H groep 3-4
29
Waar is de schaduw? Licht tijdsduur
lesdoelen
eindproduct
70 minuten
De leerling:
• getekende schaduwen
• ontdekt dat licht rechtdoor
op het schoolplein
kerndoelen
gaat, totdat het iets
1, 23, 32, 42
tegenkomt
benodigdheden
en 46
• weet hoe schaduw ontstaat
• 12 stoepkrijtjes
• ontdekt dat de positie van
• 12 zaklampen
de schaduw verandert als
• 12 kubussen
de positie van de lichtbron
• stofzuigerslang
verandert
• bal
• ontdekt dat de lengte van
• sticker
de schaduw verandert als de positie van de lichtbron verandert • weet dat de schaduw op aarde verandert doordat de aarde beweegt
Tip.
Voor de activiteit Schaduwen tekenen is het van belang dat de zon schijnt.
Voorbereiding Leg voor de activiteit Licht gaat rechtdoor de stofzuigerslang en de zaklamp klaar.
Licht gaat rechtdoor 15 min. Pak de zaklamp en de stofzuigerslang. Vraag één leerling om te helpen. Deze leerling houdt het uiteinde van de slang vast zodat de slang een rechte buis is. Schijn met de zaklamp door de stofzuigerslang. Vraag de leerlingen of ze, als ze nu door de slang zouden kijken, het licht kunnen zien. De leerlingen die denken van wel steken hun hand op. Laat een aantal leerlingen door het uiteinde van de stofzuigerslang kijken. Zien ze licht? Vraag nu aan de leerling die de stofzuigerslang vasthoudt, deze te buigen. Schijn met de zaklamp door het andere uiteinde van de stofzuigerslang. Vraag weer of ze het licht kunnen zien als ze nu door de slang zouden kijken. De leerlingen die denken van wel steken hun hand op. Laat ook nu een aantal leerlingen door de slang kijken. Zien ze nu ook licht? Laat ze nu opdracht 1 van het doeblad invullen.
pagina
159 • Licht •
LES 29 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Vraag de leerlingen hoe het kan dat ze het licht wel zien als de stofzuigerslang recht is en niet als deze gebogen is. Vertel dat licht altijd rechtdoor gaat. Daarom is de lichtbundel niet te zien als de stofzuigerslang gebogen is. Vertel dat als lichtstralen tegen een voorwerp of een persoon aankomen, er een schaduw ontstaat. Dit komt doordat het voorwerp of de persoon dan in de weg staan. Er kunnen geen lichtstralen meer langs. Achter het voorwerp of de persoon komt geen (direct) licht meer. Je ziet een schaduw. De leerlingen onderzoeken wat een schaduw is, hoe deze ontstaat en of een schaduw gedurende de dag verandert.
Schaduwen tekenen
15 min.
Ga met de leerlingen naar het schoolplein. Verdeel de groep in tweetallen. Geef ieder tweetal een stoepkrijtje en zeg dat één leerling gaat tekenen en de andere stil blijft staan. Laat de leerlingen die stil staan met hun gezicht naar dezelfde kant gaan staan. De andere leerlingen trekken de schaduwen van hun klasgenoten met stoepkrijt om. Ook de voeten van de leerling die stil staat worden omgetrokken. Op die manier onthouden ze goed waar ze stonden, want over een paar uur gaan ze er nogmaals staan. Laat ze ook kijken waar de zon vandaan komt. Klopt dit met de schaduw?
Schaduw in de klas
15 min.
Ga weer naar binnen. Vraag: ‘Waardoor ontstond jullie schaduw?’ De lichtstralen van de zon kwamen tegen de lichamen van de leerlingen aan. Daarachter was er dus (bijna) geen zonlicht. Je zag een donkere schaduw. Vertel dat er voor het ontstaan van schaduwen een lichtbron nodig is. Welke lichtbronnen kennen de leerlingen? Ga kort in op het verschil tussen natuurlijke lichtbronnen (zoals de zon) en kunstmatige lichtbronnen (zoals lampen). Vertel dat ze nu gaan kijken hoe de schaduw van de kubus verandert als je er op verschillende manieren met een zaklamp op schijnt. Geef de tweetallen een zaklamp en een kubus. Laat één van de twee met een zaklamp op de kubus schijnen. Geef de leerlingen een paar minuten om te kijken wat er met de schaduw gebeurt als ze de kubus op verschillende manieren beschijnen: recht van boven, schuin, et cetera. Geef de tweetallen hierna het doeblad. Op de tekening bij opdracht 2 staan drie manieren om met de zaklamp op de kubus te schijnen. Laat ze dit nadoen en de schaduw die ontstaat erbij tekenen. Bespreek als iedereen klaar is de ingevulde doebladen. Stel vragen als: verplaatst de schaduw als je de lichtbron op een andere plek houdt? Wordt de schaduw langer of korter als je de lichtbron op een andere plek houdt?
pagina
160 • Licht • LES 29 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Tip. Voer deze activiteit ruim voor en ruim na de middagpauze uit. Zo is er een duidelijk verschil in schaduw te zien.
Is de schaduw veranderd?
10 min.
Vraag de leerlingen of ze denken dat de zon buiten in de tussentijd van plaats is veranderd. Zal hun schaduw nog hetzelfde zijn? Schrijf de voorspellingen op het bord. Ga weer met de leerlingen naar buiten (zorg dat er wel genoeg tijd tussen de eerste en tweede keer zit). Geef de tweetallen weer een krijtje en laat ze op dezelfde plek gaan staan als die ochtend. Ze trekken de schaduw weer om. Vraag: ‘Is de nieuwe schaduw anders? Is hij langer of korter dan de eerste? Staat hij op een andere plek?’
De aarde beweegt!
15 min.
De leerlingen vullen binnen opdracht 3 van het doeblad in. Bespreek op welke manier de schaduwen van de leerlingen zijn veranderd. Komt dit overeen met hun voorspellingen? Vraag hoe het kan dat de schaduwen zijn veranderd. Wat is er met de zon gebeurd? Leg uit dat de aarde om zijn as draait. Hierdoor zie je de zon op het schoolplein steeds op een andere plek. Illustreer dit aan de hand van een bal (de aarde) en een zaklamp (de zon). Markeer de bal met een sticker en vertel dat dat Nederland is. Draai de bal langzaam rond, terwijl de zaklamp vanaf dezelfde kant de bal beschijnt. Laat de leerlingen zien dat de sticker steeds op een andere plek ten opzichte van de zon is. Hierdoor zie je de zon op aarde ook steeds vanaf een andere plek. Omdat licht altijd rechtdoor gaat en de zon vanaf een andere plek schijnt, zien de schaduwen er ook steeds anders uit. Net als ze bij de kubus hebben gezien.
pagina
161 • Licht • LES 29 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
162 • Licht • LES 29 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
29
Waar is de schaduw?
doeblad
1
Licht gaat rechtdoor Je ziet hier twee stofzuigerslangen.
Hoe gaat het licht er doorheen?
Teken het!
teken HIER hoe het licht door de slangen heen gaat
pagina
163 • Licht • LES 29 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
2 Schaduw in de klas
Wat heb je nodig?
• zaklamp
• potlood
Wat ga je doen?
1 Kijk naar de tekeningen.
2 Houd je zaklamp zoals op de tekeningen.
3 Teken de schaduwen die je dan ziet.
3 De aarde beweegt!
omcirkel
het juiste antwoord
Zet een rondje om het goede antwoord.
Zag de schaduw er vanochtend anders uit dan vanmiddag? ja
Is de tweede schaduw langer dan de eerste? ja
Staat de tweede schaduw op een andere plek dan de eerste? ja
pagina
/ nee
/ nee
164 • Licht • LES 29 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
/ nee
H groep 3-4
Dag en nacht op de wereld Tijd tijdsduur
lesdoelen
eindproduct
50 minuten
De leerling:
• uitgeknipte wereld met dag
kerndoelen
dag- en nachtdieren
1, 23 en 46
• weet dat als het in Neder-
benodigdheden
land dag is het dan nacht
• foto’s dagdieren (bijlage)
is aan de andere kant van
• foto’s nachtdieren (bijlage)
de wereld
• 24 splitpennen
• weet dat het licht is als
• 2 cocktailprikkers
de zon op is
• zaklamp
• weet dat het donker is als
• sinaasappel
de zon onder is
• scharen
• kent het verschil tussen
30
en nacht
• A4-papier • kleurpotloden • prikpennen
Voorbereiding Haal voor de activiteit Dieren in de nacht uit de bijlage de foto’s van de dag- en nachtdieren. Knip voor de activiteit Kinderen op de wereld 24 vierkanten van papier, even groot als het vierkant op het knipblad.
Dieren in de nacht 10 min. Ga in een kring zitten. Leg in het midden de foto’s van de dag- en nachtdieren. Vraag of dieren net als mensen ‘s nachts slapen. Welke dieren doen dat niet? Wanneer zijn die wakker? Haal de foto’s van de dagdieren weg. Neem de foto’s van de nachtdieren en ga na hoe je een nachtdier herkent. Kom samen tot de conclusie dat nachtdieren vaak grotere ogen hebben dan dagdieren, zodat ze ’s nachts beter kunnen zien. Maar ze hebben soms ook andere aanpassingen. Nachtdieren zijn te herkennen aan specifieke kenmerken, omdat ze in het donker leven. De nachtdieren op de foto’s zijn de vleermuis, de uil, de egel en de panter. De leerlingen onderzoeken het verschil tussen dag en nacht op de wereld.
Ter info.
Vleermuizen kunnen zo weinig zien dat zij hun prooi niet vinden door met hun ogen te kijken, maar door ultrasone geluiden uit te zenden. Dit geluid weerkaatst tegen de prooi terug naar hun oren. Zo weten ze op welke afstand hun prooi te vinden is. Uilen hebben opvallend grote ogen. Zo kunnen ze in de nacht hun prooi toch goed zien. Een panter heeft ogen met een reflecterende laag. Zo kunnen ze het weinige licht dat er in de nacht is optimaal benutten.
pagina
165 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Kinderen op de wereld
15 min.
Geef alle leerlingen een vierkant blaadje, een schaar en kleurpotloden. De leerlingen maken opdracht 1 van het doeblad. Lees samen de opdracht en bekijk het voorbeeld. Vertel dat ze een driehoek van het blaadje moeten vouwen. Deze driehoek vouwen ze nog drie keer dubbel. Aan de bovenkant van het gevouwen blaadje tekenen ze aan de hand van het voorbeeld op het doeblad een kind. Hierna knippen ze die uit. Let op dat de leerlingen aan de kant tegenovergesteld aan de punt knippen. In het midden moeten de blaadjes aan elkaar blijven zitten. Als de blaadjes helemaal zijn uitgevouwen, zien de leerlingen een wereldbol met een heleboel kinderen erop die elkaars hand vasthouden. Leg uit dat dit de aarde voorstelt met daarop allemaal kinderen. Iedereen kleurt twee kinderen tegenover elkaar met twee verschillende kleuren in. Vertel dat het ene kind in Nederland staat en het andere in Australië. Australië ligt helemaal aan de andere kant van de wereld.
Dag en nacht op de wereld
15 min.
Geef elke leerling een prikpen en een splitpen. De leerlingen maken opdracht 2 van het doeblad. Vertel dat het middelste zwarte cirkeltje niet uitgeknipt moet worden. De leerlingen leggen dit vierkant over de wereld met de kinderen uit opdracht 1. Ze prikken met de prikpen een gaatje in de zwarte cirkel en een gat in het midden van de wereld uit opdracht 1. Ze leggen het vierkant bovenop de wereldbol en maken het geheel met de splitpen vast. Doe voor wat de bedoeling is. De leerlingen zien dat de helft van de wereldbol wordt afgedekt door de halve cirkel. De leerlingen draaien de bovenste cirkel rond en zien zo wanneer het bij het kind in Australië en bij het kind in Nederland dag en nacht is. Vraag waar het licht is als het in Nederland donker is. Draai de bovenste cirkel nu steeds een klein stukje. Zien de leerlingen dat het steeds op een andere plek op aarde nacht is? Als het bij het kind in Nederland dag is, wat is het dan bij het kind in Australië? Maak zo aan de leerlingen duidelijk dat als het bij ons dag is, het aan de andere kant van de wereld nacht is.
Ter info.
Licht verspreidt zich altijd in een rechte lijn. Het kan niet om een voorwerp heen, dat hebben de leerlingen in les 29 gezien. De aarde draait elke 24 uur eenmaal om haar eigen as en in deze tijd beschijnt de zon telkens alleen de helft van de aarde die naar de zon gericht is. Op de andere kant van de aardbol is het dan nacht. Dag en nacht ontstaan dus doordat de aarde om haar eigen as draait.
pagina
166 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Dag en nacht op aarde
10 min.
Pak een sinaasappel. Vertel de leerlingen dat er een cocktailprikker bij Nederland moet komen en één bij Australië. Wie weet waar de prikkers moeten komen? Plak ter onderscheid een plakbandje of sticker op de cocktailprikker van Nederland. Pak een zaklamp en vertel dat dit de zon voorstelt. Maak het donker in de klas zodat het licht van de zaklamp goed te zien in. Vraag hoe de zaklamp moet schijnen als het in Australië nacht is. En als het in Nederland nacht is? Kom tot de conclusie dat het daar nacht is, omdat de zon die kant van de aarde niet verlicht. Herhaal de dingen die ze in de les hebben ontdekt door een hele dag en nacht te laten zien. Begin als de zon opkomt. Laat zien dat de zon er nu voor zorgt dat Nederland verlicht wordt. Laat ook zien dat dit betekent dat de andere kant van de wereld niet verlicht wordt. Daar is het nu nacht. Draai de sinaasappel. Laat de leerlingen zien dat de zon op een gegeven moment Nederland niet meer verlicht. Het is nu nacht geworden. De andere kant van de wereld wordt nu verlicht. Vergelijk dit met wat de leerlingen bij opdracht 2 hebben gezien.
pagina
167 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
168 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
Dag en nacht op de wereld
Kinderen op de wereld Wat heb je nodig?
• schaar
• blaadje
• kleurpotloden
Wat ga je doen?
1 Vouw een driehoek van het blaadje.
2 Vouw de driehoek hierna nog drie keer dubbel.
3 Teken een kind net als op het plaatje.
4 Knip het kind uit.
5 Vouw het blaadje uit.
6 Kleur twee kinderen die tegenover elkaar staan.
pagina
169 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
doeblad
1
30
2 Dag en nacht op de wereld
Wat heb je nodig?
• schaar
• prikpen
• splitpen
Wat ga je doen?
1 Knip het vierkant op het knipblad uit.
2 Knip de witte halve cirkel uit het vierkant.
Let op! De zwarte cirkel in het midden moet je niet uitknippen.
3 Prik met de prikpen een gaatje in het midden.
4 Prik ook een gaatje in het midden van de wereld uit opdracht 1.
5 Leg het vierkant over de wereld.
6 Duw de splitpen door de twee gaten zoals op de tekening hieronder.
7 Maak de splitpen vast.
pagina
170 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
knipblad
30
deze witte halve cirkel uitknippen
pagina
171 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
172 • Tijd • LES 30 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
Bomen in de seizoenen Seizoenen tijdsduur
lesdoelen
benodigdheden
80 minuten
De leerling:
• foto’s boom in de vier
• kent de vier seizoenen
seizoenen (bijlage)
kerndoelen
• ontdekt dat bomen er
• crêpepapier
1, 51, 54 en 55
in elk seizoen anders uitzien
(verschillende kleuren)
• kent herkenbare elementen
• stevig A4-papier
uit de seizoenen
• gescheurde stukjes gekleurd papier
eindproduct
• lijm
• voor iedere groep een
• watten of witte papiersnippers
geknutselde seizoenshoek
• kwasten • scharen • rode, oranje, gele, groene, bruine en witte plakkaatverf • wasco, kleurpotloden of stiften • touw • seizoensmaterialen uit de natuur
Voorbereiding Haal voor de activiteit Verschillende seizoenen uit de bijlage de foto’s van de boom in de vier seizoenen. Zorg voor de activiteit Bomen in verschillende seizoenen dat bij elke hoek de juiste benodigd-heden staan. Vergroot iedere kerstboom van opdracht 2 van het doeblad tot A4-formaat en kopieer deze op dik papier. Leg voor de versiering bij de winterhoek stroken papier en propjes crêpepapier neer. Leg ook propjes crêpepapier in de lentehoek. Hier kunnen de leerlingen bloesem van maken.
Verschillende seizoenen 20 min. Kijk met de leerlingen naar de bomen buiten. Hoe zien die eruit? Zijn er blaadjes aan de bomen? Bloeien er bloemen? Of zijn ze juist kaal? De leerlingen tekenen bij opdracht 1 hoe de boom er buiten uitziet. Hang de foto’s van de vier bomen op het bord. Vraag de kinderen in welke maanden of seizoenen ze deze bomen zien. Vraag hoe ze herkennen of het een boom in de winter of juist in de herfst is. Ga in op de blaadjes die er wel of niet zijn en de bloemen die erin bloeien. Laat de leerlingen aan de hand hiervan de vier seizoenen benoemen. De leerlingen onderzoeken hoe je aan bomen de verschillende seizoenen kunt herkennen.
pagina
173 • Seizoenen • LES 31 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
31
Bomen in verschillende seizoenen 40 min. Verdeel de leerlingen in vier groepen. Laat elke groep een eigen bomenhoekje van het seizoen maken. Daarbij maken ze in verschillende hoeken de volgende dingen. In de winterhoek maken de leerlingen de kerstboom van opdracht 2 van het doeblad. De leerlingen knippen de kerstboom uit het dikke papier. Ze zetten de kerstboom in elkaar zoals op het doeblad is aangegeven. Hierna versieren ze de kerstboom. In de lentehoek kleuren de leerlingen bij opdracht 2 van het doeblad een kale boom in en beplakken de boom met crêpepapier als bloesems. In de zomerhoek maken ze van deze boom een zomerboom die vol groene bladeren zit. Ze kunnen zomerse dingen om of in de boom tekenen. In de herfsthoek maken ze van de kale boom een herfstboom. Laat ze hierbij denken aan de kleuren van de blaadjes van de herfstboom op de foto. Hierna gaan ze hun hoek verder aankleden met spullen waardoor de bomenhoek echt op dit seizoen gaat lijken. In de winterhoek maken ze bijvoorbeeld een bos van alle kerstbomen en maken ze van kleine papiersnippers of watten sneeuw. De herfsttafel kan worden aangekleed met blaadjes en bijvoorbeeld kastanjes en de bomen van het doeblad kunnen aan een lijn worden gehangen. Ook in de zomer- en lentehoek kunnen de bomen worden opgehangen en maken de leerlingen extra papieren bloemen en beestjes of leggen ze er andere dingen van de boom bij. Laat ze afhankelijk van het seizoen buiten naar bladeren, bloemen of vruchten van bomen zoeken. Ze kunnen eventueel ook schorsafdrukken maken door een stuk papier op de boomschors te leggen en er met een potlood overheen te gaan. Of ze maken van de bladeren afdrukken of slingers. Stimuleer ook hun eigen ideeën.
De seizoenstentoonstelling 10 min. Laat iedereen langs de verschillende bomenhoeken lopen. De leerlingen die de hoek gemaakt hebben, vertellen waarom deze hoek bij het seizoen past. Laat de leerlingen bij elke hoek ook ingaan op de getekende of gemaakte bomen. Hoe herken je het seizoen bij deze boom? Ga in op het feit dat de kerstboom nog naalden heeft, maar veel andere bomen in de winter kaal zijn. Laat ze als laatste kijken naar de boom die ze bij opdracht 1 van het doeblad hebben getekend. Welk seizoen is dit?
Eten uit de seizoenen 10 min. Bespreek met de leerlingen welke fruitsoorten er aan bomen groeien. In welk seizoen groeien deze? Weten ze dat de bloemetjes aan de boom uitgroeien tot de vrucht? Vraag of alle vruchten ook uit Nederland komen. Sommige vruchten groeien alleen in warme landen. Nederland is daar te koud voor. Vertel dat groenten net als vruchten in bepaalde seizoenen groeien. Kennen de leerlingen typische zomer- en wintergerechten? Of hebben ze voorbeelden van etenswaren die ze alleen in één van de seizoenen eten? Laat ze hierover vertellen.
pagina
174 • Seizoenen • LES 31 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
Bomen in de seizoenen
Verschillende seizoenen
Teken hoe de boom bij de school eruit ziet.
pagina
175 • Seizoenen • LES 31 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
doeblad
1
31
2
Bomen in verschillende seizoenen
De zomer-, lente- en herfstboom
1 Maak de boom zo dat hij bij jouw seizoen past.
De winterboom
Wat heb je nodig?
• schaar
• versiersels
Wat ga je doen?
1 Knip beide kerstbomen uit.
2 Schuif de gleuf aan de bovenkant in de gleuf aan de onderkant.
Je kerstboom is klaar!
3 Versier je winterboom.
pagina
176 • Seizoenen • LES 31 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
knipblad
31
pagina
177 • Seizoenen • LES 31 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
178 • Seizoenen • LES 31 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
32
De planten groeien! Gebruik de zon tijdsduur
lesdoelen
benodigdheden
25 minuten
De leerling:
• 24 jampotjes
(dag 1),
• kent de groeicyclus
• watten
30 minuten
van een plant
• tuinkerszaadjes
(dag 2-4) &
• leert dat een plant water
(ongeveer 10 per leerling)
30 minuten
en zonlicht nodig heeft
• kan met water
(dag 5)
om te leven
• aluminiumfolie
• ontdekt dat planten zorgen
• kleurpotloden
kerndoelen
voor zuurstof die mensen
• brood
1, 8, 23, 32, 42
nodig hebben om te leven
• boter of kruidenkaas
en 54
eindproduct • voor ieder groepje twee bakjes met tuinkers
Tip. Begin deze les op maandag. De les duurt dan tot en met vrijdag.
Hoe groeien planten? 10 min. Ga in een kring zitten. Vraag of iemand weet hoe een plant groeit. Ga in op de reacties. Laat de foto's van de groei van tuinkers op de praatplaat zien. Bespreek de foto's met de leerlingen. Vertel dat elke plant begint als een zaadje. Als het zaadje terechtkomt op een bodem waar het zaadje goed kan leven, komt er een wortel uit het zaadje en gaat de plant groeien. Vraag wat een plant nodig heeft om te groeien. Kan een plant leven zonder water? Kom tot de conclusie dat een plant in ieder geval water nodig heeft om te leven. De leerlingen onderzoeken wat het verschil is tussen tuinkers die in het donker groeit en tuinkers die in het licht groeit.
Tuinkers 15 min. Maak tweetallen. Geef ieder tweetal twee jampotjes, watten en tuinkerszaadjes. Vertel dat iedere leerling één potje maakt. Laat het jampotje tot ruim de helft met watten vullen. Hierna leggen ze er ongeveer tien tuinkerszaadjes op. Ga met een kan water langs en vul de potjes met een beetje water. Zorg dat de watten nat zijn, maar niet doorweekt. De leerlingen pakken per tweetal één potje helemaal in met aluminiumfolie. Hierdoor krijgen de zaadjes in dat potje geen licht meer. Laat ze er wel op letten dat de tuinkers genoeg ruimte heeft om te groeien. De tweetallen schrijven nu hun naam op de twee potjes en zetten ze naast elkaar bij het raam.
pagina
179 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Hoe ziet de tuinkers eruit? 3 x10 min. (dag 2-5) De leerlingen maken vanaf de dag na het planten een verslag van hun tuinkers. Ze vullen vier dagen lang opdracht 1 van het doeblad in. Deel de kleurpotloden uit. Op het doeblad kleuren ze de kleur van de tuinkers, tekenen ze hoe lang die is en hoe de plantjes eruit zien. Ook geven ze elke dag hun tuinkers een beetje water, zodat de watten gedurende de week vochtig blijven.
Conclusie 10 min. Bespreek aan het eind van de week de ingevulde doebladen. Wat zijn de bevindingen? De tuinkers in de potjes met aluminiumfolie is langer, omdat die tuinkers alle energie gebruikt om op zoek te gaan naar zonlicht. De kleur van deze tuinkers is geel/wit. De tuinkers in de potjes waar licht bij kwam gebruikt de energie om blaadjes te maken. De blaadjes krijgen een groene kleur. Vertel dat planten water, licht en stoffen uit de lucht nodig hebben om zelf voedingsstoffen te maken. In alle groene delen van de plant (bladeren, stengels en sommige bloemen) zitten een soort fabriekjes. Deze kunnen zonlicht en stoffen uit de lucht omzetten in voedingsstoffen. De tuinkers kan een aantal dagen leven op de voedingsstoffen in het zaadje. Als deze op zijn en er geen lucht, water of licht is, zal de tuinkers dood gaan. In dit experiment krijgt de plant geen zonlicht waardoor er geen nieuwe voedingsstoffen gemaakt kunnen worden. Deze plant zal dus niet lang leven. Licht is dus heel belangrijk voor de plant.
Hoe smaakt de tuinkers? 10 min. Geef iedere leerling een stukje boterham met wat boter of kruidenkaas en de eigen gekweekte tuinkers. Vraag: ‘Welke tuinkers vind je lekkerder: de tuinkers die licht heeft gekregen of de tuinkers die geen licht kreeg?’
pagina
180 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
praatplaat
32
pagina
181 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
182 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
H groep 3-4
De planten groeien!
Hoe ziet de tuinkers eruit?
Wat heb je nodig?
• twee jampotjes met tuinkers
• water
• kleurpotloden
Wat ga je doen?
1 Kijk elke dag naar de twee potjes.
2 Haal voorzichtig het folie eraf.
3 Teken in de meetlat hoe lang je plant is.
Teken ook hoe hij eruit ziet.
4 Geef het vakje de kleur van je plant.
pagina
183 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
doeblad
1
32
dag 1
dag 2
vul HIER in hoe lang je plant is
vul HIER in hoe lang je plant is
dit is de kleur van mijn plant
zo ziet mijn plant uit het donker eruit
zo ziet mijn plant uit het donker eruit
pagina
dit is de kleur van mijn plant
vul HIER in hoe lang je plant is
zo ziet mijn plant uit het LICHT eruit
zo ziet mijn plant uit het LICHT eruit
184 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
vul HIER in hoe lang je plant is
vul HIER in hoe lang je plant is
dag 3
dag 4
vul HIER in hoe lang je plant is
zo ziet mijn plant uit het donker eruit
zo ziet mijn plant uit het donker eruit
pagina
dit is de kleur van mijn plant
dit is de kleur van mijn plant
vul HIER in hoe lang je plant is
zo ziet mijn plant uit het LICHT eruit
zo ziet mijn plant uit het LICHT eruit
185 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
vul HIER in hoe lang je plant is
pagina
186 • Gebruik de zon • LES 32 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen