NEDERLANDS JURISTENBLAD
WAAR STAAT WATER NA 2013? ž Toegang tot het recht: grondrecht of kostenpost?
ž Getuigenverzoeken in strafzaken ž De Gouverneur van St. Maarten ž Meer over verenigingen verbieden P. 3056-3125 JAARGANG 88 13 DECEMBER 2013
10295550
44
De nieuwe NJB-site maakt indruk! Net als het tijdschrift, staat de website van het NJB vol actueel nieuws en zinvolle discussies. En nu meer dan ooit, na de recente vernieuwing van de website. U bent van harte welkom om aan de discussies deel te nemen. Actief of passief. Op de nieuwe website van het Nederlands Juristenblad. Bezoek ‘m meteen even op www.njb.nl. Best indrukwekkend.
www.njb.nl
Inhoud
Vooraf 2558
3059
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Zeilen tegen de wind
Focus 2559
3060
Prof. mr. H.F.M.W. van Rijswick Waar staat water na 2013? Zwanenzang van een roemrijke waterstaatscommissie
Focus 2560
3069
Hugo Arlman Else Lohman Toegang tot het recht: grondrecht of kostenpost?
Praktijk 2561
3074
3079
Mr. G.A.H. Bakhuis Gouverneur Sint Maarten mist bevoegdheden om aanwijzing uit te voeren
Reacties 2563 - 2565
3082
Prof. mr. J.G. Brouwer Niet-strafbare uitingen behoren niet strijdig te zijn met de openbare orde Prof. mr. T.J. van der Ploeg Naschrift
TOETSING staat toch NIET in de weg aan meer INSPANNINGEN van het PARLEMENT om verdragsconforme WETGEVING af te
Mr. W.H. Jebbink Noodzaak + eerlijk proces = verdedigingsbelang Toepassing van criteria voor het beoordelen van getuigenverzoeken in strafzaken is geen hogere wiskunde
Opinie 2562
RECHTERLIJKE
3082
Dr. H.J.R. Kaptein 3083 Reactie op ‘Modernisering van het toezicht op de advocatuur’ (NJB 2013/2251, afl. 38)
LEVEREN? Pagina 3059
In de meer dan 100 JAAR ADVISERING door de STAATSCOMMISSIE voor de Waterstaatswetgeving is het NUT van onafhankelijke JURIDISCHE ADVISERING op het terrein van het WATERSTAATSRECHT vaak bijzonder WAARDEVOL Pagina 3068 gebleken
Uit de uitleg TE GOEDER TROUW van het VERDRAG uit 1954 volgt dat aan personen die als STAATLOOS zijn erkend een VERBLIJFSVERGUNNING moet worden Pagina 3119 VERLEEND
Aanleiding voor de AANWIJZING aan de GOUVERNEUR is het gegeven dat het functioneren en het AANZIEN van het land SINT MAARTEN al een tijd publiekelijk TER DISCUSSIE Pagina 3079 staan
RECHTSPRAAK wordt beschouwd als een van de DIENSTEN die door de overheid worden AANGEBODEN. Wanneer de VRAAG het AANBOD dreigt te OVERTREFFEN, worden de DREMPELS voor toegang tot de rechter VERHOOGD
Pagina 3073 Rubrieken 2566-2580 Rechtspraak 2581 Boeken 2582-2593 Tijdschriften 2594-2601 Wetgeving 2602-2607 Nieuws 2608 Universitair nieuws 2609 Personalia 2610 Agenda
3084 3100 3101 3110 3118 3122 3124 3124
NIET is uitgesloten dat onder bepaalde omstandigheden TOETSING aan het noodzaakcriterium een TE STRENGE MAATSTAF oplevert voor de BEOORDELING van verzoeken om het HOREN VAN GETUIGEN
Pagina 3078 Omslag: Polderlandschap bij Jisp © Hollandse Hoogte
De BURGERLIJKE rechter dient de EISER die vergoeding van de KOSTEN van een bestuursrechtelijke bezwaar- of beroepsprocedure vordert, in beginsel NIETONTVANKELIJK te VERKLAREN
Pagina 3087
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Universitair docent Europees recht (0,8 -1,0 fte) Faculteit der Rechtsgeleerdheid Als universitair docent Europees recht verzorgt u onderwijs in Europeesrechtelijke vakken, die zowel het institutionele als het materiële EU-recht betreffen. U verricht zelfstandig onderzoek in het Europees recht, resulterend in onder andere Engelse en Nederlandse publicaties. Verder levert u een bijdrage aan de verwerving van onderzoeksgelden. U bent een gedreven docent en (bijna) gepromoveerd in een onderwerp dat ligt op het terrein van het (institutionele of materiële) Europese recht. U hebt bij voorkeur ervaring met de inhoudelijke begeleiding van studenten, jonge docenten en/of jonge onderzoekers.
www.ru.nl/vacatures
Vooraf
2558
Zeilen tegen de wind
44
Als kind lag ik in de zomer vaak op de voorsteven van de zeilboot waarmee we voor de Finse scherenkust zeilden, op de uitkijk naar stenen die plotseling voor de boeg in het heldere water konden opdoemen. Toen heb ik geleerd dat ‘stop’ roepen niet helpt. Boten en zeker zeilboten stoppen niet zomaar en er is een vooruitziende blik – en stuurmanskunst – nodig om stenen te ontwijken. Zeilen heeft wel wat gemeen met het leven, het vinden van evenwicht tussen de elementen. Dat geldt ook voor het systeem van de rechtspraak in verhouding tot de andere machten en krachten binnen een democratische samenleving. Voor de rechtsprekende macht is het al een tijdje zeilen tegen de wind. Waren het voorheen nog briesjes, zoals het wetsvoorstel waarmee minimumstraffen dreigden te worden ingevoerd. Het op 27 november 2013 ingediende wetsvoorstel van Taverne (VVD) om wetten in formele zin uit te zonderen van de in art. 94 Gw opgenomen rechterlijke toetsing is serieuzere koek. Dit voorstel raakt het concept van machtenscheiding en rechtsbescherming. Het argument dat voor de grondwetswijziging wordt aangedragen is ‘de volksvertegenwoordiging ertoe aan te zetten om haar wetten zelf uitvoeriger op verenigbaarheid met bepalingen van internationaal recht te beoordelen, en deze beoordeling niet grotendeels over te laten aan de rechter.’ Zowel de Raad van State als de Raad voor de rechtspraak hebben zich in hun adviezen afgevraagd waarom het hiervoor nodig is de rechterlijke toetsing af te schaffen. Die staat toch niet in de weg aan meer inspanningen van het parlement om verdragsconforme wetgeving af te leveren? Uit de reactie van de initiatiefnemer blijkt dat het daarom eigenlijk ook niet gaat.1 De pijn zit hem in de vermeende tendens2 dat niet alleen de Nederlandse rechter maar ook het EHRM, de reikwijdte van verdragsbepalingen steeds verder zouden oprekken. Een doorn in het oog is daarbij de dynamische interpretatie van verdragsbepalingen met uitkomsten die afwijken van hetgeen de volksvertegenwoordiging ten tijde van de goedkeuring van desbetreffend verdrag voor ogen zou hebben gestaan. Als voorbeelden worden genoemd de uitspraak waarbij art. 7 sub c van het VN Vrouwenverdrag rechtstreekse werking werd toegekend in de SGP-zaak over de mogelijkheid van vrouwen om zich verkiesbaar te stellen, waarmee de staatsrechtelijke verhoudingen op scherp zouden zijn gesteld. Ook wordt gerefereerd aan de uitspraak van het EHRM in de zaak Vinter, waarin artikel 3 EVRM zo wordt uitgelegd, dat een levenslange gevangenisstraf zonder uitzicht op een vervroegde invrijheidsstelling in strijd is met het verdrag. Deze uitspraak zou ertoe kunnen leiden dat de kans bestaat dat Nederland (daartoe door een rechterlijke uitspraak gedwongen) ook een dergelijke invrijheidsstellingsprocedure moet invoeren. Dat kan volgens de initiatiefnemer toch niet zonder discussie over de noodzaak van een dergelijke procedure in het parlement? Alsof een dergelijke discussie niet gewoon nu al gevoerd zou kunnen - en zelfs moeten - worden, voordat de rechter zich
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
genoodzaakt ziet daarin in een voorkomende zaak een beslissing te nemen, maar goed. De slotsom is volgens Taverne dat de rechter zich de laatste jaren te weinig bewust is van zijn positie binnen de rechtsstaat en zich teveel begeeft in politiek vaarwater. Omdat ‘dergelijke uitspraken de autoriteit van rechters en het draagvlak van burgers voor het EHRM kunnen ondermijnen’ moet ‘meer ruimte worden gelaten aan de democratisch gelegitimeerde wetgever’. Verwacht wordt dat deze wijziging van de Grondwet het, gezien de zware procedure en de kritische kanttekeningen die toch wel de overhand hebben, niet zal halen. Diezelfde twijfel bestaat overigens ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel-Halsema, dat juist rechterlijke toetsing van wetten aan de klassieke grondrechten mogelijk wil maken. Zorgelijker is dat de pogingen om rechterlijke toetsing aan mensenrechtenverdragen terug te dringen, waarvan het wetsvoorstel van Taverne een illustratief voorbeeld is, in de context moet worden gezien van een algeheel gebrek aan voeling met rechtsbescherming zowel bij de regering als in parlementaire kringen. Dit geldt de ZSMafdoening van eenvoudige strafzaken op het politiebureau, waar tot nu toe geen advocaat of rechter meer aan te pas komt. Ook het snijden in de gefinancierde rechtsbijstand, waarvan de ingrijpende gevolgen voor de toegang van de burger tot de rechter verderop in dit nummer worden geschetst, is er een voorbeeld van. Dat de rechter op grond van art. 120 Gw geen wetten mag toetsen aan de grondwet is nog tot daaraan toe. Als het tegenwicht daarvan in de vorm van het toetsingsrecht in art. 94 Gw komt te vervallen, dan zouden formele wetten compleet immuun worden voor rechterlijke controle. Dat levert op zich al spanning op met artikel 13 EVRM op grond waarvan eenieder die meent dat zijn grondrechten zijn geschonden, een effectief rechtsmiddel moet toekomen. De laconieke opmerking van Taverne in zijn reactie op het advies van de Raad van State, dat dat een risico is dat hij neemt en dat de wijziging die hij voorstelt zwaarder moet wegen dan het belang om artikel 13 EVRM te garanderen op de wijze waarop dat nu gebeurt, is tekenend. Deze kwestie raakt de fundamenten van ons rechtssysteem. Het komt nu aan op de stuurmanskunst van het parlement en regering om koers te houden in deze woelige wateren. En het besef dat de rechter een onmisbare schakel is in de rechtsbescherming van de burger. Zonder iemand op de voorsteven is het moeilijk stenen te ontwijken.
Taru Spronken
1. Kamerstukken II 2013-2014, 33 359 (R 1986), nr. 4, Advies van de Raad van State en reactie van de initiatiefnemer. 2. Wetenschappelijk onderzoek laat trouwens steevast zien dat de rechter en ook het EHRM juist heel terughoudend zijn.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3059
Focus
2559
Waar staat water na 2013? Zwanenzang van een roemrijke waterstaatscommissie Marleen van Rijswick1
Goed waterbeheer is noodzakelijk om in een delta als Nederland te kunnen leven en verdient naar het oordeel van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving (CAW) permanente en bijzondere zorg. De Commissie wordt per 1 januari 2014 opgeheven. Zij doet een laatste oproep de internationaal en nationaal geprezen Nederlandse waterstaatzorg te koesteren. De Commissie vraagt aandacht voor twee belangrijke ontwikkelingen die van grote invloed zijn op het Nederlandse waterbeheer. Dit zijn de integratie van het waterrecht in het omgevingsrecht en de mogelijke opheffing van de waterschappen als zelfstandig functioneel bestuur.
1. De staat, dat zijn de dijken Waterbeheer is van oudsher een van de belangrijkste publieke taken in Nederland en wordt gezien als een zorg die de overheid zich aan behoort te trekken. Dat vinden we terug in artikel 21 van de Grondwet. Het is niet voor niets dat Van der Pot stelde: ‘De staat, dat zijn de dijken’.3 Bijna 17 miljoen Nederlanders wonen op een klein maar zeer intensief gebruikt en bebouwd oppervlak, dat voor 2/3 gevoelig is voor overstromingen en waar precies in het meest kwetsbare deel, 2/3 van het nationaal inkomen wordt verdiend. Het intensieve ruimtegebruik zorgt ook voor een grote druk op ecosystemen en vraagt om constante en adequate bescherming van zoetwatervoorraden, zodat ook in de toekomst veilig en gezond kan worden geleefd. Niet iedere Nederlander is zich voldoende bewust van het belang van goed georganiseerd waterbeheer. Nederland kan tevreden zijn over het feit dat er al 60 jaar geen slachtoffers gevallen zijn als gevolg van overstromingen, er geen schrijnende watertekorten zijn, de kwaliteit van het Nederlandse water redelijk goed is en de kwaliteit van ons drinkwater zelfs zeer goed is.
2. Speciale aandacht voor goed waterbeheer: noodzakelijke voorwaarde voor de bewoonbaarheid van Nederland Het is belangrijk om te analyseren wat de kenmerken van het Nederlands waterrecht zijn, die er voor zorgen dat Nederlanders zich geen zorgen maken ondanks het feit dat ze in een kwetsbare delta wonen. Inzicht is nodig in feitelijke watertaken, in het juridisch instrumentarium en in de huidige bestuurlijke organisatie.
3060
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Feitelijke watertaken De taken in het waterbeheer zijn divers. Klimaatverandering zorgt voor veranderende neerslagpatronen en extremere weersomstandigheden. De bescherming tegen overstromingen vanuit de zee en de rivieren vraagt continu aandacht. We komen door bodemdaling relatief steeds lager ten opzichte van de zeespiegel te liggen. Het grond- en oppervlaktewater verzilt in toenemende mate. Met name in het westen van het land kan dit grote economische consequenties hebben. Bovendien worden er nieuwe schadelijke stoffen zoals medicijnen in het water aangetroffen. Innovaties kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben voor het waterbeheer. Denk aan nieuwe energiebronnen als afvalwater, bodemenergie en schaliegas. Kortom, Nederland heeft een juridischbestuurlijk stelsel nodig dat zowel geschikt is om de klassieke watertaken aan te kunnen, als om een antwoord te bieden op nieuwe opgaven en mogelijkheden. Verander, maar behoud het goede De hiervoor beschreven ontwikkelingen vragen om aandacht voor de plaats van het waterrecht binnen het omgevingsrecht en voor de bijzondere positie van de waterbeheerder. Leidende vraag in deze bijdrage is: ‘Hoe kunnen we het goede van het Nederlandse waterrecht behouden op een wijze die ruimte laat voor duurzame ontwikkeling en innovatie, en die tegelijkertijd zorgt voor een legitiem, effectief en efficiënt overheidsbeleid op het terrein van de fysieke leefomgeving?’ Wij beginnen met het formuleren van een aantal randvoorwaarden waaraan naar ons oordeel goed waterrecht dient te voldoen:4
Geschiedenis van de advisering met betrekking tot de waterstaatswetgeving De advisering inzake de waterstaatswetgeving kent een lange traditie. Dat zegt op zichzelf al iets over de bijzondere betekenis van het waterstaatsrecht in de specifieke Nederlandse situatie. De Adviescommissie voor de waterstaatswetgeving (CAW) is de directe opvolger van de aloude Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving. Deze werd in 1892 bij KB ingesteld op voorstel van minister Lely, dit met het oog op de door de Grondwet van 1887 vereiste wetgeving inzake het waterstaatsbestuur. De Staatscommissie heeft aan de wieg gestaan van diverse wetten die tot aan de inwerkingtreding van de Waterwet in 2009 de kern van ons waterstaatsrecht hebben uitgemaakt, onder andere de Waterstaatswet 1900 en de Rivierenwet. Het door deze commissie ontworpen juridische kader heeft feitelijk dus ruim een eeuw stand gehouden. De Staatscommissie heeft haar adviestaak de gehele 20e eeuw behouden. Omdat een Staatscommissie voor dit specifieke doel niet meer van deze tijd werd geacht is deze in 2000 opgeheven. Omdat de regering voortbestaan van een adviesorgaan op dit specifieke terrein gewenst achtte is haar adviserende taak echter door de per 2001 ingestelde CAW overgeno-
a. Legitimiteit, in de zin dat aan internationale (inclusief mensenrechten), Europese en nationale verplichtingen wordt voldaan alsmede aan algemeen geldende rechtsbeginselen als het legaliteitsbeginsel, het specialiteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het participatiebeginsel, het egalitébeginsel, de beginselen van behoorlijk bestuur, beginselen van goed bestuur (waaronder het transparantiebeginsel) alsmede aan verschillende milieubeginselen. b. Subsidiariteit, in de zin dat taken worden toebedeeld aan het laagste overheidsniveau, passend bij de institutionele vormgeving van de Nederlandse gedecentraliseerde eenheidsstaat, met aandacht voor de bijzondere status en kenmerken van water en stroomgebieden. c. Een heldere en duidelijk afgebakende verantwoordelijkheidsverdeling (accountability), in de zin dat duidelijk is wie verantwoordelijkheid draagt voor een bepaalde taak en dat degene die verantwoordelijk is ook afgerekend kan worden op een goede uitoefening van die taak, te weten het volgen van de juiste procedures, een zorgvuldige voorbereiding en het nemen van de noodzakelijke maatregelen en besluiten. d. Effectiviteit, in de zin dat gestelde beleidsdoelen en vastgestelde normen worden bereikt en dat betrokken
men. Vond deze aanvankelijk een wettelijke grondslag in art. 5a van de Waterstaatswet 1900, bij de invoering van de Waterwet werd haar bestaan verankerd in art. 10.3 van deze wet. De CAW heeft sedertdien diverse belangwekkende wetgevingsadviezen uitgebracht, waarbij met name genoemd kunnen worden de adviezen over de integratie van de waterwetgeving (Die op water is, moet varen.., 2002) en over het Voorontwerp-Waterwet (2005). Verder bracht de Commissie o.a. advies uit over grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van het water (2004), de herziening van de wegenwetgeving (2006) en over de juridische versterking van de watertoets (2008). Recent werd advies uitgebracht over de plaats van het water in de voorgenomen integratie van de omgevingswetgeving (2013). De Commissie bestaat uit A. (Alfred) van Hall (voorzitter), J. T. (Koos) van den Berg, P.J.J. (Peter) van Buuren, P.P.J. (Peter) Driessen, E. (Ellen) Hey, B.P.M. (Bruno) van Ravels (leden), H.F.M.W. (Marleen) van Rijswick en C. M. (Claudia) van Hoorn (secretaris). Uit hoofde van het regeringsbeleid met betrekking tot de beperking van het aantal adviesorganen wordt de CAW per 1 januari a.s. opgeheven.
partijen (overheden en particulieren) over voldoende juridische instrumenten beschikken om het voorgeschreven beschermingsniveau te realiseren of de noodzakelijke maatregelen af te dwingen. Dit vraagt om juridische instrumenten als wettelijke normstelling, integrale planvorming, bevoegdheden om noodzakelijke maatregelen in het waterbeheer te nemen en adequate rechtsbescherming. e. Billijkheid, in de zin dat er een billijke verdeling plaatsvindt van risico’s, lasten en voordelen die met het waterbeheer zijn gemoeid; onevenwichtigheden in de billijke verdeling zoveel mogelijk worden voorkomen of gecompenseerd. f. Zekere en onafhankelijke financiering, in de zin dat de financiering zowel voor de korte als de lange termijn gegarandeerd is, en waarbij niet teveel afhankelijkheid bestaat van besluitvorming op andere terreinen van overheidsbeleid. Dit is in het bijzonder voor het waterbeheer, dat vraagt om regulier beheer, onderhoud en lange termijninvesteringen voor veelal onzekere ontwikkelingen, van belang. g. Adaptiviteit, in de zin dat het juridisch systeem zich aan kan passen aan veranderende fysieke en maatschappelijke omstandigheden, zonder zijn legitimiteit te verliezen. Vanwege onzekere ontwikkelingen zoals
Auteur
inzake de Waterstaatswetgeving. Zij geeft in
re wetten.
zoeken: UNEP, User’s guide on assessing
1. Prof. mr. H.F.M.W. van Rijswick is hoogle-
deze bijdrage de visie van de gehele com-
3. C.W. van der Pot, Handboek van het
water governance, 2013 en voor het
raar Europees en nationaal waterrecht aan
missie. Contact:
[email protected].
Nederlandse Staatsrecht (bewerkt door D.J.
bekendste voorbeeld van een multidiscipli-
Elzinga, R. de Lange met medewerking van
naire benadering het onderzoek van
de Universiteit Utrecht en leidt het Utrecht Centre for Water, Oceans and Sustainability
Noten
H.G. Hoogers), Deventer: Kluwer 2006, p.
Nobelprijswinnares E. Ostrom, Governing
Law. Haar leerstoel wordt financieel onder-
2. Wetsvoorstel nr. 33 503 (Kamerstukken II
171.
the Commons, New York: Cambridge
steund door de Stichting Schilthuisfonds. Van
2012/13 Kamerstukken I 2013/14) tot
4. Zie voor een overzicht van onderzoeks-
University Press 1990.
Rijswick is lid van de Commissie van Advies
wijziging van de Waterwet en enkele ande-
methoden om goed waterbeheer te onder-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3061
Focus
de verandering van het klimaat of technologische ontwikkelingen is het nodig dat het waterrecht adequaat en snel kan inspelen op nieuwe opgaven of bedreigingen.
3. Van waterwetgeving naar semi-integraal omgevingsrecht Sinds 2009 is de Waterwet van kracht. De wet integreert negen voormalige sectorale wetten op het terrein van het waterrecht. De Waterwet wordt alom geprezen vanwege zijn heldere en consistente structuur, de in de wet opgenomen doelstellingen met bijbehorende normen, de duidelijk daarin neergelegde taken en bevoegdheden, de goede implementatie van Europeesrechtelijke verplichtingen, de instrumenten ter financiering van het waterbeheer en uitvoeringsinstrumentarium dat geschikt is om de publieke taak van het waterbeheer goed uit te voeren.5 De wet heeft betrekking op een relatief klein deel van het omge-
De Waterwet wordt alom geprezen vingsrecht, namelijk dat deel dat zich kenmerkt door het waterbeheer als publieke taak. De Waterwet is primair een ‘publieke-werken-wet’, aangevuld met bepalingen die handelen van particulieren reguleren voor zover dit handelen van invloed is op de goede staat van de publieke waterstaatswerken. De Waterwet wordt grotendeels opgenomen in de Omgevingswet. De voorbereiding van de Omgevingswet is niet voorafgegaan door een evaluatie van de Waterwet. Er is door het ministerie niet onderzocht of de huidige bevoegdheidsverdeling tot problemen leidt, noch is onderzocht of het instrumentarium, de plannen, het vergunningstelsel, de projectbesluitvorming, de gedoogplichten, de schadevergoedingsregeling, de handhaving of de uitvoerbaarheid tot problemen leiden. Problemen in de waterwetgeving zijn daarmee geen aangetoonde reden voor de integratie. Dat wil niet zeggen dat er geen redenen zijn om het waterbeheer of het waterrecht aan te passen aan gewijzigde eisen en te verbeteren. De veiligheidsnormering wordt aangepast, waarbij de normering die is ontwikkeld naar aanleiding van de watersnoodramp in 1953 wordt geactualiseerd en waarbij wordt aangesloten bij de Europese richtlijn inzake overstromingsrisicobeheer.6 Er komt meer aandacht voor de diverse oorzaken voor en de gevolgen van overstromingen. Er worden meer gedifferentieerde vormen van hoogwaterbescherming ontwikkeld. Naast het bouwen van waterkeringen wordt meer horizontale ruimte gegeven aan water en aan het natuurlijke ecosysteem (Ruimte voor de Rivier). Een andere vernieuwing is de ontwikkeling van het concept Meerlaagse Veiligheid. Bij Meerlaagse Veiligheid zal de ruimtelijke ordening een grotere rol spelen in het waterveiligheidsbeleid, en dient overstromingsschade te worden voorkomen door anders te bouwen. In aanvulling op veiligheidsmaatregelen in het waterspoor en het ruim-
3062
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Een zorg van de CAW is dat de Omgevingswet de complexiteit niet weg zal nemen, maar wel zal leiden tot het ondersneeuwen van het kwetsbare waterbelang in de integrale belangenafweging telijk spoor moet gezorgd worden voor betere evacuatiemogelijkheden indien er daadwerkelijk sprake is van overstromingsgevaar. Uitgangspunt is een basisveiligheidsniveau voor iedere Nederlander, waarvoor de overheid de verantwoordelijkheid op zich neemt.7 Dat veiligheidsniveau wordt geboden door een combinatie van voorgenoemde maatregelen, waarbij in de 2e en 3e laag meer eigen verantwoordelijkheid bij particulieren wordt gelegd.8 Wat betreft het verbeteren van de waterkwaliteit heeft de Nederlandse regering er voor gekozen daarvoor vooralsnog niet de noodzakelijke investeringen te doen of maatregelen te nemen. Het is immers crisis. Daarmee is zeker dat Nederland niet op tijd aan zijn Europese verplichtingen dienaangaande zal voldoen. Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat het Nederlandse waterbeheer berust op een goede juridische basis neergelegd in de Waterwet.9 Ook internationaal is er grote waardering voor het Nederlandse systeem. Wellicht dat dit de reden is dat een evaluatie niet nodig wordt geacht. Dat neemt niet weg dat wanneer een juridisch systeem volledig wordt herzien, een evaluatie van positieve aspecten die behouden moeten blijven en mogelijke knelpunten die bij voorgestelde wijzigingen opgelost kunnen worden, noodzakelijk is. Bij de herziening van het wettelijke omgevingsrechtelijke stelsel vragen we aandacht voor een aantal knelpunten in het huidige waterbeheer. Verbeteringen zijn met name mogelijk in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de functionele waterschappen (verantwoordelijk voor het voldoen aan de doelstellingen en normen die gelden binnen het waterbeheer) en het omgevingsbeleid van andere overheden (rijk, provincies en gemeenten). Dit overige omgevingsbeleid is namelijk van directe invloed op de effectiviteit van het waterbeheer door de waterschappen.10 Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de relatie waterbeheer-ruimtelijke ordening en de relatie waterbeheer-natuurbeheer. Daar waar de waterbeheerder zijn wettelijke bevoegdheidsgrenzen overschrijdt, is er sprake van een legaliteitsprobleem, en daar waar taken van meerdere bestuursorganen door elkaar
gaan lopen en overlappen constateren we een probleem in de verantwoordelijkheidsverdeling (accountability en financiering). Dezelfde legitimiteits- en accountability-problemen doen zich voor bij de relatie tussen de zorg voor de waterkwaliteit en de verontreiniging door gevaarlijke stoffen die zijn toegelaten op de geharmoniseerde Europese markt. De waterbeheerder mist daar de bevoegdheden om zijn verantwoordelijkheid volledig te kunnen nemen.11 Ten slotte is meer duidelijkheid nodig over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten – verantwoordelijk voor de inzameling en transport van afvalwater – en de waterschappen, die verantwoordelijk zijn voor de zuivering, twee taken die nauw verbonden zijn. Samenvattend kan worden geconstateerd dat mogelijke verbeteringen in het huidige systeem te maken hebben met de noodzaak van een duidelijke taak- of verantwoordelijkheidsverdeling en de juridische en financiële mogelijkheden en bevoegdheden die verantwoordelijkheid ook waar te maken. Daarbij kan het probleem zijn dat het verantwoordelijke bevoegd gezag te weinig bevoegdheden heeft of dat er een te grote afhankelijkheid is van besluitvorming door andere bevoegde overheden. Kansen voor de Omgevingswet De voorgenomen herziening van het omgevingsrecht kan bijdragen aan de oplossing van bovengenoemde knelpunten, zonder het goede van het huidige waterbeheer te verliezen. De planning is dat de wet in 2018 in werking zal treden. Dit lijkt een lange periode maar er moet in de tussenliggende tijd nog veel uitvoeringswetgeving tot stand worden gebracht. Ook het waterbeheer krijgt een plaats in deze integrale Omgevingswet, naast zaken als ruimtelijke ordening, bouwen, gebiedsontwikkeling, milieubeheer, infrastructuur, en het gebiedsgerichte deel van de natuurbeschermingswetgeving. Een doel van de Omgevingswet is het omgevingsrecht gemakkelijker te maken. De veronderstelling van de wetgever is dat verdergaande integratie leidt tot betere wetgeving die eenvoudiger is toe te passen door bestuur
5. Het CAW-advies over het voorontwerp
aan de Tweede Kamer (zie www.deltacom-
de OECD, die onderzoek doet naar de gover-
Legal Perspective, OECD background
van de Waterwet (29 november 2005) en
missaris.nl), Brief Minister van I&M, 26 april
nance van het Nederlandse waterbeheer. De
research paper, University Utrecht, juli 2013
eerder het advies over de integratie van
2013, Kamerstukken II, 33 400 J nr. 19.
voorlopige conclusies zijn met betrokken
(nng) en onderzoeksrapporten beschikbaar
waterwetgeving getiteld ‘Die op water is
7. Dat niveau zal 10-5 zijn in tegenstelling
partijen (overheden, wetenschappers, belan-
op de website www.centrumvooromge-
moet varen.’ (1 mei 2002). Zie
tot 10-6 zoals bij andere externe risico’s.
genorganisaties, bedrijfsleven en maatschap-
vingsrecht.nl.
www.cawsw.nl.
8. De veiligheidszorg zou ook gebaat zijn bij
pelijke organisaties) besproken van 23-27
11. Ch.W. Backes, A.M. Keessen en H.F.M.W.
6. Zie in dit verband het project Veiligheid
een overstromingsverzekering, in aanvulling
september te Den Haag. De definitieve rap-
van Rijswick, Effectgerichte normen; de bete-
in Kaart (www.helpdeskwater.nl/onderwer-
op het Nederlandse op preventie van over-
portage wordt in maart 2014 verwacht.
kenis van kwaliteitseisen, instandhoudings-
pen/waterveiligheid/programma’-projec-
stromingen gerichte systeem. Wij merken
10. R. Nehmelman, H. van Rijswick, N.
doelstellingen en emissieplafonds voor de
ten), het Deltaprogramma 2014 ‘Werken
op dat bij de introductie van verzekeringen
Bontje, A. Buijze, W. Ernst en H.K. Gilissen,
bescherming van milieu, water en natuur,
aan de delta; Kansrijke oplossingen voor
in het waterveiligheidsbeheer een aantal
Allocation of Roles and Responsibilities in
Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2012.
opgaven en ambities’ zoals op Prinsjesdag
normatieve vragen speelt.
Dutch Water Governance: Legitimacy,
door de Deltacommissaris is aangeboden
9. Aldus volgens de voorlopige conclusies van
Accountability and Effectiveness from a
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3063
Focus
en burgers. De meningen in de inmiddels overvloedige juridische literatuur over de Omgevingswet zijn minst genomen verdeeld over de veronderstelling dat integratie leidt tot betere en eenvoudigere wetgeving.12 Ook de CAW is het eens met de constatering dat het omgevingsrecht een complex rechtsgebied is. Het is een rechtsgebied waar juristen en bestuursorganen te maken krijgen met complexe technische en ecologische onderzoeksrapporten ter ondersteuning van gemaakte beleidskeuzes en besluiten. Er spelen vaak grote, en veelal tegenstrijdige belangen. Intensief ruimtegebruik door veel mensen op een klein oppervlak versterkt de belangentegenstellingen tussen economische ontwikkeling, bescherming van mensen tegen schadelijke milieueffecten en het behoud van landschappelijke en ecologische waarden. Een zorg van de CAW is dat de Omgevingswet de complexiteit niet weg zal nemen, maar wel zal leiden tot het ondersneeuwen van het kwetsbare waterbelang in de integrale belangenafweging. Geconstateerd wordt dat het bieden van meer beleidsvrijheid aan lagere overheden zal resulteren in rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid tussen de verschillende delen van Nederland. Ook zal de beleidsruimte worden ingevuld met vele, per gemeente, provincie of
Na de oprichting van het eerste waterschap in 1122 volgde in de eeuwen daarna de oprichting van vele duizenden waterschappen door het gehele land waterschap verschillende beleidsregels. Verder kennen de huidige wettelijke plannen onmiskenbaar een trend naar meer centralisatie door algemene regels en toezichtmechanismen. De CAW wijst op de vele veranderingen die de afgelopen vijf jaar al plaats hebben gevonden in het omgevingsrecht en waarover zij advies heeft uitgebracht, zoals de fundamentele herziening van de Wet ruimtelijke ordening, de integratie van negen voormalige sectorale waterwetten in de Waterwet, de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij een gedeeltelijk procedurele integratie is bewerkstelligd en een aantal aanpassingen van de infrastructuurwetgeving.13 Geconstateerd kan worden dat eigenlijk niemand meer weet wat de huidige stand van het omgevingsrecht is. De praktijk kan al deze veranderingen nauwelijks bevatten en toepassen. En hetzelfde geldt helaas ook voor de zeer gespecialiseerde omgevingsrechtjuristen, of zij nu in wetenschap, advocatuur, bedrijfsleven, milieuorganisaties of bij de rechterlijke macht werkzaam zijn. Wij wijzen daarenboven op de enorme transitiekosten die met zo’n grootschalige wetgevingsoperatie gepaard gaan. Dit alles
3064
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
klemt temeer nu de voorziene wetgevingsoperatie richting een (semi) integrale Omgevingswet niet is gebaseerd op evaluatieresultaten van de hiervoor genoemde nog maar recent ingevoerde nieuwe wetgeving. Het is dus zeer de vraag of de Omgevingswet wel de juiste oplossing voor het juiste probleem biedt. En voor deze bijdrage in het bijzonder van belang: blijft er voldoende aandacht voor het waterbeheer? Want goed waterbeheer is immers een voorwaarde voor alle andere activiteiten die in dit land van belang zijn. Onze eerste inschatting op basis van het voorontwerp van de Omgevingswet is dat de Omgevingswet goede mogelijkheden biedt om de problemen ten aanzien van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling voor de diverse onderdelen van het omgevingsrecht op te lossen. De meest voor de hand liggende mogelijkheid is gebruik te maken van in de wet neergelegde heldere normstelling, waarbij verantwoordelijkheden duidelijk worden toebedeeld. Het voorontwerp gaat echter uit van juist meer open normen die veel beleidsvrijheid laten. Er wordt ook niet gekozen voor een inhoudelijke integratie van toetsingskaders van de verschillende delen van het omgevingsrecht, maar slechts voor een procedurele integratie. De Omgevingswet kiest volgens de memorie van toelichting voor een risicovolle verantwoordelijkheidsverdeling die uitgaat van ‘co-actorschap’, waarbij onduidelijk is wat dat juridisch zal betekenen. Wil de Omgevingswet de beloofde meerwaarde voor duurzame ontwikkeling en betere wetgeving daadwerkelijk bieden, dan zal 1. de verantwoordelijkheidsverdeling zodanig moeten worden geregeld dat er sprake is van voldoende accountability, 2. zowel voor publieke als private partijen effectuering van het beleid mogelijk moeten zijn en 3. de normstelling zodanig moeten zijn dat zij rechtszekerheid biedt met de mogelijkheid van flexibiliteit op een legitieme wijze. Vooralsnog concluderen wij op basis van de tekst van het voorontwerp dat de Omgevingswet mogelijke kansen niet benut, dat de wet de positieve aspecten van het huidige waterrecht vermindert en de huidige knelpunten niet oplost of zal verergeren. Reden is dat de problemen van legitimiteit, zoals onduidelijke normstelling leidend tot meer rechtsonzekerheid, zullen toenemen en de overigens nu relatief beperkt aanwezige onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling en slechte handhaafbaarheid niet worden opgelost of worden verergerd.14 Daarmee komt ook de effectiviteit van het toekomstige waterbeheer onder druk te staan.
4. Van waterschap naar …? Een tweede belangrijke ontwikkeling waar we aandacht voor vragen is de voorgestelde verandering van het openbaar bestuur. Recente en huidige regeringen bepleiten een kleinere rol voor de overheid, meer marktwerking en meer betrokkenheid van maatschappelijke organisaties. Wat betekenen deze institutionele wensen voor het waterrecht? Om dit te kunnen bepalen is enig inzicht nodig in de organisatie van de waterstaatszorg in Nederland. Waterbeheer maakt deel uit van de waterstaatszorg. Omdat er geen duidelijke definitie van het begrip waterstaat bestaat, heeft de waterstaatszorg in Nederland zich steeds soepel aan de veranderende eisen van de tijd
kunnen aanpassen. Continuïteit en adaptiviteit vormen een van de kenmerken van het waterrecht. De waterstaatszorg wordt wel omschreven als ‘dat deel van de zorg van de overheid, dat betrekking heeft op de kering van het water, de waterhuishouding15 en de wegen16 en dat als zodanig gericht is op de bewoonbaarheid en de bruikbaarheid van de bodem en de bescherming en verbetering van het leefmilieu’.17 De waterstaatszorg wordt in Nederland behartigd door: – het Rijk (met name de minister van Infrastructuur en Milieu en het Agentschap Rijkswaterstaat), verantwoordelijk voor het waterhuishoudkundig hoofdsysteem: de zee, de grote rivieren, kanalen en meren; – de provincies, verantwoordelijk voor strategisch beleid op regionaal niveau en bepaalde operationele grondwater gerelateerde taken alsmede het toezicht op de waterschappen; – de gemeenten, zorg voor het stedelijk waterbeheer te weten de inzameling en transport van afvalwater en het voorkomen van wateroverlast in stedelijk gebied; – de waterschappen, verantwoordelijk voor het integrale waterbeheer op regionaal niveau. De bijzondere positie van de waterschappen in het regionale waterbeheer Het regionale waterbeheer is in Nederland van oudsher toebedeeld aan een functionele decentrale overheid: het waterschap. Waterbeheer en waterbestuur hebben zich continu ontwikkeld om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden (voorwaarde van adaptiviteit). Na de oprichting van het eerste waterschap in 1122 volgde in de eeuwen daarna de oprichting van vele duizenden waterschappen door het gehele land, onder verschillende benamingen, van wisselende grootte en met wisselende taken. Van uniformiteit was geen sprake, maar hun kerntaak was altijd de waterstaatszorg. Het heeft tot 1992 geduurd voor de organieke Waterschapswet in werking trad, gebaseerd op de sterke grondwettelijke positie van de waterschappen.18 In de afgelopen eeuwen zijn de duizenden waterschappen teruggebracht tot 24 en is hun taak uitgebreid en geüniformeerd tot integraal watersysteembeheer in een bepaald gebied.19
12. Het noemen van deze literatuur zou de
15. Grond- en oppervlaktewaterbeheer,
ons toegewezen hoeveelheid woorden voor
zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin.
deze bijdrage verre overtreffen, daarom
16. Land- en vaarwegen.
verwijzen wij naar het advies van de CAW
17. Rapport Commissie Waterschapsbe-
inzake de Omgevingswet (27 april 2013),
stuur 1979, p. 9.
de omgevingsrechtelijke tijdschriften en
18. Zie art. 133 Gw.
preadviezen die zijn uitgebracht voor de
19. Zie J.T. van den Berg, Waterschap en
Vereniging voor Bouwrecht, en publicaties
functionele decentralisatie (diss. Utrecht),
van de Vereniging voor Milieurecht.
Alphen aan den Rijn: Samson 1982; H.J.M.
13. Zie voor een overzicht van alle adviezen
Havekes, Functioneel decentraal waterbe-
van de CAW: www.cawsw.nl.
stuur: borging, bescherming en beweging.
14. Ch.W. Backes, N.S.J. Koeman,
De institutionele omwenteling van het
F.C.M.A. Michiels, A.G.A. Nijmeijer,
waterschap in de afgelopen vijftig jaar
H.F.M.W. van Rijswick, B.J. Schueler, J.
(diss. Utrecht), Den Haag: Sdu Uitgevers
Struiksma en R. Uylenburg, Naar een
2009 en H.J.M. Havekes en H.F.M.W. van
nieuw Omgevingsrecht, Preadvies voor de
Rijswick, Waterrecht in Nederland, Kluwer
Vereniging voor Bouwrecht, Instituut voor
2010.
Bouwrecht 2012.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3065
Focus
Legitimatie voor decentraal functioneel waterbestuur Het Nederlands openbaar bestuur kenmerkt zich door de beginselen van de rechtsstaat, democratie en decentralisatie. Kenmerk van decentralisatie is dat publiekrechtelijke bevoegdheden worden overgelaten of toegekend aan openbare lichamen die niet tot de centrale overheid behoren. Territoriale decentralisatie betreft openbare lichamen van algemeen bestuur met een in beginsel open huishouding. Waterschappen zijn een voorbeeld van functionele decentralisatie, met een specifieke vooraf omschreven taakopdracht: de zorg voor het watersysteembeheer in een bepaald gebied. Dit betreft de gesloten huishouding. Staatsrechtelijk is er ruimte is voor functioneel bestuur indien: 1) de territoriaal gedecentraliseerde lichamen qua schaal en/of begrenzing geen geschikt kader voor de desbetreffende overheidstaak bieden; 2) het gaat om taken die sterke specialisatie vereisen dan wel bijzondere bescherming behoeven; 3) sprake is van taakvervulling ten behoeve van specifieke groepen belanghebbenden of 4) het gaat om taken die voor een korte termijn speciale aandacht vragen.20 Waterschappen worden al decennia lang geacht het beste geschikt te zijn om de plaatselijke en regionale waterstaatszorg uit te oefenen, omdat zij garant staan voor een doelmatige uitoefening, een gedecentraliseerde uitoefening en een uitoefening met afweging en behartiging van alle betrokken belangen.21 Deze eisen worden nog steeds aan goed waterbestuur gesteld.22 Functioneel decentraal bestuur voor het waterbeheer is op grond van deze criteria een gerechtvaardigde uitzondering op de hoofdstructuur van de Nederlandse gedecentraliseerde eenheidsstaat. Object van het waterbeheer is namelijk de waterstaatkundige eenheid, het watersysteem, het stroomgebied of deelstroomgebied, waarvan de grenzen zich niets gelegen laten liggen aan gemeentelijke of provinciale indelingen. Deze keuze sluit aan bij de verplichtingen uit de Europese Kaderrichtlijn water en de Richtlijn overstromingsrisicobeheer om per (deel)stroomgebied een bevoegde autoriteit aan te wijzen. Participatie van alle betrokken belangen is verzekerd in het algemeen bestuur dat bestaat uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap (art. 12 lid 2 Waterschapswet). Iedere categorie dient vertegenwoordigd te zijn. De categorie ingezetenen wordt sinds 2008 gekozen op basis van directe verkiezingen met een lijstenstelsel, waar ook politieke partijen aan mee kunnen doen. Vertegenwoordigers van specifieke belangencategorieën (landbouw, natuurterreinbeheerders en bedrijven) worden door hun standsorganisaties – na een open kandidaatstelling – benoemd. Vanwege deze invulling van het bestuur wordt het waterschap wel een belangendemocratie genoemd.
Belangrijk voor het succesvolle opereren van de waterschappen is de wijze waarop de financiering is geregeld. Waterschappen financieren verreweg het grootste deel van hun taken door het heffen van eigen belastingen en zijn dan ook niet afhankelijk van een bijdrage die bijvoorbeeld provincies en gemeenten krijgen uit de algemene middelen. Dit zorgt ervoor dat beheer, onderhoud en investeringen niet afhankelijk zijn van een belangenafweging tussen waterbeheer en de vele andere overheidstaken.23 Deze eigen en onafhankelijke financiering, waarmee anno 2012 2,4 miljard euro aan belastingen wordt ontvangen, is kenmerkend voor het waterbeheer in Nederland. Deze eigen financiering is ook hoogst noodzakelijk. Hiervoor is al uiteengezet hoe kwetsbaar deze delta is en een goed waterbeheer is randvoorwaardelijk voor de uitoefening van de meeste andere overheidstaken en het leven van miljoenen mensen. Dat waterbeheer een bijzondere deskundigheid verlangt staat ook niet ter discussie. In tegendeel: zelfs diegenen die pleiten voor afschaffing van de waterschappen zijn van oordeel dat de waterschappen hun taak goed uitoefenen. Wij concluderen dat de huidige institutionele vormgeving van het waterbeheer aan de door ons gestelde eisen voldoet. De reden voor de voorgestelde afschaffing moet dan ook niet worden gezocht in een gebrek aan legitimiteit, effectiviteit, subsidiariteit of adaptiviteit, maar slechts in de wens het aantal bestuurslagen in Nederland terug te brengen. Ook de billijkheid is verzekerd omdat in het waterbeheer solidariteit nog een grote rol speelt. Of het waterschap dan ook de meest voor de hand liggende bestuurslaag is om op te heffen betwijfelen wij ten zeerste. Laten we de argumenten onder de loep nemen. Weg met de waterschappen: maar waarom en wat dan? De redenen die politieke partijen geven voor de noodzaak waterschappen op te heffen zijn de volgende.24 In de eerste plaats wijst men op de ‘bestuurlijke drukte’ in Nederland, die leidt tot trage en stroperige besluitvorming. Opheffen van één of meer bestuurslagen zou de bestuurlijke drukte doen afnemen. Wij willen deze stelling nuanceren. Besluitvorming in een moderne samenleving, waar problemen over het algemeen complex zijn en waarbij het van belang is alle betrokken partijen bij de besluitvorming te betrekken, vraagt nu eenmaal tijd. Daar staat tegenover dat met zorgvuldig voorbereide besluiten meer draagvlak in de samenleving kan worden verkregen. Belangrijke randvoorwaarde voor complexe besluitvorming waar vele partijen bij betrokken worden is echter wel, dat de wetgever duidelijk is over de reikwijdte van toegekende verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het is aan de betrokken bestuursorganen deze bevoegdheden ook daadwerkelijk te gebruiken (ver-
Zelfs diegenen die pleiten voor afschaffing van de waterschappen zijn van oordeel dat de waterschappen hun taak goed uitoefenen 3066
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
antwoordelijkheid en effectiviteitsvereiste). Complexe besluitvorming betekent in de praktijk echter te vaak dat, omdat iedereen bij de besluitvorming is betrokken en naar een compromis zoekt, niemand beslist of verantwoordelijk is, waarna vastgelegde doelstellingen niet worden gehaald (effectiviteitsvereiste). Er wordt in de tweede plaats gewezen op bezuinigen die kunnen worden verwezenlijkt, waarbij bedragen worden genoemd variërend van 20 miljoen (door de waterschappen) tot 400 miljoen (door de provincies). Die bezuinigingen zijn naar ons oordeel echter relatief, niet alleen omdat in de berekeningen onterechte besparingen worden opgevoerd, maar ook omdat de uitvoering van taken gewoon door zal moeten gaan.25 In de derde plaats wordt gewezen op een gebrek aan democratische legitimatie van het waterschapsbestuur. De opkomst bij de laatste verkiezingen was niet erg groot (24 %), maar onderzoek wijst uit dat dit vooral komt omdat de gemiddelde Nederlander niet precies weet wat het waterschap nu precies doet of vindt dat het waterschap zijn taken goed uitvoert.26 Stel nu dat inderdaad gekozen wordt voor opheffen van de waterschappen. Er rijzen dan twee vragen. Wat is de goede procedure voor opheffing? En wat is het beste alternatief dat voldoet aan de door ons gestelde criteria en dat tevens tegemoet komt aan de bezwaren van de politieke partijen? De eerste vraag is of voor opheffen van alle waterschappen en de invoering van een mogelijk alternatief een grondwetswijziging noodzakelijk is. De procedure voor een grondwetswijziging is neergelegd in hoofdstuk 8 van de Grondwet en neemt een aantal jaren in beslag. De meningen over de noodzaak van een grondwetswijziging zijn verdeeld.27 Voor een wijziging van het Nederlands staatsbestel, waarbij de waterschappen zouden worden opgeheven, dient naar ons oordeel de Grondwet te worden gewijzigd.28 De waterschappen zijn immers verankerd in de Grondwet, in bewoordingen die er van uit gaan dat waterschappen bestaan. Volledige afschaffing of het onderbrengen van de taken bij een ander openbaar lichaam kan dan niet zonder grondwetswijziging. De tweede vraag ziet op een goed alternatief voor de waterschappen.29 Hiervoor zijn de afgelopen jaren verschillende voorstellen gedaan door de Raad voor het Openbaar Bestuur,30 de ambtelijke werkgroepen die zich in de afgelopen periode hebben gebogen over mogelijke bezuinigingen,31 het Interprovinciaal Overleg en de
Vereniging van Nederlandse gemeenten.32 Door Nehmelman e.a. is in 2011 onderzoek gedaan naar de alternatieven voor het waterschap. De eerste mogelijkheid is het waterschap vorm te geven als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) van de provincie. Een ZBO heeft eveneens een gesloten huishouding, maar bij een ZBO heeft het politiek verantwoordelijke orgaan de bevoegdheid structurele of algemene aanwijzingen te geven. De politieke verantwoordelijkheid is daarmee onduidelijk (voorwaarde van accountability). In dit model kan het waterschap geen eigen belasting heffen en alleen de provincie kan invloed uitoefenen op de bestuurssamenstelling. Dit model voldoet daarmee niet aan de door ons
Complexe besluitvorming betekent in de praktijk te vaak dat niemand beslist of verantwoordelijk is geformuleerde randvoorwaarden en het komt ook niet tegemoet aan de bezwaren die worden ingebracht tegen de waterschappen. Een tweede optie is het ombouwen van het waterschap tot gedeconcentreerd orgaan van het Rijk of provincie. In deze variant wordt door de regelgevende autoriteit een nieuwe bevoegdheid toegekend aan een dienst of ambtenaar die ondergeschikt is aan het politiek verantwoordelijke orgaan, welk laatste ook volledig politiek verantwoordelijk blijft. Aanwijzingen van het politiek verantwoordelijke orgaan moeten worden opgevolgd. Een gedeconcentreerd orgaan heeft geen eigen inkomsten en dat zou betekenen dat de financiering van het waterbeheer komt uit de algemene middelen en deel uit zal maken van een algemene belangenafweging. Dit alternatief wringt met eisen van accountability en effectiviteit. Een derde mogelijkheid is de waterschappen om te bouwen tot een agentschap van Rijk of provincie.33 Kenmerkend voor een agentschap is dat de volle politieke verantwoordelijkheid blijft bestaan en dat het zelfbeheer wordt uitgevoerd doordat het agentschap managementcontracten kan afsluiten. De financiën van een agentschap zijn gebaseerd op een baten-lastenstelsel wat een meer
20. J.T. van den Berg, A. van Hall en H.F.M.W.
gen.
de waterschapsverkiezingen, Ministerie van
gen: Wolf Legal Publishers, 2011.
van Rijswick, Waterstaats- en waterschaps-
24. Zie Rapport brede heroverweging nr.
Verkeer en Waterstaat, Den Haag, 2010.
29. Zie uitvoeriger en beter gedocumen-
recht, Deventer: Kluwer 2003, p. 28.
18, Openbaar Bestuur, april 2010, beschik-
27. Zie bijvoorbeeld J.L.W. Broeksteeg e.a.,
teerd R. Nehmelman e.a., 2011.
21. Kamerstukken II 1976/77, 14480, nr. 1-2.
baar via www.minfin.nl/dsresource?type=p
Constitutionele normen en decentralisatie,
30. Raad voor het Openbaar Bestuur, Water
22. J.B.J.M. ten Berge en F.A.M. Stroink,
df&objectid=minfinbeheer:73767&versionid
Een evaluatie van Hoofdstuk 7 Grondwet
in orde. Bestuurlijk-organisatorische aspec-
Functionele decentralisatie uit de schaduw
=&subobjectname=.
(onderzoek in opdracht van het Ministerie
ten van integraal waterbeleid, Den Haag
(preadvies Raad voor het Binnenlands
25. Zie Advies Doelmatig Waterbeheer van
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela-
2001.
Bestuur), Den Haag: Raad voor het Binnen-
de Adviescommissie Water, juni 2010.
ties), mei 2010.
31. Rapport 18. Openbaar bestuur- Rapport
lands Bestuur, Utrecht 1988.
26. Zie S.V. Meijerink, De hardnekkige
28. CAW briefadvies van 24 oktober 2005
brede heroverwegingen, april 2010.
23. Alleen voor de versterking van primai-
misverstanden over de waterschapsverkie-
over het concept van het wetsvoorstel tot
32. Zie hiervoor de websites van het IPO en
re waterkeringen (niet voor beheer en
zingen, Bestuurswetenschappen, 2009, p.
wijziging van de Waterschapswet en de
de VNG.
onderhoud) wordt een gedeeltelijke bij-
59 en S.V. Meijerink, Het arrangement voor
Wvo en R. Nehmelman e.a., De institutio-
33. Comptabiliteitswet (Stb. 1995, 375).
drage in de kosten van het Rijk ontvan-
regionaal waterbeheer en de toekomst van
nele inbedding van het waterschap, Nijme-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3067
Focus
Het is duidelijk dat de politieke krachten die achter de voorstellen schuil gaan, niet in de eerste plaats het behoud of de verbetering van het Nederlands waterbeheer voor ogen hebben bedrijfsmatige manier van werken mogelijk maakt. Kostenbesparingen mogen gebruikt worden binnen het agentschap maar van financiële onafhankelijkheid is geen sprake. Het is het politiek verantwoordelijke orgaan dat uiteindelijk beslist hoeveel geld er beschikbaar is en waar dit in geïnvesteerd kan worden. Ook bij deze variant wordt niet aan de toetsingscriteria voldaan en ook de bezwaren tegen het waterschap worden er niet mee opgeheven. Ten slotte kan nog worden gedacht het waterbeheer onder te brengen bij een uitvoerende dienst van provincie of gemeente, waarbij er geen eigen financiering is en de politieke verantwoordelijkheid volledig ligt bij gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders. Wanneer we de mogelijke alternatieven toetsen aan de door ons gestelde eisen constateren we dat ieder alternatief tekort schiet in een van de door ons gestelde eisen, variërend van een gebrek in accountability, financiële zekerheid, legitimiteit, onafhankelijke besluitvorming of een beheer dat aansluit bij de aard van het water, dat immers om een beheer per (deel)stroomgebied vraagt. Alle alternatieven leiden tot meer centralisatie, minder participatie, minder deskundigheid, minder gegarandeerde financiering, hoge kosten met betrekking tot de noodzakelijke reorganisatie van het openbaar bestuur en niet tot een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling, en betere accountability. Concluderend kan worden gesteld dat het Nederlands waterrecht zich kenmerkt door een sterk gedecentraliseerd karakter, een constitutionele inbedding, een duidelijke taakomschrijving, voldoende bevoegdheden om de taak effectief uit te voeren, goede participatie en een onafhankelijke financiering. De democratische legitimiteit is wellicht anders geregeld dan bij een openbaar lichaam met een open huishouding, maar voldoet aan de aan functionele vertegenwoordigende lichamen gestelde eisen. De deskundigheid is groot en algemeen is erkend dat de taak legitiem en effectief wordt uitgevoerd. Vanzelfsprekend kunnen ook bij de institutionele vormgeving van het waterbeheer verbeteringen worden voorgesteld. Zo verdient het aanbeveling de opkomst bij de verkiezingen te vergroten of het kiesstelsel te verbeteren. Hiervoor zijn al wettelijke voorstellen ingediend.34 Ook het belastingsysteem zou vereenvoudigd kunnen worden door de verhouding tussen solidariteit en profijt te heroverwegen.
3068
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
5. Conclusies en aanbevelingen In deze bijdrage hebben wij gewezen op het belang van goed waterbeheer voor het leven in de delta die Nederland is. We hebben als criteria voor goed waterrecht gewezen op het belang van legitimiteit, subsidiariteit, duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling, effectiviteit, billijkheid, onafhankelijke financiering en voldoende adaptief vermogen om ook in de toekomst veilig te kunnen leven in Nederland. De commissie is kritisch ten aanzien van twee belangrijke nieuwe ontwikkelingen: de integrale Omgevingswet waarin het waterrecht zijn plaats zal krijgen en het mogelijk opheffen van de waterschappen door hun taken onder te brengen bij rijk of provincie. Wij merken op dat we niet per definitie kritisch zijn over veranderingen en stellen enkele verbeteringen voor in het huidige juridisch stelsel. Het is echter duidelijk dat de politieke krachten die achter de voorgestelde wijzigingen schuil gaan, niet in de eerste plaats het behoud of de verbetering van het Nederlands waterbeheer voor ogen hebben. In de meer dan 100 jaar advisering door de Staatscommissie voor de waterstaatswetgeving is het nut van onafhankelijke juridische advisering op het terrein van het waterstaatsrecht vaak bijzonder waardevol gebleken. Dat kwam door de deskundige leden door de eeuwen heen en was in het bijzonder noodzakelijk juist vanwege het grote belang van een goede waterstaatszorg voor Nederland. Aan die periode komt met de opheffing van de CAW nu een einde. Wij zien het echter als onze plicht – zie het als een zwanenzang – een laatste maal te wijzen op het grote belang van goed waterbeheer voor de Nederlandse samenleving en vragen bij de verdere ontwikkeling van de wetgeving aandacht te schenken aan de door ons voorgestelde criteria waaraan niet alleen goed waterbeheer, maar ook de omgevingswetgeving in brede zin dient te voldoen.
34. Kamerstukken II 2012/13, 33719. Wijzi-
in het algemeen bestuur van het waterschap
ging van de Kieswet en de Waterschapswet
en de verkiezingen voor de provinciale staten
ten behoeve van gecombineerde verkiezingen
(Wet aanpassing waterschapsverkiezingen).
van vertegenwoordigers voor de ingezetenen
Focus
2560
Toegang tot het recht: grondrecht of kostenpost? Hugo Arlman en Else Lohman1
De huurder van een woonhuis in Delft loopt een betalingsachterstand op van een maand of twee, bij woningcoöperatie Woonbron – “partner in prettig wonen”. Hij maakt afspraken met de deurwaarder over afbetaling van de achterstand, maar realiseert zich niet dat de zitting bij de kantonrechter en allerlei bijkomende kosten gewoon doorgaan. Een jaar en een verstekvonnis later loopt hij, ondanks regelmatige betalingen, nog steeds achter. Bij een tweede verstekvonnis worden de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van zijn huis uitgesproken. De man zwerft langs vrienden en slaapplaatsen, zijn huisraad is hij kwijt. Een ingeroepen advocaat gaat in verzet, het verstekvonnis wordt door een verse kantonrechter vernietigd en het hoger beroep dat Woonbron daartegen instelt bij het Hof in Den Haag wordt augustus jl. verworpen.2 De woningcoöperatie wordt bijgestaan door een advocaat van het Zoetermeerse kantoor Bos Van der Burg – tarief gewoonlijk € 220 per uur. Advocaat Soekarman van de huurder wordt betaald uit een toevoeging. Uitgaande van “huurrecht algemeen” een forfaitair bedrag van ruim € 940, ongeacht het aantal uren. Nog wel.
“W
aar binnen de markt een passende oplossing voor een geschil verkrijgbaar is, hoeft de overheid geen advocaat te subsidiëren,” schrijft staatssecretaris F. Teeven in zijn brief aan de Kamer d.d. 12 juli 2013.3 “Veel geschillen op het terrein van (…) huurrecht komen voort uit betalingsonmacht van de rechtzoekende. De vordering als zodanig wordt veelal niet bestreden. Gesubsidieerde rechtsbijstand draagt er in deze gevallen vaak niet toe bij dat de onderliggende problematiek wordt opgelost,” laat Teeven zijn ambtenaren optikken. Vandaar dat voorgesteld wordt het verbintenissenrecht en het huurrecht “in beginsel” uit te sluiten van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Volgens het ministerie zijn daar z.g. “alternatieve afdoeningsmodaliteiten” voor. Zou de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming waardoor een huurder ten onrechte letterlijk en figuurlijk op straat komt te staan zo’n modaliteit zijn? Het huurrecht, van groot belang voor individuele burgers die ermee in de knoop komen, neemt in het door
de overheid gefourneerde rechtsbijstandsysteem maar een geringe plaats in. Slechts 8% van de ruim achthonderdduizend klantcontacten van het Juridisch Loket, de 1e-lijn in het systeem, gaat over huurrecht. Van het totale aantal toevoegingen (450.000 per jaar) komt 3% bij een huurrecht-advocaat terecht. Dat is in geld nog minder: 2,3% van de € 394 mln die in 2012 aan toevoegingen werden uitgegeven, net € 9 miljoen.4
De rechtzoekende De feiten van het huidige systeem samengevat. De gesubsidieerde rechtsbijstand is conform de Wet op de Rechtsbijstand (WRB) georganiseerd rond de Raad voor Rechtsbijstand (jaarbudget: € 518 mln, waarvan € 394 aan toevoegingen). Het door de Raad gefinancierde Juridisch Loket en aanpalende online-diensten vormen een eerste lijn voor de rechtzoekende. Het Loket kan helpen bij het vinden van een oplossing of doorverwijzen naar o.a. de advocatuur. De advocaten vragen, mits de huishouding
Auteurs
directeur Stelsel van de Raad voor Rechts-
Vereniging Sociale Advocatuur Nederland;
Noten
1. Hugo Arlman is freelance journalist; Else
bijstand; Walter Hendriksen, algemeen
Jan Albert Waal, directeur van het Juridisch
2. ECLI:NL:GHDHA:2013:3224.
Lohman is redactiesecretaris van het NJB.
deken van de Nederlandse Orde van
Loket. Eveneens met dank aan de bijdrage
3. Kamerstukken II 2012/13, 31 753, nr. 4
Met dank aan de gesprekspartners Frits
Advocaten; Harmen Meijerink, bestuurslid
van Carolus Grütters, senior onderzoeker
4. Cijfers uit Monitor Gesubsidieerde
Bakker, voorzitter van de Raad voor de
van de Vereniging Sociale Advocatuur
Centrum voor Migratierecht van de
Rechtsbijstand 2012, Raad voor Rechts-
rechtspraak; Peter van den Biggelaar,
Nederland; Hein Vogel, voorzitter van de
Radboud Universiteit Nijmegen.
bijstand.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3069
Focus
Fred Teeven spreekt advocaten toe die voor de Tweede Kamer demonstreren tegen de voorgenomen bezuiniging van 85 miljoen euro op de gefinancierde rechtshulp. Naast Teeven de voorzitter van de Vereniging voor Sociale advocatuur Hein Vogel © Hollandse Hoogte
niet meer dan bruto € 35.000 verdient of het individu niet meer dan € 25.000, een toevoeging aan bij de Raad voor Rechtsbijstand. De rechtzoekende betaalt daar een eigen bijdrage voor die, afhankelijk van het inkomen, tussen € 193 en € 811 ligt.5 Wie eerst langs het Loket is geweest, krijgt vijf tientjes korting. In het strafrecht ligt het wat anders: verdachten hebben vanaf hun bewaring recht op gratis rechtsbijstand van een advocaat, ongeacht hun inkomenspositie. Die basale voorziening – in het jargon ‘een ambtshalve toevoeging’ – neemt het leeuwendeel van zowel het aantal als het geld van de toevoegingen in beslag: 34% van de 450.000 toevoegingen is straf, 43% van het budget van € 394 mln.. Voor wie is die gesubsidieerde rechtsbijstand eigenlijk bedoeld? “De instandhouding van een toegankelijk stelsel van rechtsbijstand,” zo verwoordt de Raad van State het, “is een wezenskenmerk van een moderne rechtsstaat.”6 Dat
impliceert dat de overheid moet zorgen voor een systeem waarbij “eenieder”, dus ook minder draagkrachtigen, “toegang tot de rechter” hebben. Soortgelijke beginselen zijn ook vastgelegd in artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het EU-handvest. De huidige opzet is vanaf eind jaren vijftig opgebouwd, gegroeid en aangepast. 7 De eerder genoemde 450.000 toevoegingen werden in 2012 gebruikt door 290.000 personen. Die personen maakten dus gemiddeld 1,5 keer gebruik van een toevoeging. De bulk van deze mensen (85%) behoorde tot de minst draagkrachtigen en betaalde de laagste trede van de eigen bijdrage. Volgens de Raad voor Rechtsbijstand valt ruim 35% van de bevolking onder de normen voor een toevoeging. 8 Het gemiddelde fiscaal inkomen van de individuele toevoegingsgebruiker was in 2012 € 8.868 per jaar; het gemiddelde, fiscale gezinsinkomen indien van toepassing lag op € 15.790. Onder de Nederlanders die van een toevoeging gebruik maakten zijn eerste generatie allochtonen oververtegenwoordigd, evenals bewoners van de grote steden, ont-
De particuliere verzekeraars dekken slechts 27% van de zaken die wél een toevoeging kregen 3070
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
vangers van een uitkering en mensen die gescheiden zijn. Tegelijkertijd hebben bij elkaar 3,1 miljoen huishoudens in Nederland een rechtsbijstandsverzekering. Het gaat daarbij om ongeveer 42% van de huishoudens, over het algemeen in de ‘middengroepen’. De gemiddelde jaarpremie voor zo’n verzekering is ruim € 200 per jaar per gezin. De beperkingen daarin zijn overigens aanzienlijk. Het meest uitgebreide pakket van DAS – jaarlijkse kosten € 295 - betaalt niet mee aan juridische kosten voor, bijvoorbeeld, strafzaken, echtscheiding en alimentatieperikelen (behalve voor mediation). Als hier asiel- en vreemdelingenrecht bijgeteld wordt,9 dekken de particuliere verzekeraars slechts 27% van de zaken die wél een toevoeging kregen.
Advocatuur De advocaat met een toevoeging mag een forfaitair bedrag declareren; per soort zaak is vastgesteld hoeveel uur daar gemiddeld in gaat zitten – bijvoorbeeld: ontslagvergunning 7 uur, echtscheiding 10 uur, huurrecht algemeen 9 uur, terbeschikkingstelling 7 uur. Die forfaitaire uren (punten genoemd) worden sinds 1 oktober 2013 betaald tegen een uurvergoeding van € 104,85. Wie ver moet rijden voor zijn cliënt moet daar op toeleggen: de kilometervergoeding is € 0,09 per km.10 Bij grotere of bewerkelijke zaken kunnen extra uren worden aangevraagd, vanaf driemaal het forfaitaire aantal uren – bij een bewerkelijke zaak over een ontslagvergoeding ontvangt de advocaat dan bijvoorbeeld 7 punten (€ 734) voor de eerste 21 uur werk, eventueel toegekende extra uren worden pas vanaf het 22e uur betaald. Van de 17.000 advocaten die bij de Orde op het tableau staan, doen er 7.825 óók toevoegingen. Een kwart van hen doet er een paar per jaar, een enkeling meer dan 200. Gemiddeld doen deze achtduizend advocaten ongeveer 60 toevoegingen per jaar. Dat komt voor hen overeen met een omzet van nog geen € 50.000 per jaar, d.w.z. een bruto inkomen uit toevoegingen van € 30.000.11 Als je uitgaat van een advocaat die alléén maar toevoegingen doet – wat een fatsoenlijke basis lijkt voor het uurbedrag dat justitie dient te vergoeden – kom je op een omzet van € 125.000 en een bruto inkomen van € 75.000; waar pensioen en arbeidsongeschiktheidsverzekering nog af moeten.12 Daarbij kan niet ongenoemd blijven dat ‘rechtsbijstandverleners’, zoals advocaten met toevoegingen in de overheidsstukken gemeenlijk worden genoemd, vaak veel meer uren maken dan er forfaitair worden vergoed. Dat is een gegeven dat ook uit een recent onderzoek van Deloitte over de sociale advocatuur, in opdracht van de
Orde, naar voren komt.13 Om nog maar te zwijgen over het feit dat veel advocaten, zeker in het asiel- en vreemdelingenrecht, wegens de financiële positie van hun cliënt de verschuldigde eigen bijdrage – sinds 1 oktober j.l. minimaal € 193 – vaak laten zitten.
De bezuinigingen In het kader van ‘de bezuinigingen’ is het Ministerie van Justitie volgens Teeven aangeslagen voor € 1 miljard. De staatssecretaris heeft daarvan € 85 miljoen terecht doen komen bij de gesubsidieerde rechtsbijstand. Volgens het
Van uit de hand lopende kosten is bij de gesubsidieerde rechtsbijstand met andere woorden geen enkele sprake departement zijn de kosten van de gesubsidieerde rechtsbijstand “de afgelopen jaren toegenomen van ongeveer € 330 mln in 2002 naar ongeveer € 495 mln in 2012.”14 Hoewel de in de brief aan de Kamer afgedrukte grafiek laat zien dat de laatste paar jaar de kosten, gecorrigeerd voor inflatie, niet meer toenemen, schrijft de bewindsman: “Er zijn geen tekenen die er op wijzen dat zonder ingrijpen de stijging van de kosten van het stelsel afvlakt.”15 Die tekenen staan in de grafiek van de staatssecretaris zelf. De gemiddelde groei over de afgelopen tien jaar bedraagt in constante euro’s 2,5% per jaar. Daarbij dient voor de volledigheid vermeld te worden dat de totale bevolking in die periode met bijna 4% toenam en halverwege genoemde tien jaar ook de kosten van tolken en vertalers (€ 6 mln in 2006) onder de kosten van rechtsbijstand zijn gebracht. Van uit de hand lopende kosten is bij de gesubsidieerde rechtsbijstand met andere woorden geen enkele sprake. De Raad van State merkt overigens over de aangevoerde redenen om te bezuinigen op de rechtshulp op dat er volgens het EVRM wel beperkingen mogen worden gesteld aan de toegang tot de rechter, maar alleen ten behoeve van een legitiem doel, en hij constateert fijntjes: “Bezuinigingen op zichzelf vormen geen legitiem doel in de hier bedoelde zin.” De zeventien pagina’s van Teevens brief aan de Kamer d.d. 12 juli, waarin hij zijn bezuinigingen aankondigt, voeren allerlei redeneringen, rechtvaardigingen en
5. In het familierecht gelden sinds 1 oktober
bijstand 2012, Raad voor Rechtsbijstand.
11. Uitgaande van 40% kantoorkosten.
14. Brief aan de Tweede Kamer, 12 juli
j.l. eigen bijdrages variërend van € 335 tot
9. De meeste vreemdelingen en met name
12. 1200 billable hours tegen € 104 per
2013, zie noot 3.
€ 837.
asielzoekers kunnen een dergelijke verzeke-
uur; 40% kantoorkosten; volgens een
15. De staatssecretaris bedoelt ongetwijfeld
6. Advies W03.13.0127/II
ring niet afsluiten.
onderzoek van Deloitte (De zaak gewon-
te zeggen dat de kosten maar blijven stij-
7. De Wet Rechtsbijstand aan On- en Min-
10. Ter vergelijking: de landsadvocaten van
nen, verlies op punten) moet voor pensioen
gen, hij schrijft echter dat de stijging van
vermogenden 1957; verankering van het
Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn komen in
en arbeidsongeschiktheidsverzekering nog
die kosten maar blijft toenemen; dat is
recht op rechtsbijstand in de Grondwet in
actie voor een uurtarief variërend van € 166
ongeveer € 10.000 aan premies gerekend
aantoonbaar geheel onjuist.
1983; invoering van de Wet op de Rechts-
voor een stagiaire tot € 348 per uur voor
worden.
bijstand in 1994.
een partner; de kilometervergoeding is
13. Deloitte, De zaak gewonnen, verlies op
8. Cijfers uit Monitor Gesubsidieerde Rechts-
€ 0,19 per km.
punten.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3071
Focus
rationalisaties aan, maar, zoals ook uit het overleg met de Kamercommissie voor Justitie d.d. 14 november bleek, het gaat Teeven alleen om dat bezuinigingsbedrag. Daartoe stelt hij voor: selectie aan de poort (het Juridisch Loket), het “in beginsel uitsluiten verbintenissenrecht en huurrecht”, bezuinigingen op “echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek zonder minderjarige kinderen” en “echtscheiding op basis van gezinsinkomen”, verhoging van de eigen bijdrage, een verlaagd uurtarief voor de extra uren in een toevoeging (€ 70 i.p.v. € 104 per uur), een strafrechtelijke toevoeging die twee weken later in gaat (bij gevangenhouding i.p.v. bewaring) en besparingen op de organisatie van de Raad voor Rechtsbijstand en het Juridisch Loket.
Juridisch Loket Naast alle bezuinigingen is de meest ingrijpende maatregel de voorgestelde rolverandering van het Juridisch Loket, overigens ook als bezuiniging bedoeld; het Loket is nu een nuttige eerstehulppost voor de rechtzoekende die zowel zelf bij kan dragen aan praktische oplossingen als verwijst naar andere instanties of, als ultimum remedium, naar een advocaat. In Teevens gedachte wordt het Loket de
“Om de poortwachtersrol goed te vervullen zijn ervaren procesadvocaten nodig. Je moet, bij wijze van spreken, kunnen voorspellen wat een rechter gaat zeggen”
Loket, vindt het onderscheid tussen academisch en hboopgeleide juristen weinig zinvol. Hij betoogt dat het Loket er niet naar streeft om een bepaald aantal meesters in de rechten in dienst te hebben, “We hebben een gezonde mix van hbo en academisch geschoold personeel, waarbij het ons meer gaat om communicatieve vaardigheden, probleem-analyse, voldoende algemene juridische kennis en kennis van het veld. Alles moet uit onze kennisbank te halen zijn.” De Deken van de Orde van Advocaten, Walter Hendriksen, is het daar niet mee eens: “Om de poortwachtersrol goed te vervullen zijn ervaren procesadvocaten nodig. Je moet, bij wijze van spreken, kunnen voorspellen wat een rechter gaat zeggen. Dat kunnen hbo-juristen niet. Er is nu een systeem met high trust advocatenkantoren [voor de toevoegingen], maak de sociale advocatuur high trust en laat hen de poortwachter zijn.”18 Advocaten die met particuliere cliënten te maken hebben – dus niet met bedrijven en instellingen – zijn er bovendien aan gewend dat aan hun werk een sterke sociale component zit: de klant die ontslagen wordt, in echtscheiding ligt, is opgepakt, illegaal is, zijn huis is uitgezet of wiens uitkering is stopgezet, wordt niet alleen geholpen met de uitleg van zijn formeel juridische positie. Hij moet zijn verhaal inclusief emoties kwijt en de advocaat moet aandacht en tijd hebben om een beetje “sociaal werk” te doen. Het is maar zeer de vraag of daar op het Juridisch Loket tijd en ruimte voor is. Teeven wil pilots (proefstudies) doen uitvoeren voordat hij een definitief voorstel indient over de organisatie van de poortwachtersfunctie. De voorbereiding van de pilots verloopt op moment van schrijven (3 december 2013) zonder advocaten omdat de Orde het principieel oneens is met de bezuinigingen van de staatssecretaris. Niettemin lijkt betrokkenheid vanuit de advocatuur gewenst om de aannames en uitgangspunten van het departement te kunnen verifiëren en waar nodig te weerleggen.
Kennelijke dicta Poortwachter naar de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zonder verwijzing van het Loket krijgt de advocaat dan geen toevoeging meer. Alleen al het laatste aspect leverde de staatssecretaris een golf van kritiek op. “De overheid [i.c. het Juridische Loket] beslist dan wie er naar de rechter mag,” vatte de voorzitter van de Vereniging voor Rechtspraak, Maria van de Schepop, het in Buitenhof kort samen.16 Dat is zeker niet van rechtsfilosofische vragen ontbloot, want als je bestuursrecht, vreemdelingenrecht, sociaalverzekeringsrecht en strafrecht bij elkaar telt wordt 60% van de rechtzaken tegen “de overheid” gevoerd.17 Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of het Juridisch Loket kwalitatief wel opgewassen is tegen de “poortwachtersfunctie”. De vaak in de boezem van Raad voor Rechtsbijstand en Juridisch Loket aangeroepen vergelijking met de rol van de huisarts die toch ook eerstelijns werkt en zonodig doorverwijst naar specialist of ziekenhuis, gaat maar beperkt op: huisartsen zijn professionals van zich zelf terwijl de medewerkers van het Loket over het algemeen geen jurist zijn maar een hbo-opleiding hebben. Jan Albert Waal, algemeen directeur van het
3072
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
De Raad van State heeft scherpe kritiek op de voorgestelde verhogingen van de eigen bijdrages die de rechtzoekenden moeten gaan betalen. Die verhogingen zijn zowel in absolute bedragen als in percentages fors. Voor iemand die de stopzetting van zijn bijstandsuitkering wil aanvechten, is de ingevoerde verhoging van de eigen bijdrage van € 129 naar € 193 een grote aanslag. Het is de vraag of er dan nog wel sprake is van “toegang tot het recht”. De Raad besteedt daarnaast nogal wat aandacht aan de reeds ingevoerde bezuiniging op het instellen van hoger beroep waarbij uiteindelijk geen zitting plaatsvindt. In het Advies van de Raad van State “kennelijke dicta” gedoopt, kennelijk (niet)ontvankelijk, kennelijk (on) bevoegd en kennelijk (on)gegrond. De staatssecretaris denkt klaarblijkelijk dat die appèlzaken vooral worden aangespannen omdat de advocaat niets beters te doen heeft, “de advocaat een evident andere inschatting van de zaak heeft gemaakt.”19 Er zijn echter rechtsterreinen, waaronder het vreemdelingenrecht waar de meeste hoger beroepen zonder zitting worden afgedaan. In het vreemdelingenrecht blijft 96% van de ingestelde beroepsprocedures zonder zitting, inclusief de zaken die ‘kennelijk gegrond’ worden beoordeeld. Bovendien is de inschatting
Enigszins wrang om de advocaten werk te bezorgen maar daar in hun toevoeging niet of te weinig voor te willen betalen van de kans op een succesvol hoger beroep vooral bij de Raad van State lastig; de Raad past daarin een beperkte toetsing toe, op de bijdrage aan rechtsontwikkeling en rechtseenheid. Maar overeenkomstige zaken – waarin overigens dergelijke rechtstheoretische en zaakinhoudelijke argumenten met elkaar verweven zijn – leiden soms een paar keer tot een afwijzing en dan plotseling tot honorering. Ook als de advocaat kansen ziet in een procedure bij het Hof in Straatsburg (EHRM) is hoger beroep in Nederland noodzakelijk omdat alle rechtsmiddelen in eigen land uitgeput dienen te zijn. Het kan ook – en daar heeft de staatssecretaris rechtstreeks invloed op – dat de Staat in hoger beroep gaat. Enigszins wrang om de advocaten werk te bezorgen maar daar in hun toevoeging niet of te weinig voor te willen betalen. Dergelijke procedures kosten allemaal serieuze tijd aan advocatenkant, zo concludeert de Raad van State. Het gaat dan niet aan de forfaitaire vergoeding maar klakkeloos te decimeren zoals justitie sinds 1 oktober j.l. doet. In de brief van de staatssecretaris en uit zijn gehamer op de “eigen verantwoordelijkheid van de burger” (algemeen overleg met de Kamercommissie) klinkt een achterliggende vooronderstelling door die gechargeerd kan worden samengevat als: de burgers procederen maar alsof het niets kost, en de sociale advocatuur stimuleert hen daarin. Interessant daaraan is vooral dat daar buiten de borreltafel geen enkele aanwijzing voor is: “Mensen zeuren niet. Dat blijkt uit geen enkel onderzoek,” zei hoogleraar privaatrecht Maurits Barendregt, nooit te beroerd om ergens een knuppel in een hoenderhok te gooien, in Buitenhof. 20 “Eigenlijk wordt er zelden lichtvaardig geprocedeerd,” zegt Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak en oud-president van de Haagse én Haarlemse rechtbank, “Niemand procedeert voor zijn lol, mensen liggen er wakker van.” Walter Hendriksen, deken van de Orde, gebruikt dezelfde terminologie als Bakker en voegt daaraan toe: “Welk probleem denken we eigenlijk op te lossen?” De door de staatssecretaris aangevoerde groei in het aantal toevoegingen wordt, zo voeren critici aan, voor een belangrijk deel veroorzaakt door de proliferatie, ingewikkeldheid en/of onbegrijpelijkheid van de wetgeving die dezelfde overheid produceert. Wie een willekeurige advocaat huurrecht, vreemdelingenrecht of sociaalverzekerings-
recht aanspreekt, krijgt een stroom van voorbeelden te horen waarbij voor één feitelijke beslissing – weigering tot toegang aan de grens, terugbetaling teveel ontvangen bijstand – meerdere, officiële besluiten van overheidsorganen nodig zijn die, als de oorspronkelijke beslissing aanvechtbaar is, allemaal afzonderlijk bij de bestuursrechter moeten worden bestreden. Wie er in Den Haag van droomt, om een voorbeeld uit een ander rechtsgebied te gebruiken, dat de op 30 november j.l. door het kabinet gepasseerde ‘vereenvoudiging van het ontslagrecht’ tot vermindering en versimpeling van arbeidsrechtprocedures gaat leiden, wordt nog eens met het angstzweet op het voorhoofd wakker. De politiek weet niet goed raad met het recht. De trias politica is voor veel politici meer een exotische inktvis in wier armen men verstrikt is geraakt dan een staatsrechtelijk uitgangspunt. “Om de druk op de rechter te verminderen wordt, geheel in de geest van de tijd, steeds meer nadruk gelegd op efficiency, financieel beheer en management,” betoogde voormalig vice-president van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink, onlangs in zijn Bart Tromp lezing.21 “Die nadruk heeft echter tot gevolg dat de rechtzoekende burger, de justitiabele, een kostenpost wordt. Zijn beroep op de rechter maakt deel uit van het kostenplaatje. Rechtspraak wordt beschouwd als een van de diensten die door de overheid worden aangeboden. Wanneer de vraag het aanbod dreigt te overtreffen, worden de drempels voor toegang tot de rechter verhoogd. Allemaal buitengewoon rationeel. Met slechts één ‘maar’: het doet afbreuk aan het karakter van rechtspraak als collectief goed; een pijler waarop de democratische rechtsstaat rust; een garantie voor de burger tegen de eigen dynamiek van de Staat.”
16. Buitenhof 10 november 2013.
door de Raad voor Rechtsbijstand behan-
17. Een situatie die op dit moment overi-
deld en achteraf gecontroleerd worden
gens ook al bestaat want ook de Raad voor
– dat scheelt aan alle kanten tijd en geld.
Rechtsbijstand is een overheidsorganisatie.
19. Staatscourant 2012, nr 24322.
18. High Trust betekent in dit verband dat,
20. Buitenhof 10 november 2013.
onder voorwaarden, de toevoegingen van
21. Herman Tjeenk Willink, De Verwaar-
de betreffende advocatenkantoren versneld
loosde Staat, 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3073
Praktijk
2561
Noodzaak + eerlijk proces = verdedigingsbelang Toepassing van criteria voor het beoordelen van getuigenverzoeken in strafzaken is geen hogere wiskunde Willem Jebbink1
In strafzaken speelt een belangrijke rol welke maatstaf wordt gehanteerd bij de beoordeling van getuigenverzoeken. Zoals recentelijk nog door de Hoge Raad is onderstreept, is toetsing aan het zogeheten verdedigingsbelang aan strikte, bijna formalistische voorwaarden gebonden. Wordt aan die voorwaarden niet voldaan, dan geldt het noodzaakcriterium. Omdat echter volgens de wetgever het horen van getuigen noodzakelijk is als de waarborgen van art. 6 EVRM dat eisen, versmelten bij deugdelijk onderbouwde verzoeken noodzaak en verdedigingsbelang. Dat maakt een beschouwing van de rechtspraak van het EHRM inzake het recht op ondervraging van getuigen à décharge inzichtelijk.
Inleiding De Hoge Raad heeft op 1 oktober 2013 onderstreept dat in geval het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en een verzoek tot het oproepen van getuigen eerst is gedaan of na eerdere afwijzing is herhaald na de schorsing, de maatstaf waarmee dat verzoek moet worden beoordeeld het noodzaakcriterium is.2 In de voorliggende zaak werd voorafgaand aan de zitting waarop de raadsman zijn verzoeken deed een zitting op verzoek van de raadsman aangehouden. Die eerste zitting betrof dus een strikt formele, welke direct na aanvang werd geschorst, maar dat deed aan het oordeel van de Hoge Raad niet af. In zijn beslissing wordt aangeknoopt bij de memorie van toelichting op de Wet inzake het horen van getuigen en enkele aanverwante onderwerpen (Stb. 2004, 579), waarin een ‘een effectief gebruik’ van regiezittingen wordt voorgestaan. ‘Effectief ’ heeft in dit verband uitsluitend de betekenis vanuit de belangen van de justitiële autoriteiten: een voortvarende afdoening van strafzaken. Een van de bedoelingen van de wetgever was namelijk het noodzaakcriterium vaker van toepassing te laten zijn om verzoeken makkelijker te kunnen afwijzen indien is nagelaten die eerder te doen, zodat minder vaak schorsingen van het onderzoek ter zitting moeten plaatsvinden.3
Inperking van verdedigingsrechten? Vanuit deze notie – de maatstaf van het verdedigingsbelang maakt het moeilijk een verzoek af te wijzen, terwijl het noodzaakcriterium dat relatief eenvoudig maakt – reflecteert het arrest van 1 oktober 2013, dat
3074
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
voortborduurt op eerdere rechtspraak,4 een vergaande formalistische opvatting over het uitoefenen van verdedigingsrechten. Beoordeling van verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen aan de hand van het noodzaakcriterium komt erop neer dat het gevraagde vanuit het perspectief van de rechter wordt beoordeeld: een verzoek wordt dan alleen toegewezen indien de rechter dit in het belang van het onderzoek nog nodig acht.5 Op grond van het verdedigingsbelang moet echter zo’n verzoek in beginsel worden toegewezen indien de mogelijkheid bestaat dat de getuige een relevante bijdrage levert aan beantwoording van de vragen van artikel 348 Sv en 350 Sv. Het gaat er dan derhalve niet om of de rechter zélf dat belang aanwezig acht, hetgeen een terughoudende toetsing met zich brengt: het is ‘ja, tenzij’ en weigering is alleen dan toelaatbaar, indien de punten waarover de verdachte de getuige wil horen in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing, dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.6 Aan de toepassing van het verdedigingsbelangcriterium is in de wet de eis gekoppeld dat voorafgaand aan de zitting opgaaf van de te horen getuigen wordt gedaan (in eerste aanleg en op uitsluitend een OM-appel door opgaaf aan de officier van justitie of de advocaat-generaal, ten minste tien dagen voorafgaand aan de zitting; in geval van een door de verdachte ingesteld hoger beroep binnen veertien dagen na het instellen, bij appelschriftuur) en dat het verzoek ter terechtzitting wordt herhaald. Dat is – zo blijkt dus uit de rechtspraak van de Hoge Raad – uitsluitend de
Het gevolg van deze rechtspraak is dat bij verhindering van de raadsman en de verdachte – om welke reden ook – toepassing van het verdedigingsbelangcriterium is verspeeld eerste zitting in eerste aanleg en hoger beroep. Het gevolg van deze rechtspraak is dat bij verhindering van de raadsman en de verdachte – om welke reden ook – toepassing van het verdedigingsbelangcriterium is verspeeld. De raadsman is voorts gedwongen op te komen dagen indien op voorhand bekend is dat de zitting in verband met afwezigheid van de verdachte zal worden aangehouden. Dat een beoordeling van getuigenverzoeken in het belang van de verdachte slechts plaatsvindt indien op zeer bepaalde tijdstippen schriftelijke opgave wordt gedaan en op slechts één bepaalde zitting kan worden herhaald, terwijl daarbij geen enkele rekening wordt gehouden met de vraag of de verdediging tot dat laatste wel praktisch in staat is, kan vanuit de grondslag van ons strafproces – waarheidsvinding – bedenkelijk worden geacht. Maar zo heet dient de soep volgens de wetgever kennelijk niet te worden gegeten. In de memorie van toelichting op de Wet inzake het horen van getuigen en enkele aanverwante onderwerpen wordt het noodzaakcriterium namelijk onder meer als volgt toegelicht: ‘Kort gezegd kan horen noodzakelijk zijn ofwel als de rechtbank zelf meent de getuige met het oog op een goede waarheidsvinding te moeten horen, ofwel de waarborg van een fair hearing neergelegd in artikel 6 EVRM en daarmee verwante beginselen van een behoorlijke procesorde horen vereisen (..).’7 Tegen deze achtergrond is het van belang dat het EVRM in artikel 6 lid 3 onder d als fundamenteel recht aan de verdachte niet alleen ‘getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen’ garandeert, maar ook ‘het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge’.
Ondervragingsrecht jegens getuigen à décharge Primair laat deze verdragsbepaling het volgens het EHRM aan de nationale rechter om te beoordelen of getuigen moeten worden opgeroepen.8 Het tweede onderdeel van artikel 6 lid 3 onder d EVRM geeft de verdediging geen aanspraak op het doen oproepen van iedere getuige die maar wordt voorgesteld. Het doel van deze bepaling is, gezien de terminologie ‘onder dezelfde voorwaarden’, een
‘full “equality of arms” in the matter’.9 Van de verdediging wordt verlangd te motiveren waarom het horen van door haar beoogde getuigen van belang is en tevens dient hetgeen de getuigen hebben te verklaren van belang te zijn voor de waarheidsvinding. ‘Waarheidsvinding’ beperkt zich hier niet tot hetgeen de rechter in het belang van het onderzoek nodig acht, zoals blijkt uit de toelichting van deze eisen door het EHRM: ‘Thus, when the applicant has made a request to hear witnesses which is not vexatious, and which is sufficiently reasoned, relevant to the subject matter of the accusation and could arguably have strengthened position of the defence or even led to the applicant’s acquittal, the domestic authorities must provide relevant reasons for dismissing such request.’10 Het EHRM wijst er in dit verband nadrukkelijk op dat de strafrechter is gebonden aan het in dubio pro reo-principe.11 Verlangd wordt dus – om een motiveringsplicht voor de rechter voor de afwijzing van verzoeken in het leven te roepen – dat het verzoek niet lichtzinnig is, voldoende is onderbouwd, verband houdt met de beschuldiging en kan dienen ter versteviging van de positie van de verdediging. In het oog springt dat deze eisen het verdedigingsbelangcriterium weerspiegelen: het gemotiveerd aanvoeren van de mogelijkheid dat de getuige een relevante bijdrage levert aan beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. Blijkens de Straatsburgse rechtspraak is een ‘defence witness’ niet alleen een getuige die de verdediging aandraagt buiten het dossier: het gaat om getuigen van welke de verdediging verzoekt hen te horen.12 Een getuige à décharge in de zin van artikel 6 EVRM is reeds een getuige die mogelijk ontlastend kan verklaren. Wat betreft de eisen die aan het doen van een verzoek worden gesteld is voldoende dat de verdediging daartoe een ‘reasonable effort’ maakt. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De verdediging moet voldoende tijd worden gegund om de getuigen te vinden die haar zaak kunnen ondersteunen; een gebrek aan voldoende voorbereidingstijd kan ertoe leiden dat van de verdediging niet kan worden gevergd de volledige namen en adressen van de getuigen, die zij wenst te horen, direct aan te leveren.13 In het licht van de Nederlandse regels – schriftelijke opgaaf en herhaling op enkel de eerste zit-
Auteur
ECLI:NL:HR:2010:BN2370.
7. Kamerstukken II 2003/04, 29254, nr. 3,
vs. Italië); EHRM 10 oktober 2012,
1. Mr. W.H. Jebbink is advocaat in
5. G.P.M.F. Mols, Getuigen in strafzaken,
pag. 14.
58331/09 (Gregačevic´ vs. Kroatië).
Amsterdam, www.jebbinksoeteman.nl.
2003, pag. 53.
8. EHRM 22 april 1992, 12351/86 (Vidal
11. EHRM 25 juli 2008, 35450/04 (Melich
6. M.J.A. Duker, ‘Noodzaak en verdedi-
vs. België).
and Beck vs. Tjechië).
Noten
gingsbelang: naar meer eenduidigheid’, DD
9. EHRM 8 juni 1976, 5100/71 e.a. (Engel
12. Vergelijk bijv. de getuige Scohy in EHRM
2. HR 1 oktober 2013,
2008/3; D.M.H.R. Garé & P.A.M. Mevis,
e.a. vs. Nederland); EHRM 18 mei 2004,
22 april 1992, 12351/86 (Vidal vs. België).
ECLI:NL:HR:2013:828.
Over het oproepen van getuigen ter
56651/00 (Destrehem vs. Frankrijk), EHRM
13. EHRM 21 maart 2007, 56891/00
3. Kamerstukken II 2003/04, 29254, nr. 3,
terechtzitting en getuigenbewijs in strafza-
13 juli 2006, 26853/04 (Popov vs. Rus-
(Borisova vs. Bulgarije); EHRM 29 januari
p. 4, p. 13.
ken, 2000, p. 77 e.v.; C.P.J. Scheele, in:
land).
2009, 77018/01 (Polyakov vs. Rusland).
4. Bijv. HR 7 december 2010,
Handboek strafzaken, par. 26.7.
10. EHRM 6 mei 2003, 48898/99 (Perna
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3075
Praktijk
© Getty Images
ting – springt in het oog dat het EHRM geen nadere eisen stelt aan (het tijdstip van) een dergelijk verzoek. Dat kan worden verklaard vanuit de opvatting dat het Europese verdrag bedoelt praktische en effectieve rechten te garanderen en de garanties van art. 6 EVRM niet restrictief behoren te worden geïnterpreteerd.14
EHRM-rechtspraak inzake ‘defence witnesses’ Onder welke omstandigheden leidt het niet-oproepen en -ondervragen van ‘defence witnesses’ tot de vaststelling
van een schending van artikel 6 EVRM? Dat kan worden geïllustreerd aan de hand van de casus van enkele (recente) Straatsburgse arresten waarin steeds een schending van het recht werd vastgesteld en die in het navolgende wat uitvoeriger worden beschreven. In de zaak Topić vs. Kroatië (2013) had de verdachte volgens de politie een pakketje drugs in een afvalbak gegooid, waartegen de verdachte inbracht dat hij enkel een bierblikje had weggegooid. In de afvalbak waren ook bierblikjes aangetroffen en vingerafdrukken- of DNA-spo-
Zouden de getuigenverzoeken in deze zaken in de Nederlandse rechtszaal, indien daarop het noodzaakcriterium zou moeten worden toegepast, zijn gehonoreerd? 3076
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
renonderzoek aan het drugspakketje was niet verricht. Het EHRM oordeelde dat door Topić verzochte ooggetuigen een belangrijke rol zouden kunnen spelen bij het versterken van de positie van de verdediging of zelfs tot vrijspraak zouden kunnen leiden, echter: ‘The trial court dismissed the applicant’s request by merely noting that all the relevant facts had been sufficiently established (..) which cannot be considered a reasoned decision in itself (..) and could suggest that the witness statements heard by the domestic court were one-sided (..)’.15 De verdachte in Iljazi vs. Macedonië (2013), een truckchauffeur die werd vervolgd wegens het aanwezig hebben en smokkelen van drugs ontkende zich bewust te zijn van de aanwezigheid van drugs in zijn truck. De veroordeling berustte op Iljazi’s aanwezigheid bij het laden, zijn gebruik van grensovergangen met minder strikte douanecontrole en het aantreffen van de drugs in een moeilijk bereikbaar deel van de truck. Iljazi wees op schriftelijke verklaringen van twee getuigen waaruit bleek dat het verzendende bedrijf de truck had geladen en dat een van de mede-eigenaren van dit bedrijf de goederen waarin de drugs werden aangetroffen persoonlijk had aangeleverd, maar de rechtbank achtte de feiten voldoende vastgesteld. Opmerkelijk was dat de verdachte in de nationale procedure eerst in cassatie expliciet een verzoek deed tot het horen van de getuigen.16 Als de verdachte een alibi stelt te hebben, moet hem redelijkerwijs de mogelijkheid worden geboden de aanname dat hij op de plaats delict aanwezig was met door hem verzochte getuigen te betwisten, zo blijkt uit de zaak Polyakov vs. Rusland (2009). De nationale rechter wees in deze zaak een dergelijk verzoek zonder motivering af.17 Caka vs. Albanië (2009) betrof een veroordeling wegens poging tot moord (schieten met een vuurwapen op politieagenten) die was gebaseerd op – onder meer – de verklaringen van vier politieambtenaren welke ter zitting waren gehoord, alsmede verklaringen van twee andere getuigen, niet zijnde politieambtenaren. Caka’s verzoek om ook drie andere politieambtenaren te horen werd door de rechtbank gehonoreerd, maar deze kwamen nimmer opdagen. Uiteindelijk deed Caka afstand van het horen van een van hen en ging hij akkoord met het voorlezen van de verklaringen uit het opsporingsonderzoek van de andere twee. Het EHRM oordeelde dat de verklaringen van deze politieambtenaren bewijsmateriaal opleverden dat ten minste prima facie relevant was voor de verdediging en vond dat de autoriteiten zich onvoldoende hadden ingespannen ervoor zorg te dragen dat zij waren verschenen.18 De verdachte in de zaak Pello vs. Estonië (2007) tot slot werd veroordeeld voor zware mishandeling in vereniging, de dood ten gevolge hebbend, welke plaatsvond op straat voor een winkel. De verdediging verzocht om het horen van twee getuigen die in de onmiddellijke nabijheid van het feit aanwezig waren geweest. Een van hen was een vriend van het slachtoffer, die volgens een politie-
De Hoge Raad toont zich dus niet ongevoelig voor onwenselijke gevolgen van de toepassing van het noodzaakcriterium verklaring vertelde dat de verdachte op het punt stond hem aan te vallen toen hij uit de winkel kwam, het slachtoffer zag liggen en de verdachte om opheldering vroeg. De verdediging motiveerde haar verzoeken met niet meer dan dat hun verhoren in het voordeel van de verdachte zouden kunnen zijn; niet gaf zij aan welke informatie zij van de getuigen wenste te verkrijgen. De rechtbank stond het horen van deze getuigen toe, maar ze kwamen niet opdagen. De rechtbank stelde in haar vonnis onder andere vast dat de verdachte op het punt stond de vriend van het slachtoffer aan te vallen toen deze ter plaatse kwam (zonder te verwijzen naar de getuigenis van de vriend). Het EHRM oordeelde de verhoren van belang voor het vaststellen van de waarheid (ofschoon de veroordeling was gebaseerd op onder meer drie getuigenissen en een forensisch rapport en niet uit de feitenweergave blijkt dat de getuigen de mishandeling hadden waargenomen).19
Beoordeling in licht van ons noodzaakcriterium Deze rechtspraak zal primair moeten worden beoordeeld vanuit de (soms summiere) motivering van de afwijzing van de getuigenverzoeken door de nationale rechter. Indien een behoorlijk verzoek om het horen van een ‘defence witness’ wordt gedaan, eist het EHRM immers op de eerste plaats een deugdelijke motivering van de afwijzing daarvan, zodat niet kan worden geconcludeerd dat art. 6 EVRM wordt geschonden reeds indien de verdediging aan de aan haar gestelde eisen heeft voldaan. Zouden de getuigenverzoeken in deze zaken in de Nederlandse rechtszaal, indien daarop het noodzaakcriterium zou moeten worden toegepast, zijn gehonoreerd? In een zaak als Caka zou de Nederlandse rechter waarschijnlijk al snel tot het ontbreken van noodzaak hebben geoordeeld, nu reeds vier politieambtenaren waren gehoord en de verzochte getuigen verklaringen in het vooronderzoek hadden afgelegd. In Pello zou aan de hand van het noodzaakcriterium waarschijnlijk tot afwijzing worden besloten op de grond dat niet aannemelijk werd (gemaakt) dat de getuigen de ten laste gelegde feiten hebben waargenomen. Het EHRM legt evenwel in deze zaken niet de maatstaf aan dat de beoordeling op nationaal niveau ‘niet onbegrijpelijk’ is. Daarbij speelt mogelijk een rol dat op nationaal niveau de verzoeken om het horen van getuigen reeds waren toegewezen. Is dat vanuit de eerste verantwoordelijkheid van de nationale rechter eenmaal beslist, dan komt kennelijk veel gewicht toe aan het recht de
14. Dat geldt ook voor het recht om getui-
15. EHRM 10 oktober 2013, no. 51355/10
17. EHRM 29 januari 2009, 77018/01
19. EHRM 12 april 2007, 11423/03 (Pello
gen te ondervragen, bijv. EHRM 23 oktober
(Topic‘ vs. Kroatië).
(Polyakov vs. Rusland).
vs. Estonië).
2012, 38623/03 (Pichugin vs. Rusland) en
16. EHRM 3 oktober 2013, 56539/08
18. EHRM 8 december 2009, 44023/02
EHRM Gregačevic´.
(Iljazi vs. Macedonië).
(Caka vs. Albanië).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3077
Praktijk
oproeping van de getuige daadwerkelijk te doen geschieden. Ook in een zaak als Topić ligt het niet voor de hand dat de Nederlandse rechter nog behoefte zou hebben aan het horen van getuigen indien het verdedigingsbelangcriterium niet meer van toepassing is. Niet is derhalve uitgesloten dat onder bepaalde omstandigheden toetsing aan het noodzaakcriterium een te strenge maatstaf oplevert voor de beoordeling van verzoeken om het horen van getuigen. De Straatsburgse rechtspraak leert in ieder geval dat een deugdelijk onderbouwd verzoek om het horen van getuigen, op welk moment in de procedure ook gedaan, aanspraak geeft op beoordeling daarvan aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met het verdedigingsbelang. Van deugdelijke onderbouwing is reeds sprake indien de verdediging de rechter uitlegt dat hetgeen de getuige zou kunnen verklaren verband houdt met de vragen van artikel 348 en 350 Sv en waarom dat van belang kan zijn ter onderbouwing van haar verweren. De verdediging doet er daarbij goed aan haar procespositie zo duidelijk mogelijk te maken en aan de hand van een redenering, leidend tot het resultaat dat zij beoogt (bijvoorbeeld vrijspraak), te verduidelijken welke gaten in die redenering aan de hand van getuigenissen zouden kunnen worden opgevuld dan wel welke onderdelen daarvan door het horen van getuigen zouden kunnen worden verstevigd. De rechter dient een eventuele afwijzing van zo’n verzoek te gronden op inzichtelijke, ter zake doende redenen.
Erkenning invloed EVRM op noodzaakcriterium De Hoge Raad erkent de invulling van het noodzaakcriterium met de eisen van art. 6 lid 3 onder d EHRM wel (en uitdrukkelijk), maar met een slag om de arm. In 2005 oordeelde hij de afwijzing van getuigenverzoeken op grond van toepassing van het noodzaakcriterium ‘tegen de achtergrond van art. 6, eerste en derde lid onder d, EVRM en van de bijzondere omstandigheden van het geval’ niet begrijpelijk: ‘Het gaat hier om getuigen die volgens de gemotiveerde en met (..) − wat betreft getuige 1 beëdigde − verklaringen ondersteunde opgave van de verdediging de lezing van de verdachte, die niet zonder meer wordt weerlegd door het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal, zouden kunnen bevestigen en nader verklaren, terwijl de juistheid van die lezing aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde strafbare feiten in de weg zou kunnen staan. Het Hof heeft de lezing van de verdachte
klaarblijkelijk, zij het zonder nadere redengeving, ongeloofwaardig bevonden.’20 Welke hier ‘de bijzondere omstandigheden van het geval’ waren kan uit het arrest niet worden afgeleid. Naast een voldoende motivering van de verzoeken en de (mogelijke, in ieder geval gestelde) relevantie van hetgeen de getuigen kunnen verklaren is een nadere eis aan de verzoeken naar Straatsburgse maatstaven beperkend. Ook als de lezing van de verdachte wél wordt weerlegd door het in het dossier aanwezig bewijsmateriaal zal ruimte moeten worden gegeven aan een deugdelijk onderbouwd verzoek van de verdachte, ten minste vanuit het in dubio pro reo-principe. Ten aanzien van de opgaaf van getuigen bij appelschriftuur is eveneens de toepassing van het ‘strenge’ noodzaakcriterium door de Hoge Raad gerelativeerd, vanuit de eis van een eerlijke procesvoering. Als bijvoorbeeld zich na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een appelschriftuur onvoorziene ontwikkelingen voordoen die het belang bij het horen van een getuige doen opkomen, behoort dat bij de voorgeschreven toepassing van het noodzaakcriterium te worden betrokken. Dat kan volgens de Hoge Raad betekenen dat de concrete toepassing van het noodzaakcriterium niet wezenlijk verschilt van wat met de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt.21 De Hoge Raad toont zich dus niet ongevoelig voor onwenselijke gevolgen van de toepassing van het noodzaakcriterium, waarbij moet worden opgemerkt dat deze soepele houding zich beperkt tot de eerste zitting in hoger beroep: indien niet aldaar de verdachte zich in voorkomende gevallen op bijzondere omstandigheden beroept, is op een volgende zitting voor een dergelijke toepassing geen plaats meer.22
Samensmelting criteria Indien de verdediging derhalve op een nadere zitting een deugdelijk onderbouwd verzoek doet tot het horen van getuigen liggen ter beoordeling ‘noodzaak’ en ‘verdedigingsbelang’ dicht bij elkaar of smelten deze criteria zelfs samen. Het onderscheid tussen beide criteria kun daarom beter verdwijnen. De rechter moet dan – om met Mevis te spreken – noodzakelijk vinden wat redelijkerwijze in het belang van de verdediging is.23 Dat is geen strafvordering voor gevorderden, zoals dezelfde auteur stelt, maar simpelweg een uitvloeisel van het recht op een eerlijk proces.
20. HR 2 november 2004,
21. HR 19 juni 2007,
22. HR 7 december 2010,
23. P.A.M. Mevis, noot onder HR 22 april
ECLI:NL:HR:2004:AQ0679.
ECLI:NL:HR:2007:AZ1702.
ECLI:NL:HR:2010:BN2370.
2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5977.
3078
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Opinie
2562
Gouverneur Sint Maarten mist bevoegdheden om aanwijzing uit te voeren Aubrich Bakhuis1 Premier Wescott-Williams van Sint Maarten heeft boos gereageerd op de aanwijzing die de rijksministerraad op voorstel van minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 30 september jl. heeft gegeven aan de Gouverneur van dit land.2 Wescott-Williams noemt de aanwijzing aan de Gouverneur een ‘constitutionele blunder’ en verwijt Den Haag ‘neokolonialistisch gedrag’. Ze vindt dat de aanwijzing inbreuk maakt op de interne aangelegenheden van haar land, de positie van de Gouverneur schaadt en een gevaarlijk precedent schept. Men kan zich afvragen of het voor de verhoudingen binnen het Koninkrijk wel verstandig is dat de premier zo hoog van de toren blaast. Echter, ten aanzien van de positie van de Gouverneur en de inhoud van de aanwijzing heeft ze wel een punt.
I
n de aanwijzing wordt de Gouverneur opgedragen een onderzoek in te stellen naar het behoorlijk en integer functioneren van het openbaar bestuur van Sint Maarten zoals dat een democratische rechtsstaat betaamt. Aanleiding voor de aanwijzing is het gegeven dat het functioneren en het aanzien van het land Sint Maarten al een tijd publiekelijk ter discussie staan. Incidenten en geruchten rondom integriteitsschendingen van bestuurders en politici schetsen het beeld dat de deugdelijkheid van het bestuur in Sint Maarten een groter probleem is dan het zich op het eerste gezicht laat aanzien. Het onderzoek dient een groot deel van het openbaar bestuur te omvatten, waaronder ministers, de daaronder ressorterende ministeries en ambtenaren, alsmede bepaalde voor corruptie kwetsbare sectoren, zoals het gokwezen, de prostitutie en het vreemdelingenverkeer, het stelsel van vergunningenverleningen en aanbestedingen.3 De ministers en ambtenaren zijn blijkens de toelichting op de aanwijzing verplicht om hun medewerking te verlenen. De regering van Sint Maarten heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan de uitvoering van het KB en het door de Gouverneur te verrichten onderzoek. Deze patstelling brengt de Gouverneur als koninkrijksorgaan in een moeilijk parket. Bovendien biedt de regelgeving hem niet veel
houvast voor het kunnen afdwingen van medewerking. De Gouverneur is in het land Sint Maarten de vertegenwoordiger van de Koning en is in die hoedanigheid hoofd van de regering van het land.4 Tegelijkertijd is de Gouverneur vertegenwoordiger van de regering van het
Deze patstelling brengt de Gouverneur als koninkrijksorgaan in een moeilijk parket Koninkrijk. In die hoedanigheid is hij verantwoording verschuldigd aan de koninkrijksregering en kan te dien aanzien bij Koninklijk Besluit (KB) aanwijzingen ontvangen.5 Hij is als koninkrijksorgaan belast met het waken over het algemeen belang van het Koninkrijk, het houden van toezicht op de naleving van het Statuut, rijkswetten en verdragen. Ter uitvoering van deze taak beschikt de Gouverneur over specifieke bevoegdheden.6
Auteur
Noten
de Ombudsman vallen buiten het bereik
6. Art. 20 van het Reglement voor de Gou-
1. Mr. G.A.H. Bakhuis is als promovendus
2. KB van 30 september, Stcrt. 2013,
van het onderzoek.
verneur. e.v. Zo is hij bevoegd de afkondi-
staats- en bestuursrecht verbonden aan de
27820.
4. Art. 1 lid 1 van het Reglement voor de
ging van landsverordeningen of landsbeslui-
Erasmus School of Law
3. Zie de nota van toelichting bij KB 30
Gouverneur van Sint Maarten, Stb. 2010,
ten op te schorten of ter vernietiging voor
september 2013, Stcrt. 2013, 27820, p. 2.
340.
te dragen aan de Kroon.
De Staten, de rechterlijke macht, de Raad
5. Art. 15 lid 1 van het Reglement voor de
van Advies, de Algemene Rekenkamer en
Gouverneur van Sint Maarten.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3079
Opinie
Boot op het strand van Sint Maarten © Hollandse Hoogte
Als grondslag voor de aanwijzing aan de Gouverneur van Sint Maarten is het fameuze artikel 43 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Statuut) gebruikt. Het Koninkrijk is op grond van dit artikel belast met het waarborgen van de fundamentele mensenrechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. In artikel 43 van het Statuut is echter geen zelfstandige bevoegdheid toegekend aan enig koninkrijksorgaan. De enige middelen die de koninkrijksregering ten dienste staan zijn het vernietigingsrecht zoals opgenomen in artikel 50 van het Statuut en de indeplaatsstellings-regeling in het geval van grove taakverwaarlozing in de zin van artikel 51 van het Statuut. Bovendien is het de vraag of artikel 15 van het Reglement voor de Gouverneur voldoende aanknopingspunten biedt om in de toelichting op een aanwijzing die is gericht aan de Gouverneur, te regelen dat alle ministers en ambtena-
Voor het uitoefenen van toezicht is meer nodig dan een taakomschrijving in het Statuut 3080
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
ren verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek. De medewerkingsplicht verwijst naar de bevoegdheden die in het Reglement voor de Gouverneur aan hem zijn toegekend.7 Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek is evenwel niet geregeld. Over toezichthoudende bevoegdheden, zoals het vorderen van inlichtingen beschikt de Gouverneur niet.8 In de nota van toelichting bij de aanwijzing wordt gewezen op het gegeven dat het door de Gouverneur te gelasten onderzoek los staat van het in opdracht van de landsregering van Sint Maarten te verrichten onderzoek naar de deugdelijkheid van het bestuur in diverse overheidsinstellingen. Dit geldt ook voor de lopende strafrechtelijke onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie worden uitgevoerd.9 Daarmee wekt de koninkrijksregering de indruk dat zij haast wil maken en wil voorkomen dat zich een herhaling voordoet van het onderzoek dat de Commissie Rosenmöller in 2011 heeft verricht naar de integriteit van bestuurders en instituties in Curaçao.10 De ministers en Statenleden van de coalitiepartners van het land Curaçao weigerden toen met deze commissie te spreken.11 De regering van Sint Maarten heeft de Raad van State van het Koninkrijk op basis van artikel 21a van de Wet op de Raad van State verzocht om voorlichting over de rechtmatigheid van de aanwijzing.12
Het is niet de eerste keer dat Sint Maarten onder verscherpt toezicht is komen te staan. In 1993 werd het toenmalig Eilandgebied Sint Maarten op basis van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen bij algemene maatregel van rijksbestuur (AMvRB) onder curatele gesteld om de bestuurlijke chaos op het eiland op te lossen.13 Sint Maarten was toen nog onderdeel van het land de Nederlandse Antillen. Aanvankelijk was op basis van de toen geldende Eilandenregeling Nederlandse Antillen via een soortgelijk Koninklijk Besluit een aanwijzing aan de Gouverneur van de Nederlandse Antillen gegeven. De aanwijzing voorzag behalve in een toezichthoudende rol van de Gouverneur als koninkrijksorgaan ook in een intervenierende taak voor de landsregering van de Nederlandse Antillen.14 Na ‘10-10-10’ is de rechtsbasis voor dit soort interventies in het bestuur komen te vervallen. Voor een aanwijzing rest heden ten dage, zoals gezegd, slechts artikel 15 van het Reglement voor de Gouverneur. En dat is voor de onderhavige aanwijzing een te smalle basis. Bovendien gaat de constitutionele dubbelrol van de Gouverneur knellen op het moment dat de landsregering onderwerp van (bestuurlijk) toezicht wordt.
D
e deugdelijkheid van het bestuur en de integriteit van de bestuurders en ambtenaren blijven een probleem voor het land Sint Maarten. De koninkrijksregering beroept zich in de onderhavige aanwijzing op haar waarborgtaak, maar voor het uitoefenen van toezicht is meer nodig dan een taakomschrijving in het Statuut. Vervulling van die waarborgtaak kan uitsluitend door de inzet van de wettelijk vastgelegde toezicht-
bevoegdheden. En daar beschikt de Gouverneur bij het uitvoeren van de aanwijzing niet over. Het uitoefenen van toezichtsbevoegdheden zonder wettelijke grondslag doet afbreuk aan het legaliteitsbeginsel.15 Dat geen bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend zonder wettelijke grondslag, geldt immers ook voor de koninkrijksregering. Het opnemen van onderzoeksbevoegdheden in het Reglement voor de Gouverneur is een mogelijkheid, maar zal niet zonder slag of stoot gaan. Bij het wijzigen van een rijkswet, want dat is het Reglement, zijn alle landen van het Koninkrijk betrokken.16 En die zullen zich naar alle waarschijnlijkheid verzetten tegen verdere inbreuken op hun autonomie. Inmiddels heeft de regering van Sint Maarten op eigen initiatief een onderzoekscommissie ingesteld onder voorzitterschap van de president van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten. 17 Deze commissie heeft de opdracht onderzoek te doen naar het deugdelijk en integer functioneren van het openbaar bestuur in Sint Maarten. De commissie dient binnen drie maanden met een tussenrapport te komen en drie maanden daarna concrete aanbevelingen te doen voor door de regering van Sint Maarten te nemen maatregelen op de beleidsterreinen van het behoorlijk bestuur, integriteit en anticorruptie.18 De Gouverneur heeft de wijze van uitvoering van de aanwijzing vooralsnog in beraad. De koninkrijksregering doet er goed aan op dit moment zoveel mogelijk terughoudendheid te betrachten en de resultaten van het landelijk onderzoek af te wachten. Dat bespaart de Gouverneur van Sint Maarten een hoop juridische en praktische problemen.
7. Art. 24 van het Reglement voor de Gou-
niet opgevolgd en verdwenen in de onder-
KB van 22 juli 1992, nr. 92006606.
oktober 2013, inhoudende de instelling van
verneur van Sint Maarten.
ste la.
14. Dit Koninklijk Besluit is later vervangen
de Commissie Integer Openbaar Bestuur,
8. Vergelijk het vorderen van inlichtingen
12. Verzoek van 25 september 2012 van de
door een AMvRB.
Landscourant Sint Maarten 2013, nummer
door het College financieel toezicht op
Gevolmachtigde Minister van Sint Maarten,
15. Bovendien dienen aanwijzingen vanwe-
23, p. 6-9.
grond van art. 8 Rijkswet financieel toezicht
inhoudende een verzoek om voorlichting
ge de autonomie van Sint Maarten en
18. Art. 2 van het besluit van de regering
Curaçao en Sint Maarten, Stb. 2010, 334.
van de Raad van State van het Koninkrijk
Curaçao met terughoudendheid te worden
van het land Sint Maarten van 29 oktober
9. KB van 30 september, Stcrt. 2013, nr.
over de rechtmatigheid van het voornemen
gegeven, zie KB 2 november 2012, Gst.
2013, inhoudende de instelling van de
27820, p. 2.
van de Rijksministerraad tot het geven van
2013, 7, m.nt. G.A.H. Bakhuis & L.J.J.
Commissie Integer Openbaar Bestuur,
10. Commissie aangesteld bij KB van 8
een aanwijzing om onderzoek te doen naar
Rogier, r.o. 2.2.1.
Landscourant Sint Maarten 2013, nummer
augustus 2011, Stcrt. 2011, 15210.
de integriteit van het bestuur van Sint
16. Art. 14 e.v. Statuut voor het Koninkrijk
23, p. 6-9.
11. Dit maakte de informatie-inwinning van
Maarten.
der Nederlanden, Stb. 1954, 503.
de Commissie onvolledig. De later gedane
13. Ook die onder curatelestelling begon
17. Commissie ingesteld bij besluit van de
aanbevelingen van de Commissie werden
met aanwijzingen aan de Gouverneur, bij
regering van het land Sint Maarten van 29
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3081
2563
Reacties
Niet-strafbare uitingen behoren niet strijdig te zijn met de openbare orde Jan Brouwer1
V
oor een verbodenverklaring van een vereniging kan volgens Van der Ploeg in NJB 2013/2363, afl. 40, p. 2808 niet de wetshistorische maatstaf het criterium zijn: inbreuk op een fundamenteel beginsel van onze rechtsorde die indien op grote schaal plaatsvindend tot ontwrichting van de samenleving leidt.2 Wat ontwrichtend werkt, kan slechts door extrapolatie worden vastgesteld en dat is wat veel gevraagd van een rechter. Beperk het criterium daarom tot: strijd met een van de fundamenten van de rechtsorde, aldus Van der Ploeg. Het ‘ophemelen van pedofilie’, zoals de vereniging Martijn doet, is zo’n inbreuk op een fundamenteel rechtsbeginsel. In NJB 2013/1609, afl. 2, p. 1788 betoogde ik juist dat het wetshistorische criterium onvoldoende streng is. Er is straks bijvoorbeeld een politieke partij die zich ten doel stelt om uit de EU te treden. Niet ontkend kan worden dat uittreding een fundament van onze rechtsorde zou aantasten en ook dat dit de samenleving ernstig zou ontwrichten. Daarmee zou immers een einde komen aan het vrije grensoverschrijdende verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, om maar enkele van de gevolgen te noemen. Aan het tweeledige criterium wordt met andere woorden ruimschoots voldaan. Toch is dit onvoldoende om deze vereniging te verbieden. Het recht zelf dient te worden geschonden en het
effect daarvan dient de samenleving te ontwrichten. Dit is het geval als een vereniging op structurele basis strafbare feiten pleegt. Het zich uitdrukkelijk niet conformeren aan de strafwet, is een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Dat dit leidt tot ontwrichting van de samenleving, is de stilzwijgende premisse die aan het democratisch vastgestelde strafrecht ten grondslag ligt, in het bijzonder aan misdrijven. Een criterium als strijd met een van de fundamenten van de rechtsorde leidt – denk ik – gemakkelijk tot willekeur. Een voorbeeld. Dit najaar doet de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) in een pamflet enkele omstreden uitspraken. Hij schrijft dat de demonstraties in Istanbul afgelopen zomer het werk zijn geweest van ‘goddelozen’ en ‘moskeevijandige architecten’, van ‘aanhangers van Assad die moslims willen doden’ en van ‘mensen met een westerse levensstijl’. In de Tweede Kamerfracties CDA, VVD en PvdA ontstaat er de nodige ophef. Zij vrezen voor een opleiding van imams met ‘antiwesterse denkbeelden’ of nog erger ‘vijandbeelden’. ‘Het kan niet zo zijn dat een imamopleiding ingaat tegen de kernwaarden van de Nederlandse samenleving’, aldus het CDAKamerlid Heerma. Minister Asscher laat onmiddellijk weten dat de IUR dit gedachtegoed van de bachelor- en masteropleiding moet verlaten, anders komt de accreditatie in het
geding. Met Van der Ploegs criterium is de IUR – die naar ik aanneem net als de VU de verenigingsvorm heeft – rijp voor een verbodenverklaring. De IUR tast kernwaarden van ons rechtsstelsel aan, onder andere het recht om te demonstreren, volgens de gezaghebbende Franse staatsrechtgeleerde Duverger een van de belangrijkste verworvenheden van onze democratie. Een verbodenverklaring is in de bestaande rechtspraak terecht steeds gebaseerd op een ‘structurele situatie en cultuur van het begaan’ van strafbare feiten, maar toegegeven de rechter houdt bijna steeds de deur open voor niet-strafbare gedragingen.3 Het ‘ophemelen van pedofilie’ is verwerpelijk, maar het is geen uitingsdelict. Het recht om niet-strafbare ideeën te verspreiden, moet te allen tijde worden verdedigd. De lichamelijke integriteit van het kind wordt in overeenstemming met bestaande verdragsverplichtingen voldoende beschermd. Art. 244, 245 Sr stellen seksuele handelingen met kinderen strafbaar.
Auteur 1. Prof. mr. J.G. Brouwer is hoogleraar Algemene rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen
Noten 2. Kamerstukken 1981/82, 17 476, MvA, p. 3. 3. HR 26 juni 2009, NJ 200/396 m.nt. P. van Schilfgaarde (Hells Angels).
2564
Naschrift Tymen van der Ploeg1
A
nders dan Brouwer suggereert, hanteer ik bij mijn benadering van strijd met de
3082
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
openbare orde als criterium voor verbodenverklaring van rechtspersonen wel degelijk de wetshistorische
maatstaf. Evenals de Hoge Raad in de zaak tegen de Hells Angels neem ik de parlementaire geschiedenis op dit
Reacties
punt als uitgangspunt. Ik geef daaraan alleen een andere interpretatie dan sommige anderen doen op grond van de praktische hanteerbaarheid. Volgens mij begeef ik mij daarbij niet buiten de grenzen van de betekenis die de desbetreffende woorden kunnen hebben. Het feit dat ik – overigens in navolging van de Hoge Raad − enige ruimte laat voor verbodenverklaring op grond van niet-strafbare gedragingen wil niet zeggen dat daarmee allerlei verenigingen met doelstellingen die tegen de heersende rechtsorde ingaan in mijn benadering gevaar lopen verbo-
den verklaard te worden. Het gaat niet om een wijd open norm, maar om een norm die vlakbij een strafbepaling ligt. Bij Brouwer komt de organisatie weg wanneer haar doel of werkzaamheden wel in de strafrechtelijke sferen liggen maar – net − niet strafbaar zijn, terwijl in de benadering die ik voorsta een organisatie die zoals Martijn met haar werkzaamheden in de strafrechtelijke sferen zit doordat zij strafbare gedragingen (pedoseksuele handelingen) − zie art. 244, 245 Sr die Brouwer noemt − bagatelliseert, bevordert, faciliteert, op internet demonstreert, enz., maar
blijkbaar technisch niet zelf strafbare gedragingen pleegt, wel verboden kan worden verklaard. Een organisatie die zich zo opstelt tast mijns inziens wel degelijk de fundamentele waarden van de rechtsstaat aan. Dat gaat veel verder dan het uiten van meningen (ophemelen) over hoe de samenleving en het recht er anders uit zouden moeten zien. Uiteraard moet daar volop ruimte voor zijn.
Auteur 1. Prof. mr. T.J. van der Ploeg is hoogleraar privaatrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam
2565
Reactie ‘Toezicht op advocatuur’ Hendrik Kaptein1
V
olgens Nienke Doornbos en Leny de Groot-van Leeuwen moet de overheid zich niet te veel bemoeien met ‘Modernisering van het toezicht op de advocatuur’, (NJB 2013/2251, afl. 38, 1 november jl., p. 2662 e.v.). Staatstoezicht zou de onafhankelijkheid van de balie in gevaar brengen en intern toezicht zou beter werken: ‘Zelfregulering heeft ten opzichte van overheidsregulering het voordeel dat er doorgaans een grotere nalevingsbereidheid is, omdat de regels als ‘eigen’ worden ervaren.’ Hoe weten we dat? Ook volgens henzelf is er geen onderzoek dat die stelling zou staven. Vreemd is dit niet, want dergelijk empirisch-vergelijkend onderzoek lijkt bijna onmogelijk. Toch stellen Doornbos en De Grootvan Leeuwen (nog eens) vast dat in ieder geval reactief intern toezicht juist níet goed werkte. Maar weinig klachten leidden tot disciplinering en veel klagers waren ontevreden over de afhandeling van hun klachten – als zij die al indienden. ‘Topje van de ijsberg’ suggereren Doornbos en De Grootvan Leeuwen, waarschijnlijk terecht. Vervolgens schrijven zij ‘Er zijn geen
aanwijzingen dat het met de beroepsethiek van advocaten in het algemeen slecht gesteld is, …’. En wél veel klachten? Zijn die klagers dan zo dom? En/of hebben klachten niet te maken met gebrek aan beroepsethiek? En/of zijn er wél veel klagers over weinig ondeugdelijke advocaten en veel meer advocaten die zich beroepsmatig goed gedragen, voor zover cliënten dat kunnen zien? Ook hier geldt: zonder grondig empirisch onderzoek, als dat wetenschappelijk beschouwd al mogelijk is, blijven al dergelijke opmerkingen gissingen, op het gevaar af van regelrechte tegenspraak. Tot slot keren Doornbos en De Grootvan Leeuwen zich nog eens tegen het voorgenomen staatstoezicht op de balie. Zo ver gaat ‘Teevens toezicht’ helemaal niet en bovendien is dit verzet een onderschatting van het grote publiek belang van de advocatuur als wezenlijk onderdeel van de rechtspleging. Verantwoordelijk voor die rechtspleging, inclusief de bij uitstek onafhankelijke rechterlijke macht, is de Minister van Veiligheid en Justitie. Dus mag en moet de overheid enig toezicht op de balie heb-
ben. Die was er al (volgens de Advocatenwet), naast mogelijkheden van strafrechtspleging (en civiele rechtspleging namens de overheid) tegen advocaten. Is dat dan ook ‘verboden staatstoezicht’? Toezicht en tuchtrecht op en in de advocatuur hebben meer baat bij goed onderzoek dan bij principieel verzet tegen overheidsbemoeienis. Een verdienste van Doornbos en De Groot-van Leeuwen is in ieder geval dat zij de noodzaak van dergelijk onderzoek goed laten zien. Beter toezicht op de balie, intern of extern, kan hoe dan ook geen kwaad. Bovendien is dat toezicht principieel beperkt. Geen enkel vertrouwensberoep of -ambt is ooit volledig in de gaten te houden. Anders waren er geen vertrouwensberoepen of -ambten. Zolang advocaten in welbegrepen onafhankelijkheid hun werk goed doen, hoeven zij voor geen enkel toezicht bang te zijn.
Auteur 1. Dr. H.J.R. Kaptein is UHD aan de Universiteit Leiden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3083
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
richt in de gevangenis. In vervolg hierop
Parot-doctrine werd geformuleerd), de conse-
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
werd in april 2008 door de gevangenisautori-
quente lijn in de jurisprudentie en de uitvoe-
teiten bepaald dat mw. Rio Del Prada op 2
ringspraktijk was dat reductie werd afgetrok-
EHRM
3084
juli 2008 vrij zou komen.
ken van de maximale detentietermijn en niet
Hof van Justitie EU
3085
In de tussentijd veranderde het Spaanse
van de straffen waartoe iemand was veroor-
Hoge Raad (civiele kamer)
3086
Hooggerechtshof echter zijn jurisprudentie
deeld. In maart 1994 had het Hooggerechts-
Hoge Raad (strafkamer)
3087
met betrekking tot strafreducties. Waar het
hof deze benadering in een uitspraak nog
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
3090
Hof eerder accepteerde dat strafreductie
omarmd. Mw. Rio del Prada had dus goede
Centrale Raad van Beroep
3097
plaatsvond ten opzichte van de maximale
redenen om aan te nemen dat deze praktijk
detentietermijn van 30 jaar, kwam het Hof in
ook ten aanzien van haar straf zou worden
een zaak in 2006 tot de conclusie dat de
toegepast.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
strafreducties moesten worden afgetrokken
Als tweede beziet het EHRM of de Parot-doc-
van de termijn waartoe iemand veroordeeld
trine alleen de manier van executie van haar
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
was (dit wordt de ‘Parot-doctrine’ genoemd).
straf wijzigt of dat de duur van haar straf
kers verbonden aan de juridische faculteiten
Op grond van deze Parot-doctrine wordt de
hierdoor verandert, aangezien alleen dat laat-
van de Universiteit Leiden, de VU Amsterdam
datum van vrijlating van mw. Del Rio Prado
ste onder het bereik van art. 7 EVRM valt. Het
en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerking
uitgesteld tot 27 juni 2017. Beroep tegen dit
EHRM overweegt dat het verschil tussen
is verzorgd door J.P. Loof (Universiteit Leiden).
besluit wordt afgewezen, in hoogste instantie
strafexecutie en strafduur niet altijd goed te
Alle uitspraken van het EHRM staan op www.
door het Spaanse comstitutionele hof.
bepalen is. In het geval van mw Rio del Prada zijn de rechterlijke beslissingen waarbij haar
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judgments and Decisions.
B. Procedure in Straatsburg
detentietermijnreductie is toegekend op
Beslissingen waarin een kamer van het
Op 3 augustus 2009 dient mw. Del Rio Prada
geen enkel moment bestwist. Toen in 2008
EHRM concludeert tot niet-ontvankelijkheid,
een klacht in bij het EHRM, waarin zij zich
haar vrijlating werd uitgesteld tot 2017 had
zijn definitief. Arresten van kamers worden
beroept op art. 7 (geen strafoplegging met
die beslissing niet te maken met de vraag of
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
terugwerkende kracht) en art. 5 lid 1 (waarbor-
zij de vervroegde invrijheidstelling wel ver-
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
gen tegen willekeurige vrijheidsbeneming).
diend had maar louter met de toepassings-
de Grote Kamer van het Hof.
De gewijzigde jurisprudentie van het Hoogge-
wijze van de toegekende reductie. In de prak-
rechtshof wordt volgens mevrouw ten onrech-
tijk leidde de Parot-doctrine in haar geval tot
te en met terugwerkende kracht op haar ver-
een situatie waarin de reductie van de deten-
oordelingen toegepast, waardoor haar
tietermijn geen enkel effect had. Dit maakt
detentietermijn met negen jaar verlengd
dat niet enkel sprake was van een wijziging
wordt. Haar detentie is daardoor bovendien
van de strafexecutie, maar van een wijziging
niet meer conform het ten tijde van haar ver-
van de strafduur die binnen het bereik van
Art. 5, 7 EVRM. Rechtmatigheid detentie.
oordeling geldende wettelijk regime.
art. 7 EVRM valt.
Uitstel van vrijlating vanwege wijziging in
In juli 2012 oordeelt een Kamer van het
In het licht van de bestendige en in de
jurisprudentie na veroordeling van betrok-
EHRM dat in deze zaak art. 7 en art. 5 lid 1
Spaanse jurisprudentie geaccepteerde prak-
kene. Voorzienbaarheid verlengde detentie.
EVRM geschonden zijn. Op verzoek van de
tijk voor de introductie van de Parot-doctrine
Toepassing met terugwerkende kracht.
Spaanse regering wordt de zaak voorgelegd
oordeelt het EHRM dat de nieuwe bereke-
Schending.
aan de Grote Kamer van het Hof voor een
ningswijze voor de detentiereductie voor mw.
herbeoordeling.
Rio del Prada niet te voorzien is geweest. Op
2566 21 oktober 2013, appl. nr. 42750/09
het moment dat zij werd veroordeeld en er
(EVRM art. 5, 7)
C. Uitspraak van het Hof
werd beslist dat deze verschillende veroorde-
(Grote Kamer: Spielmann (pres.), Raimondi,
lingen werden gecombineerd tot een geza-
Ziemele, Villiger, Berro-Lefèvre, Steiner, Nico-
menlijke gevangenisstraf waarvan maximaal
A. Feiten
laou, López Guerra, Bianku, Power-Forde,
30 jaar zou moeten worden uitgezeten, was
Klager in deze zaak is een vrouw die in de
Karakaş, Lemmens, Mahoney, Pejchal, Silvis,
voor haar niet te voorzien dat de berekening
periode 1988-2000 in verschillende strafpro-
Griţco, Vehabović)
van detentietermijnreductie zo ingrijpend
cessen vanwege terroristische misdrijven
Het EHRM stelt in de eerste plaats vast dat
zou veranderen. Op grond hiervan conclu-
gepleegd tussen 1982 en 1987 is veroordeeld
op basis van de Spaanse strafwet en de prak-
deert het EHRM tot een schending van art. 7.
tot een gevangenisstraf van in totaal ruim
tijk in de jurisprudentie er een verschil is
Wat betreft art. 5 lid 1 EVRM stelt het EHRM
3000 jaar. Op het moment van haar veroorde-
tussen de gevangenisstraf waartoe iemand
vast dat voor de toepassing van dit artikel het
lingen gold een wettelijk regime waaronder
wordt veroordeeld en de maximale detentie-
onderscheid tussen strafexecutie en strafduur
iemand die veroordeeld werd maximaal 30
termijn die iemand moet uitzitten. Die laat-
irrelevant is: het gaat bij dit artikel om de
jaar van de gevangenisstraf zou moeten uit-
ste termijn is wettelijk gemaximeerd op 30
vrijheidsbeneming waarin de strafoplegging
zitten, ook bij meerdere veroordelingen die
jaar. Tegelijkertijd laat de strafwet ruimte
resulteert. Vraag is daarbij of de verlengde
gezamenlijk in een langere gevangenisstraf
voor reductie van de detentietermijn op
detentie na de datum waarop oorspronkelijk
resulteerden.
grond van in de gevangenis verrichte werk-
de invrijheidstelling van mw. Rio del Prada
Ingevolge diverse rechterlijke beslissingen in
zaamheden. De wet laat echter in het mid-
voorzien was rechtmatig is. In het licht van
het kader van het toezicht op de executie van
den van welke termijn die reductie moet wor-
het overwogene in het kader van art. 7 con-
straffen ‘verdiende’ mw. Rio del Prada tussen
den afgetrokken. Het Hof stelt ook vast dat
cludeert het EHRM dat de jurisprudentiële
1993 en 2004 een verdere strafreductie van
tot aan de uitspraak van het Hooggerechts-
doctrine op basis waarvan haar invrijheidstel-
negen jaar vanwege goed gedrag en werk ver-
hof in februari 2006 (waarin de zogenoemde
ling werd uitgesteld niet voorzienbaar was,
Del Rio Prada vs. Spanje
3084
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Rechtspraak
waardoor de verlengde detentie niet als bij
hun respectieve landen van herkomst een
van een persoon een dermate fundamenteel
wet voorzien kan worden gekenschetst. Dit
gegronde vrees hebben om te worden ver-
kenmerk voor zijn identiteit is dat van de
levert een schending op van art. 5 lid 1.
volgd wegens hun behoren tot een specifieke
betrokkene niet mag worden geëist dat hij
sociale groep. De asielverzoeken worden om
dit opgeeft. Met betrekking tot de tweede
D. Slotsom
die reden afgewezen. Uiteindelijk ligt het
voorwaarde merkt het Hof op dat het
Het Hof concludeert met vijftien stemmen
geschil tussen X, Y en Z, en de minister voor
bestaan van strafrechtelijke bepalingen die
tegen twee dat sprake is van een schending
bij de Raad van State. De Raad van State pre-
specifiek tegen homoseksuelen zijn gericht
van art. 7 EVRM en unaniem dat de voortge-
ciseert dat de seksuele gerichtheid van ver-
de vaststelling rechtvaardigt dat homoseksu-
zette detentie na 3 juli 2008 niet rechtmatig
zoekers niet is betwist. Voorts heeft hij gepre-
elen een afzonderlijke groep vormen die door
is geweest in de zin van art. 5 lid 1 EVRM.
ciseerd dat de minister met name heeft
haar directe omgeving als afwijkend wordt
Met zestien stemmen tegen één beslist het
aangevoerd dat, hoewel hij van verzoekers
beschouwd.
Hof op grond van art. 46 EVRM dat de Spaan-
niet verwacht dat zij hun seksuele gericht-
Vervolgens gaat het Hof in op de derde vraag.
se autoriteiten moeten verzekeren dat de
heid in hun respectieve land van herkomst
Het Hof brengt in herinnering dat artikel 9
klager op zo kort mogelijke termijn wordt
verborgen houden, dit niet impliceert dat zij
van de richtlijn de elementen vastlegt op
vrijgelaten.
daar noodzakelijkerwijs openlijk uiting aan
grond waarvan daden kunnen worden geacht
moeten kunnen geven op dezelfde wijze als
een vervolging in de zin van artikel 1 A van
in Nederland mogelijk is.
het Verdrag van Genève te vormen. Uit deze
Hof van Justitie van de Europese Unie
Prejudiciële vraag
gen van grondrechten slechts een daad van
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
De Raad van State legt het Hof een aantal
vervolging vormen indien zij een bepaalde
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
vragen voor over de uitleg van richtlijn
mate van ernst bereiken. Bij de enkele straf-
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
2004/83 (de kwalificatierichtlijn). De eerste
baarstelling van homoseksuele handelingen
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
vraag is of vreemdelingen met een homosek-
is dat nog niet het geval. Daarentegen kan de
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
suele gerichtheid een specifieke sociale
gevangenisstraf die is voorzien in een natio-
www.curia.europa.eu.
groep als bedoeld in artikel 10, lid 1, sub d,
naal wettelijk voorschrift waarin homoseksu-
van de kwalificatierichtlijn zijn. Bij een beves-
ele handelingen strafbaar zijn gesteld, wel op
tigend antwoord wil de Raad van State weten
zich een daad van vervolging in de zin van
welke homoseksuele activiteiten vallen onder
artikel 9, lid 1, van de richtlijn vormen, mits
de reikwijdte van de richtlijn en indien spra-
deze gevangenisstraf daadwerkelijk wordt
Arrest van 7 november 2013, nr. C-199/13
ke is van daden van vervolging ten aanzien
toegepast. Een dergelijke straf schendt
tot en met nr. C-201/12
van deze activiteiten dat kan leiden tot verle-
immers artikel 8 EVRM, waarmee artikel 7
(Vierde kamer: L. Bay Larsen (rapporteur),
ning van de vluchtelingenstatus. Deze vraag
van het Handvest overeenstemt, en vormt
kamerpresident, K. Lenaerts, vicepresident
omvat de subvragen of van een vreemdeling
een onevenredige of discriminerende bestraf-
van het Hof, waarnemend rechter van de
met een homoseksuele gerichtheid terughou-
fing in de zin van artikel 9, lid 2, sub c, van
vierde kamer, M. Safjan, J. Malenovský en A.
dendheid mag worden verwacht bij het geven
de richtlijn.
Prechal, rechters)
van invulling aan die gerichtheid in het land
Ten slotte gaat het Hof in op vraag 2. Het Hof
van herkomst teneinde vervolging te voorko-
merkt op dat uit de kwalificatierichtlijn niet
Richtlijn 2004/83. Minimumnormen voor
men. De derde vraag is of de enkele straf-
kan worden afgeleid dat het begrip seksuele
toekenning vluchtelingenstatus of subsidi-
baarstelling en bedreiging met gevangenis-
gerichtheid beperkt zou moeten blijven tot
aire beschermingsstatus. Behoren tot speci-
straf van homoseksuele activiteiten een daad
handelingen die betrekking hebben op het
fieke sociale groep. Seksuele gerichtheid.
van vervolging, als bedoeld in artikel 9, lid 1,
privéleven van de betrokkene, en niet tevens
Grond van vervolging. Begrip daden van
sub a van de kwalificatierichtlijn oplevert.
zijn handelingen in de publieke sfeer zou
2567
bepaling volgt volgens het Hof dat schendin-
moeten omvatten. Van leden van een sociale
vervolging. Daden voldoende ernstig om deze vrees te rechtvaardigen. Regelgeving
De uitspraak van het Hof
groep met dezelfde seksuele gerichtheid kan
die homoseksuele handelingen strafbaar
In antwoord op de eerste vraag overweegt
niet worden geëist dat zij deze gerichtheid
stelt.
het Hof dat artikel 10, lid 1, van de kwalifica-
geheim houden, aangezien dit haaks staat op
tierichtlijn omschrijft wat moet worden
de erkenning van een kenmerk dat voor de
X Y en Z vs. Minister voor Immigratie en
begrepen onder een specifieke sociale groep.
identiteit dermate fundamenteel is dat van
Asiel
Er gelden twee cumulatieve voorwaarden.
de betrokkenen niet mag worden geëist dat
Ten eerste moeten de leden van de groep een
zij dit opgeven. Bijgevolg kan van een asiel-
Feiten en nationale procedure
aangeboren kenmerk vertonen of een
zoeker niet worden verlangd dat hij in zijn
X, Y en Z hebben in Nederland een verblijfs-
gemeenschappelijke achtergrond hebben die
land van herkomst zijn homoseksualiteit
vergunning voor bepaalde tijd (asiel) aange-
niet kan worden gewijzigd, of een kenmerk
geheim houdt om vervolging te voorkomen.
vraagd. Zij voeren daarbij aan dat zij een
of geloof delen dat voor de identiteit of de
Volgens het Hof staat verder vast dat wan-
gegronde vrees hebben om in hun respectie-
morele integriteit van de betrokkenen der-
neer betrokkene bij terugkeer naar zijn land
ve land van herkomst wegens hun homosek-
mate fundamenteel is dat van de betrokke-
van herkomst op grond van zijn homoseksu-
sualiteit te worden vervolgd. In deze landen
nen niet mag worden geëist dat zij dit opge-
aliteit een reëel risico van vervolging loopt in
(Sierra Leone, Uganda, Senegal) wordt homo-
ven. Ten tweede moet deze groep in het
de zin van artikel 9, lid 1, van de richtlijn,
seksualiteit strafrechtelijk vervolgd. Volgens
betrokken derde land een eigen identiteit
hem overeenkomstig artikel 13 van de richt-
de minister is de seksuele gerichtheid van
hebben, omdat zij in haar directe omgeving
lijn de vluchtelingenstatus moet worden ver-
verzoekers weliswaar geloofwaardig, maar is
als afwijkend wordt beschouwd. Volgens het
leend. Met de omstandigheid dat hij het risi-
niet aangetoond dat zij bij terugkeer naar
Hof staat vast dat de seksuele gerichtheid
co kan vermijden door zich bij de invulling
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3085
Rechtspraak
van zijn seksuele gerichtheid terughouden-
van een nieuwe kredietrelatie zekerheid
Het hof heeft de vordering alsnog toegewe-
der op te stellen dan een heteroseksueel,
wordt bedongen voor de verschaffing van
zen op grond van zijn oordeel dat niet is
dient in dit verband geen rekening te wor-
krediet(ruimte).
komen vast te staan dat aan de zijde van Jaya wetenschap van benadeling van schuldeisers
den gehouden.
Conclusie
(Fw art. 42 leden 1 en 2, 43 lid 1 aanhef en
bestond. Hierbij heeft het hof overwogen dat
onder 2°)
het bewijsvermoeden van art. 43 lid 1, aanhef en onder 2°, Fw niet van toepassing is, omdat
Artikel 10, lid 1, sub d, van de kwalificatierichtlijn moet aldus worden uitgelegd dat
Mr. R.G. Roeffen q.q., curator in het faillisse-
die bepaling geen betrekking heeft op een
het bestaan van strafrechtelijke bepalingen
ment van X, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en
transactie waarbij zekerheid wordt gesteld
die specifiek tegen homoseksuelen zijn
M.E.M.G. Peletier, vs. Jaya B.V.,
voor een nieuw krediet zonder dat van voor-
gericht, de vaststelling rechtvaardigt dat
adv. mr. K.G.W. van Oven.
afgaande kredietverlening tussen dezelfde partijen sprake is. Onderdeel 2.5 is gericht
homoseksuelen moeten worden geacht een specifieke sociale groep te vormen.
Feiten en procesverloop
Artikel 9, lid 1, van de kwalificatierichtlijn
Bij overeenkomst van 4 augustus 2008 heeft
moet aldus worden uitgelegd dat de enkele
X € 525.000 van Jaya geleend en zich verbon-
Hoge Raad
strafbaarstelling van homoseksuele handelin-
den om ten behoeve van Jaya een hypotheek-
In het onderdeel ligt de juiste veronderstel-
gen als zodanig geen daad van vervolging
recht en pandrechten te vestigen. Op 4-6
ling besloten dat op de curator die op de
vormt. Daarentegen moet een gevangenis-
augustus 2008 heeft X het hypotheekrecht
voet van art. 42 Fw buitengerechtelijk een
straf voor homoseksuele handelingen die
en de pandrechten gevestigd. Op 11 en 15
rechtshandeling vernietigt die de schulde-
daadwerkelijk wordt toegepast worden
augustus 2008 heeft Jaya het uitgeleende
naar voor de faillietverklaring onverplicht
geacht een daad van vervolging te vormen.
bedrag in twee gedeelten aan X betaald door
heeft verricht, de stelplicht en bewijslast rus-
Bij de beoordeling van een verzoek om
middel van overboekingen naar een bankre-
ten van feiten en omstandigheden die mee-
erkenning als vluchteling kunnen de bevoeg-
kening in België. X heeft de overgeboekte
brengen dat het faillissement en een tekort
de autoriteiten redelijkerwijs niet verwachten
bedragen vrijwel onmiddellijk opgenomen.
daarin met een redelijke mate van waar-
dat de asielzoeker, ter vermijding van het
Op 10 maart 2009 is X failliet verklaard. Bij
schijnlijkheid waren te voorzien voor de
risico van vervolging, in zijn land van her-
brief van 24 juli 2009 heeft de curator met
schuldenaar en de wederpartij (vergelijk HR
komst zijn homoseksualiteit geheim houdt
betrekking tot de overeenkomst de vernieti-
22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8493,
of zich bij de invulling van die seksuele
gingsgrond van art. 42 Fw ingeroepen.
NJ 2010/273 (ABN Amro vs. Van Dooren q.q.
gerichtheid terughoudend opstelt.
Art. 42 Fw bepaalt, voor zover van belang:
III)). Het bewijsvermoeden van art. 43 lid 1,
1. De curator kan ten behoeve van de boedel
aanhef en onder 2°, Fw is een uitzondering
elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór
op de stelplicht en bewijslast op grond van
Hoge Raad (civiele kamer)
de faillietverklaring onverplicht heeft ver-
art. 42 Fw en mag niet ruim worden uitge-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
richt en waarvan deze bij dit verrichten wist
legd (vergelijk HR 4 februari 2000,
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
of behoorde te weten dat daarvan benadeling
ECLI:NL:HR:2000:AA4726, NJ 2000/192
van Justitie van het Caribische deel van het
van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door
(Scholten q.q. vs. Van Zwol Wijntjes)). Uit de
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
een buitengerechtelijke verklaring vernieti-
totstandkomingsgeschiedenis van art. 43 Fw
zien op www.rechtspraak.nl.
gen. (...)
blijkt dat het bewijsvermoeden zijn recht-
2. Een rechtshandeling anders dan om niet,
vaardiging vindt in het verdachte karakter
die (...) meerzijdig is, (...) kan wegens benade-
van de rechtshandeling. Dit verdachte karak-
ling slechts worden vernietigd, indien ook
ter berust erop dat de handelingen waarop
degenen met of jegens wie de schuldenaar de
het bewijsvermoeden betrekking heeft,
29 november 2013, nr. 12/01124
rechtshandeling verrichtte, wisten of behoor-
gewoonlijk zullen worden verricht in het
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp,
den te weten dat daarvan benadeling van de
volle bewustzijn dat de schuldeisers erdoor
C.E. Drion, G. de Groot, M.V. Polak;
schuldeisers het gevolg zou zijn.
benadeeld worden. Een dergelijk karakter
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
Art. 43 Fw bepaalt, voor zover van belang:
kan niet op voorhand worden toegeschreven
ECLI:NL:HR:2013:CA3762
1. Indien de rechtshandeling waardoor de
aan de rechtshandeling waarin bij het aan-
schuldeisers zijn benadeeld, is verricht bin-
gaan van een nieuwe kredietrelatie zeker-
Faillissementspauliana. Bewijsvermoe-
nen een jaar voor de faillietverklaring en de
heid wordt bedongen voor de verschaffing
den. Nieuwe kredietrelatie. Bij overeen-
schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang
van krediet(ruimte), zoals in het onderhavi-
komst van 4 augustus 2008 gaat een
van die termijn daartoe had verplicht, wordt
ge geval. Het onderdeel faalt derhalve.
schuldenaar een nieuwe kredietrelatie
de aan het slot van artikel 42, eerste lid, eer-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
aan, inhoudende dat de wederpartij hem
ste zin, bedoelde wetenschap, behoudens
sie van de A-G.
krediet verschaft tegen zekerheid door
tegenbewijs, vermoed aan beide zijden te
De A-G geeft de feiten van de zaak uitgebreid
middel van hypotheek en pand. In maart
bestaan: (...)
weer (1.1 sub a t/m w). Na onderzoek naar de
2009 gaat de schuldenaar failliet. De cura-
2°. bij rechtshandelingen ter voldoening van
rechtspraak, de literatuur en de wetsgeschie-
tor roept met betrekking tot de overeen-
of zekerheidstelling voor een niet opeisbare
denis komt zij tot de slotsom dat het bewijs-
komst de failissementspauliana in. HR:
schuld; (...).
vermoeden van art. 43 lid 1, aanhef en onder
Het wettelijk bewijsvermoeden dat bij de
In dit geding heeft Jaya een verklaring voor
2°, Fw alleen betrekking heeft op rechtshan-
wederpartij van de schuldenaar weten-
recht gevorderd dat de overeenkomst niet
delingen ter zekerheidstelling voor een niet
schap van benadeling van schuldeisers
kan worden vernietigd met een beroep op
opeisbare, ten tijde van het verrichten van de
bestaat, is niet van toepassing op de
art. 42 Fw. De rechtbank heeft de vordering
rechtshandeling reeds bestaande schuld
rechtshandeling waarin bij het aangaan
afgewezen.
(2.17-2.37).
2568
3086
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
tegen die overweging van het hof.
Rechtspraak
2569
Hoge Raad
rechtskracht had verkregen (4.2 en 4.6), en
In het principale beroep: art. 81 lid 1 RO.
dus niet dat de burgerlijke rechter de eisers
29 november 2013, nr. 12/04157
In het incidentele beroep: volgens het mid-
niet-ontvankelijk had moeten verklaren in de
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
del heeft het hof miskend dat een vordering
vordering.
Spapens, C.A. Streefkerk, G. de Groot,
bij de burgerlijke rechter ter zake van de kos-
M.V. Polak; A-G mr. L.A.D. Keus)
ten in de bezwaarfase van een bestuursrech-
ECLI:NL:HR:2013:1456
telijke procedure niet-ontvankelijk is. Het
Hoge Raad (strafkamer)
middel kan bij gebrek aan belang niet tot
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
Taakverdeling burgerlijke rechter en
cassatie leiden, nu het hof de vordering heeft
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
bestuursrechter. Proceskosten. HR: De bur-
afgewezen en het daartegen gerichte princi-
straf(proces)recht Radboud Universiteit
gerlijke rechter dient de eiser die vergoe-
pale cassatieberoep niet tot cassatie leidt. De
Nijmegen.
ding van de kosten van een bestuursrechte-
Hoge Raad ziet niettemin aanleiding het vol-
lijke bezwaar- of beroepsprocedure vordert,
gende te overwegen. Art. 8:75 lid 1 Awb ver-
in beginsel niet-ontvankelijk te verklaren.
klaart de bestuursrechter bij uitsluiting
Voor aanvullende rechtsbescherming door
bevoegd een partij te veroordelen in de kos-
de burgerlijke rechter is geen plaats, tenzij
ten die een andere partij heeft moeten
19 september 2013, nr. 12/01288
het een aanspraak betreft die de belangheb-
maken in verband met de behandeling van
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu,
bende redelijkerwijs niet aan de bestuurs-
het bezwaar tegen een besluit en van het
V. van den Brink)
rechter dan wel aan het bestuursorgaan
beroep bij de bestuursrechter. Met deze bepa-
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
heeft kunnen voorleggen.
ling is beoogd het oordeel omtrent de ver-
strekkende tot verwerping; adv. mr. Th.J.
goeding van deze kosten bij uitsluiting op te
Kelder, ’s Gravenhage)
(Awb art. 7:15 lid 2 8:75 lid 1; Besluit proces-
dragen aan de bestuursrechter (vergelijk
ECLI:NL:HR:2013:1350
kosten bestuursrecht art. 2 lid 3; Grondwet
Kamerstukken II 1991/92, 22495, nr. 3, p. 154
art. 112)
en Kamerstukken II 1999-2000, 27024, nr. 3,
Stuiting vervolgingsverjaring art. 72 Sr:
p. 1-2 en 7-8). De burgerlijke rechter dient
onjuist is de opvatting dat een door de
A c.s., adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans, vs. de
daarom de eiser die vergoeding van de kos-
Hoge Raad in de cassatieprocedure gewezen
gemeente De Ronde Venen, adv. mr. M.W.
ten van een bestuursrechtelijke bezwaar- of
arrest, waarbij de toen bestreden uitspraak
Scheltema.
beroepsprocedure vordert, in beginsel niet-
is vernietigd en de zaak is teruggewezen
ontvankelijk te verklaren, ook als die vorde-
naar het hof teneinde op het bestaande
Feiten en procesverloop
ring gegrond is op onrechtmatige daad. Daar-
hoger beroep opnieuw te worden berecht
A c.s. hebben in 2007-2008 een bijgebouw
bij verdient opmerking dat de
en afgedaan, niet kan worden aangemerkt
gebouwd bij een door hen bewoonde woning.
bestuursrechter op grond van art. 2 lid 3
als een daad van vervolging in de zin van
Naar aanleiding van een controlebezoek in
Besluit proceskosten bestuursrecht ‘in bijzon-
art. 72 Sr die de verjaring stuit.
november 2008 heeft de Gemeente een voor-
dere gevallen’ een hogere dan een forfaitaire
aanschrijving bestuursdwang verstuurd,
vergoeding van die kosten kan toekennen, en
waarin gesteld wordt dat het bijgebouw in
dat daarvoor onder meer aanleiding kan
strijd met het bestemmingsplan als tweede
bestaan indien het bestuursorgaan tegen
Hoge Raad, onder meer:
zelfstandige woonruimte wordt gebruikt. De
beter weten in een onjuist standpunt heeft
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het hof
advocaat van A c.s. heeft schriftelijk zienswij-
gehandhaafd (vergelijk ABRvS 27 november
het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had
zen ingebracht tegen het voornemen een last
2008, ECLI:NL:RVS:2008:BQ3715; CRvB 3
dienen te verklaren in de vervolging wegens
onder dwangsom op te leggen, een voorlopi-
december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6358;
verjaring van de tenlastegelegde en bewezen-
ge voorziening verzocht bij de voorzienin-
en HR 14 september 2012,
verklaarde overtreding. Het middel voert daar-
genrechter en, nadat de Gemeente had aan-
ECLI:NL:HR:2012:BV8952, BNB 2012/301).
toe aan dat de hier geldende verjaringstermijn
gekondigd een besluit te zullen nemen, dit
Voor aanvullende rechtsbescherming door de
van drie jaren is verstreken tussen de beteke-
verzoek ingetrokken. Na een tweede controle-
burgerlijke rechter ter zake van een vergoe-
ning op 15 april 2008 van de aanzegging als
bezoek heeft de Gemeente bij besluit van 12
ding voor kosten van bezwaar of beroep is
bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv in de eerste
mei 2009 A c.s. een last onder dwangsom
dan ook geen plaats, tenzij het een aanspraak
cassatieprocedure en de betekening van de
opgelegd. Op 24 september 2009 heeft de
betreft die de belanghebbende redelijkerwijs
dagvaarding van 6 juni 2011 voor de behande-
Gemeente het tegen dit besluit gerichte
niet op de voet van art. 8:75 Awb aan de
ling van de zaak door het hof na terugwijzing
bezwaar van A c.s. gegrond verklaard. De
bestuursrechter (dan wel op de voet van art.
van de zaak door de Hoge Raad.
Gemeente heeft het verzoek van A c.s. tot
7:15 Awb aan het bestuursorgaan) heeft kun-
3.2. Het middel steunt op de opvatting dat
vergoeding van de door hen gemaakte kos-
nen voorleggen.
het door de Hoge Raad in de eerste cassatie-
ten in de bezwaarfase toegewezen tot € 966.
Volgt in het principale beroep en in het inci-
procedure gewezen arrest van 3 november
In dit geding hebben A c.s. € 39.623 gevorderd
dentele beroep verwerping, overeenkomstig
2009, waarbij de toen bestreden uitspraak is
ter vergoeding van door hen in de bestuurs-
de conclusie van de A-G.
vernietigd en de zaak is teruggewezen naar
rechtelijke fase gemaakte proceskosten, op
De A-G meent dat de burgerlijke rechter zich
het hof teneinde op het bestaande hoger
grond van onrechtmatige daad. De rechtbank
onbevoegd had moeten verklaren, omdat de
beroep opnieuw te worden berecht en afge-
heeft € 2030 toegewezen. Het hof heeft de
formele wetgever de bestuursrechter bij uit-
daan, niet kan worden aangemerkt als een
vordering alsnog geheel afgewezen. Het hof
sluiting bevoegd heeft verklaard (2.9 en 4.3-
daad van vervolging in de zin van art. 72 Sr
heeft daarbij het standpunt van de Gemeente
4.5), althans dat de burgerlijke rechter de vor-
die de verjaring stuit. Die opvatting is echter
verworpen dat de burgerlijke rechter niet
dering aan de eisers had moeten ontzeggen,
onjuist.
bevoegd is over de vordering te oordelen.
omdat de beslissing op bezwaar formele
3.3. Het middel faalt.
2570
(Sr art. 72)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3087
Rechtspraak
2571
te] zijn hoofd met kracht richting mijn hoofd
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
bewoog. Ik zag en voelde dat het voorhoofd
strekkende tot vernietiging en tot verwij-
19 september 2013, nr. 11/03332
van [verdachte] met kracht tegen mijn mond
zing; adv. mr. W.F. Roelink, Hoofddorp)
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
kwam. Ik voelde hiervan plots een hevige pijn
ECLI:NL:HR:2013:1352
van Kan, Y. Buruma)
aan mijn linkeronderlip en twee voortanden.
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
Ik proefde dat mijn mond zich vulde met
Het (luchtdruk)geweer in casu is volgens
strekkende tot vernietiging wat betreft het
bloed. De door [verdachte] op mij gepleegde
deskundige een wapen in de zin van art. 2
onder parketnummer 07-653063-10 onder 2
mishandeling veroorzaakte bij mij letsel in de
lid 1 categorie I sub 7° WWM: het aldus lui-
tenlastegelegde en de hoogte van de opge-
vorm van een tand door de lip, opgezette
dende oordeel van het hof is niet onbegrij-
legde straf, tot vrijspraak van dat feit, tot
onderlip, pijn en twee loszittende tanden’.
pelijk in aanmerking genomen dat de ver-
vermindering van de opgelegde straf en tot
17. een proces-verbaal van verhoor van ver-
dachte de deskundigheid van genoemde
verwerping voor het overige; adv. mr. R.P.
dachte, onder meer inhoudende: ‘Toen ik
verbalisant niet heeft betwist. A-G: anders.
Snorn, Heerenveen)
vanmorgen wegging droeg ik een blauwe
ECLI:NL:HR:2013:1345
spijkerbroek en een zwartleren jas heupmo-
(WWM art. 2 lid 1)
del. Daaronder had ik een blauw shirt aan Wederspannigheid art. 180 Sr: in casu kan
met kleine witte strepen. Ik kreeg de hand-
Inleiding:
uit de inhoud van de daartoe gebezigde
boeien om en werd met mijn gezicht naar
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de
beneden geduwd. Ik raakte in paniek en wil-
gezegd – een wapen ‘van categorie I onder 7°,
verdachte zich tegen de betreffende opspo-
de loskomen en ben gaan spartelen’.
te weten een (luchtdruk)geweer (merk Benja-
ringsambtenaar heeft verzet ‘door te ruk-
18. een proces-verbaal van verhoor van
min Marauder), zijnde een voorwerp die voor
ken en trekken in een richting tegengesteld
[betrokkene 3], onder meer inhoudende: ‘Op
wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een
aan die, waarin die ambtenaar verdachte
maandagochtend […] lag ik op bed. Ik hoorde
sprekende gelijkenis vertoonde met een
trachtte te geleiden’. De Hoge Raad spreekt
stemmen van buiten komen. Toen ik naar
vuurwapen (kogelgeweer), heeft doen bin-
om doelmatigheidsredenen de verdachte
buiten keek, zag ik een aantal politiemensen
nenkomen vanuit de Verenigde Staten (USA)’.
vrij.
die bezig waren twee mannen te arresteren.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het
Ik zag dat met name de man in de zwart-wit
hof vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de
gestreepte trui zich hevig verzette tegen zijn
raadsman – samengevat – aangevoerd ‘dat nu
aanhouding. De ander verzette zich ook wel
het wapen in kwestie niet voldoet aan door
Inleiding:
maar minder hevig’.
de politie opgestelde criteria aan de hand
Tegen de verdachte is wat betreft het onder
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
waarvan kan worden vastgesteld of een voor-
parketnummer 07-653063-10 onder 2 ten
niet kan worden afgeleid uit de inhoud van
werp valt onder categorie I sub 7 van artikel
laste gelegde bewezenverklaard dat – kort
de daartoe door het hof gebezigde bewijs-
2 lid 1 van de Wet wapens en munitie, het
gezegd – hij, toen in uniform geklede dienst-
middelen.
ten laste gelegde niet wettig en overtuigend
(Sr art. 180)
bewezen kan worden verklaard’. Ten aanzien
doende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op
Hoge Raad, onder meer:
van dit verweer overweegt het hof onder
heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aan-
2.3. Uit de inhoud van de daartoe gebezigde
meer als volgt: ‘Het dossier bevat onder meer
gehouden en hadden vastgegrepen, althans
bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat
een proces-verbaal “onderzoek wapen”, opge-
vast hadden teneinde verdachte, ter geleiding
de verdachte zich tegen de betreffende
maakt door verbalisant [verbalisant 2],
voor een hulpofficier van justitie, over te
opsporingsambtenaar heeft verzet ‘door te
hoofdagent en taakaccenthouder Wet
brengen naar een politiebureau, zich met
rukken en trekken in een richting tegenge-
Wapens en Munitie D2 van het Team Havens
geweld tegen die eerstgenoemde opsporings-
steld aan die, waarin die ambtenaar verdach-
West. Voornoemde verbalisant heeft het
ambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uit-
te trachtte te geleiden’. De bewezenverklaring
wapen in kwestie, nadat het in beslag was
oefening van zijn bediening, heeft verzet
is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Het
genomen, onderzocht. Uit het proces-verbaal
door te rukken en te trekken in een richting
middel klaagt daarover terecht. De Hoge
blijkt dat het inbeslaggenomen voorwerp een
tegengesteld aan die, waarin die ambtenaar
Raad zal om doelmatigheidsredenen de ver-
hogedruk luchtdrukwapen betreft met een
verdachte trachtte te geleiden. Deze bewezen-
dachte ter zake van dit feit vrijspreken. Daar-
luchtvoorraad cilinder. De bevindingen van
verklaring steunt op de volgende bewijsmid-
door wordt de aard en ernst van hetgeen in
verbalisant [verbalisant 2] naar aanleiding
delen:
de bestreden uitspraak overigens ten laste
van zijn onderzoek naar de uiterlijke ver-
16. een proces-verbaal van aangifte van
van de verdachte is bewezenverklaard – weer-
schijningsvorm van het wapen luiden als
[betrokkene 1], onder meer inhoudende: ‘Op 8
gegeven in de conclusie van de advocaat-
volgt: “Het luchtdrukgeweer vertoont, wat
maart 2010 was ik belast met de handhaving
generaal onder 1 – niet aangetast, zodat ver-
betreft zijn afmetingen en vorm en zijn laad-
van de openbare orde te Deventer. Ik, verbali-
nietiging ter zake van de strafoplegging op
spangreep een sprekende gelijkenis met een
sant, was gekleed in uniform. […] Ik zag dat
deze grond achterwege kan blijven.
bestaand soort vuurwapen. Het luchtdrukge-
[verdachte] reeds achterin een opvallend
Volgt vrijspraak van het onder parketnum-
weer heeft een laadspangreep welke zeer
dienstvoertuig was geplaatst. […] Ik zag dat
mer 07-653063-10 onder 2 tenlastegelegde.
gelijkend is op die van een grendelarm van een grendel van een bolt action .22 kogelge-
[verdachte] geboeid was en dat hem de autogordel was omgedaan. Ik zag dat [verdachte] heftig begon te bewegen en trappende bewe-
2572
weer. Het luchtdrukgeweer heeft een sprekende gelijkenis met en het uiterlijk van een klein kaliber sportgeweer, bolt action, kaliber
gingen in de richting van het portier met beide benen maakte. Ik drukte het hoofd van
19 september 2013, nr. 12/00723
.22LR. Gelet op deze overeenkomst is dit
[verdachte] met lichte dwang met mijn onder-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
luchtdrukgeweer voor bedreiging en/of
arm tegen het portierruit. Ik zag dat [verdach-
Lohman, J. de Hullu)
afdreiging geschikt.” Ten aanzien van het
3088
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Rechtspraak
voorgaande merkt het hof op dat sprake is
gesloten bij de bevindingen van de op het
veelheid van moederhennepplanten en hen-
van een oordeel dat is opgesteld naar aanlei-
terrein van de WWM deskundige verbalisant
nepstekken, in elk geval een hoeveelheid van
ding van een onderzoek dat is verricht door
en heeft overwogen dat hetgeen door en
meer dan 30 gram van een materiaal bevat-
een daartoe bevoegd verbalisant, deskundig
namens verdachte is aangevoerd het hof
tende hennep, zijnde hennep een middel als
op het terrein van de Wet Wapens en Muni-
geen aanleiding geeft de conclusie van verba-
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
tie. In hetgeen door en namens de verdachte
lisant over het wapen in twijfel te trekken. Ik
lijst II’. Deze bewezenverklaring steunt onder
is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de
meen dat het hof hier wat te gemakkelijk
meer op de volgende bewijsmiddelen.
conclusie van genoemde verbalisant omtrent
over de bezwaren van de verdediging is heen-
1. Het proces-verbaal van verhoor, onder
het wapen in twijfel te trekken. Gelet op het
gestapt. De bevindingen van de deskundige
meer inhoudende als verklaring van [betrok-
voorgaande is het hof van oordeel dat er
verbalisant zijn gemotiveerd betwist en de
kene 1]: ‘Op ons bedrijfsterrein staat een gro-
sprake is van een voorwerp van categorie I
A-G heeft vrijspraak gevorderd en heeft
te groene loods. Op vrijdag 22 augustus hoor-
sub 7 van de Wet Wapens en Munitie dat een
erkend dat dergelijke wapens in de reguliere
de ik een zoemend geluid vanuit de loods. De
ernstige bedreiging kan vormen van perso-
handel gewoon worden verhandeld. Ik meen
loods is verdeeld in drie ruimten. Ik heb die
nen dan wel dat zodanig op een wapen
dat onder deze omstandigheden het hof er
vrijdag de stroom eens van het middelste
gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging
blijk van had moeten geven zich een zelf-
gedeelte van de loods afgehaald door de stop-
geschikt is, nu dit voorwerp voor wat betreft
standig oordeel te hebben gevormd over de
pen te verwijderen en ik hoorde toen dat het
vorm en afmeting een sprekende gelijkenis
hoedanigheid van het wapen en daartoe zelf
zoemen ophield. Op 24 augustus 2008 ben ik
vertoont met een vuurwapen. Het hof ver-
onderzoek had moeten doen. Het gaat hier
er even geweest om iets te halen en toen heb
werpt het verweer’. Het middel richt zich
immers om een normatieve conclusie, op
ik een witte bedrijfsbus naast de loods zien
tegen het oordeel van het hof dat het hier
basis van waarnemingen en vergelijkingen,
staan. De bus stond bij de schuifdeur die [ver-
gaat om een wapen behorende tot categorie I
dat het wapen zodanig qua vorm en afmetin-
dachte] gebruikt om binnen te komen. [ver-
sub 7° van art. 2, eerste lid, van de Wet
gen op een vuurwapen gelijkt dat het onder
dachte] huurt sinds 1 januari 2008 het mid-
wapens en munitie (WWM).
de omschrijving valt van artikel 3, aanhef en
delste gedeelte van de loods. Hij heeft een
onder a van de Regeling wapens en munitie.
schoonmaakbedrijf “[B]”. (…) Ik heb dat
Hoge Raad, onder meer:
Omdat de conclusie van verbalisant werd
gedeelte van de loods waar u nu die hennep-
3.3. Het hof heeft zijn oordeel dat het in de
betwist, had het hof zich hiervan zelf moeten
kwekerij heeft aangetroffen verhuurd aan
tenlastelegging vermelde (luchtdruk)geweer
vergewissen. Daarna had het hof zich eventu-
[verdachte]. Volgens mij verhuurt [verdachte]
een voorwerp is in de zin van categorie I sub
eel met de conclusie van verbalisant kunnen
een gedeelte van de loods onder aan [mede-
7° van art. 2, eerste lid, WWM doen steunen
verenigen.
verdachte]. [verdachte] en [medeverdachte]
op het als bewijsmiddel 3 tot bewijs gebezig-
Daarom kan het arrest naar mijn oordeel niet
kwamen altijd in de avonduren en het week-
de proces-verbaal van [verbalisant 2], hoofd-
in stand blijven.
end. Zij hebben beiden een sleutel van het toegangshek van het terrein’.
agent en taakaccenthouder Wet wapens en munitie, voor zover inhoudende diens bij zijn onderzoek aan het onderhavige voor-
2573
4. Het proces-verbaal van verhoor, onder meer inhoudende als verklaring van [medeverdachte]: ‘De hennepkwekerij […] in de door
werp gedane bevindingen. Anders dan het middel betoogt, is dit oordeel niet onbegrij-
19 september 2013, nr. 12/02718
[verdachte] gehuurde loods op het terrein
pelijk, in aanmerking genomen dat uit het
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en
van [betrokkene 1] […] is van mij. Ik heb deze
proces-verbaal van de terechtzitting niet
V. van den Brink)
kwekerij gebouwd en ben daarmee in mei of
blijkt dat aldaar door of namens de verdach-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
juni 2008 begonnen. Ik verzorgde de kweke-
te de deskundigheid van genoemde verbali-
kende tot niet-ontvankelijkverklaring op
rij. Het werk in de kwekerij bestond uit stek-
sant is betwist.
voet van art. 80a RO; adv. mr. A.D. Klooster-
ken knippen, schoonmaken, water en voe-
3.4. Dat voormeld wapen volgens het bij de
man, Amsterdam)
ding geven. [verdachte] komt niet vaak in de
schriftuur gevoegde rapport van de gerechte-
ECLI:NL:HR:2013:1354
loods’. 5. Het proces-verbaal van verhoor, onder
lijk deskundige J. van Driel van 8 juli 2012 niet valt onder categorie I sub 7° maar onder
Slagend middel omdat medeplegen inzake
meer inhoudende als verklaring van [betrok-
categorie IV van art. 2, eerste lid, WWM leidt
hennepkwekerij niet zonder meer uit de
kene 2]: ‘Ik woon boven het kantoor en heb
niet tot een ander oordeel nu niet blijkt dat
gebezigde bewijsmiddelen kan worden
van hieruit zicht op de loods waarin gisteren
dit rapport aan het hof is overgelegd en een
afgeleid. A-G: anders; conclusie tot toepas-
een hennepkwekerij is aangetroffen. U vraagt
beroep op dat rapport niet voor het eerst in
sing van art. 80a RO op de grond dat in de
mij of ik de huurder ken die het middelste
cassatie kan worden gedaan, aangezien de
zaak tegen medeverdachte, waarin even-
deel van de loods, het gedeelte waar de hen-
beoordeling daarvan een onderzoek van fei-
eens cassatie is ingesteld en waarmee de
nepkwekerij in was, huurt. Ja, ik ken die jon-
telijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen
Hoge Raad derhalve ambtshalve bekend is,
gen van gezicht, maar ik weet zijn naam niet.
plaats is.
als bewijsmiddel een verklaring van ver-
Ik weet dat hij in een witte bedrijfsbus rijdt.
3.5. Het middel faalt.
dachte is gebezigd welke bewijs voor mede-
Ik heb die bus van die huurder veelal in de
plegen oplevert.
avonduren zien staan bij de loods. Ik heb die
A-G Machielse, onder meer:
jongen dan de loods in zien gaan alleen en ik
7.3. De kern van het betoog van de verdedi-
Inleiding:
heb hem ook wel samen met iemand gezien.
ging in hoger beroep was dat het betrekkelij-
Ten laste van de verdachte is – kort gezegd –
U vraagt of ik de vorige huurder van de loods
ke wapen niet viel onder categorie I sub 7.
bewezenverklaard dat hij ‘tezamen en in ver-
ken. Ja, dat is [medeverdachte]. Toevallig heb
Daartoe is een aantal details aangewezen die
eniging met een ander, opzettelijk heeft
ik afgelopen vrijdag of donderdag [medever-
luchtdrukwapens duidelijk onderscheiden
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of ver-
dachte] en de nieuwe huurder samen gezien
van een vuurwapen. Het hof heeft zich aan-
werkt, in een pand aan [a-straat 1] een hoe-
bij de Praxis aan Kanaal Noord. Ik zag ze bui-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3089
Rechtspraak
ten op de parkeerplaats staan daar’.
gebezigd:
gerechtvaardigd, zodat het beroep alsnog
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
‘5. Het proces-verbaal van verhoor, nummer
met toepassing van art. 80a RO niet-ontvan-
wat het ‘medeplegen’ betreft ontoereikend is
PL0624/08-342363 (pagina’s 64 en 66), in de
kelijk moet worden verklaard.
gemotiveerd.
wettelijke vorm opgemaakt op 26 augustus
5. Deze conclusie strekt ertoe dat het cassa-
2008 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2],
tieberoep op voet van art. 80a RO niet-ont-
Hoge Raad, onder meer:
beiden voornoemd, inhoudende – zakelijk
vankelijk wordt verklaard.
2.3. Aangezien de bewezenverklaring van het
weergegeven – als verklaring van [verdachte]:
Voetnoten:
tenlastegelegde, voor zover behelzende dat
Ongeveer twee maanden geleden ben ik
2 Zie bijvoorbeeld HR 15 februari 2011,
de verdachte ‘tezamen en in vereniging met
begonnen met het bouwen van de hennep-
ECLI:NL:HR:2011:BP0068 en HR 11 oktober
een ander’ heeft gehandeld, niet zonder meer
kwekerij. Tijdens het bouwen ben ik begon-
2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2892.
uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden
nen met het stekken van de planten. Ik heb
3 Niet ondenkbaar is dat de verdachte van
afgeleid, is de bestreden uitspraak in zoverre
de planten water gegeven, voeding gegeven
het medeplegen wordt vrijgesproken aange-
niet naar de eis der wet met redenen
en de stekken geknipt.
zien het mij niet uitgesloten lijkt dat de bei-
omkleed.
U vraagt mij of [medeverdachte] kennis had
de verdachten niet samen, maar ieder voor
2.4. Het middel slaagt.
van de kwekerij.
zich in een gedeelte van de loods een hen-
Volgen vernietiging en terugwijzing.
Ja, [medeverdachte] weet dat er een hennep-
nepkwekerij hadden gebouwd. Bij een derge-
kwekerij zit, hij is er ook wel eens binnen
lijke partiële vrijspraak heeft de verdachte
A-G Knigge, onder meer:
geweest’.
mijns inziens onvoldoende belang, aangezien
4.5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt
4.7. Met betrekking tot een ten aanzien van
het medeplegen bij het onderhavige feit niet
dat medeverdachte [medeverdachte] de hen-
deze verklaring gevoerd Salduz-verweer
als een strafverzwarende omstandigheid fun-
nepkwekerij heeft gebouwd en de hennep-
houdt de bestreden uitspraak het volgende
geert.
planten heeft verzorgd. Voorts kan uit de
in:
gebezigde bewijsmiddelen niet meer worden
‘Nu in het dossier een “Verklaring optreden
afgeleid dan dat verdachte een gedeelte van
piket” aanwezig is inhoudende dat verdachte
Raad van State
de loods heeft onderverhuurd aan medever-
op 25 augustus 2008 door mr M. Kuiper,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
dachte [medeverdachte] en dat verdachte, nu
advocaat te Harderwijk, is bijgestaan en dat
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
hij aldaar meermalen aanwezig is geweest en
de verdachte vervolgens op 26 augustus 2008
bij de directie bestuursrechtspraak van de
in het bezit was van een sleutel van het toe-
ten overstaan van de politie een bekennende
Raad van State. Volledige versies van deze
gangshek van het terrein, moet hebben gewe-
verklaring heeft afgelegd geldt voor deze
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
ten dat zich in die loods een hennepkwekerij
bekennende verklaring geen bewijsuitslui-
vanstate.nl.
bevond. Dat is voor het bewijs van medeple-
ting. In zoverre wordt het verweer verwor-
gen niet voldoende. Dat verdachte de loods
pen’.
onderverhuurde aan [medeverdachte] is eer-
4.8. Nu het hof deze “bekennende verklaring”
der een contra-indicatie voor medeplegen. De
uitdrukkelijk bruikbaar heeft geacht voor het
verhuurder van een pand is immers als regel
bewijs, moet het ervoor gehouden worden
13 november 2013, nr. 201210785/1/A1
niet verantwoordelijk voor hetgeen een huur-
dat die verklaring ten gevolge van een kenne-
(Mrs. Wortmann, Sorgdrager, Helder)
der in dat pand uitvoert, ook al weet hij daar
lijke misslag niet in de aanvulling op het ver-
ECLI:NL:RVS:2013:1949
van. Zelfs het welbewust faciliteren van een
korte arrest als bewijsmiddel is gebezigd. De
hennepkwekerij door het (onder)verhuren
bewijsmotivering zou derhalve verbeterd
Vereiste verklaring van geen bedenkingen
van een pand in de wetenschap dat dit pand
gelezen kunnen worden, al pleit daar wellicht
als bedoeld in art. 75d Flora- en faunawet
door de (onder)huurder voor de hennep-
tegen dat de verklaringen van [medeverdach-
bij gefaseerde verlening omgevingsvergun-
kweek zal worden gebruikt, is voor een bewe-
te] en de verdachte niet helemaal op elkaar
ningen.
zenverklaring van medeplegen van het telen
aansluiten. Beiden lijken de schuld volledig
van hennep, dat een bewuste en nauwe
op zich te nemen en de rol van de ander te
(Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
samenwerking met een ander gericht op het
minimaliseren.
art. 2.7, 2.27; Flora- en faunawet art. 75b, 75c,
telen van hennep vergt, evenwel niet vol-
4.9. In elk geval heeft naar mijn mening te
75d)
doende. Er kan dan immers ook sprake zijn
gelden dat de verdachte bij het cassatiebe-
van medeplichtigheid.[2] Nu uit de door het
roep onvoldoende belang heeft, aangezien
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
hof gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt van
gelet op de bekennende verklaring van de
lant A] en [appellante B] (hierna tezamen
enige vorm van samenwerking gericht op het
verdachte – die enkel is aangevochten met
en in enkelvoud: [appellant]), wonend te
telen van hennep en het hof ook niet heeft
een beroep op de Salduz-jurisprudentie –
Renkum, tegen de uitspraak van Rechtbank
gemotiveerd hoe het die samenwerking uit
redelijkerwijs niet valt te verwachten dat een
Arnhem van 16 oktober 2012 in zaak nr.
de gebezigde bewijsmiddelen heeft afgeleid,
nieuwe behandeling van de zaak ertoe zal
12/645 in het geding tussen: [appellant] en
is de bewezenverklaring niet naar de eis der
leiden dat de verdachte van het tenlastege-
het college van burgemeester en wethou-
wet met redenen omkleed.
legde feit zal worden vrijgesproken.[3] Ik
ders van Renkum.
4.6. Toch kan het middel naar mijn mening
merk daarbij op dat de schriftuur na 1 okto-
niet tot cassatie leiden. In de zaak tegen
ber 2012 is ingediend, zodat voor een terug-
Procesverloop
medeverdachte [medeverdachte], waarin
houdende toepassing van art. 80a RO geen
Bij besluit van 28 december 2011 heeft het
eveneens cassatie is ingesteld en waarmee de
reden is.
college aan [belanghebbende] een omge-
Hoge Raad derhalve ambtshalve bekend is, is
4.10. Het middel kan bij gebrek aan voldoen-
vingsvergunning in afwijking van het
als bewijsmiddel 5 de volgende verklaring
de belang niet tot cassatie leiden. Dat bete-
bestemmingsplan verleend voor het bouwen
van de verdachte in de onderhavige zaak
kent dat een behandeling in cassatie niet is
van drie villa’s met 10 appartementen en een
3090
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
2574
Rechtspraak
ondergrondse parkeergarage, alsmede voor
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo,
Verlening vergunningen krachtens Natuur-
het aanleggen van een uitweg op het perceel
voor zover van belang, wordt in bij wet of alge-
beschermingswet 1998 voor agrarische
[locatie] te Renkum (hierna: het perceel).
mene maatregel van bestuur aangewezen cate-
bedrijven met toepassing van salderingsbe-
Bij uitspraak van 16 oktober 2012 heeft de
gorieën gevallen een omgevingsvergunning
sluiten krachtens Verordening stikstof en
rechtbank het door [appellant] daartegen
niet verleend dan nadat een daarbij aangewe-
Natura 2000 Noord-Brabant. Samenhangver-
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
zen bestuursorgaan heeft verklaard dat het
eiste bij saldering via ammoniakdepositie-
(…)
daartegen geen bedenkingen heeft.
bank. Salderingsmethodiek. Vernietiging
5.2. Niet ter discussie staat dat een verklaring
besluiten wegens strijd met art. 19d, 19g en
Overwegingen
van geen bedenkingen als bedoeld in artikel
19kd Natuurbeschermingswet 1998.
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van drie
75d van de Ffw is vereist, omdat de bestaande,
woongebouwen met daarin in totaal tien koop-
te slopen villa op het perceel volgens een door
(Natuurbeschermingswet 1998 19d, 19f, 19g,
appartementen op het perceel. Twee woonge-
ecologisch adviesbureau Van den Bijtel uitge-
19kd; Verordening stikstof en Natura 2000
bouwen met daarin zes vrije sector apparte-
voerd natuurwaardenonderzoek een verblijf-
Noord-Brabant art. 12, 16)
menten zijn gesitueerd aan de Utrechtseweg
plaats vormt voor diverse soorten vleermuizen.
en een woongebouw met daarin vier apparte-
De bedoelde verklaring van geen bedenkingen
Uitspraak in het geding tussen: de stichting
menten in de sociale sector is gelegen aan de
is bij besluit van 9 november 2012 verleend,
Stichting Werkgroep Behoud de Peel (hierna:
Groeneweg. Onder de woongebouwen gelegen
voorafgaand aan de verlening door het college
Werkgroep Behoud de Peel), gevestigd te
aan de Utrechtseweg is een parkeergarage gesi-
van de omgevingsvergunning voor het kappen
Deurne, appellante, en het college van
tueerd. Daarnaast wordt voorzien in een uit-
en het slopen, bij besluit van 10 december
gedeputeerde staten van Noord-Brabant, ver-
weg aan de Utrechtseweg.
2012. Niet betwist is dat de aan de verklaring
weerder.
Ten behoeve van het bouwplan is naast de eer-
van geen bedenkingen verbonden voorwaar-
dergenoemde omgevingsvergunning voor de
den en voorschriften bij laatstgenoemd besluit
Procesverloop
activiteiten bouwen en afwijken van het
daarvan onderdeel zijn gemaakt. Zoals eerder
Bij besluit van 29 januari 2013, kenmerk
bestemmingsplan bij afzonderlijk besluit van
vermeld, ligt deze omgevingsvergunning in
C2056271/3293494, heeft het college aan
10 december 2012 door het college tevens een
deze procedure niet ter beoordeling voor.
[vergunninghoudster A] een vergunning
omgevingsvergunning voor de activiteiten kap-
De rechtbank heeft, anders dan [appellant]
krachtens de Natuurbeschermingswet 1998
pen en slopen verleend. In dit geding ligt uit-
betoogt, terecht geen grond gevonden voor het
(hierna: Nb-wet 1998) verleend voor uitbrei-
sluitend de omgevingsvergunning voor het
oordeel dat het college de omgevingsvergun-
ding van een melkrundveehouderij aan de
bouwen en afwijken van het bestemmingsplan
ning voor het bouwen en het afwijken van het
[locatie A] te Liessel.
ter beoordeling voor.
bestemmingsplan niet heeft mogen verlenen,
Bij besluit van 25 februari 2013, kenmerk
(…)
alvorens de verklaring van geen bedenkingen
C2052516/3362433, heeft het college aan
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank
was verleend.
[vergunninghoudster B] een vergunning
ten onrechte heeft geoordeeld dat de toepasse-
Tussen partijen is niet in geschil dat in dit
krachtens de Nb-wet 1998 verleend voor uit-
lijke bepalingen van de Flora- en faunawet
geval de verstoringen als bedoeld in artikel 75b
breiding van een vleeskuikenhouderij aan de
(hierna: Ffw) niet aan realisering van het bouw-
van de Ffw uitsluitend verband houden met
[locatie B] te Someren.
plan in de weg staan. Volgens hem heeft de
het slopen van de op het perceel aanwezige
Bij besluit van 6 maart 2013, kenmerk
rechtbank een onjuist criterium gehanteerd
oude villa en niet met het bouwen van de nieu-
C2072812/3357006, heeft het college aan
door te overwegen dat het college de vergun-
we gebouwen. Nu de aanvraag voor het in
[vergunninghouders C] een vergunning
ning kon verlenen, nu niet op voorhand duide-
afwijking van het bestemmingsplan bouwen
krachtens de Nb-wet 1998 verleend voor
lijk was dat een ontheffing in het kader van de
en die voor het slopen en kappen los van
oprichting van een varkenshouderij aan de
Ffw niet zou kunnen worden verleend.
elkaar zijn gedaan, en ook mochten worden
[locatie C] te De Rips.
5.1. Ingevolge artikel 75b, eerste lid, aanhef en
gedaan omdat daartussen geen onlosmakelijke
Bij besluit van 11 maart 2013, kenmerk
onder a en b, van de Ffw is afdeling 2a van die
samenhang als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid,
C2057437/3363173, heeft het college aan
wet van toepassing op handelingen waarvoor
van de Wet algemene bepalingen omgevings-
[vergunninghouder D] een vergunning
een omgevingsvergunning is vereist en die
recht bestaat, heeft het college zich terecht op
krachtens de Nb-wet 1998 verleend voor uit-
tevens zijn aan te merken als handelingen
het standpunt gesteld dat de toets aan de Ffw
breiding van een rundveehouderij aan de
waarvoor een of meer van de bij of krachtens
in dit geval moest worden betrokken bij de
[locatie D] te Deurne.
de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18
aanvraag en de verlening van de omgevings-
Tegen deze vier besluiten heeft Werkgroep
gestelde verboden gelden en ten aanzien waar-
vergunning voor het slopen en het kappen, en
Behoud de Peel beroep ingesteld.
van de minister op grond van artikel 75, derde
niet bij die voor het bouwen.
(…)
lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.
Het betoog faalt.
Ingevolge artikel 75c, eerste lid, draagt de aan-
(…)
vrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria,
Overwegingen De bestreden besluiten
2575
bedoeld in artikel 75b, eerste lid.
1. Het college heeft bij de bestreden besluiten vergunningen verleend voor de oprichting onderscheidenlijk uitbreiding en exploi-
Ingevolge artikel 75d wordt een omgevingsver-
13 november 2013, nrs. 201303243/1/R2,
tatie van vier agrarische bedrijven.
gunning die betrekking heeft op handelingen
201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en
Voorafgaand aan het verlenen van de Nbw-
als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, niet ver-
201303816/1/R2
vergunningen hebben de bedrijven verzoe-
leend dan nadat de minister heeft verklaard
(Mrs. Scholten-Hinloopen, Kranenburg, Van
ken gedaan om saldering krachtens de Veror-
dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als
der Wiel)
dening stikstof en Natura 2000
bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.
ECLI:NL:RVS:2013:1931
Noord-Brabant (hierna: de stikstofverorde-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3091
Rechtspraak
ning) en heeft het college daaromtrent vier
bevoegd gezag bij besluiten over [..] het verle-
actief waren. Aantoonbaar actief zijn die
salderingsbesluiten genomen. Het college
nen van een vergunning als bedoeld in arti-
bedrijven, die in 2005 nog meitellinggege-
heeft bij de verlening van de Nbw-vergunnin-
kel 19d, eerste lid, niet de gevolgen die een
vens over het houden van dieren aan Dienst
gen de salderingsbesluiten, op grond waar-
handeling kan hebben door het veroorzaken
Regelingen van het ministerie van LNV heb-
van saldo uit de depositiebank aan de bedrij-
van stikstofdepositie op voor stikstof gevoeli-
ben aangeleverd;
ven is toegekend, betrokken.
ge habitats in een Natura 2000-gebied in de
– Depositierechten (op basis van het bestaan-
Het college heeft de Nbw-vergunningen met
volgende gevallen:
de emissieplafond) van bedrijven die sinds
toepassing van artikel 19g en artikel 19kd
a. (..);
07 december 2004 niet alleen in emissie (en
van de Nb-wet 1998 verleend, omdat de toe-
b. de handeling is een activiteit die na de
daarmee in depositie) maar ook met aantal-
name van ammoniakemissie als gevolg van
referentiedatum is begonnen, of een gebruik
len dieren (resulterend in minder NGE, maar
de oprichting of uitbreiding van de betrok-
dat na de referentiedatum in betekenende
> 0 NGE, dus niet (definitief) gestopt) inge-
ken bedrijven, gelet op het aan deze bedrij-
mate is gewijzigd, waarbij is verzekerd dat, in
krompen zijn.
ven toegekende saldo uit de depositiebank,
samenhang met voor die activiteit getroffen
Samenhang
per saldo niet zal leiden tot een toename van
maatregelen, de stikstofdepositie op de voor
3. Werkgroep Behoud de Peel betoogt dat de
stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitat-
stikstof gevoelige habitats in een Natura
saldi uit de depositiebank ten onrechte zijn
typen in de Natura 2000-gebieden.
2000-gebied als gevolg van die activiteit of
betrokken bij de verlening van de vier Nbw-
Wettelijk kader
dat gebruik per saldo niet is toegenomen of
vergunningen. Zij voert daartoe aan dat tus-
2. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nb-
zal toenemen.
sen de vergunde toename van de stikstofde-
wet 1998 is het verboden zonder vergunning,
Ingevolge het derde artikellid wordt onder
positie in de vier vergunningen en de daar
of in strijd met aan die vergunning verbon-
‘referentiedatum’ als bedoeld in het eerste lid
tegenoverstaande onttrekkingen van saldo
den voorschriften of beperkingen, van Gede-
verstaan:
uit de depositiebank geen directe samen-
puteerde Staten, projecten of andere hande-
a. 7 december 2004, of
hang bestaat, omdat die onttrekkingen niet
lingen te realiseren onderscheidenlijk te
b. (..)
zijn te koppelen aan een of meer concrete
verrichten die gelet op de instandhoudings-
2.4. Ingevolge artikel 12 van de stikstofveror-
ingetrokken vergunningen. De directe
doelstelling, met uitzondering van de doel-
dening dragen gedeputeerde staten zorg voor
samenhang is voorts volgens Werkgroep
stellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid,
het inrichten en onderhouden van een depo-
Behoud de Peel niet gewaarborgd omdat de
de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de
sitiebank, die gevuld wordt met:
stikstofverordening en het protocol het
habitats van soorten in een Natura
a. de vervallen deposities van bedrijven die
mogelijk maken dat in de depositiebank
2000-gebied kunnen verslechteren of een
na 7 december 2004 de bedrijfsvoering
deposities worden opgenomen van milieu-
significant verstorend effect kunnen hebben
beëindigd hebben en waarvan de vergunning
vergunningen die voor de oprichting van de
op de soorten waarvoor het gebied is aange-
krachtens de Wet milieubeheer, dan wel de
depositiebank zijn ingetrokken. De deposities
wezen. Zodanige projecten of andere hande-
melding op basis van het Besluit landbouw
kunnen voorts afkomstig zijn van bedrijven
lingen zijn in ieder geval projecten of hande-
milieubeheer is ingetrokken of vervallen;
die op het moment van intrekken van de
lingen die de natuurlijke kenmerken van het
b. de vrijkomende deposities bij wijzigingen
milieuvergunning niet meer bestonden.
desbetreffende gebied kunnen aantasten.
van vergunning krachtens de Wet milieube-
Voorts voert zij aan dat niet is gewaarborgd
2.1. Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de
heer dan wel meldingen volgens het Besluit
dat de in de depositiebank opgenomen mili-
initiatiefnemer voor projecten waarover
landbouw milieubeheer, na 7 december 2004;
euvergunningen zijn verleend voordat de
Gedeputeerde Staten een besluit op een aan-
steeds voor zover deze nog niet eerder zijn
betrokken Natura 2000-gebieden ter uitvoe-
vraag voor een vergunning als bedoeld in
gebruikt.
ring van de Vogelrichtlijn werden aangewe-
artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet
Ingevolge artikel 16, stellen gedeputeerde sta-
zen. Ter onderbouwing van haar betoog ver-
direct verband houden met of nodig zijn
ten nadere regels vast over de wijze waarop
wijst zij naar de voorwaarden waaronder in
voor het beheer van een Natura 2000-gebied,
de depositiebank gevuld wordt en depositie-
de jurisprudentie externe saldering als miti-
maar die afzonderlijk of in combinatie met
rechten worden uitgegeven.
gerende maatregel is aanvaard.
andere projecten of plannen significante
2.5. Gedeputeerde staten hebben ter uitvoe-
3.1. Het college stelt zich op het standpunt
gevolgen kunnen hebben voor het desbetref-
ring van artikel 16 van de stikstofverorde-
dat door middel van de depositiebank een
fende gebied, alvorens Gedeputeerde Staten
ning het Protocol Depositiebank versie 13
directe relatie ontstaat tussen de toe- en
een besluit nemen, een passende beoorde-
juli 2010 (hierna: het protocol) vastgesteld.
afnames van stikstofdepositie. In de deposi-
ling van de gevolgen voor het gebied waarbij
Ingevolge paragraaf 3, onder 1, van het proto-
tiebank wordt echter niet gesaldeerd met het
rekening wordt gehouden met de instand-
col vindt vulling van de depositiebank uit-
intrekken van vergunningen, maar met de
houdingsdoelstelling, met uitzondering van
sluitend plaats op basis van wijzigingen in
door die intrekking vrijgevallen stikstofdepo-
de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, der-
vergunningen krachtens de Wet milieube-
sities. Een ingetrokken vergunning dient vol-
de lid, van dat gebied.
heer en meldingen Besluit landbouw milieu-
gens het college uitsluitend als administra-
2.2. Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan een
beheer, die door gemeenten zijn ingevoerd in
tief bewijs dat de bij die vergunning horende
vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste
het BVB-bestand Noord-Brabant.
stikstofdepositie is vrijgevallen. In het sys-
lid, slechts worden verleend indien Gedepu-
Ingevolge paragraaf 3, onder 2, wordt de
teem van de depositiebank is gewaarborgd
teerde Staten uit de passende beoordeling,
depositiebank gevuld met depositierechten
dat het totaal van de stikstoftoenames nooit
bedoeld in artikel 19f, eerste lid, zich ervan
van gestopte en ingekrompen bedrijven:
groter kan zijn dan het totaal van de stikstof-
hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmer-
– Depositierechten (op basis van het bestaan-
afnames. Dat wordt bijgehouden in een over-
ken van het desbetreffende gebied niet zul-
de emissieplafond) van veehouderijbedrijven
zicht dat openbaar te raadplegen is, aldus het
len worden aangetast.
die gestopt zijn na 07 december 2004 (in het
college.
2.3. Ingevolge artikel 19kd, eerste lid, zoals
BVB-bestand op 0 NGE zijn komen te staan)
Het college stelt voorts dat het voor de
dat luidde ten tijde van belang, betrekt het
en op 07 december 2004 nog aantoonbaar
beoordeling van de stikstofdepositie op Natu-
3092
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Rechtspraak
ra 2000-gebieden uitgaat van een stand-still
beoordeling of bij de beoordeling of aan de
sluiten van de overeenkomst over de overna-
situatie ten opzichte van 7 december 2004.
voorwaarden van artikel 19kd, eerste lid,
me van de stikstofdepositie ten behoeve van
Toenames van stikstofdepositie ten opzichte
onder b, van de Nb wet 1998 is voldaan (uit-
de uitbreiding van het saldo-ontvangende
van deze datum kunnen worden gesaldeerd
spraken van 16 maart 2011, in zaak nr.
bedrijf.
met stikstofdeposities die op 7 december
200909282/1/R2 en 10 oktober 2012, in zaak
3.8. Met saldering via de depositiebank wordt
2004 bestonden maar daarna zijn beëindigd.
nr. 201010326/1/T1/A4). Werkgroep Behoud
hetzelfde beoogd als met externe saldering:
De verordening en het protocol voorzien
de Peel wijst er terecht op dat deze vorm van
een toename van stikstofdepositie van een
daarom in de opname van stikstofdeposities
saldering, hierna aan te duiden als externe
vergund project wordt gesaldeerd met een
in de depositiebank van milieuvergunningen
saldering, slechts mogelijk is als er een direc-
afname van stikstofdepositie door een inge-
van bedrijven die op 7 december 2004 nog
te samenhang bestaat tussen de intrekking
trokken milieuvergunning. Externe saldering
aantoonbaar in bedrijf waren en waarvan de
van de milieuvergunning en de verlening
en saldering via de depositiebank zijn bin-
milieuvergunning na die datum is ingetrok-
van de Nbw-vergunning. Die directe samen-
nen de Nbw-vergunningverlening beide te
ken.
hang wordt aangenomen als de vergunning
duiden als een maatregel ter mitigatie van
3.2. Het college heeft de vergunningen ver-
voor het saldogevende bedrijf daadwerkelijk
de effecten van het vergunde project. De wij-
leend met toepassing van artikel 19kd, eerste
is of zal worden ingetrokken ten behoeve van
ze waarop het benodigde saldo wordt verkre-
lid, onder b, van de Nb-wet 1998, voor zover
de uitbreiding van het saldo-ontvangende
gen verschilt wel.
de aangevraagde activiteiten effecten kun-
bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbe-
Bij de depositiebank zorgen gemeentebestu-
nen hebben op stikstofgevoelige habitats in
sluit of uit een overeenkomst tussen het sal-
ren voor de intrekking van milieuvergunnin-
Natura 2000-gebieden die zijn of zullen wor-
dogevende en saldo-ontvangende bedrijf
gen van bedrijven waarvan de bedrijfsvoe-
den aangewezen ter uitvoering van de Habi-
over de overname van het stikstofdepositie-
ring is beëindigd en voert de provincie de
tatrichtlijn. Voor zover de aangevraagde acti-
saldo van de in te trekken milieuvergunning.
regie over de opname van het saldo dat uit
viteiten effecten kunnen hebben op
Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoe-
deze ingetrokken vergunningen vrijvalt en
stikstofgevoelige habitats in Natura
ring van het saldogevende bedrijf daadwerke-
over de toekenning van saldo aan bedrijven
2000-gebieden die ter uitvoering van de
lijk is of wordt beëindigd.
die saldo nodig hebben. Bij externe saldering
Vogelrichtlijn zijn aangewezen, zijn de ver-
3.6. De voorwaarde van directe samenhang
draagt het agrarisch bedrijf dat saldo nodig
gunningen verleend op basis van een pas-
tussen de intrekking van de milieuvergun-
heeft zelf ervoor zorg dat hij met een ander
sende beoordeling als bedoeld in artikel 19g
ning en de verlening van de Nbw-vergunning
agrarisch bedrijf overeenkomt dat de milieu-
van de Nb-wet 1998.
betekent voorts dat niet elke milieuvergun-
vergunning daarvan wordt ingetrokken en
3.3. Het college heeft het saldo uit de deposi-
ning kan worden gebruikt voor externe sal-
dat het saldo wordt overgenomen.
tiebank als maatregel betrokken in de pas-
dering. Een milieuvergunning die is verleend
3.9. De overeenkomsten tussen externe salde-
sende beoordeling die ten grondslag ligt aan
en is ingetrokken voordat artikel 6, derde lid,
ring en saldering uit de depositiebank geven
de bestreden besluiten en op grond waarvan
van de Habitatrichtlijn van toepassing werd
aanleiding voor het oordeel dat bij saldering
het college zich ervan heeft verzekerd dat de
op een Natura 2000-gebied (de referentieda-
op grond van de depositiebank ten behoeve
natuurlijke kenmerken van de betrokken
tum) waarop het agrarisch bedrijf stikstofde-
van een Nbw-vergunning, evenals bij externe
Natura 2000-gebieden niet zullen worden
positie veroorzaakt, kan niet voor externe
saldering, gelet op het mitigerende karakter
aangetast. Voorts heeft het college het saldo
saldering worden gebruikt (uitspraak van 18
van de maatregel, een directe samenhang
uit de depositiebank betrokken bij de beoor-
april 2012, in zaak nr. 201003985/1/A4).
dient te bestaan tussen de in de depositie-
deling of aan de voorwaarde voor toepassing
3.7. Externe saldering is in beginsel wel
bank op te nemen en te onttrekken saldi.
van artikel 19kd, eerste lid, onder b, van de
mogelijk met een milieuvergunning die is
Gelet op het in beroep aangevoerde dient te
Nb wet 1998 dat ‘in samenhang met voor die
verleend voor de referentiedatum en die na
worden bezien of de wijze van saldering en
activiteit getroffen maatregelen, de stikstof-
die datum is ingetrokken. Hoewel niet rele-
de voorwaarden die gesteld worden aan de
depositie op de voor stikstofgevoelige habi-
vant is of tot het moment van intrekking van
opname van saldo van een ingetrokken mili-
tats in een Natura 2000-gebied als gevolg van
de vergunning, of tot het moment waarop de
euvergunning waarborgen dat er een directe
die activiteit per saldo niet is toegenomen of
overeenkomst over de overname van de stik-
samenhang aanwezig is tussen de in de
zal toenemen’ is voldaan.
stofdepositie wordt gesloten, nog vee aanwe-
depositiebank opgenomen saldi van inge-
3.4. De Afdeling ziet zich, gelet op het in
zig was op het bedrijf, is wel relevant of het
trokken milieuvergunningen en de onttrek-
beroep aangevoerde, voor de vraag gesteld of
bedrijf op dat moment feitelijk nog aanwezig
kingen van saldi ten behoeve van een Nbw-
saldo uit de depositiebank als maatregel in
was (uitspraken van 29 juni 2011, in zaak nr.
vergunning voor de oprichting of uitbreiding
een passende beoordeling kan worden
200908730/1/R2 en 14 augustus 2013, in
van een agrarisch bedrijf.
betrokken en of dit kan worden betrokken bij
zaak nr. 201205373/1/R2). Dat is, zo preci-
3.10. Ten aanzien van het betoog van Werk-
de beoordeling of voldaan wordt aan artikel
seert de Afdeling thans, het geval als de her-
groep Behoud de Peel dat tussen de vergun-
19kd, eerste lid, onder b, van de Nb-wet 1998.
vatting van het bedrijf mogelijk is zonder dat
de toename van de stikstofdepositie in de
Zij overweegt daartoe als volgt.
daarvoor een vergunning op grond van arti-
vier vergunningen en de daar tegenover-
3.5. In de jurisprudentie is aanvaard dat sal-
kel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 voor
staande onttrekkingen van saldo uit de depo-
dering in de vorm van intrekking van een
de realisering van een project, is vereist. Deze
sitiebank geen directe samenhang bestaat,
milieuvergunning, Hinderwetvergunning of
voorwaarden zijn gesteld ten einde het miti-
omdat die onttrekkingen niet zijn te koppe-
melding (hierna tezamen aangeduid als:
gerende karakter van externe saldering te
len aan een of meer concrete ingetrokken
milieuvergunning) ten behoeve van de verle-
waarborgen. Externe saldering kan alleen
vergunningen, overweegt de Afdeling als
ning van een Nbw-vergunning voor de
met stikstofdeposities die waren vergund op
volgt.
oprichting of uitbreiding van een agrarisch
de referentiedatum en die ook nog aanwezig
In een depositiebank wordt, zoals het college
bedrijf onder voorwaarden kan worden
waren of konden zijn tot het moment van
stelt, niet gesaldeerd met het intrekken van
betrokken als maatregel in een passende
intrekking van de milieuvergunning of het
vergunningen, maar met de door die intrek-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3093
Rechtspraak
king vrijgevallen stikstofdeposities. Per Natu-
het bedrijf op het moment van intrekken van
dat de voorwaarden die in de verordening en
ra 2000-gebied wordt per habitattype het
de milieuvergunning of het sluiten van de
het protocol gesteld worden aan de opname
saldo dat afkomstig is van een ingetrokken
overeenkomst over de overname van de stik-
van saldo van een ingetrokken milieuvergun-
milieuvergunning van een saldogevend
stofdepositie, feitelijk nog aanwezig was. Dat
ning onvoldoende waarborgen dat een direc-
bedrijf geregistreerd. Datzelfde gebeurt voor
is het geval als de hervatting van het bedrijf
te samenhang aanwezig is tussen de in de
de onttrokken saldi voor de ontvangende
mogelijk is zonder dat daarvoor een vergun-
depositiebank opgenomen saldi van inge-
bedrijven. Bij onttrekking van saldo is bepa-
ning op grond van artikel 19d, eerste lid, van
trokken milieuvergunningen en de onttrek-
lend of voor het desbetreffende habitattype
de Nb wet1998 voor de realisering van een
kingen van saldi ten behoeve van een Nbw-
in de depositiebank nog voldoende saldo van
project, is vereist. Deze voorwaarde is van
vergunning voor de oprichting of uitbreiding
de (gezamenlijke) saldogevende bedrijven
belang om het mitigerende karakter van sal-
van een agrarisch bedrijf. Dit leidt tot het
geregistreerd staat. Een directe koppeling
dering te waarborgen.
oordeel dat de betreffende salderingsbeslui-
tussen de ingetrokken milieuvergunning van
De Afdeling is van oordeel dat een dergelijke
ten in de aan de orde zijnde gevallen niet bij
een saldogevend bedrijf en het onttrokken
waarborg bij de inrichting van de depositie-
de vergunningverlening konden worden
saldo voor het saldo-ontvangende bedrijf,
bank niet kan worden gemist. Het standpunt
betrokken.
zoals aan de orde bij externe saldering, is bij
van het college dat bij externe saldering
Salderingsmethodiek
saldering op grond van een depositiebank
slechts relevant is of het bedrijf waarvan de
4. Werkgroep Behoud de Peel voert aan dat
niet relevant. Gelet hierop is het niet
milieuvergunning wordt ingetrokken op de
als gevolg van de salderingsmethodiek van
bezwaarlijk dat bij saldering op grond van
referentiedatum stikstofdepositie veroor-
de depositiebank niet vaststaat dat overal in
een depositiebank niet wordt aangegeven
zaakte en dat saldering kan zolang een
de betrokken Natura 2000-gebieden sprake
van welke ingetrokken milieuvergunning het
stand-still situatie ten opzichte van de refe-
zal zijn van een afname van de stikstofdepo-
saldo afkomstig is. Het betoog faalt.
rentiedatum wordt aangehouden, vindt, gelet
sitie. Hierbij wijst zij erop dat het saldo dat
3.11. Uit de stikstofverordening en het proto-
op het voorgaande, geen steun in de juris-
per stikstofgevoelig habitattype in de deposi-
col volgt dat het saldo van een milieuvergun-
prudentie. Het betoog slaagt.
tiebank wordt geregistreerd een sommatie
ning die is verleend vóór 7 december 2004
3.13. Het saldo uit de depositiebank is in de
betreft van alle grids van 25 bij 25 meter in
voor een bedrijf dat op 7 december 2004 nog
vier vergunningen ook gebruikt om een toe-
een Natura 2000-gebied waar dat habitattype
aantoonbaar in bedrijf was, en die nadien is
name van stikstofdepositie op Natura
voorkomt. Omdat bij saldering via de deposi-
ingetrokken, in de depositiebank kan worden
2000-gebieden die zijn aangewezen ter uit-
tiebank slechts de stikstofdepositie op de
opgenomen. Werkgroep Behoud de Peel wijst
voering van de Vogelrichtlijn te salderen. De
totale oppervlakte van een bepaald habitat-
er terecht op dat de stikstofverordening en
referentiedata voor de betrokken Vogelricht-
type wordt bezien, is het volgens Werkgroep
het protocol niet uitsluiten dat in de deposi-
lijngebieden zijn onder meer 10 juni 1994 en
Behoud de Peel mogelijk dat de nieuwvesti-
tiebank saldi zijn opgenomen van milieuver-
24 maart 2000.
ging of de uitbreiding van een veehouderij
gunningen die voor de oprichting van de
Werkgroep Behoud de Peel stelt terecht dat
leidt tot een toename van stikstofdepositie
depositiebank zijn ingetrokken.
de verordening en het protocol niet waarbor-
op een nabijgelegen deel van het desbetref-
De Afdeling is van oordeel dat een directe
gen dat in de depositiebank uitsluitend mili-
fende habitattype, terwijl – als gevolg van
samenhang tussen de intrekking van een
euvergunningen zijn opgenomen die zijn
sommatie bij saldering – de depositiebank
milieuvergunning en de beschikbaarstelling
verleend voor de referentiedatum voor het
een gelijkblijvende of afname van de stikstof-
van depositie ten behoeve van saldering kan
betrokken Vogelrichtlijngebied. Het is daar-
depositie laat zien, berekend over de gehele
worden aangenomen bij milieuvergunnin-
door mogelijk dat saldo is gebruikt dat
oppervlakte van het habitattype. De gebruik-
gen die zijn ingetrokken ten behoeve van de
afkomstig is van een milieuvergunning voor
te salderingsmethodiek garandeert derhalve
opname in de depositiebank. Deze samen-
een bedrijf dat na de referentiedatum is
niet dat binnen alle grids waar een bepaald
hang is aanwezig bij milieuvergunningen die
opgericht of is gewijzigd, zonder dat is
stikstofgevoelig habitattype voorkomt een
zijn ingetrokken na de datum van (het con-
gewaarborgd dat die oprichting of wijziging
afname van de stikstofdepositie plaatsvindt,
crete voornemen tot) instelling van de depo-
passend is beoordeeld als bedoeld in artikel
aldus Werkgroep Behoud de Peel.
sitiebank. Dat is in Noord-Brabant 29 sep-
6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De Afde-
4.1. Het college stelt zich op het standpunt
tember 2009, de datum waarop het
ling is dan ook van oordeel dat het saldo uit
dat het betoog van Werkgroep Behoud de
convenant ‘Stikstof en Natura 2000’ is geslo-
de depositiebank, nu niet is gewaarborgd dat
Peel berust op een te sterk vereenvoudigde
ten. In dat convenant is onder meer besloten
de daarin opgenomen milieuvergunningen
weergave van de werkelijkheid. Volgens het
tot de inrichting van de depositiebank en is
zijn verleend voor de relevante referentieda-
college heeft ruim 80% van de veehouderijen
afgesproken dat de daarbij betrokken partij-
tum voor het betrokken Vogelrichtlijngebied,
in Noord-Brabant een maximale stikstofde-
en zich inspannen om – door een actief
niet kan worden gebruikt ten behoeve van de
positie van minder dan 5 mol per hectare,
beleid van intrekking van vergunningen dan
saldering van een toename van stikstofdepo-
hetgeen neerkomt op maximaal 0,3125 mol
wel meldingen bij gestopte bedrijven – de
sitie op deze gebieden. Het betoog slaagt.
per grid van 25 bij 25 meter. Als gevolg van
bank zo spoedig mogelijk te vullen. Het
3.14. Gelet op het in 3.9 en 3.10 overwogene
de fysische eigenschappen van de atmosfeer
betoog slaagt.
is de Afdeling van oordeel dat saldo uit een
neemt de stikstofdepositie van een veehou-
3.12. Werkgroep Behoud de Peel wijst er
depositiebank kan worden betrokken bij de
derij geleidelijk af met de toename van de
terecht op dat de verordening en het proto-
verlening van een Nb-wet 1998-vergunning,
afstand tot het bedrijf. Het college stelt dat
col niet uitsluiten dat in de depositiebank
indien door het stellen van voorwaarden aan
voor zowel saldogevende als saldo-ontvan-
saldi worden opgenomen van bedrijven die
de op te nemen en de te onttrekken saldi is
gende bedrijven dit zelfde depositiepatroon
op het moment van intrekken van de milieu-
gewaarborgd dat een directe samenhang
geldt en dat door saldo-ontvangende bedrij-
vergunning feitelijk niet meer aanwezig
bestaat tussen de in de depositiebank op te
ven meer gesaldeerd moet worden voor
waren. Zoals onder 3.7 is verwoord wordt bij
nemen en te onttrekken saldi. Uit hetgeen
nabijgelegen locaties van een stikstofgevoelig
externe saldering als voorwaarde gesteld dat
onder 3.11, 3.12 en 3.13 is overwogen volgt
habitattype dan voor locaties van dat habi-
3094
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Rechtspraak
tattype dat verder weg ligt. Tevens liggen
onderbouwing niet kan volgen. Gelet op het
1. (…) Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, van de
zowel saldogevende als saldo-ontvangende
hierna in 4.3 overwogene leidt dit thans niet
Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw) voeren een
bedrijven geografisch dusdanig verspreid
tot het oordeel dat de salderingsbesluiten
werkgever en een persoon als bedoeld in arti-
rondom Natura 2000-gebieden, dat als gevolg
om die reden niet ten grondslag konden wor-
kel 2:7, eerste lid, een deugdelijke registratie
van het atmosferische verspreidingspatroon
den gelegd aan de vergunningverlening.
ter zake van de arbeids- en rusttijden welke
en in combinatie met de uitmiddeling van
4.3. Gelet op het voorgaande is niet inzichte-
het toezicht op de naleving van deze wet en
verschillen tussen saldogevende en saldo-
lijk dat de salderingsmethodiek uitsluit dat
de daarop berustende bepalingen mogelijk
ontvangende bedrijven volgens het college
op delen van een bepaald habitattype een
maakt. (…)
voldoende is verzekerd dat met de salde-
toename van stikstofdepositie kan plaatsvin-
2. Bij een controle op 10 december 2010 op
ringsmethode van de depositiebank op geen
den. Voor de vragen of een toe- en afname
twee plekken in Nederland hebben inspec-
enkele locatie een netto toename van stik-
van stikstofdepositie op verschillende delen
teurs van de Arbeidsinspectie twee werkne-
stofdepositie plaatsvindt.
van een stikstofgevoelig habitattype in een
mers van [appellante] aangetroffen. Daarop
Daarnaast stelt het college dat het uit ecolo-
Natura 2000-gebied en of saldering van stik-
is [appellante] verzocht de registratie van
gisch oogpunt niet relevant is of ergens bin-
stofdepositie per habitattype op gebiedsni-
arbeids- en rusttijden van de werknemers in
nen een stikstofgevoelig habitattype de stik-
veau bij de verlening van een vergunning
de periode augustus 2010 tot en met novem-
stofdepositie toeneemt als de totale
voor een individueel project niet leidt tot
ber 2010 te tonen. Omdat niet aan dit ver-
stikstofdepositie op dat habitattype binnen
aantasting van de natuurlijke kenmerken
zoek is voldaan, is aan [appellante] een boete
een Natura 2000-gebied afneemt. Het college
van het betrokken Natura 2000-gebied, wijst
van € 5062,50 opgelegd wegens overtreding
wijst daarbij op het gegeven dat de instand-
de Afdeling op de prejudiciële vragen zoals
van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. (…)
houdingsdoelstellingen, zoals geformuleerd
opgenomen in de uitspraak van de Afdeling
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank
in de aanwijzingsbesluiten van de Natura
van 7 november 2012, in zaak nr.
heeft miskend dat de minister niet bevoegd
2000-gebieden, niet zijn gedifferentieerd per
201110075/1/R4 en 201201853/1/R4.
is haar een boete op te leggen. Weliswaar
locatie waar de desbetreffende habitattypen
Gezien de vragen die aan het Hof van Justitie
beoogt [richtlijn 96/71 EG van het Europees
voorkomen. Volgens het college betekent dit
van de Europese Unie zijn gesteld in die uit-
Parlement en de Raad van 16 december 1996
dat alle locaties binnen een Natura
spraak over de uitleg van de zinsnede ‘de
betreffende de terbeschikkingstelling van
2000-gebied waar een habitattype voorkomt
natuurlijke kenmerken van het betrokken
werknemers met het oog op het verrichten
als één geheel moeten worden beschouwd
gebied niet zal aantasten’ in artikel 6, derde
van diensten (PbEG 1997 L 18; hierna: de
en daarom is uitsluitend de totale stikstofbe-
lid, van de Habitatrichtlijn, kan de Afdeling
richtlijn)] te waarborgen dat bepaalde mini-
lasting op de gehele oppervlakte van een
thans niet verder ingaan op dit betoog.
mum arbeidsvoorwaarden ook gelden voor
habitattype binnen een Natura 2000-gebied
(…)
werknemers die gedurende korte tijd werken in een land waarvan het recht niet van toe-
van belang. 4.2. De rekenkundige wijze van saldering
Conclusie
passing is op hun arbeidsovereenkomst,
door middel van de depositiebank, zoals
7. Gelet op hetgeen onder 3.11, 3.12 en 3.13
maar, zo stelt zij, de Nederlandse wetgever
vastgelegd in de stikstofverordening en het
is overwogen ziet de Afdeling aanleiding
heeft nagelaten maatregelen te nemen die
protocol, waarborgt naar het oordeel van de
voor het oordeel dat de vier bestreden beslui-
ertoe kunnen leiden dat de naleving van de
Afdeling dat de stikstofdepositie op het tota-
ten wegens strijd met de artikelen 19d, 19g
richtlijn kan worden afgedwongen. Dit is in
le areaal van een bepaald stikstofgevoelig
en 19kd van de Nb-wet 1998 dienen te wor-
2003 al geconstateerd, maar heeft niet geleid
habitattype in een Natura 2000-gebied niet
den vernietigd. De beroepen zijn gegrond.
tot maatregelen door de Nederlandse wetge-
toeneemt. Dit heeft Werkgroep Behoud de
(…)
ver. Het gevolg is volgens [appellante] dat de minister weliswaar bevoegd is op Nederlands
Peel ook niet betwist. Wat betreft het betoog dat niet is uitgesloten dat binnen het totale areaal van een bepaald habitattype plaatse-
2576
grondgebied te controleren of de werknemers van een Poolse werkgever zich houden aan de voorgeschreven arbeidstijden, maar
lijk wel toenames van stikstofdepositie kunnen optreden, overweegt de Afdeling als
20 november 2013, nr. 201209727/1/A3
dat hij niet bevoegd is de registratie van
volgt.
(Mrs. Slump, Verheij, Kramer)
arbeidstijden in Polen op te vragen als de
De salderingsmethodiek van de depositie-
ECLI:NL:RVS:2013:1988
stukken niet in Nederland getoond kunnen worden. Het niet afgeven van die registratie
bank, waarbij per Natura 2000-gebied de stikstofdepositie op alle delen van een bepaald
Minister van Sociale Zaken en
is volgens haar dan ook geen grond om een
habitattype wordt gesommeerd, heeft tot
Werkgelegenheid bevoegd om boete op
boete op te leggen.
gevolg dat daarmee niet inzichtelijk is dat
te leggen aan Poolse vennootschap
5. Niet in geschil is dat de minister bevoegd
geen toename van stikstofdepositie kan
wegens overtreding Arbeidstijdenwet.
is op Nederlands grondgebied te controleren of de werknemers van een Poolse werkgever
plaatsvinden op een of meer delen van een bepaald habitattype binnen een Natura
(Atw art. 4:3)
de voorgeschreven arbeidstijden aanhouden. De Atw is van toepassing op alle arbeid die in
2000-gebied. Het standpunt van het college dat het atmosferische verspreidingspatroon
Uitspraak op het hoger beroep van: de ven-
Nederland wordt verricht, ongeacht het recht
van stikstof in combinatie met de uitmidde-
nootschap naar Pools recht [appellante],
dat de arbeidsovereenkomst beheerst. Nu
ling van onderlinge verschillen tussen saldo-
gevestigd te [Polen], tegen de uitspraak van
voorts de controle heeft plaatsgevonden op
gevende en saldo-ontvangende bedrijven ver-
Rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus
Nederlands grondgebied, heeft de rechtbank
zekert dat op geen enkel deel van een
2012 in zaak nr. 11/9892 in het geding tus-
terecht overwogen dat de vraag of de Atw
stikstofgevoelig habitattype een toename
sen: [appellante] en [de Minister van Sociale
extraterritoriale werking heeft in dit geval
plaatsvindt van stikstofdepositie, is een ver-
Zaken en Werkgelegenheid].
niet aan de orde is. Daarbij heeft de recht-
onderstelling die de Afdeling zonder nadere
(…)
bank terecht in aanmerking genomen dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3095
Rechtspraak
[appellante] alleen een brief is geschreven
2010 niet meer bij de KNSA is aangesloten,
verlof slechts verleend wanneer een redelijk
om haar in staat te stellen te voldoen aan de
zij hierdoor niet meer voldoet aan het in de
belang dit vordert. Niet gauw zal worden aan-
verplichting om een registratie te tonen nu
[Circulaire Wapens en Munitie 2005 (hierna:
genomen dat een redelijk belang het vordert
deze in Nederland niet getoond kon worden.
de Circulaire)] in Bijzonder deel B in para-
dat een particulier een pistool of revolver
Een controle in Polen is hier aldus niet aan
graaf 2.2.1 neergelegde vereiste voor de verle-
voorhanden heeft; zelfverdediging zal slechts
de orde.
ning van een verenigingsverlof tot het voor-
in uitzonderingsgevallen als redelijk belang
Vaststaat dat [appellante] bij een controle op
handen hebben van vuurwapens en munitie.
worden erkend. Serieuze beoefening van de
Nederlands grondgebied geen registratie kon
Gelet hierop doet zich, aldus de staatssecreta-
schietsport kan echter wel een redelijk
tonen of op een later moment heeft getoond
ris, geen redelijk belang meer voor als
belang opleveren (Kamerstukken II 1976/77,
van de arbeids- en rusttijden van haar werk-
bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en
14413, nr. 3, p. 34 en 35).
nemers. Doordat [appellante] geen registratie
onder a, van de [Wet wapens en munitie
3.3. Het criterium van een redelijk belang bij
heeft overgelegd over de gevraagde periode,
(hierna: WWM 1997)], zodat het verlof op
het voorhanden hebben van wapens en
kon niet worden gecontroleerd of de bepalin-
grond van artikel 7, tweede lid, van de Wwm
munitie ziet derhalve op het specifieke doel
gen van de Atw door haar zijn nageleefd. Der-
kan worden ingetrokken.
dat daarmee beoogd wordt. In het geval van
halve bestond de bevoegdheid om haar een
(…)
een schietvereniging als De Bunker is dat
boete op te leggen wegens overtreding van
3.1. Niet in geschil is dat het verlof als
belang gelegen in het beoefenen van de
artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Het daarte-
bedoeld in artikel 28 van de WWM 1997 een
schietsport. Het in de Circulaire, blijkens de
gen ingebrachte argument dat is nagelaten
uitzondering vormt op het algemene verbod
toelichting van de staatssecretaris als weer-
maatregelen te nemen die ertoe kunnen lei-
tot het voorhanden hebben van vuurwapens.
gegeven onder 3.1 met het oog op de waar-
den dat de naleving van de richtlijn kan wor-
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling
borging van de bescherming van de openba-
den afgedwongen, kan gelet op het voren-
wordt het verlof verleend, indien een redelijk
re veiligheid aanvullend gestelde vereiste,
staande niet leiden tot een ander oordeel.
belang dat vordert en de aanvrager geen
inhoudend dat slechts sprake is van een
Het betoog faalt.
gevaar voor zichzelf, de openbare orde of vei-
redelijk belang in de zin van artikel 28, twee-
(…)
ligheid kan vormen. Ter invulling van deze
de lid, aanhef en onder a, van de WWM 1997
normen heeft de minister in de Circulaire
indien een schietvereniging bij de KNSA is
beleidsregels geformuleerd.
aangesloten, gaat dit criterium gezien de
Volgens deze Circulaire voert de staatssecre-
tekst en historie van deze bepaling te buiten.
taris het beleid dat alleen dan van een rede-
Dat geldt te meer, nu door middel van dit
20 november 2013, nr. 201207897/1/A3
lijk belang dat verlening van een verlof vor-
vereiste de publiekrechtelijke bevoegdheid
(Mrs. Lubberdink, Vermeulen, Wissels)
dert wordt gesproken in het geval een
van de korpschef tot het houden van toezicht
ECLI:NL:RVS:2013:2080
schietvereniging bij de koepelorganisatie
op schietverenigingen zonder wettelijke
KNSA – een vereniging – is aangesloten en in
grondslag in feite wordt uitgeoefend door de
In beleidsregels neergelegde eis voor
het geval een sportschutter lid is van een bij
KNSA, een privaatrechtelijke rechtspersoon
verlening wapenverlof aan vereniging dat
de KNSA aangesloten schietvereniging en in
die op basis van de door de Circulaire gestel-
vereniging bij KNSA moet zijn aangesloten
het bezit is van een door de KNSA afgegeven
de lidmaatschapseis bepaalt of een schietver-
gaat grenzen redelijke wetsuitleg te buiten
geldige licentie. Aldus wordt het gebruik van
eniging aan de vereisten voor het verlenen
en is in strijd met art. 11 EVRM.
vuurwapens gereguleerd aan de hand van de
van een verlof voldoet.
reglementen en besluiten van een privaat-
3.4. Gezien het vorenstaande gaat de in de
rechtelijke rechtspersoon, de KNSA. Deze
Circulaire ter invulling van het in artikel 28,
reglementen en besluiten zien onder meer
tweede lid, aanhef en onder a, van de WWM
Uitspraak op het hoger beroep van: [De
op de wijze van bewaren van vuurwapens,
1997 gestelde criterium van ‘een redelijk
Bunker] tegen de uitspraak van Rechtbank
het toezicht op schietoefeningen en regels
belang’ gestelde eis om bij de KNSA te zijn
Arnhem van 10 juli 2012 in zaak nr. 11/5187
voor het beoefenen van de verschillende
aangesloten, de grenzen van een redelijke
in het geding tussen: De Bunker en de
soorten schietsporten.
wetsuitleg te buiten. Derhalve kan de Circu-
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting heeft de staatssecretaris toege-
laire in zoverre niet als een wetsinterprete-
licht dat het doel van dit in de Circulaire
rende beleidsregel worden aangemerkt, kan
(…)
neergelegde gesloten systeem van toegelaten
het niet voldoen aan het vereiste van lid-
2. De Bunker is een schietvereniging die zich
schietverenigingen is gelegen in de waarbor-
maatschap van de KNSA geen grond vormen
toelegt op de beoefening van de schietsport
ging van de bescherming van het belang van
voor de conclusie dat niet voldaan is aan het
met vuurwapens. Een van de leden van De
de openbare veiligheid. De openbare veilig-
criterium van een redelijk belang, en kan
Bunker werd verdacht van het plegen van
heid wordt ernstig bedreigd als het legale
artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van
een strafbaar feit. Omdat dat lid niet langer
wapenbezit niet aan strikte regels is gebon-
de WWM 1997 in samenhang met artikel 7,
over een individueel verlof beschikte, heeft
den. De KNSA is nodig om toezicht te hou-
tweede lid, aanhef en onder d, niet fungeren
de [Koninklijke Nederlandse Schutters Asso-
den, aangezien het voor de staatssecretaris
als wettelijke grondslag voor de intrekking
ciatie (hierna: KNSA)] zijn licentie ingetrok-
niet mogelijk is alle verlofhouders te contro-
van het verenigingsverlof van De Bunker.
ken. Vervolgens heeft de KNSA De Bunker
leren en omdat de staatssecretaris te weinig
Het betoog slaagt.
opgedragen dat lid te royeren. Omdat De
kennis van wapens heeft. Volgens de staats-
4. (…) De rechtbank heeft terecht onder ver-
Bunker dat heeft geweigerd, is zij door de
secretaris waarborgt de KNSA aldus dat de
wijzing naar het arrest van 27 april 2010
KNSA geroyeerd.
schietsport door de leden van de schietver-
van het Europees Hof voor de Rechten van
Aan het besluit van 25 oktober 2011 heeft de
enigingen serieus wordt beoefend.
de Mens in de zaak Vörđur Ólafsson vs. IJs-
staatssecretaris uitsluitend ten grondslag
3.2. Op grond van artikel 28, tweede lid, aan-
land (nr. 20161/06; www.echr.coe.int) en de
gelegd dat, nu De Bunker sinds 1 december
hef en onder a, van de WWM 1997 wordt een
uitspraak van de Afdeling van 9 januari
2577
(EVRM art. 11; WWM 1997 art. 7, 28)
3096
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Rechtspraak
2008 in zaak nr. 200703524/1 (www.raad-
1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de
den niet zodanig bijzonder zijn dat zij nopen
vanstate.nl; AB 2008, 135) overwogen, dat
uitspraak van 23 maart 2012 in zaak nr.
tot feitelijke opvang.
artikel 11, eerste lid, van het EVRM mede
201102130/1/V1 (www.raadvanstate.nl),
(…)
het recht omvat om zich niet te hoeven
houdt de in artikel 3 van de Wet COOA neer-
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
verenigen. Eveneens terecht heeft de recht-
gelegde wettelijke taak van het COa ook in
(onder meer de uitspraak van 24 januari
bank overwogen dat zich in dit geval een
dat het, hoewel een vreemdeling geen aan-
2013 in zaak nr. 201203791/1/V1;
beperking van dit recht voordoet, nu alleen
spraak heeft op verstrekkingen bij of krach-
www.raadvanstate.nl) kan uit artikel 8 van
een schietvereniging die bij de KNSA als lid
tens de Wet COOA, opvang verleent in zeer
het EVRM noch uit de jurisprudentie van het
is aangesloten voor een verenigingsverlof
bijzondere omstandigheden, zoals in geval
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
in aanmerking kan komen. De rechtbank
van een acute medische noodsituatie, die tot
(hierna: het EHRM) worden afgeleid dat voor
heeft evenwel ten onrechte niet onderkend
feitelijke opvang nopen, voor zover deze
de Staat een algemene verplichting bestaat
dat deze beperking niet rechtmatig is.
omstandigheden niet vallen onder het bereik
om aan een al dan niet rechtmatig in Neder-
Zoals hiervoor onder 3.4 is overwogen, is de
van de categorieën van artikel 3 van de Rva
land verblijvende vreemdeling opvang te ver-
Afdeling van oordeel dat de in de Circulaire
2005. Het is evenwel aan de vreemdeling om,
lenen. Evenals de CRvB (…) heeft overwogen,
gestelde eis om bij de KNSA te zijn aangeslo-
indien daartoe aanleiding bestaat, aanneme-
kan uit de jurisprudentie van het EHRM ech-
ten niet als een wetsinterpreterende beleids-
lijk te maken dat van zodanige bijzondere
ter wel worden afgeleid dat het in artikel 8
regel kan worden aangemerkt. In zoverre
omstandigheden sprake is.
van het EVRM besloten liggende recht op
bevat de Circulaire dus een buitenwettelijke
(…)
respect voor het privéleven – dat mede de
beleidsregel, die, zonder dat daarvoor een
1.5. Zoals volgt uit de (…) complementeert de
fysieke en psychische integriteit van een per-
basis in het aan de intrekking ten grondslag
opvang die het COa verleent in geval van een
soon omvat – onder omstandigheden ver-
gelegde artikel 28, tweede lid, aanhef en
acute medische noodsituatie de opvang die
plichtingen voor de Staat meebrengt om dat
onder a, van de WWM 1997 is gelegen, een
het verleent krachtens artikel 3, derde lid, aan-
recht te waarborgen. Derhalve kan in een
beperking op het recht op vrijheid van ver-
hef en onder f, g en n, van de Rva 2005. Nu de
voorkomend geval het recht op respect voor
eniging vormt. Deze beperking is dan ook
door de vreemdeling aangevoerde omstandig-
het privéleven van een al dan niet rechtma-
niet bij wet voorzien als bedoeld in artikel
heden uitsluitend betrekking hebben op zijn
tig in Nederland verblijvende vreemdeling
11, tweede lid, van het EVRM. Gelet hierop
medische situatie en de vreemdeling, zoals
relevant zijn voor de vraag of op de Staat een
heeft de rechtbank ten onrechte niet onder-
volgt uit hetgeen onder (…) is overwogen, geen
verplichting rust om die vreemdeling opvang
kend dat de in de Circulaire gestelde eis om
recht heeft op opvang krachtens artikel 3, der-
te verlenen. Voor zover die verplichting
bij de KNSA te zijn aangesloten in strijd is
de lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva
voortvloeit uit de medische situatie van een
met het in artikel 11 van het EVRM neerge-
2005, heeft het COa zijn beoordeling van die
hier te lande verblijvende vreemdeling, vol-
legde recht op vrijheid van vereniging.
omstandigheden in redelijkheid kunnen
doet de Staat daar aan door de voorzienin-
(…)
beperken tot de vraag of zich zonder opvang
gen die het COa biedt ingevolge artikel 3,
een acute medische noodsituatie voordoet.
derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de
1.6. (…) De rechtbank heeft niet onderkend
Rva 2005 en de feitelijke opvang door het
dat voor zover uit […] stukken kan worden
COa in geval van een acute medische noodsi-
afgeleid dat ten tijde van het besluit van 8
tuatie. Mede gelet op het onder 1.5. en 1.6.
22 november 2013, nr. 201112327/1/V1
december 2010 de dreiging van een acute
overwogene kan de vreemdeling derhalve
(Mrs. Lubberdink, Van der Wiel, Steendijk)
medische noodsituatie aanwezig was, dit niet
aan artikel 8 van het EVRM geen recht op
ECLI:NL:RVS:2013:2099
aan weigering van opvang in de weg staat,
opvang ontlenen.
2578
aangezien de vreemdeling ook bij het ontHet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
houden van opvang aanspraak heeft op ver-
(COa) heeft zich in redelijkheid op het
lening van medisch noodzakelijke zorg in de
Centrale Raad van Beroep
standpunt kunnen stellen dat de door de
zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
vreemdeling aangevoerde omstandigheden
2000. Volgens het BMA-advies bestond de
van der Ham, vice-president van de Centrale
die betrekking hebben op zijn medische
zorg die de vreemdeling ten tijde van dat
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
situatie niet zodanig bijzonder zijn dat zij
advies ontving uit contactgesprekken en
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
nopen tot feitelijke opvang.
medicatie. De omstandigheid dat de vreem-
Raad van Beroep.
De Nederlandse Staat voldoet aan verplich-
deling geen opvang heeft in een opvangvoor-
ting van art. 8 EVRM tot verlenen van
ziening van het COa betekent niet dat die
opvang voor zover die verplichting uit de
zorg niet mogelijk zal zijn. Weliswaar staat in
medische situatie voortvloeit.
voormelde rapporten en brief dat langdurige
2579
psychiatrische behandeling van de vreemde-
22 november 2013, nr. 11/4537 AOW
(Wet COOA art. 3; Rva 2005 art. 3 lid 3 aanhef
ling in een kliniek of beschermde woonvorm
(Mrs. De Vries, Van der Kade, Simon)
en onder f, g en n; EVRM art. 8)
is geïndiceerd om de kans op recidive te ver-
ECLI:NL:CRVB:2013:2536
minderen, maar in zowel het BMA-advies als Uitspraak op het hoger beroep van: het
het rapport van de psycholoog staat dat
Aan alle voorwaarden voor het aannemen
[COa], appellant, vs. de uitspraak van Rb.
opvang in een opvangvoorziening van het
van een dienstbetrekking is voldaan.
’sGravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht,
COa naar zijn aard niet geschikt is voor
van 28 oktober 2011 in zaak nr. 10/42325 in
vorenbedoelde psychiatrische behandeling.
het geding tussen: [vreemdeling] en het
Het COa heeft zich derhalve in redelijkheid
[COa].
op het standpunt kunnen stellen dat de door
(…)
de vreemdeling aangevoerde omstandighe-
(AOW art. 6 lid 1 onder b) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3097
Rechtspraak
Overwegingen
gevraagd en verkregen. Betrokkenen zijn
delijke werkafspraken over hun dagelijks te
4.4. Van in dienstbetrekking verrichte arbeid
gedurende hun verblijf in Nederland als
verrichten activiteiten hier te lande. Het
kan sprake zijn bij werkzaamheden in een
voorgangers van de [naam geloofsgemeen-
dagelijks overleg van betrokkenen met het
publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke
schap] gemeente opgetreden. Zij leidden de
bestuur (in oprichting) van de geloofsge-
dienstbetrekking. Voor de vaststelling of
gebedsbijeenkomsten, die iedere ochtend en
meente in Nederland was gericht op de
sprake is van een privaatrechtelijke dienstbe-
avond worden gehouden, de kerkdiensten
organisatie van de activiteiten en daarin
trekking wordt aansluiting gezocht bij de
en andere activiteiten van de geloofsge-
konden aan betrokkenen instructies wor-
jurisprudentie van de Hoge Raad. Verwezen
meenschap. Iedere dag hadden betrokkenen
den gegeven over door hen te verrichten
wordt naar de arresten van 13 juli 2007
ook overleg met het bestuur van de geloofs-
werkzaamheden. Verder kan uit het feit dat
(ECLI:NL:HR:2007:BA6231) en 25 maart 2011
gemeenschap. Verder waren betrokkenen
door de [naam geloofsgemeenschap]
(ECLI:NL:HR:2011:BP3887). Voor het aanne-
gehuisvest in het geloofshuis van de
gemeente in Nederland tewerkstellingsver-
men van een privaatrechtelijke dienstbetrek-
geloofsgemeenschap, waar zij beschikten
gunningen voor betrokkenen zijn aange-
king is maatgevend of sprake was van een
over een eigen afgescheiden en afsluitbare
vraagd en verkregen afgeleid worden dat
arbeidsovereenkomst in de zin van artikel
woonruimte met allerlei voorzieningen,
de bedoeling van partijen bij het aangaan
7:610 van het BW, waarbij als criteria gelden
waaronder een logeerruimte en een kan-
van de rechtsverhouding in ieder geval
een verplichting tot het persoonlijk verrich-
toorruimte. De geloofsgemeenschap voorzag
mede was gericht op het verrichten van
ten van arbeid, een gezagsverhouding en een
naast de huisvesting ook in de voeding van
werkzaamheden door betrokkenen in een
verplichting tot het betalen van loon. Daarbij
betrokkenen, betaalde hun ziektekostenver-
dienstverband. Gelet op de hiervoor weer-
moet acht worden geslagen op alle omstan-
zekering, andere verzekeringen en eventuele
gegeven feiten en omstandigheden in
digheden van het geval, in onderling verband
ziektekosten en stelde een mobiele telefoon
onderling verband beschouwd, moet gecon-
bezien, en dienen niet alleen de rechten en
en zo nodig een auto ter beschikking.
cludeerd worden dat ook sprake was van
verplichtingen in aanmerking te worden
4.6. Voorop moet worden gesteld dat niet is
een gezagsverhouding en dat dus voldaan
genomen die partijen bij het sluiten van de
gebleken dat de rechtsverhouding tussen
was aan alle voorwaarden van een dienst-
overeenkomst voor ogen stonden, maar dient
betrokkenen en de [naam geloofsgemeen-
betrekking.
ook acht te worden geslagen op de wijze
schap] gemeente in Nederland als een
4.7. Het feit dat door de [naam geloofsge-
waarop partijen uitvoering hebben gegeven
eigen rechtsverhouding aangemerkt moet
meenschap] gemeente in Nederland geen
aan hun overeenkomst en aldus daaraan
worden, die beheerst wordt door een kerke-
premies en loonbelasting is afgedragen voor
inhoud hebben gegeven. Aan de hand van de
lijk statuut of een andere kerkelijke rege-
betrokkenen aan de Belastingdienst doet
op deze wijze vastgestelde inhoud van de
ling, en om die reden niet aangemerkt zou
hieraan niet af. Onder de term ‘aan de loon-
overeenkomst dient te worden bepaald of de
kunnen worden als een arbeidsovereen-
belasting onderworpen’ als bedoeld in artikel
overeenkomst behoort tot een van de in de
komst in de zin van artikel 7:610 e.v. van
6, eerste lid, onder b, van de AOW moet
wet geregelde bijzondere overeenkomsten.
het BW. Verder blijkt uit de hiervoor weer-
tevens worden verstaan de situatie dat voor
Hierbij is niet één enkel kenmerk beslissend,
gegeven activiteiten van betrokkenen dui-
een betrokkene in beginsel belasting en pre-
maar dienen de verschillende rechtsgevolgen
delijk dat zij persoonlijk arbeid hebben ver-
mies afgedragen moeten worden, maar dat
die partijen aan hun verhouding hebben ver-
richt voor de [naam geloofsgemeenschap]
de hoogte van het inkomen zodanig is dat
bonden in hun onderlinge verband te wor-
gemeente in Nederland. Zij ontvingen daar-
niet tot heffing wordt overgegaan. Partijen
den bezien.
voor weliswaar geen loon, anders dan enig
verschillen daarover ook niet van mening.
4.5. De [naam geloofsgemeenschap] geloofs-
zakgeld, maar zij genoten diverse hiervoor
Zoals ter zitting van 25 januari 2013 is ver-
gemeenschap heeft diverse vestigingen in
genoemde voorzieningen in natura, die
klaard en in de brief van 7 mei 2013 nader is
verschillende landen in onder meer Afrika
tezamen beschouwd aangemerkt kunnen
toegelicht heeft het [naam geloofsgemeen-
en Europa. Aan het hoofd van de geloofsge-
worden als loon voor de te verrichten
schap] kerkgenootschap te Nederland na de
meenschap staat een president in Zuid-Afri-
arbeid. Resteert derhalve de vraag of sprake
periode in geding overleg gevoerd met de
ka. Verder is er een ‘voorganger Europa’ die
was van een gezagsverhouding. De Hoge
Belastingdienst. Dit overleg heeft tot de con-
de vestigingen in diverse Europese landen
Raad (17 juni 1994,
clusie geleid dat voor de voorgangers in
– waaronder die in Nederland – onder zijn
ECLI:NL:HR:1994:ZC1397) heeft al eerder
beginsel in Nederland loonbelasting en pre-
hoede heeft. De Nederlandse vestiging van
tot uitdrukking gebracht dat het vervullen
mies ingehouden moeten worden, maar dat
de geloofsgemeenschap staat sinds 1962
van een godsdienstig ambt niet uitsluit dat
hun inkomen in natura zo gering is dat dit
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel
met betrekking tot de niet godsdienstige
niet tot heffing van loonbelasting en premies
als kerkgenootschap. Verder is er in Neder-
aspecten van de contractuele relatie sprake
leidt.
land een [naam Stichting] Stichting, die het
is van een gezagsverhouding. Uit de – wel-
onroerend goed van de geloofsgemeenschap
iswaar summiere – gegevens over de
hier te lande beheert. Betrokkenen zijn door
rechtsverhouding tussen betrokkenen en
de leiding van de [naam geloofsgemeen-
de [naam geloofsgemeenschap] gemeente
schap] geloofsgemeenschap te Zuid-Afrika
te Nederland blijkt dat betrokkenen in
25 november 2013, nr. 13/559 WMO, 13/5489
voor een aanvankelijk onbekende termijn
opdracht van de president te Zuid-Afrika
WMO
naar Nederland gezonden om hier te lande
naar Nederland zijn gekomen, dat voor hen
(Mrs. Van Male, Berkel-Kikkert, De Vries)
als voorgangers van de Nederlandse vesti-
in Nederland tewerkstellingsvergunningen
ECLI:NL:CRVB:2013:2390
ging van het kerkgenootschap op te treden.
zijn aangevraagd en dat zij aanwijzingen
Door de Nederlandse vestiging van dit
van de president, dan wel de voorganger
Gemeenten mogen een voorziening op
genootschap zijn voor betrokkenen voor
Europa dienden te volgen ten aanzien van
grond van de WMO niet weigeren op grond
hun komst naar Nederland verblijfsvergun-
het begin en einde van hun werk in Neder-
van het inkomen of het vermogen van de
ningen en tewerkstellingsvergunningen
land. Verder golden voor betrokkenen dui-
aanvrager.
3098
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
2580
Rechtspraak
cretaris heeft tijdens de parlementaire
van die wet. In aanmerking genomen die
behandeling meermalen benadrukt dat er in
effecten en hetgeen daarover in de parle-
het kader van het amendement geen vermo-
mentaire behandeling is overwogen, bete-
genstoets zal plaatsvinden.
kent dit dat er bij het toekennen van indivi-
Overwegingen
Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de
duele voorzieningen, naast of in plaats van
5.3. De vraag die voorligt is of artikel 4, eerste
Eerste Kamer heeft de staatssecretaris naar
de in de artikelen 15 en 19 van de WMO
lid, van de WMO, mede gelet op de eigen ver-
aanleiding van vragen over artikel 4 toege-
bedoelde eigenbijdrageregeling, geen ruimte
antwoordelijkheid van de aanvrager van een
licht dat het eerste lid inhoudt dat gemeen-
is om anders met het inkomen of vermogen
individuele voorziening, ruimte biedt om
ten voor bepaalde groepen personen voorzie-
van de aanvrager van een voorziening reke-
diens eigen financiële middelen te betrekken
ningen treffen ten behoeve van de in dat
ning te houden dan daarin is voorzien, ook
bij de vraag of hij beperkingen ondervindt in
artikellid genoemde activiteiten. Verder is
niet met een beroep op de zelfredzaamheid
zijn zelfredzaamheid.
toegelicht dat in het tweede lid wordt
van de aanvrager.
5.4. Zoals de Raad in zijn in de aangevallen
bepaald dat gemeenten bij het invullen van
5.7. In de door appellant genoemde passa-
uitspraak genoemde uitspraken van 19
het compensatiebeginsel rekening kunnen
ges uit de parlementaire geschiedenis ziet
december 2011 en 18 januari 2012 al heeft
houden met de aanwezige capaciteit van de
de Raad een bevestiging van de koppeling
vastgesteld, is de tekst van artikel 4 van de
burger om zelf zijn beperkingen te compen-
tussen de in artikel 4, tweede lid, van de
WMO gebaseerd op het amendement Van
seren. Dat houdt in dat het college van bur-
WMO bedoelde financiële capaciteit en de
Miltenburg c.s. (Kamerstukken II 2005/06,
gemeester en wethouders bij het bepalen van
eigen bijdrageregeling. De door appellant
30131, nr. 65). In het parlementaire debat,
de voorzieningen ook rekening houdt met de
genoemde passage uit de toelichting bij het
dat naar aanleiding van dit amendement is
capaciteit van de aanvrager om uit het oog-
Besluit maatschappelijke ondersteuning kan
gevoerd, heeft de staatssecretaris verklaard
punt van kosten zelf in maatregelen te voor-
aan de uitleg van artikel 4 van de WMO,
dat het amendement vraagt om compensatie
zien. Ook toen is verwezen naar de eigenbij-
zoals gegeven door de indienster van het
van beperkingen die mensen met beperkin-
drageregeling en is daarbij toegelicht dat
amendement en verduidelijkt door de
gen en mantelzorgers kunnen ondervinden
deze eigenbijdrageregeling voor gemeenten
staatssecretaris, niet afdoen.
in hun zelfredzaamheid en hun maatschap-
een richtsnoer zal vormen voor het beoorde-
5.8. Met appellant is de Raad van oordeel dat
pelijke participatie door voorzieningen te
len van iemands draagkracht, waarbinnen
aan de eigen verantwoordelijkheid van de
treffen die hen in staat stellen een huishou-
gemeenten beleidsvrijheid hebben (Kamer-
burger in het kader van de WMO substantieel
den te voeren, zich te verplaatsen in en om
stukken I 2005/06, 30131, nr. C, p. 2-3). Zoals
betekenis toekomt bij de beoordeling van
de woning, zich lokaal met een vervoermid-
de Raad ook reeds heeft overwogen in zijn
diens zelfredzaamheid. Deze kan echter, gelet
del te verplaatsen en mensen te ontmoeten
eerdergenoemde uitspraak van 19 december
op hetgeen onder 5.4 tot en met 5.7 over de
en sociale verbanden aan te gaan. Verder
2011, acht de staatssecretaris inkomensbe-
betekenis van artikel 4 van de WMO is over-
heeft de staatssecretaris verklaard dat ook
leid een verantwoordelijkheid van het Rijk en
wogen, niet zover gaan, dat een individuele
belangrijk is dat in het tweede lid een toet-
zijn daarom bij algemene maatregel van
voorziening geheel of gedeeltelijk aan de
singskader wordt neergelegd dat niet alleen
bestuur nadere regels over de eigen bijdrage
aanvrager wordt onthouden op grond van
bepaalt dat rekening moet worden gehouden
en het eigen aandeel gesteld.
diens inkomen of vermogen. Dit zou leiden
met de persoonskenmerken en de behoeften
5.5. De conclusie uit het voorgaande is dat
tot een doorkruising van de door de wetgever
van de aanvrager van de voorzieningen, maar
met artikel 4, eerste lid, van de WMO is
geregelde waarborgen van de artikelen 15 en
ook met de capaciteit van de aanvrager om
beoogd dat het college van burgemeester en
19 van de WMO. Gemeenten zouden daar-
uit het oogpunt van kosten zelf in zijn maat-
wethouders voor de daarin bedoelde perso-
door toch een door de wetgever niet gewenst
regelen te voorzien. De staatssecretaris
nen, ter compensatie van hun beperkingen
inkomensbeleid kunnen gaan voeren. Boven-
noemde dat een essentiële toevoeging die
op het gebied van de zelfredzaamheid en
dien zou de door het college voorgestane toe-
het draagkrachtprincipe verankert.
maatschappelijke participatie, voorzieningen
passing van de WMO de uitvoering van de
In het debat is uitdrukkelijk de vraag aan de
treft voor de in dat artikellid genoemde acti-
anticumulatieregeling (anticumulatie van
orde geweest of er sprake is van (een nood-
viteiten. In het tweede lid is daaraan uitwer-
eigen bijdrage ingevolge de WMO met de
zaak tot) compensatie, als iemand een voor-
king gegeven in die zin, dat bij de invulling
eigen bijdrage ingevolge de Algemene Wet
ziening zelf kan betalen. Hierop is tot twee-
van de compensatieplicht niet alleen reke-
Bijzondere Ziektekosten) frustreren. Het
maal toe door de staatssecretaris
ning wordt gehouden met de persoonsken-
beroep van appellant op de uitspraken van
verduidelijkt dat het amendement zo begre-
merken en de behoeften van de aanvrager
de Raad, waarin de eigen verantwoordelijk-
pen moet worden dat gemeenten eigen bij-
van de voorzieningen, maar ook met diens
heid van de burger terecht werd tegengewor-
dragen kunnen vragen. De staatssecretaris
capaciteit om uit het oogpunt van kosten
pen door het bestuursorgaan, slaagt niet. De
ziet het amendement en het kunnen vragen
zelf in zijn maatregelen te voorzien (het
situaties die daarin aan de orde waren,
van een eigen bijdrage niet als twee verschil-
draagkrachtprincipe).
betreffen immers niet het sec opwerpen van
lende regiems. De staatssecretaris heeft in
5.6. In eerdergenoemde uitspraak van 18
een financiële drempel bij de aanvraag van
dat kader aan de Tweede Kamer toegezegd de
januari 2012 is overwogen dat uit de wetsge-
een voorziening.
eigenbijdrageregeling te zullen uitwerken in
schiedenis moet worden afgeleid dat het de
5.9. De in 5.3 weergegeven vraag beantwoordt
een algemene maatregel van bestuur, waarin
bedoeling van de wetgever is geweest om
de Raad op grond van het voorgaande ont-
uitwerking zal worden gegeven aan de bedoe-
artikel 4, tweede lid, van de WMO, mede in
kennend. De beroepsgronden van appellant
ling van het amendement (Kamerstukken II
verband met inkomenseffecten, te interpre-
tegen de aangevallen uitspraak slagen niet en
2005/06, 30131, nr. 98, p. 58-61). De staatsse-
teren in het licht van de artikelen 15 en 19
die uitspraak wordt bevestigd.
(WMO art. 4) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3099
2581
Boeken
European tort law The coverage in this new edition has been expanded with material on the latest developments in legislation, legal literature, and the case law of the European Court of Human Rights, the Court of Justice of the European Union and the highest courts in France, Germany, and England. The first part of the book, Systems of Liability, provides chapters on the state of tort law in France, Germany, and England, and the European Union. A concluding chapter gives an overall view of the European field, linking the variety of rules with cultural diversity, examining the consequences for European harmonization, and emphasizing the importance of a European policy discourse. The second part, Requirements for Liability, analyses and compares the classic requirements for liability in a comparative and supranational perspective: rights and protected interests, intention and negligence, breach of statutory duty, stricter rules of liability, causation, damage, damages, and contributory negligence. It also discusses the role of tort law in protecting human rights against violations by the state and by multinational corporations. The final part, Categories of Liability, assesses how national and supranational rules are applied in a number of categories, such as in liability for motor vehicles, defective products, and defective premises, in liability for children, employees and subsidiaries, as well as in cases of nuisance, environmental liability and liability of public bodies. Cees van Dam Oxford University Press 2013, 656 p., £85 ISBN 978 01 9967 226 4 (second edition)
The war crime of child soldier recruitment The practice of using children to participate in conflict has become a defining characteristic of 21st century warfare and is the most recent addition to the canon of international war crimes. This book follows the development of this crime of recruiting, conscripting or using children for participation in armed conflict,
3100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
from human rights principle to fully fledged war crime, prosecuted at the International Criminal Court. The background and reasons for the growing use of children in armed conflict are analysed, before discussing the origins of the crime in international humanitarian law and human rights law treaties, including the Convention on the Rights of the Child and its Optional Protocol. Specific focus is paid to the jurisprudence of the Special Court for Sierra Leone and the International Criminal Court in developing and expanding the elements of the crime, the modes of ascribing liability to perpetrators and the defences of mistake and negligence. The question of how the courts addressed issues of cultural sensitivity, notably in terms of the liability of children, is also addressed. Julie McBride T.M.C. Asser Press 2014, XXV + 216 p., € 105,99 ISBN 978 90 6704 920 7
Schets van het Europees civiel procesrecht Europees burgerlijk procesrecht voor de Nederlandse rechtspraktijk In dit boek wordt door de bril van het Nederlandse burgerlijk procesrecht vooral een op de praktijk gerichte benadering van het Europese civiele procesrecht gegeven. Getracht is aldus een bijdrage te leveren aan een bredere kennis van het Europese procesrecht. Sinds de eerste druk in 2007 hebben zich in het Europese civiele procesrecht veel ontwikkelingen voorgedaan. Onder het Verdrag van Amsterdam zijn sindsdien de verordeningen voor een Europese betalingsbevelprocedure, een procedure voor geringe vorderingen, de Alimentatieverordening en de herziene Europese Betekeningsverordening van toepassing geworden. Bovendien is de Mediationrichtlijn vastgesteld. En sinds 2009 is onder het Verdrag van Lissabon het voorstel voor een verordening voor een conservatoir bankbeslag gepubliceerd. De voortgang van het Europese civiele procesrecht lijkt sindsdien in iets rustiger vaarwater gekomen. Wel is er veel aandacht voor het familierechtelijke IPR. Bovendien zijn de (procesrechtelijke) grondrechten stevig verankerd doordat het Handvest van de Grondrechten van de EU juridisch bindend is geworden en een beroep gedaan kan worden op
de aldaar genoemde procesrechtelijke beginselen. Naast de nieuwe procesrechtelijke maatregelen is er veel jurisprudentie van het Hof van Justitie verschenen. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een grondige herziening van de eerste druk. mr. M. Freudenthal Kluwer 2013, 364 p., € 86,50 ISBN 978 90 1309 541 8 (tweede druk)
Criminologie en strafrecht Criminologie en strafrecht zijn twee heel verschillende disciplines die in Nederland beiden aan de rechtenfaculteit worden beoefend. Dat is helemaal niet vanzelfsprekend en heeft vooral historische redenen. Dit leerboek is bedoeld voor studenten, criminologen en (praktijk)juristen. Het beoogt de relatie tussen strafrecht en criminologie te verhelderen en duidelijk te maken dat zij elkaar aanvullen, maar ook op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Veel juridische beslissingen zijn gebaseerd op empirische aannames van de werkelijkheid. Maar in hoeverre zijn juristen in staat de resultaten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek te doorgronden? Aan de andere kant stelt het recht ook grenzen aan het gebruik van sociaal-wetenschappelijke kennis, waar criminologen zich onvoldoende rekenschap van geven. In dit boek worden zeven criminologische onderzoeksterreinen besproken, die relevant zijn voor het recht en de rechtspraktijk. De validiteit en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten worden besproken, maar ook de spanning die deze kunnen oproepen met de beginselmatige uitgangspunten van het strafrecht. Onder andere wordt aandacht besteed aan de vraag hoe definities van strafrechtelijke problemen tot stand komen (sociale constructie), de waarde en gevaren van criminaliteitscijfers, de betekenis van de neurowetenschappen voor het strafrecht en de mogelijkheden en onmogelijkheden om criminaliteit te voorspellen. Miranda Boone en Chrisje Brants (red.) Boom Lemma uitgevers 2013, 237 p., € 29,50 ISBN 978 94 6236 025 9
Tijdschriften
2582 Burgerlijk (proces)recht De Gerechtsdeurwaarder 5e jrg. nr. 5, nov. 2013 A.J. van der Meer “Nederland is een beslagparadijs” – De Beslagsyllabus is in relatief korte tijd uitgegroeid tot een onmisbare handleiding voor rechters, advocaten en gerechtsdeurwaarders die een beslagrekest moeten opstellen of beoordelen. Dat is voor een groot deel te danken aan de inspanningen van schr., tien jaar eindredacteur van de syllabus. Sinds kort is hij met pensioen, maar nog steeds is hij nauw betrokken bij de ontwikkelingen van het beslagrecht. “Ik vind dat de Hoge Raad onvoldoende oog heeft voor de extreme vorm waarin wij het conservatoir beslagrecht hanteren.”
WPNR 144e jrg. nr. 6997, 30 november 2013 Prof. mr. A.F. Verdam De Wet versterking bestuur pensioenfondsen – Op 8 augustus 2013 is de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deels in werking getreden. De bepalingen uit die wet gaan over de bestuursstructuur en treden op 1 juli 2014 in werking. De wet kent drie verschillende bestuursmodellen: het paritaire model, het onafhankelijke model en het gemengde model. In deze bijdrage bespreekt schr. de bestuursmodellen, de bevoegdheden van het toezichthoudend orgaan en de goedkeurings- en adviesbevoegdheden van andere organen binnen het pensioenfonds. Verder gaat schr. in op de eisen over de geschiktheid en betrouwbaarheid van de beleidsbepalers. De korte invoeringstermijn laat de pensioenfondsen volgens schr. weinig gelegenheid voor een zorgvuldig en weloverwegen proces. Mr. A.J.P. Schild Aansprakelijkheid van multinationals – In een uitspraak van 30 januari 2013 wees de Rechtbank Den Haag een vordering van een Nigeriaanse boer tegen een Nigeriaanse dochter-
maatschappij van Shell toe. Ook Shell zelf was als moedermaatschappij gedagvaard. De uitspraak geeft de mogelijkheden weer om in Nederland op te komen tegen in het buitenland gepleegde onrechtmatige gedragingen van buitenlandse dochters van multinationals die daar zijn gevestigd. De rechtbank achtte zich op grond van het internationaal privaatrecht bevoegd van de vordering kennis te nemen. In deze bijdrage bespreekt schr. de uitspraak. Ook gaat hij in op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Schr. concludeert dat het recht over de aansprakelijkheid van multinationals nog in de kinderschoenen. De principles van de Verenigde Naties zijn een eerst poging om tot een normatief kader te komen. Mr. J.P.S.A. Wouters Executeur en erfbelasting – Met ingang van 1 januari 2012 is de executeur verplicht de aangifte voor de erfbelasting in te dienen. De executeur is bovendien hoofdelijk aansprakelijk voor eventueel te weinig betaalde erfbelasting. Doel van de wijziging is het bestrijden van de zogenaamde Edelweissroute. De executeur stelt de erfgenamen daarbij pas na het verstrijken van de navorderingstermijn op de hoogte van tegoeden op buitenlandse bankrekeningen. De erfgenamen hoeven dan geen erfbelasting meer te betalen. Schr. concludeert dat als executeurs een goede documentatie bijhouden en de nalatenschap naar behoren afwikkelen, zij niet hoeven te vrezen voor aansprakelijkheidstelling alsgeen of te weinig erfbelasting is betaald. Schr. verwacht dat de kwaliteit toeneemt van de door executeur te verrichten werkzaamheden en de documentatie.
2583 Fiscaal recht Praktijkblad Salarisadministratie 15e jrg. nr. 16, 28 november 2013 Mr. J.H. Sligchers Inleenadministratie van belang bij inlenersaansprakelijkheid – Een inlener kan aansprakelijk worden gesteld voor de loonheffingen en
omzetbelasting wanneer de uitlener van de arbeidskrachten deze heffingen niet betaalt. Het is daarbij van belang dat de inlener zijn inleenadministratie goed op orde heeft en zijn administratie ten minste zeven jaar bewaart. Het strikt toepassen van de wettelijke regels met betrekking tot het bewaren van de administratie kan leiden tot bewijsproblemen als de ontvanger van de Belastingdienst bij inlening van arbeidskrachten de inlener pas in een laat stadium aansprakelijk stelt voor loonheffingen die door de uitlener niet zijn afgedragen.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7026, 28 november 2013 Themanummer: Het BEPS-project – Internationale belastingontwijking staat in het middelpunt van de belangstelling. De OESO heeft twee rapporten gepubliceerd die bekend zijn geworden onder de naam BEPSproject (Base Erosion and Profit Shifting). Uit de bijdragen volgt dat de discussie over tax planning door grote internationale concerns een buitengewoon complex probleem is. Het doel van dit themanummer is tweeledig. In de eerste plaats de aandacht vestigen op het BEPS-project en in de tweede plaats een bijdrage leveren om de discussie over internationale belastingontwijking enigszins te objectiveren. Prof. mr. F.A. Engelen, A.F. Gunn MA, LLM, WFR 2013/1413 Het BEPS-project: een inleiding – Bij wijze van inleiding onderzoeken schrs. het BEPS-rapport en het Actieplan aan de hand van drie simpele vragen: Wat is BEPS? Waarom is het een probleem? En: Wat wil de OESO aan dit probleem doen? Drs. J. Kruithof, WFR 2013/1418 Strategieën tegen belastingontwijking door multinationals – In ons land heeft het kabinet het standpunt ingenomen dat BEPS een mondiaal probleem is dat om mondiale oplossingen vraagt. Toch heeft het aanpassingen in het nationale beleid aangekondigd met betrekking tot doorstroomvennootschappen. Bezien wordt of het met die aanpassingen doet wat mag worden verwacht. Vervolgens wordt bezien of de recente aanbevelingen van Tax Justice, de EU-Commissie en de OECD voor een internationale aanpak wer-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3101
Tijdschriften
kelijk perspectief bieden voor een oplossing van de BEPS-problematiek. Mr. dr. J. Vleggeert, WFR 2013/1426 Maatregelen tegen dubbele nietbelasting door mismatsches – Schr. gaat na welke maatregelen Nederland kan treffen om de effecten van hybrid mismatch arrangements langs de lijnen van het Action Plan on BEPS te neutraliseren. Ook geeft hij een eerste inschatting van de verhouding van dergelijke regels tot het Europese recht en de non-discriminatiebepaling in de belastingverdragen. Prof. dr. H. Vording, prof. dr. J.P. Boer, WFR 2013/1435 ‘Fair share’: naar een alternatieve minimumbelasting in de VPB? – De BEPS-discussie berust op de veronderstelling dat nationale belastinggrondslagen slechts kunnen worden beschermd via coördinatie. Schrs. stellen een alternatieve benadering aan de orde, waarin de nationale wetgever duidelijk maakt wat hij onder een fair share verstaat. In deze benadering zouden grote VPB-plichtigen ten minste een bepaald minimumbedrag moeten betalen, gerelateerd aan zichtbare karakteristieken van hun onderneming. Mr. D.M. Broekhuijsen, WFR 2013/1443 Naar een multilateraal fiscaal raamwerkverdrag De OESO heeft in actiepunt 15 van het BEPS-rapport voorgesteld een multilateraal verdrag te ontwikkelen waarmee de bilaterale belastingverdragen snel en efficiënt kunnen worden gewijzigd. De reden dat de OESO dit actiepunt heeft opgenomen, is dat het huidige systeem waarmee de bilaterale belastingverdragen uniform worden aangepast niet werkt. Het actiepunt richt zich daarom op een structurele verandering in de manier waarop de bilaterale belastingverdragen kunnen worden aangepast. In deze bijdrage wordt onderzocht hoe een multilateraal verdrag, dat aan deze doelstelling voldoet, kan worden vormgegeven. Daarbij wordt op twee punten inspiratie gehaald uit het internationaal publiekrecht. Schr. concludeert dat een fiscaal raamwerkverdrag, waarmee beoogde wijzigingen door middel van een opt-out procedure in de bilaterale belastingverdragen terechtkomen, een oplossing biedt.
3102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
2584 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 37e jrg. nr. 8, 2013 Themanummer: honderd jaar jurisprudentie beroepsgeheim – In het honderdjarig bestaan van het fameuze arrest van de Hoge Raad uit 1913 over het beroepsgeheim, heeft de redactie aanleiding gezien dit themanummer te wijden aan het beroepsgeheim. In dit arrest wordt een eeuwenoud vraagstuk beslecht. Een arts had een patient geholpen met een (toen nog) criminele abortus en weigerde daarover te getuigen met een beroep op zijn verschoningsrecht. Een zwakke kant van het arrest is dat conjunctuurgevoelige morele en politieke inzichten een belangrijke rol spelen. Dit is ook anno 2013 het geval. Prof. mr. dr. D.P. Engberts Het Liefdehuis-arrest na honderd jaar herinnerd. Kanttekeningen bij de opmaat tot een fameus arrest van de Hoge Raad. – In 1912 werd het zogenaamde Liefdehuis-arrest gewezen, waarin het om het verschoningsrecht van een Eindhovense arts ging. De Hoge Raad stelde vast dat de strafvorderlijke bepalingen met betrekking tot het verschoningsrecht aan de hand van de bepalingen zelf moeten worden uitgelegd en niet aan de hand van overwegingen ontleend aan de tekst en de wetsgeschiedenis van de artseneed. De eed legt aan de arts een verplichting tot geheimhouding op, die eindigt op het moment dat de arts als getuige wordt gedagvaard en dat vervolgens het Wetboek van Strafvordering aan de arts die als getuige is opgeroepen een bevoegdheid toekent waarvan hij gebruik kan maken om zich van het afleggen van getuigenis te verschonen. Met het arrest was de toegang tot medische zorg veiliggesteld, ook voor patiënten, die wellicht als gevolg van een strafbaar feit, zoals een toen nog criminele abortus, in de positie waren geraakt dat zij medische zorg behoefden.
Prof. mr. J.C.J. Dute, mr. dr. M.C. Ploem Medisch beroepsgeheim en familieleden – Familieleden staan in beginsel buiten de vertrouwensrelatie van de medisch hulpverlener en patiënt en zijn dus als derden aan te merken in de zin van art. 7:457 BW. Wanneer een familielid vraagt om informatie over een ziek familielid moet de hulpverlener in beginsel zwijgen. Voor spreken heeft de hulpverlener toestemming van de patiënt nodig, of hij moet zich op een andere rechtvaardigingsgrond kunnen beroepen, zoals een conflict van plichten. In de praktijk is het vaak zo dat familieleden al door de zieke zelf van diens gezondheidstoestand op de hoogte zijn gesteld of toestemming mag worden verondersteld. Wanneer de patiënt wilsonbekwaam is, dan kunnen familieleden als vertegenwoordiger optreden, waarvoor een bijzonder informatieregime geldt. Het kan voorkomen dat kennisneming van medische gegevens door een familielid op gespannen voet staat met de belangen van de patiënt. Prof. mr. J.K.M. Gevers Het beroepsgeheim van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts – Voor het effectief dienen van de belangen van patiënten door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts zijn medische gegevens uit de behandelende sector nodig. Artsen moeten, om goed te kunnen oordelen, de behandelend artsen kunnen blijven raadplegen. Ook moeten artsen adviseren aan de werkgever of de socialeverzekeringsinstelling in situaties waarin ook andere belangen dan die van hun cliënt een rol spelen. Behandelend artsen kunnen soms dilemma’s hebben wanneer zij inlichtingen willen geven aan controlerende artsen en medische adviseurs. Hiermee kan namelijk het beroepsgeheim worden geschonden. Volgens schr. is wetgeving uit het oogpunt van rechtszekerheid gewenst. Het is veelal de taak van zelfregulering en rechtspraak om de kloof tussen algemene wetsbepaling en concrete praktijk te overbruggen. Mr. drs. J.M.E. Citteur, mr. drs. J.J. Rijken Verstrekking van patiëntgegevens door zorgaanbieders aan zorgverzekeraar – In de verhouding tussen zorgaan-
Tijdschriften
bieders en zorgverzekeraars zijn vragen over het medisch beroepsgeheim aan de orde. Zorgverzekeraars hebben, om aan hun verantwoordelijkheden invulling te geven, informatie nodig over de verleende zorg. Patiëntgegevens moeten inzicht geven in de gezondheidstoestand van de patiënt. In deze bijdrage wordt ingegaan op de gegevensverstrekking van zorgaanbieders aan zorgverzekeraars. De wettelijke basis voor de gegevensverstrekking komt eerst aan bod, waarna wordt nagegaan hoe de wettelijke regeling in een drietal casusposities wordt toegepast. Het gaat dan om het vermelden van diagnose-informatie voor geestelijke gezondheidszorg op declaraties, het verstrekken van ongevalsmeldingen door zorgaanbieders aan zorgverzekeraars en het uitvoeren van materiële controles door de zorgverzekeraars. Mr. W.R. Kastelein Strafrechtelijke inbeslagname bij de medisch verschoningsgerechtigde – Er is veel jurisprudentie over strafrechtelijke inbeslagname van medische gegevens bij een verschoningsgerechtigde. Indien een verschoningsgerechtigde zich tegen inbeslagname verzet, worden de gegevens in een gesloten en verzegelde envelop in beslag genomen. De envelop wordt in bewaring gegeven bij de rechter-commissaris. De verschoningsgerechtigde wordt in de gelegenheid gesteld een beklag ex art. 552 Wetboek van Strafvordering in te dienen. In afwachting daarvan blijven de stukken in een ongeopende envelop bij de rechter-commissaris. Eind jaren 80 en 90 is er een trend gekomen in beklagzaken over inbeslagname bij verschoningsgerechtigden. Dankzij de rechtelijke uitspraken is meer duidelijkheid gekomen over de vraag welke gegevens (drager(s)) onder het verschoningsrecht vallen, wie beklag kan indienen en het belang van het subsidiariteitsbeginsel. Uitgangspunt is dat de verschoningsgerechtigde primair zelf bepaalt of hij zijn beroepsgeheim doorbreekt. Mr. A.C. de Die Beroepsgeheim en toezicht: leidt het afgeleid beroepsgeheim tot een zwijgende toezichthouder? – In deze bijdrage wordt beoordeeld in hoeverre de toezichthouder wordt beperkt door het beroepsgeheim
waaronder patiëntgegevens vallen. Toezichthouders kunnen binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel alles vragen en inzien wat zij redelijkerwijs nodig hebben voor hun toezichthoudende taak. Wanneer de gevraagde informatie onder de reikwijdte van het beroepsgeheim van de zorgaanbieder valt, moet de zorgaanbieder redeneren vanuit het klassieke leerstuk omtrent beroepsgeheim. De zorgaanbieder moet zich afvragen of in de concrete situatie grond bestaat voor doorbreking van zijn beroepsgeheim jegens de toezichthouder. Er kan sprake zijn van toestemming van de patiënt en er kan een wettelijke verplichting bestaan tot het verstrekken van gegevens ten behoeve van een bepaald doel. Wel is er een wettelijke grondslag voor het weigeren van medewerking aan de toezichthouder voor verschoningsgerechtigden. Met de inwerkingtreding van de Wet tot uitbreiding van de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten in de wetgeving op het gebied van de volksgezondheid is in drie wetten aan de Inspectie voor de Gezondsheidszorg de bevoegdheid toegekend patiëntendossiers in te zien, voor zover dat voor de vervulling van haar taak noodzakelijk is.
2585 Handels- & economisch recht Juridisch up to Date Nr. 21, 21 november 2013 Mr. F.F.A. Smetsers Herijking faillissementsrecht: wettelijke regeling voor de pre-pack op komst – Op 22 oktober 2013 is het voorstel Wet Continuïteit Ondernemingen I gepubliceerd. Dit voorstel is de eerste stap in de door de minister aangekondigde herijking van het faillissementsrecht. Schr. bespreekt de prepack. De pre-pack is een activatransactie die vóór de faillissementsverklaring is voorbereid, maar na de faillissementsverklaring wordt uitgevoerd. In dit wetsvoorstel, dat zich momenteel in de consultatiefase bevindt, worden de kaders hiervoor gegeven. Eerst wordt het begrip prepack gedefinieerd, gevolgd door de ontwikkeling van dit begrip in de
Nederlandse faillissementspraktijk en de uitwerking ervan in de Wet Continuïteit Ondernemingen I. Hierbij worden de voor- en nadelen van en de voorwaarden voor de pre-pack op een rijtje gezet. De conclusie is, dat hoewel het voorstel moet worden bijgeschaafd, het een nuttig instrument kan zijn voor faillissementsgevallen waarin een meeropbrengst en voldoende liquiditeit wordt verwacht. Daarnaast is het een goede zaak dat met dit voorstel een einde komt aan alle verschillende benaderingen van de pre-pack.
Markt & Mededinging 16e jrg. nr. 5, november 2013 Mr. R.A. Struijlaart LLM Het EU-concentratietoezicht in de steigers. Klein onderhoud of gemorrel aan het funadament? – De laatste herziening van het EU-concentratietoezicht dateert alweer van ruim negen jaar geleden. Inmiddels heeft de Europese Commissie de eerste stappen gezet om een nieuwe herziening mogelijk te maken. De meest belangwekkende wijziging die de Commissie tot dusver heeft voorgesteld is de uitbreiding van het toepassingsbereik van de Verordening, zodat ook de verwerving van bepaalde minderheidsdeelnemingen die geen (uitsluitende of gezamenlijke) zeggenschap verschaffen onder de reikwijdte van de EU-concentratieverordening valt. De vraag kan worden gesteld of de Commissie hier niet met een kanon op een mug wil schieten. Dr. P.J.M.M. van Cleynenbreugel EU-rechtelijk gestructureerd nationaal mededingingstoezicht. Nationale institutionele autonomie steeds meer een illusie? – Hoewel de lidstaten formeel autonoom blijven bij het inrichten van nationale mededingingsautoriteiten, mag de constitutieve rol van het Europese Unierecht bij de organisatie en (her-)structurering van nationaal mededingingstoezicht niet worden onderschat. Geruggesteund door de vereisten van een ‘eerlijk proces’, kan het Hof van Justitie rechtstreeks de autonomie van de lidstaten beperken met het oog op de inrichting van een meer effectief nationaal
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3103
Tijdschriften
mededingingstoezicht bij de toepassing van Europees mededingingsrecht. Uit de beperkte bestaande Europese rechtspraak kunnen in dat verband drie organisatorische modellen van toezicht worden gedistilleerd in overeenstemming waarmee nationale mededingingstoezichthouders zich mogen organiseren op grond van EU-recht.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 9, november 2013 Mr. dr. R.H. van Ooik Woonplaatsvereisten en export van studiefinanciering – In de zaak Prinz en Seeberger spreekt het Hof van Justitie zich (opnieuw) uit over de vraag of een woonplaatseis als voorwaarde voor een recht op export van studiefinanciering verenigbaar is met de verdragsbepalingen over het vrij verkeer van EU-burgers (artt. 20 en 21 VWEU). De twee betrokkenen, Duitse onderdanen, wilden in Nederland respectievelijk Spanje gaan studeren met Duitse studiefinanciering. Zij voldeden echter niet aan de in het Duitse recht vastgelegde zogenoemde driejaarregel: recht op Duitse studiefinanciering voor een volledige hogeronderwijsstudie in een andere EU-lidstaat bestaat alleen indien betrokkene direct voorafgaand aan die buitenlandse studie minstens drie jaar in Duitsland heeft gewoond. Volgens Prinz en Seeberger vormt deze driejaarregel een niet te rechtvaardigen beperking van het recht van Unieburgers op vrij verkeer en verblijf. Na een korte schets van de feitelijke en juridische achtergronden van de zaak wordt het arrest van het Hof van Justitie thematisch besproken, in welke thema’s het commentaar van schr. is verwerkt, en vervolgens wordt afgesloten met de gevolgen van het arrest voor Nederland. Dr. mr. N. Saanen Het arrest Bouygues: het verband tussen de verstrekte staatsmiddelen en het verkregen voordeel – Kunnen publieke verklaringen van de staat, inhoudende dat de staat passende maatregelen neemt om te voorkomen dat een onderneming waarvan zij de meerderheid van de aandelen
3104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
bezit over de rand van een financiële afgrond duikt, een steunmaatregel opleveren in de zin van art. 107 lid 1 VWEU? Het Hof van Justitie buigt zich in het arrest Bouygues over deze vraag en betreedt daarbij nieuwe grond door niet alleen te oordelen dat voor de staatssteunbeoordeling een samenstel van maatregelen die nauw verband met elkaar houden als één optreden kan worden beschouwd. Er dient weliswaar een directe band te bestaan tussen het voordeel voor de onderneming en de staatsmiddelen die (potentieel) worden overgedragen, maar het voordeel en de staatsmiddelen hoeven niet overeen te stemmen of gelijkwaardig te zijn. A.E. Beumer LLM De toegang tot het mededingingsdossier. Met Donau Chemie is het einde van de saga nog niet in zicht – In de zaak Donau Chemie bevindt het Hof van Justitie zich wederom op het spanningsveld tussen het faciliteren van schadevergoedingsacties en het beschermen van een effectief clementieprogramma. Het Hof van Justitie oordeelt dat de voorwaarden voor toegang tot documenten uit dossiers van de nationale mededingingsautoriteit met betrekking tot de toepassing van het Europese mededingingsrecht weliswaar worden bepaald door het nationale recht, maar dat de doeltreffendheid van een nationaal clementieprogramma rechtvaardigt dat een document niet wordt verspreid. Het Hof van Justitie zet hiermee de lijn voort die in het arrest Pfleiderer was ingezet. Mr. B. Braat Kartelschade in Nederland, een eerste aanzet – De uitspraak in eerste aanleg in de zaak TenneT/ABB geeft een beeld van hoe in Nederland in rechte met kartelclaims wordt omgegaan. De Rechtbank Oost-Nederland komt tot interessante conclusies over de aansprakelijkheid van entiteiten behorend tot het concern van een kartelovertreder en de mogelijkheid van een zogenoemd passing-on verweer. De uitspraak lijkt voor kartelovertreders niet gunstig. Dr. A. Gerbrandy Duurzaamheidsbelangen in het mededingingsrecht. De positie van ACM ten opzichte van het Hof van Justitie en de Europese Commissie – Met de aankondiging van de Auto-
riteit Consument en Mark (ACM) dat zij in haar mededingingsbeoordeling van samenwerkingsverbanden tussen ondernemingen duurzaamheidsbelangen als relevant in aanmerking neemt, neemt ACM stelling in de discussie over de relatie tussen mededingingsrecht en duurzaamheid. De vraag of ACM eigenstandig beleid kan voeren betreft de verhouding ACM/Europese Commissie/Hof van Justitie. De ruimte die ACM in deze verhouding heeft, is het onderwerp van dit artikel.
Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 6, 2013 Mr. K. Engel Naar een precontractuele vraagplicht voor de verzekeraar? – Verzekeraars willen voor het sluiten van een verzekeringsovereenkomst over voldoende informatie beschikken om het door de aspirantverzekeringnemer aangeboden risico te kunnen beoordelen. De aspirantverzekeringnemers hebben er ook belang bij dat de verzekeraar over voldoende informatie beschikt. De risico-opslag kan daardoor minder hoog zijn. De aspirantverzekeringnemer heeft een precontractuele mededelingsplicht, die is neergelegd in art. 7:928 BW. Wanneer schending van de precontractuele mededelingsplicht aan de orde is, kan de verzekeraar sancties inroepen. De vraag is echter of een precontractuele vraagplicht voor de verzekeraar moet worden ingesteld. Wanneer een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, dan geldt in feite een precontractuele vraagplicht voor de verzekeraar. Onder bijzondere omstandigheden (opzet tot misleiding) rust er een aanvullende spontane mededelingsplicht op de aspirant-verzekeringnemer. Schr. vergelijkt het Nederlandse stelsel met het Zwitserse, Franse, Duitse en Engelse verzekeringsrecht en stelt voor dat het Nederlandse verzekeringsrecht wordt gewijzigd door invoering van een dwingendrechtelijke precontractuele, Textform-vraagplicht voor de verzekeraar. Invoering van een dergelijke regel doet recht aan het feit dat de verzekeraar in de relatie verzekeraar/ aspirant-verzekeringnemer geldt als de expert op het gebied van verzeke-
Tijdschriften
ren. Van beide partijen weet de verzekeraar het beste welke feiten van belang zijn ter beoordeling van het door verzekeringnemer ter dekking aangeboden risico. Ook wordt het dan voor de verzekeraar onmogelijk om over de telefoon precontractuele risicovragen aan de aspirant-verzekeringnemer te stellen. Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Het einde van de en-bloc-clausule in verzekeringsvoorwaarden? Enige opmerkingen naar aanleiding van Rechtbank Amsterdam 30 oktober 2013 – In deze bijdrage wordt een rechtbankuitspraak behandeld die voor de verzekeringspraktijk grote impact heeft. Het kortgedingvonnis van 30 oktober 2013 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft zijn, voor de verzekeringspraktijk verstrekkende overwegingen, gewijd aan de mogelijkheid van het gebruik van en-bloc-clausules in verzekeringsvoorwaarden. Achtereenvolgens worden de casus, de belangrijkste overwegingen van de rechtbank en een commentaar op de uitspraak besproken. Het gaat om verzekeraar Delta Lloyd die onder eigen naam en onder de handelsnaam OHRA Verzekeringen aanbiedt om het risico af te dekken dat werkgevers lopen, wanneer deze uittreden uit het publieke bestel en eigenrisicodrager worden voor de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De verzekeringsvoorwaarden die van toepassing zijn op de genoemde verzekeringsovereenkomst kennen een en-bloc-clausule. Als gevolg van de uitspraak heeft de en-bloc-clausule geen waarde meer. Volgens schr. hanteren verzekeraars met dit vonnis in het achterhoofd kortere contractstermijnen voor de zakelijke markt. Mr. D.B. Holthinrichs Arrest van het HvJ EU van 7 november 2013 inzake Sneller tegen DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV. Noodzaak tot herziening van het bedrijfsmodel van Nederlandse rechtsbijstandverzekeraars? – In deze bijdrage wordt ingegaan op het geschil dat aanleiding gaf tot het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) inzake Sneller tegen DAS en worden enkele belangrijke aspecten van het
arrest besproken. Schr. voorziet het arrest van commentaar. In het arrest heeft het HvJ uitgemaakt dat ook in Nederland voor rechtsbijstandverzekerden steeds de vrijheid bestaat om in het kader van procedures een rechtshulpverlener te kiezen. Het HvJ bestrijdt daarmee de in Nederland bestaande opvatting dat de bijzonderheden van het Nederlandse procesrecht een uitzondering opleveren, omdat rechtsbijstandverzekeraars zonder (externe) advocaten kunnen optreden voor verzekerden. Restricties in verzekeringsvoorwaarden waarin rechtsbijstandverzekeraars het vergoeden van advocaatkosten verbinden aan de voorwaarde van hun beslissing om in het kader van een procedure een externe advocaat in te schakelen, zijn volgens het HvJ in strijd met Richtlijn 87/344/EEG uit 1987 en het daarin opgenomen art. 4 lid 1 onder a. Met de uitspraak in de zaak tussen rechtsbijstandverzekerde Jan Sneller en rechtsbijstandverzekeraar DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV (DAS) is de discussie die relatief recentelijk oplaaide, na eveneens een Europeesrechtelijk arrest uit 2009 – het zogenaamde Eschig-arrest– in de kiem gesmoord. Het arrest creëert echter ook nieuwe vraagstukken voor de Nederlandse rechtspraktijk.
Tijdschrift voor Financieel recht 15e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. F. Barrachdi, mr. S. Ramsanjhal De verhouding tussen EMIR en het MiFIR-voorstel: over de clearing- en de handelsverplichting – In deze bijdrage zetten schrs. de samenhang van EMIR en het MiFIR Voorstel uiteen, aangezien beide verordeningen de markt voor over-the-counter (otc)-derivaten aanzienlijk wijzigen. De opzet van deze bijdrage is dat eerst de clearingverplichting ten aanzien van derivaten onder EMIR nader wordt uitgewerkt. Het accent ligt op de vraag welke partijen onder welke voorwaarden met deze verplichting te maken krijgen, waarna de handelsverplichting onder het MiFIR Voorstel centraal staat. Voor zover relevant wordt ook gerefereerd aan het MiFID II Voor-
stel. Schrs. constateren dat deze laatste twee regelingen sterk met elkaar zijn vervlochten en een gezamenlijke bespreking behoeven. Verder wordt een licht geworpen op de raakvlakken van EMIR en het MiFIR Voorstel op het gebied van clearing- en de handelsverplichting met bijzondere aandacht voor de open access tot handelsplatformen en otc-derivatencontracten via centrale tegenpartijen (CTP’s) die beide verplichtingen moet faciliteren. Mr. J.A. Voerman Voorstel herziene richtlijn betaaldiensten en toegang tot de betaalrekening. – Het uitgangspunt dat uitsluitend de rekeninghouder toegang moet hebben tot zijn betaalrekening is inmiddels achterhaald. Er zijn dienstverleners actief die tussen de betaler en de bank staan. Hun diensten kunnen zo ver gaan dat namens de betaler een betalingsopdracht wordt geïnitieerd. Deze nieuwe werkelijkheid is voor de Europese Commissie aanleiding geweest om in het - deze zomer gepubliceerde - voorstel voor de herziene richtlijn betaaldiensten regels voor te stellen voor zogenoemde betalingsinitiatie- en rekeninginformatiediensten. Deze bijdrage bespreekt de voorgestelde aanpassingen. Het accent ligt daarbij op de toegang tot de betaalrekening. De overige voorgestelde wijzigingen van de richtlijn betaaldiensten blijven buiten beschouwing. De oorspronkelijke richtlijn wordt aangeduid als Payment Services Directive (PSD) en het commissievoorstel voor de PSD II als Richtlijnvoorstel.
2586 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht IER 29e jrg. nr. 5, november 2013 P. Geerts, IER 2013/48 Het HvJ EU over normaal in stand houdend merkgebruik in gewijzigde vorm. Analyse van Rintisch, Colloseum Holding/Levi Strauss en Specsavers/Asda – Een merk moet worden gebruikt, wil het daaraan verbonden recht in stand blijven. Gebruikt men het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3105
Tijdschriften
merk gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar niet, dan staat het merk aan verval bloot. Er moet sprake zijn van normaal gebruik van het merk voor de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven. Het Europees Hof van Justitie heeft onlangs drie arresten gewezen over de vraag wat moet worden verstaan onder normaal gebruik in de gevallen waarin het ingeschreven merk in gewijzigde vorm wordt gebruikt. In deze bijdrage worden deze drie uitspraken besproken. H. Speyart, IER 2013/49 Schadeopslagen in het IE-recht: ongeoorloofde punitieve schade of geoorloofde forfaitaire berekening? – Het onder IER 2013/56 gepubliceerde vonnis van de Kantonrechter ’s-Hertogenbosch van 25 april 2013 is een willekeurig gekozen voorbeeld van uitspraken, waarin Nederlandse rechters een forfaitaire schadeopslag toewijzen met een motivering die er een punitief karakter aan geeft. In deze bijdrage wordt onderzocht of deze benadering correct is en of dit type opslag niet beter kan worden gebaseerd op de forfaitaire schadeberekeningsregel van art. 13 lid 1 tweede alinea onder b Handhavingsrichtlijn, zoals omgezet in de Nederlandse IE-wetten en in het Benelux verdrag inzake de intellectuele eigendom.
2587 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 106e jrg. nr. 6, 2013 Mr. M.D. Fink Opmerkingen over het Nederlandse prijs(proces) – Het prijsrecht voorziet tijdens een gewapend conflict in een rol voor zowel Defensie als Justitie. Omdat prijswetgeving in Nederland niet of nauwelijks meer bestaat en bovendien in de praktijk aanwijzingen bestaan dat het prijsprocesrecht niet meer wordt gebruikt, lijken deze rollen in Nederland niet heel erg voorzienbaar meer.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 12, 23 november 2013 J.F. Leclercq
3106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Ontmanteling van de Staat: kort bestek van de praktische internationaalrechtelijke implicaties – (België) De ontmanteling van de Staat is in het internationaal publiekrecht een gevoelig en ingewikkeld onderwerp. Vijf politieke en juridische vaststellingen doemen op: het fenomeen dreigt zich uit te breiden naar het Westen; dit draagt niet bij tot de internationale politieke en juridische stabiliteit; het is niet noodzakelijk de mirakeloplossing voor alle problemen van de gewijzigde oude Staat; het kan gepaard gaan met een tijdrovende wetgevende omwenteling en het fenomeen van het groeiende aantal effectieve of mogelijke gevallen heeft iets paradoxaals. De vraag rijst dus of het werkelijk onmogelijk is een ontmanteling van de Staat te vermijden.
2588 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Agrarisch Recht 73e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. F.H. Damen Wetsvoorstel voor de Programmatische Aanpak Stikstof: juridisch houdbare oplossing voor agrarische ondernemers – Als er binnen het agrarisch recht een wet is die veelvuldig wordt gewijzigd, is het wel de Natuurbeschermingswet. De wijzigingen betreffen niet het herstellen van ‘schoonheidsfoutjes’, maar veeleer pogingen om onjuistheden en onvolledigheden in de wet te herstellen. Naast deze herstelpogingen beoogt de wetgever met het wetsvoorstel Wet natuurbescherming een vereenvoudiging van de natuurbeschermingswetgeving te bewerkstelligen. In onderhavige bijdrage wordt ingegaan op de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel ten behoeve van de Programmatische Aanpak Stikstof. Centraal hierbij staat de vraag of het wetsvoorstel een juridisch houdbare oplossing biedt voor agrarische ondernemers. Ir. H. Rogaar Taxatie van de pachtwaarde en de vrije verkeerswaarde van verpachte grond
– Bij een geschil over de pachtwaarde, de verkeerswaarde bij voortgezet agrarisch gebruik of beide in samenhang kunnen partijen zich wenden tot de grondkamer of in hoger beroep de Centrale Grondkamer om deze waarde te bepalen. In de regel wordt dan een onderzoek ter plaatse ingesteld door deskundigen. In deze bijdrage wordt de gang van zaken bij deze taxaties geschetst en worden ondervonden dilemma’s aangegeven. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan pachtwaardetaxaties op basis van het Pachtnormenbesluit 1992, de veranderingen hierin met het van kracht worden van het Pachtnormenbesluit 1995 en de volledige herziening van het waarderingssysteem met de invoering van het Pachtprijzenbesluit 2007. Vervolgens wordt ingegaan op de taxatie van de vrije verkeerswaarden in het agrarische grondverkeer, gevolgd door een beschouwing over het verband tussen vrije verkeerswaarde en bodemkwaliteit en over het verband tussen de regionorm en bodemkwaliteit. Afgesloten wordt met een aantal voorbeelden van de taxatie van bijzondere en incourante pachtobjecten.
2589 Rechten van de mens Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 38e jrg. nr. 5, september-oktober 2013 Prof. mr. J.H. Gerards De Brighton-verklaring en de toekomstbestendigheid van het EHRM – Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kampt al jaren met zware overbelasting. In de afgelopen jaren is het Hof bovendien onder vuur komen te liggen van critici die vinden dat het zich teveel bemoeit met nationale aangelegenheden. In 2012 hebben de Europese regeringsleiders in Brighton een groot aantal afspraken gemaakt om deze dubbele problematiek aan te pakken en het Hof toekomstbestendig te maken. In deze bijdrage worden de verschillende afspraken besproken en wordt ingegaan op de concrete uitwerking die daaraan inmiddels is gegeven.
Tijdschriften
Aan de orde komen de nieuwe Protocollen 15 en 16, waarin de margin of appreciation wordt gecodificeerd, een aantal procedurele wijzigingen worden doorgevoerd en eennieuwe procedure tot advisering door het Hof wordt geïntroduceerd. Ook de voorstellen tot aanpassing van de ontvankelijkheidsbeoordeling komen aan bod. Conclusie van de analyse van de maatregelen is dat deze weliswaar kunnen bijdragen aan de efficiënte afdoening van zaken en rechtseenheid, maar dat verdergaande hervormingen nodig zijn om de toekomstbestendigheid van het Hof daadwerkelijk te garanderen.
tailleerd overzicht te geven van de bestuursrechtelijke handhaving door de Consumentenautoriteit/Autoriteit Consument & Markt van de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wet OHP) gedurende 2008-2013. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de interpretatie van de open (en gesloten) normen van de Wet OHP.
2591 Sociaal Recht ArbeidsRecht
2590 Rechtspleging & procesrecht SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 61e jrg. nr. 11, november 2013 H.C.F.J.A. de Waele Rechtspleging door het Europees Hof van Justitie: activistisch, kwaliteitsvol, methodisch zuiver, problematisch? – In de literatuur is de afgelopen decennia bij herhaling gediscussieerd over de rol van het Hof van Justitie in het Europese integratieproces, en over de wijze waarop deze rechterlijke instantie zich door de jaren heen van zijn taak heeft gekweten. De laatste tijd bleef het relatief stil op dit front. Inmiddels lijkt het debat echter weer met hernieuwd elan te worden gevoerd. De huidige bijdrage schetst allereerst de algemene context en de belangrijkste hoofdlijnen van dit debat. Schr. probeert vervolgens de controverse tot zijn juiste proporties terug te brengen, en aan te geven in hoeverre de supranationale rechtspleging tegenwoordig kan c.q. moet worden geproblematiseerd. B. Keirsbilck Vijf jaar bestuursrechtelijke handhaving van de Nederlandse Wet oneerlijke handelspraktijken (2008-2013) – Opzet van dit artikel is een gede-
20e jrg. nr. 11, november 2013 Mr. T.L.C.W. Noordoven, ArbeidsRecht 2013/52 ‘Vakbondslid voorgetrokken’ – ‘Vakbondslid voorgetrokken’, kopten de media toen bekend werd dat twee vakbonden een ondernemings-cao hadden afgesloten waarin vakbondsleden bepaalde privileges hadden ten opzichte van niet-vakbondsleden. Naar aanleiding van het bericht zijn Kamervragen gesteld over hoe dit onderscheid zich verhoudt tot het uitgangspunt ‘gelijk loon voor gelijke arbeid’. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze vraag niet concreet beantwoord, maar heeft gesteld dat het laatste woord hierover aan de rechter is. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag of het maken van onderscheid tussen een vakbondslid en een niet-vakbondslid toelaatbaar kan zijn en hoe een dergelijk onderscheid zich verhoudt tot het beginsel van ‘gelijk loon voor gelijke arbeid’. Mr. O.J. Rote, ArbeidsRecht 2013/53 Handelingen in de privésfeer en mogelijke gevolgen daarvan op de werkvloer – Een belangrijk (grond)recht voor de arbeidsrechtpraktijk is het recht van de werknemer op eerbiediging van de ‘persoonlijke levenssfeer’ of ‘privacy’. Dit recht is wettelijk verankerd in artt. 10 en 13 Grondwet, art. 8 EVRM en de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Omdat aan het recht op privacy horizontale werking is toegekend moet het ook tussen
werkgever en werknemer onderling in acht worden genomen. In de praktijk blijkt dit grondrecht echter niet in alle gevallen even sterk te zijn; werkgeversbelangen kunnen zwaarder wegen waardoor het belang van de werknemer moet wijken. Mr. N. Hummel, ArbeidsRecht 2013/54 ‘Up or out’ in or out? – Op 25 april 2013 typeerde de Kantonrechter Delft het up-or-out-systeem als een in beginsel ‘in rechte te respecteren bedrijfsbeleid’. Rond de eeuwwisseling kon een aantal kantonrechters er nog maar weinig waardering voor opbrengen. Het is evenwel niet alleen de verhouding van up-or-out-systemen tot het ontslagrecht die te denken geeft, maar ook die met de gelijkebehandeling wetgeving, zo leert onder meer het up-orout-systeem van Defensie. Up-or-out is niet uit, dus is het hoog tijd voor een update. Mr. C. Heerink-van Hattem, mr. dr. G.W. van der Voet, ArbeidsRecht 2013/55 Werkterrein van de arbeidsrechtjurist uitgebreid met het maritieme arbeidsovereenkomstenrecht – Onlangs is het werkterrein van de Nederlandse arbeidsrechtjurist (officieel) uitgebreid met het maritieme arbeidsovereenkomstenrecht. Op 20 augustus 2013 zijn de ‘Bijzondere bepalingen met betrekking tot de zee-arbeidsovereenkomst’ overgeheveld van het Wetboek van Koophandel – dus vanuit het handelsrecht – naar Boek 7 titel 10 BW. Tegelijkertijd is de regeling van de zee-arbeidsovereenkomst ingrijpend gewijzigd. Reden genoeg dus om dit nieuwe werkterrein eens kort te verkennen. Mr. drs. M. van der Veen, ArbeidsRecht 2013/56 De ontbindende voorwaarde – een nieuw perspectief? – Na een lange periode van relatieve stilte is de ontbindende voorwaarde in het arbeidsrecht weer actueel. Eind 2012 heeft de Hoge Raad zich opnieuw over dit onderwerp uitgelaten. In de zaak HTM Personenvervoer/ Mohabir besliste de Hoge Raad dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op het moment dat de subsidie voor de betreffende arbeidsplaats was ingetrokken. De intrekking van deze subsidie was als ontbindende voorwaarde overeengekomen in de arbeidsovereenkomst.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3107
Tijdschriften
De vraag is of dit arrest de toets voor de geldigheid van een ontbindende voorwaarde hiermee versoepelt of juist niet.
Praktijkblad Salarisadministratie 15e jrg. nr. 16, 28 november 2013 Mr. N. Ridder Ontslagvergunning nodig voor in buitenland werkend en wonende werknemer? – Een werkgever zegt de arbeidsovereenkomst op met een in het buitenland (Roemenië) gedetacheerde werknemer voor een in Nederland gevestigd bedrijf. Op de arbeidsovereenkomst was Nederlands recht van toepassing. Is het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) van toepassing en is er sprake van kennelijk onredelijk ontslag? Volgend jaar gaan de grenzen open voor Roemenen en Bulgaren. Zij kunnen dan hier komen werken zonder vergunning te hoeven aanvragen. Dit kan meer mobiliteit teweegbrengen richting Roemenië en Bulgarije. R. de Wit Afspiegelingsbeginsel of stoelendans bij reorganisaties – Rechters wijken niet snel af van het afspiegelingsbeginsel bij ontslag van meerdere werknemers om bedrijfseconomische reden. Het beginsel houdt in dat de leeftijdsopbouw in een bedrijfsvestiging voor en na de ontslagen zo veel mogelijk gelijk is. Een variant hierop is het opzetten van nieuwe functies waarop werknemers moeten solliciteren, ook wel de ‘stoelendansmethode’. Wanneer deze methode een selectie op kwaliteit inhoudt, vinden rechters dit moeilijk toelaatbaar, zo blijkt uit twee recente uitspraken.
Tijdschrift Recht en Arbeid 5e jrg. nr. 12, december 2013 Prof. mr. F.J.L. Pennings, TRA 2013/100 Sociale partners en uitvoering sociale zekerheid: terug naar af of nieuwe mogelijkheden? – In het sociaal akkoord is opgenomen dat sociale partners worden betrokken bij de ‘regie’ van de WW. Dit leidde direct tot felle kritiek, aangezien zij er in het verleden ‘en puinhoop’ van hebben gemaakt. Deze bijdrage gaat in op de vraag of deze kwalificatie spoort met de historische feiten en hoe in andere landen
3108
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
sociale partners in het socialezekerheidsstelsel opereren. Ook behandelt schr. de wijze waarop betrokkenheid van sociale partners kan worden uitgewerkt. C.E.M. Benner, LL.B, TRA 2013/101 Arbeidsrechtelijke bescherming in geval van misstanden aan de zijde van werkgevers in de private of publieke sector – De behandeling in de Tweede Kamer van het Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders maakt de arbeidsrechtelijke bescherming bij misstanden een zeer actueel thema. Welke bescherming hebben werknemers en ambtenaren op dit moment en welke knelpunten ervaren (potentiële) klokkenluiders nog? Dit artikel gaat in op deze vragen en laat zien dat het Wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders een bijdrage kan leveren aan de oplossing van nog bestaande knelpunten. Er blijft wel wat te wensen over en daarom sluit het artikel af met enkele suggesties voor verdere verbetering. Mr. J.T. van der Kroon, TRA 2013/102 Hoeveel hoop gloort er nog voor de werknemer met een multicausaal ziektebeeld? – In zijn ‘7 juni-arresten’ over een werknemer met een multicausaal ziektebeeld heeft de Hoge Raad nadere invulling gegeven aan de ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’. De Hoge Raad lijkt de deur in het slot te gooien voor toepassing van de omkeringsregel bij multicausale ziektebeelden, die vaak worden omgeven door algemene causaliteitsonzekerheid. Het ligt evenwel genuanceerder: bijzondere omstandigheden die sterk wijzen op causaliteit tussen de arbeidsomstandigheden en het multicausale ziektebeeld kunnen toepassing van de omkeringsregel naar het zich laat aanzien rechtvaardigen. De arresten en voornoemde nuance komen in deze bijdrage aan de orde.
2592 Staats- & bestuursrecht NALL Netherlands Administrative Law Library Verschenen op: www.nall.nl, 2013 AJ.J. Tollenaar, PhD. Ontdubbelde handhaving
– With the aim to reduce administrative burden for supervised many inspections are ‘deduplicated’: similar groups of citizens are treated similarly and similar activities are carried out in the same way within one organization. Deduplication should increase flexibility within the inspection as inspectors are able to fulfill their job in any domain. Deduplication is based on the fulfillment of two conditions. The first is that the enforcement tools, or the powers that perform these inspections, are not too different. The second relates to the use of these instruments that has to be somewhat uniform as well. These conditions are assessed in a case study of the Transport and Water Management Inspectorate. It is concluded that in particular the style of rule enforcement differs and is not easy to standardize.
Tijdschrift voor Toezicht 4e jrg. nr. 3, 2013 Themanummer: Toezicht en media – Dit themanummer gaat over de rol van de media bij het toezicht. Dat de media ertoe doen bij toezicht, is duidelijk. De legitimiteit en het gezag van een toezichthouder worden voor een belangrijk deel bepaald door het beeld dat de media van die toezichthouder schetsen. Het belang van de media impliceert dat toezichthouders zich altijd in ten minste twee arena’s bevinden: de professionele arena en de media-arena. Dit themanummer beoogt een bijdrage te geven aan de kritische reflectie van toezichthouders op hun omgang met de media. T. Schillemans, S. Jacobs Autoriteit in beeld. Over toezichthouders en medialogicain het nieuws – Publieke organisaties staan van oudsher bekend als nieuwsmijdende organisaties. Ze voeren belangrijke publieke taken uit met een soms grote invloed op de samenleving, maar ze opereren relatief onzichtbaar achter gekozen politici die voor hen het woord voeren en op grond van bureaucratische routines en wettelijke regelingen. De analyse in dit artikel is erop gericht om aan de hand van voorlopige inzichten
Tijdschriften
uit empirisch onderzoek te bekijken in welke mate de zorgen over de rol van de media in bestuur en toezicht gerechtvaardigd zijn en om kansen voor toezichthouders door medialogica te identificeren. Het valt op dat de analyse op één cruciaal punt na, meer redenen voor geruststelling dan bezorgdheid biedt. Medialogica werkt, uitgaande van de sombere verwachtingen in een deel van de literatuur, vaker positief dan negatief uit voor toezichthouders. M. van der Steen, E-H. Klijn, M. van Twist, A. van Wijk, J. Scherpenisse Ruimte voor strategie. De relatie tussen toezicht en media nader bekeken – Dit artikel behandelt de relatie tussen toezicht en de media. Schrs. zetten in dit artikel rond dit thema twee stappen. De eerste stap is dat ze de relatie tussen media en toezicht bezien voorbij het vaak gevestigde beeld van de problematische medialogica, die het toezicht – en het beleid – vooral in de weg zit. In de tweede stap betogen ze hetzelfde, maar dan meer empirisch. Hun onderzoek geeft inzicht in de percepties van professionals uit het toezicht over media. J. van Erp De clementiethriller als nieuw filmgenre. Het gebruik van gedramatiseerde voorlichtingsfilms in het toezicht – Een van de nieuwste ontwikkelingen in het gebruik van media door toezichthouders is het produceren van gedramatiseerde films, om ondernemers voor te lichten over het toezicht en af te schrikken. Met name in het mededingingstoezicht hebben mededingingsautoriteiten in verschillende landen realistische ‘docudrama’s’ geproduceerd waarin fictieve kartels worden ontmaskerd en bestraft. In deze bijdrage bespreekt schr. de vier belangrijkste ‘clementiefilms’ van dit moment: ‘Clementie in kartelzaken’ van de Nederlandse Mededingingsautoriteit; de ‘Competition Compliance film’ van de Britse Office of Fair Trading; het Australische ‘The Marker’ van de ACCC; en de Zweedse film ‘Be the first to tell – a film about leniency’. Hoewel de verhaallijnen in de
films overeenkomsten vertonen, hebben ze inhoudelijk verschillende boodschappen. In deze bijdrage wordt een vergelijking gemaakt van de vorm en inhoud van deze films, en worden ze afgezet tegen inzichten uit sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de achtergrond van mededingingsovertredingen om een indruk te geven van de mogelijke bijdrage van deze films aan de naleving.
2593 Vreemdelingenrecht A&MR 4e jrg. nr. 9, 2013 Dr. G.N. Cornelisse Grensdetentie Schiphol EU-rechtelijk beschouwd – Schr. schetst de ontwikkelingen die zijn uitgemond in het huidige asielzoekersbeleid en vergelijkt de Europese rechtspraak met die van de Nederlandse bestuursrechter. Haar conclusie luidt dat het Europese recht juist een categorische opsluiting van asielzoekers op Schiphol in de weg staat. Een Nederlandse rechter die de mogelijkheid van grensdetentie oprekt tot gevallen waarin alleen de ‘verdere feitelijke binnenkomst’ is geweigerd, handelt in strijd met het legaliteitsvereiste. Drs. S. Vergeer Buitenschuldbeleid na advies ACVZ – De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) deed onderzoek naar de voorwaarden waaraan vreemdelingen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een buitenschuldvergunning. Schr. beschrijft de voorwaarden, het advies van de ACVZ en de reactie daarop van de staatssecretaris. Zijn conclusie luidt dat er meer duidelijkheid is. De twee meest fundamentele adviezen van de ACVZ legt de politiek naast zich neer, waardoor vreemdelingen voor onbepaalde tijd in onzekerheid kunnen blijven en dat is kwalijk volgens schr.
Drs. E.J.J.M. Bloemen, drs. A.M. Keunen Eerste ervaringen van het iMMO – Sinds 1 maart 2012 is het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) operationeel. Het instituut stelt forensischmedische rapportages op voor asielzoekers met medische problematiek, met conclusies over medisch steunbewijs en over de gevolgen van psychische beperkingen. De rapportages beogen de kwaliteit van de asielbeoordeling te vergroten. Het iMMO doet in dit artikel verslag van zijn werkwijze, komt met cijfers en bevindingen en bespreekt een aantal misverstanden die zich in de praktijk voordoen. Mr. dr. E.R. Brouwer EU-databestanden en migratiecontrole – Begin 2013 presenteerde de Europese Commissie het voorstel voor Smart Borders. Dit voorstel beoogt snelle en vereenvoudigde in- en uitreis voor als bonafide bekend staande reizigers uit niet-EU landen, en controle van het geldig verblijf van alle overige migranten. In deze bijdrage beschrijft schr. de bestaande EU-datasystemen die ter controle van de buitengrenzen van de Europese Unie worden gebruikt en de nieuwe ontwikkelingen. Mede in het licht van de recente uitspraak van het hof van Justitie in Schwarz v. Bochum lijkt het einde van de proportionaliteit in zicht. Mr. drs. C.J. Ullersma, mr. J. Werner Afwijzingen kinderpardon – In het regeerakkoord van het huidige kabinet staat dat ‘langdurig in Nederland verblijvende kinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen’ onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. De daartoe getroffen regeling, ook wel Kinderpardon genoemd, kent diverse afwijzingsgronden. Schrs. gaan in dit artikel in op afwijzing wegens gevaar voor de openbare orde, onttrekking aan het toezicht en de leeftijdsgrens. Prof. mr. G.R. de Groot Kroniek nationaliteitsrecht – Deze kroniek biedt een overzicht van de ontwikkelingen met betrekking tot het nationaliteitsrecht in de periode 2011-2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3109
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
artikel I, onderdeel B, en onderdeel E, wat betreft het vervallen van artikel 9.
Toezicht postmarkt 2594 - Wet tot wijziging van de Postwet 2009 ter invoering van ex ante toezicht op een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht – Sinds de volledige liberalisering van de postmarkt in Nederland hebben zich veel ontwikkelingen voorgedaan, die directe gevolgen hebben voor de werking van de markt en de betaalbaarheid van de Universele Postdienst (UPD). Bij de liberalisering is aangegeven dat in de gaten zal worden gehouden of ontwikkelingen op de postmarkt mogelijk aanleiding geven tot wijzigingen in het toezicht of de UPD. De diverse marktontwikkelingen geven naar het oordeel van het kabinet nu aanleiding voor wijzigingen in de regelgeving voor de Nederlandse postmarkt. De afname in het aantal spelers op de postmarkt en de toenemende volumedalingen creëren, gelet op de bijzondere structuurkenmerken van de postmarkt, een risico op grote en onomkeerbare gevolgen voor de mededinging. Met deze wet wordt daarom ingezet op een aanscherping van het handhavingsinstrumentarium voor het toezicht op de postmarkt. De wet introduceert de bevoegdheid om op ex ante-basis specifieke verplichtingen op te leggen aan een postvervoerbedrijf dat beschikt over aanmerkelijke marktmacht, opdat mededingingsproblemen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Ook regelt de wet de vermindering van het aantal verplichte bezorgdagen binnen de universele postdienst van zes naar vijf. Bij amendement is daaraan toegevoegd dat het ophalen van de post (ook) slechts vijf dagen per week wordt verplicht. Inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2014, met uitzondering van
3110
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Inwerkingtreding
Wet van 25-11-2013, Stb. 2013, 466 (Kamerstukken 33 501) en inwerkingtredingsbesluit van 25-11-2013, Stb. 2013, 467
Modernisering mediabestel
Staatsblad
Handhaving Engelstalige voorschriften
Inwerkingtreding 2595 - Besluiten houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal onderdelen van de wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Stb. 2013, 454) – Artikel I, II, IIA en III van de wet treden, met uitzondering van artikel I, onderdelen MM, YYY, ZZZ, AAAA en BBBB, in werking met ingang van 1 januari 2014. Artikel II treedt daarbij als eerste in werking. Inwerkingtredingsbesluiten van 25-11-2013, Stb. 471 en 472
18+ voor tabak 2596 - Wet tot wijziging van de Tabakswet ter verhoging van de minimumleeftijd van 16 jaar naar 18 jaar van personen aan wie tabaksproducten mogen worden verkocht (Verhoging minimumleeftijd verkoop tabaksproducten) – De huidige Tabakswet kent een minimumleeftijd van zestien jaar voor personen aan wie tabaksproducten mogen worden verkocht. De regering acht het gewenst deze minimumleeftijd te verhogen tot achttien jaar. De leeftijdsgrens voor toegang tot een coffeeshop lag al op 18 jaar. De verhoogde leeftijdsgrens voor alcohol zal, doordat het initiatiefwetsvoorstel van de leden Voordewind, Van der Staaij, Bouwmeester en Uitslag tot verhoging van de leeftijdsgrens voor alcohol van 16 naar 18 jaar is aangenomen, op 1 januari 2014 gaan gelden. Met een verhoging van de tabaksleeftijdgrens komt er dus één leeftijdsgrens voor tabak en alcohol. Geen alcohol en niet roken onder de 18. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 25-11-2013, Stb. 2013, 473 (Kamerstukken 33 590)
2597 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 16 oktober 2013 tot wijziging van enige wetten in verband met de handhaving van voorschriften in de Engelse taal (Stb. 2013, 415) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 25-11-2013, Stb. 2013, 475
Nieuwe wetsvoorstellen Overnameprotocol Georgië 2598 - Protocol tussen de BeneluxStaten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en Georgië ter uitvoering van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven – Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken waarmee hij ter stilzwijgende goedkeuring over legt, het op 5 september 2013 te Tblisi tot stand gekomen, hierboven genoemde Protocol. De EU-overnameovereenkomst met Georgië strekt ertoe de feitelijke uitzetting van vreemdelingen ten aanzien van wie op basis van het nationale recht de verplichting bestaat Nederland te verlaten, te vergemakkelijken. In het uitvoeringsprotocol bij een EU-overnameovereenkomst worden vooral de procedurele bepalingen die door de uitvoerende diensten van de verdragsluitende Partijen dienen te worden gevolgd, nader uitgewerkt. Kamerstukken I en II 2013/14, 33 813 nr. A/1
Verdrag NL-VS veiligheid 2599 - Wetsvoorstel (25-11-2013) houdende goedkeuring van het op 29 november 2012 te Washington tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake
Wetgeving
wetenschappelijke en technologische samenwerking betreffende nationale en civiele veiligheid (Trb. 2012, 227 en 2013, 149) – Met het verdrag is door Nederland en de Verenigde Staten (hierna: de verdragspartijen) een kader geschapen op basis waarvan gezamenlijk onderzoek in Nederland en de Verenigde Staten op het gebied van nationale en civiele veiligheid kan plaatsvinden. Dit betekent dat gezamenlijk onderzoek kan plaatsvinden op het terrein van de nationale veiligheid, terrorismebestrijding, cyber veiligheid, crisisbeheersing en migratie. Het verdrag bevat afspraken over onder meer de voorwaarden waaronder gezamenlijke projecten kunnen worden gestart (zie artikel 7), de financiering ervan (zie artikel 10) en de publicatie van onderzoeksresultaten (zie artikel 13). Het verdrag verplicht niet tot het uitvoeren van gezamenlijk onderzoek. Samenwerking vindt slechts dan plaats wanneer door beide verdragspartijen is ingestemd met een concreet onderzoeksvoorstel. Het onderhavige verdrag maakt het mogelijk dat Nederland en de Verenigde Staten ook bilateraal onderzoek kunnen doen. Hier is voor gekozen omdat onder de bepalingen van dit verdrag goede afspraken over de informatie (uitwisseling) en het karakter ervan kunnen worden gemaakt. Tussen twee partijen is dat beter te garanderen, dan met meerdere partijen. Daarbij zullen beide partijen het openbaar maken van de onderzoeksresultaten nastreven. Indien een van de partijen bezwaren tegen de publicatie heeft moeten er nadere afspraken volgen over de voorwaarden alvorens tot publicatie gekomen kan worden. Kamerstukken II 2013/14, 33 815, nrs. 1-4
2600
Vervolgstukken Elektronische dienstverlening burgerlijke stand Verslag van een schriftelijk overleg (02-12-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere
wetten in verband met de vereenvoudiging van en de invoering van een elektronische dienstverlening bij de burgerlijke stand. Kamerstukken I 2013/14, 32 444, E
Terugvordering bonussen Eindverslag (03-12-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers en deskundigheidstoetsing van commissarissen. Kamerstukken I 2013/14, 32 512, F
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Nader memorie van antwoord (27-112013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Kamerstukken I 2013/14, 32 842, D
Biometrie in de Vreemdelingenwet
Wijziging Paspoortwet Nota n.a.v. het verslag (27-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie. Kamerstukken I 2013/14, 33 440 (R 1990), E
Verbetering Waterwet Nader voorlopig verslag (03-12-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten. Kamerstukken I 2013/14, 33 503, D
Modernisering Kamer van Koophandel Brief van de Minister van EZ (19-112013) over het wetsvoorstel houdende regels omtrent de Kamer van Koophandel. – Brief inzake de aanbieding van het ontwerpbesluit houdende de inschrijfvergoeding en retributies voor het handelsregister.
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (26-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling. – Brief en rapport over gebruik tien vingerafdrukken.
Kamerstukken II 2013/14, 33 553, nr. 15
Kamerstukken I 2013/14, 33 192, I
Kamerstukken I 2013/14, 33 569, B
Toetsing wetten aan internationaal recht
Belastingverdrag NL-D
Voorstel van Rijkswet en memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State voorstel van rijkswet van het lid Taverne houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot aanpassing van de procedure voor vaststelling van rechtstreekse werking van een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Kamerstukken II 2013/14, 33 359 (R 1986), nrs. 5 en 6
Legalisatie handtekeningen notarissen Voorlopig verslag (03-12-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen.
Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (22 en 25-11 2013) bij het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123). Kamerstukken II 2013/14, 33 615, nrs. 5 en 6
Kwaliteit jeugdzorg Brief van de Staatssecretaris van VWS (22-11-2013) en nota n.a.v. het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3111
Wetgeving
verslag (25-11-2013) en nota n.a.v. het verslag (25-11-2013) inzake het wetsvoorstel houdende aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg. – Brief inzake de aanbieding van het ontwerpbesluit in verband met de professionalisering van de jeugdzorg. Kamerstukken II 2013/14, 33 619, nrs. 7 en 8
Versobering kindregelingen Nota van wijziging (22-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen.
2601
Nota’s, rapporten & verslagen
Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 7
Minimumloon voor opdracht Memorie van antwoord (29-11-2013) en eindverslag (o3-12-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. Kamerstukken I 2013/14, 33 623, C en D
Aansprakelijkheid kernongevallen Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (04-12-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen in verband met de toepassing van artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie. Kamerstukken II 2013/14, 33 660, nrs. 7-8
Effectiever Dublinsysteem Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (28-11-2013) en eindverslag (03-122013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht ter uitvoering van de verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180).
Aanpak schijnconstructies Toezichtgegevens naar Algemene Rekenkamer Nota n.a.v. het verslag (02-12-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen door de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten aan de Algemene Rekenkamer. Kamerstukken II 2013/14, 33 729, nr. 6
Gecombineerde vergunning verblijf en arbeid Eindverslag (03-12-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343). Kamerstukken I 2013/14, 33 749, A
Belastingplan 2014 Verslag van een wetgevingsoverleg (03-12-2013) en voorlopig verslag (0512-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. Kamerstukken II en I 2013/14, 33 752, nr. 73 en C
Kamerstukken I 2013/14, 33 699, A en B
Verzamelwet Justitie 2013 Aanpassingswet Wnt Nota n.a.v. het verslag (03-12-2013) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Verslag (28-11-2013) inzake herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Kamerstukken II 2013/14, 33 715, nr. 6
Kamerstukken II 2013/14, 33 771, nr. 6
3112
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Brief van de Minister van SZW (2611-2013) over de voortgang van de aanpak van schijnconstructies. – Op 11 april jl. heeft de Kamer het actieplan ‘bestrijden van schijnconstructies’ ontvangen waarin maatregelen staan om schijnconstructies te voorkómen en aan te pakken. Na de presentatie van het actieplan is – in nauwe samenwerking met sociale partners, zzp-organisaties, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, inspectiediensten en andere ministeries – gestart met de uitwerking van de maatregelen op de onderwerpen schijnzelfstandigheid, ontduiking wettelijk minimumloon, misbruik premieafdracht, ontduiking van cao’s, gefingeerde dienstverbanden, migratieconstructies, informatie-uitwisseling, transport en internationaal. Voor de voortgang wordt verwezen naar de bijlage, waarin per thema de stand van zaken is weergegeven. Enkele concrete maatregelen worden in de brief zelf toegelicht. De Inspectie SZW komt situaties tegen waarin vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers een basisloon ontvangen dat lager is dan het wettelijk minimumloon. Daarbovenop ontvangen zij een onkostenvergoeding. Financieel gezien kan dit voor de werkgever een voordelige constructie zijn omdat de onkostenvergoeding in het buitenland wordt belast, waar een lagere premiedruk geldt. Via een wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) wil de minister regelen dat de werkgever verplicht wordt om duidelijkheid te geven over het doel van de onkostenvergoedingen. De Inspectie SZW krijgt de bevoegdheid om aan de werkgever die nalaat de bestemming van de onkostenvergoedingen op de loonstrook te vermelden, een bestuurlijke boete op te leggen. De inspectiecapaciteit voor het bestrijden van schijnconstructies is voorts
Wetgeving
uitgebreid. Op 1 november jl. is een speciaal team van start gegaan met vooralsnog vijftien inspecteurs. Deze inspecteurs zetten zich onder meer in voor het aanpakken van schijnconstructies en het ondersteunen van private partijen die betrokken zijn bij de handhaving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Voor het verder verbeteren van de cao-handhaving en -naleving is in juli jl. een adviesaanvraag naar de Stichting van de Arbeid gestuurd. Verder ligt er het plan om civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor betaling van het cao-loon in te voeren, voor alle sectoren, zodat ook bij aanneming van werk de hoofdaannemer of bij opdrachtovereenkomst de opdrachtgever kan worden aangesproken op de loonbetaling aan betrokken werknemers. De werknemer of uitzendkracht krijgt de mogelijkheid om andere partijen (schakels) in de keten aan te spreken op betaling van het loon. Hiermee worden partijen in de keten hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van het cao-loon. Naast deze civielrechtelijke aanpak wordt een bestuursrechtelijke ketenaanpak ingevoerd bij de handhaving van het wettelijk minimumloon. Dit houdt in dat de Inspectie SZW bij onderbetaling een boete en/of een last onder dwangsom kan opleggen aan een andere schakel in de keten. Ook moet de toegang tot de rechter laagdrempeliger worden door middel van een verzoekschriftprocedure. Dit verbetert de toegang tot de rechter zowel voor schijnzelfstandigen als voor werknemers die een vordering instellen voor het verkrijgen van het (volledige) cao-loon. Het wetsvoorstel dat het juridisch kader vormt voor het project Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI), voert een eenvormig basisstramien in voor civielrechtelijke procedures, grotendeels gebaseerd op het model van de verzoekschriftprocedure. De streefdatum voor inwerkingtreding is 2015. Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 447
– SEO economisch onderzoek heeft een onderzoek gedaan naar de financiële effecten van de voorgestelde compensatieregeling en mogelijke alternatieven. Het onderzoek richt zich uitsluitend op de financiële effecten van de verschillende alternatieve compensatieregelingen bij vertraging en gaat dus niet in op de financiële effecten die verbonden zijn aan andere passagiersrechten in het EC voorstel (zoals het recht op verzorging, vergoeding van de verblijfkosten, kostenloze herroutering, etc.). In het onderzoek wordt in de eerste plaats de proportionaliteit van het EC voorstel beoordeeld. In het rapport wordt geconcludeerd dat de door de EC voorgestelde compensatieregeling in lijn ligt met de wetenschappelijke literatuur over reistijdwaardering door passagiers. Ook wordt vastgesteld dat de regeling qua financiële impact beter overeenkomt met de compensatieregeling op het spoor dan de huidige compensatieregeling in de luchtvaart. In de tweede plaats zijn in het onderzoek vijf alternatieve compensatieregelingen voor het EC voorstel onderzocht met een vergelijkbare financiële impact als het EC voorstel. SEO stelt vast dat twee van de alternatieven – met een compensatiebedrag als percentage van de ticketprijs – op serieuze haalbaarheidsproblemen stuiten. Bij pakketreizen wordt een totaalprijs aan de consument in rekening gebracht. De onderliggende ticketprijs voor de vlucht is niet bekend. Dit kan dit leiden tot onenigheid tussen consument en aanbieder over het compensatiebedrag. Bovendien zou deze regeling er toe leiden dat passagiers op dezelfde vlucht verschillende compensatiebedragen ontvangen. In de drie overige onderzochte alternatieven wordt voor bepaalde vluchten na 3 uur compensatie uitgekeerd. De financiële impact van deze voorbeelden is vergelijkbaar door te werken met lagere compensatiebedragen. Het SEO rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 21 501-33, nr. 446
Compensatie vliegtuigvertraging
Arms Trade Treaty
Brief van de Staatssecretaris van IenM (21-11-2013) over de door de Europese Commissie voorgestelde regeling voor compensatie bij vertraging voor luchtpassagiers.
Brief van de Minister van BuZa (2611-2013) over de door Nederland ondernomen en te ondernemen stappen om bij te dragen aan de inwerkingtreding en tenuitvoerlegging
van het VN-wapenhandelsverdrag (Arms Trade Treaty; ATT). – Het ATT is op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) aangenomen na stemming: 154 landen stemden vóór, 23 landen onthielden zich van stemming en 3 landen stemden tegen (Kamerstuk 22 054, nr. 220). Sinds de openstelling voor ondertekening op 3 juni 2013 hebben vooralsnog 114 staten het VN-wapenhandelsverdrag getekend. Acht staten hebben het verdrag inmiddels geratificeerd. Negentig dagen na de vijftigste ratificatie van het verdrag zal het in werking treden. Op 3 juni jl. is het verdrag voor het Koninkrijk ondertekend. In 2014 zal het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het ATT ter uitdrukkelijke goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd. Nederland heeft tijdens de totstandkoming van het verdrag een actieve rol gespeeld in het onderhandelingsproces, en streeft nu naar universalisering van het ATT. Het bevordert ondertekening en ratificatie van het verdrag door een zo groot mogelijk aantal landen. Universalisering en tenuitvoerlegging van het verdrag wordt door Nederland alsook via de Europese Unie, die hier ook een belangrijke rol te spelen heeft, bevorderd door middel van diplomatieke kanalen, door het verstrekken van financiële steun en door relevant onderzoek te stimuleren. Kamerstukken II 2013/14, 22 054, nr. 235
Werkhervatting na ziekte Brief van de Minister van SZW (2811-2013) ter aanbieding van een onderzoeksrapport over effectieve interventies met het oog op werkhervatting voor zieke werknemers en arbeidsongeschikten. – Dit rapport geeft ten eerste een overzicht van de kosten van een viertal veel voorkomende gezondheidsaandoeningen. Dit zijn psychische klachten, hart- en vaatziekten, klachten aan het bewegingsapparaat en longaandoeningen. Daarbij zijn de kosten voor werkgevers (loondoorbetaling bij ziekte), de kosten voor uitkeringen (arbeidsongeschiktheid, ziektewet) en de zorgkosten inzichtelijk gemaakt. Ten tweede beschrijft het rapport een aantal interventies dat op de meest effectieve en snelle wijze de werkhervatting bevordert bij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3113
Wetgeving
zieke werknemers met deze aandoeningen. Ten derde gaat dit rapport in op de kostenbesparingen die zouden optreden wanneer deze effectieve interventies volledig worden toegepast. Tot slot beschrijft het rapport de knelpunten in zowel de bedrijfsgezondheidszorg als in de reguliere zorg die de toepassing van deze interventies in de weg kunnen staan. Er zijn vier effectieve interventies gevonden waarbij nauw wordt samengewerkt vanuit de domeinen werk en gezondheidszorg en er zowel gezondheidswinst- als participatiewinst wordt bereikt. Daarnaast zijn er vier interventies gevonden die werkhervatting bespoedigen. De gevonden interventies zijn onder te verdelen in interventies met invloed op het verminderen van het aantal zieke werknemers en inter- venties met invloed op het verminderen van het aantal personen in uitkeringen. De effectieve en veelbelovende interventies zijn gericht op werknemers met psychische klachten en werknemers met klachten aan het bewegingsapparaat. Voor de aandoeningen hart- en vaatziekten en longaandoeningen zijn geen onderbenutte effectieve interventies gericht op werkhervatting gevonden. Kamerstukken II 2013/14, 29 282, nr. 184
Nieuwe drugs Brief van de Minister van BuZa (1511-2013) met een fiche inzake een Verordening betreffende Nieuwe Psychoactieve Stoffen en richtlijn tot wijziging van Kaderbesluit inzake de definitie van drugs. – De voorstellen hebben betrekking op nieuwe psychoactieve stoffen (NPS). Dat zijn stoffen met een bewustzijnsbeïnvloedende werking die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Sommige van deze stoffen worden ook voor industriële of commerciële doeleinden gebruikt. De Commissie is van mening dat, mede gelet op de inschatting dat het aantal nieuw ontwikkelde stoffen tot in de duizenden kan lopen, een sneller, effectiever en meer evenredig optreden dan op dit moment het geval is, noodzakelijk is om marktverstoring te voorkomen in de handel in NPS die ook een reguliere toepassing hebben. De marktverstoring vindt plaats doordat individuele lidstaten NPS op verschillende
3114
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
manieren behandelen, waardoor deze in sommige lidstaten wel en in andere lidstaten niet verboden worden. Daarnaast kunnen toekomstige industriële of commerciële toepassingen daarvan hinder ondervinden. De verordening heeft als doel de werking van de interne markt voor het gebruik van NPS die een reguliere toepassing hebben (industrieel of commercieel) te verbeteren en de rechtszekerheid voor marktdeelnemers te vergroten. Om dit te bereiken wil de Commissie het huidige systeem inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van NPS, zoals vastgelegd in Besluit 2005/387/ JBZ, vervangen en uitbreiden. Hierdoor krijgt de Commissie meer bevoegdheden dan tot nu toe het geval was. Als de Commissie eenmaal heeft vastgesteld dat sprake is van matige of ernstige risico’s bij een bepaalde stof, zal de handel daarin Uniebreed en permanent aan beperkingen worden onderworpen, doordat deze stoffen onder controle worden gebracht. Lidstaten worden geacht passende sancties op te leggen bij overtreding. Daarnaast krijgt de Commissie de bevoegdheid een stof per direct (uit voorzorg) tijdelijk te verbieden, wanneer uit de beschikbare informatie blijkt dat deze stof onmiddellijke risico’s inhoudt voor de volksgezondheid. De richtlijn strekt tot wijziging van het kaderbesluit betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, wat de definitie van drugs betreft. Deze wijziging houdt in dat NPS waarvan op grond van de verordening is vastgesteld dat er ernstige gezondheids-, maatschappelijke en veiligheidsrisico’s aan verbonden zijn, onder de werking van het kaderbesluit komen te vallen en dat de in het kaderbesluit genoemde strafrechtelijke sancties van toepassing zijn. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1738
Cao-afspraken 2012 Brief van de Minister van SZW (0212-2013) ter aanbieding van de rapportage ‘Cao-afspraken 2012’. – De rapportage gaat over de inhoudelijke ontwikkelingen van cao’s op een aantal terreinen waaronder de
loonontwikkeling en is als bijlage bij deze brief te vinden. De Kamer wordt verder geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Daarnaast worden enkele toezeggingen gestand gedaan met betrekking tot de cao-fondsen. Kamerstukken II 2013/14, 29 544, nr. 491
Rechtsbijstand strafrecht Brief van de Staatssecretaris van VenJ (19-11-2013) over de stelselvernieuwing rechtsbijstand en op welke wijze aan de bezwaren ter zake de maatregelen die primair of alleen het strafrecht raken tegemoet kan worden gekomen. – De maatregelen in het strafrecht betreffen de korting op de vergoeding voor bewerkelijke zaken en het verschuiven van de ambtshalve last van de inbewaringstelling naar de gevangenhouding. Voor de maatregelen is opgeteld een besparing van 15,9 miljoen geraamd. Voorwaarde bij een andere invulling van die maatregelen is dat dat bedrag behouden blijft. De staatssecretaris is voornemens aan de bezwaren tegemoet te komen door het treffen van een drietal maatregelen. De eerste maatregel betreft het bijstellen van een aantal forfaitaire vergoedingen (punten) in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 voor onderdelen van het strafproces. De kritiek op de verlenging van de piketfase was dat de piketvergoeding niet in verhouding zou staan tot de werkzaamheden die de verlengde piketfase zou behelzen. Om daaraan tegemoet te komen zal aan de fase van de bewaring tot de eventuele gevangenhouding een hogere vergoeding worden gekoppeld. Daarbij zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan een vergoeding van 1 tot anderhalve punt. Daarmee zijn natuurlijk extra middelen gemoeid. Mede daarom zal de vergoeding voor een aantal onderdelen later in de strafprocedure naar beneden worden bijgesteld, conform de suggestie die daartoe door een aantal strafrechtadvocaten is gedaan. Een eerste berekening, op basis van een verhoging met anderhalf punt die mijn departement maakte van de verlaging van een aantal punten leverde een besparing op van 4 tot 5,5 miljoen. De tweede maatregel betreft een bijstelling van de verlaging van
Wetgeving
de vergoeding voor bewerkelijke zaken. Nu de beoogde korting op veel bezwaar stuitte, ben ik voornemens die korting te verlagen. Uitgaande van een verlaging van de vergoeding met bijvoorbeeld 15%, zou dat dan leiden tot een besparing van 3,9 miljoen, in plaats van de 8,5 miljoen euro die daarvoor was geraamd. De derde maatregel, ten slotte, ziet op een verlaging van de generieke vergoeding per punt. Die bedraagt nu € 104,85. Deze maatregel is noodzakelijk om tot de geraamde besparing van 15,9 miljoen euro te komen. Het nieuwe uurtarief kan worden vastgesteld als de eerste twee maatregelen in detail zijn uitgewerkt en doorgerekend. Uitgaande van een verlaging van de vergoeding voor bewerkelijke zaken van 15% en een extra vergoeding van 1,5 punt voor de fase van bewaring zou dat tarief neerkomen op € 102,78. De bewindsman blijft in gesprek met de relevante partijen op het terrein van de gefinancierde rechtsbijstand over de uitwerking van maatregelen en eventuele alternatieven. Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 66
Wet- en regelgeving en rechtspraak Brief van de Minister van VenJ (1911-2013) over de inzet van de tijdelijke tegemoetkoming in het Prijsakkoord 2014–2016 en over de wijze waarop consequenties van wet- en regelgeving zich vertalen in de bijdrage aan de rechtspraak. – In het voorjaar zijn afspraken gemaakt met de Raad voor de rechtspraak over de prijzen voor de periode 2014–2016. Door een tijdelijke tegemoetkoming blijven de prijzen in 2014 en 2015 op het huidige niveau. Vanaf 2016 gaat de prijs omlaag doordat de bedrijfsvoering efficiënter wordt ingericht en er meer digitaal gewerkt zal gaan worden. Bij alle wetsvoorstellen en ontwerpbesluiten wordt goed gekeken naar de effecten en de uitvoerbaarheid. Dat geldt voor regelgeving van het Ministerie van VenJ en ook voor regelgeving van andere ministeries. Het is primair aan de Minister van wie het wetsvoorstel of ontwerpbesluit afkomstig is om te zorgen dat zijn voorstel of besluit uitvoerbaar is voor onder andere de rechtspraak. Indien een ministerie en de Raad het
erover eens zijn dat een bepaald wetsvoorstel of ontwerpbesluit consequenties heeft voor de werklast, dan worden deze werklasteffecten vertaald in de bijdrage aan de rechtspraak. Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 67
Persbeleid Brief van de Staatssecretaris van OCW (19-11-2013) over journalistieke onafhankelijkheid en de rol van de overheid m.b.t. de media. – Het perslandschap transformeert door digitalisering en veranderend mediagebruik. In die ontwikkeling zien we bepaalde journalistieke spelers en producten verdwijnen en tegelijkertijd nieuwe vormen van journalistiek aanbod ontstaan. De overheid is altijd zeer terughoudend geweest om een actief beleid te voeren ten aanzien van de pers en journalistiek. Het belang van (redactionele) onafhankelijkheid gaat boven alles. Bovendien wil de overheid niet actief interveniëren in een marktsector die op eigen benen een economische en maatschappelijke functie vervult. De taak van de overheid dient zich te beperken tot het scheppen van gunstige voorwaarden voor kwaliteit, pluriformiteit en ondernemerschap in de media. Daaronder valt de verplichting om te zorgen dat er een gelijk speelveld is dat niet wordt verstoord, bv. door vergaande vormen van eigendomsconcentratie. Nieuwe businessmodellen in de perssector en innovatie zullen in de eerste plaats door de sector zelf ontwikkeld moeten worden. De overheid vervult wel een (bescheiden) rol als het gaat om het scheppen van voorwaarden voor kwaliteit, pluriformiteit en ondernemerschap. In dat kader wordt beschreven hoe de staatssecretaris belemmeringen voor ondernemen wil wegnemen, ruimte voor journalistiek wil scheppen en een stimulans wil bieden voor innovatie en talentontwikkeling.
toegelicht. De consultatieversie is als bijlage bijgevoegd. Het voorstel van wet zal in het voorjaar van 2014, na behandeling in de ministerraad en advisering door de Raad van State, worden ingediend bij de Kamer. De minister zet erop in om de wet op 1 januari 2015 in werking te laten treden. Zie voor een beschrijving van het concept-wetsvoorstel de rubriek Nieuws in de vorige aflevering (NJB 2013/2551, afl. 43, p. 2050). Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 39
Toezicht pensioenfondsen Brief van de Staatssecretaris van SZW (25-11-2013) met een nadere uitleg van de bevoegdheden van de raad van toezicht bij disfunctioneren van het bestuur van een pensioenfonds. – Een bepaling hierover is opgenomen in het ontwerp van een besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Handelsregisterbesluit 2008 in verband met de Wet versterking bestuur en enige andere wijzigingen (Kamerstuk 33 182, nr. 53). Artikel 28c van het genoemde ontwerpbesluit regelt dat de raad van toezicht de bestuurders van het fonds kan schorsen of ontslaan wegens disfunctioneren. Verder bepaalt het artikel dat van disfunctioneren in ieder geval sprake is indien het bestuur een besluit heeft genomen zonder de benodigde goedkeuring van de raad van toezicht en het bestuur niet aannemelijk maakt dat dit nodig was in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden, dan wel dat dit besluit voortvloeit uit een aanwijzing van de toezichthouder, een last onder dwangsom of rechtstreeks voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Niet bij elk geschil tussen bestuur en raad van toezicht kan sprake zijn van disfunctioneren. De voorgestelde bepaling houdt hier ook rekening mee.
Kamerstukken II 2013/14, 31 777, nr. 27
Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 180
Beloningsbeleid financiële instellingen
Waarborgfunctie Koninkrijk
Brief van de Minister van Financiën (26-11-2013) over (de internetconsultatie van) de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. – In deze brief worden de maatregelen die in de wet worden opgenomen
Notitie van de Minister van BZK (2611-2013) over de waarborgfunctie van het Koninkrijk. – De minister gaat in deze notitie uit van het kabinetsstandpunt over de waarborgfunctie van het Koninkrijk, zoals verwoord in de nota die de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3115
Wetgeving
Kamer in juli 2011 heeft ontvangen (Kamerstuk 32 850, nr. 2) en de daarop volgende ontwikkelingen. De nota van juli 2011 geeft een uitgebreide beschrijving van de waarborgfunctie. Enkele elementen daarvan worden nog eens uitgelicht. Het eerste lid van artikel 43 van het Statuut draagt de zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur op aan elk der landen. De landen hebben dus de verantwoordelijkheid daarvoor. Het tweede lid van artikel 43 bepaalt dat het waarborgen van deze rechten, vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur een aangelegenheid van het Koninkrijk is. Zo zijn alle institutionele voorwaarden voor een democratisch en rechtmatig bestuur vervuld. Het Koninkrijk mag, kan en moet erop vertrouwen dat de landen de waarden van artikel 43 van het Statuut kunnen en zullen verwezenlijken. De officiële toelichting op artikel 43 van het Statuut maakt duidelijk dat het Koninkrijk bij de afweging of in een concreet geval op grond van de waarborgfunctie dwingende maatregelen moeten worden genomen de grootste terughoudendheid moet betrachten. Aan de toepassing van de waarborgfunctie dient het nodige vooraf te gaan. In de eerste plaats is er de Gouverneur die als hoofd van de landsregering het recht heeft te worden geïnformeerd, aan te moedigen en te waarschuwen. Op deze wijze kan hij zo nodig – veelal binnenskamers – invloed uitoefenen om te bevorderen dat een landsregering de verwezenlijking van de waarden van artikel 43 bevordert. In de tweede plaats heeft de Gouverneur als vertegenwoordiger van de Koninkrijksregering op grond van de Reglementen voor de Gouverneur tot taak te waken over het belang van het Koninkrijk. Indien de Gouverneur, na herhaaldelijk overleg met de Ministers van het land, nog steeds van oordeel is dat er sprake is van een ontoelaatbare toestand in het land, waarbij de normen van artikel 43 van het Statuut in gevaar zijn en de landsorganen daarin geen of onvoldoende actie tot herstel ondernemen, dient hij zich te verstaan met de Koninkrijksregering. De Koninkrijksregering vormt zich een eigen oor-
3116
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
deel. De rijkswetgeving biedt de Koninkrijksregering mogelijkheden tot ingrijpen. Dat zijn de mogelijkheid van de aanwijzing aan de Gouverneur als koninkrijksorgaan (artikel 15 van de Reglementen voor de Gouverneur), de bevoegdheid tot schorsing of vernietiging van bestuurlijke en wetgevende maatregelen die in strijd zijn met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen waarvan de verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is (artikel 50 Statuut), en de aanwijzingsbevoegdheden uit de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Een algemene maatregel van rijksbestuur op basis van artikel 43, tweede lid en artikel 51 van het Statuut vormt daarop het sluitstuk als een ultimum remedium. In de afgelopen jaren hebben zich verschillende situaties voorgedaan, waarbij gebruik is gemaakt van mogelijkheden die gericht waren op herstel van onwenselijke situaties. Laatstelijk heeft de Koninkrijksregering besloten tot het geven van een aanwijzing aan de Gouverneur van Sint Maarten (zie daarover het artikel van Bakhuis in het eerste gedeelte van deze aflevering (red.)). Al met al komt de minister tot de conclusie dat de nota uit 2011 nog steeds actueel is en geen bijstelling behoeft. Kamerstukken II 2013/14, 32 850, nr. 5
Democratische legitimiteit EU Brief van de vaste commissie voor Europese Zaken (03-10-2013) waarin zij instemming vraagt voor het mandaat van de heer Leegte als rapporteur democratische legitimiteit in de EU ten behoeve van de positiebepaling van de Kamer en de inbreng in de actuele Europese discussie, mede in het licht van de EP-verkiezingen van volgend jaar. – In een, als bijlage meegestuurd, memo legt de rapporteur de commissie EU ter goedkeuring voor op welke wijze hij voornemens is dit rapporteurschap in te vullen en welke concrete output dit zal kunnen opleveren. Het doel van het rapporteurschap democratische legitimiteit in de EU is om tot een breed gedragen standpunt van de Tweede Kamer te komen over een aantal actuele vra-
gen, ten behoeve van de positiebepaling en inbreng in de Europese discussie. Het gaat dan in het bijzonder om de vraagstukken die de rol van nationale parlementen in de beleidsvorming in de Europese Unie betreffen en de vraag of en hoe hun rol in de lijn van de met het Verdrag van Lissabon (2009) ingezette ontwikkeling verder zou moeten worden versterkt. Op basis van deze gezamenlijke positie zal in het komende halfjaar worden getracht de nationale en Europese discussie in de door de Kamer gewenste richting te beïnvloeden. De bevindingen en aanbevelingen van dit traject zullen worden neergelegd in een eindrapport dat als basis kan dienen voor verdere presentatie. Ten slotte zijn genoemde discussies, met name waar het gaat om de rol van het Europees Parlement in de band tussen burger, bestuur en Europa, niet los te zien van de verkiezingen voor het Europees Parlement in mei 2014. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 V, nr. 36
Beleidskader schorsing en vernietiging BES Brief van de Minister van BZK (25-112013) over het beleidskader schorsing en vernietiging BES zoals dat tijdens de vergadering van de ministerraad op 1 november 2013 is vastgesteld. – Dit beleidskader is al van kracht. Tot 10 oktober 2010 gold voor de BES-eilanden de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (ERNA). De ERNA bevatte ook bepalingen over het toezicht door de gouverneur op de eilandgebieden. Sinds 2010 geldt interbestuurlijk toezicht op de openbare lichamen op grond van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES). De Rijksvertegenwoordiger en de gezaghebbers hebben – net als de burgemeester en de commissaris van de Koning ten aanzien van gemeentelijke en provinciale besluiten – tot taak aan de desbetreffende Minister mededeling te doen van besluiten van de eilandsbesturen die naar hun mening voor vernietiging in aanmerking komen. Ook kan de Kroon ‘spontaan’ vernietigen. Om enige zekerheid te bieden in welke gevallen de Kroon tot vernietiging overgaat, zijn beleidsregels opgesteld en opgenomen in het Beleidskader schorsing en vernieti-
Wetgeving
ging BES. Het beleidskaders is op dezelfde leest geschoeid als het beleidskader ten aanzien van provincies en gemeenten. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 VII, nr. 35
Begroting SZW Brief van de Algemene Rekenkamer met aandachtspunten bij de begroting 2014 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. – De begroting 2014 van het Ministerie van SZW omvat 33.755,9 miljoen euro aan uitgaven en 1.766,2 miljoen euro aan ontvangsten. De uitgaven op het terrein van de sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid omvatten naast begrotingsgefinancierde uitgaven ook premiegefinancierde uitgaven. Als de premiegefinancierde uitgaven worden meegenomen bedragen de totale uitgaven in 2014 op het terrein van de sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid 78,6 miljard euro. Daarmee is het de grootste uitgavenpost van de centrale overheid. Figuur 1 laat zien dat in de periode 2010– 2014 het aandeel van deze uitgaven
ten opzichte van de totale collectieve uitgaven is gestegen van 24,7 procent naar 29,4 procent. Bij de begroting 2014 van het Ministerie van SZW vraagt de Rekenkamer aandacht voor de volgende onderdelen: – Toenemende uitgaven SZA-kader. – Het toenemende vermogenstekort van de sociale fondsen. – Het maken van goede afspraken over de komende decentralisaties. – Het concretiseren van doelstellingen bij de aanpak van jeugdwerkloosheid. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XV, nr. 13
Najaarsnota Brief van de Minister van Financiën (29-11-2013) met de Najaarsnota. – Deze Najaarsnota actualiseert de ontwikkeling van de inkomsten en uitgaven in het begrotingsjaar 2013. De stand Miljoenennota 2014 is daarbij het uitgangspunt en mutaties worden ten opzichte hiervan gepresenteerd. Aan de uitgavenzijde van de begroting doen zich onder de deelkaders verschillende mee- en tegenvallers voor. Daarnaast zijn de gevolgen van de begrotingsafspraken
voor 2013 verwerkt in deze Najaarsnota. Het totale uitgavenkader sluit, net als in de Miljoenennota 2014. Wel resteert als gevolg van het verwerken van de begrotingsafspraken nog een relatief groot deel van de in=uit taakstelling. Kamerstukken II 2013/14, 33 805, nr. 1
Evaluatie Wiv Brief van de Minister van BZK (02-122013) ter aanbieding van het evaluatierapport van de Evaluatiecommissie Wiv 2002, onder voorzitterschap van mr. drs. C.W.M. Dessens. – De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) bestond op 29 mei 2012 tien jaar. In de tien jaar van haar bestaan is de wet nimmer geëvalueerd. Dit vormde voor de Kamer aanleiding om het kabinet te verzoeken de wet te laten evalueren. De reactie van het kabinet op de bevindingen en aanbevelingen in het rapport zal binnen drie maanden worden aangeboden. Het evaluatierapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 33 820, nr. 1
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3117
Nieuws
2602
Europees bankentoezicht komt uit de startblokken De voorbereiding op het nieuwe Europese bankentoezicht gaat zijn laatste fase in. De 130 grootste Europese banken ondergaan het komende jaar een grootscheeps onderzoek voordat het nieuwe bankentoezichtregime van start gaat. De Europese Centrale Bank (ECB) en de toezichthouders uit de eurolanden werken momenteel aan de voorbereiding van het nieuwe Europese toezicht. Na aanvaarding eind oktober van de Verordening door de Europese ministers van financiën kan het Europese bankentoezicht november 2014 van start gaan.
H
et nieuwe bankentoezicht heeft consequenties voor het bankwezen in de hele eurozone en dus ook Nederland. Zo vallen de grote banken vanaf eind 2014 onder het direct vanuit de ECB aangestuurde toezicht, in samenwerking met de lokale banktoezichthouders. De minder grote banken blijven onder het directe toezicht staan van hun eigen lokale banktoezichthouder – in Nederland DNB - maar krijgen evenzeer te maken met de nieuwe toezichtsystematiek die straks voor het gehele Europese bankenlandschap gaat gelden.
Balansonderzoek Een cruciale stap naar het nieuwe toezichtregime is een grootscheeps balansonderzoek bij de circa 130 grootste banken in de eurolanden, die samen zo’n 85% van de Europese bankactiva beslaan. Dit onderzoek wordt nu opgestart en zal tot en met oktober 2014 verschillende fasen doorlopen. Van de Nederlandse banken worden onderzocht: ING Bank, Rabobank, ABN Amro Bank, SNS Bank, Nederlandse Waterschapsbank, BNG Bank en Royal Bank of Scotland N.V. Samen vertegenwoordigen deze banken bijna 90% van de totale activa van het Nederlandse bankwezen.
3118
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
Drie onderdelen Het balansonderzoek valt uiteen in drie onderdelen. Allereerst wordt per bank vastgesteld welke portefeuilles als risicovol zijn aan te merken. Daarna volgt de feitelijke asset quality review, waarin de kwaliteit van de portefeuille wordt beoordeeld op zaken als de kredietwaardigheid van de tegenpartij, de hoogte van voorzieningen en de waarde van het onderpand zoals bijvoorbeeld vastgoed. Onderdeel is ook een grondige controle van de kwaliteit van de data die banken aanleveren. Het kernkapitaal dat uit deze review naar voren komt, moet minimaal 8% bedragen van het totale risicogewogen balanstotaal van de
middelen onvoldoende soelaas bieden, zullen de tekorten moeten worden aangevuld door publieke achtervang vanuit de nationale overheden. Voordat publieke middelen gebruikt mogen worden (de zogenoemde ‘backstop’), moet eerst het eigen vermogen en achtergestelde schulden van de banken worden aangesproken. Als laatste redmiddel geldt dan de eventuele steun vanuit het Europees Stabiliteits Mechanisme (ESM).
Single Resolution Mechanism Van politieke zijde moeten in Brussel nog knopen worden doorgehakt over een aantal essentiële elementen van
Het nieuwe bankentoezicht heeft consequenties voor het bankwezen in de hele eurozone en dus ook Nederland
bank, zo is bepaald. Het onderzoek wordt afgesloten met een stress test waarin de bankbalansen in samenwerking met de European Banking Authority worden onderworpen aan een aantal stress-scenario’s.
Resultaten In oktober 2014 worden de resultaten van het onderzoek bekend. Eventuele dan nog bestaande tekorten zullen binnen een nog te bepalen tijdsbestek moeten worden aangevuld, onder toeziend oog van de ECB en de lokale toezichthouders. Daarbij zal in de eerste plaats een beroep moeten worden gedaan, zo is afgesproken, op private middelen uit de kapitaalmarkt. Als private
de Bankenunie. Zo zijn ‘backstops’ op nationaal niveau nodig die als achtervang moeten gaan dienen als er bij individuele banken kapitaaltekorten aan het licht komen. Een andere belangrijk kwestie waarover nog wordt overlegd, is die van het gemeenschappelijke afwikkelmechanisme voor banken die in de problemen komen, het Single Resolution Mechanism. Voor een geloofwaardige start van de Bankenunie, waar het gemeenschappelijke toezicht en het gemeenschappelijk afwikkelmechanisme beide deel van uitmaken, is het essentieel dat hierover tijdig duidelijkheid bestaat. Bron: www.dnb.nl
Nieuws
2603
Advies AG: verdachte heeft recht op advocaat tijdens politieverhoor Advocaat-generaal Spronken heeft de Hoge Raad op 26 november 2013 geadviseerd te bepalen dat de verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor (ECLI:NL:PHR:2013:1424). De zaak waarin werd geadviseerd gaat over een Amerikaanse piloot die verdacht werd van het in het bezit zijn van een vals paspoort, en die geen bijstand heeft gekregen van een advocaat tijdens het politieverhoor hoewel hij daarom wel had gevraagd.
D
e advocaat-generaal geeft in haar conclusie eerst een overzicht van de consequenties die de Hoge Raad heeft verbonden aan de jurisprudentie van het
EHRM in navolging van de zaak Salduz. De Hoge Raad heeft tot nu toe bepaald dat uit de Straatsburgse rechtspraak een recht voortvloeit om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te consulteren. Een volwassen verdachte kan hieraan echter niet het recht ontlenen dat een advocaat de politieverhoren ook bijwoont.
Uitgangspunt herzien De advocaat-generaal is van oordeel dat de Hoge Raad dit uitgangspunt moet herzien. Zij bepleit dit op grond van een recente uitspraak van het EHRM in de zaak van Navone e.a. tegen Monaco (EHRM 24 oktober 2013, nrs. 62880/11, 62892/11, 62899/11) waarin het Hof heeft bepaald dat naast een recht op consultatie van een advo-
caat, de verdachte ook het recht moet hebben op bijstand van een advocaat tijdens de politieverhoren. Daarnaast is op 22 oktober 2013 door de Europese Unie een richtlijn (Richtlijn 2013/48/ EU, PB L 294/1) aangenomen waarin expliciet het recht van de verdachte op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor is opgenomen. De Franse en Engelse hoogste rechterlijke instanties hebben reeds bepaald dat op grond van de Salduz zaak de advocaat moet worden toegelaten tot het politieverhoor en in België is dit inmiddels wettelijk ingevoerd. Nederland en Ierland zijn de enige EU-lidstaten waarin dit recht niet is gerealiseerd. De Hoge Raad doet naar verwachting op 28 januari 2014 uitspraak in deze zaak.
2604
Beleid voor staatlozen moet anders De ACVZ, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, heeft een onderzoek verricht naar de vraag hoe de Nederlandse regelgeving en praktijk inzake de bescherming van staatlozen en het voorkomen en verminderen van staatloosheid zich verhouden tot de internationale verplichtingen van Nederland op dit terrein. De ACVZ komt tot de conclusie dat in Nederland geen deugdelijke vaststelling van staatloosheid plaatsvindt terwijl dit noodzakelijk is voor de effectuering van een aantal rechten uit het Verdrag betreffende de Status van Staatlozen uit 1954 en het Verdrag tot Berperking der Staatloosheid uit 1961. Daarom pleit de Commissie in haar advies ‘Geen land te bekennen’ voor een nieuwe procedure en een nieuweverblijfsvergunning specifiek voor staatlozen.
D
e commissie beveelt aan om een vaststellingsprocedure voor staatloosheid in het
leven te roepen. Daarnaast wordt geconcludeerd dat uit een uitleg te goeder trouw van het Verdrag uit 1954 volgt dat aan personen die als staatloos zijn erkend een verblijfsvergunning moet worden verleend. Alleen door verstrekking van een verblijfsvergunning kunnen erkende staatlozen in Nederland hun rechten naar behoren effectueren. De commissie adviseert om daartoe een nieuw verblijfsdoel voor staatloze vreemdelingen in de Vreemdelingenwet op te nemen.
Voorwaarden schrappen Voorwaarden die worden gesteld aan de inschrijving van vreemdelingen als staatloos in de gemeentelijke basisadministratie en aan het overleggen van documenten bij naturalisatie staan in de weg aan de naturalisatie van staatlozen in Nederland. Het gevolg hiervan is dat staatlozen met een reguliere verblijfsvergunning niet kunnen naturaliseren. De
commissie adviseert om van vreemdelingen van wie bij de nieuw in te richten vaststellingsprocedure is vastgesteld dat zij staatloos zijn niet langer te verlangen dat zij bij naturalisatie documenten overleggen. Het Verdrag van 1961 beoogt onder meer te voorkomen dat kinderen staatloos ter wereld komen. Artikel 1 van dit Verdrag bepaalt dat iedere staat zijn nationaliteit verleent aan degene die geboren is op zijn grondgebied en die anders staatloos zou zijn. Volgens het Verdrag mogen hier bepaalde voorwaarden aan worden verbonden. De voorwaarde van wettig verblijf, die door Nederland wordt gehanteerd, maakt daar echter geen deel van uit. De commissie is dan ook van oordeel dat deze voorwaarde in strijd is met het verdrag en adviseert om deze te schrappen. http://www.acvz.org/nl/home/1032013-beleidsadviezen/802-geen-landte-bekennen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3119
Nieuws
2605
Nadenken over rol rechter-commissaris bij criminele burgerinfiltrant De Raad voor de rechtspraak vindt dat er nagedacht moet worden over een toetsende rol van de rechtercommissaris bij het inzetten van criminele burgerinfiltranten. De Raad heeft een position paper aangeboden aan de Tweede Kamer, die nader geïnformeerd wilde worden over het opsporingsmiddel van de criminele burgerinfiltrant. De minister van Veiligheid en Justitie wil dit middel kunnen inzetten bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. De Raad ziet zowel voor- als nadelen bij een toetsende rol van de rechter-commissaris.
H
et breder inzetten van criminele burgerinfiltranten werd begin juli dit jaar door de minister per brief aan de Tweede Kamer voorgesteld. Op dit moment kan dit type infiltrant alleen worden ingezet bij opsporing van terroristische misdrijven. De inzet van criminele burgerinfiltranten is omstreden sinds in 1996 de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden (commissie-Van Traa in de
zogenoemde IRT-affaire) misstanden aan het licht bracht. Infiltranten bleken betrokken bij het doorlaten van grote partijen drugs en de betrokken instanties dreigden de regie te verliezen. Als reactie hierop verbood de Tweede Kamer met een motie de inzet van de criminele burgerinfiltrant. Later werd een uitzondering gemaakt voor terreurbestrijding.
Toetsende rol Nu wil de minister de criminele burgerinfiltrant gaan inzetten ‘in zeer uitzonderlijke gevallen van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en gesloten criminele groeperingen’. In die gevallen is volgens de minister duidelijk behoefte aan opsporing, terwijl alternatieve opsporingsmiddelen niet voldoen. Verschillende Tweede Kamerfracties vragen zich af of de rechtercommissaris voorafgaand aan een eventuele inzet een toetsende rol zou moeten krijgen. De minister vindt dit niet nodig en stelt dat er al voldoende waarborgen zijn. De Raad voor de rechtspraak gaat er vanuit dat de lessen uit het verleden
worden betrokken bij de hernieuwde inzet van dit ‘ingrijpende middel’. Verder blijft de Raad buiten de bredere discussie over het al dan niet inzetten van de criminele burgerinfiltrant. Wel denkt de Raad graag mee over een eventuele toetsende rol vooraf door de rechter-commissaris. In de bestaande regeling komt de rechter pas in beeld wanneer er achteraf een rechterlijke toetsing van de infiltratie plaatsvindt. Een vroege rechterlijke toets vergroot de kans dat het door de infiltrant verzamelde bewijsmateriaal in de uiteindelijke rechtszaak standhoudt. Anderzijds kan een toets vooraf door de rechter-commissaris de indruk kunnen wekken dat het inzetten van de infiltrant voortdurend ‘gedekt’ is, onafhankelijk van de vraag hoe deze infiltrant in een concreet geval opereert. Die indruk is gezien het ‘onvoorspelbare karakter’ van dit bijzondere opsporingsmiddel ongewenst. In het algemeen pleit de Raad ervoor om verder na te denken over de inzet van de criminele burgerinfiltrant en de bijbehorende toetsingsprocedure.
2606
Vermogens- en inkomenstoets bij aanvraag Wmo-voorziening verboden Gemeenten mogen voorzieningen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet weigeren op grond van het inkomen of vermogen van de aanvrager. Dat blijkt uit drie uitspraken die de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 heeft gedaan.
E
en vrouw die bij haar dochter is gaan wonen omdat ze verzorging nodig heeft, moest van de gemeente de kosten van de huishoudelijke hulp zelf kan dragen. Ze heeft een vermogen van € 50.000 en kan de
3120
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
kosten van levensonderhoud delen met haar dochter, redeneerde de gemeente. Een andere gemeente weigerde een traplift omdat de aanvrager een inkomen van € 27.000 en een vermogen van € 270.000 had. Een derde zaak was die van een echtpaar dat niet met de Regiotaxi mocht. Gemeenten mogen rekening houden met de eigen verantwoordelijkheid van de burger stelt de Centrale Raad van Beroep maar dat betekent echter niet dat de gemeente een individuele Wmo-voorziening mag weigeren op grond van het inkomen of vermogen
van de aanvrager. Dat doorkruist de wettelijke eigenbijdrageregeling, die op grond van de Wmo is getroffen. Gemeenten zouden op die manier inkomensbeleid kunnen voeren, wat de centrale wetgever niet wil. Bovendien frustreert zo’n eigen beleid de wettelijk regeling die opeenstapeling van eigen bijdragen op grond van de Wmo en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) tegengaat. ECLI:NL:CRVB:2013:2390, ECLI:NL:CRVB:2013:2394 CLI:NL:CRVB:2013:2395
Nieuws
2607
Laat celstraf niet ingaan voordat schuld definitief is vastgesteld Wanneer een celstraf direct ingaat zonder dat de schuld van de veroordeelde definitief is, vergroot dat het risico dat mensen onterecht van hun vrijheid worden beroofd. Mede daarom adviseert de Raad voor de rechtspraak kritisch over het wetsvoorstel waarin het kabinet voorstelt om gevangenisstraffen van één jaar en langer voortaan meteen uit te voeren. Het uitgangspunt dat een rechterlijke beslissing pas wordt uitgevoerd als deze definitief is vastgesteld, vindt de Raad van groot belang om te voorkomen dat er ongewenst voortijdig onherstelbare maatregelen tegen verdachten worden genomen.
H
et kabinet vindt dat te veel veroordeelden niet in de cel belanden vanwege een gebrekkige uitvoering van het rechterlijke vonnis. Dit is niet in het belang van slachtoffers en nabestaanden en vergroot het risico dat mensen hun celstraf uiteindelijk ontlopen. Als oplossing hiervoor presenteert het kabinet het ‘conceptwetsvoorstel dadelijke tenuitvoerlegging gevangenisstraffen’. Dit houdt in dat alle celstraffen van één jaar of meer als sprake is van een slachtoffer (en vanaf twee jaar als er geen slachtoffer is) direct zullen worden uitgevoerd. Als de veroordeelde in hoger beroep gaat kan het gerechtshof de uitvoering in bijzondere gevallen schorsen. Wanneer achteraf blijkt dat mensen door de dadelijke uitvoering onterecht hebben vastgezeten, kunnen zij volgens het kabinet aanspraak maken op een schadevergoeding.
deelden in Nederland daadwerkelijk hun straf ontlopen. Jaarlijks worden in Nederland 20.000 verdachten tot een gevangenisstraf veroordeeld, waarvan 2200 (11 procent) tot een celstraf van 1 jaar of meer. Van deze 2200 zit zo’n 85 procent al vast door middel van de voorlopige hechtenis, die de rechter oplegt vanwege bijvoorbeeld vluchtgevaar of als iemand een gevaar oplevert voor zijn omgeving of de samenleving. Van de groep van ongeveer 330 veroordeelden die niet in voorlopige hechtenis zit, is niet bekend hoeveel van hen hun straf ontlopen. Het wetsvoorstel vergroot het risico dat burgers worden opgesloten die achteraf onschuldig blijken. Dit levert grote schade op voor hun werk, woning, gezin en leven en is onherstelbaar: een boete kun je terugdraaien, een celstraf niet. De Raad onderschrijft het belang om de door de rechter opgelegde beslissingen snel en effectief uit te voeren, maar geeft de voorkeur aan de inzet van minder zware middelen: zoals de actieve opsporing van loslopende definitief veroordeelden en het intrekken van sociale zekerheidsrechten van veroordeelden.
EHRM die in het wetsvoorstel worden genoemd als onderbouwing gaan niet over celstraffen maar over geldboetes, die veel minder ingrijpend zijn en beter terug te draaien.
Averechts Op twee punten verwacht de Raad voor de rechtspraak een ander effect dan het kabinet beoogt. Met het wetsvoorstel wil het kabinet voorkomen dat veroordeelden die niet vastzitten er vandoor gaan en zo de dans ontspringen. De Raad wijst in zijn advies juist op de mogelijkheid dat verdachten zich al eerder onvindbaar maken, vanwege het vooruitzicht dat ze na hun veroordeling direct de cel ingaan. Daarnaast denkt het kabinet met het vaker opsluiten het vertrouwen in de rechtsstaat bij burgers te verbeteren. De Raad verwacht dat het wetsvoorstel eerder averechts werkt: het vaker opsluiten van achteraf onschuldige mensen, doet juist afbreuk aan dit vertrouwen.
Niet effectief
De Raad verwacht dat het wetsvoorstel
De Raad is het dus niet eens met het kabinet dat het wetsvoorstel noodzakelijk en effectief is, danwel verenigbaar zou zijn met het EVRM. Wanneer het kabinet toch besluit het wetsvoorstel in te voeren dan adviseert de Raad een aantal aanpassingen. Dit om het risico van onterechte opsluiting te verkleinen. In plaats van voor straffen vanaf één jaar gevangenisstraf zou de wet moeten gelden voor celstraffen vanaf twee jaar. Dit verkleint de reikwijdte van het wetsvoorstel. Verder beveelt de Raad aan om de mogelijkheid te creëren dat de veroordeelde die een verzoek indient om de uitvoering van zijn straf te schorsen, dit kan doen via een speciale spoedprocedure. De Raad beveelt aan dat het verzoek tot schorsing in die gevallen binnen drie etmalen wordt behandeld. Dat voorkomt dat in de tussentijd bijvoorbeeld het bedrijf van de veroordeelde failliet gaat.
eerder averechts werkt
www.rechtspraak.nl
Noodzaak? De Raad is niet van de noodzaak van het wetsvoorstel overtuigd. Zo is het niet precies bekend hoeveel veroor-
Grondrechten Het uitvoeren van straf van een veroordeelde bij wie het proces nog doorloopt in hoger beroep of cassatie, botst bovendien met de grondrechten die zijn vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Uitgaan van iemands onschuld tot het tegendeel definitief bewezen wordt, is één van deze rechten. Het kabinet stelt dat het wetsvoorstel verenigbaar is met het EVRM, onder meer omdat vergelijkbare wetten in andere Europese landen niet hebben geleid tot een veroordeling door het EHRM. De Raad onderschrijft deze conclusie niet. De uitspraken van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3121
2608
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Peter van der Velden, hoogleraar Victimologie bij het International Victimology Institute Tilburg (INTERVICT), spreekt op 20 december 2013 om 16.15 uur zijn oratie ‘Problemen groter dan gedacht’ uit. Plaats: aula, Universiteit van Tilburg
Promoties Natuurlijke hulpbronnen en conflictsituaties Natuurlijke hulpbronnen zouden een motor moeten zijn voor ontwikkeling. Diverse hedendaagse conflicten schetsen echter een ander beeld, waarin de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen conflicten in stand houdt of zelfs aanwakkert. De handel in diamanten financierde de conflicten in Angola en Sierra Leone rond de eeuwwisseling, terwijl het huidige conflict in de Democratische Republiek Congo aanhoudt doordat gewapende groeperingen zich in stand houden door de handel in lucratieve mineralen. In veel gevallen blijkt bovendien dat de manier waarop een overheid natuurlijke hulpbronnen beheert, van invloed kan zijn op het uitbreken en beëindigen van een gewapend conflict. Slecht beheer door de overheid ligt in veel gevallen ten grondslag aan een gewapend conflict of staat een structurele oplossing in de weg. In het kader van de preventie en beëindiging van conflicten is het daarom van groot belang om zowel de handel in conflictgoederen te bestrijden, als ook om manieren te zoeken om het beheer van natuurlijke hulpbronnen in een land te verbeteren.
3122
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
In dit proefschrift van Daniëlla Dam worden gewapende conflicten onderzocht die gerelateerd zijn aan natuurlijke hulpbronnen. Het proefschrift heeft antwoord willen geven op de vraag hoe internationaal recht ertoe kan bijdragen dat rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen in een land ten goede kan komen aan duurzame vrede en de ontwikkeling van dat land in plaats van aan gewapend conflict. Daarbij heeft dit proefschrift zowel aandacht besteed aan regels die moeten voorkomen dat natuurlijke hulpbronnen conflicten financieren als aan regels die tot doel hebben het beheer van natuurlijke hulpbronnen door overheden optimaal vorm te geven. Dit proefschrift stelt dat het hedendaagse internationaal recht de uitdagingen die voortkomen uit gewapende conflicten gerelateerd aan natuurlijke hulpbronnen redelijk aan kan. Het internationaal recht stelt niet alleen inhoudelijke regels, maar biedt ook het kader voor de Veiligheidsraad om actie te ondernemen in concrete gevallen. Daarbij vormen vrijwillige politieke mechanismen, zoals het Kimberley Proces voor de bestrijding van conflictdiamanten, het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) en de OESO due diligence richtlijnen voor verantwoord ketenbeheer van grondstoffen uit conflict- en risicogebieden, een waardevolle aanvulling op het internationaalrechtelijke kader. Dit proefschrift heeft echter ook enkele mankementen gesignaleerd. Dit geldt met name het gebrek aan regelgeving met betrekking tot de bescherming van het milieu tijdens gewapend conflict en de te restrictieve regels die gelden voor gewapende groeperingen met betrekking tot het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Beide onderwerpen verdienen meer aandacht, met name met het oog op de fase van wederopbouw na een gewapend conflict. Tot slot is het van groot belang om staten die een gewapend conflict hebben doorgemaakt te helpen bij het opbouwen van instituties voor een verantwoord beheer van natuurlijke hulpbronnen. De Veiligheidsraad, met zijn brede en zware bevoegdheden, zou zijn rol op dit vlak moeten uitbreiden, al is het maar om het werk van andere orga-
nisaties een steuntje in de rug te geven. Daarbij is het van belang dat voldoende aandacht wordt besteed aan de basisvoorwaarden van een goed beheer van natuurlijke hulpbronnen, waaronder transparantie en verantwoordingsstructuren, actieve betrokkenheid van burgers en duurzaamheid. Het is alleen op deze manier dat natuurlijke hulpbronnen kunnen veranderen van motoren voor conflict in motoren voor ontwikkeling. Daniëlla Dam promoveerde op 12 december 2013 aan de Universiteit Leiden. Haar promotoren zijn prof. Nico Schrijver en prof. Larissa van den Herik. D.A. Dam-de Jong International Law and Governance of Natural Resources in Conflict and Post-Conflict Situations Uitgave E.M. Meijers Instituut ISBN 978 94 6203 475 4 Handelseditie verwacht in 2014
Europese straftoemetingsbeginselen voor bedrijven De bestrijding van fraude en economische criminaliteit vormt al jaren een Europese topprioriteit. Recente richtlijnen en wetgevingsvoorstellen (o.a. inzake EU-fraude en misbruik van voorkennis) bevestigen dat. Deze criminaliteit is typisch grensoverschrijdend en wordt vaak (mede) gepleegd door bedrijven. Om een effectieve handhaving van EU-recht te garanderen en forumshopping te vermijden, zouden bedrijven idealiter overal in de EU op gelijkwaardige wijze moeten worden bestraft. De huidige grensoverschrijdende samenwerking in strafzaken focust echter enkel op harmonisatie van misdrijven en sancties, niet op straftoemetingsregels, die nationaal blijven. Daardoor zal de concrete uitkomst van de Europees gestuurde aanpak van fraude en economische criminaliteit onvermijdelijk divers blijven. Verdere harmonisatie is juridisch niet mogelijk en wellicht ook niet wenselijk omdat de strafrechter de straf steeds moet kunnen afstemmen op het concrete misdrijf en zijn dader. Consensus over een aantal straftoemetingsbeginselen voor bedrijven én hun concrete invulling lijkt daarentegen wel nuttig en zelfs essentieel. Straftoemetingsbeginse-
Universitair Nieuws
len dragen immers bij tot meer uniformiteit zonder de noodzakelijke flexibiliteit van het straftoemetingsproces in de weg te staan. Over straftoemeting bij bedrijven bestaat in Europa vooralsnog weinig reflectie. Dat is verwonderlijk omdat veel EU-lidstaten bedrijven wel met strafsancties bestraffen – ooit was dat anders. Tal van essentiële vragen komen zelden aan bod. Bijvoorbeeld, in welke mate verschilt de bestraffing van bedrijven met die van individuen? Wat willen en kunnen we bereiken met strafsancties bij bedrijven, en welke strafsancties zijn geschikt om die doelen te realiseren? Maar ook, welke rechtsbeschermingsbeginselen moeten bij de straftoemeting van bedrijven EU-wijd worden gerespecteerd? Daarom beoogt dit doctoraatsonderzoek van Vanessa Franssen een doortastende analyse van straftoemetingaspecten en – problemen bij ondernemingen, met als doel een voorstel van Europese gemeenschappelijke straftoemetingsbeginselen voor bedrijven die, bottom-up, bijdragen tot een meer consistente bestraffing van fraude en economische criminaliteit in de hele EU. De centrale onderzoeksvraag in dit proefschrift luidt als volgt: welke straftoemetingsbeginselen dienen strafrechters (maar ook andere gerechtelijke autoriteiten die strafsancties in de zin van art. 6 EVRM opleggen) in de EU te respecteren bij het bepalen van het type en de maat van straf voor bedrijven, en hoe moeten deze beginselen worden geconcretiseerd teneinde op gepaste wijze rekening te houden met de kenmerken die bedrijven onderscheiden van individuen en hen tevens voldoende rechtsbescherming te bieden tegen arbitraire straftoemeting? Om deze vraag te beantwoorden, schetst de auteur eerst een overzichtelijk theoretisch kader inzake bestraffing en straftoemeting bij individuen (Deel II). Dit kader is immers nog steeds het referentiepunt voor de bestraffing van bedrijven in de meeste strafrechtssystemen. Vervolgens gaat Deel III na of er voor individuen al bepaalde gemeenschappelijke straftoemetingsbeginselen bestaan op Europees niveau. Daarbij wordt niet enkel rekening gehouden met de EU-rechtsor-
de, maar ook met het juridische kader van de Raad van Europa. Verder brengt Deel III de heersende strafdoelen in Europa in kaart, omdat straftoemetingsbeginselen onvermijdelijk verbonden zijn met de strafdoelen die zij begrenzen. In Deel IV en V verschuift de aandacht naar bedrijven. Deel IV bestudeert eerst wat bedrijven precies onderscheidt van individuen en in welke mate die verschillen relevant zijn voor de straftoemeting. Op basis van die karakteristieke kenmerken wordt vervolgens nagegaan welke strafdoelen voor bedrijven geschikt zijn. Daarnaast wordt onderzocht welke materiële grondrechten bedrijven genieten en in welke mate strafsancties deze rechten mogen beperken. Deel V vervolgt met een grondige analyse van de bestraffing van kartels in het EU-mededingingsrecht. Deze analyse heeft tot doel na te gaan welke straftoemetingsbeginselen door de EU-instellingen zelf worden gewaarborgd, alsook kritisch te evalueren in welke mate die beginselen bedrijven voldoende rechtsbescherming bieden tegen buitensporige en willekeurige strafsancties. Deze analyse vormt een belangrijke inspiratiebron voor het voorstel van gemeenschappelijke straftoemetingsbeginselen in Deel VI. Tot slot trekt Deel VI conclusies uit de voorgaande analyse. Daarbij wordt vooreerst een kader aangereikt met gelaagde strafdoelen voor bedrijven. Aansluitend volgt een coherent voorstel van straftoemetingsbeginselen voor bedrijven die, in wisselwerking met de voormelde strafdoelen, zorgen voor adequate rechtsbescherming en bijdragen tot meer eenvormige straftoemeting in de EU. Vanessa Franssen verdedigde op 15 juni 2013 haar doctoraal proefschrift voor het behalen van de graad van doctor in de rechten aan de KU Leuven. Promotor was prof. dr. F. Verbruggen. Vanessa Franssen European Sentencing Principles for Corporations Handelseditie verwacht in 2014 bij Hart Publishing
Overig Doctorate in Cultural and Global Criminology Applications can be made for the doctorate in Cultural and Global Criminology (DCGC), a European Union Erasmus Mundus funded doctoral training programme run collaboratively between the University of Kent, the University of Hamburg, Utrecht University and ELTE (Budapest). Recognised by the EU Education Audiovisual Culture Executive Agency (EACEA) as a programme of ‘outstanding quality’, the DCGC provides the opportunity to undertake research, training and international mobility. The DCGC is a three-year interdisciplinary, collaborative programme which combines the expertise of four universities. Applications from all over the world are invited for both Erasmus Mundus Fellowships and externally-funded places. For further information about this opportunity visit the website www.dcgc.eu. The closing date for applications is 8 January 2014.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3123
Personalia
2609
Wereldhandelsorganisatie Prof. Peter van den Bossche is herbenoemd als rechter bij het Appellate Body van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Van den Bossche werd benoemd voor een tweede termijn van vier jaar. Het Appellate Body is het hoogste internationaal rechtscollege voor handelsgeschillen. Van den Bossche is sinds 1992 verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht (UM), waar hij sinds 2001 hoogleraar Internationaal Economisch Recht is. Daarnaast is hij als hoogleraar verbonden aan onder andere het Europa College in Brugge en het World Trade Institute in Berne. Ook werkte hij eerder aan het Europees Hof van Justitie in Luxemburg. Hij schreef het meest gebruikte handboek over internationaal handelsrecht, namelijk ‘The Law and Policy of the World Trade Organization’.
Hoge Raad Mevrouw mr. T.H. Tanja-van den Broek en mevrouw mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend worden raadsheren bij de Hoge Raad der Nederlanden. De ministerraad heeft op voorstel van
2610
minister Opstelten van Veiligheid en Justitie besloten hen voor te dragen voor benoeming. De benoeming van mevrouw Tanjavan den Broek tot raadsheer in de civiele kamer in de Hoge Raad gaat in op 1 januari 2014. Op dit moment is zij senior raadsheer en vice-president in het Gerechtshof Den Haag. Daarnaast is zij onder meer lid van de Commissie Vakbekwaamheidseisen Civiele Cassatieadvocatuur. Mevrouw Van de Griend wordt per 1 februari 2014 benoemd tot raadsheer in de strafkamer in de Hoge Raad. Zij is op dit moment raadsheer in het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In de periode 2009-2011 was zij al actief als raadadviseur in de strafkamer bij de Hoge Raad.
Advocatuur Cornélie Arnouts is benoemd tot partner bij Boekel De Nerée. Zij begon in 2005 als advocaat-stagiaire bij Boekel en heeft inmiddels een advies- en procespraktijk opgebouwd, waarin de nadruk ligt op vastgoedtransacties en koopen huurrecht voor onder meer Nederlandse en Duitse cliënten. Daarnaast is zij gespecialiseerd in
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
beroepsaansprakelijkheid en tuchtrecht, in het bijzonder van notarissen, makelaars en advocaten.
Human Rights Award 2013 The Council of Bars and Law Societies of Europe (CCBE) granted the Human Rights Award 2013 to mr. Ümit Kocasakal, President of the Istanbul Bar Association, and the Members of the Bar Council of the Istanbul Bar Association in recognition of their outstanding commitment, perseverance and courage in support of human rights in Turkey. The CCBE represents the bars and law societies of 32 member countries and 11 associate and observer countries, and through them over one million European lawyers. Every year since 2007, the CCBE has granted the Human Rights Award to a lawyer or lawyers’ organisation that has brought honour to the legal profession by upholding the highest values of professional and personal conduct in the field of human rights.
Agenda
18 12 2013 Horizontale werking van Grondrechten Seminar ter gelegenheid van de verschijning van het boek ‘Horizontale werking van grondrechten; over een leerstuk in ontwikkeling’. Remco Nehmelman, universitair hoofddocent Staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht, overhandigt het eerste exemplaar aan de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens, Laurien Koster. In het boek wordt op een toegankelijke manier uiteengezet op welke wijze
3124
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
de grondrechten van een burger werken in zijn relatie met andere burgers (de horizontale werking van grondrechten). Gelden de meest fundamentele rechten die een mens heeft, te weten de grondrechten, alleen in de relatie overheid-burger of kan ieder mens deze rechten met succes inroepen tegen zijn medeburgers of wellicht nog belangrijker tegen particuliere bedrijven zoals Albert Heijn, Google, Facebook of wellicht de werkgever? Na de overhandiging volgt een aantal korte presentaties van jonge
wetenschappers van de Universiteit Utrecht die vanuit hun eigen expertise een inleiding houden over de vraag op welke wijze grondrechten doorwerken in particuliere relaties. Tijd: woensdag 18 december van 13.00 tot 15.30 uur Plaats: Raadzaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: montaignecentrum@ uu.nl. Deelname is gratis. Voorafgaande aanmelding is vereist, dit kan tot 15 december.
31 01 2014 Het EU-Handvest Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest)
Agenda
heeft in december 2009 bindende kracht gekregen. Inmiddels is de rechtspraak van het Hof van Justitie volop in beweging en wordt ook in de nationale rechtspraktijk steeds vaker een beroep gedaan op het EUHandvest. Reden voor het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten stil te staan bij het Handvest. In deze bijeenkomst staan de volgende vragen centraal: hoe interpreteren de nationale en Europese rechter de bepalingen uit het EU-Handvest? Wat is de betekenis van het Handvest voor de Nederlandse rechtspraktijk? Hoe verhoudt het Handvest zich tot de nationale grondrechten en het EVRM? En beïnvloedt de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM de betekenis van het Handvest?
06 02 2014 The unique position of the United Kingdom in the EU
Plaats: Huis van Europa, Korte Vijverberg 5-6 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.montesquieu-institute.eu/unitedkingdom.
drie PO-punten te behalen. NJCM-leden en studenten
The relationship between the United Kingdom and the European Union can be described as difficult at times. The country has been an EU member for over forty years, but is an outsider in some areas. The country will not let go of their own pound in favor of the euro and it is not a full member of the Schengen Treaty. In 2013, Prime Minister Cameron called for a review of the relationship between the United Kingdom and the European Union. For how long can the UK keep its unique position in the EU? A debate between Sir Graham Watson, member of the European Parliament and president of the ALDE party, and professor Deirdre Curtin. This debate about ‘The unique position of the United Kingdom in the European Union’ is part of the debate series ‘The State of the European Democracy’ and is in cooperation with newspaper Trouw.
betalen €12,50 en anderen betalen €15.
Tijd: donderdag 6 februari 2014 van 16.45 tot 18.15 uur
Er zijn drie NOvA/KBvG punten toegekend.
Tijd: vrijdag 31 januari van 13.30 tot 17.00 uur Plaats: Rechtenfaculteit Leiden (Lorentzzaal), Steenschuur 25 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via: www.NJCM.nl of e-mail:
[email protected], telefoon: 071-527 7748. Er zijn
12 02 2014 TvPP symposium 2014 De redactie van het Tijdschrift voor de Procespraktijk, Uitgeverij Paris en het Eggens Instituut organiseren een symposium met het thema ‘Werkt de crisis door in het burgerlijk recht? Vijf rechtsgebieden uitgelicht’. Door gerenommeerde sprekers uit de wetenschap en praktijk wordt aandacht besteed aan de gevolgen van de financiële crisis voor het procesrecht binnen het verbintenissenrecht, mediation, consumentenrecht, arbeidsrecht en huurrecht. Tijd: woensdag 12 februari 2014 van 13.00 tot 17.15 uur Plaats: De Industrieele Groote Club, Dam 27 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.eggens.uva.nl/ ons-cursusaanbod/symposia/symposia.html. Deelname kost € 225, abonnees van TvPP betalen € 175.
Agenda kort
13 12 2013 Procesinnovatie
17 12 2013 Jurisprudentielunch
28 01 2014 VMR Verdiepingssessie
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2979
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2981
13 12 2013 De Omgevingswet
18 12 2013 ‘Hij dood, dan jullie ook!’
29 01 2014 Integriteit en het Openbaar Bestuur
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
13 12 2013 Integriteit in politiek en bestuur
18 12 2013 Horizontale werking van Grondrechten
30 01 t/m 20 03 2014 Nieuwe Zesdaagse over oordeelsvorming
NJB 2013/2610, afl. 44, p. 3124
NJB 2013/2403, afl. 40, p. 2851
16 en 17 01 2014 VSR Jaarvergadering 2014
31 01 2014 Het EU-Handvest
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
NJB 2013/2610, afl. 44, p. 3124
24 01 2013 Capita Selecta Concernrecht
31 01 en 01 02 2014 Gaan juridische vrouwen de wereld leiden?
NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
13 12 2013 Staatsrechtconferentie 2013 NJB 2013/2360, afl. 39, p. 2793
13 12 2013 Jonge VAR NJB 2013/2360, afl. 39, p. 2793
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
13 12 2013 Moet in Nederland een vaccinatieplicht worden ingevoerd? NJB 2013/2504, afl. 42, p.2979
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-12-2013 – AFL. 44
3125
VU Law Academy Betrokken op úw competentie
Ruime keus aan juridische cursussen en leergangen ook in 2014! Gevarieerd voorjaarsaanbod PO cursussen t in meerdere vakgebieden t hoge waardering gemiddeld 8,5
Nu kan het nog! VSO cursussen voor advocaat-stagiaires ‘oude stijl’.
v r o e g b o e k k o r t in
10%
g*
* op al le PO en VS O cu rs us se n bi j in sc hr ijv in g va n 2 of me er cu rs us se n of pe rs on en va n he tz el fd e be dr ijf
Uw vaardigheden e eden verdienen aandacht Naast het bijhouden van inhoudelijke kennis, verdienen uw vaardigheden ook aandacht. Zie ons gevarieerde aanbod.
Leergang aanbestedingsrecht voor inkopers (start maart) Leergang aanbestedingsrecht voor juristen (start maart) Leergang arbeidsrecht (start januari) Leergang energierecht (start januari) Leergang pensioenrecht (start januari) Leergang fiscaal pensioenrecht (start maart) Leergang strafrechtelijk bewijsrecht vanuit verdedigingsperspectief (start maart) t Leergang samenwerkingsverbanden tussen decentrale overheden (start mei) t Collegecyclus pensioenrecht (start april) t t t t t t t
Voor meer informatie en inschrijven ga naar www.vula.nl