De warmoezenier Door Piet Diemeer
Een warmoezenier heeft veel bekijk. Zijn arbeid maakt hem zelden rijk, Maar het gewas dat God hem geeft Dat is hetgeen waarom hij leeft.1
W
armoes en warmoezenier zijn begrippen die in de middeleeuwen zijn ontstaan. Monniken en kruisvaarders namen vaak uit het midden-oosten en Turkije diverse vreemde kruiden mee. De kloostertuinen ontstonden reeds vroeg en werden tevens gebruikt om vele fruit- en groentesoorten, maar ook geneeskrachtige kruiden te veredelen. Ook ontdekkingsreizigers zorgden vaak voor nieuwe gewassen. Aangezien het ontstaan van het begrip warmoezenier weinig bekendheid geniet wil ik trachten dit nader te omschrijven. Warmoes is een samenvoeging van de woorden warm en moes, waarbij onder moes werd verstaan fijngehakte groente of tot brij gekookte vruchten. Het begrip rouwkost bestond nog niet. De hiervoor benodigde groenten en fruit waren afkomstig uit de klooster- en kasteeltuinen en werden tot moes bereid door de koks van de kasteelheren en als toespijs opgediend na het hoofdgerecht bij maaltijden na jachtpartijen en luisterrijke gastdagen bij wat wij tegenwoordig noemen de betere stand. Vele groenteen fruitsoorten waren afkomstig van wat monniken en andere kruisvaarders van verre meenamen van hun kruistochten en ontdekkingsreizen en nadien van wat door geestelijken van klooster tot klooster was meegevoerd d.m.v. zaad- of stekmateriaal. Daaronder behoorden ook de geneeskrachtige en aromatische kruiden waaruit later de sierteelt is ontstaan. Bloemisterijproducten uit verre landen werden uitgetest in verwarmde oranjerieën. De tuinlieden op de buitenplaatsen waren als warmoezenier verantwoordelijk voor de teelt van groente en fruit in de zogenaamde moestuinen. Voor het verzamelen van wild, zoals fazant, konijn, haas en eend uit de omliggende duinen en weilanden waren de jachtopzieners verantwoordelijk. De hovenier werd door de kasteelheer verantwoordelijk gesteld voor het beplanten van de lanen en siertuinen. Daarnaast waren verder de boswachter en de jachtopziener aangesteld voor het instandhouden van de aangelegde bossen en het onderhouden van de wildernissen (een benaming voor onze duinen bijvoorbeeld) en andere jachtterreinen zoals de weilanden: adellijk tijdverdrijf nummer één. De kruideniers en apothekers binnen de hofhouding en in de omliggende buurten en dorpsgemeenschappen hielden zich bezig met het kweken en bereiden van geneesmiddelen en aromatische kruiden.
De warmoezenier in Kennemerland Hiervoor kunnen we teruggaan tot in de vroege middeleeuwen. Hij was werkzaam in en om een van de vele kastelen die zich in de huidige IJmond bevonden. Deze vakman kreeg zoveel internationale bekendheid dat hij in verschillende Europese landen werk kreeg aangeboden. Toen koning Christiaan II in 1523 uit Denemarken werd verbannen zocht hij zijn toevlucht bij zijn zwager Karel V en leefde met zijn gevolg een tijd in ballingschap in Holland. Naast een adres in De Lier (Westland) had hij zijn kamp ook opgeslagen in Beverwijk 2. Toen hij na diplomatieke onderhandelingen in 1531 vanuit Medemblik met 12 schepen terugkeerde naar zijn geliefde vaderland Denemarken nam hij warmoezeniers mee vanuit onder andere Langendijk, Waterland en Kennemerland. Hij reserveerde voor hen het vlak voor de kust bij Kopenhagen gelegen eiland Amager en bood hen onder zelfbestuur gronden om het Hof in Kopenhagen te voorzien van de voortreffelijke warmoezeniersproducten die hij ten tijde van zijn ballingschap had geproefd en gegeten. Het eiland Amager is daardoor tot het midden van de vorige eeuw een agrarisch eiland geweest met een Nederlandse cultuur, Nederlandse klederdracht en Nederlandse bouwstijlen. 1 Agrarisch Museum in Midden-Beemster 2 Uit ‘Wie water deert’ van J.J. Schilstra. HGMK Ledenbulletin 30, 2007
65
Een beeld van de agrarische tentoonstelling naar aanleiding van 650 jaar stadsrechten van Beverwijk in 1926
Iets dergelijks gebeurde op de eilanden Guernsey en Jersey om de Covent Garden (destijds een soort marktplaats) in Londen te bevoorraden. Ook daar voerden Hollanders de boventoon en het land had aldaar een Nederlands bestuur. Nederland is jarenlang aangeduid als de ‘Hoftuin van Europa’. Met name de Westlanders rekenden zich deze titel toe, maar de warmoezeniers uit Kennemerland waren zeker niet hun mindere. Kennemerland was eigenlijk de hoftuin van Amsterdam. Veel gefortuneerde Amsterdammers hadden hun zomerverblijf in ‘het zegepralend Kennemerland’ met de bijbehorende warmoezeniers die vooral tijdens het zomerverblijf zorgdroegen voor het beste van het beste voor de keuken. Hun overproductie werd, net als de producten van mindere kwaliteit, verhandeld. Dit gebeurde veelal voor eigen gewin en daaruit is eigenlijk de beroepstuinbouw ontstaan. Meetal werd dit een familiebedrijf waar een ieder in principe meewerkte, met name in de diverse oogstseizoenen. De familie Broeze heeft een lijst in haar bezit gehad van producten die aan Del Court van Krimpen3 geleverd moesten worden. Aan deze producten was steeds een opgelegde prijs per stuk of per kilo verbonden. De rest van de tuinproducten mochten ze zelf houden. Het houden van katten of honden was verboden.
3 Zie voor een uitgebreid artikel (‘Westerhout’) over deze familie (waarin ook Broeze genoemd wordt) Nieuwsbrief nummer 37 van maart 2006.
De Meerkade in Beverwijk met groentemarkt in de jaren twintig van de vorige eeuw HGMK Ledenbulletin 30, 2007
66
Hierboven twee foto’s met een aantal ‘Wijkerboertjes’ aan de Prins Hendrikkade in de jaren twintig; links bij aankomst en rechts gereed om te gaan uitventen
Amsterdam In de winter en in het vroege voorjaar moest de warmoezenier de producten vervoeren naar zijn broodheer in Amsterdam, veelal per schuit of tjalk via het Wijkermeer en het IJ wat -bij gunstige wind en tij- twee uur in beslag nam. Naast bewaarproducten in de wintermaanden, zoals groenten en fruit, die veelal opgekuild of bewaard werden in vorstvrije ruimtes, werden ook wildproducten van jachtopzieners, stropers of van eigen vangst meegevoerd. De warmoezenier uit Kennemerland die later ‘het Wijkerboertje’ werd genoemd, was een geduchte concurrent van de zogenaamde stadstuinders uit Amsterdam, later ook Sloten en Amstelveen. Middelen om dit tegen te gaan waren er nauwelijks. Trouwens, alles was voor hun broodheren, vaak bestuurders van Amsterdam. Strengere bepalingen werden ten uitvoer gebracht door het opvoeren van de toelatingseisen der producten. Ook dit hielp weinig want de Wijkerboertjes waren vaklui eerste klas. Toch werd er nog wel gesjoemeld door bijvoorbeeld de tweede kwaliteit en gestroopt wild te verbergen en uit te venten bij de mindere klasse. Of nog erger door gevilde wilde of tamme katten (dakhazen) te verkopen als wild konijn. Veel gegevens hierover zijn te vinden in ‘De geschiedenis van de Nederlandse Tuinbouw’ van J.J. Sangers. Uit overlevering kwam mij onder andere ter ore dat de Amsterdamse controleurs hen vaak tegemoet vaarden en als de Wijkerboertjes ze dan bijtijds in de gaten kregen, deze hun lading soms pardoes overboord gooiden.
De Wijker boertjes, eind jaren 20 Een nare bijkomstigheid was het drankmisbruik in die tijd. Veel tuinder-venters konden maar slecht de café’s in hun ventwijk negeren. Het gevolg was een lege portemonnee voor thuis. Als er toch nog wat over was werden de kroegen op de Meer op de terugweg aangedaan. Moeder de vrouw of één van de oudste kinderen ging op den duur vaak mee om op de portemonnee van vader te passen.
In die jaren voer de boot nog 3 maal per week, namelijk op dinsdag, donderdag en zaterdag. Om klokslag 5 uur vertrok de boot vanaf de Meerkade. Vóór die tijd moest dus iedereen zijn handel aan dek hebben, dus dat was vroeg uit de veren, met de handkar naar de haven, verladen en handel bijkopen voor een totaalpakket aan groente en fruit. Bij vertrek van de boot namen de tuinders plaats in het ruim onder het dek waarbij de meesten tijdens de overtocht gingen slapen. De overtocht duurde ongeveer 2 uur. In Amsterdam aangekomen legde de schipper aan op de Prins Hendrikkade achter het Centraal Station. Daar werd de handel op een gehuurde handkar geladen. Ook daar werd vaak nog van collega-tuinders bijgekocht om het eigen pakket aan te vullen. Men kon daar ook een kruier huren voor één gulden per dag. Deze kruiers hielpen bij het duwen van de handkar, want bij een uitgebreide ventwijk moesten soms wel 20 tot 25 bruggen over de vele grachten gepasseerd worden.
HGMK Ledenbulletin 30, 2007
Om klokslag 4 uur ’s middags vertrok de boot weer vanuit Amsterdam. Zij die niet op tijd waren moesten met de trein reizen. Bij mooi weer werd er op het dek nagepraat over de belevenissen en de verdiensten van de dag. Bij minder goed weer werd er meestal onder in het ruim gekaart. Om 6 uur in Beverwijk aangekomen werden de lege kisten en de overgebleven producten mee naar huis genomen. De andere dag werd er weer geoogst en het pakket klaargemaakt voor de volgende ventdag in Amsterdam.
67
De groentehal van de Beverwijkse ‘Gebroeders Huipen’ in de Kinkerbuurt sinds 1912.
In de Franse periode werden de kapitaalkrachtigen belast met zware heffingen, zoals de personele belasting. Velen konden het toen niet meer opbrengen om een buitenplaats te onderhouden. De sterk teruglopende economie was er mede oorzaak van dat vele buitenplaatsen verwaarloosd en afgebroken werden waardoor de warmoezeniers werkeloos werden of voor weinig geld de moestuin konden pachten. Een geluk was eigenlijk dat in Kennemerland de allerrijksten uit Amsterdam een buiten hadden waardoor veel landgoederen hier gespaard zijn gebleven en waardoor we er nu nog van kunnen genieten. De meeste landhuiseigenaren in onze streek waren rijk geworden bankiers, reders, kooplieden, fabriekseigenaren of mensen uit het regentenpatriciaat. Nadien is door de toenmalige overheid, die we nu Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit noemen, getracht om middels experimenten de warmoezerij nieuw leven in te blazen door kolonisatie in de duinen, waardoor de warmoezerij niet ten onder zou gaan en de voedselvoorziening gewaarborgd zou worden. Dit mislukte evenwel door gebrek aan financiën.
De vrachtboot ‘Tuinderswelvaren’ werd in het weekend ook wel gebruikt voor dagjesmensen naar Amsterdam. Gezien de kleding is het hier duidelijk zondag, hoewel de boot ook wat vracht vervoert.
HGMK Ledenbulletin 30, 2007
68
Nog een middenstander in de Amsterdamse Kinkerbuurt (Kinkerstraat 285). De vraag is echter wie?
De tuinbouwontwikkeling in Kennemerland Tot 1860 bestond de tuinbouw voornamelijk uit fruitteelt: appelen en peren met een onderbeplanting van (rode en zwarte) aalbessen, kruisbessen (of: klapbessen) en aardbeien. Tijdens een harde storm in 1860 werden de meeste fruitbomen ontworteld. Heraanplant zou te veel kostbare tijd vergen. Vandaar dat toen werd overgegaan op vollegrondsteelt die volgens een landbouwverslag in 1904 lange tijd bestaan heeft uit aardappelen, asperges en niet te vergeten aardbeien. Af en toe werden ook erwten en bonen verhandeld. Deze vorm van tuinbouw werd ooftbouw genoemd; de tuin zelf moestuin. Om een indruk te geven van de voor Kennemerland zo belangrijke aardbeienteelt is hiernaast een tabelletje geplaatst met een opgave per gemeente van het aantal hectaren waarop aardbeien werden geteeld. Wat daarbij opvalt is het eigenlijk geringe aantal hectaren binnen de Beverwijkse gemeentegrenzen!
De moestuin Heemskerk Wijk aan Zee en Duin Velsen Beverwijk Heiloo TOTAAL
103 ha 73 ha 82 ha 5 ha 8 ha 271 ha
Moestuin of moestuintje is dus eigenlijk ook al een heel oud begrip. Niet alleen bij buitenplaatsen, maar ook bij arbeiders- of daglonerswoningen, waar het op de eerste plaats voor eigen consumptiedoelen werd gebruikt. Ook bij boerderijen was voor eigen gebruik altijd een moestuin aanwezig. Tegenwoordig verstaan wij onder dit begrip een tuin bestemd voor de verbouw van groenten. Het begrip volkstuin is hier uiteraard nauw aan verwant. Een volkstuin is veelal niet meer dan een lapje grond net buiten stad of dorp (van overheidswege beschikbaar gesteld) waar de bewoners voedings- en siergewassen kweken. In West-Friesland heette dit een kooltuintje, in het Zuid-Hollandse Westland een slatuintje, terwijl in Kennemerland het een ‘tuintje voor eigen bik’ genoemd werd.
De aardbeiencultuur rond 1904. Wat direct opvalt is de kleine cultuuroppervlakte van Beverwijk, vooral in verhouding met Heemskerk. De bekendheid van Beverwijk als aardbeienstad is eigenlijk niet terecht. Beverwijk was meer bekend om zijn aardbeienveilingen. Desondanks was de Beverwijkse aardbei een begrip.
HGMK Ledenbulletin 30, 2007
69