‘Ne Sinjoor’ is Spaans!
Wandeling 1
‘Ne Sinjoor’ is Spaans! Het woord ‘Sinjoor’ heeft een buitenlandse oorsprong. Antwerpse burgers die mee heulden met de Spaanse bezetter, werden in de 16e eeuw spottend ‘señores’ genoemd. Grappig hoe de fiere Antwerpenaar zichzelf nu benoemt met een buitenlands woord! Tijdens de jarenlange Spaanse overheersing heeft het Antwerps dialect verschillende termen uit het Spaans overgenomen. De naam ‘pagadder’ is afgeleid van het Spaanse woord ’pagadores’. Dit waren de betaalmeesters van de Spaanse soldij. Zij waren te klein om deel te nemen aan de gevechten. Vandaar de latere bijnaam voor kleine kinderen die nu nog gebruikt wordt: ‘pagadders’. En in Antwerpen eten we geen slakken maar ‘caracollen’, van het Spaanse ‘caracoles’.
1
Halte 1: het Koningin Astridplein Migratie en culturele diversiteit zijn hete thema’s. Economische migratie, vluchtelingen, mensen zonder papieren, integratieproblemen… de kranten staan er vol van. Onze samenleving wordt alsmaar gekleurder, en iedereen komt in het dagelijkse leven met steeds diversere groepen in contact. Daarbij worden migratie en diversiteit vaak als lastig, problematisch of zelfs gevaarlijk aangevoeld. Het gevoel leeft dat het vroeger allemaal beter was. Toen bestond nog een duidelijke, onbedreigde Belgische identiteit. Voor menig Belg of Vlaming voelt het aan alsof die arme migranten allemaal naar onze rijke regio’s komen. Een ander cliché wil dat de migranten het land overspoelen, en dat de toestroom nu echt veel groter is dan vroeger. Vooraleer we aan de wandeling beginnen, is het belangrijk deze stellingen te nuanceren. De Belgische ‘identiteit’ is eigenlijk een bricolage van veel andere ‘identiteiten’. Belgen zijn zélf ook vaak op de vlucht geslagen naar landen waar het beter was. En cijfers relativeren die toestroom. We gaan even op deze drie punten in.
Migratie is van alle tijden ‘Ik ben een Antwerpenaar. Een echte. Want een echte Antwerpenaar is geen Belg meer. Maar is gemengd met vanalles anders. Antwerpen is een wereldstad en is van iedereen. Stel, ik loop langs met de schop. Loop maar eens door Antwerpen en schep op wie je tegenkomt. Op het einde van de rit kijk je naar je schop, en wie ligt er allemaal in? Een Afghaan, een Pakistanees, een Nigeriaan, een Belg,… Dát is de Antwerpenaar. Als België voetbalt tegen Nigeria en wint, ben ik Belg. En als Nigeria wint, een Nigeriaan! (lacht).’
Wij zijn een volk van migranten
Benedict Mayuku, Nigeriaans Antwerpenaar
Wat nu België is, werd in de prehistorie bewoond door verschillende Keltische en Germaanse stammen. In het Romeinse Rijk heten die stammen Belgae. Onder de invloed van de overheersers, werden zij Gallo-Romeinen. Brabo, hét symbool van Antwerpen, was eigenlijk een Romeins soldaat. De mythe wil dat Salvius Brabo de Gallo-Romeinse nederzetting Antwerpen deed heropleven door de reus Druoon Antigoon – die tol eiste aan de schepen – de hand af te hakken.
Onze geschiedenis – de Antwerpse én de Belgische – is er een van migratie, volksverhuizingen en uitwisseling. Wat we nu beschouwen als de‘volkseigen aard’, is eigenlijk een samensmelting van verschillende invloeden en culturen. Onze eigenste Rubens kwam uit het Duitse Siegen en groeide op in Keulen. De Antwerpse drukker Christoffel Plantijn was een ingeweken Fransman uit Tours. Leonidas, één van de grote merken Belgische chocolade, werd opgericht door een Griekse Amerikaan. Die mengeling en versmelting is ook logisch. Tot het ontstaan van België in 1830 ontstaan, werden onze gebieden voortdurend overheerst door steeds wisselende bevolkingsgroepen.
Tijdens de Middeleeuwen viel onze regio uiteen in een aantal feodale staten. Na Karel de Grote werd het gebied opgedeeld tussen het Frankische Rijk en het Duitse Rijk; de Schelde vormde de grens. In de vijftiende eeuw kwamen onze contreien in handen komen van de Habsburgers. Daarna bleven België en Vlaanderen het strijdtoneel tussen Spanje, Frankrijk en Engeland. De Spaanse invloed versterkte, ook in Antwerpen. De opkomende kolonisatie van de Nieuwe Wereld zou ook Antwerpen groot maken. Tussen 1566 en 1654 werden vanuit Bolivië en Peru bijvoorbeeld al tonnen zilver naar Spanje verscheept. Antwerpen deed ruim haar voordeel met die plundering. Een groot stuk van de koloniale buit gebruikten de Spanjaarden om hun bezetting van de Zuidelijke Nederlanden te financieren en steden als Antwerpen uit te bouwen en te verfraaien. De handel met Latijns-Amerika bleef van groot
belang en zorgde ook mee voor de heropstanding van Antwerpen rond 1800. De kolonies brachten de Antwerpenaar ook veel leuks. In 1717 werd op de dichtgevroren Schelde naast het traditionele bier en wijn, ook drie Zuid-Amerikaanse nieuwigheden geschonken aan de verkleumde schaatsers. Het waren koffie, thee en chocolade. In 1802 telde Antwerpen al vijf chocoladefabrieken, vijftig jaar later veertien. De ‘Belgische’ chocola werd nog succesvoller met de kolonisatie en de leegroof van Congo. De Antwerpse chocolade ‘handjes’ werden in de jaren dertig bedacht door een Hollandse jood, die in Antwerpen een banketbakkerij had. In 1795 nam Napoleon ons gebied over. Via de Fransen blijven Spaanse producten uit de kolonies wel toestromen. In de 18e en 19e eeuw werd de aardappel bijvoorbeeld geïmporteerd uit Peru, wat Vlaanderen door zware hongersnoden zou helpen. Het legde de basis voor de friet met mayonaise. Napoleon moet de Belgische contreien na de slag bij Waterloo (1815) afgeven aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Pas in 1830 zal België zich hiervan afscheuren en onafhankelijk worden. Maar België blijft een knooppunt van migratie. Einde negentiende eeuw was Antwerpen de doorsluisplek bij uitstek: langs hier passeerden mensen uit alle windstreken om de overtocht naar de Nieuwe Wereld te maken. En de Antwerpse haven en de internationale handel hebben van Antwerpen een wereldstad gemaakt, waar – net als vroeger – migranten komen en gaan. We gingen zelf ook op de vlucht
2
De meeste Belgische emigranten op het einde van de negentiende eeuw trokken vooral naar de buurlanden. Frankrijk was het emigratieland bij uitstek. Veel Belgen reisden regelmatig heen en weer tussen België en Frankrijk, om er enkele maanden te gaan werken in Tourcoing of Parijs. In het noorden van Frankrijk was er in de industrie, vooral in de textielsector en de steenkoolontginning, immers een constante behoefte aan arbeidskrachten. Werk waar de Fransen toen trouwens hun neus voor ophaalden, omdat ze het te zwaar en onaangenaam vonden. 60% van de Belgische emigranten woont in de tweede helft van de negentiende eeuw in het Département du Nord. In 1901 waren er 28.000 Belgen ingeschreven in Parijs. Geheel de tweede helft van de negentiende eeuw vormden de Belgen de grootste groep vreemdelingen in Frankrijk. In de 19e eeuw ontvluchtten grote groepen Vlamingen de hongersnood ook naar Wallonië, waar wél nog werk was. De Waalse bevolking had het niet erg op hen begrepen. De Vlamingen troepten samen, sloten zich op in eigen verenigingen, schopten keet en deelden de normen van de Walen niet. De Walen stelden dat de Vlamingen vooral katholiek waren: het vasthouden aan hun geloof en het katholieke gezag stond volgens de Walen hun inburgering in de weg.
Wanneer we over migratie en vluchtelingen spreken, denken we aan mensen die uit verre landen komen om zich hier te vestigen. Dat is nochtans een recent fenomeen, dat na de eerste wereldoorlog echt op gang kwam. In de 19e eeuw was België voornamelijk nog een emigratie- en transitland. Van 1847 tot 1900 trokken elk jaar meer mensen weg uit België dan dat er immigranten bijkwamen. Pas vanaf 1900 kunnen we echt spreken van immigratie. Maar vele mensen uit Oost-Europa en Duitsland verbleven slechts tijdelijk in België. Ze maakten, net zoals vele Belgen, de oversteek naar Engeland, Amerika en Canada. Einde negentiende eeuw neemt die oversteek naar de ‘Nieuwe Wereld’ grote proporties aan. Tussen 1880 en 1930 bracht de rederij Red Star Line meer dan twee miljoen emigranten naar Ellis Island, de aankomst- en controleplaats op Amerikaanse bodem. In totaal vertrokken tussen de 18e en 19e eeuw 55 miljoen Europeanen per stoomboot naar de Nieuwe Wereld vanuit verschillende havens. Via Antwerpen ging het, naast een klein deel Belgen (200.575 tussen 1820 en 1975), vooral om andere Europeanen en mensen uit Oost-Europa. Emigratie naar Amerika en Canada: waarom vluchtten mensen? De emigratie naar de ‘Nieuwe Wereld’ was, zij het in beperkte mate, al op gang gekomen in de 17e en 18e eeuw. Destijds ging het vooral om politieke ballingen, leden van godsdienstige minderheden en avonturiers. Toen in de 19e eeuw de stoomschepen hun intrede deden en het gebruik van zeilschepen afnam, werd een veilige én snelle oversteek gemakkelijker. De emigratie naar de VS kwam in een stroomversnelling. Zoals steeds werd die migratie gestuwd door ‘push-factoren’, redenen die mensen uit hun thuisland wegjoegen, en ‘pull-factoren’, redenen die mensen naar de ‘Nieuwe Wereld’ trokken. Eerst de push-factoren. In het midden van de 19e eeuw zag de economische situatie er voor veel Belgen niet rooskleurig uit. Terwijl de bevolking tussen 1846 en 1947 verdubbelde (van 4,3 tot 8,5 miljoen mensen) was er voor die groeiende groep mensen steeds minder werk én voedsel. Dat kwam vooral door de omschakeling van de economie: van een landbouw- naar een geïndustrialiseerde maatschappij. Kleine landbouwbedrijven werden steeds minder rendabel, én waren niet in staat de groeiende populatie te blijven voeden. Bovendien werd de landbouw geteisterd door een schimmelplaag (juli 1845) waar de helft (in Westen Oost-Vlaanderen tot 90%) van de oogst werd vernietigd. Grote delen van Vlaanderen werden daardoor in de hongersnood gestort. Dat was niet meer voorgevallen sinds de Middeleeuwen. De verzwakte bevolking werd een gemakkelijke prooi voor een typhusen cholera-epidemie (1847-1849). Tussen 1830 en 1844 ontvluchtten zo’n 30.000 Belgen de ellende naar Nederland, Frankrijk en Duitsland. 1 op 10 Belgen verliet Europa. Dezelfde rampen troffen ook andere Europese landen. Een bekend voorbeeld is de Ierse hongersnood, tussen 1846 en 1848, door drie opeenvolgende mislukte aardappeloogsten. In diezelfde periode stierven ongeveer 1 miljoen Ieren aan ontbering en vluchtte een vijfde van de
bevolking naar de VS. Tussen 1856 en 1870 verdrong de opkomende industrialisatie de landbouwbedrijven ook steeds meer. Het werd steeds moeilijker voor kleine landbouwers om te overleven: velen vluchtten naar de steden en vervoegden daar het fabrieksproletariaat, of gingen werken in de textiel- en koolmijnindustrie in Noord-Frankrijk. Tijdens de jaren 1880 verliet zo’n 100.000 mensen de landbouw . 20.000 mensen vertrokken naar Amerika, op zoek naar werk en een beter leven. Hiervoor verkochten ze vaak al hun gronden en bezittingen, of de familie legde geld bijeen als een investering voor de toekomst. Door de afbrokkelende landbouw, de mislukte oogsten en de groeiende werkloosheid, groeide ook het fenomeen van thuislozen, landlopers en bedelaars. Steden organiseerden daarom steeds meer ‘landloperkolonies’, waar mensen konden worden opgevangen. Omdat die opvang steeds duurder werd, zocht de overheid naar alternatieven. Er werd berekend dat het subsidiëren van emigratie minder kostte dan een jaar bijstand. Het bijstandskantoor in Gent gaf daarom aan mensen subsidies om te emigreren naar Noord-Frankrijk. De provincieraad van Antwerpen gaf subsidies om hun bedelaars naar Amerika en Canada te sturen. Het bleef bij kleinschalige projecten: tussen 1850 en 1885 werden 557 bedelaars naar de ‘Nieuwe Wereld’ gestuurd. Een andere belangrijke push-factor, die velen naar de Nieuwe Wereld dreef, zijn ook de politieke wantoestanden in het Europa van de laat-19e eeuw. Vanaf 1890 vertrokken vooral veel Oekraïners, Polen, onderdanen uit de Habsburgse dubbelmonarchie (Oostenrijkers, Hongaren, Tsjechen en Galiciërs), Italianen en Luxemburgers. De jodenvervolgingen in Oost-Europa verdreef dan weer vele joden uit hun geboorteland.
3
Naast de push-factoren trokken de pull-factoren mensen naar Amerika en Canada. Ten eerste was er in Amerika veel goede en goedkope landbouwgrond. Dat trok de aandacht van de verpauperde boeren. De VS en Canada voerden daar ook actieve propaganda rond Ten tweede was er de mythe van de ‘Amerikaanse droom’: het land van de mogelijkheden, waar iedereen die wou werken kansen kreeg. Die mythe werd aangewakkerd door Belgen die al in Amerika waren, en brieven naar huis schreven waarin ze de rooskleurige situatie in de VS vaak overdreven. Zo konden ze zwijgen over hun mogelijke falen. De inscheep en de tocht naar Amerika: de Red Star Line Om verschillende redenen wilden mensen dus de oversteek naar de ‘Nieuwe Wereld’ maken. Wanneer in 1843 het eerste stukje van de Ijzeren Rijn, de spoorweg tussen Antwerpen en Keulen, klaar is, beginnen mensen vanuit heel Europa naar Antwerpen te komen. Door 30% korting te verlenen aan landsverhuizers, werd Antwerpen zo, rond 1900, de belangrijkste emigratiestad na Liverpool en Hamburg. Tussen 1854 en 1898 kwamen mensen nog aan op station Antwerpen Oost ,een houten gebouw aan het huidige Koningin Astridplein, met vanaf 1865 een verbinding naar de inschepingsplaats op de Rijnkaai. Na de bouw van het station Antwerpen Centraal (1898-1905), zullen landverhuizers daar massaal arriveren. Al snel ontstaan er initiatieven om die landverhuizers tijdelijk op te vangen. Dat waren vooral privé-initiatieven, meestal gelinkt aan de rederij die voor de oversteek zorgde. In 1903 beschikte de Red star Line over 16 van de 18 ‘logementshuizen’. Die logementshuizen boden onderdak aan honderden personen tegelijk, maar waren vaak overbezet, met een lamentabele hygiënische accommodatie. De uitbaters waren overwegend buitenlanders. Door veelvuldig misbruik en uitbuiting van de landverhuizers, ging de overheid vanaf 1905 kwaliteitscontroles op die logementshuizen houden. Er waren ook de emigratie-agenten, die informatie én propaganda verstrekten voor de rederijen, de landverhuizers in de stations gingen ronselen en hen naar de logementshuizen brachten, en zorgden voor bagage en geldwissel. Omdat hier ook al snel veel misbruiken opdoken, konden die vanaf 1876 enkel werken met een overheidsvergunning. Tot slot waren er ook de medische inspecties, die de gezondheid van kandidaat-overstekers controleerden. Zieken en gehandicapten werden afgekeurd. Dit ging in het begin in primitieve omstandigheden (op de kaai of onder een loods), met snelle, algemene groepsinspecties waarbij ‘verdachte gevallen’ afzonderlijk werden onderzocht. Toen bleek dat in Amerika deze medische controles grondiger gebeurden, en de daar afgekeurde gevallen vaak op kosten van de rederij werden teruggestuurd, werd de inspectie ook uitgebreid met een Amerikaanse geneesheer. Later kwamen er iets grondiger inspecties in lokalen aan de Pelikaanstraat, maar nog steeds in lamentabele omstandigheden en met lange wachttijden. Enkel de armere landsverhuizers die in derde klas vaarden werden geïnspecteerd. Het waren ook enkel zij die werden gecontroleerd, en als ‘emigranten’ werden geregistreerd. Voor de oversteek zorgde de Red Star Line. Deze was een samenwerking tussen de International Navigation Company (gesticht in 1871 in Philadelphia) en de Société Anonyme de Navigation Belgo-Américaine (gesticht in Antwerpen in 1872). Vanaf 1873 begonnen beide maatschappijen de vaart te organiseren onder de naam Red Star Line. Ze hadden hiervoor 133 boten ter beschikking. Vanaf 1881 vaarden ze wekelijks uit naar Amerika.
De overtocht zelf duurde 10 tot 14 dagen. Afhankelijk van hoeveel je betaald had, was de oversteek aangenaam of miserabel. Voor de tussendekpassagiers was het lastig: die werden in de nabijheid van de stuurinrichting van het schip ondergebracht. Ddenk aan het personage van Leonardo di Caprio in Titanic! Ellis Island: aankomst, blijven of terugkeren? Om de immigranten bij aankomst op te vangen, werd het fort Castle Garden (op de zuidpunt van het eiland Manhattan) gebruikt, als plek om mensen te verzamelen en te controleren. Van daaruit kwamen mensen echter vaak terecht in een netwerk van malafide geldwisselaars, louche logementshouders, illegale verkopers van treintickets en ander uitschot. Om misbruik tegen te gaan en de immigranten meer te controleren, én omdat de burgers en bestuurders de ‘immigranten’ liefst zo ver weg mogelijk wou hebben, werd uitgekeken naar een meer geïsoleerde plek om de reizigers op te vangen. De keuze viel op Ellis Island, een onbewoonbaar geacht eilandje vlak vóór New York. Het eiland werd aangevuld met zand, opgedolven bij de aanbouw van de metrotunnels in Manhattan, en er werd een opvangcentrum uitgebouwd.
4
Ellis Island zou al snel de bijnaam ‘Eiland der Tranen’ krijgen. Hier werden reizigers tot Amerika toegelaten of niet, en werden dromen gemaakt of gekraakt. Eerst was er de medische controle. Mensen werden van de boot over een trap geleid, waar dokters en immigratieambtenaren hen al nauwlettend in het oog hielden. Bovenaan de trap kregen velen al een merkteken op hun rug: een codeletter, die aangaf dat ze waarschijnlijk deze of gene ziekte hadden. Dokters gingen hier later op in bij verdere controle. Wanneer men daar geen afdoende diagnose zag of kans op genezing, werden mensen sowieso afgekeurd. Men wou vooral vermijden dat de gemeenschap zou belast worden met de zorg voor extra zieken. Na de medische controle volgde een streng administratief onderzoek, waarbij werd gepeild naar de reden voor de vlucht, de financiële en familiale situatie van betrokkene, of mensen konden lezen... De controles konden lang duren. 1 op 5 landsverhuizers verbleef wekenlang op het eiland, ofwel onder streng toezicht in afwachting van een inreisvisum, ofwel in quarantaine in het ziekenhuis. Bij die eerste controles was er een duidelijke discriminatie tussen eerste- en tweedeklas passagiers enerzijds (die na oppervlakkige controle meestal direct werden doorgelaten en zelfs niet naar Ellis Island moesten) en tussendekpassagiers, die meestal naar het eiland werden afgevoerd. Sommige landverhuizers betaalden daarom graag extra, om toch in de tweede klas terecht te komen en te ontsnappen aan de controles. In 1901 brak een schandaal uit, toen bleek dat ambtenaren van de Immigratiedienst valse Amerikaanse paspoorten hadden verkocht aan landverhuizers. Wanneer mensen werden afgekeurd (wat in 2% van de gevallen gebeurde) werden ze zonder pardon terug op het schip gezet. Dat bracht hen terug naar de vertrekhaven. Daar aangekomen, hadden mensen vaak niet de middelen om terug naar huis te keren. Velen bleven in die havenstad hangen. Later werden er tussen de landen afspraken gemaakt, om mensen gratis per trein naar hun thuisland terug te sturen. Maar politieke vluchtelingen of slachtoffers van de pogroms kozen uiteraard niet voor deze optie. Emigratie naar Canada Veel vluchtelingen kozen ook voor een reis naar Canada. Canada trok aan, door zijn imago van weidse onbeperktheid en landbouwmogelijkheden. Het land voerde hiervoor ook actieve propaganda, onder andere via emigratie-agenten zoals de befaamde Désiré Tréau De Coeli, die een indrukwekkend kantoor annex tentoonstellingsruimte had aan het Antwerpse stationsplein. In het begin gingen mensen vooral via Antwerpen naar Liverpool, en van daaruit met de stoomboten van de Cunard Line, de Allan Line of de Beaver Line naar Canada. Vanaf begin 1900 begint de Red Star Line ook op Halifax te varen, met heel wat emigranten voor Canada aan boort. Tegen 1913 vertrekken er zo, vanuit de Antwerpse haven, bijna evenveel emigranten naar Canada dan naar de VS. Vluchten voor oorlog Mensen vluchtten niet enkel weg voor armoede, hongersnood, of uit zucht naar avontuur of een beter leven. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ontvluchtten vele Belgen de oorlog. Tussen 1914 en 1918 trokken 1.050.000 mensen naar Nederland, 200.000 naar Engeland en 325.000 naar Frankrijk. 50.000 mensen bleven in de Westhoek achter de frontlijn, in het laatste stukje onbezet België. Een totaal van 1.625.000 Belgen, toen een kwart van de bevolking, vertrok.
Antwerpen en diversiteit: cijfers om te relativeren Vooraleer aan de wandeling te beginnen, is het belangrijk enkele data te geven om een en ander te relativeren. Uit onderstaande tabellen blijkt dat het ‘overspoeld worden door allochtonen’ al bij al erg meevalt. In 2008 heeft 85,5% van de Antwerpse bevolking nog steeds de Belgische nationaliteit. De groep allochtonen bestaat vervolgens voor het grootste deel uit mensen van de EU. Zelfs wanneer we expliciet gaan kijken naar origine of etniciteit (vele diverse groepen hebben met de jaren immers de Belgische nationaliteit aangenomen) komen we nog steeds op 72 % met Belgische roots, en 28 % mensen van andere origine. Wat daarbij opvalt, is de grote groep EU-burgers: sinds kort wordt de grootste groep nietBelgen gevormd door de Nederlanders. Pas daarna komen de Marokkanen. Volgend op de Turken, Polen en Joegoslaven komen ook Portugezen, Fransen, Briten, Spanjaarden,… Dat is minder geweten, omdat deze nationaliteiten uiteraard minder in het straatbeeld opvallen. De concentratie allochtonen in bepaalde wijken springt in het oog: veel Marokkanen wonen in Borgerhout, veel allochtonen wonen in de 2060-wijk (Stuivenberg en Seefhoek) en in de stationsbuurt. Die concentraties bepalen vaak het idee van Antwerpen als multiculturele stad, maar ze doen de veel talrijker wijken vergeten waar weinig of geen allochtonen wonen.
5
Antwerpenaren naar nationaliteit Januari 2008 Belg EU Oude EU Nieuwe EU Rest Europa Marokko Turkije Rest wereld Vluchtelingen ed Onbekend (allochtoon) TOTAAL
403.178 27.400 23.217 4.183 5.326 11.795 4.242 16.308
85,5 % 6% 5% 1% 1% 2,5 % 1% 3,5 %
2.674 177
0,5 % 0%
471.100
100 %
Bron: dsp Antwerpen
Top-16 van meest voorkomende nationaliteiten in Antwerpen (september 2008) 1. België 403.178 9. Spanje 2.147 2. Nederland 12.486 10. Verenigd Koninkrijk 1.872 3. Marokko 11.879 11. India 1.705 4. Turkije 4.448 12. Duitsland 1.392 5. Polen 4.312 13. Italië 1.298 6. Joegoslavië Servië Montenegro) 3.535 14. China 1.280 7. Portugal 2.350 15. Rusland 1.265 8. Frankrijk 2.128 16. Ghana 1.060
Antwerpenaren naar etniciteit Januari 2008 Autochtoon EU
Rest Europa Marokko Turkije Rest wereld Vluchtelingen ed Onbekende allochtonen
339.689 34.101 28.728 5.373 10.918 35.803 11.689 28.245 3.684 6.971
72 % 7% 6% 1% 2% 7,5 % 2,5 % 6% 0,5 % 1,5 %
TOTAAL
471.100
100 %
Oude EU Nieuwe EU
Bron: dsp Antwerpen
Migratie: niet altijd rozengeur…
6
Migratie is van alle tijden. Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn. Sterker nog: migratie heeft ook altijd voor onbegrip gezorgd, en botsingen tussen mensen en culturen. De vreemde was vaak de zondebok als het slechter ging. Racisme en samenlevingsproblemen zijn van alle tijden. Wanneer we het hebben over culturele diversiteit en Antwerpen, denken we ook vaak aan problemen. Samenleven in diversiteit is complex, en heeft de laatste jaren herhaaldelijk tot crisissen geleid, die ook breed in de media en de publieke opinie zijn besproken. Ze hebben het negatieve beeld van het ‘samenleven in diversiteit’ fel versterkt. Het meest opvallend hierrond zijn een reeks voorvallen van ‘zinloos geweld’, die deels ook te maken hadden met diversiteit aan culturen. Eerst was er de moord op Joe Van Holsbeeck, een 17-jarige tiener die op 12 april 2006 in het station van Brussel-Centraal met vijf messteken in de hartstreek werd gedood, omdat hij zijn mp3-speler niet wou afgeven. Uit de verslagen van ooggetuigen en camerabeelden leidde de politie én de media eerst af dat de daders twee jongeren van Noord-Afrikaanse afkomst waren. Omdat een leerkracht een van de jongens herkende, kwam men erachter dat de twee daders Poolse Romajongeren zonder papieren waren. Eén van de daders werd nog in België aangehouden, en werd door zijn minderjarigheid opgesloten in een gesloten instelling. De andere, die beschuldigd werd van de moord, werd uiteindelijk in het Poolse Suwalki gearresteerd en veroordeeld. Als gevolg van deze zaak werd op 23 april 2006 een Stille Mars tegen zinloos geweld gehouden (Brussel, met 80.000 deelnemers). De geplande verscherping van het jeugdsanctierecht werd met spoed door de senaat afgehandeld. De zaak deed ook de discussie oplaaien rond ‘illegalen’ en de toelating tot België van Poolse werknemers. Een maand later, op 11 mei 2006, werd Antwerpen opgeschrikt door zinloos geweld. De 18-jarige Hans Van Themsche schoot in de Minderbroedersrui en de Zwartzusterstraat het tweejarige Belgische meisje Luna Drowart en haar zwangere Malinese oppas Oulematou Niangadou dood. Voorheen verwondde hij ook Songül Koç, die op een bankje een boek zat te lezen. Zij droeg een hoofddoek. Van Themsche erkende later bewust op allochtonen gemikt te hebben. Aan zijn schoolkameraden had hij meegedeeld dat hij een geweer wilde kopen, een twintigtal ‘makakken’ af wilde schieten om vervolgens ‘eervol’ te sterven in een vuurgevecht met de politie. De politie trof extreemrechtse propaganda aan in en op de kleren van Van Themsche. Zijn tante Frieda Van Themsche was op het moment van de moorden kamerlid voor het Vlaams Belang, en zijn grootvader was een Oostfronter. De familie en het Vlaams Belang uitten hun afschuw na de moorden. Minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht achtte vlak na de moorden het Vlaams Belang en haar aanhang verantwoordelijk ‘voor het klimaat van racisme waarin de moorden plaatsvonden’. Tijdens het proces werd Van Themsche volledig toerekeningsvatbaar verklaard, én het feit dat de moorden uit racistische motieven waren gepleegd, werd ingeroepen als verzwarende omstandigheid. Daarmee werd Van Themsche de eerste uit de Belgische geschiedenis die zich voor het Assisenhof expliciet moest verantwoorden als ‘racistische moordenaar’. Op 10 oktober 2007 werd hij over heel de lijn schuldig bevonden en veroordeeld tot levenslange opsluiting. Naar aanleiding van de moorden werd op 26 mei een Stille Mars georganiseerd in Antwerpen, en lanceerden een reeks middenveldorganisaties de succesvolle campagne ‘Zonder haat straat’.
Een maand later, op 24 juni 2006, was er het incident op buslijn 23, die aan het Koningin Astridplein stopt. Guido Demoor, een 54-jarige treinbestuurder die op weg was naar zijn werk, overleed aan een hersenbloeding nadat hij door zes jongeren van Marokkaanse origine op de bus was geslagen en geschopt. De zes jongeren waren luidruchtig aan het discussiëren, en werden hier door Demoor onvriendelijk op aangesproken. Hij greep één van de jongeren naar de keel, waarop twee van de jongens hem begonnen slaan en schoppen. De jongens trokken nadien aan de noodrem en sloegen op de vlucht aan het Koningin Astridplein. Twee dagen nadien werden de zes door agenten van de Speciale Interventie Eenheid bij hen thuis opgepakt. Redouan Siti, de dader die de fatale schop toebracht, werd op 28 juni 2006 door de correctionele rechtbank van Antwerpen tot twee jaar cel en een geldboete veroordeeld. Het Openbaar Ministerie had vijf jaar gevraagd, maar de rechtbank voerde verzachtende omstandigheden aan omdat er volgens hen sprake was van uitlokking. De reeks incidenten gaf, niet enkel in Antwerpen, aanleiding tot heel wat opschudding. Tot in het buitenland gingen geruchten dat Antwerpen een levensgevaarlijke plek was, waar racisme hoogtij vierde en het samenleven dramatische vormen had aangenomen. Het leidde ook tot de oprichting van de vzw Tegen Zinloos Geweld, die met sensibilisering wil oproepen tot een minder gewelddadige samenleving. Eén van hun initiatieven is de Steen tegen zinloos geweld, een straattegel die steden en gemeenten kunnen aanvragen, als statement tegen zinloos geweld.
7
Door de incidenten én de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006, lanceerde dEUSfrontman Tom Barman het idee van 0110. Bedoeling was een benefietconcert te organiseren ‘voor verdraagzaamheid’, en de opkomst van extreemrechts te counteren. Op 1 oktober werden niet enkel concerten georganiseerd in Antwerpen, maar ook in Gent, Brussel en Charleroi. Ondanks de regen werden de concerten een succes, en werden ze door verschillende commentatoren aangehaald als één van de redenen van de relatieve verkiezingsnederlaag van het Vlaams Belang, een week later.
Migratie en diversiteit blijven zorgen baren. Migratie zal in de toekomst enkel toenemen, waardoor ook het ‘samenleven in diversiteit’ in een metropool als Antwerpen zich nog scherper zal stellen. Het gaat daarbij steeds minder over een ‘voor’ of ‘tegen’ zijn, maar steeds meer over de vraag hoe we dat samenleven in de toekomst willen organiseren. Om daar uit te geraken, moeten we op z’n minst de geschiedenis van ‘onze’ migratie kennen, en moeten de verschillende ‘gemeenschappen’ elkaar beter leren kennen. Daarom deze wandeling.
Migratie in twee tijdsblokken Het verhaal van de Belgische migratie valt uiteen in twee delen: vanaf eind negentiende eeuw tot 1974, en van 1974 tot nu. Die twee tijdvakken verschillen duidelijk van elkaar. Tot 1974 was er vooral de al dan niet geregelde economische migratie. Buitenlanders kwamen naar hier om te werken, vaak op vraag van België. Vanaf 1974 wordt heel dit systeem van economische migratie stopgezet. Na de oliecrisis en de economische crisis, die daar in heel de westerse wereld op volgde, zagen veel landen in Europa zich geconfronteerd met werkloosheid. Als gevolg daarvan werden de grenzen voor buitenlanders gesloten. België voerde in 1974 een ‘migratiestop’ in. Vanaf dan konden buitenlanders enkel nog in bepaalde gevallen het land in: via gezinshereniging (vaak met familieleden van de ‘gastarbeider’), via huwelijksmigratie, als student, als toerist of als ‘vluchteling’. Zuivere economische migratie werd sterk beperkt. Door die breuk kunnen we echt van twee aparte verhalen spreken. Hoewel voor 1974 óók mensen naar hier vluchtten omwille van politieke redenen en vervolgingen in hun land (zeker in de jaren dertig, vóór de Tweede Wereldoorlog) waren het merendeel toch economische migranten. We zien dan vooral Italianen, Spanjaarden, Grieken, Marokkanen en Turken naar hier komen. Wanneer in 1974 de immigratiestop wordt uitgeroepen, verschuift de migrantenbevolking. Het worden dan vooral mensen die zich herenigen of trouwen met de al aanwezige migrantengroepen, of het zijn mensen op de vlucht voor oorlogen en vervolging. We zien dan vooral Aziatische migranten komen, en Afrikaanse, Oost-Europese en Latijns-Amerikaanse.
1974 is een kantelpunt in het Belgische beleid. De economische migrant wordt anders behandeld dan de latere (politiek) vluchteling. Vaak waren ze voor hetzelfde op de vlucht of kwamen ze hier hetzelfde zoeken. Ze hadden geen toekomst meer in eigen land en droomden van een beter leven voor zichzelf en de kinderen.
8
De twee groepen zijn door de publieke opinie ook altijd anders bekeken. Tot 1900 maakt men weinig problemen van de ‘vreemdelingen’ in België: deels omdat ze met weinig waren, deels omdat ze soms rijk waren en deelnamen aan het politieke en het handelsleven, deels omdat België nog erg jong was en de bevolking zelf nog moest wennen aan het ‘Belg-zijn’. Vanaf de jaren dertig werd de vreemde vaak een ‘vluchteling’, op de vlucht voor de oprukkende oorlog en vervolgingen. Denk daarbij aan de joodse migraties. De houding van de Belgen hiertegenover varieerde tussen solidariteit, medelijden en openlijke vreemdelingenhaat. Na de Tweede Wereldoorlog werd de migrant een ‘gastarbeider’, die met open armen werd ontvangen om hier de zware arbeid te verrichten waar Belgen hun neus voor ophaalden. Het contact met de bevolking bleef echter vaak miniem. Na de economische crisis en de migratiestop in 1974 werd de migrant weer overwegend een ‘vluchteling’, waar eerst nog sympathie en solidariteit voor bestond, maar waar de publieke opinie met de economische crisis van de jaren tachtig toch steeds negatiever op ging reageren. De ‘vluchteling’ werd meer en meer gecriminaliseerd, als waren het ‘meeuwen op een stort’ die van onze welvaart kwamen profiteren. Maar ook tegen de vroegere gastarbeiders werd feller gereageerd: er doken ‘culturele conflicten’ op. ‘Ze zouden beter terugkeren, met zo veel werkloosheid bij het eigen volk!’, was een opkomende mening. De jaren negentig betekenden een opgang voor extreem-rechtse partijen, die de vreemdelingenhaat aanwakkerden. De verstrenging van het asiel- en migratiebeleid ging verder, en naast de criminalisering van de vluchteling werd zeker de vluchteling zonder papieren, de ‘illegaal’, erg scheef bekeken. We willen in deze wandeling de tweedeling in de migratiegeschiedenis overnemen. Een eerste wandeling omvat de migratie van migrantengemeenschappen tot 1974. Het gaat vooral om economische migratie van Italianen, Spanjaarden, Grieken, Turken en Marokkanen. Een tweede wandeling behandelt de migratiegeschiedenis vanaf 1974 (Aziatische migratie, Afrikaanse, Oost-Europese, Latijns-Amerikaanse) met meer nadruk op het fenomeen van de vluchteling.
Bij het begin van wandeling 1… In deze eerste wandeling gaan we vooral in op de geschiedenis van de migrantengemeenschappen die vóór 1974 in België aankwamen. Het is vooral een verhaal van economische en geregelde migratie. Hoewel ook in deze jaren vluchtelingen naar ons land kwamen, ligt de nadruk erg sterk op een migratiepolitiek waarbij de Belgische regering massaal op zoek ging naar arbeiders. Hoe het begon: de periode tot de Tweede Wereldoorlog Vanaf 1910 beginnen zich steeds meer problemen te stellen in de mijnontginning in Wallonië. De Belgische mijnwerkers, die vaak al generaties lang in deze mijnen werken, beginnen genoeg te krijgen van deze zware en ongezonde arbeid. Er komen ook meer alternatieven: dankzij een verbeterd beroepsonderwijs en de vestiging van een aantal nieuwe industrieën (vooral metaalverwerkende nijverheid) zoeken steeds meer mijnwerkerskinderen hun toekomst in andere sectoren. Er kwam een nijpend tekort aan arbeidskrachten in de mijnen. Dit tekort werd al snel opgevuld door buitenlanders. In 1923 was 10% van de mijnwerkers van buitenlandse origine; in 1930 was dat 18%. In 1937 telde België zo’n 300.000 vreemdelingen. Het ging vooral om Italianen, Polen, Algerijnen, en Marokkanen, maar in de loop van de jaren twintig ook steeds meer Hongaren, Joegoslaven en Tsjechen. Vaak waren die buitenlanders hier eerder ‘toevallig’, of kwamen ze omdat ze via vrienden of familie hoorden dat hier werk was. Vanaf 1923 gingen de mijnbazen echter ook gericht mensen zoeken in Italië, en zochten ze Polen in Duitsland. Eind jaren twintig werden al officiële recruteringscommissies gestuurd naar Polen en Tsjechoslowakije. In het begin ging het vooral om jonge mannen, die vaak na hun legerdienst naar België trokken. Ze verbleven hier in logementshuizen of trokken in bij familie of vrienden. Maar al snel lieten ze ook leden van hun gezin overkomen, of kwamen toekomstige partners met een toeristenvisum naar België en werd er hier snel getrouwd. Die gezinsleden werkten meestal ook erg hard. De vrouwen vulden het karige loon van hun man aan door mijnwerkerskledij te wassen of te zorgen voor logementsgasten. Of ze deden sorteerwerk in de mijn of ongeschoold werk in de fabriek. De kinderen gingen vanaf hun veertiende ook uit werken: de jongens in de mijn en de meisjes in de stad als diensters bij gegoede families. Deze migranten begonnen al snel eigen verenigingen en ontmoetingsplaatsen op te richten.
Vooral de Polen organiseerden al snel een reeks dans- en zangverenigingen, vrouwenkringen, scouts- en schuttersverenigingen, oudstrijdersorganisaties, Sint-Barbarakringen,… vaak van katholieke en nationalistische inslag. Het contact met de Belgische bevolking was vrij negatief: de Belgen moeten niets hebben van deze ‘geïsoleerde’ verenigingen. Voor hen waren al die buitenlanders hetzelfde. ‘Vuile Pool’ werd een verzamelterm voor alle migranten. Ze kregen het stereotype beeld opgeplakt van bandieten of sukkelaars, die bereid waren in miserabele omstandigheden te werken en zo de arbeidsomstandigheden voor alle arbeiders onder druk te zetten. De migranten verbleven hier vaak tijdelijk. Voor veel migranten is dit ook het oorspronkelijke doel: enkele jaren naar België komen werken, hier veel geld verdienen en dan rijk naar het thuisland terugkeren. Wanneer het loon kariger blijkt dan verwacht, wordt dat moment van terugkeer vaak uitgesteld. Wanneer migrantenkinderen naar school beginnen gaan en de taal beginnen spreken, wordt dit ook steeds moeilijker. Tijdens perioden van economische crisis moet een deel van hen toch vertrekken, omdat er geen werk meer is. In 1938-1939, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, waren 20 à 25% van de mijnwerkers vreemdelingen. Door de economische crisis en de stijgende werkloosheid was men geneigd weer meer buitenlanders het land uit te zetten, vanuit de redenering dat hun plaatsen in de mijnen wel zouden worden opgevuld door werkloze Belgen. Die waren daar niet erg happig op. Maar de steenkoolindustrie moest wel blijven draaien, anders zouden de brandstofprijzen erg de hoogte in gaan en zou de voor de oorlog noodzakelijke bewapening fel worden afgeremd.
9
Vlak na de oorlog lagen de meeste industrietakken stil bij gebrek aan grond- en brandstoffen. De enige brandstofbron die onmiddellijk kon worden aangeboord, was steenkool. Daar was echter een nijpend tekort aan arbeidskrachten. Er werd besloten zich niet terug te richten tot de Centraal-Europese arbeiders. Men had gemerkt hoe labiel de industrie werd als ze afhankelijk werd van een grote groep buitenlanders, die ook plotsklaps weer kon wegtrekken. Men vond een ‘grote groep buitenlanders op ons grondgebied’ toch ook niet zo’n ‘veilig’ idee. Er werd besloten zich meer te richten op de Belgische werkloze arbeiders. Om het statuut van mijnwerker aantrekkelijker te maken, zou een mijnwerker sneller recht krijgen op pensioen, werd dat pensioen verhoogd, kregen mijnwerkers bijkomend jaarlijks verlof, extra huisvestingspremies, brood-vlees-en margarinezegels… De werklozen werden ook onder druk gezet om in de mijnen te gaan werken. Wie vroeger in de mijnen had gewerkt en zonder geldige reden weigerde dit opnieuw te doen, had geen recht meer op werkloosheidsuitkering. Maar al deze maatregelen hielpen weinig. 70% van de toenmalige Belgische werklozen waren Vlamingen, en die waren vaak weinig geneigd in Wallonië te gaan werken. Het Vlaams Economisch Verbond en het ACV verzetten zich daar ook tegen, vanuit het argument dat er eerder ‘werk in eigen streek’ moest worden gecreëerd. Er moesten dus andere oplossingen gezocht worden. Eén ervan waren de Duitse krijgsgevangenen: in 1945 waren er zo 46.000 aan de slag. Maar in 1946 moesten die weer vrijgelaten worden. Er werd geprobeerd weer Polen en incivieken in te schakelen. Ook dat gaf weinig resultaat. In 1947 werd gedacht aan de duizenden Oost-Europese vluchtelingen, die toen in Duitsland verbleven. De steenkoolmijnen zullen hier 23.000 mensen van aanwerven. In 1956 werd dit nog eens herhaald met een contingent van 1900 politieke vluchtelingen, vooral Hongaren. Na de Tweede Wereldoorlog zullen vele van de nog aanwezige Centraal-Europese migranten ook definitief een keuze moeten maken. Vaak zaten de thuislanden terug in een economische bloei, en werd hen gevraagd terug naar huis te komen om het land terug op te bouwen. Met de vorming van het het Ijzeren Gordijn werd de keuze definitief De grote golf: na-oorlogse collectieve migraties Na de Tweede Wereldoorlog zal België beginnen met een grootser systeem van massale, collectieve migraties. Oorspronkelijk vooral in de mijnindustrie, maar later ook in andere ‘zware sectoren’. Men kwam arbeiders te kort, én de economische groei vroeg vooral méér arbeiders. Hiervoor zal België, zoals andere Europese landen, arbeiders gaan ronselen in het buitenland. Tussen 1946 en 1970 kwam er zo een verdubbeling van de buitenlandse bevolking: in 1972 telt België 700.000 vreemdelingen: 200.000 buitenlandse werknemers met hun gezinsleden. Het Belgische beleid zal met die vreemdelingen erg flexibel omgaan, afhankelijk van wat
de ‘economie’ op dat moment nodig heeft. Na de oorlog kende België een economische groei. Deze groei verliep in golven. Er waren periodes dat de groei snel vooruit ging en er veel extra arbeidskrachten nodig waren, en periodes dat er meer werkloosheid was en buitenlandse werknemers bedankt werden voor hun diensten. Immigratie werd zo een politiek instrument, een beleidsmiddel dat de Belgische overheid inzette in functie van haar economie. In de grafiek hiernaast is dat erg duidelijk: wanneer België weinig werklozen heeft en dus een economische groei kent, werden er veel buitenlanders aangenomen en was het ‘migratiesaldo’ groot. Bij toenemende werkloosheid daalde het migratiesaldo weer. Eigenlijk ging het telkens om hetzelfde scenario, dat tussen 1945 en 1970 tot vier keer toe herhaald werd. (1) Eerst ging het patronaat, om een gebrek aan arbeidskrachten in bepaalde sectoren op te vangen, op zoek naar buitenlandse arbeidskrachten. (2) Wanneer er zich een crisis of economische recessie voordeed, zullen belangengroepen (waaronder de vakbonden) aansturen op een strengere controle van die buitenlandse arbeidskrachten. (3) Daarop nam het beleid maatregelen om de toegang tot werk voor buitenlanders te beperken, te verhinderen of te verbieden. (4) Maar bij een heropleving van de economie werden die maatregelen snel weer ingetrokken, om de ‘economische groei’ zo weinig mogelijk te belemmeren.
10
De eerste stap (het ronselen van arbeiders in het buitenland) verloopt steeds hetzelfde: de overheid sloot akkoorden af met andere landen, voerde propaganda in het buitenland en stelde zelf vaak wervingsbureaus op. De derde stap (de toegang tot werk verhinderen of buitenlanders weer buiten zetten bij economische recessie) gebeurde op twee manieren: door de procedure op toelating te verstrengen, of door te jongleren met verschillende types arbeidskaarten. Bijvoorbeeld: de toelatingsprocedure om arbeidskaarten te bekomen werd met de economische crisis van de jaren dertig erg verstrengd. In 1931 moest de werknemer de toelating krijgen van het Ministerie van Justitie en moest hij een arbeidscontract kunnen voorleggen. In 1933 moest hij ook toelating krijgen van de minister van arbeid. In 1934 werd per bedrijf een maximum voor buitenlandse arbeiders vastgelegd. In 1935 werd het bedrijven verboden een elders afgedankte buitenlander aan
te werven. In 1936 werd het systeem van ‘dubbele toelating’ ingevoerd: zowel werkgever als werknemer moesten dan toelating vragen aan de overheid. De werknemer mocht na die toelating niet veranderen van job. Controle op nieuwe instroom of het verjagen van ‘overtollige arbeiders’ gebeurde ook met verschillende arbeidskaarten. De overheid kon arbeidskaarten geven voor onbepaalde duur (nadat je hier bijvoorbeeld al twee tot vijf jaar gewerkt had) maar ook tijdelijke arbeidskaarten. Die waren maar geldig voor 6 maanden tot een jaar, en nadien kon beslist worden, afhankelijk van de conjunctuur, om de kaart al dan niet te verlengen. Als de kaart niet verlengd werd, mocht de arbeider niet meer werken en werd het moeilijk hier verder te overleven. Voor veel beroepen moest ook eerst een ‘marktonderzoek’ gebeuren, waarbij moest worden uitgemaakt of er geen Belgen te vinden waren voor de job. Enkel voor een paar ‘knelpuntjobs’ (ondergrondse mijnwerkers, gespecialiseerde arbeiders, gediplomeerde verpleegsters, inwonend dienstpersoneel en zo meer), waar het ministerie jaarlijks een lijst
van maakte, was dit niet nodig. De vierde stap (het terugdraaien of negeren van beperkingen als de economie weer floreert) kent ook tal van voorbeelden. Zo werden, bij de economische heropleving in 1956, talloze Italianen in de vlucht ‘geregulariseerd’ om hen toch maar aan het werk te kunnen zetten. Tussen 1962 en 1966 hetzelfde verhaal: toeristen werden zonder voorgaande vergunning in dienst genomen, en nadien zonder problemen geregulariseerd. Zo’n 50.000 buitenlanders waren hierbij betrokken. Tijdens die economische bloei kregen arbeiders ook veel sneller (na vijf ipv tien jaar) een arbeidsvergunning A voor onbepaalde duur. Doordat buitenlandse arbeiders aan- en afgestoten werden afhankelijk van de economische conjunctuur, was hun verblijf dus ook vaak tijdelijk. Als we de eindafrekening maken tussen de mensen die kwamen en nadien weer gingen, kwamen er tussen 1947 en 1970 463.000 migranten in België bij. Maar in die tijd zijn er wel 1.110.000 gekomen. Vooral vóór 1961 blijven mensen vaak tijdelijk en is dit sterk afhankelijk van crisissen: een derde van hen bleef niet langer dan twee jaar. Niet alleen de economische conjunctuur, maar ook de zware arbeid en de barre leefomstandigheden hier maakten dat mensen vaak niet lang bleven. Dat grote verloop was vaak lastig voor de bedrijven, die wel voortdurend arbeidskrachten nodig hadden. Als antwoord hierop zal vanaf de jaren zestig gezinshereniging ook meer aangemoedigd worden: in de hoop dat buitenlanders, als ze hun familie bij zich hadden, toch wél zouden blijven. Daarover later meer.
11
Het soort jobs dat die buitenlandse arbeiders moesten doen, bleef vrij constant. Tussen 1947 en 1967 doet slechts 13% een bediendenjob; de rest waren arbeiders. Onder de arbeiders deden ze dan ook vaak de jobs met de laagste kwalificaties. Ze werkten in zware, ongezonde en gevaarlijke omstandigheden. en kregen ook de laagste lonen. In de mijnen bijvoorbeeld vinden we buitenlanders vooral terug in de zwaarste arbeid ondergronds: 95% van hen werkt daar, tegenover 53% van de Belgische mijnwerkers. Ze werken wel steeds aan dezelfde voorwaarden als de Belgen in dezelfde job. Omdat het zo’n laag betaalde jobs zijn, zijn er erg weinig Belgen in terug te vinden. Bovendien bleef hun arbeidskaart tijdelijk geldig, en was hun bestaans- én jobzekerheid sowieso veel kleiner dan hun Belgische collega’s. De reden waarom ze weinig konden opklimmen in hun arbeidscarrière, was vaak ook eenvoudig: veel van hen kregen een arbeidsvergunning, op voorwaarde dat ze eerst vijf jaar in dezelfde sector zouden blijven. Hoewel buitenlanders na de Tweede Wereldoorlog vooral arbeiders bleven, was er wel een verschuiving te zien in de sectoren. Door de afbouw van de mijnen is er in de jaren zestig een dalende tewerkstelling in de steenkolennijverheid, en een stijging in de verwerkende, bouwnijverheid en dienstensector. Vrouwen klommen stilaan op naar de verwerkende en dienstensector. Persoonsverzorging bleef voor vrouwen echter de eerste, zware job: zoals de steenkoolnijverheid voor de mannen leek het een verplichte toegangspoort tot de Belgische arbeidsmarkt. Als we het nu bekijken, hebben de buitenlandse arbeidskrachten het Belgische patronaat uiteindelijk erg veel winst opgeleverd. Doordat ze weinig alternatief hadden, morden de buitenlanders minder. Loonstijgingen en dus ook kostprijs konden zo worden afgeremd. Het waren gewillige en weerloze arbeidskrachten, zodat ook investeringen in veiligheid langer konden worden uitgesteld. En door hun tijdelijke arbeidsvergunningen waren buitenlandse arbeiders gemakkelijker en goedkoper te ontslaan dan Belgische werknemers. Om welke nationaliteiten ging het? Zoals bijgaande taartgrafieken tonen, valt in de voorloorlogse periode (1921-1939) een groot aandeel Franse, Nederlandse en Italiaanse buitenlanders op, die vaak spontaan naar België migreerden. Na de Tweede Wereldoorlog wordt een akkoord met Italië gesloten, vooral voor de mijnindustrie. Daardoor overheersten de Italianen van 1948 tot 1958. Wanneer in 1956 in Marcinelle bij een zware mijnramp veel Italianen omkwamen, sprong dit akkoord af. België moest elders gastarbeiders zoeken. Door het EGKS (Europees Akkoord rond de Kolen en Staalindustrie) konden Italiaanse arbeiders ook niet meer verplicht worden vijf jaar in dezelfde sector te werken. Er moesten sowieso andere bronnen aangeboord worden. Die vond België in het begin vooral in Spanje (van 1962 tot 1966) en Griekenland. Nadien kwamen daar ook steeds meer Turken en Marokkanen bij. De evolutie in sectoren en nationaliteiten verklaart ook waarom buitenlanders waar wonen. De steenkoolontginning van de jaren 1945-1955 was vooral gelegen in Wallonië en in mindere mate de Limburgse Kempen, D verklaart daar de concentratie van Italianen, Spanjaarden en Grieken. Vanaf de jaren zestig nam de steenkoolindustrie af en had men vooral volk nodig in de groeiende staal- en bouwnijverheid, met een concentratie in steden als Gent, Antwerpen en vooral Brussel. Wat dan weer de concentratie van Turken en vooral Marokkanen in die gebieden verklaart.
12
Bronnen: Landverhuizers, Antwerpen als kruispunt van komen en gaan, 2002, uitgeverij Pandora www.redstarline.be Stengers J., De immigratie van 1830 tot 1914: cijfermateriaal, in Geschiedenis van het eigen volk, Kritak, Leuven Antwerpen-Latino, SAGO Latijns-Amerikaans centrum Lampo J., Stadsboek Antwerpen, 1989, Kritak www.dofi.fgov.be (statistieken van de Dienst Vreemdelingenzaken) http://statbel.fgov.be (Nationaal Instituut voor Statistiek, met cijfermateriaal, downloads en analyses) www.dspa.be (databank sociale planning stad Antwerpen) Gazet van Antwerpen: reeks Divers Antwerpen, nummer 1 Caestecker F, (1993), Centraaleuropese mijnwerkers in België, in Geschiedenis van het eigen volk, Kritak, Leuven Grimmeau J-P., (1993), De immigratiegolven en de spreiding van de vreemdelingen in België, in Geschiedenis van het eigen volk, Kritak, Leuven Hullebroeck P., (1993), Het algemene migrantenbeleid en de wetgeving over vreemdelingen, in Geschiedenis van het eigen volk, Kritak, Leuven Martens A., (1973), 25 jaar wegwerparbeiders, Het Belgisch Immigratiebeleid na 1945, Pencoprint, WilseleBijlage: de 160 nationaliteiten van divers Antwerpen (op 27/9/2008)
Afghanistan Albanië Algerije Angola Argentinië Armenië Australië Azerbeidzjan Bahamas Bangladesh Benin
13
Bhutan Bolivië Bosnië-Herzegovina Botswana Brazilië Bulgarije Burkina Faso Burundi Cambodja Canada Centraal Afr. Rep. Chili China Colombia Congo (Brazzaville) Congo (DR) Costa Rica Cuba Cyprus Denemarken Djibouti Dominicaanse Rep. Duitsland Ecuador Egypte El Salvador Equatoriaal Guinea Eritrea Estland Ethiopië Filippijnen Finland Frankrijk Gabon Gambia Georgië Ghana Griekenland Guatemala Guinee Guinee-Bissau Guyana
667 292 258 392 32 682 66 142 <5 211 22 27 18 467 <5 296 948 39 117 7 153 <5 180 1.280 83 40 977 8 88 10 119 11 87 1.392 318 182 5 <5 15 20 112 312 107 2.128 10 60 323 1.060 255 <5 304 <5 5
Haïti Honduras Hongarije Ierland Ijsland India Indonesië Irak Iran Israel Italië Ivoorkust Jamaica Japan Jemen Jordanië Kaapverdië Kameroen Kazachstan Kenia Kirgizië Koeweit Kosovo Kroatië Laos Lesotho Letland Libanon Liberia Libie Litouwen Luxemburg Macedonië Madagascar Malawi Maleisië Mali Malta Marokko Mauritanië Mauritius Mexico Moldavië Mongolië Montenegro Mozambique Myanmar Namibië Nederland Nepal Nicaragua Nieuw-Zeeland Niger
6 <5 159 116 9 1.705 181 561 590 751 1.298 149 20 250 14 9 91 466 346 58 216 <5 33 113 <5 <5 54 158 158 38 84 52 477 <5 <5 48 61 6 11.879 82 5 48 58 102 12 <5 38 <5 12.486 552 7 14 44
Nigeria Noord-Korea Noorwegen Oekraïne Oezbekistan Oostenrijk Pakistan Palestina Panama Paraguay Peru Polen Portugal Roemenië Ruanda Rusland Saint Lucia Saudi-Arabië Senegal Servië Sierra Leone Singapore Slovakije Slovenië Somalië Spanje Sri Lanka Sudan Suriname Syrië Tadzjikistan Taiwan Tanzania Thailand Togo Trinidad Tobago Tsjaad Tsjechië Tunesië Turkije Turkmenistan Uganda Uruguay Venezuela Verenigde Staten Ver. Koninkrijk Vietnam Wit-Rusland Zambia Zimbabwe Zuid-Afrika Zuid-Korea Zweden Zwitserland
639 <5 126 406 236 199 800 5 <5 7 103 4.312 2.350 745 135 1.265 <5 <5 313 621 178 24 185 33 128 2.147 215 93 44 207 9 26 29 251 126 <5 12 89 168 4.448 <5 30 5 26 871 1.872 64 187 13 <5 77 83 154 203