaling van beleid van Rijk en provincie naar het schaalniveau van de gemeente. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie dan ook een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen. Deze beslissingen kunnen dan nader worden uitgewerkt en vastgelegd in bestemmingsplannen en projectbesluiten. Ook kan een structuurvisie een rol vervullen in het beschikbaar stellen van financiële middelen, het sluiten van (bestuurs)overeenkomsten en de vestiging van voorkeursrechten. Proces Bij het vervaardigen van zo een structuurvisie wordt door Tonnaer in de meeste gevallen uitgegaan van een drietrapsbenadering: 1 Wat hebben we? Probleemverkenning: inventarisatie en analyse van de aanwezige gegevens; 2 Wat kunnen we? Onderzoek en communicatie: overleg, formuleren gebiedsopgave en terugkoppeling; 3 Wat willen we? Resultaat: het eindproduct. Figuur 1 Stap 1: Ruimtelijke structuurbeeld Stap 1: Wat hebben we? In deze fase wordt eerst een inventarisatie gemaakt van alle aspecten van het ruimtelijk
beleid waarmee een gemeente te maken heeft. De bestaande basiskwaliteiten, de aanwezige beleidsstukken en de mogelijk reeds bekende wensen worden in beeld gebracht. Bij de inventarisatie van de bestaande kwaliteiten wordt gebruikt gemaakt van de lagenbenadering. Er wordt dan onder andere gekeken naar de ondergrond (bodem, geomorfologie, water, ecologie en cultuurhistorie), de infrastructuur ((water)wegen, spoorlijnen en leidingen) en occupatie (het ruimtegebruik van wonen, werken, natuur en landschap). Aan de hand van deze lagenbenadering kunnen de knelpunten en kansen in beeld worden gebracht. Ten tweede worden de beschikbare beleidsstukken van het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid geanalyseerd. De uitgangspunten die hierin zijn opgenomen worden naast elkaar gezet en er volgt een onderzoek naar knelpunten en kansen. Om de aanwezige wensen te achterhalen kunnen workshops, interviews en informatieavonden worden georganiseerd. Ook kan een internetsite worden opgezet waar een ieder zijn wensen kan achterlaten. Op deze manier wordt getracht inzicht te krijgen in de belangen van het gemeentebestuur, de maatschappelijke organisaties, burgers en overige belanghebbenden. Ook van deze bijeenkomsten worden de knelpunten en kansen inzichtelijk gemaakt. De uitkomsten van de inventarisatie van de kwaliteiten, het beleid en de belangen worden vertaald naar één ruimtelijk
Figuur 2 Stap 2: Definitief toekomstbeeld
structuurbeeld waarbij de kansen maar ook de knelpunten in beeld worden gebracht. Dit structuurbeeld vormt uiteindelijk de onderlegger voor de definitieve structuurvisie. Stap 2: Wat kunnen we? Voordat de definitieve structuurvisie wordt vervaardigd, vormt het ruimtelijk structuurbeeld uit stap 1 onderdeel van overleg. Met behulp van klankbordbijeenkomsten en gesprekken worden bestuur, maatschappelijke organisaties, burgers en overige belanghebbenden geconfronteerd met het ontwikkelde structuurbeeld. Dit kan met behulp van scenario’s. Ieder scenario geeft een mogelijk ruimtelijk toekomstbeeld waarin telkens een aantal wensen of knelpunten uit stap 1 zijn opgenomen. Op basis van een brede discussie over deze scenario’s moet de gewenste toekomstige ontwikkeling duidelijk worden. Dit wordt vertaald naar een ambitiebeeld. In dit beeld kunnen door de verschillende belangen, ook nog tegenstrijdigheden schuil gaan. Met een belangenafweging, waarbij verschillend gewicht aan de diverse (sectorale) belangen wordt toegekend, wordt inzicht verkregen in het wenselijke toekomstbeeld. Van ieder (sectoraal) aspect wordt dus een apart kaartbeeld of worden meer kaartbeelden vervaardigd. Deze kaartbeelden kunnen op verschillende manieren, door een andere prioriteitstelling van ambities, worden gecombineerd waardoor meer toekomstbeelden (kunnen) ontstaan. Vanuit deze verschillende toekomstbeelden wordt een definitief toekomstbeeld gegenereerd. Dit kan, naar keuze van de gemeente, ambtelijk worden bepaald of kan ook weer in overleg met
bestuur, maatschappelijke organisaties, burgers en overige belanghebbenden gebeuren. Stap 3: Wat willen we? Het ruimtelijke structuurbeeld (stap 1) en het definitieve toekomstbeeld (stap 2) worden gecombineerd tot een structuurvisie. Deze structuurvisie
Figuur 3 Bebouwingsstructuur (lagenbenadering)
Figuur 4 Landschappelijke structuur (lagenbenadering)
bestaat uit een beeldenboek met beschrijvingen en een grote, digitaal raadpleegbare kaart. In de structuurvisie worden de uitgangspunten, overwegingen en gekozen richting van het toekomstig ruimtelijk beeld helder verwoord en verbeeld. Een uitvoeringsprogramma voor projecten op korte termijn wordt veelal toegevoegd. In het beeldenboek zal het gewenste ruimtelijke toekomstbeeld met bijbehorende ontwikkelingsrichting worden geschetst. Dit betreft dan een schets met een verbeelding van hetgeen voor een komende tijdsperiode qua ruimtelijke inrichting gewenst is. Een en ander wordt beschreven aan de
hand van genoemde stappen met gebruikmaking van de lagenbenadering. De grote kaart bevat een visie voor het gehele grondgebied. Op deze kaart zijn bijvoorbeeld over elkaar gelegen gebieden te onderscheiden, gebieden met een onderlinge functionele relatie weergegeven en worden accenten geplaatst alsmede vaagheden vormgegeven. Deze middelen, tezamen met de gekozen combinaties, leiden tot een bewust aangebrachte gevoelswaarde, die mede de aard van het beleid moeten overbrengen. De grote kaart zal worden ondersteund door een toelichting met algemene beleidsuitspraken over de ruimtelijke inrichting van het gemeentelijke grondgebied (globale structuurvisie, figuur 1 t/m 5 zijn hier een voorbeeld van). Desgewenst kan de structuurvisie worden aangevuld met gebiedsspecifieke en sectorale (ruimtelijke) beleidsuitspraken over onderwerpen zoals recreatie en toerisme, horeca, retail, bedrijvigheid en parkeren (gedetailleerde structuurvisie).
Slot Afhankelijk van de gemeentelijke ambitie, het gewenste resultaat en functie, kan worden gekozen voor een globale of gedetailleerde structuurvisie. De Wro stelt aan de inhoud van de structuurvisie geen andere eis dan dat het de hoofdlijnen van ontwikkelingen moet omvatten en in de PRgSV is bepaald dat het beleid dat in de structuurvisie wordt vastgelegd vanuit de kaart moet kunnen worden benaderd. Aan de gemeenten zelf om dit nader in te vullen naar gelang de gewenste functie van de structuurvisie binnen de gemeentelijke organisatie.
Figuur 5 Structuurbeeld globale structuurvisie
Projectmatige aanpak Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen Door Roel Florie Voor een goede dienstverlening moet de overheid kunnen beschikken over betrouwbare gegevens. Door het invoeren van de basisregistraties worden fouten uit de huidige databanken verwijderd en ontbrekende gegevens hieraan toegevoegd. Vanaf 1 juli 2009 zijn alle gemeenten in Nederland wettelijk verplicht om de basisregistraties, voor wat betreft adressen en gebouwen, opgezet te hebben. Is uw gemeente er klaar voor?
Doel basisregistraties Basisregistraties zijn databanken van de overheid met authentieke gegevens die overheidsinstanties intensief gebruiken bij de uitvoering van hun beleids-, uitvoerings- en handhavingstaken. Er zijn verschillende soorten basisregistraties zoals de Gemeentelijke Basisadministratie Persoongegevens (GBA) en de Basisregistratie Voertuigen (Kentekenregister RDW). Door de registraties aan elkaar te koppelen kan de overheid snel over betrouwbare en actuele gegevens beschikken. Het doel van basisregistraties is ‘eenmalige inwinning, meervoudig gebruik’. Dit komt ten goede aan de kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens. Hierdoor kunnen de administratieve lasten voor burgers en bedrijven worden verminderd alsmede efficiencywinsten en kostenreductie voor de gehele overheid worden behaald. Wet BAG In het voorjaar van 2007 is het wetsvoorstel ingediend voor de Basisregistraties voor Adressen en Gebouwen (wet BAG). Op 22 januari 2008 is dit
wetsvoorstel aangenomen door de Eerste Kamer. De Wet BAG zal per 1 juli 2009 van kracht worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de correcte invoering. De Wet BAG bestaat uit twee onderdelen: de Basis Registratie Adressen (BRA) en de Basis Gebouwen Registratie (BGR). In de BRA worden gegevens bijgehouden over: woonplaats, openbare ruimte en nummeraanduiding. Bij de nummeraanduiding wordt, naast gegevens als huisnummer en bijvoorbeeld huisletter, ook de postcode geregistreerd. De BGR kent vier typen objecten: panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen. Van deze objecten worden verschillende gegevens bijgehouden zoals het bouwjaar, gebruiksdoel en het pandcontour. Er zijn vier fasen in de levenscyclus van panden en verblijfsobjecten die voor mutaties kunnen zorgen in de BGR. Deze fasen zijn: planvorming, bouwen, gebruik en sloop. Naast de gemeenten zullen voor een belangrijk deel externe partijen gebruik maken van de BAG,
door de databanken te koppelen via een landelijk netwerk/voorziening. Om de kwaliteit van de basisregistraties te kunnen borgen moeten gemeenten bij de aansluiting op het landelijk netwerk een toelatingstoets doorlopen. De kwaliteit wordt vervolgens elke drie jaar, door een externe organisatie getoetst. Hierdoor kunnen afnemers erop vertrouwen dat de gegevens in de basisregistraties correct en actueel zijn. Afnemers zijn bijvoorbeeld provincies, politie, brandweer en het CBS. Implementatie: niet alleen ICT Om de wet BAG te implementeren zullen verschillende fasen moeten worden doorlopen. Hierbij kan worden gedacht aan het opstellen van een startnotitie tot het aanvullen van de voorlopige registraties met ontbrekende gegevens en van het opstellen van een communicatieplan tot de verankering in de gemeentelijke cultuur en processen. Vooral de fasen waarin de voorlopige registratie
wordt aangevuld met ontbrekende gegevens en de adressenadministraties worden opgeschoond, zijn tijdrovend. Praktijkervaringen leren dat bij vergelijking tussen de bestanden van verschillende afdelingen binnen de gemeente gerekend moet worden op verschillen tot 20 procent. Hieruit blijkt eveneens het belang van de invoering van de Wet BAG. Tot slot Vanuit de productgroep Tonnaer Overheidsprojecten zijn projectleiders beschikbaar die de implementatie van de BAG van begin tot eind op zich kunnen nemen. Daarnaast kunt u gebruik maken van projectmedewerkers die de gemeentelijke organisatie kunnen ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld bij het aanvullen van de voorlopige registratie of het formaliseren van gegevens in de basisregistraties. Voor meer informatie kunt u met ons contact opnemen.
Over Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht is een adviesbureau op het terrein van het bouwrecht, milieurecht, ruimtelijk bestuursrecht, natuurbeschermingsrecht, waterbestuursrecht en andere terreinen die behoren tot het omgevingsrecht: het recht betreffende de fysieke leefomgeving, alsmede op het terrein van het algemeen bestuursrecht. Tevens bestrijkt de dienstverlening planologie en stedenbouw alsmede ondersteuning bij overheidsprojecten.
Onze diensten worden aangeboden in de vorm/op basis van: • ad hoc advisering • service-overeenkomst • raamovereenkomst • vaste prijs • detachering • coaching • cursus/training
Directie dr. F.P.C.L. Tonnaer (directeur) mr. H.M.J.G. Neelis (adjunct-directeur) Adviseurs mevr. mr. G.G.J. Bastiaans-Dupont mevr. ing. D.M.J. de Beer mr. A.P.A.C. van den Bergh mr. M.I.P. Buteijn R.J.M. Florie mr. R. Förster J. de Graaf mr. F.A.M. Graafhuis mr. M. van Hoorne ir. J.A.G. van Kempen drs. R.T. Klarenaar mevr. mr. N.C. Kramer drs. ir. W.J.J. Leenders mr. B.B.M. Lemmens mevr. mr. F. Limpens-Cuijpers mr. M.C.T. Linders mr. H.M.J.G. Neelis (hoofd juridische en beleidsadvisering) mevr. mr. A. Neven mevr. ir. ing. R.J.M. van Nuenen drs. G.S.C. Peeters (hoofd overheidsprojecten) mevr. ing. S.A. Renders
mr. I. Rezelman mr. K.J. Rouffa ing. I.C.F.A. Schalk mr. Y. Schönfeld mr. A. Snijders mevr. mr. E.A.C. Spoormakers mr. T.A.A. Thijssen ing. R.B.P. Verkooijen mr. S. Verwaaijen mr. C.C. van Vliet ing. B.H.C. Weekers (hoofd planologie en stedenbouw) Bedrijfsbureau L.J. Spee mevr. A.W.J.M. Stalmans-van Oudenhoven (hoofd) mevr. C.E. Strouken mevr. M.L.J.M. Tonnaer
Locatie Maastricht Airport Amerikalaan 70c, 6199 AE Maastricht Airport Tel. 043 – 326 16 60 fax. 043 – 326 16 64 Locatie Eindhoven Vonderweg 14, 5616 RM Eindhoven Tel. 040 - 257 13 36 fax. 040 - 257 02 90 E-mail
[email protected] Internet www.tonnaer.nl
ADVISEURS IN OMGEVINGSRECHT
JURIDISCHE EN BELEIDSADVISERING OVERHEIDSPROJECTEN PLANOLOGIE EN STEDENBOUW
Tonnaer Overheidsprojecten p ro j e c t o n d e r s t e u n i n g n o d i g ?
Tonnaer overheidsprojecten (TOP) geeft resultaatgericht sturing aan de planning en uitvoering van projecten van overheden, organisaties en bedrijven.
Met de inzet van ervaren projectleiders worden overheidsgerelateerde projecten op het gebied van ruimtelijke
ontwikkeling,
gebiedsontwikkeling,
projectontwikkeling, vergunnings- en handhavingstrajecten en implementatietrajecten van nieuwe wetgeving uitgevoerd of ondersteund.
ADVISEURS IN OMGEVINGSRECHT
JURIDISCHE EN BELEIDSADVISERING OVERHEIDSPROJECTEN PLANOLOGIE EN STEDENBOUW
Onze werkwijze waarbij het eindresultaat vooraf duidelijk is
TOP binnen de Tonnaer-organisatie
bepaald. Een realistische planning, regel-
Tonnaer is een adviesbureau op het terrein
matige voortgangscontrole, heldere communi-
van het omgevingsrecht.
catie en het streven naar kwaliteit zijn de basis-
Dit is het recht dat betrekking heeft op de
principes die in de projectmatige aanpak van
fysieke omgeving: de omgeving waarin
TOP worden gehanteerd.
wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd.
De ondersteuning vindt plaats op projectbasis,
Naast TOP bestaat de dienstverlening uit
Onze projectleiders
juridische en beleidsadvisering en adviesdiensten op het gebied van planologie en
De projectleiders van TOP kunnen, naast hun eigen expertise, gebruik maken van de uitgebreide kennis en ervaring die binnen de Tonnaer organisatie aanwezig is. Daarnaast wordt de kwaliteit geborgd door middel van een op maat gemaakt opleidingstraject. Onderscheid wordt gemaakt in: • Senior projectleiders: meer dan 10 jaar ervaring. • Projectleiders: 5 tot 10 jaar ervaring. • Junior projectleiders: tot maximaal 5 jaar ervaring. Naast interne projectleiders wordt binnen TOP gewerkt met een uitgebreid netwerk van ZZP-ers die onder de vlag van Tonnaer de projectleiding op zich nemen. Van deze externe projectleiders kunt u dezelfde kwaliteit verwachten die u al jaren van ons gewend bent.
stedenbouw. Veel gemeenten maken al jaren naar tevredenheid gebruik van onze dienstverlening.
Meer weten? Wilt u meer weten over de werkwijze van TOP? En wat Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht nog meer voor u kan betekenen? Neem dan contact op met het hoofd van de productgroep, dhr. Frits Peeters, op het nummer 043 326 16 60.
Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht VONDERWEG 14, 5616 RM EINDHOVEN TELEFOON 040 257 13 36 TELEFAX 040 257 02 90 AMERIKALAAN 70C, 6199 AE MAASTRICHT AIRPORT TELEFOON 043 326 16 60 TELEFAX 043 326 16 64
[email protected]
WWW.TONNAER.NL
To n n a e r a d v i s e u r s i n o m g e v i n g s r e c h t Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht is gespecialiseerd in juridische en beleidsadvisering, planologie en stedenbouw en het uitvoeren van overheidsprojecten. Vrijwel alle gemeenten in de provincie Limburg maken al jaren naar tevredenheid gebruik van onze dienstverlening.
TonnaerInfoBrochure
Tonnaer Overheidsprojecten (TOP) geeft resultaatgericht sturing aan
worden overheidsgerelateerde projecten op het gebied van
De W a b o
ruimtelijke ontwikkeling, gebiedsontwikkeling, projectontwikkeling,
consequenties voor uw gemeente
de planning en uitvoering van projecten van overheden, organisaties en bedrijven. Met de inzet van ervaren projectleiders en -medewerkers
vergunnings- en handhavingstrajecten en de implementatietrajecten van nieuwe wetgeving uitgevoerd of ondersteund.
De ondersteuning vindt plaats op projectbasis, waarbij het eindresultaat vooraf duidelijk is bepaald. Een realistische planning, regelmatige
De invoering van de Wet algemene bepalingen
voortgangscontrole, heldere communicatie en het streven naar
omgevingsrecht (Wabo) per 1 januari 2010 moet
kwaliteit zijn de basisprincipes die in de projectmatige aanpak van
leiden tot vermindering van lasten voor burgers en
TOP worden gehanteerd.
bedrijven. Ook voor uw gemeente heeft deze wet aanzienlijke gevolgen.
Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht is goed ingevoerd in de Wabo en de gevolgen hiervan. Uit onze ervaring weten we wat nodig is om snel en efficiënt op de nieuwe situatie te kunnen inspelen. En dit is vaak meer dan wordt gedacht...
ADVISEURS IN OMGEVINGSRECHT
JURIDISCHE EN BELEIDSADVISERING OVERHEIDSPROJECTEN PLANOLOGIE EN STEDENBOUW
VONDERWEG 14, 5616 RM EINDHOVEN TELEFOON 040 257 13 36 TELEFAX 040 257 02 90 AMERIKALAAN 70C, 6199 AE MAASTRICHT AIRPORT TELEFOON 043 326 16 60 TELEFAX 043 326 16 64 ADVISEURS IN OMGEVINGSRECHT
JURIDISCHE EN BELEIDSADVISERING OVERHEIDSPROJECTEN
[email protected]
WWW.TONNAER.NL
PLANOLOGIE EN STEDENBOUW
Een soepele invoering
Is uw organisatie er klaar voor?
Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht
biedt een aantal praktische
De hiernaast genoemde voorbeelden zijn nog maar enkele zaken waarover uw
diensten aan rondom de invoering van de Wet algemene bepalingen
gemeente moet nadenken om de invoering van de Wabo soepel te laten verlopen.
omgevingsrecht. Onze medewerkers helpen uw gemeente met de
De Wabo heeft betrekking op vrijwel de gehele gemeentelijke organisatie: juridische
inventarisatie van de te nemen stappen en adviseren en begeleiden uw
zaken, automatisering, financiën, processen en personeel. In ons adviestraject komen
medewerkers bij de implementatie. Wij zorgen ervoor dat u bij de invoering
deze allemaal aan bod.
van de Wabo niets over het hoofd ziet. Bovendien is uw organisatie, dankzij de samenwerking met onze productgroep juridische en beleidsadvisering, op
Meer weten? de hoogte van de juridische implicaties.
Wilt u meer weten over de gevolgen van de Wabo voor uw gemeente? En wat Tonnaer adviseurs in omgevingsrecht hierin voor u kan betekenen? Neem dan contact op met dhr. Peeters of dhr. Florie op het nummer 043-3261660.
Gevolgen voor uw organisatie
Praktische producten voor de Wabo
De invoering van de Wabo gaat allang niet meer alleen over de invoering van nieuwe wetgeving. Het gaat ook
Aangezien maatwerk van groot belang is zijn onze projectleiders en medewerkers beschikbaar om een andere, klantgerichtere manier van denken en werken. op locatie waardoor er korte lijnen zijn en invoering soepel kan verlopen. Ondersteuning kan Om het vernieuwen van de automatisering. Om integraal werken. Om oude zaken af te handelen. Om een andere mentaliteit en bedrijfscultuur.
Enkele vragen die u zult moeten beantwoorden zijn:
Voldoet de front office aan de eisen van de Wabo?
Bent u goed voorbereid om integraal te gaan werken?
uitgebreid of juist beperkt van opzet zijn. De keus is aan u:
Werkt u al met een bedrijven loket?
plan van aanpak
cursus Wabo
quick scan gevolgen van de Wabo
front office
Heeft u al een opleidingsplan opgesteld voor uw medewerkers?
integrale handhaving Zijn de automatiseringsvoorzieningen aanwezig om een vergunning digitaal te kunnen ontvangen en behandelen?
programma van eisen
opleidingsprogramma vernieuwen van werkprocessen procesmanagement